O&O-activiteiten van de ondernemingen in België Een internationale vergelijking op sectorniveau
Peter Teirlinck O&O en innovatie in België Studiereeks
01 Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid
Woord vooraf
De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid (POD Wetenschapsbeleid) publiceert samen met haar partners uit de Gemeenschappen en de Gewesten allerhande indicatoren waarmee de stand van zaken van wetenschappelijk onderzoek en innovatie in België gemeten kan worden. Deze indicatoren worden opgenomen in internationale statistische publicaties. In België worden ze opgenomen door de CFS/STAT (het samenwerkingsverband tussen Gemeenschappen, Gewesten, en Federale overheid) in specifieke publicaties. Ze zijn eveneens beschikbaar via de webstek van de POD Wetenschapsbeleid (www.belspo.be/belspo/ostc/act_scien/indic/index_nl.stm). Een van deze specifieke publicaties is het Belgisch rapport over wetenschap, technologie en innovatie waarin de belangrijkste indicatoren worden vermeld en toegelicht. Het rapport bevat ook een vrijwel volledig overzicht van de activiteiten van de verschillende overheden die verantwoordelijk zijn voor het wetenschaps-, technologie- en innovatiebeleid. Daarnaast start de POD Wetenschapsbeleid met een studiereeks. Een eerste doel bestaat erin de resultaten van de hoofdprojecten van de dienst Productie en analyse van O&O-indicatoren te verspreiden naar een ruimer publiek. Ook willen we universitairen, andere experts in de materie die actief zijn binnen de verschillende overheidsdiensten, en eigen specialisten een forum bieden.
Daarbij zal getracht worden de bestaande indicatoren te analyseren in een internationale context om een beter inzicht te verwerven in het Belgisch wetenschaps-, technologie- en innovatiesysteem (WTI-systeem). Peter Teirlinck (POD Wetenschapsbeleid, dienst voor Productie en analyse van O&O-indicatoren) bijt de spits af met een internationale benchmarking van de Belgische O&O-data van de privé-sector. Deze sector vertegenwoordigt meer dan 70% van de totale Belgische O&O-uitgaven. Met een (totaal) O&O/BBP-ratio van 1,98% (waarvan 1,42% voor rekening van de ondernemingen) voor 1999, bevindt België zich in de middenmoot van de Europese landen. Dit middelmatige resultaat verbergt echter belangrijke O&O-verschillen tussen sectoren. Bovendien wordt er geen rekening gehouden met de relatief sterke gerichtheid van de Belgische economie op de (in vergelijking met het totaal van de verwerkende nijverheid) laag O&O-intensieve dienstensector. De in dit werk gevoerde analyse op sectorniveau maakt het mogelijk de - op O&O-vlak - sterk en zwak presterende sectoren op te sporen en vormt een goed uitgangspunt voor een diepgaandere analyse binnen een aantal specifieke sectoren. We wensen u veel leesgenot en hopen u op geregelde tijdstippen een studie te kunnen aanbieden.
Ward Ziarko Diensthoofd O&O-indicatoren
Dr. Philippe Mettens Voorzitter van de POD Wetenschapsbeleid
Inhoudstafel
Woord vooraf
2
Inhoudstafel
5
Algemene inleiding
6
Hoofdstuk 1: Het belang van onderzoek en ontwikkeling (O&O) voor economische groei
8
1.1 Inleiding
8
1.2 O&O en economische groei
9
1.3 Besluit Hoofdstuk 2: De Belgische O&O-inspanningen in een internationale context
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
12
13
2.1 Inleiding
13
2.2 Analysekader
14
2.2.1 Internationale vergelijkbaarheid van O&O-data
14
2.2.2 De referentieperiode
16
2.2.3 De referentiegroep
17
2.2.4 De industriële classificatie en het aggregatieniveau
18
2.3 De Belgische O&O-inspanningen getoetst in een internationale context
22
2.3.1 Sectorale O&O-uitgaven in België
27
2.3.2 Sectorstructuuranalyse
30
2.3.3 Shift-share benadering
38
Algemeen besluit
48
Bibliografie
51
5
Algemene inleiding
Op de top van Lissabon (23 en 24 maart 2000) stelden de landen van de Europese Unie zich tot doel de meest competitieve en dynamische kennisgebaseerde samenleving ter wereld te worden. Gelet op de belangrijke rol van onderzoek en ontwikkeling (O&O) bij het genereren van economische groei, werkgelegenheid en sociale samenhang, werd de noodzaak aangegeven om binnen de Unie de nationale onderzoeksactiviteiten beter te integreren en te coördineren. De bedoeling hiervan zijn schaalwinst op O&O-gebied en een toename van het Europees potentieel voor onderzoek en innovatie. Meer recent, met name op de top van Girona (1 en 2 februari 2002), werd deze doelstelling van de Unie verder geconcretiseerd. Tegen 2010 wordt voor de Unie vooropgesteld een O&O- en innovatieactiviteit te bereiken die op zijn minst even goed is als de best presterende naties op dit gebied. In concreto wordt ernaar gestreefd dat elke lidstaat tegen 2010 niet minder dan 3% van het BBP aan O&O spendeert. Van deze 3% dient minstens twee derde gefinancierd te worden door de ondernemingen. Het is dus voornamelijk van de privé-sector dat veel verwacht wordt om deze doelstelling te bereiken.
6
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Deze studie heeft als uitgangspunt de O&O-activiteiten in de privé-sector in België in een internationale context te plaatsen1. Hierbij zal rekening gehouden worden met structurele verschillen in de samenstelling van de economie in de beschouwde landen. Zo verwachten we van een land met een relatief hoge aanwezigheid van high-tech activiteiten een hogere O&O-activiteit dan van een land dat relatief meer op diensten gericht is. Alvorens evenwel de O&O-activiteiten van België te onderwerpen aan een internationale vergelijking en de sterke en zwakke sectoren te detecteren, geven we beknopt het belang van onderzoek en ontwikkeling aan voor de internationale concurrentiepositie van een land.
1
De auteur dankt Sigrid Suetens (Universiteit Antwerpen) en Mary Van Overbeke (Federaal Planbureau) voor hun constructieve commentaren.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
7
Hoofdstuk 1 Het belang van onderzoek en ontwikkeling (O&O) voor economische groei
1.1
Inleiding
Vanuit het oogpunt van de privé-sector is het verrichten van O&O zelden een finaliteit op zich. De bedoeling van O&O is te komen tot de creatie van nieuwe of verbeterde producten en/of processen. O&O-uitgaven (of de tewerkstelling in de O&O-activiteit) zijn een typische inputvariabele van het innovatieproces. Deze indicator meet de inspanningen voor wetenschappelijk basisonderzoek en experimentele ontwikkeling van nieuwe producten en/of processen, maar is geen waardemeter voor het resultaat (de efficiëntie) van deze inspanningen. Een belangrijk verschil tussen O&O en innovatie schuilt in de afwezigheid van een commercialisatievoorwaarde bij O&O-activiteiten. Bovendien is het dikwijls zo dat uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling slechts een fractie vertegenwoordigen van de innovatieve activiteiten (of er zelfs totaal in afwezig zijn). Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij innovaties die louter organisatorisch van aard zijn2. Het grote voordeel van O&O-uitgaven is dat er duidelijke gegevens over bestaan. Het nadeel is dat enkel formele O&O-projecten in aanmerking genomen kunnen worden. Dit nadeel manifesteert zich in het bijzonder bij kleinere bedrijven waar een deel van de innovatie buiten formele projecten om plaatsvindt (PAVITT, 1988). Een deel van de O&O-inspanningen is bijgevolg niet in de cijfers vervat.
2
8
De hierin meer geïnteresseerde lezer verwijzen we naar KLINE en ROSENBERG (1986).
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Ook dient men rekening te houden met het feit dat er sectorale (zie o.a. WAKELIN, 1997) en ondernemingsverschillen bestaan in de wijze waarop de onderzoeks- en ontwikkelinginspanningen worden gemeten en verricht (bijvoorbeeld zonder of met een eigen O&O-departement, in laboratoria of rechtstreeks bij de productieketen enz.). Analyses op sectorniveau (zoals in dit werk) kunnen dit probleem vermijden. O&O is de belangrijkste bron3 voor innovatie en innovatie is een belangrijke drijfveer voor economische groei, productiviteitsverhoging en jobcreatie4. Het ligt dan ook voor de hand om in dit inleidende hoofdstuk hier even bij stil te staan.
1.2
O&O en economische groei
Indien we de trends in internationale handel bekijken, merken we een steeds verdere toename van de globalisatie van de economie gedurende de voorbije decennia (zie o.a. OESO, 2001, p.15). Ondanks de sterke globalisering, zijn er het jongste decennium verschillen tussen landen opgetreden in termen van groei van het BBP per capita. Figuur 1 maakt het mogelijk de groei te vergelijken van het BBP per capita in 26 OESO-landen in de jaren tachtig met de groei van het BBP per capita in de jaren negentig. Algemeen gezien valt de sterkere jaarlijkse gemiddelde groei op in de periode 1981-1990 in vergelijking met die in de periode 1990-1999. Van de vijf sterkste groeiers in de periode 1981-1990 behoren er vier eveneens tot de top vijf van de sterkste groeiers in de periode 1990-1999. Dit kan wellicht verklaard worden door het feit dat Korea, Portugal en Ierland aan het begin van de beschouwde periode een absolute achterstand in BBP per capita hadden en door de sterke gerichtheid van Luxemburg op diensten met een snel groeiende toegevoegde waarde. Japan daarentegen kon zijn sterke groeipercentages in de periode 1981-1990 niet handhaven in het jongste decennium van de vorige eeuw. De gigantische bankcrisis en het ontregeld geraken van de Aziatische economie (waaronder Korea blijkbaar minder te lijden had dan Japan) zijn hier niet vreemd aan. Bij de middelmatige groeiers in de periode 1981-1990 zien we een uiteenlopende ontwikkeling in de jaren 1990-1999. Zo weten o.a. de Verenigde Staten en ook Nederland en België hun relatieve groeipositie te verbeteren. De grotere Europese landen (het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje) kenden evenwel – net als Japan – een relatieve verslechtering van hun groeiprestatie.
3
Opgemerkt dient te worden dat de link tussen wetenschappelijk basisonderzoek en ontwikkeling enerzijds en het commercialiseren van deze activiteiten (innovatie) anderzijds, niet eenduidig is. Het traditionele lineaire model van innovatie heeft plaats geruimd voor een model met interacties en feedbacks op alle niveaus. Baanbrekend werk in dit opzicht is de introductie van het “kettingmodel” van innovatie door KLINE en ROSENBERG (1986). 4
Het verder ontrafelen van de simultane causale relaties tussen economische groei en het verrichten van O&O blijft heden ten dage een uitdaging voor economisten. Een van de basiswerken in dit verband is dat van GEROSKI en WALTERS (1995) waarin ze zich afvragen of technologische vooruitgang de economie activeert (“technology-push”- benadering), dan wel of het een verhoogde vraag is die een noodzaak aan nieuwe technologie creëert (“demand-pull”- benadering).
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
9
Figuur 1 Jaarlijkse groeivoet van het BBP per capita in 26 OESO-landen in de periodes 1981-1990 en 1990-1999
1981-1990
1990-1999
Mexico
Frankrijk
Nieuw-Zeeland
Duitsland
Australië
Zweden
Griekenland
Zwitserland
Ijsland
Turkije
Canada
Finland
Zwitserland
Nieuw-Zeeland
Frankrijk
Japan
Verenigde Staten
Italië
België
Mexico
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Zweden
Canada
Denemarken
Oostenrijk
Noorwegen
Verenigde Staten
Oostenrijk
Spanje
Duitsland
België
Italië
Ijsland
Finland
Australië
Turkije
Nederland
Spanje
Denemarken
Verenigd Koninkrijk
Noorwegen
Portugal
Griekenland
Ierland
Luxemburg
Japan
Portugal
Luxemburg
Korea
Korea
Ierland 0%
2%
4%
6%
8% 10% 12%
Gemiddelde jaarlijkse groeivoet
0%
2%
4%
6%
8%
10%
Gemiddelde jaarlijkse groeivoet
Bron: OESO, STAN databank. BBP per hoofd uitgedrukt in USPPS $ (koopkracht van elke munt uitgedrukt in US$). Eigen berekeningen. De jaarlijkse gemiddelde groeivoet werd berekend als volgt : (BBP per capita eindjaar/BBP per capita beginjaar)0,1 - 1.
10
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Het opsporen van groeiverschillen tussen landen is evenwel één zaak, het geven van een sluitende verklaring ervan is minder evident. Sinds SOLOW (1957) aantoonde dat traditionele investeringen en werkgelegenheidsgroei slechts een deel van de variatie in groeiprestaties tussen landen verklaren, ontstond er een verhoogde interesse om het niet bij deze factoren verklaarbare deel (het “residu”) van de groeiverschillen te ontleden. Solow wees dit residu toe aan verbeteringen in productiepraktijken en uitrusting (technische vooruitgang in strikte zin) en aan een toename van de bekwaamheid van de arbeidskrachten. Om de groeiverschillen tussen landen beter te begrijpen, dienen we terug te grijpen naar de basisbeginselen van economische groei. Economische groei – zo leert de theorie ons – hangt af van een aantal factoren, met name een verhoogde inzet en/of verhoogde kwaliteit (vaardigheden) van de arbeidscomponent, meer en/of betere kapitaalaanwending in het productieproces, en een verhoogde algemene efficiëntie door een combinatie van deze productiefactoren. Deze laatste term wordt multifactorproductiviteit genoemd en belichaamt verschillende types van efficiëntieverbetering zoals betere managementpraktijken, organisatorische veranderingen, en, meer algemeen, innovatieve manieren om goederen en diensten voort te brengen. Aangezien multifactorproductiviteit gemeten wordt als een residuele factor (na rekening gehouden te hebben met kwantitatief en/of kwalitatief gewijzigde arbeidsen kapitaalsinzet), is het moeilijk alle factoren te vatten die er invloed op uitoefenen. In economische middens groeide er evenwel een consensus dat innovatie, gedefinieerd als de ontwikkeling, ontplooiing en economisch gebruik van nieuwe producten, processen en diensten, een belangrijke drijfveer vormt, niet enkel voor de inzet en kwaliteit van arbeid en kapitaal, maar door haar verhoogde efficiëntie in het gebruik van arbeid en kapitaal evenzeer voor de (residuele) multifactorproductiviteit (voor een meer gedetailleerd overzicht hiervan, zie o.a. OESO, 2001)5. Bijgevolg spelen O&O en innovatie een belangrijke rol in de verklaring van groeiverschillen tussen landen.
5
Technische vooruitgang wordt immers verondersteld spill-overeffecten te creëren die de multifactorproductiviteit doen toenemen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
11
1.3
Besluit
In de jongste decennia merken we een verschil in economische groei tussen de OESO-landen. Economische groei is zowel het resultaat van kwantitatief en/of kwalitatief verhoogde inzet van arbeid en/of kapitaal, als van de verhoogde efficiëntie in combinatie van beide productiefactoren. Innovatie - en bijgevolg ook O&O als input voor innovatie - wordt verondersteld een impact te hebben op elk van deze factoren. Als dusdanig is innovatie een belangrijke determinant voor economische groei (-verschillen). Naast deze determinant zijn er evenwel andere factoren (zoals onder meer de ontwikkeling van menselijk kapitaal6) die een invloed uitoefenen op de factoren van het productieproces. Het is belangrijk dit niet uit het oog te verliezen om de verder gevonden resultaten in het juiste perspectief te plaatsen.
6
Zoals eerder aangegeven, is er een positieve relatie tussen innovatie en de ontwikkeling van menselijk kapitaal. Naast innovatie zijn er evenwel andere factoren die de ontwikkeling van menselijk kapitaal gunstig beïnvloeden.
12
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Hoofdstuk 2 De Belgische O&O-inspanningen in een internationale context
2.1
Inleiding
In het inleidende hoofdstuk wezen we op het belang van innovatie voor economische groei. We gaven eveneens aan dat uitgaven voor O&O een typische inputvariabele voor het innovatieproces zijn. Ze zeggen niets over het resultaat van deze inspanningen. Het is belangrijk dit niet uit het oog te verliezen. Het spreekt voor zich dat het in een internationale context niet zozeer de absolute als wel de relatieve (in vergelijking met de toestand in andere landen) innovatiepositie is die een indicatie geeft van de innovatiesterkte van een land. Onze doelstelling is de Belgische O&O-inspanningen in een internationale context te plaatsen. De beperking van de analyse tot de jaren negentig van de vorige eeuw is ingegeven door de beschikbaarheid, en meer bepaald de kwaliteit en de internationale vergelijkbaarheid van de O&O-data. Zo kan men stellen dat – hoewel economen er reeds meerdere decennia oog voor hadden – er in de politieke kringen in vele landen pas in de jaren negentig (en misschien zelfs pas midden de jaren negentig) meer aandacht besteed werd aan het belang van onderzoek en ontwikkeling (en meer algemeen van innovatie) als motor voor de economische ontwikkeling7. Voor de eigenlijke analyse van de internationale O&O-positie van ons land aan te vatten, gaan we dieper in op het analysekader.
7
Het falen van de uitsluitend kostenbesparende ondernemingsstrategieën die voornamelijk in de Angelsaksische landen in de jaren tachtig populair waren, is hier niet vreemd aan.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
13
2.2
Analysekader
Om de Belgische O&O-inspanningen van de privé-sector in een internationale context te plaatsen, is het belangrijk over internationaal vergelijkbare data voor deze indicator te beschikken. De beschikbaarheid van vergelijkbare data over voldoende lange periodes, het aggregatieniveau alsook de landen waarvoor deze data beschikbaar zijn, vormen samen het referentiekader van de hierna volgende analyse. Het is dan ook onontbeerlijk aan elk van deze elementen vooraf de nodige aandacht te besteden. 2.2.1 Internationale vergelijkbaarheid van O&O-data Zoals eerder reeds aangegeven richt deze studie zich tot de O&O-activiteiten van de privé-sector. Hoewel deze sector instaat voor meer dan 70% van de totale Belgische O&O-inspanningen (DWTC, 2001), kan het niet opnemen van de overige O&Overrichtende sectoren een onvolledig (over- of onderschatting) beeld geven van de O&O-activiteiten. Dit is zo wanneer er structurele verschillen tussen landen (sectoren binnen landen) bestaan in de aanwezigheid van en interactie tussen de verschillende O&O-verrichtende economische actoren (privé-ondernemingen, overheid, universiteiten, andere non-profitorganisaties, buitenland). Bovendien bestaan er zelfs zonder deze verschillen grijze zones tussen entiteiten die zowel particuliere als publieke karakteristieken vertonen. Een voorbeeld hiervan zijn onderzoekscentra die onderzoek verrichten voor, en gefinancierd worden door, zowel de privé als de publieke sector. Deze zijn bijgevolg moeilijk onder te brengen bij een van de vermelde sectoren8. Om de intramurale O&O-uitgaven van privé-ondernemingen te verkrijgen, kunnen we beroep doen op de BERD- (Business Enterprise Research and Development, ook wel OFFicial BERD genoemd) en de ANBERD- (ANalytical BERD) reeksen van de OESO. Deze reeksen volgen de industriële classificaties ISIC rev.2 en/of ISIC rev.3. Het nadeel van de OFFBERD-reeks is dat de data niet internationaal vergelijkbaar zijn wegens landspecifieke methodische verschillen. Om dergelijke verschillen weg te werken en de internationale vergelijkbaarheid te verhogen, stelde de OESO de ANBERD-reeks samen (zie o.m. OESO, 1996 en voor de Belgische situatie: CAPRON, MEEUSEN, e.a., 1999). In het bijzonder werd er in de ANBERD-reeks over gewaakt dat: - de O&O-bestedingen van de privé-ondernemingen op productlijnniveau worden gerapporteerd; - de O&O-bestedingen verricht in de O&O-dienstensector (ISIC rev.3 sector 73) aan de sector worden toegevoegd waarvoor deze diensten verricht worden ;
8 Aangezien de O&O-activiteiten van de verschillende actoren volgens sector-eigen criteria worden ingedeeld (“International Standard Industrical Classification” voor privé-ondernemingen, “major field of science and technology” voor de sector hoger onderwijs en de particuliere non-profitinstellingen, en een nog niet internationaal volledig overeengekomen indeling voor O&O-activiteiten van de overheid, zie Frascati Manual, OESO, 2002a), is het onmogelijk aan dit euvel tegemoet te komen bij het verrichten van de hier beoogde sectoranalyse.
14
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
- ontbrekende antwoorden geïnterpoleerd of geëxtrapoleerd worden, en dat er een raming gemaakt wordt voor de volledige populatie van ondernemingen ; - de industrieel gerelateerde O&O-bestedingen van de particuliere collectieve onderzoekscentra opgenomen en toegewezen worden aan de desbetreffende industrie. Gezien de superioriteit van de ANBERD-data voor het voeren van internationale vergelijkingen, zullen we ons bij de verdere analyse hierop baseren. De data worden berekend aan de hand van de intramurale O&O-uitgaven van de privé-sector. Box 1 Intramurale O&O-uitgaven De OESO (Frascati-manual) hanteert de term “intramurale O&O-uitgaven ”voor alle uitgaven betreffende O&O die worden uitgevoerd binnen een statistische eenheid. De statistische eenheden worden gegroepeerd in vijf institutionele uitvoeringssectoren: de ondernemingen, de overheid, de instellingen zonder winstoogmerk, het hoger onderwijs en het buitenland. Geen onderscheid wordt gemaakt naargelang de herkomst van de geldmiddelen ter financiering van deze uitgaven. De intramurale O&O-uitgaven betreffen de lopende uitgaven (d.w.z. personeel, roerende uitrusting en werking) en de kapitaaluitgaven (d.w.z. gronden, gebouwen en zware uitrusting), met uitzondering van de voorzieningen voor afschrijvingen. Het totaal van de intramurale uitgaven voor O&O van de privé-sector in een land is gelijk aan de som van deze uitgaven voor alle statistische eenheden die onder de uitvoeringssector van de ondernemingen vallen en zich op het grondgebied van dat land bevinden.
In de hierna volgende analyse wordt de bruto toegevoegde waarde als noemer gehanteerd voor het berekenen van de O&O-intensiteit. De data hiervoor komen uit “The OECD Stan Database for Industrial Analysis”. De O&O-uitgaven van de in de analyse opgenomen landen zijn door middel van de USPPS-deflator (die de koopkrachtpariteit van elke munt, uitgedrukt in US$, weergeeft) op dezelfde basis gebracht9.
9
Hoewel deze maatstaf veelvuldig gebruikt wordt voor het verrichten van internationale benchmarkoefeningen, wensen we erop te wijzen dat deze deflator niet zonder tekortkomingen is. Een van de belangrijkste argumenten hiervoor is dat deze deflator berekend wordt op basis van de vergelijking van de prijzen van een korf van basisproducten in diverse landen. Het staat evenwel ter discussie of dergelijke korf een goede benadering vormt voor de kostprijs van de componenten (O&O-arbeid, O&O-werkingsmiddelen en O&Oinvesteringen) van O&O-uitgaven. De hierin meer geïnteresseerde lezer verwijzen we naar de herziening van de Frascati-manual (OESO, 2002a).
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
15
2.2.2 De referentieperiode De keuze van de referentieperiode is ingegeven door verschillende elementen. Uitgaande van de Belgische data dient vastgesteld te worden dat er zich een belangrijke methodische breuk in de O&O-cijferreeksen voordeed in 1989. Na 1989 omvatten de O&O-bestedingen de O&O-uitgaven van de totale Belgische populatie van privébedrijven, en niet langer de resultaten van een repertorium van permanente O&Obesteders. Vanaf 1989 wordt het totaal van de O&O-uitgaven van deze laatste groep immers verhoogd met het naar de populatie van Belgische ondernemingen (exclusief permanente O&O-besteders) geëxtrapoleerde resultaat van een toevallige steekproeftrekking. Deze uitbreiding van de O&O-enquête liet zich voornamelijk gevoelen bij kleinere bedrijven en bij bedrijven in de dienstensector. Naast de verruiming van de populatie heeft wellicht ook de regionalisering van het Belgisch O&O-beleid, en de ermee gepaard gaande regionale bevraging, tot een – moeilijk kwantificeerbare breuk geleid. De eerste data verzameld volgens de “nieuwe” aanpak dateren van 1992. Tussen 1989 en 1992 is er een vacuüm ontstaan in de Belgische data10. Naast de breuk in de Belgische O&O-data dient opgemerkt te worden dat er zich ook in de ANBERD-reeksen voor de overige landen een belangrijke breuk heeft voorgedaan. Bij de overgang van ISIC rev.2 naar ISIC rev.3 (vanaf 1987), werd niet enkel een verschillend sectoraal aggregatieniveau gehanteerd, maar tevens werden enkele subsectoren onder nieuwe hoofdingen ondergebracht (hoofdzakelijk in de dienstensector). De reeksen gebaseerd op de ISIC rev.3 indeling geven een fijner en ander detail dan ISIC rev.2. Uitgaande van de specifieke Belgische context en door de verschuiving in de ANBERD-reeksen tengevolge van de overschakeling van ISIC rev.2 naar ISIC rev.3 vanaf 1987, zullen we ons in het vervolg van de analyse beperken tot een internationale vergelijking van de O&O-bestedingen van de privéondernemingen vanaf 1992. Aangezien de ANBERD-reeksen voor de meeste landen op het ogenblik van het schrijven van dit werk niet verder dan 1998 reiken, ligt het voor de hand dit jaar als eindjaar te beschouwen.
10
Volledigheidshalve dient opgemerkt te worden dat de O&O-resultaten van de permanente O&O-besteders voor 1992 en 1993 opgehoogd werden met een virtueel samengestelde steekproef en dat voor de O&O-data pas vanaf 1994 een effectieve steekproef buiten het repertorium werd getrokken ter ophoging van de O&O-data van de repertoriumbedrijven (voor meer informatie, zie CAPRON, MEEUSEN e.a., 1999).
16
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
2.2.3 De referentiegroep Indien we naar de ANBERD-statistieken van de OESO kijken, zien we dat er voor 15 landen vrij volledige gegevens bestaan voor de referentieperiode 1992-1998. Het betreft, naast de grootmachten Japan en de Verenigde Staten, Canada en twaalf Europese landen (Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Spanje, Nederland, Zweden, Finland, Noorwegen, Denemarken, Ierland en België) waaronder de belangrijkste handelspartners van België. Rekening houdende met het feit dat we ons in de verdere analyse tevens wensen te concentreren op O&O-intensiteiten (gemeten als O&O-uitgaven als percentage van de toegevoegde waarde), en er in de STAN-databank van de OESO geen data over toegevoegde waarde op sectoraal niveau beschikbaar zijn voor Spanje, Ierland en Noorwegen, zien we ons genoodzaakt de analyse te beperken tot de twaalf landen waar zowel O&O-uitgaven als toegevoegde waarde data op sectoraal niveau voorhanden zijn. Opgemerkt dient te worden dat de Verenigde Staten, die in 1998 meer dan 45% van de totale O&O-bestedingen van de twaalf beschouwde landen voor hun rekening nemen, de ontwikkeling van de O&O-activiteiten in een internationale context bijzonder sterk zullen beïnvloeden. Daarom zullen we in wat volgt de Belgische particuliere O&O-inspanningen niet enkel toetsen met het geheel van de beschouwde landengroep, maar ook met onze voornaamste handelspartners (Duitsland, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk).
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
17
2.2.4 De industriële classificatie en het aggregatieniveau Net zoals de keuze van de landen opgenomen in de referentiegroep, heeft ook de keuze van de sectoren die opgenomen worden en het detailniveau van deze sectoren een belangrijke invloed op de resultaten van de analyses. Zoals gezegd zullen we ons baseren op de industriële classificatie “ISIC rev.3”. Om een zo correct mogelijk beeld van de economie te geven, is het van belang zoveel mogelijk sectoren in de analyse te betrekken. Een belangrijk probleem met betrekking tot het maken van de analyse voor alle sectoren van de economie, rijst immers inzake de kwaliteit en voornamelijk de internationale vergelijkbaarheid van de ANBERD-data in de dienstensector. Figuur 2 geeft de particuliere O&O-uitgaven in de dienstensector weer als percentage van de toegevoegde waarde van deze sector voor de 12 beschouwde landen voor de periode 1990-1999.
Figuur 2 De particuliere O&O-uitgaven in de diensten (inclusief nutsvoorzieningen (productie en distributie van gas, water, en elektriciteit) en bouwsector) als percentage van de toegevoegde waarde van de dienstensector in 12 OESO-landen in de periode 1990-1999. 0,9
Verenigde Staten Japan Verenigd Koninkrijk Frankrijk Zweden Duitsland Canada Finland Italië Denemarken België
0,8 O&O-uitgaven als % van het BBP
Nederland
0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Bron : OESO, ANBERD-statistieken en STAN-databank. Eigen berekeningen.
18
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Op basis van de O&O-intensiteiten blijkt duidelijk dat het vergelijken van de O&O-data in de dienstensector een heikele opgave is. De bijzonder lage score van Japan, Duitsland en Frankrijk lijkt moeilijk te geloven. Bij nadere analyse van de ANBERD-data en de methodische bijlagen per land bleek dat sommige landen in de periode 1990-1999 niet systematisch alle O&Oactiveiten in de dienstensectoren bevraagden. Het lage cijfer van bv. Japan is het gevolg van het feit dat er in de periode vóór 1996 enkel uitgaven voor O&O in de transportsector vermeld zijn (alle andere dienstensectoren zijn blanco). Bovendien zijn voor de Verenigde Staten de O&O-activiteiten van de primaire sector in het totaal van de dienstensector opgenomen. Het geheel van de diensten mee in de analyse opnemen is als dusdanig niet zinvol, het introduceert een vertekening. Indien we naar de O&O-intensiteiten in de verwerkende nijverheid kijken (zie figuur 3), blijken er op het eerste zicht geen onverwachte resultaten te bespeuren. De Scandinavische landen Zweden en Finland presteren sterk, gevolgd door de Verenigde Staten, Japan en Duitsland. Pas daarna komen de andere Europese landen.
Figuur 3 De private O&O-uitgaven in de verwerkende nijverheid als percentage van de toegevoegde waarde van de verwerkende nijverheid in 12 OESO-landen in de periode 1990-1999 14
Verenigde Staten Japan Verenigd Koninkrijk Frankrijk Zweden Duitsland Canada Finland Italië Denemarken
12 O&O-uitgaven als % van het BBP
Nederland
10 8 6 4 2
België 0 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Bron : OESO, ANBERD-statistieken en STAN-databank. Eigen berekeningen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
19
Het beeld gegeven in figuur 3 is echter niet volledig. Opgemerkt dient immers te worden dat het onderscheid tussen hardware (verwerkende nijverheid) en software (diensten) niet steeds eenduidig is, en dat sommige landen hun dienstenuitgaven in ICT11 mee opnemen in de verwerkende nijverheid. Hoewel de data betreffende ICT vrij volledig zijn, is er bijgevolg een vertekening in vergelijkbaarheid tussen landen, zowel in de ICT-diensten als in de verwerkende nijverheid. Om dit probleem te omzeilen kozen we ervoor de ICT-dienstensector samen te nemen met de ICT-sectoren in de verwerkende nijverheid. Dit zijn meer bepaald de sector ter vervaardiging van kantoormachines en computers (ISIC rev.3, 30), de sector ter vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparatuur (ISIC rev.3, 32) en de sector ter vervaardiging van medische apparatuur, van precisie- en optische instrumenten en van uurwerken (ISIC rev.3, 33)12,13. We merken op dat het hier een louter industriële classificatie, en geen functionele classificatie betreft. Dit houdt in dat ICT-gerelateerd O&O die in andere sectoren verricht wordt buiten beschouwing van de ICT-sector blijft.
11 De OESO omschrijft de ICT-diensten als het geheel van: groothandel in computers, randuitrusting voor computers en software (ISIC rev.3 5151), groothandel in elektronische -en telecommunicatie-onderdelen en uitrusting (5152), telecommunicatie (6420), verhuur van kantoormachines en uitrusting (7123) en computer en aanverwante activiteiten (72). Wegens het ontbreken van een voldoende detailniveau van de O&O-activiteiten in elk van deze sectoren, worden de ICT-diensten in de praktijk beperkt tot ISIC rev.3, 64 en 72. Het is deze aanpak die wij hier volgen. 12
ISIC rev.3, 3000 (vervaardiging computers), 3130 (vervaardiging geïsoleerde kabels en draad), 3210 (elektronische onderdelen), 3220 (zend- en transmissieapparatuur), 3230 (audio-en videoapparatuur), 3312 (medische apparatuur en instrumenten) volgens de Frascati Manual (OESO, 2002a). Naar analogie met de dienstensector te benaderen door ISCI rev.3, 30,32 en 33.
13
Aangezien O&O-gegevens in ISIC rev. 3 sector 72 ontbreken in de door hun beschouwde periodes, benaderden MEEUSEN en SUETENS (2000) in hun sectoranalyse voor Vlaanderen (België) de O&O-uitgaven in de informaticadiensten door het totaal van O&O in de dienstensector. Ze deden dit vanuit de idee dat eerstgenoemde sector het gros van O&O in de dienstensector voor zijn rekening neemt. Rekening houdend met de vermelde problemen bij het meten van O&O in de dienstensector is dit wellicht een te vage benadering. De auteurs wezen weliswaar op mogelijke tekortkomingen en beperkten hun analyse in hoofdzaak tot de verwerkende nijverheid. Daarop kan gerepliceerd worden dat het probleem met de opsplitsing van ICT-activiteiten in de verwerkende nijverheid en diensten ook daar een vertekening creëert.
20
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Een ander belangrijk element in de dienstensector is subsector ISIC rev.3 73 (speur- en ontwikkelingswerk). Hoewel er reeds op gewezen werd dat de O&Ouitgaven in deze sector – de ANBERD-filosofie volgend - toegewezen dienen te worden aan de sector waarvoor deze uitgaven verricht worden, stellen we vast dat voor veel landen een belangrijk O&O-bedrag terug te vinden is in deze sector. Ook dit vertekent uiteraard niet enkel de dienstensector, maar evenzeer de verwerkende nijverheid. Hoewel we ons bewust zijn van de tekortkomingen, besloten we de O&O-uitgaven in sector 73 pro rata de O&O-uitgaven te verdelen over de diverse sectoren van de verwerkende nijverheid (O&O-activiteiten verricht in ISIC Rev.3 sector 73 in opdracht van de dienstensector bleken immers nagenoeg onbestaande)14. Door de toegelichte aanpak slagen we erin een deel van de dienstensector (ICT en speur- en ontwikkelingswerk) – ondanks de algemeen internationaal niet vergelijkbare resultaten voor deze sector – alsnog in de analyse te betrekken. De O&O-activiteiten van de bedrijven actief in de sector ter productie en distributie van elektriciteit, gas en water, en in de bouwsector15 mee in beschouwing nemend en gezien het grote belang ervan - de chemische nijverheid opsplitsend in basischemie en farmacie, komen we samenvattend tot de in tabel 1 gegeven sectoren als uitgangspunt voor de shift-share analyse (zie verder). In totaal vertegenwoordigen deze sectoren nagenoeg 90% (DWTC, 2001) van de intramurale O&O-uitgaven van de privé-sector in België. We merken nu reeds op dat, ten gevolge van de niet-beschikbaarheid van toegevoegde waarde data op 2-digit sectoraal niveau binnen de dienstensector, we genoodzaakt zijn bij de analyses waar zowel O&O-data als toegevoegde waarde data gebruikt worden (dit is zo in de sectorstructuuranalyse, zie verder), terug te vallen op het geheel van de primaire en het geheel van de tertiaire sector. De verwerkende nijverheid daarentegen zal wel verder ingedeeld worden volgens industrieel classificatieniveau. De ICT-sector zal evenwel enkel op het verwerkende nijverheidsgedeelte slaan. Dit alles met de bovenvermelde tekortkomingen als gevolg.
14
MEEUSEN en SUETENS (2000) gaan hieraan voorbij vanuit de idee dat volgens de ANBERD-filosofie deze sector leeg is. De ANBERDstatistieken tonen aan dat de praktijk hier evenwel verschilt van de theorie. In het kader van deze opmerking kan tevens de vraag gesteld worden welke de impact van het opnemen van de O&O-uitgaven in sector 73 in de dienstensector is op het door hen gevonden positieve resultaat voor België van de ICT-sector. 15
Zoals eerder aangehaald, stelt zich voor de Verenigde Staten het probleem dat de O&O-uitgaven van de bouwsector in de periode voor 1996 in de dienstensector opgenomen zijn. Uit bestudering van de O&O-data van de andere landen bleek dat de O&O-uitgaven in de bouwsector geen belangrijke fluctuaties ondergingen in de beschouwde periode. Gelet op de vaststelling dat voor de jaren waarvoor wel data voor deze sector beschikbaar zijn in de Verenigde Staten er zich slechts kleine fluctuaties in O&Obesteding voordoen, besloten we de O&O-data voor de Verenigde Staten te schatten door deflatering van de O&O-uitgaven van deze sector in 1996 (jaartal waarvoor er wel data voor de Verenigde Staten bestaan).
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
21
Tabel 1 Overzicht van de sectoren waar internationaal vergelijkbare O&O-statistieken over bestaan Sectoromschrijving ISIC Rev. 3 15+16
Voeding, drank, tabak
17...19
Textiel, schoeisel en leer
20...22 incl. 361
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
23
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
24
Chemie (exclusief farmacie)
2423
Farmaceutische nijverheid
25
Rubber en plastiek
26
Niet-metaalhoudende minerale producten
27
Basismetalen
28
Metaalproducten
29
Machines en apparaten (niet elektrisch)
30+32+33+64+72
ICT
31
Vervaardiging van elektrische machines en apparaten
34+35
Transportmiddelen
36+37
Overige verwerkende nijverheid
40+41
Elektriciteit, gas, water
45
Bouwnijverheid
2.3
De Belgische O&O-inspanningen getoetst in een internationale context
Voor een beoordeling van het niveau van de O&O-uitgaven van het Belgische bedrijfsleven wordt veelal een vergelijking gemaakt met dezelfde uitgaven in het buitenland. Vaak worden hiervoor de O&O-intensiteiten (O&O-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product) van verschillende landen vergeleken. Ondanks de eerder aangehaalde problemen van vergelijkbaarheid tussen landen in bepaalde sectoren, geven we - bij wijze van overzicht - een beeld van de O&O-activiteiten voor het totaal van de privé-sector.
22
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Figuur 4 Intramurale O&O-bestedingen van de privé-sector als percentage van het bruto binnenlands product in 12 OESO-landen 3,5
Japan Nederland Verenigd Koninkrijk Frankrijk Zweden Duitsland Canada Finland
O&O-uitgaven als % van het BBP
Verenigde Staten
3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
Italië Denemarken België
0,5 0 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Bron : OESO, ANBERD-statistieken en STAN-databank. Eigen berekeningen.
Uit figuur 4 blijkt dat de ontwikkeling van de O&O-intensiteiten in de drie grootste O&O-bestedende landen (de Verenigde Staten, Japan en Duitsland) eenzelfde negatieve tendens vertoont in het begin van de jaren negentig. Opgemerkt dient evenwel te worden dat de daling van de O&O-intensiteit – in tegenstelling tot de algemene economische prestatie – in Duitsland en Japan in de jaren negentig blijkbaar niet met enige vertraging optreedt t.o.v. de Verenigde Staten. Ook de ontwikkeling van de O&O-inspanningen in het vervolg van de jaren negentig is moeilijk rechtstreeks te koppelen aan deze van de economische situatie. Zo zien we dat de Japanse en Amerikaanse inspanningen over het geheel van de jaren negentig een sterk gelijkaardig patroon volgen. De Duitse O&O-inspanningen bleken zich in de periode 1995-1998 – in tegenstelling tot de Japanse en Amerikaanse – minder goed te herstellen na de achteruitgang in het begin van de jaren negentig. De aanzienlijke stijging van de O&O-uitgaven in Duitsland in 1999 zorgt er evenwel voor dat het verschil in O&O-uitgaven in de privé-sector tussen deze drie landen op het eind van de jaren negentig weinig verschillend is van die aan het begin van de jaren negentig. Alle inspanningen ten spijt is het aandeel van de particuliere O&O-uitgaven in het BBP aan het einde van de jaren negentig niet hoger dan aan het begin van deze periode. Dit zou er kunnen op wijzen dat de vooropgestelde 3% norm tegen 2010 misschien ietwat voorbarig is.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
23
Van de middelgrote O&O-besteders (Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Canada en Italië) vertoont Italië (ondanks de beduidend lagere O&O-intensiteit) een vergelijkbare ontwikkeling van zijn O&O-intensiteit als de drie grote O&O-bestedende landen. Frankrijk wijkt af van de grote O&O-landen door zijn invers O&O-intensiteitpatroon : wanneer de grote O&O-bestedende landen hun dieptepunt bereiken in het midden van de jaren negentig, is dit voor Frankrijk een hoogtepunt. Wanneer de grote landen hun hoogtepunt bereiken, kent de O&O-intensiteit in Frankrijk een dieptepunt. Maar ook voor Frankrijk is de O&O-intensiteit aan het begin van de jaren negentig vrij identiek als die aan het eind van de jaren negentig. De situatie in het Verenigd Koninkrijk is minder rooskleurig. Na vrij goed stand gehouden te hebben tot 1993, stellen we een gestage terugloop van de O&O-intensiteit vast. Canada daarentegen kende een continue stijging van zijn O&O-intensiteit. Opgemerkt dient hierbij evenwel te worden dat de O&O-intensiteit in Canada ondanks de groei nog steeds relatief laag ligt, wat meer mogelijkheid tot progressie toelaat. Wat de in absolute termen kleine O&O-bestedende landen betreft (Zweden, Finland, Denemarken, Nederland en België), is enkel Nederland er niet in geslaagd zijn O&O-inspanningen meer dan evenredig met de ontwikkeling van het BBP te laten toenemen. De goede prestatie van de Scandinavische landen springt in het oog. Ondanks het feit dat de Belgische privé-sector erin slaagde zijn O&O-activiteiten op te voeren, blijft België – samen met o.a. Nederland – onder de gemiddelde O&Ointensiteit van de beschouwde landen. Als alternatief voor de O&O/BBP-ratio kunnen we ook het aandeel van de O&Ouitgaven van de privé-sector van elk land berekenen als percentage van de O&Oactiviteiten verricht in de privé-sector in de totale landengroep. Door onbeschikbaarheid van een aantal data konden enkel die sectoren in de analyse opgenomen worden zoals weergegeven in tabel 1 op het einde van de vorige sectie. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in tabel 2. Een onderscheid werd gemaakt tussen twee deelperiodes (1992-1995 en 19951998). Het jaar 1995 werd als scharnierjaar gekozen, niet enkel omdat dat jaar het midden van de beschouwde periode is, maar tevens omdat gesteld kan worden dat de meeste economieën (met uitzondering van Japan weliswaar) vanaf dat jaar de economische crisis aan het begin van de jaren negentig achter zich lieten.
24
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Tabel 2 Aandeel en evolutie van het aandeel van de O&O-uitgaven van de privé-sector16 in 12 OESO-landen in het totaal van de particuliere O&O-uitgaven in de beschouwde landengroep, gerangschikt volgens dalende orde van groeivoet in de periode 1992-1998 Absoluut O&O-aandeel
Evolutie van het aandeel
1992 1992-1995 1995-1998 1992-1998 Land Finland
0,36%
50%
32%
Zweden
1,21%
39%
7%
48%
Denemarken
0,31%
29%
4%
34%
Canada
1,47%
34%
-6%
26%
België
0,88%
11%
-1%
9%
Nederland
1,00%
16%
-7%
7%
Verenigde Staten
47,87%
-1%
5%
4%
Japan
21,82%
1%
-1%
0%
9,96%
0%
-4%
-4%
Verenigd Koninkrijk
5,68%
-6%
-6%
-12%
Frankrijk
6,70%
-7%
-16%
-22%
Italië
2,75%
-19%
-9%
-26%
Totaal
100%
Duitsland
98%
Bron: OESO, ANBERD-databank. Eigen berekeningen.
Op basis van de evolutie van het O&O-aandeel in de geselecteerde landen blijkt nog duidelijker de sterke prestatie van de Scandinavische landen. Ook de situatie voor België en Nederland is iets positiever. In het totaal van de O&O-actviteiten van de beschouwde landengroep wisten beide landen hun aandeel te vergroten in de periode 1992-1998. Van de drie grote O&O-bestedende landen presteren de Verenigde Staten het best. Ze wisten hun aandeel in O&O-activiteiten zelfs licht te verhogen. Verontrustend voor Europa is de gevoelige achteruitgang in O&O-aandeel van de belangrijkste Europese landen. Japan wist zijn aandeel te vrijwaren17. In het licht van bovenstaande bevindingen lijkt de door de Europese Commissie geformuleerde doelstelling tot het behalen van een gemiddelde O&O-intensiteit in de Europese Unie van 3% tegen het jaar 2010, en het uitgroeien tot de meest dynamische kennisgebaseerde economie ter wereld, bijzonder ambitieus.
16
Gedefinieerd - wegens beschikbaarheid van O&O-data - zoals in tabel 1.
17
De aandachtige lezer zal opmerken dat gezien de hogere economische groei in de Verenigde Staten in de jaren negentig dan de grote Europese landen en Japan het te verwachten is dat het O&O-aandeel van de VS toenam (cfr. de in hoofdstuk 1 geschetste relatie tussen O&O en economische groei). Minder evident is het dat Japan er ondanks de relatief lagere groei in beide regio’s in tegenstelling tot de grote Europese landen in slaagde zijn O&O-aandeel te vrijwaren. Onderzoek over een langere periode, dat beter in staat is de time-lags tussen O&O en economische groei te vatten, is hier evenwel aanbevolen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
25
Voor de verdere analyses is het belangrijk hier reeds te wijzen op de belangrijke impact van de O&O-gebeurtenissen in de Verenigde Staten (die op zichzelf bijna de helft van alle O&O-uitgaven in de 15 beschouwde landen vertegenwoordigen) op de positionering van de O&O-activiteiten van de andere landen. Ook blijkt dat de eerder geopperde opmerking om België eens uitsluitend te vergelijken met zijn voornaamste handelspartners het risico inhoudt een te gunstig beeld van de Belgische O&O-activiteiten te schetsen. De gevonden resultaten, positief voor België, zouden immers niet wijzen op een sterke Belgische O&O-activiteit, maar veeleer het gevolg zijn van de relatief zwakke prestatie van de voornaamste handelspartners (Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). Door enkel te kijken naar verschillen in O&O-intensiteit wordt evenwel voorbijgegaan aan de onderliggende economische structuur die verschilt van land tot land. Zo wordt België, net als Nederland, gekenmerkt door een relatief laag gewicht van de verwerkende nijverheid in het totaal van de economische bedrijvigheid. Zonder voorbij te gaan aan de grote diversiteit aan O&O-activiteit binnen de diverse takken van de verwerkende nijverheid, heeft dergelijke samenstelling een belangrijke impact op de ratio “O&O-uitgaven/BBP” van elk land. In de hierna volgende analyse wordt rekening gehouden met verschillen in economische structuur tussen landen. De O&O-activiteiten van België zullen op twee manieren vergeleken worden met die van de andere landen. Vanuit een dynamisch oogpunt zal een klassieke shift-share analyse uitgevoerd worden. Vooraleer deze meer dynamische analyse te verrichten, zullen we aan de hand van een sectorstructuuranalyse de O&O-activiteiten van het Belgische bedrijfsleven onderverdelen in een structuureffect en een intrinsiek effect. Het verschil met de shift-share analyse schuilt er onder meer in dat we bij de sectorstructuuranalyse rekening zullen houden met het toegevoegde waarde aandeel van elke sector binnen de economie. In de verder gevoerde shift-share analyse zal enkel met de evolutie van de (aandelen van) O&O-uitgaven gewerkt worden. Zoals eerder aangehaald impliceert het gebruik van de toegevoegde waarde als maatstaf in de sectorstructuuranalyse dat de dienstensector in zijn totaliteit beschouwd dient te worden. De basis voor de sectorstructuuranalyse en voor de shift-share analyse verschilt bijgevolg. We vatten evenwel aan met een beknopt overzicht van de sectorale O&Ouitgaven in België.
26
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
2.3.1 Sectorale O&O-uitgaven in België Tabel 3 toont het gewicht van elke sector in de totale O&O-uitgaven in de privé-sector in ons land, en dit voor drie jaren (1992, 1995 en 1998). Uit de tabel blijkt duidelijk het overwicht van de chemische nijverheid (inclusief farmacie) en de ICT-sector. In 1998 vormen beide sectoren samen meer dan 57% van de totale O&O-uitgaven in de privé-sector in België. Indien we naar de evolutie over de periode 1992-1998 kijken, valt een tegengestelde beweging in beide sectoren op. De O&O-uitgaven in de chemische (inclusief farmaceutische) nijverheid kregen een groter gewicht in het totaal van de Belgische O&O-uitgaven, die van de ICT-sector kenden een lichte terugloop. Tabel 3 O&O-aandelen van de diverse economische sectoren in België in 1992, 1995 en 1998 1992
1995
1998
ISIC Rev. 3
Sectoromschrijving
15+16
Voeding, drank, tabak
3,03%
2,51%
2,76%
17...19
Textiel, schoeisel en leer
1,28%
1,00%
1,47%
20...22 incl. 361
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
2,60%
2,25%
1,07%
23
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
2,78%
2,81%
2,07%
24
Chemie (exclusief farmacie)
21,76%
21,21%
18,32%
2423
Farmaceutische nijverheid
10,35%
13,68%
16,69%
25
Rubber en plastiek
2,77%
2,33%
2,55%
26
Niet-metaalhoudende minerale producten
1,42%
1,42%
1,46%
27
Basismetalen
4,05%
4,30%
3,37%
28
Metaalproducten
1,77%
1,83%
1,67%
29
Machines en apparaten (niet elektrisch)
5,49%
5,31%
5,52%
23,38%
22,73%
22,27%
30+32+33+64+72
ICT
31
Vervaardiging van elektrische machines en apparaten
4,95%
3,68%
3,31%
34+35
Transportmiddelen
4,24%
4,29%
4,54%
36+37
Overige verwerkende nijverheid
0,13%
0,19%
0,37%
40+41
Elektriciteit, gas, water
0,30%
0,34%
0,69%
45
Bouwnijverheid
0,98%
0,93%
0,92%
Overige sectoren
8,72%
9,18%
10,96%
Totaal
100%
100%
100%
Bron: CFS/STAT. Eigen berekeningen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
27
Indien we beide sectoren verder verfijnen (figuur 5 en figuur 6), merken we belangrijke verschuivingen binnen beide sectoren. Zo krijgt de Belgische farmaceutische nijverheid een steeds groter gewicht in het totaal van de O&O-uitgaven van de chemische nijverheid in ruime zin (van minder dan een derde van de uitgaven in 1992 naar bijna de helft van de uitgaven in 1998). Binnen de ICT-sector zien we – niet verwonderlijk – een groeiend belang van de ICT-diensten die in 1998 een vierde van de O&O-uitgaven van de sector voor hun rekening nemen18. Figuur 5 Overzicht van het belang van de farmaceutische nijverheid en de sector van de chemische producten stricto sensu in het totaal van de chemische nijverheid in België in 1992, 1995 en 1998 Procentueel aandeel in totaal chemische nijverheid Farmaceutische producten
100% 80% 60%
Chemische producten (exclusief farmaceutische producten)
40% 20% 0% 1992
1995
1998
Bron : CFS/STAT. Eigen berekeningen.
Figuur 6 Overzicht van het belang van de ICT-diensten en de verwerkende nijverheid in het totaal van beide subsectoren in België in 1992, 1995 en 1998 ICT (totaal) 100% 80% 60% ICT-diensten ICT, verwerkende nijverheid
40% 20% 0% 1992
1995
1998
Bron : CFS/STAT. Eigen berekeningen.
18 Het is misschien voorbarig hieruit te besluiten dat de terugloop aan belang van deze sector in de totaliteit van de O&O-uitgaven van de private sector te wijten is aan het gedeelte van de sector dat ressorteert onder de verwerkende nijverheid, gezien de eerder gemaakte opmerkingen omtrent verschuivingen tussen de “hardware”- en “software”-activiteiten. Ook de niet in deze cijfers vervatte aanwezigheid van een belangrijk (niet-particulier) interuniversitair centrum (IMEC) mag niet uit het oog verloren worden.
28
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Tabel 4 toont de O&O-aandelen per sector van de Belgische particuliere O&Obestedingen in het totaal van de particuliere O&O-bestedingen van de beschouwde landen en de evolutie van deze aandelen. Hieruit blijkt dat de chemische nijverheid (exclusief farmacie) een bijzonder hoog O&O-aandeel had in 1992 en dat wist te vrijwaren gedurende de periode 1992-1998. De ICT-sector daarentegen kende een minder dan gemiddeld O&O-aandeel in de beschouwde landengroep (0,66% voor deze sector versus 0,88% gemiddeld voor alle sectoren) in 1992 en wist deze achterstand niet om te buigen gedurende de periode 1992-1998. Tabel 4 Belgisch sectoraal O&O-aandeel in het totaal van de sectorale O&O-uitgaven van de 12 beschouwde landen Aandeel Groeivoet 1992 1992-1995 1995-1998 1992-1998 ISIC Rev. 3
Sectoromschrijving Totaal
0,88%
11%
-1%
15+16
Voeding, drank, tabak
1,67%
-11%
16%
3%
17...19
Textiel, schoeisel en leer
2,21%
-8%
48%
37%
20...22 incl. 361
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
2,06%
-20%
-54%
-63%
23
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
1,48%
53%
-13%
34%
24
Chemie (exclusief farmacie)
2,41%
18%
-8%
8%
2423
Farmaceutische nijverheid
1,24%
33%
20%
60%
25
Rubber en plastiek
1,64%
-2%
5%
2%
26
Niet-metaalhoudende minerale producten
1,38%
20%
3%
23%
27
Basismetalen
2,16%
37%
-7%
27%
9%
28
Metaalproducten
1,40%
23%
-17%
2%
29
Machines en apparaten (niet elektrisch)
0,90%
-4%
6%
2%
30+32+33+64+72
ICT
0,66%
7%
-11%
-5%
31
Vervaardiging van elektrische machines en apparaten
0,87%
-16%
0%
-16%
34+35
Transportmiddelen
0,17%
13%
21%
36%
36+37
Overige verwerkende nijverheid
0,22%
85%
58%
192%
40+41
Elektriciteit, gas, water
0,32%
32%
150%
230%
45
Bouwnijverheid
1,13%
16%
11%
28%
Bron : CFS/STAT ; OESO, STAN-databank en ANBERD-databank. Eigen berekeningen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
29
Ook was de situatie voor de transportmiddelensector en de sector ter productie en distributie van elektriciteit, gas, en water zwak in 1992. De evolutie in de periode 1992-1998 is evenwel positief in beide sectoren. Van de in absolute aandelen belangrijke O&O-sectoren, is het hoofdzakelijk de farmaceutische nijverheid die haar O&O-aandeel sterk wist te verhogen in de beschouwde periode (+ 60%). Meldenswaardig zijn de positieve situatie en evolutie in alle overige sectoren, met uitzondering van de sector hout, kurk en meubelen, papier en karton, uitgeverijen en drukkerijen. Gezien de reeds vermelde sterke diversiteit binnen deze sector, is het moeilijk een sluitende verklaring voor deze negatieve evolutie te geven. De globaal positieve resultaten, en dit naast de farmaceutische nijverheid voornamelijk in de op absoluut O&O-vlak op het eerste zicht minder belangrijke sectoren, wijzen erop dat er in België relatief veel onderzoek en ontwikkeling plaatsvindt (en bijgevolg relatief veel knowhow aanwezig is) in deze sectoren. 2.3.2 Sectorstructuuranalyse Het verschil tussen de Belgische en buitenlandse O&O-intensiteit kan, zoals gezegd, met behulp van een sectorstructuuranalyse opgesplitst worden in een structuureffect en een intrinsiek effect (HOLLANDERS en VERSPAGEN, 1999) : O&OintBE – O&OintBUI = ∑O&OintBUI,i (PBE,i – PBUI,i) + ∑ PBE,i (O&OintBE,i – O&OintBUI,i) i
i
Waar O&Oint de O&O intensiteit (O&O-uitgaven als percentage van de bruto toegevoegde waarde), P het productieaandeel (gemeten in termen van toegevoegde waarde), “i” de sector, BE België, en BUI het buitenland voorstelt.
Met behulp van bovenstaande formule kunnen we de opsplitsing nader toelichten. Het structuureffect zit vervat in de eerste term rechts van het gelijkheidsteken. Deze term meet hoeveel het verschil tussen de Belgische en buitenlandse O&O-intensiteit zou zijn indien voor iedere sector de O&O-intensiteit in binnen- en buitenland gelijk zou zijn. Zoals de formule laat zien, wordt dan elk verschil volledig verklaard door een verschil in de sectorstructuur, gemeten als het verschil in relatieve productieaandelen. De tweede term meet op analoge wijze het intrinsieke effect. Bij een zelfde sectorstructuur (productieaandeel) in binnen- en buitenland, wordt het verschil in O&O-intensiteit enkel verklaard door verschillen in O&O-intensiteiten in de afzonderlijke sectoren.
30
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Tabel 5 toont de resultaten van de sectorstructuuranalyse. Bij vergelijking van de structuur van de Belgische economie met die van het buitenland (kolom productieaandeel), zien we een gelijkmatig belang van de diensten in België (71%) en in het buitenland in 1998. Hetzelfde kan gezegd worden van de verwerkende nijverheid (19%). Binnen de verwerkende nijverheid kunnen evenwel belangrijke verschillen vastgesteld worden. Zo is er een relatief sterke aanwezigheid (in termen van productieaandelen) in België van de chemische nijverheid (inclusief farmaceutische nijverheid), de sector van metaalproducten en de voeding-, drank- en tabaknijverheid. De sector van niet-elektrische machines en apparaten daarentegen is duidelijk ondervertegenwoordigd. Indien we de O&O-intensiteiten vergelijken, presteert de primaire sector relatief sterk in België. De verwerkende nijverheid, de dienstensector en ook de sector voor productie en distributie van elektriciteit, gas en water, presteren evenwel zwak. Gezien het opnemen van de O&O-uitgaven in de primaire sector in de dienstensector voor de Verenigde Staten (zie hierboven), en het relatief grote gewicht van dit land in de totale landengroep, dienen het positieve resultaat van de primaire sector en het negatieve resultaat van de dienstensector enigszins genuanceerd te worden. Binnen de verwerkende nijverheid valt de zwakke O&O-prestatie van de sector transportmiddelen op. De aanwezigheid van voornamelijk - weinig O&O-intensieve - assemblageactiviteiten in de automobielnijverheid is hier niet vreemd aan. Anderzijds dient gesteld te worden (zie o.a. DEBACKERE en DE BACKER, 1999) dat toeleveranciers (aanwezig in uiteenlopende activiteiten zoals metalen en materialen, metaalproducten, kunststoffen, mechanica en mechatronica, rubber, textiel, staal en glas, …) een steeds belangrijkere rol innemen in deze sector. Ook de resultaten van de elektrische en elektronische apparaten en instrumenten zijn weinig positief. Maar ook hier dient genuanceerd te worden. De aanwezigheid van belangrijke O&O-activiteiten in het Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum (IMEC), het grootste in zijn soort in Europa, en de nauwe banden van dit centrum met het bedrijfsleven en de eerder vermelde grijze zone tussen het al dan niet tot de privé-sector behoren van dergelijke centra, zouden - indien de O&O-inspanningen van dit centrum in de profitsector meegeteld worden - een positiever resultaat laten zien voor België. We herhalen hierbij dat een totaalbeeld van alle uitvoeringssectoren interessante informatie zou kunnen opleveren. Gezien het vermelde verschil in classificatiestelsel van de O&O-activiteiten is dit niet haalbaar.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
31
32
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Elektrische en elektronische apparaten en instrumenten
Transportmiddelen
Overige verwerkende nijverheid
Elektriciteit, gas, water
Bouwnijverheid
Diensten
30+31 +32+33
34+35
36+37
40+41
45
50...99
Totaal
Machines en apparaten (niet elektrisch)
Metaalproducten
29
Basismetalen
24
28
Chemie (inclusief farmacie)
23
27
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
20...22
Rubber en plastiek
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
17...19
Niet-metaalhoudende minerale producten
Textiel, schoeisel en leer
15+16
26
Voeding, drank, tabak
15...37
25
Primaire sector
Totaal verwerkende nijverheid
1…14
ISIC Rev. 3 Verwerkende nijverheid + diensten
1,00
0,69
0,06
0,03
0,01
0,02
0,02
0,01
0,02
0,01
0,01
0,01
0,03
0,00
0,02
0,01
0,03
0,20
0,02
1,00
0,70
0,05
0,03
0,01
0,02
0,02
0,01
0,02
0,01
0,01
0,01
0,04
0,00
0,02
0,01
0,03
0,20
0,02
1,00
0,71
0,05
0,03
0,01
0,02
0,02
0,01
0,02
0,01
0,01
0,01
0,04
0,00
0,02
0,01
0,03
0,19
0,02
1998
1,00
0,69
0,06
0,03
0,01
0,02
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,02
0,01
0,02
0,01
0,02
0,20
0,03
1992
Buitenland
1,00
0,69
0,05
0,03
0,01
0,02
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,02
0,00
0,02
0,01
0,02
0,20
0,03
1995
1,00
0,71
0,05
0,03
0,01
0,02
0,03
0,02
0,01
0,01
0,01
0,01
0,02
0,00
0,02
0,01
0,02
0,19
0,03
1998
1,26
0,24
0,31
0,08
0,29
2,83
18,31
6,01
0,99
3,73
1,67
4,90
11,76
9,25
1,68
1,21
1,35
5,33
0,18
1992
1,30
0,26
0,32
0,09
0,41
2,89
16,65
5,97
1,14
4,15
1,81
4,04
12,53
9,18
1,57
1,07
1,21
5,46
0,21
1995
1,44
0,36
0,37
0,03
1,00
3,50
17,55
6,05
1,15
4,30
3,07
4,78
14,04
6,24
0,84
1,80
1,54
5,98
0,37
1998
1,70
0,37
0,23
0,51
1,03
17,98
17,43
4,58
1,21
3,04
2,20
3,74
13,70
5,16
0,76
0,74
1,14
7,05
0,25
1992
Buitenland
1,65
0,36
0,22
0,48
0,91
16,94
17,56
5,09
1,10
2,41
2,02
3,49
12,37
3,95
0,89
0,80
1,21
6,96
0,31
1995
België
1995
België 1992
O&O-intensiteit (gewogen met de absolute O&O-uitgaven, in percent)
Productieaandeel (gewogen)
Tabel 5 Sectorstructuuranalyse van de O&O-uitgaven in de privé-sector, België vergeleken met elf andere OESO-landen
1,73
0,42
0,21
0,44
1,22
15,42
19,34
5,47
1,31
2,52
2,33
3,78
13,81
3,45
1,04
0,97
1,29
7,53
0,27
1998
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
33
Diensten
45
50...99 -0,43
-0,08
0,00
-0,01
-0,01
-0,31
-0,22
-0,02
0,00
0,02
0,00
0,01
0,14
0,01
0,01
0,01
0,01
-0,34
0,00
1992
Totaal effect
Bron : OESO, ANBERD-databank en STAN-databank. Eigen berekeningen.
Totaal
Elektriciteit, gas, water
Bouwnijverheid
40+41
Overige verwerkende nijverheid
27
36+37
Basismetalen
26
Transportmiddelen
Niet-metaalhoudende minerale producten
25
34+35
Rubber en plastiek
24
Elektrische en elektronische apparaten en instrumenten
Chemie (inclusief farmacie)
23
30+31 +32+33
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
20...22
Metaalproducten
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
17...19
Machines en apparaten (niet elektrisch)
Textiel, schoeisel en leer
15+16
29
Voeding, drank, tabak
15...37
28
Primaire sector
Totaal verwerkende nijverheid
1…14
ISIC Rev. 3 Verwerkende nijverheid + diensten
Tabel 5 (vervolg)
-0,35
-0,06
0,00
-0,01
-0,01
-0,30
-0,23
-0,03
0,00
0,03
0,01
0,01
0,20
0,02
0,01
0,01
0,01
-0,28
-0,01
1995
-0,29
-0,04
0,01
-0,01
0,00
-0,26
-0,28
-0,02
0,00
0,03
0,02
0,01
0,24
0,01
-0,01
0,01
0,01
-0,25
0,00
1998
-0,06
0,00
0,00
0,00
0,00
-0,02
-0,23
-0,04
0,00
0,01
0,01
0,00
0,21
-0,01
0,00
0,00
0,01
-0,07
0,00
1992
-0,07
0,00
0,00
0,00
0,00
-0,03
-0,21
-0,04
0,00
0,01
0,01
0,00
0,19
0,00
-0,01
0,00
0,01
-0,07
0,00
1995
Structuureffect
-0,07
0,00
0,00
0,00
0,00
-0,04
-0,26
-0,03
0,00
0,01
0,01
0,00
0,23
0,00
0,00
0,00
0,01
-0,07
0,00
1998
-0,37
-0,09
0,00
-0,01
0,00
-0,29
0,01
0,02
0,00
0,01
-0,01
0,01
-0,07
0,02
0,02
0,01
0,01
-0,27
0,00
1992
-0,28
-0,07
0,01
-0,01
0,00
-0,27
-0,02
0,01
0,00
0,02
0,00
0,00
0,01
0,02
0,01
0,00
0,00
-0,21
0,00
1995
Intrinsiek effect
-0,22
-0,04
0,01
-0,01
0,00
-0,22
-0,03
0,01
0,00
0,02
0,01
0,01
0,01
0,01
0,00
0,01
0,01
-0,18
0,00
1998
Eenzelfde opmerking geldt voor het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Bio-technologie (VIB). De toekenning van de O&O-activiteiten van dit instituut aan een bepaalde sector is evenwel minder evident (chemie, farmacie, voeding, agrarische sector ?). Het relatief zwakke resultaat (O&O-intensiteit van 0,84% in 1998 in België en 1,04% in het buitenland, en een sterke daling van de Belgische O&O-intensiteit van 1,68% in 1992 naar 0,84% in 1998) in de hout-, kurk- en meubelindustrie en uitgeverijen en drukkerijen is moeilijk te interpreteren, gezien de omvang en de relatief sterke diversiteit binnen de sector zoals hier gedefinieerd. Het sterke resultaat van de sector basismetalen kan wijzen op de aanwezigheid van sterk O&O-intensieve bedrijven. De impact van het particuliere collectief wetenschappelijk en technisch centrum van de metaalverwerkende nijverheid (WTCM) is hier niet te verwaarlozen. Eenzelfde opmerking geldt voor het belang van het centrum voor onderzoek in de metallurgie (CRM) in de sector van de metaalproducten. Ook de traditionele sectoren als voeding-, drank- en tabak-, en textielnijverheid (incl. schoeisel en leernijverheid) presteren relatief goed. We wijzen er voorts nog op dat het interessant zou zijn de positieve ontwikkeling in de O&O-intensiteit in de chemische nijverheid te analyseren en de impact van de farmaceutische nijverheid hierbij te isoleren. Via de sectorstructuuranalyse vinden we een negatief structuureffect voor de verwerkende nijverheid in haar totaliteit. Uit tabel 5 blijkt een structureel sterke aanwezigheid van de chemische (incl. farmaceutische) nijverheid. Het totaal sterk positieve resultaat voor de chemische nijverheid blijkt evenwel louter te verklaren door de relatief sterke aanwezigheid van chemische activiteiten op Belgisch grondgebied. Intrinsiek verrichten de Belgische bedrijven in deze sector een nagenoeg gemiddelde O&O-inspanning. De sector van de elektrische en elektronische apparaten en instrumenten daarentegen is structureel ondervertegenwoordigd in de Belgische economie. De hier gevestigde bedrijven in deze sector doen bovendien, relatief gezien, minder aan O&O (negatief intrinsiek effect). De sector basismetalen vertoont een duidelijk positief intrinsiek effect. Het negatieve intrinsieke resultaat voor de transportmiddelensector werd eerder reeds verklaard. Het negatieve resultaat voor de dienstensector zou er kunnen op wijzen dat de Belgische dienstennijverheid relatief weinig op sterk O&O-intensieve sectoren gericht is. Gezien de eerder vermelde problemen inzake internationale vergelijkbaarheid van de dienstensector, dient dit resultaat evenwel voorzichtig benaderd te worden.
34
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
In tabel 6 vergelijken we België enkel met zijn voornaamste handelspartners (Duitsland, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk). Hieruit blijkt de Belgische economie een iets meer uitgesproken diensteneconomie te zijn (71% versus 70%). Zoals uit de tabel blijkt is dit ten nadele van de verwerkende nijverheid. Op het vlak van de O&O-intensiteiten blijft de situatie negatief voor de transportmiddelensector, maar ook voor de chemische nijverheid. Gezien het eerder gevonden resultaat bij de internationale vergelijking dat het positieve totale effect voor de chemische nijverheid vrijwel volledig toe te schrijven is aan de structurele component, is het niet dermate opvallend dat deze sector relatief minder O&O-intensief is dan de voornaamste handelspartners die blijkbaar intrinsiek meer O&O verrichten. Voor de diensten en de elektrische en elektronische apparaten (net zoals voor alle overige sectoren van de verwerkende nijverheid) wordt de intrinsieke situatie positief. Dit wijst nogmaals op de veeleer relatief zwakke positie van deze landengroep op het vlak van O&O in deze sectoren, dan wel op een gunstige positie van België. De relatief zwakke(re) O&O-intensiteit in de primaire sector t.o.v. de voornaamste handelspartners (in vergelijking met het totaal van de landengroep) kan, zoals eerder gezegd, teruggebracht worden tot het nulbedrag voor deze sector in de Verenigde Staten. Ook de soms grijze zone voor industriële classificatie van O&O in de chemische nijverheid of in de primaire sector, en het relatief kleine O&O-aandeel van de primaire sector, kunnen tot over- of onderschattingen van de resultaten van deze sector leiden. Tot slot kunnen we opmerken dat de intrinsieke achterstand aan het begin van de jaren negentig geneutraliseerd is in 1998. Dit wijst erop dat - rekening houdend met de Belgische industriële structuur - ons land evenveel O&O verricht als zijn voornaamste handelspartners. Na deze meer statische aanpak concentreren we ons in de volgende sectie op de evolutie (in de periode 1992-1998) van de O&O-aandelen van de diverse sectoren. We doen dit aan de hand van de shift-share techniek.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
35
36
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Machines en apparaten (niet elektrisch)
Elektrische en elektronische apparaten en instrumenten
Transportmiddelen
Overige verwerkende nijverheid
Elektriciteit, gas, water
Bouwnijverheid
Diensten
29
30+31 +32+33
34+35
36+37
40+41
45
50...99
Totaal
Metaalproducten
28
24
Basismetalen
Chemie (inclusief farmacie)
23
27
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
20...22
Rubber en plastiek
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
17...19
Niet-metaalhoudende minerale producten
Textiel, schoeisel en leer
15+16
26
Voeding, drank, tabak
15...37
25
Primaire sector
Totaal verwerkende nijverheid
1…14
ISIC Rev. 3 Verwerkende nijverheid + diensten
1,00
0,69
0,06
0,03
0,01
0,02
0,02
0,01
0,02
0,01
0,01
0,01
0,03
0,00
0,02
0,01
0,03
0,20
0,02
1,00
0,70
0,05
0,03
0,01
0,02
0,02
0,01
0,02
0,01
0,01
0,01
0,04
0,00
0,02
0,01
0,03
0,20
0,02
1,00
0,71
0,05
0,03
0,01
0,02
0,02
0,01
0,02
0,01
0,01
0,01
0,04
0,00
0,02
0,01
0,03
0,19
0,02
1998
1,00
0,67
0,06
0,02
0,01
0,02
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,02
0,00
0,02
0,01
0,03
0,21
0,03
1992
Partners
1,00
0,68
0,06
0,02
0,01
0,02
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,02
0,00
0,02
0,01
0,03
0,21
0,03
1995
1,00
0,70
0,05
0,02
0,01
0,02
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,02
0,00
0,02
0,01
0,02
0,21
0,02
1998
1,26
0,24
0,22
0,13
0,29
2,83
18,31
6,01
1,27
3,73
1,53
4,90
11,76
9,25
1,68
1,21
1,35
5,34
0,18
1992
1,30
0,26
0,24
0,16
0,41
2,89
16,65
5,97
1,38
4,15
1,63
4,04
12,53
9,18
1,57
1,07
1,21
5,47
0,21
1995
1,44
0,36
0,28
0,35
1,00
3,50
17,55
6,05
1,39
4,30
2,15
4,78
14,04
6,24
0,84
1,80
1,54
5,95
0,37
1998
1,55
0,18
0,10
0,84
0,35
17,54
14,92
5,20
1,00
2,54
1,53
2,08
15,15
6,83
0,33
0,69
0,95
6,47
0,71
1992
Partners
1,50
0,18
0,11
0,80
0,45
16,81
14,36
5,31
0,91
2,14
1,55
2,24
13,33
6,48
0,47
0,92
1,03
6,28
0,86
1995
België
1995
België 1992
O&O-intensiteit (gewogen met de absolute O&O-uitgaven, in percent)
Productieaandeel (gewogen)
Tabel 6 Sectorstructuuranalyse van de O&O-uitgaven in de privé-sector, België vergeleken met zijn voornaamste handelspartners (Duitsland, Frankrijk, Nederland, Verenigd Koninkrijk)
1,48
0,20
0,17
0,82
0,32
16,12
12,33
5,33
0,79
1,98
1,68
2,40
15,31
6,12
0,45
1,01
1,00
6,28
0,74
1998
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
37
Elektriciteit, gas, water
Bouwnijverheid
Diensten
40+41
45
50...99 -0,29
0,05
0,01
-0,02
0,00
-0,33
-0,12
-0,05
0,00
0,03
0,00
0,01
0,08
0,01
0,02
0,01
0,01
-0,31
-0,02
1992
Totaal effect
Bron : OESO, ANBERD-databank en STAN-databank. Eigen berekeningen.
Totaal
Overige verwerkende nijverheid
27
36+37
Basismetalen
26
Transportmiddelen
Niet-metaalhoudende minerale producten
25
34+35
Rubber en plastiek
24
Elektrische en elektronische apparaten en instrumenten
Chemie (inclusief farmacie)
23
30+31 +32+33
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
20...22
Metaalproducten
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
17...19
Machines en apparaten (niet elektrisch)
Textiel, schoeisel en leer
15+16
29
Voeding, drank, tabak
15...37
28
Primaire sector
Totaal verwerkende nijverheid
1…14
ISIC Rev. 3 Verwerkende nijverheid + diensten
Tabel 6 (Vervolg)
-0,19
0,06
0,01
-0,01
0,00
-0,32
-0,10
-0,05
0,00
0,04
0,00
0,01
0,15
0,01
0,02
0,01
0,01
-0,23
-0,02
1995
-0,04
0,11
0,00
-0,01
0,00
-0,33
-0,05
-0,04
0,01
0,03
0,01
0,01
0,18
0,01
0,01
0,01
0,02
-0,14
-0,01
1998
-0,07
0,00
0,00
0,00
0,00
-0,05
-0,17
-0,06
0,00
0,01
0,00
-0,01
0,20
0,00
0,00
0,00
0,00
-0,07
-0,01
1992
-0,06
0,00
0,00
0,00
0,00
-0,05
-0,14
-0,06
0,00
0,01
0,00
0,00
0,17
0,00
0,00
0,00
0,00
-0,06
-0,01
1995
Structuureffect
-0,04
0,00
0,00
0,01
0,00
-0,10
-0,13
-0,05
0,00
0,01
0,00
0,00
0,23
0,01
0,00
0,00
0,00
-0,04
-0,01
1998
-0,21
0,05
0,01
-0,02
0,00
-0,28
0,06
0,01
0,00
0,02
0,00
0,02
-0,12
0,01
0,03
0,01
0,01
-0,23
-0,01
1992
-0,13
0,06
0,01
-0,02
0,00
-0,27
0,04
0,01
0,01
0,03
0,00
0,01
-0,03
0,01
0,02
0,00
0,00
-0,16
-0,01
1995
Intrinsiek effect
0,00
0,11
0,01
-0,01
0,00
-0,23
0,08
0,01
0,01
0,03
0,00
0,02
-0,05
0,00
0,01
0,01
0,01
-0,10
-0,01
1998
2.3.3 Shift-share benadering Voor een meer gestructureerde bespreking van de ontwikkeling van de O&Oaandelen, kunnen we een beroep doen op de shift-share techniek. Waar de sectorstructuuranalyse in wezen een methode is om de O&O-activiteiten van een bepaald land in een internationale context te plaatsen voor een bepaald jaar/periode, maakt de shift-share techniek het mogelijk de dynamiek van de O&O-activiteiten van een land binnen een landengroep te vatten. Toegepast op het situeren van de evolutie (in absolute termen) van de Belgische O&O-bestedingen, is de shift-share analyse niets anders dan het opsplitsen van de Belgische O&O-groei in drie componenten : een internationale component, een structurele component en een nationale component. De eerste component, de internationale component (Ij), geeft aan met hoeveel de nationale O&O-bestedingen gestegen (of gedaald) zouden zijn indien ze met eenzelfde percentage toegenomen (of afgenomen) zouden zijn als de totale O&Obestedingen van alle landen die in de analyse opgenomen zijn. Deze internationale component kan worden beschouwd als de maatstaf waarmee de nationale groeiprestaties worden gemeten. De structurele component (Sj) toont de invloed van de sectorstructuur op de nationale O&O-evolutie. Deze component is positief wanneer het betrokken land gespecialiseerd is in sectoren met relatief snel groeiende O&O-bestedingen, en vice versa. De nationale component (Nj) ten slotte is in feite een residuele component. Hij is gelijk aan het verschil tussen de verwachte O&O-evolutie (zijnde de som van de internationale en structurele component) en de reële O&O-evolutie. Hoewel berekend als een residu, is deze laatste component van groot belang omdat hij een indicatie is voor de aanwezigheid of afwezigheid van nationaal gebonden factoren die ertoe leiden dat er meer in O&O geïnvesteerd wordt. De drie componenten worden als volgt berekend : Iij = O&Oijo * [(∑∑ O&Oijt – ∑∑ O&Oijo)/ ∑∑ O&Oijo] i j
i j
i j
Sij = O&Oijo * [(∑ O&Oijt – ∑ O&Oijo)/∑ O&Oijo - (∑∑ O&Oijt – ∑∑ O&Oijo)/∑∑ O&Oijo] j
j
j
i j
i j
i j
Nij = O&Oijo * [(O&Oijt – O&Oijo)/O&Oijo – (∑ O&Oijt – ∑ O&Oijo)/ ∑ O&Oijo] = Gij - Iij - Sij j
j
j
Waarbij : O&O = O&O-uitgaven (in USPPS) i = sectorindex j = landindex o,t = resp. begin en einde van de beschouwde periode G = waargenomen groei in de O&O-bestedingen I,S,N = resp. de internationale, structurele en nationale component
38
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Alvorens in te gaan op enkele resultaten van de shift-share analyse wensen we te wijzen op enkele kritieken die men kan opperen tegen dergelijke analyse. In de eerste plaats dient men er zich voor te behoeden geen al te hoge verwachtingen te stellen in en te snelle conclusies te trekken uit de shift-share techniek. Nationale groei geschetst in een internationale context is een uitermate complex gebeuren waarin veel factoren een rol spelen. De shift-share analyse is daarentegen een erg eenvoudige techniek die ons enkel en alleen in staat stelt de nationale groei te “zuiveren” van internationale en sectorale effecten, waardoor het mogelijk wordt in een volgende stap de werkelijke, zuiver nationale groeiverschillen van meer nabij te onderzoeken. Een andere terechte kritiek (zie o.m. ALBRECHTS, 1983) is dat de shift-share analyse geen rekening houdt met “second round effects” die een gevolg zijn van bindingen tussen bedrijven uit verschillende sectoren. Dit leidt tot een onderschatting van de structurele component. We wezen reeds op de mogelijk negatieve gevolgen voor de resultaten van sectoren zoals de transportmiddelensector. Een laatste bedenking, en ook dit gaven we eerder reeds aan, is de mogelijk belangrijke invloed van de keuze van het niveau van sectorale desaggregatie, van de landenreferentiegroep en van de referentieperiode. Indien we kijken naar het aandeel van elk land in de reële O&O-groei voor alle landen, zien we dat België instaat voor 1,24% van de reële O&O-groei in de periode 1992-1998. Dit percentage komt overeen met een groei van de O&O-uitgaven met 863.106.328 USPPS $ tussen 1992 en 1998. Tabel 7 toont deze reële O&O-groei en de opsplitsing van de groei in een internationale, een structurele en een nationale component voor de beschouwde landen. De reële groei van de O&O-uitgaven dient gerelateerd te worden aan het belang van elk land in het totaal van de O&O-uitgaven. Het is dan ook de kolom met de resultaten van de totale shift (structurele component + nationale component) die in eerste instantie van belang is. Voor België, net zoals voor de overige relatief kleinere (Europese) landen opgenomen in de analyse, is de totale shift positief. In vergelijking met de Verenigde Staten die een duidelijk positieve shift kenden, en Japan dat eerder neutraal presteerde, springen de negatieve shiften van de grote Europese landen sterk in het oog.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
39
Tabel 7 Resultaten van de shift-share analyse voor 12 OESO-landen in de periode 1992-1998 Groeiaandeel
Internationale component
Totale shift
Structurele component
Nationale component
België
1,24%
0,88%
0,35%
-0,04%
0,39%
Nederland
1,31%
1,01%
0,30%
-0,20%
0,50%
Frankrijk
0,44%
6,74%
-6,30%
-0,32%
-5,99% -2,93%
Land
Verenigd Koninkrijk
2,56%
5,67%
-3,10%
-0,17%
Verenigde Staten
55,46%
47,56%
7,91%
2,53%
5,38%
Japan
21,70%
21,97%
-0,27%
-1,06%
0,79%
8,21%
10,03%
-1,81%
-1,05%
-0,77%
-0,32%
2,77%
-3,09%
-0,14%
-2,95%
Duitsland Italië Canada
3,10%
1,48%
1,62%
0,10%
1,52%
Denemarken
0,75%
0,32%
0,43%
0,11%
0,32%
Zweden
3,67%
1,22%
2,44%
0,20%
2,24%
Finland
1,88%
0,36%
1,52%
0,04%
1,48%
Totaal
100%
100%
0%
0%
0%
Bron : OESO, ANBERD-databank en STAN-databank. Eigen berekeningen.
Indien we de totale shift verder verfijnen, valt de dominante positie van de nationale component t.o.v. de structurele component op. Dit wijst er duidelijk op dat er andere dan sectorstructuurgebonden verschillen aan de basis liggen van het verschil in evolutie van de O&O-activiteiten van de diverse landen. De situatie in Frankrijk blijkt hier bijzonder ongunstig, die in de Verenigde Staten daarentegen is zeer positief. De Belgische situatie verder verfijnend tot op het gekozen sectorniveau, komen we tot de resultaten in tabellen 8 tot 10 (resultaten voor respectievelijk de periodes 1992-1998, 1992-1995 en 1995-1998).
40
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Tabel 8 Resultaten (in USPPS $) van de shift-share analyse voor België in de periode 1992-1998 Reële groei
Internationale component
Structurele component
Nationale component
Isic Rev.3
België 1992-1998
15+16
Voeding, drank, tabak
22168001
20457460
-995178
2705719
17...19
Textiel, schoeisel en leer
19305192
8625569
-2287806
12967429
20...22 incl. 361
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
-23096287
17540556
19099707
-59736549
23
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
5419021
18783993
-30407190
17042217
24
Chemie (exclusief farmacie)
111012301
146981463
-82240155
46270994
2423
Farmaceutische nijverheid
312458469
69875879
39929703
202652888
18678298
789760
1861947
25
Rubber en plastiek
21330005
26
Niet-metaalhoudende minerale producten
15785712
9596581
-2673142
8862272
27
Basismetalen
19306086
27336045
-31461764
23431805
28
Metaalproducten
14832876
11974045
1954522
904309
29
Machines en apparaten (niet elektrisch)
57065110
37102223
16829973
3132914
30+32+33 +64+72
203701487
157872880
81375973
-35547366
Vervaardiging van elektrische machines en apparaten
-2628323
33431238
-15991311
-20068250
34+35
Transportmiddelen
53316194
28652377
-14841277
39505094
36+37
Overige verwerkende nijverheid
9264783
887230
356164
8021388
40+41
Elektriciteit, gas, water
15797963
2004996
-1833413
15626380
45
Bouwnijverheid
31
ICT
Totaal
8067738
6648141
-5183036
6602634
863106328
616448973
-27578471
274235825
Bron : OESO, ANBERD-databank. Eigen berekeningen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
41
Tabel 9 Resultaten (in USPPS $) van de shift-share analyse voor België in de periode 1992-1995 Reële groei
Internationale component
Structurele component
Nationale component
Isic Rev.3
België 1992-1995
15+16
Voeding, drank, tabak
531068
6664688
2218343
-8351963
17...19
Textiel, schoeisel en leer
-1370055
2810062
-1982841
-2197276
20...22 incl. 361
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
3166743
5714411
12747205
-15294872
23
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
14373746
6119501
-18334740
26588985
24
Chemie (exclusief farmacie)
90399075
47884025
-43566706
86081756
2423
Farmaceutische nijverheid
140696298
22764356
25297079
92634863
1447103
6085067
-3162303
-1475661
25
Rubber en plastiek
26
Niet-metaalhoudende minerale producten
6787260
3126401
-2698088
6358947
27
Basismetalen
26405923
8905612
-14254599
31754910
28
Metaalproducten
10256860
3900937
-3019130
9375053
29
Machines en apparaten (niet elektrisch)
21660071
12087264
15923826
-6351020
ICT
95791803
51432261
6237899
38121644
Vervaardiging van elektrische machines en apparaten
-10574075
10891320
-2338154
-19127241
34+35
Transportmiddelen
21916904
9334450
-645529
13227983
36+37
Overige verwerkende nijverheid
2205703
289044
-447187
2363845
40+41
Elektriciteit, gas, water
2683374
653193
-219330
2249511
45
Bouwnijverheid
30+32+33 +64+72 31
Totaal
3344655
2165850
-2273590
3452395
429722455
200828441
-30517846
259411860
Bron : OESO, ANBERD-databank. Eigen berekeningen.
42
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Tabel 10 Resultaten (in USPPS $) van de shift-share analyse voor België in de periode 1995-1998 Reële groei
Internationale component
Structurele component
Nationale component
Isic Rev.3
België 1995-1998
15+16
Voeding, drank, tabak
21636933
12652346
-3229595
12214182
17...19
Textiel, schoeisel en leer
20675248
5038297
58927
15578023
20...22 incl. 361
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
-26263030
11352457
3184655
-40800142
23
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
-8954725
14199207
-13290933
-9863000
24
Chemie (exclusief farmacie)
20613226
107002279
-35950485
-50438567
171762172
69038657
13229632
89493883
19882902
11730892
4436272
3715737
2423
Farmaceutische nijverheid
25
Rubber en plastiek
26
Niet-metaalhoudende minerale producten
8998452
7150846
630919
1216687
27
Basismetalen
-7099837
21684273
-20003312
-8780798
28
Metaalproducten
4576016
9254867
6819400
-11498251
29
Machines en apparaten (niet elektrisch)
35405039
26794834
-1967853
10578058
107909683
114688407
78851435
-85630159
7945751
18548848
-11091811
488715
31399290
21657387
-15878996
25620898
7059080
954551
1642991
4461539
13114590
1729275
-2075229
13460544
30+32+33 +64+72 31
ICT Vervaardiging van elektrische machines en apparaten
34+35
Transportmiddelen
36+37
Overige verwerkende nijverheid
40+41
Elektriciteit, gas, water
45
Bouwnijverheid Totaal
4723084
4701467
-2879921
2901537
433383873
458178890
2486096
-27281113
Bron : OESO, ANBERD-databank. Eigen berekeningen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
43
Op basis van bovenstaande tabellen 8 tot 10, stellen we vast dat de algemeen positieve totale shift voor België (tabel 7) een negatieve nationale component verhult in de periode 1992-1998 voor de hout-, kurk-, papier- en meubelnijverheid, uitgeverijen en drukkerijen alsook voor de ICT-sector en de sector ter vervaardiging van elektrische apparaten. Uit de tabellen met de resultaten voor de subperiodes 19921995 en 1995-1998 blijkt dat, wat betreft de ICT-sector, het voornamelijk de ontwikkeling in de recentste deelperiode is die verantwoordelijk is voor het negatieve resultaat. In deze jongste periode is de nationale component bovendien algemeen genomen negatief. Opvallend is dat, van de in absoluut gewicht belangrijke O&Osectoren, nagenoeg geen enkele sector wat betreft de nationale component een beter resultaat vertoont in de laatste deelperiode in vergelijking met de periode 1992-1995. Enkel de textiel-en voedingsnijverheid, de sector voor vervaardiging van niet-elektrische en elektrische machines en apparaten en de rubber- en plastieknijverheid kenden een gunstigere evolutie van de nationale component in de tweede deelperiode. De globaal positievere resultaten voor de nationale component in de periode 1992-1995 (positieve totale shift t.o.v. de resultaten van de periode 1995-1998 (negatieve totale shift)) kunnen voor een groot deel verklaard worden door de relatief lagere internationale component in deze periode. De relatief positieve O&Oinspanningen in België over de periode 1992-1998 zijn dus voor een aanzienlijk deel te verklaren door het relatief versterken van de Belgische O&O-inspanningen aan het begin van het decennium t.o.v. de overige (in hoofdzaak grote, zie hierboven) landen. Het met enige vertraging optreden van de economische recessie aan het begin van de jaren negentig in ons land zou hiervoor een verklaring kunnen zijn. De relatief zwakkere evolutie in de recentste deelperiode wijst op een noodzakelijke impuls van de particuliere O&O-activiteiten in België om internationaal competitief te blijven. De evolutie van de structurele component is tegengesteld aan deze van de nationale component (positief in 1995-1998 en negatief in 1992-1995). In absolute termen blijkt deze component evenwel minder belangrijk dan de nationale component. Voornamelijk de kleding- en leernijverheid en de sectoren ter vervaardiging van rubber en plastiek, en metaalprodukten evolueerden gunstig.
44
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Naar analogie van de sectorstructuuranalyse ronden we af met het vergelijken van de Belgische situatie louter t.o.v. de voornaamste handelspartners. Uit tabel 11 blijkt een nog gunstigere nationale component voor België in de periode 1992-1998 dan het geval was bij vergelijking met de ruimere groep van 11 OESO-landen. Net als bij de sectorstructuuranalyse blijkt de Belgische negatieve sectorstructuur meer uitgesproken bij vergelijking met de voornaamste handelspartners. De internationale component is evenwel gevoelig lager. Dit wijst op een relatief slechtere evolutie van de O&O-uitgaven bij onze vier voornaamste handelspartners in vergelijking met de totale landengroep. De situatie voor de chemische en farmaceutische nijverheid in België verschilt weinig van deze vastgesteld bij vergelijking met het totaal van de beschouwde landen. In eerstgenoemde sector blijft de structurele component negatief en blijft de nationale component (weliswaar een beetje meer) positief. In de farmaceutische nijverheid blijven beide effecten uitgesproken positief. Dit resultaat wijst erop dat de voornaamste handelspartners op het vlak van O&O in deze sectoren niet sterk afwijken van het totaal van de landengroep (die, zoals eerder benadrukt, in absolute cijfers gedomineerd wordt door de VS-resultaten, en in mindere mate door die van Japan). Een ander beeld krijgen we voor de ICT-sector. Structureel gezien staat die zwakker in vergelijking met de voornaamste handelspartners dan dit het geval was met het totaal van de overige landengroep. De nationale component daarentegen wordt positief. Dit wijst erop dat er internationaal gezien structureel meer O&O aanwezig was aan het begin van de beschouwde periode bij onze voornaamste handelspartners (vergelijk tabel 11 met tabel 8) die evenwel minder dan de andere landen beschikken over landspecifieke troeven ter bevordering van O&O in deze sectoren. Op langere termijn kan deze laatste vaststelling (negatief) doorwegen in de strijd om de meest geavanceerde technologische knowhow in deze sector. Wat de overige sectoren betreft merken we een verbetering van het structuureffect in o.a. de textiel-, schoeisel- en leernijverheid, de transportmiddelensector en de bouwnijverheid. Negatief daarentegen is de situatie in de sector ter vervaardiging van metaalproducten. Wat de nationale component betreft, merken we een minder gunstige situatie bij vergelijking met de voornaamste handelspartners voor de rubber- en plastieknijverheid en de bouwsector.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
45
Tabel 11 Resultaten (in USPPS $) van de shift-share analyse voor België in vergelijking met zijn voornaamste handelspartners (Duitsland, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) voor de periodes 1992-1998, 1992-1995 en 1995-1998 1992-1998 Reële Internat. Structurele Nationale groei component component component Isic Rev.3
België
15+16
Voeding, drank, tabak
22168001
11575056
-76196
10669141
17...19
Textiel, schoeisel en leer
19305192
4880442
5239894
9184856
20...22 incl. 361
Hout, kurk en meubelen, papier, uitgeverijen en drukkerijen
-23096287
23
Cokes, petroleumraff. en nucleaire stoffen
24
Chemie (exclusief farmacie)
111012301
83163727 -73292186 101140760
2423
Farmaceutische nijverheid
312458469
39536540
73656526 199265404
25
Rubber en plastiek
21330005
10568386
14097935
26
Niet-metaalhoudende minerale producten
15785712
5429851
879860
9476000
27
Basismetalen
19306086
15467035 -17463451
21302502
28
Metaalproducten
14832876
6775046
-7894749
15952579
29
Machines en apparaten (niet elektrisch)
57065110
20992845
12944567
23127697
203701487
89326210
5419021
9924639
13563634 -46584560
10628190 -10004807
4795638
-3336316
30+32+33 +64+72
ICT
31
Vervaardiging van elektrische machines en apparaten
-2628323
18915762 -69521101
47977016
34+35
Transportmiddelen
53316194
16211830
10051176
27053188
36+37
Overige verwerkende nijverheid
9264783
502005
209753
8553025
40+41
Elektriciteit, gas, water
15797963
1134449
-347855
15011369
45
Bouwnijverheid
8067738
3761591
12026895
-7720748
Totaal
863106328 348793604
-48528 114423805
-35978634 550291358
Bron : OESO, ANBERD-databank. Eigen berekeningen.
46
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
1992-1995
1995-1998
Reële Internat. Structurele Nationale groei component component component
Reële Internat. Structurele Nationale groei component component component
531068
4651599
3377783
-7498315
21636933
6528160
-3403040
18511814
-1370055
1961274
3399923
-6731252
20675248
2599582
1212590
16863076
3166743
3988356
22739927 -23561540 -26263030
5857463
-8195317 -23925176
14373746
4271088
-5448835
15551493
-8954725
7326285
-5064588 -11216422
33420516 -37119223
94097783
20613226
90399075
22447365 102360617 171762172
55209362 -38986571
15888316
1447103
4247055
5231798
-8031750
19882902
6052722
7419702
6410478
6787260
2182062
2210676
2394521
8998452
3689582
-1645332
6954203
26405923
6215646
-4585394
24775671
-7099837
11188312 -15793238
-2494911
10256860
2722648
-1604059
9138271
4576016
4775182
-7516802
7317637
21660071
8436271
8933803
4289997
35405039
13825179
3250475
18329385
95791803
35896996
5585484
54309323 107909683
59175130
-6765518
55500071
9570544 -44605512
42980719
-10574075
7601565 -25876283
21916904
6514952
2205703
201738
2683374 3344655
35621486
67725720
4390435
140696298
68414965
7700643
7945751
2210287
13191665
31399290
11174440
8603170
1008590
995375
7059080
492514
-1110997
7677563
455894
-367277
2594756
13114590
892244
75804
12146541
1511648
1576795
256212
4723084
2425789
10404254
-8106960
429722455 140167625
3721360 285833470 433383873 236403976
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
11621680
-34395200 231375097
47
Algemeen besluit
In tegenstelling tot de algemene economische ontwikkeling die belangrijke verschillen vertoonde, kenden de O&O-intensiteiten van de privé-sector over het geheel van de jaren negentig een vrij identiek patroon in de drie belangrijkste O&O-bestedende landen (de Verenigde Staten, Japan, Duitsland). Enkel de relatief kleinere landen (waaronder België, maar zeker de Scandinavische landen) wisten hun O&O-intensiteit te verhogen over de beschouwde periode. Het Verenigd Koninkrijk presteerde op dit vlak bijzonder zwak. Bij de sectorstructuuranalyse en evenzeer bij de shift-share analyse kon de zwakke situatie van de belangrijkste Europese landen niet verscholen blijven. Voornamelijk in vergelijking met de Verenigde Staten presteerden deze landen slecht. De resultaten van de sectorstructuur- en de shift-share analyse wezen uit dat deze zwakke positie niet zozeer te wijten is aan een verschil in sectorstructuur, maar voornamelijk het gevolg is van landspecifieke elementen. De doelstelling van de Europese Unie om tegen 2010 niet minder dan 3% van het BBP aan O&O te spenderen lijkt dan ook bijzonder ambitieus. Absoluut gezien nemen de particuliere O&O-activiteiten van de chemische nijverheid (inclusief farmacie) en ICT-sector meer dan 57% van de totale O&Oinspanningen van de ondernemingen in België voor hun rekening. Binnen beide sectoren vinden belangrijke verschuivingen plaats ten voordele van respectievelijk de ICT-diensten en de farmaceutische nijverheid.
48
O&O-activiteiten van de ondernemingen in België
Op basis van de sectorstructuuranalyse blijkt de chemische nijverheid voornamelijk structureel sterk aanwezig te zijn in een internationale context. Het intrinsieke O&O-gehalte is eerder neutraal. Bij vergelijking met de voornaamste handelspartners verdwijnt het structurele voordeel en wordt het intrinsieke O&O-gehalte zelfs licht negatief. De ICT-sector is zowel structureel als intrinsiek zwak in België. Het intrinsieke effect wordt evenwel positief bij vergelijking louter met de voornaamste handelspartners. Voor de sector van de transportmiddelen vonden we een sterk negatief intrinsiek effect. Dit wijst op een belangrijke onderinvestering in O&O naargelang het gehalte aan toegevoegde waarde dat in deze sector in ons land gerealiseerd wordt. Het niet in rekening brengen van "second round effects" kan, gezien het belang van toeleveranciers in deze sector, een te negatief beeld tonen. Duidelijk lijkt evenwel dat de recente verankeringsstrategie door een actieve ondersteuning van de sector, maar met de klemtoon op het overbrengen van kennisintensieve activiteiten naar ons land, een stap in de goede richting is. Of een dergelijke aanpak niet eerder had moeten plaatsvinden kan enkel de toekomst uitwijzen. Aan de hand van de shift-share analyse werd bevestigd dat de Belgische ICT-sector voornamelijk wegens landspecifieke redenen zwak presteert in een internationale context. Wat de impact is van het niet-particuliere interuniversitaire onderzoekscentra kon niet becijferd worden bij gebrek aan vergelijkbare gegevens in het buitenland. Gezien het belang van dergelijk centrum voor de ICT-sector, kan vermoed worden dat het resultaat voor deze sector wellicht iets positiever is dan de analyse hier laat uitschijnen. Het positieve resultaat bij vergelijking met de voornaamste handelspartners maakt duidelijk dat deze landengroep het gevecht om de meest geavanceerde technologische kennis in de ICT-sector aan het verliezen is. Voor de chemische en farmaceutische nijverheid vonden we daarentegen een positieve nationale component voor België. De farmaceutische nijverheid is bovendien structureel sterker aanwezig in ons land. Vergeleken met de voornaamste handelspartners zijn er relatief geringe verschillen. Dit wijst erop dat België met zijn handelspartners in deze sectoren ongeveer gelijke tred kon houden met het totaal van de overige beschouwde landen. Met uitzondering van de sector ter vervaardiging van hout, kurk, meubelen, en drukkerijen en uitgeverijen, vinden we - zowel op basis van de sectorstructuuranalyse als op basis van de shift-share techniek - in de relatief kleinere O&O-sectoren een positieve evolutie van de O&O-uitgaven in België in de periode 1992-1998. De geschetste belangrijke sectorale verschillen in België noodzaken tot diepgaandere analyses die peilen naar de O&O-troeven en -zwaktes van de diverse sectoren. Dit vormt een belangrijke uitdaging voor toekomstige publicaties.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
49
ALBRECHTS, L., 1983. Regionale ontwikkeling. Raakvlak tussen ruimtelijke en economische planning, Acco, Leuven CAPRON, H., M. CINCERA, B. VAN POTTELSBERGHE, W. MEEUSEN, M. DUMONT en K. VANDEWALLE, 1997. National innovation systems: pilot study of the Belgian innovation system, Université Libre de Bruxelles – ULB en Universiteit Antwerpen – RUCA. CAPRON, H., W. MEEUSEN, M. CINCERA , P. TEIRLINCK, S. SUETENS en A. HOLLANTS, 1999. ANBERD – Harmonisation of the Belgian industrial R&D expenditure statistic, DWTC, Brussel.
Bibliografie
DWTC, 2001. Belgisch Rapport over Wetenschap, Technologie en Innovatie 2001, Brussel, België. DEBACKERE, K., K. DE BACKER, 1999. Clusterbeleid: Een innovatie instrument voor Vlaanderen ? Reflecties op basis van een analyse van de automobielsector, IWT-observatorium, nr. 21. FRANTZEN, D., 1989. Groei en crisis in het na-oorlogse kapitalisme, Kluwer, Antwerpen. GEROSKI, P. en C. WALTERS, 1995. Innovative Activity over the Business Cycle, Economic Journal, vol. 105, 916-928. HOLLANDERS, H. en B. VERSPAGEN, 1999. De invloed van de sectorstructuur op de R&D-uitgaven van en het aantal toegekende patenten aan het Nederlandse bedrijfsleven, MERIT, Maastricht. KLINE S. en N. ROSENBERG, 1986. An Overview of Innovation, in R. LANDUA , N. ROSENBERG, eds: “The Positive Sum Strategy”, The National Academy Press, Cambridge, Mass. MEEUSEN, W. en S. SUETENS, 2000. Match-mismatch in de O&O-bestedingen van Vlaamse en Belgische bedrijven in termen van de evolutie van sectoriële aandelen, IWT-observatorium, nr. 32. OESO, 1994. Frascati Manual 1993 – Proposed Standard Practice for Surveys of Research and Experimental Development, Paris. OESO, 1996. Research and Development Expenditure in Industry, 1973-1993, Paris. OESO, 2001. Science, Technology and Industry Outlook, Drivers of Growth: information technology, innovation and entrepreneurship. OESO, 2002. STAN database, June 2002. OESO, 2002. ANBERD statistics, June 2002. OESO, 2002a. Frascati Manual – Proposed Standard Practice for Surveys of Research and Experimental Development, Paris. PAVITT, K., 1988. Uses and abuses of patent statistics, in A. VAN RAAN (ed.), “Handbook of Quantitative Studies of Science and Technology”, Amsterdam. RICHARDSON, J., 1971. Some sensitivity tests for a constant-marketshares analysis of export growth, in Review of Economics and Statistics, 53, pp. 300-304. SOLOW, R., 1957. Technical change and the aggregate production function, Review of Economic Statistics, 39(3), pp. 214-234. WAKELIN, K., 1997. Productivity Growth and R&D Expenditures in UK Manufacturing firms, MERIT 97018 Publication.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 01
51
Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid Wetenschapsstraat 8 B-1000 Brussel Tel.: +32 2 238 34 11 Fax.: +32 2 230 59 12 URL: www.belspo.be
Design door www.coastdesign.be (Brussel) Wettelijk depot : D/2002/1191/46 ISBN : 90-807015-4-8 Uitgegeven in juni 2003. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid, noch enig persoon die optreedt in haar naam, zijn verantwoordelijk voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de verstrekte informatie. Het betreft copyright. Het mag in zijn geheel of gedeeltelijk worden gereproduceerd voorzover de bron wordt vermeld en het niet wordt gebruikt voor commercieel gebruik of verkoop.