ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt
COLOFON 2e geheel herziene editie Tekst: Herman Bosman en Harry de Ridder Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Unicef, Mid Kent Water, WHO, Oxfam Novib, Vastenaktie, SHO, H. Bosman, UNHCR, Stichting Albino’s in Afrika. De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via
[email protected].
Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl
U kunt op de website http://www.cmo.nl terecht voor aanvullende informatie bij dit scriptiepakket. U vindt daar ondermeer voor gebruik in de klas: een onderzoeksopdracht gebaseerd op de inhoud van het scriptiepakket met een overzicht van de competenties die daarbij worden aangesproken. De gebruikersnaam is: ontwikkelingssamenwerking Het wachtwoord is: project005
De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN.
© Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2012
II
INHOUD Nederlandse jongeren over hulp aan ontwikkelingslanden Hulp vanuit school of thuis
pag. 1 pag. 2
Gekleurde beelden van (hulp aan) ontwikkelingslanden Wanneer halen ontwikkelingslanden het nieuws? Zes mythen over ontwikkelingslanden Van wegwerken van achterstanden… …Tot ontwikkelingssamenwerking Wanneer noem je een land ‘arm’?
pag. 3 pag. 3 pag. 4 pag. 6 pag. 6 pag. 7
Hulp en samenwerking ‘Wij weten wat goed voor u is’ Een helpende hand toesteken Noodhulp Structurele hulp Microkredieten
pag. 8 pag. 8 pag. 10 pag. 11 pag. 13 pag. 14
Millenniumdoelen De Millenniumverklaring Meer uitleg Het achtste Millenniumdoel
pag. 15 pag. 15 pag. 16 pag. 17
Wat doet Nederland aan ontwikkelingssamenwerking? Nederlandse ontwikkelingssamenwerking 7% van het BNP Speerpunten Samenwerking met het buitenland Wat vinden Nederlandse burgers over ontwikkelingssamenwerking? Jongeren willen wat doen!
pag. 18 pag. 18 pag. 19 pag. 19 pag. 21 pag. 23 pag. 24
Aantekeningen
pag. 25
Meer op internet
pag. 27
III
IV
NEDERLANDSE JONGEREN OVER HULP AAN ONTWIKKELINGSLANDEN Vroeg of laat maakt iedereen kennis met andere landen. Je krijgt daar les over op school. Je leest erover in een krant of op internet. Je hoort of ziet verhalen over andere landen op radio en tv. Je bent zelf vast wel eens in een ander land geweest. Of je bent zelf in een ander land geboren en daarna in Nederland komen wonen. Er zijn ongeveer 200 landen op de hele wereld. Men onderscheidt twee groepen landen, de rijke landen, waaronder Nederland en België, en de arme of ontwikkelingslanden. Die landen samen worden ook wel de Derde Wereld of het Zuiden genoemd. Maar wat is nou eigenlijk een arm land en een rijk land? En hoe is het om te leven in een arm land? Deze vragen zijn niet makkelijk te beantwoorden. Landen verschillen van elkaar en in ieder land houden mensen er verschillende manieren van leven op na. Maar je kunt wel een indruk krijgen van het dagelijkse leven in een arm land door je erin te verdiepen. We laten enkele scholieren aan het woord die dat hebben geprobeerd. Op http://www.scholieren.nl schrijft een leerling van 4Havo over rijkdom en armoede: “In Nederland betekent armoede dat je minder aan eten, aan verwarming en aan kleren kan uitgeven dan iemand met een gemiddeld inkomen. Armoede verkleint ook je kansen op de toekomst; je kunt namelijk een dure studie moeilijk betalen. Een veilig huis en een langdurig pensioen kun je ook moeilijk betalen. Maar dat is natuurlijk niet te vergelijken met de armoede in een 3e wereldland. Daar moeten ze zich echt helemaal kapot werken voor een bordje rijst. En dan hebben ze zo weinig dat ze zich maar nét zelf in leven kunnen houden. De Nederlanders hier hebben als ze hard werken en een beetje een goede (= een redelijk betaalde) baan hebben al een mooi huis en een mooie auto.” Op dezelfde website schrijft Fembe uit 2-VWO: “Het bestaan van kinderarbeid is het gevolg van diverse andere problemen. Armoede is hierbij verreweg het grootste probleem. In de Derde Wereld zijn er veel gezinnen die zo arm zijn dat ze ternauwernood een menswaardig bestaan leiden. In zo’n situatie moet iedereen in het gezin meewerken om ervoor te zorgen dat er geld binnenkomt. Dat geldt dus ook voor kinderen.” Die kinderen kunnen daardoor niet naar school gaan. Volgens Bas op http://www.wereldkids.nl is ook spelen voor kinderen in arme landen er vaak niet bij. “Voor de meeste kinderen is het doodnormaal om na school lekker met de gameboy te spelen, te voetballen of naar dansles te gaan. Toch? Dat zou mooi zijn, maar het is niet waar. Bijna een kwart van alle kinderen op de wereld (dat is 1 op de 4!), weet niet eens wat spelen is. Heel veel kinderen moeten werken om in leven te blijven, moeten bedelen om eten, zijn op de vlucht voor oorlog of leven op straat.” 1
Hulp vanuit school of thuis Arme landen krijgen hulp van rijke landen. Die hulp wordt ontwikkelingshulp genoemd en komt van regeringen en particuliere instellingen. Ook burgers in rijke landen geven hulp aan arme landen. Misschien heb je dat wel eens zelf gedaan tijdens een actie voor hulp op school. Sommige acties, waarbij meestal geld en soms ook kleren en andere spullen worden ingezameld, komen ieder jaar terug. Denk bijvoorbeeld aan de Vastenactie tussen Carnaval en Pasen. Spaardoosjes van de Vastenaktie
Andere acties worden opgezet om een project in een arm land te steunen. Basisschool De Borgwal in Renswoude bijvoorbeeld helpt een dorp in Nigeria waar mensen lepra hebben. Leerlingen storten daar spaargeld in een pot die Zendingspot wordt genoemd. Een deel van het geld gaat naar dat dorp in Nigeria. Met dat geld kunnen kinderen van ouders in het dorp die lepra hebben, naar de middelbare school gaan of een vak leren. Uit de Zendingspot wordt ook geld gehaald om andere projecten te steunen.
Ook houden scholen acties die aansluiten bij nationale hulpacties voor slachtoffers van een ramp of een oorlog. Op 26 december 2004 bijvoorbeeld worden enkele landen in Zuidoost-Azië getroffen door een tsunami. Daarbij verdrinken talloze mensen, raken veel mensen hun huis kwijt en alles wat ze verder bezitten, en spoelen fabrieken, scholen, wegen enzovoort weg. Één van de getroffen landen is Sri Lanka. Verwoesting in Sri Lanka Voor dat land houden Nederlandse scholen dan al enkele jaren een actie die Scholen voor Scholen heet. Het doel van die actie is om kleuterscholen en kindertehuizen te bouwen in Sri Lanka. Door de tsunami verdwijnen kleuterscholen van de aardbodem waaronder die van Gantalawa. De Prinsenakkerschool in Bennekom, één van de deelnemers van Scholen voor Scholen, houdt een Sri Lankaweek om geld in te zamelen voor een nieuwe kleuterschool in Gantalawa. In dit hoofdstuk hebben we enkele begrippen gebruikt: rijke landen, arme landen, Derde Wereld, ontwikkelingslanden, ontwikkelingshulp. Waarom noemt men ontwikkelingshulp ook wel ontwikkelingssamenwerking en waarom heeft dit informatiepakket die term als titel? Waarom zijn sommige landen arm en krijgen ze ontwikkelingshulp? Wat bereikt men er uiteindelijk mee? Hoe pakt Nederland ontwikkelingshulp aan? Blijft Nederland evenveel ontwikkelingshulp geven of minder? Begrippen en vragen genoeg, want ontwikkelingshulp is een ingewikkelde zaak. Toch proberen we je daar wegwijs in te maken. In het volgende hoofdstuk laten we zien wat voor indruk mensen in rijke landen krijgen van arme landen aan de hand van kranten, radio en tv (pag. 3). Daarna laten we zien op welke verschillende manieren je aan ontwikkelingshulp kunt doen (pag. 8). Vervolgens laten we zien hoe je de resultaten van ontwikkelingshulp kunt meten (pag. 15). Tot slot laten we zien hoe Nederland ontwikkelingshulp aanpakt (pag. 20). 2
GEKLEURDE BEELDEN VAN (HULP AAN) ONTWIKKELINGSLANDEN Via de nieuwsmedia krijgen we een onvolledig en vaak negatief beeld van wat ontwikkelingslanden zijn. Ook politici, deskundigen en hulpverleners hebben daar soms een beperkt en gekleurd beeld van. Eerst zien ze ontwikkelingslanden als landen die achterlopen omdat ze niet op rijke landen lijken. Daarna krijgen ze oog voor wat die landen aan eigen mogelijkheden hebben. Met hun kijk op ontwikkelingslanden verandert ook hun opvatting over hoe rijke landen ontwikkelingslanden moeten helpen. Hulp geven door rijke landen aan ontwikkelingslanden met als doel om ze op rijke landen te doen lijken maakt plaats voor samenwerking met ontwikkelingslanden waarbij de laatste de kans krijgen om zich op hun eigen manier te ontwikkelen. Wanneer halen ontwikkelingslanden het nieuws? Hoe komen ontwikkelingslanden in het nieuws? Als je het nieuws langere tijd nauwgezet volgt, in dagbladen, op radio, tv of op internet, merk je wat je misschien al vermoedt na het lezen van krantenkoppen van een willekeurige krant: ontwikkelingslanden komen vaak negatief in het nieuws. Ze krijgen vooral aandacht als daar een ramp is gebeurd of vanwege oorlog of ander geweld, dictatoriaal optreden van het landsbestuur, corruptie bij de regering of ziekten. Ontwikkelingslanden waar die zaken niet of nauwelijks voorkomen, krijgen minder aandacht in het nieuws. Je moet soms moeite doen om via nieuwsmedia ook van die landen iets te weten te komen. Beelden en berichten over vluchtelingen, zieke, gewonde, dode of rouwende mensen en verwoestingen spreken meer tot de verbeelding dan beelden van gezonde mensen die ongestoord hun dagelijks leven leiden of feestvieren. Daar letten journalisten en reporters op als ze zoeken naar onderwerpen om daar nieuwsberichten over te maken.
Nieuws: Iran na een aardbeving (boven) en overstroming na Katrina (onder) Geen nieuws: dorpsbewoners bij hun nieuwe huizen (links)
Ook merk je dat hoe verder weg iets gebeurt, hoe minder nieuwswaarde dat heeft. Op 29 augustus 2005 richt orkaan Katrina verwoestingen aan in de VS, vooral in de staten Louisiana en Mississippi. Dijken die rond New Orleans zijn aangelegd, breken waardoor de stad bijna helemaal onder water komt te staan. Bij dit alles komen 1800 mensen om. Deze ramp beheerst dagenlang het nieuws. 3
Later dat jaar treft een orkaan Guatemala, El Salvador en het zuiden van Mexico. Hoewel ook daar verwoestingen worden aangericht en talloze mensen de dood vinden door modderstromen, komt deze ramp nauwelijks in het nieuws. Ten slotte is iets dat op een dag wereldnieuws wordt, na korte of langere tijd nauwelijks meer in nieuwsberichten te vinden omdat het nieuwe ervan af is. Dan wordt het wereldnieuws beheerst door weer een ander onderwerp. Op 12 juli 2006 begint Israël in Libanon een oorlog tegen de militie van Hezbollah. De militie schiet Katjoesja-raketten af op steden en dorpen in Israël. Israël valt Libanon eerst aan vanuit vliegtuigen. Daarna stuurt het land ook soldaten met pantservoertuigen Libanon in. Dagelijks zijn er vanuit Israël en Libanon beelden te zien van schade aan huizen en gebouwen, mensen die vluchten voor het geweld of in schuilkelders zitten, doden en gewonden. Op 14 augusRavage na een tus 2006 sluiten Israël en Hezbollah een wazelfmoordaanslag penstilstand. Dan zijn er bij de oorlog ruim in Irak 1300 mensen omgekomen. Tussen 12 juli en 14 augustus 2006 komen er in Irak echter meer mensen om het leven door bomaanslagen en andere terreurdaden. Vanaf 2003 vinden daar dagelijks terreurdaden plaats. Eerst komt dat uitgebreid in het nieuws, daarna steeds minder omdat het nieuwe ervan af is voor lezers en kijkers. Tijdens de oorlog in Israël en Libanon wordt daar nauwelijks aandacht aan besteed, hoewel er meer slachtoffers vallen in Irak dan in Libanon. Zes mythen over ontwikkelingslanden Nieuwsberichten over ontwikkelingslanden geven dus een gekleurd en onvolledig beeld van ontwikkelingslanden. Daardoor ontstaan er mythes over deze landen, opvattingen die min of meer in strijd zijn met de feiten. We zetten er enkele op een rij:
Er wonen zóveel mensen in ontwikkelingslanden
dat er niet voor iedereen voldoende te eten is. Momenteel brengt de wereld voldoende voedsel voort voor iedere aardbewoner. Honger en ondervoeding zijn vanaf 1900 verminderd, omdat de voedselproductie sneller is gegroeid dan de wereldbevolking. In 1900 heeft wereldwijd één op de drie mensen te weinig te eten, in 1999 is dat één op de vijf. Dat er vooral in ontwikkelingslanden mensen ondervoed zijn of hongerlijden is dus niet te wijten aan een te lage voedselproductie. Daar zijn sommige mensen te arm om voldoende (gezond en gevarieerd) voedsel te kunnen kopen. Oorlogen en rampen doen honger ontstaan als mensen in het getroffen gebied daardoor moeilijker aan voedsel kunnen komen. Productie van voedsel in het gebied zelf is verstoord omdat akkers zijn vernield. Ook is aanvoer van voedsel van buitenaf moeilijker omdat wegen, spoorlijnen, havens e.d. zijn vernield. Ten slotte dreigen ondervoeding en zelfs honger de kop op te steken als er in een bepaald gebied in korte tijd veel vluchtelingen van elders binnenkomen. Hierdoor stijgt het aantal monden dat gevoed moet worden in korte tijd sterk. Bovendien zijn de vluchtelingen niet in staat om voedsel te produceren. 4
Mensen in ontwikkelingslanden zijn primitie-
ver. Wij zijn een stuk verder. Ontwikkeling houdt in dat ze worden zoals wij. Deze opvatting is onjuist omdat er in ontwikkelingslanden grote beschavingen zijn geweest. Denk bijvoorbeeld maar aan de Egyptische beschaving ten tijde van de farao’s of het rijk van de Azteken in Mexico. Tijdens de Middeleeuwen staan wetenschap en techniek in wat nu Irak en Saoedi-Arabië is op een hoger peil dan in Europa. Het oude Egypte
In ontwikkelingslanden is niets dan oorlog, ziekte en rampspoed. Japan na een aardbeving
Dit beeld is onvolledig. In de meeste ontwikkelingslanden komt géén oorlog voor. Rampen treffen meestal maar één of een klein aantal landen. Andere ontwikkelingslanden merken daar niets van. Ook hebben niet alle ontwikkelingslanden in gelijke mate te kampen met ziekten. Bovendien krijgen ook rijke landen te maken met ziekten en rampen en af en toe ook met oorlog, zoals Israël. Japan, een rijk land wordt bijna ieder jaar getroffen door één of meer orkanen en soms ook nog door een zware aardbeving.
Als mensen met ziekten of rampspoed te maken krijgen, doen ze niets om zichzelf te helpen. Deze opvatting is onjuist. Net als in rijke landen zijn er hulporganisaties, vaak opgezet door mensen die daar wonen, die in actie komen na een ramp of het hoofd proberen te bieden aan ziekten als aids en malaria. Hulp na een ramp komt ook van familieleden van slachtoffers van de ramp, zelfs van familieleden die naar een ander land zijn verhuisd.
Alle regeringen van ontwikkelingslanden zijn corrupt.
Er zijn inderdaad ontwikkelingslanden waar de regering door en door corrupt is, maar er zijn ook ontwikkelingslanden waar corruptie bij de regering nauwelijks of niet voorkomt. Bovendien maken ook sommige medewerkers van regeringen in rijke landen zich schuldig aan corruptie.
Het gaat mij allemaal niets aan.
We hebben dagelijks te maken met ontwikkelingslanden, ook al besef je dat niet eens. In supermarkten en andere winkels zijn artikelen te vinden die uit ontwikkelingslanden komen, thee uit Sri Lanka bijvoorbeeld, koffie uit Brazilië en tomaten uit Marokko. Sommige van die artikelen zijn goedkoop omdat ze zijn gemaakt door mensen die weinig loon krijgen voor het werk dat ze doen. Ook houden arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden voor een deel de economie draaiende van rijke landen als Nederland en België. 5
Schoonmaakster uit een derdewereldland
Van wegwerken van achterstanden… Vanaf de Tweede Wereldoorlog (1939-’45) hebben politici, deskundigen en hulpverleners verschillende ideeën gehad over wat ontwikkelingslanden zijn. Dat is te zien aan termen die achtereenvolgens zijn gebruikt om er ontwikkelingslanden mee aan te duiden. In 1949 noemt president Harry Truman van de VS deze landen onderontwikkeld. Hij bedoelt daarmee te zeggen dat ze minder ver ontwikkeld zouden zijn dan NoordAmerika en Europa (en enkele rijke landen op het Zuidelijk Halfrond zoals Australië en Nieuw-Zeeland), minder beschaafd en minder vooruitstrevend (zie mythe 2 in de vorige paragraaf). Ze zouden dus een achterstand hebben op de rijke landen. De rijke landen moeten de onderontwikkelde landen helpen om de achterstand in te halen. Het gaat om landen waar de landbouw (verreweg) het belangrijkste onderdeel is van de economie en waar de industrie weinig voorstelt. In rijke landen zijn industrie en dienstensector belangrijke sectoren van de economie. Door het invoeren van meer industrie, diensten en moderne techniek zouden ‘onderontwikkelde’ landen steeds meer en steeds nieuwere producten kunnen maken. Dan zou de welvaart vanzelf gaan stijgen. Hulpgevers houden er géén rekening mee dat ‘onderontwikkelde’ landen eigen tradities hebben en een cultuur die verschilt van die van rijke landen. Integendeel: ze komen landen die hun hulp ontvangen vertellen hoe het volgens hen moet. …tot ontwikkelingssamenwerking Steeds meer mensen vinden de aanduiding ‘onderontwikkeld’ een belediging en zoeken naar een andere naam. In 1952 bedenkt de Franse wetenschapper Alfred Sauvy (foto rechts) de term Derde Wereld. Hij meent dat ontwikkelingslanden te vergelijken zijn met de arme burgers in Frankrijk vóór de Franse Revolutie van 1789 (= derde stand). Die burgers hebben geen enkele macht en moeten doen wat anderen hen opdragen. Dan bedenkt men zich dat ontwikkelingslanden hun eigen manier moeten kunnen vinden om zich te ontwikkelen, met hun eigen kennis, vaardigheden en wensen. De rijke landen worden de Eerste Wereld genoemd, de communistische landen de Tweede Wereld en de ontwikkelingslanden de Derde Wereld. De term betekent dan: zoekend naar een eigen weg naast die van het kapitalisme (in de rijke landen) en het communisme. Rijke landen moeten daar wel bij helpen, maar op voet van gelijkwaardigheid. Naarmate meer hulpgevers deze opvatting aanhangen, verandert de hulp in samenwerking. Sindsdien wordt ontwikkelingshulp ontwikkelingssamenwerking genoemd.
Eerste Wereld Tweede Wereld Derde Wereld
Dan komt er een nieuwe term voor ontwikkelingslanden in omloop, het Zuiden. De rijke landen horen bij het Noorden. Deze indeling van de aardbol valt niet helemaal samen met die in het Noordelijk en het Zuidelijk Halfrond. India bijvoorbeeld behoort tot het Zuiden, maar ligt helemaal op het Noordelijk Halfrond. Australië, een land dat bij het Noorden hoort, ligt op het Zuidelijk Halfrond. Daar staat tegenover dat de term geen echt negatieve bijbetekenis heeft. De termen arme landen, ontwikkelingslanden, Derde Wereld en het Zuiden worden tegenwoordig nog steeds door elkaar gebruikt. 6
Wanneer noem je een land ‘arm’? Zoals gezegd zijn er rijke landen en arme of ontwikkelingslanden. Maar wat is dan ‘rijk’ en wat is dan ‘arm’? Voor landen als geheel zijn er twee manieren om rijkdom te meten. De eerste is een optelsom maken van alle goederen en diensten die in een land in een jaar worden gemaakt. De uitkomst heet het Bruto Nationaal Product of BNP. Maar je kunt niet zonder meer zeggen dat een land met een hoog BNP een rijk land is en een land met een laag BNP een arm land. Hoe hoog het BNP van een land is, hangt mede af van het aantal inwoners van dat land. Daarom wordt het BNP gedeeld door het aantal inwoners. Door dit bij meer landen te doen, kun je die landen met elkaar vergelijken. Als maatstaf voor rijkdom van een land wordt ook het gemiddelde inkomen van alle inwoners van het land gebruikt. Hieraan kun je zien hoeveel geld iedere inwoner kan uitgeven. Ook met deze maatstaf kun je landen met elkaar vergelijken. Gemiddelden zeggen echter weinig, want in ieder land zijn er mensen die veel geld verdienen en zijn er mensen die met weinig moeten zien rond te komen. Bovendien kun je niet uitsluitend aan iemands inkomen zien of die persoon rijk of arm is. Het hangt van meer dingen af. In Nederland en België moeten we bijvoorbeeld (bijna) alles kopen wat we in huis nodig hebben zoals water, brandstof en voedsel. In sommige landen kunnen mensen die materialen in hun omgeving vinden, brandhout en water bijvoorbeeld. Daar hoeven ze geen geld aan uit te geven (mits het water schoon en veilig om te drinken is). Ook verschilt het per land hoeveel van je inkomen je nodig hebt om voedsel, drinken en andere dingen te kopen die je beslist nodig hebt om in leven te blijven. In Nederland is dat gemiddeld 56% van het inkomen; in India bijvoorbeeld, waar mensen minder verdienen dan in Nederland, is dat 80%. Ten slotte verschilt het per land wat je voor je levensonderhoud nodig hebt. In Nederland heb je dikke truien en jassen voor als het ‘s winters vriest. In een tropisch land is dat niet nodig. Om het nog ingewikkelder te maken, is armoede van personen op twee manieren te omschrijven. Je bent arm als je veel minder verdient dan je meeste landgenoten. Deze omschrijving is zowel in rijke als in ontwikkelingslanden te gebruiken. Of je bent arm omdat je te weinig geld, voedsel en kleding hebt om van te leven maar eigenlijk te veel om dood te gaan. Deze armoede komt alleen in ontwikkelingslanden voor. Om armoede van personen én van landen toch te kunnen meten, hebben de VN afgesproken dat mensen arm genoemd worden indien ze met hooguit één dollar (ongeveer één euro) per dag moeten zien rond te komen. Deze omschrijving is in alle landen van de wereld te gebruiken. Armoede meet je door in een land alle mensen te tellen die volgens deze omschrijving arm zijn. Druk je dat aantal uit in procenten van het aantal inwoners van het land, dan kun je zien hoe rijk of arm dit land is. Ook kun je op die manier twee of meer landen met elkaar vergelijken. 7
Interessant. Het gat tussen rijk en arm is toch niet zo groot als we dachten
HULP EN SAMENWERKING We laten in dit hoofdstuk zien hoe ontwikkelingslanden volgens politici en burgers in het rijke Noorden het beste geholpen kunnen worden. Eerst wil men ontwikkelingslanden helemaal inrichten zoals rijke landen zijn ingericht. Dat heeft vaak niet het gewenste resultaat. Dan komt er steeds meer ruimte voor eigen ideeën over ontwikkeling van de mensen die daar wonen. Met deze aanpak, waarin samenwerking centraal staat, worden betere resultaten bereikt. ‘Wij weten wat goed voor u is’ Na de Tweede Wereldoorlog wordt er op drie manieren ontwikkelingshulp gegeven. Op de eerste plaats komt er hulp van rijke landen. De VS zijn het eerste land dat hiermee begint. Samen met de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (later de Wereldbank) helpen de VS landen in Europa met het Marshallplan. Daar is ook Nederland bij. Deze hulp duurt van 1947 en 1952.
8
De Marshall-hulp bestaat uit voedsel, kunstmest, machines voor de landbouw, alles wat een land nodig heeft om te herstellen van de oorlog. Ook willen de VS voorkomen dat deze landen communistisch worden.
Een stuwdam gebouwd met ontwikkelingshulp
Halverwege de jaren ’50 gaan de VS ontwikkelingshulp geven aan Aziatische landen die kolonies van Europese landen zijn geweest en onafhankelijk zijn geworden. Hiermee willen de VS voorkomen dat deze landen communistisch worden. Ze voeren daar industrie en moderne technieken in omdat ze denken dat deze landen achterlopen op de VS en andere landen waar de industrie de ruggengraat van de economie is (zie pag. 6). Er worden grote projecten uitgevoerd zoals de aanleg van stuwdammen, vliegvelden en wegen. Daarna geven de VS ook ontwikkelingshulp aan Zuid-Amerika en vanaf de jaren ’60 aan Afrika.
Ontwikkelingshulp komt ook van de Verenigde Naties (de tweede vorm). In 1946 richten de VN het kinderfonds Unicef op. Eerst helpt dit fond kinderen in Europa. Daar is aan van alles gebrek: voedsel, medicijnen, kleding en brandstof. Vooral kinderen hebben daarvan te lijden. Als Europa het in 1950 weer alleen af kan, gaat Unicef elders kinderen helpen die met armoede en ziekten kampen en niet naar school kunnen. Unicef probeert vooral ervoor te zorgen dat kinderen blijvend in betere omstandigheden kunnen leven. Die kinderen krijgen meer toegang tot onderwijs, goede gezondheidszorg en veilig (= schoon en niet met ziektekiemen besmet) drinkwater. Daarnaast houden de VN zich bezig met noodhulp (zie pag. 10). Dat gaat via Unicef en via andere organisaties van de VN. Dat zijn onder andere de UNHCR, het bureau dat zich bezighoudt met hulp aan vluchtelingen, en het Wereldvoedselprogramma WFP dat in actie komt als er voedseltekorten en hongersnood dreigen. Deze organisaties komen in actie bij rampen. In 1991 richten de VN het Bureau voor Coördinatie van Menselijke Zaken (Office for Coordination of Humanitarian Affairs - OCHA) op. Dit bureau bundelt de hulp van de UNHCR, de WFP en Unicef als die bij een ramp in actie komen om noodhulp te geven tot de ergste nood voorbij is. De derde vorm van ontwikkelingshulp komt van christelijke kerken en kloosterorden in rijke landen. Die hulp heet missie (rooms-katholiek) en zending (protestants). Tot kort na de Tweede Wereldoorlog gaat deze hulp vooral naar kolonies van rijke landen. Nederlandse geestelij1945 ken werken in Nederlands-Indië en Suriname en Belgische geestelijken in Congo, Rwanda en Burundi. Missie en zending blijven doorgaan nadat de kolonies onafhankelijk zijn geworden. Missionarissen en zendelingen laten mensen in ontwikkelingslanden kennismaken met de christelijke godsdienst. Daarnaast geven ze onderwijs en zetten ze klinieken en ziekenhuizen op. Ze gaan net als andere hulpverleners in die tijd meestal bevoogdend te werk. Ze zijn ervan overtuiging dat hun eigen, westerse beschaving voorloopt op die van de mensen waar ze voor werken en dat er geen betere godsdienst is dan de christelijke. De ontvangers van de hulp zouden dan voor hun bestwil deze godsdienst moeten overnemen en ook westerse kennis op technisch en medisch gebied. 9
Het werk van missionarissen en zendelingen wordt steeds meer overgenomen door medewerkers van hulporganisaties uit rijke landen en uit eigen land, maar er zijn nog steeds zendelingen en missionarissen aan het werk. Een helpende hand toesteken Mensen en hulporganisaties in rijke landen proberen op allerlei manieren mensen in ontwikkelingslanden te helpen die in armoede leven en daardoor van alles tekortkomen. Op de eerste plaats krijgen ze hulp van familieleden die naar rijke landen zijn geëmigreerd. Die sturen een deel van hun inkomen naar hun familie in hun thuisland. Dat wordt niet alleen gebruikt voor het dagelijks onderhoud, maar ook voor onvoorziene uitgaven. Als ze geluk hebben, vinden die migranten vrienden en kennissen bereid om een steentje bij te dragen. Dat geluk heeft Doris (46 jaar) uit Ghana. Na eerst in België en Duitsland te hebben gewoond, komt ze in 1989 naar Nederland. Vanaf 1996 woont ze in Rotterdam. Ze werkt bij een bloemenveiling. Een deel van haar salaris stuurt ze naar haar familie in haar geboortedorp in Ghana. In 2005 raakt ze haar baan kwijt. Bovendien wordt haar moeder ziek. Die moet naar het ziekenhuis voor onderzoek en moet daarna medicijnen gebruiken. In Ghana bestaat geen ziekenfonds die de kosten van medische zorg vergoedt. Daar moet iedereen die zelf betalen. Omdat Doris maar af en toe een paar dagen werk heeft, moet ze van een uitkering zien rond te komen. Daardoor is het moeilijk om geld opzij te leggen voor haar moeder en haar andere familieleden. Toch moet haar moeder af en toe geld hebben voor nieuwe medicijnen. Kennissen van haar springen bij om die te bekostigen. Hulp komt ook via inzamelingen voor goede doelen. Niet alleen wordt er geld ingezameld, maar bijvoorbeeld ook oude brillen en kleding. Eerst hebben dergelijke acties als doel om ‘zielige’ mensen in ontwikkelingslanden te helpen. Zo kijken (nog steeds) velen tegen mensen in ontwikkelingslanden aan. Ook zijn er groepen vrouwen die naaiwerk maken voor missionarissen en missienaaikringen worden genoemd.
Missienaaikring Agnes uit Velp
Ten slotte geven regeringen van rijke landen hulp. Daartoe doen ze schenkingen aan ontwikkelingslanden. Daarnaast lenen ze geld aan deze landen. Ook banken, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank doen dat. Die leningen moeten binnen een bepaalde termijn worden terugbetaald. Ook moeten de ontwikkelingslanden die geld hebben geleend, daar rente over betalen. Daar hebben ze vaak te weinig geld voor. Dan sluiten ze nieuwe leningen af om oude af te lossen en om rente over oude leningen te betalen. Daardoor blijven ze in de schulden of wordt hun schuldenlast zelfs groter. Vooral dan blijft er in de staatskas weinig geld over om uit te geven aan gezondheidszorg, onderwijs en andere zaken waar burgers profijt van kunnen hebben.
10
Schulden zijn voor veel landen een blok aan het been
Noodhulp Een bijzonder soort hulpverlening is het geven van noodhulp bij een oorlog, een hongersnood of een andere ramp. Dan geef je hulp gericht op de eerste levensbehoeften. Als er een ramp plaatsvindt, ontstaat er in het getroffen gebied een tekort aan alles. Er is te weinig of géén veilig water voorhanden, omdat waterleidingen en putten kapot zijn. Vaak is drinkwater vervuild door afvalwater uit kapotte riolen of door rottende kadavers en lijken. Hierdoor kunnen er epidemieën uitbreken. Voedsel, medicijnen en brandstoffen kunnen moeilijk worden aangevoerd omdat wegen, spoorlijnen, bruggen e.d. vernield zijn. Hulpverleners die voedsel, water en medicijnen naar de slachtoffers willen brengen, gebruiken daar helikopters en vrachtauto’s voor en ook schepen als het rampgebied aan zee ligt. Ook wordt het ineens moeilijker of zelfs onmogelijk om medische hulp te krijgen als je die nodig hebt. Dat probleem is er vooral als er bij een oorlog of ramp veel mensen gewond raken. Bij oorlog of een plotselinge ramp, een aardbeving bijvoorbeeld, raken veel mensen hun huis kwijt en alles wat ze verder bezitten. Ze hebben geen dak boven hun hoofd en worden blootgesteld aan het weer. Dat geldt ook voor mensen die voor oorlog of ander geweld of een ramp overhaast op de vlucht slaan. Mensen die noodhulp geven, hebben vaak te kampen met grote problemen. Er is géén stroom, weinig of géén water om er branden mee te blussen (vooral bij aardbevingen en bombardementen breken er veel branden uit), ze moeten mensen uit het puin zien te halen met schoppen of zelfs door puin met hun blote handen weg te halen omdat er geen graafmachines voorhanden zijn. Op zoek naar slachtoffers onder het puin
Ten slotte zorgt een ramp of oorlog voor chaos waardoor wet en orde vaak niet te handhaven zijn. Dan kunnen plunderaars hun slag slaan door in vernielde of verlaten huizen en gebouwen bruikbare spullen te zoeken en weg te halen. Maar hulpverleners ter plaatse krijgen op allerlei manieren ook steun bij hun werk. Dat gebeurt bijvoorbeeld na de tsunami van 26 december 2004. Die ontstaat door een zware aardbeving voor de westkust van Sumatra. Het zwaarst getroffen wordt Sumatra zelf, maar ook Sri Lanka en India worden zwaar getroffen en zelfs in Somalië aan de andere kant van de oceaan richt de tsunami ellende en verwoestingen aan.
11
Een jongen in Thailand wordt door de tsunami weggespoeld
Huizen, wegen, scholen en alles wat daar verder gebouwd is, spoelen weg en duizenden mensen komen om. De ramp treft niet alleen bewoners, maar ook toeristen, bijvoorbeeld in Phuket, een badplaats in Thailand. Burgers die aan de ramp zijn ontkomen, schieten te hulp. Ze vangen mensen op die aan de kust wonen en aan de tsunami hebben weten te ontkomen. In Sri Lanka zamelen burgers op grote schaal geld en goederen in voor hun landgenoten die door de ramp getroffen zijn. Ook toeristen komen te hulp. Één van hen is oudTweede Kamerlid Gerrit-Jan Wolffensperger. Hij is met zijn vrouw en enkele vrienden in Unawantuna op Sri Lanka. Het huis waar hij logeert, blijft staan omdat hij op een heuvel staat. Samen met die vrienden haalt hij lichamen onder puinhopen vandaan en begraaft hij doden. Ook troost hij mensen die familieleden hebben verloren.
De nationale afdelingen van Rode Kruis en Rode Halve Maan, andere lokale hulporganisaties en het leger komen ook in actie. Het Indiase leger laat soldaten bloed geven, vervoert goederen naar rampgebieden en zet kampen voor dakloze slachtoffers op. Verder bottelt de grootste bierbrouwerij van Sri Lanka veilig drinkwater voor de slachtoffers in plaats van bier. In Khaoluk in Thailand helpen olifanten bij het bergen van doden. Ze worden ingezet op plaatsen waar auto’s en graafmachines moeilijk kunnen komen. Tot aan de ramp vervoeren deze olifanten toeristen. De aangerichte verwoestingen en ellende zijn zó groot dat ook hulp uit andere landen wordt ingeroepen. Nederland is één van de landen die bijspringen. Dat gebeurt via de Samenwerkende Hulporganisaties in Nederland (met o.a. het Nederlandse Rode Kruis en Oxfam Novib). Deze organisatie zamelt geld in voor de slachtoffers via giro 555. De opbrengst wordt onder de aangesloten hulporganisaties verdeeld. Met dat geld wordt allerlei noodhulp betaald. Dreigende epidemieën worden de kop in gedrukt door te zorgen voor veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen. Kinderen die één of beide ouders hebben verloren, krijgen psychische hulp en onderwijs. Miljoenen mensen die dankloos zijn geworden krijgen een tijdelijk onderkomen. Ten slotte treedt de OCHA van de VN als hulpverlener op, samen met de UNCHR, Unicef en WFP. De OCHA bundelt de hulp van de andere organisaties zolang de nood het hoogst is. Daarna werken die organisaties zelfstandig verder in de rampgebieden. Als na een ramp of oorlog de ergste nood voorbij is, begint in het getroffen gebied de wederopbouw. Vluchtelingen keren terug. Wegen, bruggen, water- en stroomleidingen enzovoort worden gerepareerd, huizen, scholen, fabrieken en kantoren herbouwd. Vaak verloopt dat moeizaam. Landen beloven daarbij te helpen, maar komen hun beloftes niet helemaal of zelfs maar voor een klein deel na. Dan kan het jaren duren voordat bijvoorbeeld iedereen weer een huis heeft. Dat valt mensen die zelf niets met de ramp of oorlog van doen hebben gehad, nauwelijks op, want die ramp of oorlog is dan al weer uit de nieuwsberichten verdwenen. 12
Structurele hulp In de jaren ’70 van de 20e eeuw gaat de aanpak bij ontwikkelingshulp op de schop. Steeds meer hulpverleners en deskundigen menen dat armoedebestrijding meer aandacht moet krijgen. Hiertoe zou moeten worden gewerkt aan betere landbouw, aan onderwijs voor meer mensen en aan betere gezondheidszorg. Dat is de aanpak die Unicef bijvoorbeeld al volgt. Missionarissen, zendelingen en leken-hulpverleners krijgen meer oog voor de cultuur, de tradities en de wensen van de bevolking. Ze menen dat de bevolking zó geholpen moet worden dat mensen op den duur zichzelf kunnen helpen en onafhankelijk worden van de hulpverleners. Deze hulp heet structurele hulp. Pater Rogier van Rossum ziet dat allemaal gebeuren: “Maar het verleden ligt er en het goede daarvan is dat we ervan hebben geleerd. We moeten de historie eerbiedigen. En we kunnen op de schouders van onze ervaring gaan staan en kijken naar de taken die voor ons liggen. Missie in deze tijd betekent ‘dialoog’: leren van de ander en de ander serieus nemen. Een heleboel van het bestaande werk gaat op eigen wijze door: gezondheidszorg, scholing, parochiewerk. Het interessante is dat dit werk nu overgenomen kan worden door mensen in de Filippijnen en door de Indianen in Mexico.” Hulpverleners zetten kleine projecten op samen met bewoners van de streek waar de projecten worden uitgevoerd. Men probeert de bewoners zover te krijgen dat ze zichzelf kunnen bedruipen. Soms krijgen bewoners dat met vindingrijkheid en zonder hulp van buitenaf voor elkaar. In Kenia, vlakbij het Victoriameer, leven mensen van de landbouw en van de visserij op het meer. Met de opbrengst ervan kunnen ze nauwelijks rondkomen. Één van hen, Eunita Majiva (foto links), richt samen met boeren, boerinnen en vissers in de buurt de Lake Basin Land Use of LABALU op. De leden van de groep delen hun kennis met elkaar “waardoor een boer of boerin een betere oogst heeft of een visser meer vis vangt”, zoals Majiva zelf zegt. Hierdoor kunnen ze uit de armoede komen. Daarna worden er steeds meer LABALUgroepen opgericht.
Margret Opiyo is lid geworden van één van die groepen en vertelt hoe ze daar sindsdien profijt van heeft gehad. Ze heeft een biologische boerderij opgericht. Ze heeft nieuwe landbouwtechnieken geleerd. Ze verbouwt groenten voor zichzelf in plaats van groenten te kopen. Ze maakt en gebruikt compost voor haar akker in plaats van dat ze dure kunstmest koopt. Ze houdt geld over om opzij te leggen voor noodgevallen. Ze heeft twee koeien die melk geven en daarvan verkoopt ze het deel dat ze niet zelf nodig heeft en ze geeft adviezen aan andere mensen over biologische landbouw. Haar gezin heeft voldoende groente, fruit, vis, melk en geld. 13
Microkredieten Een bijzonder soort structurele hulp is het geven van microkredieten, kleine geldleningen van maximaal enkele honderden euro. Ze worden gegeven aan mensen die niet bij een gewone bank geld kunnen lenen, omdat de bank bang is dat ze de lening niet kunnen aflossen. Het gaat meestal om mensen die met minder dan één euro per dag moeten rondkomen. Bovendien is waar ze wonen vaak geen bank te vinden. Arme mensen zijn dan aangewezen op geldleners die buitengewoon hoge rente vragen, soms meer dan 40% procent. Het microkrediet is bedacht door de econoom Muhammad Yunus in Bangladesh. Hij werkt op de universiteit van Chittagong als Bangladesh getroffen wordt door hongersnood. Dat brengt hem op het idee om arme mensen te helpen door ze kleine geldbedragen te lenen. Die kunnen daarmee een eigen bedrijfje beginnen. Zijn eerste klant is een vrouw die in een dorp vlakbij de universiteit woont. Ze maakt en verkoopt Muhammed Yunus bamboekrukjes. Maar ze kan het bamboe voor de krukjes niet zelf kopen, daar heeft ze geen geld voor. Ze heeft een overeenkomst gesloten met een bamboehandelaar. Bij hem kan ze bamboe lenen, maar ze mag de krukjes alleen aan hem verkopen. De handelaar bepaalt de prijs. De krukjes brengen haar twee eurocent per dag op. Yunus geeft haar 22 eurocent waarmee ze zelf bamboe kan kopen. Dat is voldoende om van de overeenkomst met de handelaar af te komen. Yunus zoekt samen met een student andere mensen die een heel klein bedrag nodig hebben voor hun bedrijfjes. Hij leent hen het geld dat ze nodig hebben. Ze hoeven het pas terug te geven zodra ze dat kunnen. Hij betaalt dit uit eigen zak. Na lang zoeken vindt Yunus een bank bereid hem te helpen bij dit soort hulpverlening. Dan blijkt dat klanten van Yunus hun leningen vrijwel altijd aflossen, terwijl dat bij gewone leningen vaak niet het geval is. Soms raken banken die gewone leningen geven, de helft van het uitgeleende geld kwijt. In 1976 richt Yunus een bank op om microkredieten te geven, de Grameen Bank (grameen = platteland). Die groeit uit tot een groot bedrijf met miljoenen klanten. Ook buiten Bangladesh wordt het geven van microkredieten een groot succes, want ook daar blijkt dat mensen die een microkrediet krijgen, het geleende geld vrijwel altijd terugbetalen. Ook grote commerciële banken en de Wereldbank gaan microkredieten verstrekken. 14
MILLENNIUMDOELEN In 2015 zijn extreme armoede en honger uitgebannen
In 2015 gaan alle jongens en meisjes naar school
In 2015 hebben mannen en vrouwen dezelfde rechten
Een andere term voor landen in de Derde Wereld is ontwikkelingslanden (zie ook pag. 2). Die term veronderstelt dat landen nog in ontwikkeling zijn. Oeganda is zo’n ontwikkelingsland. Maar hoe meet je ontwikkeling? Hoe meet je of het beter of slechter met een land gaat? De Verenigde Naties -de organisatie waarin bijna alle landen van de wereld samenwerken- hebben daarvoor richtlijnen opgesteld. Ze hebben allereerst een aantal problemen op een rijtje gezet die met ontwikkeling te maken hebben: armoede, ondervoeding, analfabetisme (= niet kunnen lezen en schrijven), ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, kinder– en moedersterfte, ziektes, gebrek aan schoon drinkwater en een vervuild milieu.
In 2015 sterven er minder vrouwen door zwangerschap
In 2015 is de verspreiding van ziektes als aids en malaria gestopt
In 2015 leven meer mensen in een duurzaam leefmilieu
Vervolgens hebben de Verenigde Naties per probleem aangegeven hoe de situatie moet verbeteren vóór 2015. Die verbetering moet te meten zijn. In 2015 is kindersterfte sterk afgenomen
Doel 2 bijvoorbeeld gaat over onderwijs: 2. Alle kinderen gaan naar de (basis)school
In 2015 is er meer eerlijke handel, schuldenverlichting en hulp
Het meten is heel simpel. In 2015 kijken we of in elk land alle kinderen naar de basisschool gaan of niet. Het mag niet uitmaken of je een jongen of een meisje bent. In veel landen worden meisjes nog gediscrimineerd: zij mogen minder vaak naar school dan jongens. In Oeganda is dat gelukkig niet het geval. Deze afspraken hebben de landen van de VN opgesteld in september 2000. Omdat in 2000 het nieuwe millennium (=een periode van duizend jaar) begonnen is, heet deze afspraak de Millenniumverklaring. De doelen die bereikt moeten worden heten daarom de millenniumdoelen. Er zijn acht millenniumdoelen. Je ziet ze in de balken links en rechts hierboven. Het onderwijs in Oeganda heeft erg te lijden gehad van oorlog en armoede. Maar Oeganda is nu hard op weg om het millenniumdoel voor onderwijs te halen. Toch haalt nog maar driekwart van alle kinderen het laatste jaar van de basisschool. De anderen gaan helemaal niet naar school of gaan voortijdig van school. 15
Een postzegels uit Oeganda over de millenniumdoelen
Meer uitleg Op de vorige pagina hebben we al naar de millenniumdoelen gekeken. We hebben er één uitgehaald: millenniumdoel 2 over onderwijs. Hieronder leggen we alle acht millenniumdoelen even uit:
Roei extreme armoede en honger uit Zorg ervoor dat alle kinderen naar de basisschool gaan Zorg ervoor dat jongens en meisjes, mannen en vrouwen gelijk behandeld worden Breng de kindersterfte omlaag Verbeter de moederzorg Bestrijd aids, malaria en andere ziekten Stel duurzame ontwikkeling veilig Zorg dat alle landen van de wereld samenwerken voor ontwikkeling Elk millenniumdoel bestaat uit één of meer streefdoelen, en elk streefdoel is onderverdeeld in ‘indicatoren’. Een indicator is een criterium aan de hand waarvan je ontwikkeling kunt meten. Een voorbeeld van een streefdoel is: Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, moet in 2015 tenminste tot de helft zijn teruggebracht ten opzichte van 1990. Een bijbehorende indicator hebben we eerder al genoemd (op pag. 7), namelijk: het aantal mensen in procenten van de bevolking dat van hooguit één dollar/euro per dag moet zien rond te komen. Enkele andere criteria zijn bijvoorbeeld: het aantal kinderen dat sterft voor hun vijfde jaar, per 1000 kinderen die geboren worden het aantal mensen tussen 15 en 24 jaar dat kan lezen en schrijven in procenten van het totaal aantal mensen van 15-24 jaar. Als peiljaar wordt steeds 1990 genomen. Dat wil zeggen dat steeds wordt nagegaan wat er op gebied van ontwikkeling is bereikt sinds 1990. De meeste doelen moeten in 2015 zijn gehaald.
Armoede in India; deze man bezit niet meer dan hij aanheeft
Iedere lidstaat van de VN belooft te proberen deze doelen binnen de gestelde termijn te halen, wereldwijd en in ieder land afzonderlijk. Ontwikkelingslanden verplichten zich om te werken aan millenniumdoel 1 t/m 7. Wel hebben ze daar de hulp van rijke landen bij nodig. Daarin voorziet millenniumdoel 8. Rijke landen, waaronder Nederland, beloven aan dit doel te werken. Ook beloven de lidstaten de VN jaarlijks op de hoogte te brengen van hun vorderingen. Zo kunnen de VN bijhouden en in rapporten bekendmaken hoe de zaken ervoor staan. Om de vijf jaar (2005, 2010 en 2015) bekijken de VN wat er bereikt is en wat er nog moet gebeuren. 16
Het achtste millenniumdoel In 2000 tekent Nederland samen met de andere lidstaten van de VN de Millenniumverklaring. Daarmee belooft Nederland eraan bij te dragen dat de millenniumdoelen in 2015 worden gehaald. Omdat Nederland één van de rijke landen is, moet het vooral werken aan het achtste millenniumdoel. Dat houdt in dat Nederland ontwikkelingslanden moet helpen om van een teveel aan buitenlandse schulden af te komen, bijvoorbeeld door schulden kwijt te schelden. Daardoor hoeven die landen minder schulden af te lossen en minder rente te betalen en kunnen ze meer geld uitgeven aan zaken waar hun burgers baat bij hebben.
Oegandese postzegel over millenniumdoel 8
Ook moet Nederland meer aan eerlijke handel doen. Van eerlijke handel is sprake als ieder land, rijk of arm, gelijke kansen heeft om zijn producten aan andere landen te verkopen. Ten slotte moet Nederland kennis en nieuwe technieken overdragen aan ontwikkelingslanden. Dat helpt die landen om de andere zeven doelstellingen in 2015 te halen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken doet dat door kennis door te geven aan ontwikkelingslanden waar Nederland mee samenwerkt. Het gaat om kennis waarmee armoede kan worden bestreden en aan duurzame ontwikkeling kan worden gewerkt. Daarnaast werkt Nederland mee aan de andere zeven millenniumdoelen. In 2005 bijvoorbeeld geeft de Nederlandse regering 100 miljoen euro extra uit om meer kinderen in ontwikkelingslanden naar school te laten gaan. Dat sluit aan bij millenniumdoel 2 om alle kinderen naar school te laten gaan. Ook wil de regering dat het onderwijs beter van kwaliteit wordt. Er zijn meer goed opgeleide leerkrachten nodig en er moet meer en beter lesmateriaal komen dat bovendien gemaakt is door bewoners van ontwikkelingslanden zelf. Die schrijven dat materiaal in hun eigen taal en ze weten beter dan Nederlandse hulpverleners wat kinderen in hun land moeten leren. Ten slotte moeten meer kinderen die de basisschool hebben afgemaakt, een middelbare, hogere of beroepsopleiding kunnen volgen. Nu zijn er nog te weinig scholen in ontwikkelingslanden waar deze kinderen naartoe kunnen. Door de wereldwijde crisis gaan veel rijke landen, ook Nederland, flink bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Het Nederlandse geld voor onderwijs in ontwikkelingslanden bijvoorbeeld wordt in 2011 met 100 miljoen euro gekort. Dat maakt het voor arme landen moeilijker om de millenniumdoelen te halen. 17
WAT DOET NEDERLAND AAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING? Als Nederland in de jaren ’50 klaar is met de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, begint het ontwikkelingslanden de helpende hand toe te steken. Eerst heette dat ontwikkelingshulp. Tegenwoordig noemen we dat ontwikkelingssamenwerking. In 1973 belooft Nederland samen met andere rijke landen 0,7% van hun BNP* aan ontwikkelingssamenwerking uit te geven. In 2005 doen Nederland en enkele andere rijke landen dat ook nog. De overige rijke landen geven minder uit. We laten zien hoe Nederland momenteel te werk gaat en hoe Nederlandse burgers daarover denken. *
zie voor uitleg pag. 19
Nederlandse ontwikkelingssamenwerking De Nederlandse regering geeft hulp aan vijftien ontwikkelingslanden. Deze landen noemen we partnerlanden. Het overzicht zie je links. De ontwikkelingslanden liggen allemaal in Afrika (tien) en Azië (vijf). Er zijn geen ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika die steun krijgen van Nederland. De Belgische regering heeft achttien partnerlanden: tien in Afrika, drie in Azië en drie in Latijns-Amerika: Algerije, Benin, Bolivia, Burundi, DR Congo, Ecuador, Mali, Marokko, Mozambique, Niger, Oeganda, Palestijnse gebieden, Peru, Rwanda, Senegal, Tanzania, Vietnam en Zuid-Afrika. 18
7% van het BNP In ontwikkelingssamenwerking gaat jaarlijks wereldwijd meer dan 80 miljard euro om. Nederland neemt daarvan in 2012 4,34 miljard euro (€ 4.340.000.000) voor zijn rekening. In 1970 hebben de rijke landen op initiatief van de Verenigde Naties afgesproken dat ze 0,7% van hun BNP (= alles wat er in een land verdiend wordt) zullen besteden aan ontwikkelingssamenwerking. De meeste rijke landen houden zich niet aan die afspraak; het gemiddelde ligt onder de 0,4%. Er zijn maar vijf landen die voldoen aan de grens van 0,7%. Nederland voldoet aan zijn verplichtingen, maar heeft de afgelopen jaren het budget voor ontwikkelingssamenwerking flink verlaagd (van 0,8% naar 0,7% is een achtste minder): Land
% BNP
Nederland
Noorwegen
1,10%
Begroting 2006 € 4,36 miljard
0,82%
Luxemburg
1,09%
Zweden
0,97%
Begroting 2007 € 4,55 miljard
0,81%
Begroting 2008 € 4,85 miljard
0,80%
Denemarken 0,90%
Budget
% BNP
Nederland
0,70%
Begroting 2009 € 4,57 miljard
0,82%
België
0,60%
Begroting 2010 € 4,75 miljard
0,81%
Duitsland
0,38%
Amerika
0,21%
Begroting 2011 € 4,53 miljard
0,75%
Italië
0,15%
Begroting 2012 € 4,34 miljard
0,70%
Het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking in de wereld, 80 miljard euro jaarlijks, lijkt veel. Maar datzelfde bedrag van 80 miljard euro wordt elk jaar door migranten naar familieleden in hun landen van herkomst overgemaakt. Aan wapens wordt jaarlijks 12,5 keer zo veel uitgegeven als aan ontwikkelingssamenwerking: een biljoen euro (= duizend miljard euro) per jaar. Speerpunten Het budget voor ontwikkelingssamenwerking gaat voor het grootste deel naar vier verschillende ‘speerpunten’, zaken die Nederland belangrijk vindt:
Veiligheid en rechtsorde
Hieronder valt alles wat ervoor zorgt dat mensen zich veiliger voelen. Daarbij horen onder meer democratisch bestuur, ontwapening en het voorkomen van conflicten, het beschermen van de mensenrechten, het bestrijden van corruptie en het tegengaan van werkloosheid. 19
Water
Een groeiend aantal landen heeft te kampen met waterproblemen die voortkomen uit klimaatverandering, wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling. Gebrek aan schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen (zoals riolering) veroorzaakt ziekte en (kinder)sterfte.
Voedselzekerheid
Op dit moment telt de aarde 7 miljard mensen. Een op de zeven mensen (1 miljard) heeft honger. Twee op de zeven mensen (2 miljard) kunnen niet alle voedingsstoffen binnenkrijgen die ze nodig hebben. Dat er hongersnood voorkomt, komt niet omdat de aarde te vol is. Ook niet omdat er niet genoeg voedsel geproduceerd kan worden. Het komt omdat het voedsel niet op het goede moment en op de juiste plaats voor iedereen beschikbaar is. Bovendien is een deel van de mensen te arm om voldoende voedsel te kopen.
Van honger naar voedselzekerheid
Een term die in dit verband vaak valt is voedselzekerheid. Dat kun je als volgt omschrijven: “Ieder mens moet in staat zijn om voldoende voedsel van goede kwaliteit te eten (zelf te produceren of te kopen), om bij te dragen aan een goede gezondheid. Wie niet in staat is om voldoende voedsel van goede kwaliteit te eten, lijdt honger. Landen met een situatie van chronische ondervoeding noemen we voedselonveilig.
Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
Zwanger worden, zwanger zijn en bevallen gaat in ontwikkelingslanden gepaard met ziekte en complicaties. Het is veelzeggend dat van alle millenniumdoelen op het gebied van moedersterfte de minste winst is geboekt. Dat komt onder meer ook door de achtergestelde positie van vrouwen in veel ontwikkelingslanden. 20
Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten hebben ook alles te maken met het zelf bepalen wanneer je zwanger wilt worden en met de vrije toegang tot het gebruik van anticonceptie (zoals het gebruik van condooms). Een ander belangrijk thema is het voorkomen van hiv/aids. Nederland werkt veel samen met de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en Unaids (de VN-organisatie die zich bezighoudt met aids). Als de Nederlandse regering aankondigt te bezuinigen op gezondheidszorg, rinkelt er bij ontwikkelingsorganisaties en wetenschappers een alarmbel. Er moet niet minder geld beschikbaar komen, maar juist meer! Ze dringen er bij de regering op aan: “De introductie van effectieve medicijnen tegen hiv-infecties (aids) is één van de grote succesverhalen van de moderne geneeskunde. Als we nu niet meer geld beschikbaar stellen voor de strijd tegen aids gaat de enorme winst die de afgelopen jaren geboekt is weer verloren. Ook zal tuberculose, een ziekte die in Afrika in belangrijke mate aangewakkerd wordt door hiv, onbeheersbaar blijven. Uiteindelijk zal de wereld veel duurder uit zijn als ze niet méér investeert in gezondheid. Zonder aidsbestrijding is er geen sprake van zelfredzaamheid, of economische groei. Een land waarvan 20% van de bevolking hiv heeft zonder behandeling, komt niet vooruit.” In november 2011 besluit de regering de geplande bezuiniging op internationale aidsbestrijding en seksuele gezondheid voor een deel ongedaan te maken.
Bijna de helft van de hiv-infecties wereldwijd vindt plaats bij jongeren. Vooral meiden tussen de 15 en 19 jaar zijn kwetsbaar.
Samenwerking met het buitenland Het geld dat Nederland uitgeeft aan hulp en ontwikkelingssamenwerking wordt op diverse manieren aangewend; we noemen er drie: Ten eerste noemden we al de vijftien partnerlanden waar Nederland rechtstreeks mee samenwerkt. Deze rechtstreekse financiële steun die Nederland aan de regering van die andere landen geeft, heet bilaterale hulp. Nederland is de voornaamste bilaterale partner van Bangladesh op het gebied van waterbeheer. Bangladesh heeft elk jaar last van overstromingen. Met financiële steun van Nederland zijn in Bangladesh verschillende projecten opgestart voor waterbeheer die van groot belang zijn voor verbetering van de bescherming tegen overstromingen en voor ontwatering.
21
Op de tweede plaats gaat er geld naar internationale organisaties als de Wereldbank en de UNHCR (de vluchtelingenorganisatie van de VN). Dit noemen we multilaterale hulp (multi = veel).
Ten slotte gaat er geld naar Nederlandse organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen. Onder hen zijn er zogenaamde Medefinancieringsorganisaties (MFO’s), die partnerorganisaties in ontwikkelingslanden steunen. De MFO’s krijgen ook geld van leden en via sponsoracties. In totaal zijn er zestig organisaties in negentien samenwerkingsverbanden. De vier grootste MFO’s (elk met een budget van tientallen miljoenen euro’s per jaar) zijn: Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam Novib.
Giften Er zijn ook meer dan duizend ontwikkelingsorganisaties die geen geld van de Nederlandse regering krijgen. Het geld dat zij besteden, komt grotendeels van giften van gewone mensen. Deze organisaties kunnen groot, middelgroot of klein zijn. De kleinere organisaties komen vaak voort uit contacten van iemand die naar een ontwikkelingsland is geweest. Die ziet wat er daar mis is en wat beter zou kunnen en die bij terugkomst geld gaat inzamelen voor een eigen project. Een mooi voorbeeld is het Kibale Student Support Programme (KSSP). Deze organisatie heeft een jaarlijks budget van ongeveer twaalfduizend euro, afkomstig uit giften. Daarvan kan elk jaar een aantal (wees)kinderen in de streek Kibale in Oeganda naar school.
Een middelgrote organisatie is Stop Kindermisbruik die prioriteit geeft aan de strijd tegen kinderprostitutie. Deze organisatie heeft een jaarlijks budget van ongeveer een miljoen euro, geheel opgebracht uit giften en verkopen uit kleine acties. Stop Kindermisbruik steunt lokale partnerorganisaties in tien landen in Azië en Afrika. Deze organisaties bevrijden, samen met de politie, meisjes uit bordelen en vangen meisjes op die in de prostitutie gezeten hebben. Hierdoor kunnen deze meisjes werken aan een nieuwe toekomst. 22
Wat vinden Nederlandse burgers over ontwikkelingssamenwerking? De barometer van NCDO (Nederlandse kennis- en adviescentrum voor burgerschap en internationale samenwerking) geeft elk jaar aan hoe Nederlanders denken over ontwikkelingssamenwerking. De belangrijkste punten in de barometer 2011 zijn: Een meerderheid van de Nederlandse bevolking is van mening dat het (zeer) belangrijk is om mensen in arme landen te helpen zich te ontwikkelen (64%). Van alle Nederlanders is ruim 40% voorstander van ontwikkelingssamenwerking. De tegenstanders zijn in de minderheid (17%). Dat betekent dat een vrij grote groep geen keuze kan of wil maken voor of tegen ontwikkelingssamenwerking. Als Nederlanders zelf geld zouden mogen verdelen over een aantal typen projecten gericht op ontwikkelingssamenwerking, dan kiest 45% van de bevolking een project gericht op onderwijs, water of gezondheidszorg. De bekendheid met ontwikkelingsorganisaties is over het algemeen niet groot. Een derde van de bevolking kan geen enkele organisatie noemen die zich bezighoudt met ontwikkelingssamenwerking. Tweederde van de Nederlanders kan dat wel. Oxfam Novib en Unicef zijn de bekendste organisaties. De Nederlanders vinden een gebrek aan goed beleid en een goed openbaar bestuur (zoals corruptie) het grootste probleem dat in ontwikkelingslanden speelt. Nederland heeft door de jaren heen veel ontwikkelingsgeld aan Oeganda gegeven. Een belangrijk deel van het geld werd besteed aan verbetering van het onderwijs. Er werden scholen gebouwd, leermiddelen aangeschaft en leerkrachten opgeleid. Maar in 2011 komt er een groot corruptieschandaal aan het licht: medewerkers van het ministerie van Onderwijs Krantenkop in de Oegandese krant Daily Monitor: ‘Donors hebben zich geld toegeëitrekken steun in vanwege corruptie van de overheid.’ gend. Ook zijn leerboeken verdwenen en op de markt te koop aangeboden. Het voorval lijkt de voorstanders van bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking gelijk te geven: ons geld verdwijnt in de zakken van corrupte leiders. Dus: stoppen ermee! Als gevolg van het schandaal besluit Nederland haar ondersteuning aan de onderwijssector in te trekken. Bij navraag blijkt dat veel Oegandezen het eens zijn met de beslissing, ook zij zien steun aan corrupte leiders niet zitten. Godfrey (een student in Kampala, de hoofdstad van Oeganda): ”Hulp geven aan een corrupte overheid ondermijnt onze democratie. Ik ben het helemaal met Nederland eens: corrupte leiders moeten niet met ontwikkelingsgeld worden beloond.” 23
Op internetdiscussies over bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking komen veel voor– en tegenstanders aan het woord. Een tegenstander zegt: “We moeten zeker bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. De overheid moet eerst eens aan het volk gaan vragen waar behoefte aan is. Red eerst je landgenoten en dan pas de rest van de wereld.” Een andere tegenstander meent te weten waarom er geld voor ontwikkelingshulp wordt gegeven: “Al die ontwikkelingshulp is gewoon een aflaat voor de mensen hier voor hun schuldgevoel voor de armoede in de derde wereld. Voor daadwerkelijke oplossingen, voor zover die er zijn, zoals vrije wereldhandel is niemand te porren omdat [dat] ten koste kan gaan van lokale producenten. Niemand in de westerse wereld wil een daadwerkelijk offer brengen voor de ontwikkeling van de derde wereld, liever koopt men z'n schuldgevoel af met een bijdrage zo af en toe bij een of andere hulpactie.” Als je die internetdiscussies volgt, zou je bijna vergeten dat de meerderheid positief is over ontwikkelingssamenwerking. En als er een ramp gebeurt, trekken de Nederlanders massaal hun portemonnee. Na de tsunami tijdens de Kerstdagen in 2004 werd er meer dan 200 miljoen euro opgehaald, meer dan in elk ander land in Europa of de Verenigde Staten! Jongeren willen wat doen! Sommige jongeren gaan verder dan bewust kopen in een Fair Trade- of Wereldwinkel. Ze richten zelf een stichting op of gaan een tijdje werken in een ontwikkelingsland om daar een weeshuis, kliniek of school te helpen. Henny Helmich, voormalig directeur van de NCDO legt uit waarom: “Op relatief jonge leeftijd willen ze de wereld iets teruggeven. En dan niet gewoon aan een gironummer.” Als je –als je oud genoeg bent– een tijdje als vrijwilliger in een ontwikkelingsland wilt werken, kun je bij verschillende organisaties terecht. We noemen er twee van de velen: Je kunt via Be More aan de slag bij projecten in Ethiopië, Malawi, Oeganda en Zuid-Afrika (http://www.be-more.nl). Via SIW Internationale Vrijwilligersprojecten kun je voor korte of langere vrijwilligersprojecten in tientallen verschillende landen in heel de wereld terecht (http://www.siw.nl). 24
AANTEKENINGEN
25
26
MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer informatie die je kan helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden en bij dit pakket is er een website met aanvullende informatie, nuttige links en voor de leerkrachten een (groeps-)opdracht voor in de klas. Ga naar www.cmo.nl
27
SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/ werkstuk.
De versie op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl Schoolmediatheken, (jeugd)bibliotheken en documentatiecentra kunnen een abonnement op de scriptieservice nemen en ontvangen dan per jaar vijf pakketten.