Ontwerpen met onzichtbaar erfgoed Het behoud van archeologie in een stedelijk ontwerp
I.M.J. Velthuis
Vrije Universiteit Amsterdam
Bakkersteeg 29
Faculteit der Letteren
2311 RH Leiden
Opleiding Erfgoedstudies
Tel: 06-54772086
Masterscriptie
Begeleider: Prof. Dr. J.C.A. Kolen Tweede lezer: Prof. Ir. E.A.J. Luiten Juni 2007
2
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1
ONTWERPEN MET GESCHIEDENIS
§ 1.1
Malta
7
§ 1.2
Belvedere
11
§ 1.3
Eentonig Nederland
12
§ 1.4
Probleemstelling
16
§ 1.5
Opzet
17
HOOFDSTUK 2
GESCHIEDENIS VAN HET LIMESGEBIED
§ 2.1
Het Limesgebied
21
§ 2.2
Landschapsgenese
22
§ 2.3
Het Laat-Prehistorische landschap
26
§ 2.4
De romanisering van het landschap
27
§ 2.5
Frankische periode
31
§ 2.6
Merovingische en Karolingische periode
32
§ 2.7
Greep op het landschap (Middeleeuwen)
34
§ 2.8
Latere ontwikkelingen
36
HOOFDSTUK 3
ONTWERPEN IN HET LIMESGEBIED
§ 3.1
Inleiding
41
§ 3.2
Het castellum
42
§ 3.3
De ontwerpen
44
Valkenburg
44
Leiden
46
Alphen aan den Rijn
48
Woerden
50
Utrecht-Leidsche Rijn
52
Utrecht-Centrum
54
Vechten
56
Nijmegen-Valkhof
58
Nijmegen-Waalfront
60
Analyse
62
§ 3.4
3
HOOFDSTUK 4
GESCHIEDENIS VAN DE PLEK
§ 4.1
Inleiding
67
§ 4.2
De projecten
68
Valkenburg
68
Leiden
69
Alphen aan den Rijn
70
Woerden
71
Utrecht-Leidsche Rijn
72
Utrecht-Centrum
74
Vechten
76
Nijmegen-Valkhof
77
Nijmegen-Waalfront
78
Analyse
79
§ 4.3
HOOFDSTUK 5
CONCLUSIE
§ 5.1
Uniformiteit?
83
§ 5.2
Uniformering door onzichtbaar erfgoed?
85
§ 5.3
Conclusie en aanbevelingen
87
CASUS: DE LIMES OP INTERNATIONAAL NIVEAU
91
BIBLIOGRAFIE
95
GERAADPLEEGDE WEBSITES
99
4
Hoofdstuk 1
Ontwerpen met geschiedenis
5
6
§ 1.1
Malta
In 1992 is het Verdrag van Malta (officieel: Verdrag van Valetta) ondertekend door de lidstaten van de Europese Unie.1 Met deze ondertekening beloofden de lidstaten hun wetgeving aan te passen in de geest van Malta. In deze nieuwe wetgeving moeten de in het verdrag opgestelde te nemen maatregelen ter bescherming van het Europese archeologische erfgoed zijn opgenomen. Na jaren van discussiëren hoe dit verdrag in te passen in de Nederlandse situatie, is het wetsvoorstel op 4 april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen.2 Tot het begin van de jaren '90 van de vorige eeuw werd de nadruk gelegd op het beschermen van archeologisch erfgoed zonder veel meer te doen dan het beheren en het vermijden van verandering. Geen ruimtelijke ontwikkeling, geen toeristische openstelling, "alleen" het beschermen van het erfgoed tegen aantasting. In het Verdrag van Malta ligt de nadruk nog steeds primair op het beschermen van archeologisch erfgoed. Het verdrag benadrukt het belang van behoud in situ en ziet het liefst archeologische reservaten ontstaan.3 Deze reservaten beschermen de archeologische resten en het cultuurlandschap daaromheen, zodat deze ook in de toekomst nog te bestuderen zijn. Wanneer een archeologische vindplaats niet in situ behouden kan worden dan is het van belang dat er genoeg tijd en middelen vrijgemaakt worden voor archeologisch onderzoek en publicatie. Daarom wordt het ook van belang geacht dat archeologen nauw betrokken zijn bij de planvorming van ruimtelijke ordeningsprojecten, waarbij telkens het behoud van archeologische resten voorop staat.4 Het verdrag geeft ook het belang aan van bewustmaking van het publiek. Er moeten bijvoorbeeld "voorlichtingscampagnes [gevoerd worden] […] om bij het publiek besef te kweken en te ontwikkelen van de waarde van het archeologische erfgoed voor het begrip van het verleden en de bedreigingen voor dit erfgoed".5 Wat hier eigenlijk mee bedoeld wordt, is: maak het publiek zó bewust van het belang en de fragiliteit van het (archeologisch) erfgoed, dat het beseft dat het voor het erfgoed het beste is als het onaangeroerd blijft. Oftewel de bewustmaking van het publiek is ervoor om te zorgen dat men inziet wat er voorgoed verloren kan gaan. In het verklarende verslag van de Raad van Europa bij het Verdrag van Malta wordt over het betreffende artikel (9) dan ook gezegd: "A public aware of the value of this heritage will be less willing to let it be damaged or destroyed." 1
European Convention on the Protection of the Archaelogical Heritage (Revised), Valetta, 16-01-1992. In te zien op: conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/143.htm 2 De Eerste Kamer heeft op 19 december 2006 het voorstel aangenomen. 3 Artikel 2 lid 2 en artikel 4 lid 1 van het Verdrag van Malta. 4 Artikel 5 lid 1 en 2 van het Verdrag van Malta. 5 Uit: artikel 9 van het Verdrag van Malta.
7
Bij het bewustmaken van het publiek hoort tevens het bevorderen van de toegankelijkheid tot het archeologische erfgoed voor het publiek, waarbij "het archeologische en wetenschappelijke karakter van die plaatsen en hun omgeving niet [aangetast wordt]". 6 Men wil dus landschapsreservaten maken waar het erfgoed bekeken mag worden, maar niet aangeraakt. Hek eromheen dus? Dat niet iedereen weet hoe dat bewerkstelligd zou moeten worden, blijkt uit onderstaande foto. Dit is een openbare site van het Romeinse castellum Cilurnum in Chesters langs Hadrian's Wall in het noorden van Engeland. Om de resten van de verschillende gebouwen binnen het fort zijn hekken geplaatst, schijnbaar om het publiek weg te houden van de kwetsbare fundamenten. Maar wat blijkt? In het hek zit een deur, waardoor je het gebied alsnog kan betreden (en beschadigen). En dat is ook wat er gebeurt: kinderen klauteren overal op en ook de volwassenen (die beter zouden moeten weten) lopen over de eeuwenoude muurtjes. Dat toegankelijkheid creëren zonder aantasting van het materiaal een moeilijke opgave is, is duidelijk.
Foto 1: Chesters Roman Fort, Engeland. (I.M.J. Velthuis)
Foto 2: Schapen op Hadrian's Wall. (I.M.J. Velthuis)
Daarom wordt in het verklarende verslag ook meteen opgemerkt dat toegang niet altijd verschaft kan worden: "Having stated that the public has a right of access to the past in the form of the archaeological heritage, it must at the same time be recognised that, in particular circumstances, such access would have to be denied in order to preserve the heritage." In dit geval zouden dan andere manieren gevonden moeten worden om het erfgoed aan het publiek te presenteren, zoals reconstructies en informatiepanelen.7 Aangezien het Verdrag van Malta meer een intentieverklaring is dan een keiharde wet, is het aan de lidstaten om veranderingen door te voeren. Elke lidstaat zal dit dan ook anders aanpakken. In Nederland is in navolging van het verdrag eerst een aantal jaren gewerkt in de 'geest van Malta' en werd er in het archeologisch bestel grote veranderingen doorgevoerd. Zo werden de verantwoordelijkheden onder invloed van 'Paars' (1994-2002) gedecentraliseerd. Het beleid ten aanzien van de archeologie werd bij de gemeenten neergelegd en de uitvoering werd 6 7
Uit: artikel 5 lid 5 van het Verdrag van Malta. Explanatory report Convention of Valetta: http://conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/143.htm
8
geprivatiseerd. Gemeenten leggen in hun bestemmingsplannen vast waar de archeologische vindplaatsen zijn gesitueerd en geven ze waar nodig en mogelijk een beschermde status. Op die plek mag dan niet gebouwd worden, voordat er is opgegraven. Als een vindplaats zeer uniek is en dus een hoge archeologische waarde heeft, wordt er vaak voor gekozen de site niet te verstoren. De vindplaats zal dan een archeologisch monument worden, omdat alleen deze vindplaats antwoorden kan geven op bepaalde vragen. Pas wanneer er financieel en technologisch gezien een hoogstaand en uitgebreid onderzoek kan plaatsvinden, zal er opgegraven worden. Het archeologische erfgoed wordt dus in de eerste plaats planologisch beschermd in het bestemmingsplan. Pas als het zeer uniek blijkt te zijn, kan de vindplaats de status van wettelijk beschermd monument krijgen. Een tweede verandering was de privatisering van de archeologie in 1995. De uitvoering van de archeologie werd toen onderhevig aan de marktwerking en commerciële archeologische bedrijven werden opgericht. Konden voorheen alleen universiteiten en overheden opgravingen uitvoeren, vanaf 1995 kunnen (archeologische) bedrijven zich daar dus ook toe kwalificeren. De overheid stelde de randvoorwaarden op en de markt moet zelf de balans vinden tussen de wetenschappelijke kwaliteit en de kosten. Een niet onbelangrijk detail hierbij is, dat de verstoorder betaalt. De projectontwikkelaar, in de meeste gevallen is dat nu nog de gemeente, moet bij het aantreffen van archeologie in het te ontwikkelen gebied het archeologisch onderzoek betalen. Vaak zal dan de goedkoopste aanbieder aangenomen worden. Universiteiten en daarmee het wetenschappelijk onderzoek kunnen hierbij het onderspit delven; een wetenschappelijk en volledig onderzoek zal altijd meer kosten dan een onderzoek waarbij alleen datgene opgegraven wordt, wat in de weg zit. Onder druk van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit Leiden is er dan ook
een preferente positie voor het onderwijs afgedwongen, waarbij
universiteiten elk jaar met een wetenschappelijke motivatie twee projecten kunnen binnenhalen zonder concurrentie.8 Hierdoor wordt voorkomen dat commerciële bedrijven alle mooie en interessante projecten wegkapen zonder ze te onderzoeken naar de gangbare academische maatstaven. Aangezien niet zomaar iedereen kan gaan opgraven, zijn er enkele regels opgesteld en commissies samengesteld om de kwaliteit van het archeologisch onderzoek te waarborgen. Zo moeten alle commerciële (archeologische) bedrijven zich houden aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Hierin is opgenomen aan welke eisen de uitvoerder moet voldoen, hoe het archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en welke specifieke onderdelen in het archeologisch onderzoek moeten worden behandeld. Het College voor de Archeologische Universitaire instituten mochten ook niet meer opgraven, in plaats daarvan moesten bedrijven opgericht worden die gelieerd zijn aan de universiteit. 8
9
Kwaliteit (CvAK) erkent bedrijven die archeologisch onderzoek willen doen aan de hand van de eisen van de KNA en zorgt voor de aanpassing van de Kwaliteitsnorm, rekening houdend met de nieuwste inzichten. De Rijks Inspectie Archeologie (RIA) waarborgt tenslotte de juiste toepassing van de KNA door toezicht te houden op de uitvoerders en de uitvoering. Om vervolgens een opgraving uit te kunnen voeren, moeten bedrijven met een CvAK-kwalificatie toestemming krijgen voor de opgraving van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Deze regels zijn opgesteld als interim-beleid, totdat er een nieuwe Monumentenwet wordt aangenomen. Het Verdrag van Malta heeft er in Nederland dus toe geleid, dat [a] gemeenten archeologiebeleid moeten ontwikkelen in het kader van hun ruimtelijke ordeningsbeleid, het [b] 'verstoorder betaalt'-principe effectief in de praktijk is gebracht en [c] het publiek meer bij het archeologische en cultuurhistorische erfgoed betrokken wordt.
10
§ 1.2
Belvedere
In de jaren '90 is echter ook nog een ander beleidsdocument verschenen: de Nota Belvedere, welke in 1999 is opgesteld door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW), Verkeer en Waterstaat (VenW), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV). Terwijl in het Verdrag van Malta steeds gehamerd wordt op het behoud in situ van de archeologische resten, gaat de Nota Belvedere, juist in op het belang van de integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke planvorming.9 De Belvedere-nota is ontstaan uit de Cultuurnota 1997-2000 en de Nota over het Architectuurbeleid 1997-2000. Beide nota's gaan in op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De Cultuurnota gaat in het bijzonder in op de waarde van geschiedenis voor ruimtelijke planvorming en stelt dat "ruimtelijke veranderingsprocessen profijt kunnen hebben van de lokale geschiedenis van gebouwen, steden en landschappen: traditie, niet als ballast, maar als inspiratiebron". 10 Het gebruik van geschiedenis dus voor verbetering van de kwaliteit van het ontwerp. Tevens geeft de Cultuurnota aan dat "een in culturele zin opgetuigde ontwerpopgave bijdraagt aan een beter en mooier georganiseerd land".11 De Nota Belvedere richt zich op het beter en bewuster benutten van cultureel erfgoed en architectuur als kwaliteitsbepalende factoren in onze leefomgeving. De Nota was nodig, omdat door de snelle transformatie van Nederland cultuurhistorische elementen werden verstoord en vernietigd en een uniforme leefomgeving dreigde te ontstaan. De Nota is ten eerste opgesteld om deze elementen te beschermen en te gebruiken als inspiratiebron voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en ten tweede om de ruimtelijke veranderingen in goede banen te leiden, waarmee de regionale diversiteit zou blijven bestaan. De overheid wilde zo een halt toeroepen aan de uniforme wijze waarop (in het bijzonder) stadsuitbreidingen werden aangepakt door heel Nederland. Het programma Belvedere, met het credo 'Behoud door Ontwikkeling', stimuleert het integreren van cultuurhistorie in plannen voor ruimtelijke ontwikkeling. De cultuurhistorie moet als inspiratiebron dienen voor de nieuwe ontwerpen voor het gebied. In dit kader heeft het Belvedere-project 'Strategieën en Ontwerpvisies voor de Limes' met steun van het Stimuleringsfonds voor de Architectuur de Limes Atlas gepubliceerd.12 Hierin is het erfgoed van de limes op basis van de huidige kennis en inzichten in kaart gebracht om als basis te dienen voor toekomstige ontwerpen voor de ruimtelijke inrichting. Hiermee is meteen het verschil duidelijk Over deze integratie van cultuurhistorie in de planvorming wordt overigens ook gesproken in het Verdrag van Malta (artikel 5). 10 Cultuurnota 1997-2000 p.121. 11 Ibidem. 12 B. Colenbrander, 2005. 9
11
tussen het Verdrag van Malta en Belvedere: beschermen versus behoud door ontwikkeling. Ook al richten ze zich beiden op het belang van de inbedding van cultuurhistorie/archeologie in de ruimtelijke planning, in het Belvedere-programma ligt de nadruk veel meer op het ontwikkelen van het landschap met beeldbepalende en kwaliteitsverhogende historische elementen dan op het in situ behouden en beschermen van het onzichtbare erfgoed onder de grond, terwijl het Verdrag van Malta stimuleert om cultuurhistorisch belangrijke elementen te behouden en te integreren in het ontwerp door eromheen te ontwerpen.
§ 1.3
Eentonig Nederland?
Na de Tweede Wereldoorlog is het 'mozaïek' van cultuurlandschappen vervaagt door de wederopbouw van Nederland. Er was een hevig tekort aan woningen, die zo snel mogelijk moest worden ingehaald. Deze massale woningbouw was nodig om te voorzien in de groeiende vraag naar woningen. De snelle bevolkingsgroei na de Tweede Wereldoorlog ("babyboom"), de verwoesting van woningen tijdens de oorlog en het noodzakelijke herstel daarvan en de krimpende landbouw zorgden voor deze hoge vraag. Om een snelle, maar toch goede bouwkwaliteit te waarborgen werd het bouwproces gerationaliseerd. "De rationalisering van het bouwproces [...] moest worden gericht op vermindering van de stichtings- en arbeidskosten in de woningbouw. Daarom werd geïnvesteerd in onderzoek naar de organisatie van de bouwnijverheid, nieuwe bouwmaterialen en constructiemethoden, zoals voorgespannen beton en montagebouw."13 Systeembouw en de 'prefab' huizen bleken een goedkope en snelle bouw te realiseren. Hiermee werd tevens de industrie gestimuleerd, nu grote delen van de bouw in fabrieken gemaakt werden. Om de hoge woningnood tegen te gaan werd er dus gekozen voor systeembouw en gestandaardiseerde woningtypen als duplexwoningen en galerijflats. Niet alleen de bouw van woningen werd gestandaardiseerd, maar ook die van scholen, fabrieken en ziekenhuizen. Dit leverde vanzelfsprekend erg op elkaar lijkende wijken op, waarbij telkens het platteland grond inleverde ten behoeve van de stad. De naoorlogse 'bouwwoede' was van belang om de economie een duw in de rug te geven, onder andere met behulp van het Marshallplan.14 Hiervoor moest wel het een en ander veranderen. Ten behoeve van de industrialisatie werd de infrastructuur uitgebreid en verbeterd; Nederland werd geasfalteerd. Een ander gevolg van industrialisatie was de leegloop van het platteland. Door de
13 14
Bosma & Wagenaar, 1995, p. 238. Bosma & Wagenaar, 1995, p. 234.
12
voortschrijdende industrialisering van de landbouw werden veel boeren overbodig en moesten werk zoeken in de steden. Dit leidde tot een verdere verstedelijking van het landelijke gebied. Op de ruimtelijke inrichting van Nederland als gevolg van de wederopbouw zijn vele kritieken geweest. Het leidde tot een uniformering van Nederland. Tegenwoordig laaien dezelfde kritieken weer op, nu ten gevolge van de massale woningbouw, infrastructurele werken en inrichting van bedrijventerreinen die vallen onder Vinex. In 1993 is de VIerde Nota Ruimtelijke Ordening EXtra (VINEX) opgesteld, waarin gebieden zijn aangewezen aan de rand van (middel)grote steden. In deze gebieden mag uitgebreid worden om zo te voorzien in de verwachte grotere vraag naar woningen. Tot 2015 wordt in deze gebieden, Vinex-locaties genoemd, massaal (±1 miljoen) woningen gebouwd.15 Door aan de rand van steden, dichtbij de uitvalswegen te bouwen, hoopt de overheid zoveel mogelijk open ruimte over te houden. Het Ruimtelijk Planbureau (RPB) heeft in 2006 een morfologisch onderzoek naar Vinex afgerond.16 Hierin komen zij verassenderwijs tot de conclusie dat de Vinex-woonwijken juist wel een eigen karakter hebben. Zij stellen in de conclusie dat "deze mate van afwisseling op een zo grote schaal na de op uniformering gerichte Nederlandse stedenbouw uit de twintigste eeuw, als een opvallend kenmerk van de Vinex-woningbouw mag worden beschouwd. De wijken vertonen een ruime bandbreedte van variatie op een vormentaal die de karakteristieken van de twee voor de twintigste eeuw meest bepalende stromingen met elkaar verzoent. […] Er zijn onder de wijken voldoende uitschieters in opzet en vormgeving te vinden om een herkenbaar, 'eigen gezicht' van de Vinex te waarborgen. Er is misschien geen unieke 'Vinex-stijl' ontstaan, maar wel een verzameling van ontwerpoplossingen die herkenbaar zijn als 'vroeg-eenentwintigste-eeuws'."17 Ook ten aanzien van een onderzoek naar het mobiliteitsbeleid van Vinex concludeert het RPB positief.18 De ontsluiting en bereikbaarheid met het openbaar vervoer zijn volgens het onderzoek in Vinex-wijken beter dan in andere nieuwbouwwijken. Toch geven ze in het rapport ook aan dat het beter kan: het autogebruik kan met 7% omlaag en het openbaarvervoergebruik met 12% omhoog.19 Waar het RPB wel kritiek op heeft, is op de inrichting van bedrijventerreinen. In hun rapport Bloeiende Bermen gaan ze in op de problematiek rond de -aan de snelwegen gelegenbedrijventerreinen. Vinex-locaties zijn vaak gelegen aan snelwegen en de bedrijventerreinen bepalen vaak het uitzicht vanuit de Vinex-wijken. Het RPB hamert er dan ook op in het rapport dat, aangezien snelwegen en verstedelijking een grote samenhang vertonen, er met alle functies
www.vinex-locaties.nl/Infocorner/informatie.htm Rapport: VINEX! Een morfologische verkenning. H. Lörzing et al., 2006. 17 Uit: H. Lörzing et al., 2006, p. 191. 18 D. Snellen et al., 2005. 19 Rapport 'Nieuwbouw in beweging' op www.rpb.nl/nl-nl/. 15 16
13
van het gebied (werken, wonen, recreëren) rekening gehouden moet worden in het ontwerp van dat gebied.20 Zoals ook aangegeven wordt in het rapport 'VINEX! Een morfologische verkenning' van het RPB wordt er vaak gebruik gemaakt van thema's om een wijk een eigen identiteit mee te geven. Vooral historische thema's zijn erg populair.21 Met behulp van de geschiedenis van een plek, welke nooit precies hetzelfde zal zijn, kan een uniek ontwerp gemaakt worden voor de ontwikkeling van dat gebied. Het projectbureau Belvedere stelt dan ook: "Cultuurhistorische kwaliteiten kunnen een uniek karakter geven aan ruimtelijke ontwikkelingen en zo een tegenwicht bieden aan de toenemende eenvormigheid van onze leefomgeving. Ze dragen bij aan de identiteit die mensen ontlenen aan een gebied of plek. Zo bezien, fungeren ze als inspiratiebron en kwaliteitsimpuls voor ruimtelijke opgaven als het nieuwe waterbeheer, de stadsvernieuwing en de reconstructie van het landelijk gebied."22 Het projectbureau Belvedere heeft al vele projecten gestimuleerd om op deze manier te ontwerpen. Het Limes-gebied, waarin vele projecten worden gerealiseerd, wordt als voorbeeld gezien voor hoe het zou moeten. Er is een rijke Romeinse geschiedenis aanwezig en deze wordt ook geïntegreerd in ruimtelijke-ordeningsprojecten. Wat echter opvalt is dat, althans in de meeste gevallen, alléén de Romeinse geschiedenis en dan met name het gegeven van het castellum gebruikt lijkt te worden in de ontwerpen. Als dit inderdaad zo is, en dat zal ik onderzoeken in deze studie, dan zou dit een nieuwe vorm van uniformiteit betekenen, terwijl juist in de Nota Belvedere wordt aangegeven dat het belangrijk is stil te staan bij de "culturele identiteit en het behouden van de […] regionale verscheidenheid".23 Tevens wordt de zorg geuit dat "cultuurhistorische kwaliteiten op het spel staan in het licht van de snelle en omvangrijke ruimtelijke veranderingen in Nederland".24 Door je dan weer op één aspect te richten van de landschapsgeschiedenis ga je al snel voorbij aan het doel van deze nota. Het projectbureau Belvedere geeft aan dat mensen juist graag in een unieke omgeving willen leven: "De ontstaansgeschiedenis laat overal haar eigen, karakteristieke sporen achter. In een wereld waar op elke straathoek dezelfde winkels te vinden zijn, hechten mensen meer en meer waarde aan de cultuurhistorische eigenheden in hun leefomgeving."25 Het is dan ook een opdracht voor de ontwerpers om zich te laten inspireren door de unieke sporen uit het verleden. Het projectbureau spreekt ook over identiteit en hoe cultuurhistorische kwaliteiten een plek een eigen identiteit kunnen geven. Identiteit is voor de gemeente een instrument, iets waarmee ze zich D. Hamers et al., 2006. H. Lörzing et al., 2006, p. 168-169. 22 Van website Belvedere: www.belvedere.nu 23 Citaat uit begeleidende brief bij de Nota Belvedere. Uit: Nota Belvedere, 1999. 24 Ibidem. 25 Zie noot 22. 20 21
14
kan profileren. De gemeente wil een stempel drukken op de omgeving en mensen naar hun gemeente lokken. Door zich een identiteit aan te meten, worden ze herkenbaar. Zo werkt het ook in reclames: door een identiteit te geven aan een product, in de vorm van een persoon of een slogan, weet de kijker/consument meteen waar het om gaat. Gemeenten willen ook dat mensen met één blik weten waar ze zijn. Dat kan alleen als een gemeente uniek is. De marketing van een gemeente speelt dus ook een grote rol bij de verdere vormgeving van het (stads)landschap in de gemeente. De Pater & Renes geven in een betoog over de rationalisering of McDonaldisering van het Nederlandse landschap aan dat "[…] de hedendaagse – wel als 'postmodern' gekarakteriseerde – stad en regio hun 'eigen' karakter [koesteren]. Vele pogingen worden ondernomen om door herdenkingen, festiviteiten en restauraties de eigen identiteit op te poetsen en te etaleren." 26 Ook al geven De Pater & Renes aan dat die behoefte aan identiteit zomaar ontstaan is, "de behoefte aan een eigen identiteit kan spontaan en onbedoeld zijn gegroeid, uit het verlangen naar een vaste herkenbare plaats in een veranderlijke onoverzichtelijke wereld, die meer en meer door globalisering geregeerd lijkt te worden. […] De behoefte aan een eigen identiteit hoeft dus niet perse voort te komen uit manipulatie van bovenaf door een politieke elite die streeft naar separatisme en autonomie. Of uit commerciële motieven, zoals de wens meer toeristen te trekken," toch wordt de behoefte nu gevoed door die twee factoren.27 De Romeinse geschiedenis wordt tegenwoordig veelvuldig gebruikt om steden te promoten. Denk bijvoorbeeld aan Nijmegen ('oudste stad van Nederland')28 en aan de Leidse wijk Roomburg ('Hoogwaardig wonen met een rijke historie')29. Ook proberen steden historische personen aan zich te binden: Rembrandt (Leiden, Amsterdam), Erasmus (Rotterdam). De hiervoor speciaal samengestelde toeristische routes, exposities, menukaarten en wat het meer zij spreken boekdelen. Citybranding is een 'hot' item en ook ruimtelijke ontwikkeling wordt hiervoor ingezet.
De Pater & Renes, 1999, p. 215. Ibidem. 28 vvv.rijkvannijmegen.web.nl Burgemeester van Nijmegen, Thom de Graaf, gebruikt de status oudste stad van Nederland als argument om aanspraak te maken op de vestiging van het nieuwe Nationaal Historisch Museum in zijn stad. Dit terwijl het nog onduidelijk is wat de oudste stad van Nederland is (Maastricht claimt deze titel ook). 29 www.leiden.nl/dspage.asp?objectid=7352 26 27
15
§ 1.4
Probleemstelling
In deze studie richt ik mij op de projecten in het Limesgebied van Nederland. Ten eerste omdat in dit gebied veel projecten zijn, waarin met behulp van Belvederesubsidies historische gelaagdheid getracht wordt te behouden of te versterken en ten tweede omdat het projectbureau Belvedere juist dit gebied ziet als voorbeeldgebied.30 In dit gebied kies ik projecten die gesitueerd zijn op of nabij een voormalig castellum. Hierdoor zal er altijd één aspect hetzelfde zijn, namelijk het castellum. Er zal dus ook altijd een Romeinse geschiedenislaag aanwezig zijn, terwijl ook andere tijdslagen hun stempel op het gebied hebben gedrukt. De vraag is dan of er telkens voor de Romeinse tijd, en daarbinnen specifiek voor het castellum, gekozen wordt als thema voor het ontwerp. Vragen die in de voorgaande paragrafen naar voren zijn gekomen hebben vooral betrekking op de uniformiteit die ontstaan lijkt te zijn in de afgelopen jaren. Maar wat verstaan we onder uniformiteit? Het Van Dale woordenboek geeft de volgende omschrijving:31 uni·for·mi·teit (de ~ (v.)), 1 eenvormigheid => overeenstemming, 2 eentonigheid Uniformiteit van de ontwikkelde plangebieden in de zin van eenvormigheid zal in deze studie onderzocht worden. Op welke vlakken zijn de ontwerpen gelijk, in overeenstemming? Ik zal hierbij kijken naar de indeling, naamgeving, vorm en vooral naar de gemaakte keuzes. Deze keuzes zijn een indicator of er uniformiteit is opgetreden. Als er namelijk telkens voor hetzelfde object gekozen wordt als enige verwijzing naar het verleden uit een geschiedenis van minstens 2000 jaar, levert dat beperkte mogelijkheden op voor de ontwerper om dit op een unieke manier in te passen. Er zal dan waarschijnlijk voor gelijke oplossingen gekozen worden, wat weer uniformiteit kan opleveren. Probleemstelling van deze studie is dat uniformiteit lijkt op te treden in de ruimtelijke ontwikkelingsprojecten in het Limesgebied. Ondanks het verlangen een eigen identiteit en diversiteit te willen, lijken met name grootschalige bouwprojecten (bijvoorbeeld op de Vinexlocaties) te zorgen voor uniformiteit. Doelstelling is om er achter te komen of er inderdaad sprake is van uniformiteit binnen de projecten in het Limesgebied aan de hand van een evaluatie van die projecten. En zo ja; Werkt het ontwerpen met onzichtbaar erfgoed uniformiteit in de hand of kan het juist zorgen voor een meer diverse woonomgeving? Vraagstellingen hierbij zijn: Treedt er uniformiteit op? -
zijn er terugkerende elementen in de projecten?
Voor projecten in het Limesgebied: www.belvedere.nu/page.php?section=08&pID=5&mID=2&resultaat=project Limes als voorbeeld: www.belvedere.nu/page.php?section=03&pID=1&mID=3 31 Uit: Van Dale Woordenboek op www.vandale.nl . 30
16
-
zijn deze elementen op dezelfde of op verschillende manieren toegepast in het ontwerp?
Wordt er gebruik gemaakt van de historische gelaagdheid van stad en land? -
worden er ook andere tijdslagen dan de Romeinse tijd in het ontwerp verwerkt?
-
welke elementen uit de Romeinse tijd en uit andere tijdslagen konden gebruikt worden in het ontwerp, maar zijn niet gebruikt? En waarom?
§ 1.5
Opzet
Voor ik antwoord zal geven op de in de probleemstelling aangekaarte vragen, zal ik eerst in het volgende hoofdstuk de geschiedenis van het studiegebied behandelen. Ik ga daarbij in op het ontstaan van het huidige landschap, de bewoningsmogelijkheden daarbinnen en de ingrepen van de mens om die bewoning (beter) mogelijk te maken. Dit is van belang, omdat het landschap in het studiegebied een lange geschiedenis heeft. De Romeinse tijd heeft daarin zeker zijn stempel gedrukt, maar er zijn meer significante gebeurtenissen geweest, die ook de aandacht verdienen. Per periode wordt dit vervolgens behandeld. In het daaropvolgende hoofdstuk komen de projecten aan de orde en zal ik ingaan op 'ontwerpen met geschiedenis'. Hier zal al enigszins naar voren komen of er wel of niet sprake is van uniformiteit. Verder zal ik in hoofdstuk vier een algemene geschiedenis schetsen van elk project, waarbij onder andere de ligging van cultuurhistorische elementen uit alle tijdslagen van het projectgebied naar voren zullen komen. Hierbij komen ook de mogelijkheden aan de orde, die wellicht niet in het ontwerp zijn gebruikt. Met de informatie van de hoofdstukken één tot vier in het achterhoofd zal ik aan de hand van de vraagstellingen de projecten onder de loep leggen om uiteindelijk in hoofdstuk vijf antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag 'Werkt het ontwerpen met erfgoed dat niet zichtbaar is uniformiteit in de hand of zorgt het juist voor meer diversiteit?'. Daarna zal ik tevens een casus behandelen over de limes als internationaal object. Een gegeven dat zeer zeker ook in Nederlandse projecten aan de orde kan en zal komen en waarin vele mogelijkheden liggen met betrekking tot ontwerpen en het promoten van (Romeinse) archeologie.
17
18
Hoofdstuk 2
Geschiedenis van het Limesgebied
19
20
§ 2.1
Het Limesgebied
Het Limesgebied is het gebied van de voormalige de noordelijke rijksgrens (limes) van het Romeinse Rijk. Deze grens viel samen met de Rijn (Oude Rijn, Kromme Rijn, Neder-Rijn) en vormde een natuurlijke grens. Langs deze rivier hadden de Romeinen ter verdediging op bepaalde afstanden van elkaar wachttorens (turres), en legerkampen (castella of castra) aangelegd. Nederzettingen (vici) ontstonden bij de castella en langs de weg die langs de kampen en nederzettingen was aangelegd. Niet alleen de Romeinen hebben een stempel op het landschap gedrukt. Vanaf het Neolithicum is er bewoning in het gebied en de Romeinen kwamen dan ook in een al ingericht landschap aan. Tevens zijn er sinds die tijd ingrepen in het landschap gedaan, welke uiteindelijk het huidige landschap hebben opgeleverd. En ook onder invloed van de natuur en het klimaat heeft het landschap veranderingen doorgemaakt.
Figuur 1: Romeinse fortificaties uit de 1ste - 3de eeuw in Nederland. Plaatsnamen: 1 Herwen-De Bijland (Carvium), 2 Nijmegen (Oppidum Batavorum/Ulpia Noviomagus), 3 Cuijk (Ceuclum), 4 Rossum (Grinnes), 5 Loowaard, 6 Arnhem-Meinerswijk (Castra Herculis), 7 Driel (?), 8 Randwijk, 9 Kesteren (Carvo), 10 Maurik (Mannaricium), 11 Rijswijk (Levefanum), 12 Vechten (Fectio), 13 Utrecht (Traiectum), 14 Vleuten-De Meern, 15 Woerden (Laurium), 16 Bodegraven, 17 Zwammerdam (Nigrum Pullum), 18 Alphen aan den Rijn (Albaniana), 19 Leiden-Roomburg (Matilo), 20 Valkenburg (Praetorium Agrippinae), 21 Katwijk-Brittenburg (Lugdunum), 22 Oostvoorne (Helinio?), 23 Goedereede-Oude Wereld, 24 Walcheren-De Roompot, 25 Aardenburg, 26 Velsen (Flevum), 27 Ermelo. Tekening Rob
Mols/Bureau
Archeologie
Gemeente
Nijmegen.
[kaart:
gemeente
Nijmegen]
Uit:
http://www.woerden7.nl/Voorgeschiedenis/Castellum.htm
21
§ 2.2
Landschapsgenese
Het rivierkleilandschap, zoals het Limesgebied door geologen genoemd wordt, is ontstaan door een serie van fluviatiele processen in navolging van gebeurtenissen uit de op één na laatste ijstijd. De dynamiek waarmee de, nu getemde, rivier door het landschap stroomde, steeds haar lopen verleggende, heeft geresulteerd in een zeer gevarieerd landschap, maar ook een veranderend en zeer onvoorspelbaar landschap. De ontwikkeling van dit rivierenlandschap begint met het einde van de laatste ijstijd, waarin het ijs nog tot Nederland kwam (Saalien 32). Het ijs kwam tijdens deze periode (180.000 – 130.000 jaar geleden) vanuit het noorden tot halverwege Nederland, waardoor de stuwwalcomplexen zijn ontstaan in Midden-Nederland (Utrechtse Heuvelrug, Veluwe). Dit ijs was ook de oorzaak dat de grote rivieren, die eerder richting het noorden liepen, hun lopen nu moesten verleggen. Nieuwe rivierdalen om het smeltwater van de gletsjer af te voeren ontstonden direct voor het ijs en liepen westwaarts richting de Noordzee. In de afwisselend koudere en warmere perioden van de laatste ijstijd (Weichselien) werden er,
globaal
gezien,
twee
soorten
afzettingen gevormd.33 In de rivierdalen van de Rijn en de Maas waren dit rivierafzettingen
(grind,
zand,
silt,
rivierklei) en in de rest van Nederland waren dit de dekzanden (löss in Limburg). Langs de grote rivieren werd ook Jong Dekzand afgezet, wat eigenlijk geen dekzanden zijn, maar paraboolduinen. Sommige van deze duinen, die ook wel donken genoemd worden, zijn onder Figuur 2: Archeologische en geologische tijdschaal. Uit: Van den Broeke, 1991, p. 176.
32 33
andere in het Laat-Paleolithicum bewoond
Zie voor tijdschaal figuur 2. Volgens Berendsen, 1998, p. 193.
22
geweest.34 Aan het begin van het Atlanticum, zo'n 8.000 jaar geleden, was de zeespiegel in ongeveer 2.000 jaar zoveel gestegen dat de kustlijn zover naar het oosten was opgeschoven dat het net iets ten westen van de huidige kustlijn kwam te liggen.35 Hier ontstonden aan de westkust een serie parallelle strandwallen, die een doorlopende duinenrij vormden, met daarachter kwelders en veen (zie kaart 1, op p. 24). Rond het begin van onze jaartelling, op het moment dat de Romeinen ons land binnenkwamen, waren deze strandwallen aan de westkust gestabiliseerd. De strandwallen werden door een paar zeegaten onderbroken, daar waar de rivieren hun afwatering hadden. Zo was er een opening bij Katwijk, waar de Rijn in de zee uitmondde. Bij de kust waren de rivieren dan ook onder invloed van de getijdenwerking. Hierdoor werd het land vaker overspoeld en konden de oeverwallen zich niet goed ontwikkelen. Het kustgebied was lange tijd onderhevig aan fasen van transgressie en regressie van de zee. Bij transgressie, als de zee het land overspoelde, vormde zich op grote schaal veen en bij regressie (terugtrekking) van de zee werd daaroverheen klei afgezet. Het achter de strandwallen gelegen veen werd door kleine riviertjes afgewaterd. Op de oevers van deze stroompjes kon ook gewoond worden in droge perioden. Verder naar het oosten zetten de rivieren klei en zand af. Aangezien de rivieren nog niet bedijkt waren, konden ze zich vrij door het landschap bewegen. Het rivierensysteem was in die tijd dan ook zeer dynamisch, doordat de rivieren hun bedding telkens verlegden. Dit veranderlijke riviersysteem zorgde voor een afwisselend landschap van oeverwallen, stroomruggen en kommen. Op de hogere, zandige delen van het gebied, de oeverwallen en stroomruggen (dichtgeslibde geul met twee oeverwallen) kon gewoond worden. De lagere, kleiige kommen waren onbewoonbare elzenbroekmoerassen.36 In het Subboreaal zakte de zeespiegel weer en konden de duinen zich handhaven. Er ontstonden ten westen daarvan jongere en veel hogere strandwallen; onze tegenwoordige duinen (zie kaart 2, p. 25). Sindsdien is de westkust geheel gesloten en wordt het achterliggende land niet meer telkens overspoeld.
Bekend voorbeeld is Hardinxveld. Zie M. Verbrugge et al., 1998. Van circa 50m – 20m –NAP volgens Berendsen, 1998, p. 193. 36 Van Es, 1972, p. 20. 34 35
23
Kaart 1: Paleogeografische reconstructie van Nederland omstreeks 5.500 v.Chr. Uit: www.archis.nl/noaa/content/nieuwe-content/hst25/kaart3.html
24
Kaart 2: Paleogeografische reconstructie van Nederland omstreeks 50 na Chr. Uit: www.noaa.nl/content/nieuwe-content/hst25/kaart7.htm
25
§ 2.3
Het Laatprehistorische landschap
Bewoning in de Late IJzertijd vond plaats bovenop de oeverwallen, waar boeren het bos gekapt hadden om huizen te bouwen en landbouwgrond vrij te maken. De lagere delen van het gebied waren nog erg nat en werden, wanneer het iets droger was, als weiden gebruikt. De inwoners leefden in stamverband in kleine nederzettingen van niet meer dan enkele boerderijen. Ze waren zelfvoorzienend en ingespeeld op de veranderlijkheid van de natuur. De akkers lagen in vierkante percelen in een onregelmatige verkaveling om de boerderijen heen; de zogenoemde 'Celtic fields'. De vierkante velden werden omheind met een wal. Per generatie werd er een nieuwe boerderij gebouwd vlakbij de oude boerderij, waardoor ook de erven zich verplaatsten. Op de plaatsen waar in de Late IJzertijd gewoond werd, ontstonden later vaak de vici (inheemse nederzettingen) bij de Romeinse legerkampen. De Romeinen kozen dus (niet toevallig) voor dezelfde plekken om te wonen. Het landschap bepaalde waar dat kon. Gunstige ligging ten opzichte van de rivier was daarbij een belangrijk aspect.
Foto 3: Hoewel vanaf de grond niets meer van de walletjes van het celtic field bij Hijken in Drenthe is te zien, zijn ze als verkleuringen op de luchtfoto nog zichtbaar. (Foto: Paul Paris). Uit: www.archeos.nl/detailtekst/index.php?detailtekstID=20
26
§ 2.4
De romanisering van het landschap
In de Romeinse tijd kregen de inheemse nederzettingen een meer permanent karakter. De huizen werden van duurzamere materialen gebouwd. Wanneer dat nodig was werd er verbouwd in plaats van het opbouwen van een nieuw huis op een nabij gelegen locatie, zoals in de IJzertijd gebeurde. Hierdoor werden de nederzettingen ook plaatsconstanter en vormden zich in groepjes van 2 of meer boerderijen.37 Aan het einde van de IJzertijd kende het huidige Nederland geen centraal bestuur, steden of schrift en een muntstelsel was nauwelijks aanwezig.38 De afwezigheid van leiding binnen de IJzertijdstammen maakte het voor Caesar moeilijk het gebied te onderwerpen. Wanneer er één stam overwonnen was, kwam er wel weer een andere stam in opstand. Caesar reageerde hierop met een totale vernietiging.39 Grote delen van het gebied werden verwoest en ook delen van stammen werden uitgeroeid. Andere stammen konden zich hier nu vestigen en dat werd ook door de Romeinen gestimuleerd, tenminste als deze stammen wél binnen de Romeinse organisatie pasten. Het patronagesysteem dat in Gallië vóór de komst van de Romeinen werd gebruikt, kwam hier nu ook van de grond. De gemigreerde stammen werden patroon en de oorspronkelijke bevolking hun cliënten. Op hun beurt waren deze patroons weer cliënten van de Romeinen. De Cananefaten (westen) en Bataven (oosten) hebben zich zo in het grensgbied gevestigd. Ze waren in het landschap van het rivierengebied dus 'nieuwkomers'. De Bataven behoorden eerst tot de stam van de Chatten (oorsprongsgebied Hessen, Duitsland), maar na een onderling geschil vertrok een deel van de stam naar het westen en vestigde zich in de huidige Betuwe.40 Dit alles gebeurde in de tweede helft van de eerste eeuw voor Chr. en de Bataven moeten ook van de veroveringen van de Romeinen op de hoogte zijn geweest. De Bataven stonden welwillend tegenover de Romeinen en zij mochten daarom ook in het grensgebied wonen. Als bondgenoten van de Romeinen waren zij vrijgesteld van belastingen en leverden ze hulptroepen aan het Romeinse leger. Oppidum Batavorum (Nijmegen) werd de hoofdstad van de Bataven. Rond 15 voor Chr. probeert keizer Augustus (opvolger van Julius Caesar) ook het Germaanse gebied ten noorden van de Rijn bij het Romeinse rijk in te lijven. Langs de Rijn bouwden de Romeinen verschillende legioenskampen (castra) en hulptroepenkampen (castella) die als uitvalsbases dienden voor de verovering van het noorden. Na een kortstondige overheersing, beëindigd door een grote nederlaag voor de Romeinen onder leiding van generaal Varus in het Jansen & Fokkens, 2002, p. 328. Bloemers et al., 1981, p. 78. 39 Van Dockum et al. 1993, p. 26. 40 Of deze groep pas na verhuizing naar de Betuwe de naam 'Bataven' heeft gekregen, of dat zij die al droegen daar vóór, is niet onderwerp van discussie in deze studie. 37 38
27
Teutoburgerwoud bij Kalkriese (Duitsland), werden de militaire bases langs de Rijn opgenomen in de nieuwe verdedigingslinie. Een aantal versterkingen voor de legering van hulptroepen werd hiertoe aangelegd om zo de grenslinie te verstevigen. Een twintigtal castella lag nu langs de Rijn met daartussenin wachttorens. Een verharde weg verbond alle castella met elkaar. Deze weg wordt ook wel limes genoemd, wat ook als naam gebruikt wordt voor de grens van het Romeinse rijk. Naast de castella ontstond doorgaans een vicus, een nederzetting, waar de inheemse bevolking woonde en waar gehandeld kon worden. De komst van de Romeinen zorgde namelijk voor een grote vraag naar landbouwproducten. De boeren gingen surplus leveren en verplaatsten niet langer telkens hun boerderijen. Producten gingen niet alleen naar de castella in de buurt. Er was ook handel met het overzeese Groot-Brittannië (Britannia). De aangelegde militaire wegen mochten ook door handelaren gebruikt worden (tegen belastingen natuurlijk) en ook de vaarwegen werden hiervoor gebruikt. Ten behoeve van de veiligheid van het vervoer over water heeft bijvoorbeeld Corbulo, Romeins veldheer, in 47 na Chr. een gracht/kanaal gegraven die ter hoogte van Matilo (Leiden) de Rijn met de Maas verbond. Hierdoor hoefden schepen niet meer buitengaats te gaan en ontstond er dus een veilige verbinding tussen de twee belangrijke vaarwegen. Handel was er ook met de stammen die aan de andere kant van de grens woonden. De limes was echter geen grens zoals wij die nu kennen. Eigenlijk was het Zuid-Nederlandse grondgebied zelf een grenszone van het Romeinse rijk. Het was niet echt onderdeel van het Romeinse rijk in de zin dat Romeinse burgers er zich vestigden, maar er waren hulptroepen gelegerd voor de verdediging van het achterland. Het was een open grens en de verdedigingslinie liep ook langs de kust door, waar vloten gelegerd waren. Het Zuid-Nederlandse gebied was wel onderworpen aan de Romeinen in tegenstelling tot de stammen aan de noordzijde van de Rijn. In dat gebied woonden stammen, waarmee de Romeinen verdragen hadden gesloten (onder andere de Bataven). Met deze bevriende stammen werd, zoals gezegd, gehandeld, waardoor de Romeinen nog enige invloed konden uitoefenen. Dit gebied aan de overkant van de Rijn was dan ook meer een militaire bufferzone dan vijandig gebied, waardoor invallen snel geweerd konden worden. Toch komen de Bataven in 69-70 in opstand en kunnen daarbij een groot deel van de eerder aangelegde grensforten vernietigen. De onrust in Rome na de dood van keizer Nero en de daaropvolgende strijd om opvolging maakte deze opstand mogelijk tot een succes. Pas na het vierkeizerjaar, waarin uiteindelijk Vespasianus de strijd om de troon won, kan de rust in het grensgebied hersteld worden. De Bataven hebben hierbij hun bevriende status kunnen behouden. Als reactie op de opstand en ter voorkoming van navolging werd in Nijmegen een nieuw legioenskamp gebouwd (eerst Batavodurum, maar na verkrijging marktrechten en stadsrechten:
28
Ulpia Noviomagus) vlakbij de eerder gestichte hoofdstad van de Bataven (het Oppidum Batavorum), waar het Tiende Legioen gestationeerd werd ter bewaring van de vrede.41 Tevens werden hulptroepen, samengesteld uit inheemse bevolking, niet meer lokaal gelegerd. Met de komst van de Romeinen veranderde er veel voor de inheemse bevolking. Er werden steden gesticht en ook de ontwikkelingen op het plateland waren gerelateerd aan de stad en de stedelijke cultuur. Vanuit de stad werd er bestuurd, maar ook ideeën, technieken en producten werden hiervandaan over het platteland verspreid. Het platteland werd via deze nederzettingen geromaniseerd mede door de op het platteland gestichte villae. Dit waren grote agrarische bedrijven die voor de steden en Romeinse kampen produceerden. Tot die tijd waren de boerderijen op het platteland grotendeels nog zelfvoorzienend, maar door de ingebruikname van de grensforten en de groei van de steden was er een grote vraag naar landbouwproducten, waardoor het economisch interessant werd surplus te produceren. De villae werden tevens een soort marktplaats waar boeren uit de omgeving hun spullen konden verhandelen tegen ambachtelijke producten uit de stad. De inheemse nederzettingen namen deel aan de Romeinse economie en werden zo stapje voor stapje geromaniseerd. Ook religie was een belangrijke factor in de romanisering van het gebied. De Romeinen vereerden vele goden en het Romeinse pantheon is in de loop der tijd sterk uitgebreid. Zij waren dan ook erg tolerant tegenover de verering van inheemse goden in de nieuw verwonnen gebieden. Van de in de Romeinse tijd in gebruik genomen cultusplaatsen blijken er zelfs een aantal hun oorsprong te hebben in de IJzertijd.42 Over het algemeen zijn het echter publieke heiligdommen opgericht in de Romeinse tijd. In Elst, Elst-Westeraam en Lith, in het Bataafse gebied, zijn zulke op de IJzertijd terug te voeren cultusplaatsen teruggevonden. In de tweede eeuw na Chr. groeiden ze uit tot monumentale tempels, die het landschap een ander, Romeins, aanzien gaven. Tot ongeveer 170 na Chr. was er stabiliteit in het grensgebied. Sinds het begin van de tweede eeuw waren er geen pogingen meer ondernomen tot uitbreiding van het Romeinse rijk. Echter tussen 170 en 174 vallen Germaanse stammen het rijk regelmatig binnen en brengen onrust en economisch verval met zich mee.43 Vanaf de derde eeuw gebeurde dit steeds vaker. Voedseltekort zorgde voor instabiliteit in de grenszone van het Romeinse rijk. De Romeinen hadden de grens verwaarloosd en zo konden Germaanse groepen invallen doen in steden om ze te plunderen. Het land bracht minder op dan voorheen en de Romeinen konden zich dus niet veroorloven een gedeelte daarvan te verhandelen over de grens. De toenemende instabiliteit is hier een gevolg van, Van Enckevort & Thijssen, 2005, p. 15. Volgens Van Enckevort & Thijssen, 2005, p. 31. 43 De Hingh & Vos, 2005. 41 42
29
maar ook de dood van keizer Severus Alexander (222-235) en de daaropvolgende strijd om het keizerschap, pestepidemieën en een toenemend economisch verval hebben hieraan bijgedragen.44
Figuur 3: Voorwaarts gerichte grensverdediging. Tweede eeuw na Chr. Uit: Van Enckevort, 1991, p. 273. Schaal 1: 500.000. Legenda: a. rivier; b. weg; c. legioenskamp (castra); d. hulptroepenkamp (castellum); e. wachttoren; f. villa; g. civiele nederzetting (vicus).
Figuur 4: Diepteverdediging uit vierde eeuw na Chr. Uit: Van Enckevort, 1991, p. 276. Schaal 1: 500.000 Legenda: a. rivier; b. weg; c. hulptroepenkamp (castellum); d. versterkte wachttoren; e. militaire controlepost; f. versterkte graanopslagplaats; g. versterkte villa; h. versterkte civiele nederzetting.
Begin vierde eeuw slaagden de Romeinen onder aanvoering van keizer Diocletianus er weer in de noordgrens te verdedigen met behulp van bepaalde Germaanse hulptroepen (Franken). De grensverdediging werd toen ook veranderd van voorwaarts gerichte verdediging (Figuur 3) naar een diepteverdediging Figuur 4). In de voorgaande periode waren er legioenen gelegerd in grote strategisch gelegen versterkingen (castra), die dan gewaarschuwd werden van een aanval door de in castella gelegerde hulptroepen. De hulptroepen controleerden het voorland, de militaire bufferzone, op tekenen van aanvallen. Vanaf nu moesten de hulptroepen echter de mobiele interventiekorpsen (comitatenses) waarschuwen voor een aanval. Deze comitatenses waren in versterkte steden of burchten in het achterland gelegerd op knooppunten van wegen of vaarwegen. Terwijl de hulptroepen aan de grens de aanvallers probeerden te vertragen, konden de interventiekorpsen ter plaatse komen. In deze tijd waren de castella ook burchten die een belegering konden doorstaan, terwijl eerder de castella van hout waren en meer op kazernes leken. 45
44 45
Van Enckevort, 1991, p. 275. Naar Van Enckevort, 1991, p. 275.
30
§ 2.5
Frankische periode
In de vierde eeuw hadden de Franken verbonden gesloten met de Romeinen, waardoor zij in het rivierengebied, het Bataafse gebied, mochten wonen. In ruil daarvoor moesten zij de Romeinen helpen met de verdediging van het grensgebied. Deze Frankische stam heette de Saliërs (Batavia Salica) en zij namen de rol van de Bataven over. Onder andere vanwege de belangrijke graantransporten vanuit Britannia was de controle in het gebied nodig en wellicht mede hierdoor ontwikkelde zich hier een bloeiende samenleving, waarin elementen uit de Romeinse en uit de Germaanse cultuur aanwezig waren.46 Begin vijfde eeuw werden de meeste Romeinse troepen teruggeroepen naar Italië, omdat daar vijandige stammen het land aanvielen. De verdediging van de noordgrens kwam daardoor bijna geheel te liggen bij de Saliërs. De Romeinen hebben hun greep op het gebied sinds eind derde eeuw echter niet meer teruggekregen en in 406 viel de noordelijke rijksgrens door herhaaldelijke invallen van Germaanse stammen. Met de val van Keulen, de hoofdstad van onze Romeinse provincie, ingenomen door de Franken, kwam ook een einde aan de Romeinse tijd in ons gebied. Ook al viel in 406 de limes officieel, rond 270 waren de meeste Romeinse soldaten al teruggeroepen naar Rome. Hiermee trad er in de castella een bewoningshiaat op van ruim een eeuw. In die tijd was ons land dunbevolkt. De castella en vici waren verlaten. De castella waren in ruïnes veranderd door de vele aanvallen van de Germaanse stammen. Echter ook natuurlijk verval en het hergebruik van de aanwezige bouwmaterialen deden de castella in ruïnes veranderen. In het Bataafse gebied kwamen de Saliërs in dit al ingerichte, maar geruïneerde landschap aan. De Bataven hadden als afscheiding tussen de erven sloten gegraven, welke eind derde eeuw echter al dichtgeslibd waren. Toch volgden de Saliërs deze inrichting door een palissade, hun erfafscheiding, te plaatsen in het patroon van die oude sloten.47 Ondanks het bewoningshiaat door het vertrek van de Bataven en de komst van nieuwe bewoners is er sprake van continuïteit. Alleen in de steden was er sprake van bewoningscontinuïteit. Door het vertrek van de Romeinen was het inwonertal echter aanzienlijk gedaald en er was veel minder werk voor ambachtslieden. Het marktgerichte stelsel van de Romeinse tijd ging dan ook weer over in een zelfvoorzieningseconomie, waarbij slechts nog enkele ambachten bleven bestaan. Zelfs in de steden ging men op het onbewoonde deel van de stad akkeren.
46 47
W.J.H. Willems, 1984, p. 305. Dit is onder andere te zien in Tiel-Passewaaij. E. Verhelst, 2003 en pers.comm. Erik Verhelst.
31
§ 2.6
Merovingische en Karolingische periode
Aan het begin van de zesde eeuw stichtte Clovis, na diverse oorlogen, het Merovingische rijk door verschillende Frankische koninkrijken samen te voegen. Het koninkrijk, dat zich uitstrekte over het vroegere Gallië, werd vervolgens centraal bestuurd. De Merovingische vorsten zagen zichzelf als erfgenamen van de Romeinen en eigenden zich het Romeinse bezit toe en trokken in de resterende oude Romeinse overheidsgebouwen. In de hierop volgende twee eeuwen werd het koninkrijk verder vergroot en strekte zich uit tot aan het huidige Nijmegen. Mede doordat Clovis zich tot het christendom had bekeerd, kon hij zijn rijk uitbreiden. Het christendom groeide en Kerk en Staat waren nauw verweven en zeer machtig. Vanaf die tijd lieten koningen zich ook kronen door de paus om het geheel een heiliger karakter te geven. Tevens werden de bisschoppen door de koningen gekozen, die daarmee macht konden uitoefenen, omdat veel bisschoppen belangrijke staatsambten bekleedden. In de zevende en achtste eeuw was de kerstening in volle gang. Missionarissen zoals Bonifatius en Willibrord verspreidden het geloof. Rond 700 werd Willibrord zelfs bisschop van Utrecht en maakte daarmee de stad het religieuze centrum van ons gebied. De Merovingische koningen gebruikten het christendom om zo onderdanen aan zich te binden. Eind zevende eeuw was ons land tot aan Midden-Nederland veroverd. Later rond 800 wist Karel de Grote door te stoten tot aan het Deense
gebied,
Zuid-Jutland.
Daarmee
was
het
Karolingische rijk ontstaan. Met de kerstening werden ook cultusplaatsen uit de Romeinse tijd weer gebruikt en in Valkenburg, Alphen aan den Rijn, Woerden, Utrecht, Wijk bij Duurstede en Nijmegen werden kerken in of nabij het voormalig castellumterrein gebouwd. De Merovingische koningen schonken het gebied vaak aan loyale onderdanen of geestelijken die het geloof onder de bevolking Figuur 5: Willibrord als bisschop van Utrecht, naar een ontwerp van P. Soutman door C. Visscher gegraveerd, 1650. In zijn rechterhand draagt Willibrord een verkleind model van de dom van Utrecht; onder zijn staf ontspringt een bron. Museum Catharijneconvent, Utrecht. Uit: www.meertens.knaw.nl/bol/detail.php?ty p=illustraties&id=309 48
verspreidden. Deze laatste groep zorgde onder andere voor de bouw van de kerken op deze plaatsen. De keuze om juist hier te bouwen was niet vanwege het aanwezige bouwmateriaal, alhoewel dat zeer bruikbaar was, maar vanwege “de directe associatie met een oud en eerbiedwaardig Romeins-christelijk verleden”.48 Sinds de
J. Bazelmans, 2005, p. 13.
32
bekering van Constantijn de Grote in de vierde eeuw bestond er namelijk vrijheid van godsdienst en werd het christelijke geloof in het Romeinse rijk verspreid. In de laat-Romeinse tijd ontstonden in het rijk dan ook overal, echter nog niet in het verlaten Nederlandse gebied, christelijke gemeenschappen. Clovis bekeerde zich, als eerste Germaanse koning, naar het katholieke christelijke geloof, omdat dat het geloof van de Gallo-Romeinen was. Dit verband tussen de Romeinen en het christendom is de reden voor het bouwen van de eerste kerken op plekken van historische (christelijke) waarde. Effros stelt tevens, in een essay over het hergebruik van archeologische resten in het vroeg-middeleeuwse Gallie, dat “although many early medieval structures were built on new sites, Roman ruins played an influential role in determining the layout and perception of villages, churches and cemeteries both in the north and south of Gaul”.49 Ook al gaat dit niet specifiek over de situatie in het Limesgebied, kunnen we, gezien de overeenkomstige situatie en verdere ontwikkelingen in de gebieden, stellen dat ook in het Nederlandse gebied de aanwezigheid van Romeinse resten van invloed zijn geweest op de inrichting van het landschap. In die tijd werden in het rivierengebied ook weer nederzettingen gesticht. De langgerekte dorpen liggen vaak tussen de weilanden en het bouwland in. Utrecht en Nijmegen waren nog steeds belangrijke centra, waar gehandeld werd en het Karolingische Dorestad ontwikkelde zich tot internationaal handelscentrum. Na het overlijden van Karel de Grote in 814 werd het rijk verdeeld en trad er decentralisatie op. Nederland hoorde vanaf 900 bij het Duitse rijk, maar die verloor al gauw zijn macht, welke toen in handen kwam van de graafschappen van Holland, Gelre, Brabant, Vlaanderen en Zeeland en het bisdom van Utrecht (het Sticht). Nu aan het eind van de Karolingische tijd ontwikkelde zich het feodale systeem. Niet alleen graven, hertogen en keizers waren leenheer ook kloosters en abdijen vervulden toen die functie.50
49 50
B. Effros, 2001, p. 99. H.J.A. Berendsen, 2000, p. 176.
33
§ 2.7
Greep op het landschap (Middeleeuwen)
In de IJzertijd en ook in de Romeinse tijd woonde men op de stroomruggen of donken in het rivierengebied. Op de hoogste delen waren de akkers gelegen, met een zeer onregelmatige verkaveling, op de laagste waren de weilanden gesitueerd. Om zich te beschermen tegen het water zijn vanaf ongeveer 1000 na Chr. kaden en later dijken aangelegd. Hierdoor kon het gebied beter ontgonnen worden. Een gevolg van de bedijking was echter wel dat het water minder ruimte had en dus hoger stond. Een dijkdoorbraak was dan ook veel erger dan de eerdere overstromingen. De oplossing hiervoor was de aanleg van woerden, opgehoogde woonheuvels. Ten aanzien van de rivieren is de bedijking een belangrijke ontwikkeling geweest, maar ook met het aanleggen van strekdammen, kribben en dammen heeft de mens de rivier haar wil opgelegd. Als gevolg van bevolkingstoename in de elfde eeuw is er begonnen met een grootscheepse ontginning in opdracht van de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland. Dit gebeurde zeer systematisch: de kavels werden grote regelmatige rechthoekige blokken. Als eerste werden weteringen gegraven en vanaf de wetering werd het gebied ontgonnen. De weteringen werden met een rivier verbonden door een vliet, voor de afwatering. Er liepen voorwegen langs de wetering, waaraan de boerderijen, op de kavels, lagen. Hierdoor zijn de streekdorpen ontstaan. De kavels werden door kaden langs alle zijden tegen het water van andere ontginningen beschermd. Door deze regelmatigheid hebben de ontginningen een karakteristiek landschap opgeleverd, welke in West-Nederland nog steeds te zien is.51 Met deze ontginningen werd de structuur van de akkers uit de Romeinse tijd en daarvoor echter wel aan het oog onttrokken. Vanaf 1000 na Chr. wordt het graafschap Holland belangrijker. De zee- en riviervaart leveren veel geld en daarmee ook macht op. De verbetering van landbouwtechnieken zorgde ook voor economische groei. De uitvinding van de keerploeg, betere bemesting en intensivering van de landbouw maken een hogere productie mogelijk met minder mankracht. Er werd niet meer alleen voor de lokale behoefte geproduceerd, maar men had een groter afzetgebied. De geldeconomie kwam op gang en steden groeiden. Boeren die overbodig geworden waren trokken onder andere naar de stad om zich te richten op de bloeiende handel en nijverheid, waar zij zich verenigden in gilden. De handel bloeide op en scholen en universiteiten werden opgericht. In deze periode was er echter nauwelijks centraal gezag en werden de steden versterkt door onder andere burgen, ringwallen en grachten om zo geweld buiten de poorten te houden. Edelen bouwden wel mottes, een burcht of kasteel op een opgeworpen heuvel. Of kastelen in het open
51
Naar H.J.A. Berendsen, 2000, p. 176-181.
34
veld met een gracht eromheen. Vaak waren deze op of vlakbij de ligging van de vroegere castella gesitueerd.52 Het christendom was inmiddels algemeen en diep verankerd in de cultuur. De Kerk had veel macht verkregen en dat uitte zich onder andere in de bouw van kerken en kathedralen. Het leven concentreerde zich steeds vaker rond de Kerk en zo groeiden bij kloosters, maar ook bij kastelen en al bestaande nederzettingen, steden. Hierdoor werd langzaam maar zeker het oudere Romeinse landschap aan het zicht onttrokken en werd de inrichting van het landschap bepaald door de ontginningen, het parochiestelsel en de versterkingen.
52
Vergelijk Kasteel Rodanburg en Matilo. In: Brandenburgh & Hessing. 2005.
35
§ 2.8
Latere ontwikkelingen
In de veertiende en vijftiende eeuw centraliseerden de vorsten het gezag en door slimme huwelijken en veroveringen ontstonden er grote machtsconcentraties. De hertogen van Bourgondië hadden in de vijftiende eeuw bijna alle Nederlandse gewesten in handen. Het gebied wordt sinds die tijd ook al als een eenheid behandeld. Toen het gebied in de zestiende eeuw overging in Habsburgse handen door de dood van Karel de Stoute, bleef dat ook zo. Het leven in de veertiende en vijftiende eeuw was niet zo voortvarend. Er waren hongersnoden, ziekte-epidemieën en oorlogen. Het klimaat versterkte dit. Er waren strenge winters en koele en natte zomers (kleine ijstijd). Het bevolkingsaantal nam weer af door de slechte opbrengst van de landbouw. Door de eerdere bevolkingstoename waren gebieden ontgonnen die niet geschikt waren voor landbouw. De slechte gezondheidsomstandigheden zorgden er tevens voor dat epidemieën snel om zich heen konden slaan. Veel mensen trokken vanuit het platteland naar de stad omdat ze in de dorpen niet konden leven van de graanopbrengst. Hierdoor ontstonden er weer bossen op de ontgonnen landbouwgronden.53 In de zestiende eeuw bloeide de handel op door de ontdekkingsreizen naar Indië, er werden weer grote gebieden ontgonnen voor de landbouw en steden groeiden. De gegraven sloten voor de afwatering van de ontgonnen gebieden zorgden echter wel voor een bodemdaling. Door de afwezigheid van water trad er inklinking en inkrimping van het veen op en stond het water buiten het gebied altijd hoger. Hierdoor konden de sluizen die voorheen opengezet werden als het buitenwater lager stond niet meer worden geopend, waardoor het water niet meer afgevoerd kon worden. Vanaf halverwege de vijftiende werden hiervoor dan ook windmolens ingezet.54 Met de verbetering van de windmolens en verkrijgen van een draaibare kap konden in de zestiende eeuw meren drooggelegd (droogmakerijen) en verkaveld (rechthoekig patroon) worden. Tevens trad er reliëfinversie op, waarbij de verzande kreken, niet onderhevig aan inklinking, hoger kwamen te liggen dan de klei- en veengebied, waar dat wel gebeurde. Zo kwam het in de Romeinse tijd laaggelegen gebied hoog te liggen en andersom. In de veengebieden in West-Nederland werd na ontginning turf gewonnen. Het mosveen werd ondiep uitgegraven, waardoor de gaten na enkele jaren weer dicht gegroeid waren. In de zestiende eeuw was de vraag naar de brandstof echter zo groot, dat een te groot deel moest worden afgegraven. Toen in 1530 de baggerbeugel werd uitgevonden, ging er minder land verloren. Het nadeel was echter wel dat er diepere sleuven werden uitgebaggerd, die daarna volliepen met water (veenplassen). Om de kwetsbare oevers te ontzien werd het verplicht veenribben te laten staan 53 54
Naar H.J.A. Berendsen, 2000, p. 176-181 Naar H.J.A. Berendsen, 2000, p. 189-191
36
tussen de sleuven, welke
tevens beplant dienden te worden. De eerder ontgonnen
landbouwgrond ging echter zo verloren en de veenderijen moesten na ontvening de gebieden weer droogmaken en in cultuur brengen. Op een gegeven moment waren de mosveengebieden geheel afgegraven en stapte men over op zeggeveen. Aangezien bosveen niet geschikt was voor turf, werd het niet afgegraven en in de bosveengebieden kan je tegenwoordig nog steeds de middeleeuwse verkaveling aantreffen. Ook deze turfwinningsgebieden hebben een karakteristiek landschap opgeleverd. Tot de negentiende eeuw waren de meeste wegen onverhard. De Romeinen hadden een verhard wegennet aangelegd, maar na hun vertrek werd deze niet onderhouden en raakte het wegennet in verval. In de Middeleeuwen waren er koningswegen tussen de verschillende hoven. Ook tussen de ontgonnen landbouwgronden werden wegen aangelegd. Er werden ook vaarwegen aangelegd, om zo van de stad naar de rivier te komen (bijv. in Utrecht). Trekvaarten werden aangelegd met jaagpaden erlangs, zodat de trekschuiten door paarden voortgetrokken konden worden. Later, in de negentiende eeuw werden veel kanalen gegraven voor het vervoer van turf, dat voorheen lokaal en kleinschalig werd uitgegraven, maar waar toen in de steden veel vraag naar was. Wegen zijn echter beeldbepalend geworden in de twintigste eeuw met de komst en de groei van het autoverkeer. Zo ook het dichte spoorwegennetwerk dat tegenwoordig over ons land ligt met een oorsprong een eeuw eerder. Het landschap dat nu gevormd is door de opeenstapeling van de genoemde ingrepen in het landschap, bestaat dan ook uit elementen uit de gehele geschiedenis. De oudere elementen, uit de IJzertijd bijvoorbeeld, zijn nu nog alleen maar vanuit een hoger perspectief zichtbaar. Op luchtfoto's zijn de akkersystemen uit de IJzertijd nog herkenbaar (zie foto 3, p. 26). De inrichting van het landschap in de Romeinse tijd heeft mede de inrichting in de Middeleeuwen bepaald ten aanzien van de locaties van de steden en de middeleeuwse ontginningen zijn in sommige gevallen nog te herkennen en volgen vaak de oriëntatie van de ontginningen uit de Romeinse tijd. Het is een continue proces, waarbij de mens logischerwijs rekening zal moeten houden met de bestaande situatie. Kleine aanpassingen zijn vaak slechts nodig om de leefomstandigheden te verbeteren of vergemakkelijken. Het landschap dat vervolgens is ontstaan, is er één vol van geschiedenis.
37
38
Hoofdstuk 3
Ontwerpen in het Limesgebied
39
40
§ 3.1
Inleiding
Uit de voorgaande hoofdstukken blijkt dat er buiten de Romeinse geschiedenis nog veel meer in het gebied gebeurd is dan alleen de ontwikkelingen in de Romeinse tijd én dat al deze cultuurhistorische ontwikkelingen van een plek gebruikt horen te worden als inspiratie voor het ontwerpen en ontwikkelen van dat gebied. Doel van dit hoofdstuk is te kijken naar enkele ontwerpprojecten en te zien of dit inderdaad gebeurt. In dit kader zal ik de ontwerpen bespreken van de projecten waar onder andere een castellum heeft gelegen. Van de twintig fortificaties langs de Rijn zijn er een aantal waarvan de ligging niet bekend is. Dit is het geval bij: Katwijk-Brittenburg (Lugdunum), Wijk bij Duurstede (Levefanum), Maurik (Mannaricium), Kesteren (Carvo), Randwijk, Driel, Loowaard en Herwen-De Bijland (Carvium). Deze (vermoedelijke) castella zijn door de rivieren in de loop van de tijd weggespoeld en verwoest. Romeinse vondsten geven wel een indicatie dat er Romeinse activiteit in het gebied is geweest, maar harde bewijzen voor de precieze ligging van de castella zijn niet gevonden. In het geval van Bodegraven en Zwammerdam (Nigrum Pullum) is er wel archeologisch onderzoek geweest en is de ligging van de (mini)castella bekend, maar zijn er geen plannen in dat gebied. Dit is ook het geval in Arnhem-Meinerswijk (Castra Herculis), waar de ligging bekend is, maar er vooralsnog geen plannen zijn. Het gebied heeft wel de status van archeologisch monument verkregen. De negen castella die overblijven (Valkenburg (Praetorium Agrippinae), Leiden (Matilo), Alphen aan den Rijn (Albaniana), Woerden (Laurium), Utrecht-Leidsche Rijn (Hoge Woerd), Utrecht (Traiectum), Vechten (Fectio), Nijmegen-Valkhof (Oppidum Batavorum) en Nijmegen-Waalfront (Ulpia Noviomagus Batavorum) zal ik in het komende hoofdstuk stuk voor stuk kort bespreken. Aan de orde komt de ligging van het castellum in het plangebied en de elementen die in het ontwerp zijn gebruikt. Als inleiding op de ontwerpen zal ik eerst het castellum an sich bespreken, omdat het castellum een zeer uniforme indeling en uiterlijk heeft gehad, waardoor dit gegeven ongeveer gelijk is voor elk project.
41
§ 3.2
Het castellum
Een castellum bestaat uit een rechthoekig terrein met op de afgeronde hoeken torens. In het midden van elke zijde waren poorten aangebracht geflankeerd door torens. Over het algemeen is het castellum noord-zuid georiënteerd met een korte kant op het noorden. De twee hoofdwegen lopen over de lengte-as (oostwest,
decumanus)
en
de
breedte-as (noord-zuid, cardo) en verbinden de vier poorten met elkaar. De hoofdpoort (porta praetoria) zit aan de korte kant in het noorden en wordt door een weg (via praetoria) verbonden met het hoofdkwartier
(principia).
Achter het hoofdkwartier ligt de
commandants-woning
(praetorium)
en
daarachter
loopt de weg verder naar de Figuur 6: Schematische weergave van een Romeins castellum. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 22.
poort in de zuidwand (porta decumana).
Voor
het
hoofdgebouw ligt de kruising van hoofdwegen. De via praetoria komt uit op een oost-west georienteerde weg, de via principalis. Aan de oostkant komt deze uit bij de linker poort (porta principalis sinistra) en aan andere kant bij de porta principalis dextra. Het gedeelte aan de noordkant van de via pricipalis wordt praetentura (voorkant) genoemd en de zuidkant retentura. Rondom het terrein waren meerdere spitsgrachten (grachten met een V-vormig profiel) aangebracht ter verdediging. Een aarden wal was aan de binnenkant tegen de muur aangebracht, waarover een weg liep (intervallum) waar de soldaten de wacht konden lopen. Tussen de hoektorens en de poorttorens in lagen op regelmatige afstand van elkaar aan de lange zijden kleinere torens. Nu is het zo dat het in het Nederlandse geval zo is dat juist de lange zijde (ongeveer) naar het noorden gericht was. Dit komt waarschijnlijk door de ligging van de castella aan de Rijn en op de smalle oeverwallen. Er was waarschijnlijk simpelweg geen ruimte op de oeverwallen om de korte kant naar de Rijn te richten en zo verder landinwaarts te bouwen. Vandaar dat de ombouw een kwartslag gedraaid werd. De oriëntering binnenin was verder nog wel steeds hetzelfde. Het enige
42
verschil is dat de hoofdpoort nu in een lange zijde zat. De oriëntering is ook niet altijd precies noord-zuid geweest door de ligging aan de rivier. Tevens is het door slechte conservering onduidelijk of er altijd een porta decumana aanwezig is geweest. Het best geconserveerde en meest compleet opgegraven castellum, Valkenburg, laat zien dat in de eerste perioden er geen achterpoort was. In het castellum in de laatste twee bouwfasen (eind tweede eeuw tot eind Romeinse tijd) zat er wel een porta decumana.
Figuur 7: Schematische weergave van de inrichting van een Nederlands castellum (Praetorium Agrippinae). Langs de rechter lange zijde liep de Rijn. Uit: De Hingh & Vos, 2005, p. 100.
43
§ 3.3
De ontwerpen
Valkenburg55 Elementen ontwerp: -
Wegmonument N206 kruist met limesweg.
-
Aldaar:
- archeokubus met informatie over Valkenburg en Romeinse tijd. - betonnen mediterrane cipressen aan weerszijden van de reconstructie. - replica van een mijlpaal.
-
Het plein gesitueerd boven ligging castellum heet Castellumplein.
-
Op Castellumplein:
- wordt paardenmarkt gehouden. - is een kunstwerk geplaatst: is een impressie van de limes in de vorm van een drinkbak en heeft de inscriptie 'voor of na de mart' in een op Romeinse letters gebaseerde lettertype. - in het straatwerk liggen 150 tegels met hoefafdrukken en deze tegels volgt de via principalis en
eindigt bij het drinkbak-
kunstwerk. -
De contouren van het castellum is op het Castellumplein en de Hoofdstraat herkenbaar gemaakt in het stratenpatroon door middel van 10cm grote punaises in de straatstenen. Op de punaises staat de afbeelding van het castellum zoals afgebeeld op de middeleeuwse kopie van een Laat-Romeinse kaart (kaart van Peutinger) met de bijbehorende tekst 'Praetoriu Agrippine'.
-
Tussen de Oude Rijn en het castellum is een 25m lang hekwerk geplaatst in de vorm van Romeinse schilden. Langs de Oude Rijn is er bestraat met een ruwe klinker in afwijkende kleur (blauw) en er is een houten aanlegsteiger met bankje als uitkijkplaats.
Foto 4: Reconstructie Limesweg aan N206. Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 72.
55
Foto 5: Betonnen cipressen, Foto 6: Contouren castellum in bestrating. mijlpaal en archeokubus. Uit: De Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 72. Hingh & Vos, 2006, p. 72.
Naar: De Hingh & Vos, 2006.
44
Hoofdstraat
Castellumplein
Kaart 2: Overzicht werkputten en situering castellum binnen huidig Valkenburg. Uit: De Hingh & Vos, 2006,p. 28.
Kaart 3: Plattegrond castellum fase 6 met groen ingekleurde delen die in de bestrating herkenbaar zijn gemaakt. Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 127.
Figuur 8: Situering castellum, limesweg en vicus in de Romeinse tijd. Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 81.
45
Leiden56 Elementen ontwerp: -
De plaats waar het castellum in de ondergrond ligt, is archeologisch monument. Buiten het castellum heeft een vicus gelegen en daar wordt wel gebouwd. Op het archeologisch monument wordt een park ingericht.
-
Romeins castellum wordt gebruikt als inspiratiebron bij het ontwerpen van de woonwijk.
-
Grote ontsluitingsweg geënt op de via principalis.
-
Op elke hoek komt een woning geïnspireerd op de toegangspoorten van het castellum.
-
Straatnamen zijn in Romeinse sfeer (straten vernoemd naar onder andere: Jupiter, Mercurius, Drusus, Tacitus, Octavia, Minerva).
-
In het park worden de contouren van het castellum en de vermoedelijke ligging van de binnengebouwen gebruikt voor het ontwerp.
-
De contouren van het St. Margaretha-klooster worden in heggen aangegeven met daar binnenin een kruidentuin als herinnering aan de middeleeuwse kruidentuin.
Figuur 9: Romeinse elementen in de Roomburgerpolder. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 40. 56
Hazenberg, 2000.
46
Figuur 10: Impressie van de situatie rond Matilo rond het midden van de tweede eeuw. Door C. van Hees. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 19.
Figuur 11: Deelgebied Historie (linksboven in de hoek zijn nog net Figuur 12: Overzicht ontwerp nieuwe wijk Roomburg. de contouren van het castellum in het Matilopark te zien). Uit: Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 97. Bestemmingsplan Roomburg, versie mei 2004.
Figuur 13: De kaart van het St. Margarethaklooster (links) en de kloosterboerderij (rechts) ingemeten door Jacob Coenraedts in 1574. Collectie RAL, PV 1541.2. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 78.
47
Alphen aan den Rijn57 Elementen ontwerp: -
Castellumplein wordt ingericht.
-
Er komt een Theater Castellum aan het plein.
-
Appartementgebouw Castellum heeft tien Romeinse beelden op het dak en een verspringende daklijst, waardoor het meer het uiterlijk krijgt van burcht of kasteel (mede doordat het aan de achterkant omsloten is door het Omloopkanaal).
-
Er zijn Romeinse namen zijn gegeven aan de appartementengebouwen (Aventijn, Palatijn, Castellum en Palazzo).
-
De parkeergarage onder het Castellumplein heeft decoraties in Romeinse stijl.
Figuur 14: Castellum Albaniana. Oudste bouwfase, met aanvulling van ontbrekende structuren. Rechtsboven twee groepen van drie barakken, onder (van links naar rechts) een graan-pakhuis, de commandantswoning, het hoofdkwartier en een werkplaats. Het kamp wordt omgeven door een wal met drie poorten en door een dubbele gracht. Uit: Polak, 2004, p.3.
Figuur 15: Situering Castellum Albaniana in wijk Stadshart Hoge Zijde. Contouren van het castellum zijn rood omlijnd. Uit: Haalebos, 57 2000, p. 14 Naar: http://www.alphenaandenrijn.nl/smartsite22593.htm schaal 1:2500
48
Figuur 16: Zicht op Castellumplein met links het appartementengebouw met de Romeinse beelden en rechts het Theater Castellum. Uit: http://www.smitsbouwbedrijf.n l/referenties/showgal.php?pic_i d=259&cat=1&id=81&gal=1
Figuur 17: Zicht op de gebouwen rond het Castellumplein. Uit: http://www.smitsbouwbedrijf. nl/referenties/showgal.php?pic _id=259&cat=1&id=81&gal=1
Figuur 18: Luchtfoto plangebied Stadshart. Onder pijl: het Theater Castellum met het daar aangelegen Castellumplein. Uit: http://www.smitsbouwbedrijf.nl/ref erenties/showgal.php?pic_id=259&c at=1&id=81&gal=1
49
Woerden58 Elementen ontwerp: -
Er komt een castellumgarage met museum erin.
-
Castellumgarage:
- is naamdrager van het castellum. - in de lift komt een verwijzing naar 'afdaling in het verleden' (heden-middeleeuwen-Romeinse tijd). - wordt verdeeld in vier compartimenten met elk een eigen kleur en Romeins symbool in de vorm van gevonden voorwerpen (helm, schild, kikkerspeld en kruik). - krijgt een verwijzing naar het roeivrachtsschip Woerden 7. Door middel van foto's en opgravingstekeningen is het schip op de gevonden locatie afgebeeld op de grond. - de fundering van de castellummuur en het poortgebouw worden op een grote fotowand afgebeeld in een foto van de profielwand. Hier zijn alle lagen van de bodemopbouw te zien. Fotowand staat op de exacte locatie van de muur.
-
Op het Kerkplein, Hoge Woerd en Havenstraat is met een granieten wand de muur van het castellum verbeeld.
-
Op het Kerkplein en Havenstraat worden de poortgebouwen met lichtgevende putten weergegeven, waarin origineel Romeins bouwmateriaal en scherven zijn gestort.
-
Op het Kerkplein komt verder nog een Romeinen-strip. Een 20m lang beeldverhaal over de Woerden 7, de Romeinen, de Bataafse Opstand, de handel en de Romeinse schepen.
-
Op plaatsen waar de wandelaar het castellum betreedt, wordt hem dit verteld door in graniet gegraveerde teksten en een afbeelding van het castellum.
Figuur 19: Muurfoto opgraving Woerden 7 in parkeergarage. Uit: http://www.drive-inmuseum.nl/pages/kikke r_wordenvii.php
58
http://www.woerden.nl/default/wijkendorp/wijkenendorpen/woerden/id_6936
50
Figuur 20: Ligging castellum (IV) onder Kerkplein. Uit: Vos et al., 2003, p. 52.
Figuur 21: Ligging castellum en nieuwe parkeergarage. Uit: Vos et al., 2003, p. 51.
Figuur 22: Impressie zicht vanuit castellum Laurium richting de Rijn. Door Ulco Glimmerveen. Muurdecoratie in de parkeergarage. Uit: http://www.drive-in-museum.nl/pages/helm_vicus.php.
Figuur 23: Muurdecoratie in de parkeergarage. Uit: http://www.drive-inmuseum.nl/pages/kruik_panorama.php
51
Utrecht (Leidsche Rijn)59 Elementen ontwerp: -
Deel van het castellumpark de Hoge Woerd wordt ingericht als archeologiepark..
-
Met daarin:
- een plattelandswinkel (grijpt terug op de middeleeuwse boomgaarden en tuinderijen). - de Bouwloods. Hier wordt een Romeins vrachtschip gereconstrueerd. - een obelisk met Romeinse elementen. - een reconstructie van de wachttoren. - een gereconstrueerde Romeinse brug. - een Romeinse fruitgaard. - een pad over de loop van de oude Romeinse weg (Limes). - een gedeelte van de limesweg wordt gereconstrueerd. - een presentatie van het Romeinse badhuis. - zicht op een poort van het castellum. - een informatiepunt archeologie (parasite). - infopanelen over het castellum, het badhuis, de schepen en de grensweg.
-
Een gedeelte van de Hoge Woerd is archeologisch monument.
Figuur 25: Abstracte reconstructie van de wachttoren. Stalen plaat met vier uitsparingen voor de hoekpalen geeft de toren weer. De hoekpalen worden door middel van verlichting aangeduid. Uit: http://www.vleuterweide.com/actueel/column/_de_luc htdruk_bepaalt_de_kleur_van_de_verlichting/0/19
Figuur 24: Obelisk bij ingang castellumpark. Uit: www.castellumhogewoerd.nl 59
www.castellumhogewoerd.nl en www.utrecht.nl
52
Figuur 25: Ontwerp inrichtingsplan Hoge Woerd. Uit: www.castellumhogewoerd.nl
53
Utrecht (Centrum)60 Elementen ontwerp: -
Achter de Dom: steen met opschrift ter verwijzing naar de daargelegen oostelijk poort van het Romeinse castellum. Zuidpoort ook aangegeven met steen in plaveisel op de hoek van het Academiegebouw.
-
In bestrating van het Domplein is de plattegrond van de Heilige Kruiskapel weergegeven. (sinds 1975)
-
Ook de contouren van de Salvatorkerk zijn in de bestrating van het plein zichtbaar gemaakt.
-
Markering contouren castellum in de straten rondom het Domplein.
-
De opening tussen de Domtoren en het ontvangstgebouw met het fundament van de traptoren herinneren aan het bisschoppelijk paleis.
-
Publieksetalage komt in Domplein 24: passanten krijgen een indruk van de geschiedenis van het Domplein door onder andere een 3D-animatie.
-
Op het Domplein zijn tevens de monumentale grafstenen teruggeplaatst ter visualisatie van het vergane schip van de Domkerk.
-
Pijlerfundamenten van het middenschip van de Domkerk worden zichtbaar gemaakt.
-
De fundamenten van de Heilige Kruiskapel en het daaronder gelegen praetorium worden toegankelijk gemaakt, evenals de fundamenten van de oostelijk en zuidelijke toegangspoorten van het castellum.
-
De castellummuur onder het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) wordt hersteld. Daarbij wordt er een ondergrondse Romeinse Route gerealiseerd tussen de castellummuur en het binnenhof RonDom. Het binnenhof Rondom wordt ingericht met een permanente expositie. Onder het UCK komt een ondergronds bezoekerscentrum met tevens een expositie over de geschiedenis van het Domplein.
-
Elk jaar zal in de zomer op de blinde muur van de Domkerk een kunstwerk geprojecteerd worden. (Internationale prijsvraag wordt uitgeschreven)
-
Er wordt nog gekeken naar de mogelijkheden van de ontwikkeling en inrichting van het paleis Lofen. (Is nu alleen zichtbaar in de kelder van café Het Weeshuis)
-
Het Flora's Hof is nu een verwaarloosde openbare tuin op de plaats van het vroegere bisschoppelijk paleis. Dit zal ook aangepakt worden.
-
Er wordt ook nog onderzocht of het mogelijk is om de Vierringstoren op de Domkerk terug te plaatsen.
60
www.domplein2013.nl/
54
Figuur 26: Het Domplein rond het jaar 900. Binnen de castellummuren is de Salvatorkerk en de Heilige Kruiskapel te zien. Uit: Bakker & De Rode, 2000. www.cd-dom.ab-c.nl
Figuur 27a: Markering van het castellum in de Utrechtse binnenstad met behulp van nevel en verlichting. Ontwerp door OKRA. Uit: www.domplein2013.nl/nieuwsbrief.asp?bIsToonAll= 0
Figuur 27b: Het Domplein rond 1320. Uit: Bakker & De Rode, 2000. www.cd-dom.ab-c.nl
55
Vechten61 Elementen ontwerp: -
Er is een reconstructie van de wachttoren.
-
Een minimuseum is gerealiseerd in de wachttoren zelf.
-
Fort Vechten is te bezichtigen.
-
Het castellumterrein (en Fort Vechten) wordt aangemeld voor de Werelderfgoedlijst.
Figuur 28: Reconstructie wachttoren bij Vechten. Uit: http://www.fectio.org.uk/groep/2005toren_apr7.jpg
Figuur 29: Mijlpaal bij reconstructie wachttoren (Vechten). Uit: http://www.fectio.org.uk/groep/20 06toren_mei4.jpg 61
Hessing et al., 1997.
56
Figuur 30: Ligging Romeinse elementen in het huidige landschap. Uit: Hessing, et al., 1997, p. 23.
57
Nijmegen-Valkhof62 Elementen ontwerp: -
Godenpijler staat op het Kelfkensbos.
-
Rondom godenpijler is er een visualisatie van de grachten, waarin delen van de godenpijler zijn gevonden, in het straatwerk.
-
Ruïne (alleen achthoekige kapel staat nog overeind) van Barbarossa burcht staat in het Hunnerpark.
-
Visualisatie van het castellum en de nederzetting op en rond het Valkhof (o.a. de bovengronds en in situ bewaarde Romeinse hoektoren).
-
Bij de Veerpoorttrappen komt een verbinding tussen het hoger gelegen Romeinse castellum en de nederzetting aan de voet van het park aan het water, die sinds die tijd altijd in gebruik is gebleven.
-
Romeinse wandeling is uitgezet (Via Oost).
Figuur 31: Vroeg Romeinse situatie (tot Bataafse Opstand). Uit: Via Oost www.nijmegen.nl
Figuur 32: Midden-Romeinse situatie (70-270 na Chr.). Uit: Via Oost www.nijmegen.nl 62
Naar: www.home.zonnet.nl/hoorn88/
58
Figuur 33: Godenpijler op Kelfkensbos. Uit: http://www.dezonnewijzerkring.nl/zwarch/home-zw-06-02.htm
Figuur 34: Ligging castellum in huidige situatie. Uit: www2.nijmegen.nl/bezoek/plattegrond/_rp_center1_elementId/1_25070 . Naar: Via Oost www.nijmegen.nl
59
Nijmegen-Waalfront Elementen ontwerp: -
Visualisatie van het tempelcomplex op het Maasplein.
-
Op de Weurtseweg is er een verwijzing naar de oostpoort van de stad Noviomagus.
-
De inrichting van Quartier Romain wordt geïnspireerd op de Romeinse geschiedenis.
-
In de hier te bouwen woonwijk komt: - een geblokt stratenpatroon noord-zuid en oostwest georiënteerd. - laagbouw. - bebouwing uit natuursteen. - één plek waar een opgraving de Romeinse tijd bloot legt en tentoonstelt.
-
Woningwetwoningen blijven overeind (monumenten).
-
In Park West komen woontorens in een rechthoek te staan geïnspireerd op de geometrische vormen van Ulpia Noviomagus. De architectuur is hier geïnspireerd op de industriële gebouwen die hier hebben gestaan.
-
Fort Krayenhoff met gracht eromheen wordt zichtbaar gemaakt.
-
Romeinse wandeling is uitgezet.
Figuur 35: Elementen geschiedenis in het plangebied. Uit: http://www.baljon.nl/projects/waalfront/project.html
60
Figuur 36: Plangebied Waalfront met duidelijk herkenbaar Fort Krayenhoff en het geblokte stratenpatroon van Quartier Romain. Uit: http://www.baljon.nl/projects/waalfront/plattegrond.html
61
§ 3.4
Analyse
Uit de voorgaande paragraaf is af te leiden dat elk project de Romeinse tijd verwerkt heeft in het ontwerp van het gebied. In elk project, behalve in Vechten, wordt voornamelijk gekozen voor het castellum als inspiratie voor het ontwerp. In reeds bebouwd gebied (Valkenburg, Woerden, Utrecht, Nijmegen-Valkhof) wordt er gekozen voor het visualiseren van het daar gelegen legerkamp door de contouren in het straatwerk op te nemen. In de projecten waar een geheel nieuwe wijk gepland wordt (Leiden, Nijmegen-Waalfront) wordt er voor gekozen om het stratenplan te inspireren op die uit de Romeinse tijd. Vechten is een uitzondering, omdat er geen grootscheepse ontwikkeling gepland is en er vooralsnog alleen een reconstructie van een Romeinse wachttoren staat (en het nog aanwezige Fort Vechten uit de negentiende eeuw). Het project Stadshart in Alphen aan den Rijn staat ook apart, omdat hier juist niet is gekozen voor visualisatie met behulp van contouren, danwel een op het castellum gebaseerde plattegrond. Hier is gekozen voor het gebruik van elementen uit de Romeinse cultuur in de architectuur. Tot slot neemt ook Utrecht-Leidsche Rijn een aparte positie in, omdat daar het gebied naast het archeologisch monument ontwikkeld wordt tot archeologiepark. Er zijn wel plannen om het castellum te visualiseren en beter herkenbaar te maken, maar concrete (en definitieve) ontwerpen zijn er nog niet. Vandaar dat ik in deze studie alleen de al vastgelegde elementen bespreek. De hierboven beschreven verschillen uiten zich in de manier waarop omgegaan is met de elementen uit de Romeinse tijd. Slechts in drie gevallen wordt de inrichting of vorm van het castellum niet gebruikt in een ontwerp, maar wordt er gekozen voor andere elementen uit de Romeinse periode. In de overige zes projecten wordt er dus gekozen voor het castellum als herinnering aan de Romeinse tijd/het verleden. Deze keuze voor het castellum is opmerkelijk, omdat de inpassing van cultuurhistorie in een ontwerp moet zorgen voor een grotere diversiteit en het castellum juist één van de meest uniforme structuren uit de Romeinse tijd is. Op basis van het stedelijk model uit Rome werden de castella overal volgens hetzelfde stramien ingericht, zodat Romeinse soldaten in een vreemd fort toch nog altijd de weg konden vinden en tevens daardoor in een vertrouwde omgeving waren, zo ver van huis. Nóg opmerkelijker is het feit dat sommige gemeenten er voor kiezen gebruik te maken van het succesvolle thema Romeinen/castellum, ook al heeft er geen castellum in het te ontwikkelen gebied gelegen. Een voorbeeld van zo'n wijk is de wijk Castellum in Houten. Vlakbij Houten, in Vechten, heeft een castellum gelegen. In Houten zijn wel Romeinse vondsten gedaan, welke wijzen op de ligging van een inheemse nederzetting, en een gedeelte is ook archeologisch
62
monument. Vóór de bouw moet er dan ook archeologisch onderzoek worden gedaan, maar men weet al wel dat er geen castellum heeft gelegen. Toch is er voor gekozen om het castellum als uitgangspunt te nemen voor het ontwerp van de nieuwe woonwijk. Het stratenpatroon met de twee hoofdassen, de poortgebouwen en torens en zelfs de muur in de vorm van woningen en een gracht om het geheel heen zijn in het plan opgenomen. Wat wel bekend is, is dat er in de prehistorie al bewoning is geweest op die plek en dat er een heiligdom stond. Er zijn dus zeker elementen uit het verleden, die gebruikt hadden kunnen Figuur 37: Ontwerp Houten Vinex wijk Castellum Uit: worden in het ontwerp. Archeologisch http://houtenvinex.customers.totaal.net/vinex_deelwijk.asp?id= 15
onderzoek zou dat verder kunnen uitdiepen.
63
64
Hoofdstuk 4
Geschiedenis van de plek
65
66
§ 4.1
Inleiding
Eén van de redenen van het ontwerpen met de geschiedenis van een plek als inspiratiebron, is het tegengaan van uniformiteit. Doordat de geschiedenis van elke plek uniek is, door de bijzondere opeenvolging van gebeurtenissen door de tijd heen, kan het gebruik van deze tijdlagen een instrument zijn waarmee meer diversiteit kan worden verkregen in de vormgeving van nieuwe woonwijken rond de steden in het gebied van de voormalige limes. Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat het castellum en in ieder geval de Romeinse tijd een grote plaats inneemt bij het ontwerpen met archeologie. Door gebruik te maken van slechts één enkele periode (Romeinse tijd) of zelfs slechts één enkel element uit een periode (castellum) wordt de ontwerper beperkt in zijn mogelijkheden en kunnen er binnen verschillende projecten dezelfde keuzes gemaakt worden, wat juist kan leiden tot uniformiteit. In elk project zijn er ook recentere ontwikkelingen geweest en in sommige gevallen zelfs oudere dan de gebeurtenissen in de Romeinse tijd, welke ook in het ontwerp terug hadden kunnen komen. In een aantal projecten, zoals Roomburg, Domplein 2013, Hoochwoert en Waalfront komen deze andere tijdslagen ook aan bod. In dit hoofdstuk beschrijf ik elk project nog een keer, maar nu aan de hand van de elementen uit de geschiedenis die óók gebruikt hadden kunnen worden. Hieruit zal ten eerste moeten blijken of er op elke plek meer is geweest dan alleen de Romeinse tijd en ten tweede of elke plek een ander verhaal heeft en dus wat dat betreft uniek is. Het geheel zal niet uitputtend zijn, daarvoor zou een verdere studie per project nodig zijn, toch komen de meeste punten aan bod en geeft het een goed beeld van wat er allemaal is gebeurd in de loop der jaren op de verschillende plekken.
67
§ 4.2
De projecten
Valkenburg63 Naam castellum: Praetorium Aggripinae Elementen geschiedenis: -
Sinds de IJzertijd is er bewoning op de oeverwal geweest.
-
Vanaf 39/40 na Chr. stond hier een castellum.
-
Er zijn verschillende bouwfasen van het castellum herkend, eerst hout, later steen en telkens iets groter.
-
Er was een grote cavalerie-eenheid gelegerd samen met infanteristen.
-
In 69/70 tijdens Bataafse Opstand is het castellum in de as gelegd.
-
Een haventje was langs de Rijn gesitueerd.
-
Verder zijn er nog resten van graanschuren, een vicus, een klein castellum en een wachttoren gevonden.
-
De limes was de via principalis en liep dus dwars door het castellum met daarin ook bouwfasen te herkennen.
-
In negende eeuw is er een kerk gebouwd met materiaal van het castellum.
-
In de negende eeuw kwamen er nieuwe bewoners, een paar boerderijen en hofsteden.
-
Vanaf de Middeleeuwen is de paardenmarkt een jaarlijks terugkerend belangrijk evenement.
-
In de negentiende eeuw is er begonnen met de bouw van fabrieken.
-
In de Tweede Wereldoorlog werd een deel van het oude dorp verwoest en was het onderdeel van de Duitse Atlantikwall.
63
Naar: De Hingh & Vos, 2005.
68
Leiden64 Naam castellum: Matilo Project naam: Roomburg Elementen geschiedenis: -
In 47 na Chr. werd het Kanaal van Corbulo gegraven.
-
Castellum is gebouwd op het kruispunt van de waterwegen.
-
Het castellum had verschillende bouwfasen. (Eerst van hout, later steen).
-
Barakken zijn waarschijnlijk nooit van steen geweest, principia en praetorium wel.
-
In 69/70 is het castellum afgebrand tijdens de Bataafse Opstand.
-
Er was ongeveer 500 man infanterie gelegerd.
-
Er is een vicus en een haven aangetroffen.
-
Het greppelsysteem tegen de drassigheid en de uitgebreide percelering was gericht op het Kanaal van Corbulo.
-
In de Merovingische tijd werd castellumterrein bezet door de Merovingische leiders.
-
In de tiende eeuw was er een nederzetting van een paar boerderijen.
-
In de twaalfde eeuw stond er aan de overkant van het kanaal het kasteel 'Rodenburg' .
-
In de elfde of twaalfde eeuw is het gebied ingepolderd, waarbij de Romeinse oriëntering is gebleven. Kanaal van Corbulo was ook nog aanwezig.
-
In de vijftiende eeuw werd het St. Margarethaklooster gebouwd op het castellumterrein. Dit bestond uit een kloosterhof en een boerderij. De kapel en de nonnenverblijven zijn precies boven het voormalig castellum gesitueerd, in de oostvleugel zit het weefhuis, in de zuidvleugel de kapel en de westvleugel werd het 'Hooge Huys' genoemd. Een kloostergang verbindt de gebouwen en aan de zuidzijde wordt het complex begrensd door een greppel.
-
Ten westen van het centrale gedeelte van het klooster ligt de boerderij met het melkhuis, wagenhuis, ossenhuis en brouwhuis. Om het kloostercomplex heen is een boomgaard gelegen en er is tevens een kruidentuin aangelegd. Tussen de bijgebouwen lag een systeem van grachten, die voor de afwatering van het terrein zorgde. Het rechthoekige terrein werd begrensd door een gracht van ongeveer 3 meter breed.65
-
Na de beeldenstorm in 1566 was het klooster zwaar getroffen en in 1573 moesten de gebouwen gesloopt worden van het Leidse stadsbestuur om de belegeraars niet de kans te geven zich daarin te verschuilen.
64 65
Hazenberg, 2000. Van Maanen, 2004.
69
Alphen aan den Rijn66 Naam castellum: Albaniana Project naam: Stadshart Elementen geschiedenis -
In 41 na Chr. is castellum uit hout vervaardigd.
-
In 69/70 is het geheel afgebrand en daarna weer opgebouwd. Ook hier iets groter herbouwd.
-
Halverwege de tweede eeuw werden de muren, de poorten, het praetorium en de principia gebouwd uit steen.
-
Het castellum is vele malen overstroomd geweest.
-
In derde eeuw na Chr. is het castellum door de Romeinen verlaten.
-
In de negende eeuw hebben zich weer mensen in dit gebied gevestigd.
-
Het kerkhof dateert uit de elfde eeuw en heeft grafkisten uit tufsteen. Vermoedelijk komt het tufsteen van de ruïnes van het castellum.
-
In de twaalfde eeuw is er begonnen met de bedijking en ontginning van Alphen aan den Rijn.
-
In de zeventiende eeuw groeide de plaats mede door de gunstige ligging aan een kruispunt van vaar- en handelswegen.
66
Naar: www.alphenaandenrijn.nl/smartsite22593.htm
70
Woerden67 Naam castellum: Laurium Project naam: Hoochwoert Elementen geschiedenis: -
In 40 na Chr. bouwen de Romeinen het castellum.
-
Een handelsnederzetting ontstaat naast castellum.
-
Er zijn Romeinse schepen, kadeversterkingen en een haven gevonden.
-
Altaar ter verering van Sol Helagabalus heeft hier gestaan.
-
Het omringende veengebied is in de Middeleeuwen ontgonnen. Sloten volgen nog steeds het kavelpatroon uit deze middeleeuwse ontginningen.
-
Woerden behoorde tot het gebied van de bisschop van Utrecht ('t Sticht) en lag op de grens met het gewest Holland. Bisschop Godfried van Rhenen liet daarom rond 1160 een versterking bouwen. Dit is de voorloper van het huidige kasteel.
-
Hertog Albrecht van Beieren verleent in 1372 Woerden stadsrechten nadat de stad met wallen en een gracht is versterkt onder leiding van baljuw Willem van Naaldwijk.
-
In 1410: instelling van de jaarmarkt voor runderen en paarden (voorloper huidige najaarsmarkt).
-
In 1501: stadsbestuur laat stadhuis bouwen (staat er nu nog).
-
In 1672-1673: bezetting van Woerden door de Fransen. Bij een aanval op de stad vanuit de Wierickerschans (door het leger van stadhouder Willem de III) ontsteken de Fransen een waarschuwingsvuur op de toren van de Petruskerk, waarna de kerk grotendeels afbrand.
-
Woerden maakte deel uit van de Hollandse Waterlinie.
-
In 1790 kreeg Woerden een kazerne.
-
In 1885 werd de wekelijkse kaasmarkt ingesteld.
-
Het castellum ligt onder het plein waar tegenwoordig de Petruskerk op staat. Tevens is dit het hoogste deel van de stad (ongeveer 2.4m boven N.A.P).
-
In de tweede helft van de negentiende eeuw waren er gunstige economische ontwikkelingen: spoorwegstation (1855), militaire herstelwerkplaats (1873), kaasmarkt (1885).
67
-
In 1892 werd begonnen met de bouw van de Bonaventurakerk.
-
Vanaf 1900, na afbraak muren en wallen, vonden de eerste stadsuitbreidingen plaats.
-
De demping van de door de stad lopende Oude Rijn vond plaats in 1961.
www.woerden.nl/default/wijkendorp/wijkenendorpen/woerden/id_6936
71
Utrecht (Leidsche Rijn)68 Naam castellum: De Hoge Woerd Project naam: Leidsche Rijn Castellumpark de Hoge Woerd Elementen geschiedenis: -
Er is bewoning sinds de Brons- en IJzertijd (± 1000 voor Chr.).
-
Begin eerste eeuw na Chr. bouwden de Romeinen een castellum voor ongeveer 500 man. In de laatste fase was het castellum uit steen opgetrokken, in de eerdere fasen is hout gebruikt. Het had één of meer verdedigingsgrachten (zonder water) eromheen.
-
Als een schil om het castellum lag de vicus. Ten noorden was nog een badhuis gelegen en ten noordoosten een grafveld, waar vanaf het eind van de eerste eeuw crematieresten werden bijgezet.
-
Elders in het gebied zijn nog twee Romeinse schepen gevonden en een wachttoren. Er loopt een kade langs de Rijn en de limesweg is ook aanwezig.
-
Rond 270 vertrekken de Romeinen en wordt het gebied verlaten.
-
Rond 700 is er weer bewoning op de hogere delen van het gebied. Rondom deze nederzetting lagen akkers die samen 'eng' heten. De lagere delen werden gebruikt als weiden.
-
De Utrechtse bisschop was landeigenaar en bestuurde het gebied uit naam van de koning.
-
In die tijd werd het gebied ontgonnen. Nu is nog de onregelmatige blokverkaveling te zien.
-
Na 1000 werden de moerassen ontwaterd door de gegraven evenwijdig lopende brede sloten (vletsloten).
-
Lintbebouwing ontstond: langs de sloten vestigden zich boeren die percelen gingen bebouwen.
-
Ook andere nederzettingsvormen ontstaan: Vleuten, kerk met dorp eromheen.
-
Rijkere families dienden de landsheer en kregen land daarvoor in ruil. Daarop bouwden zij huizen en boerderijen met een gracht eromheen. Sommige zijn uiteindelijk uitgegroeid tot kastelen: Nijeveld, Den Ham en Voorn.
-
Rond 1385 wordt een aantal aansluitende sloten verbreed en de Leidsche Rijn ontstaat. In de zeventiende eeuw wordt hij verder verbreed vanwege de drukte op de vaarweg. Tevens wordt er dan een jaagpad aangelegd voor het trekken van de trekschuiten. Het jaagpad blijft tot 1884 in dienst.
-
Na 1400 worden grote stukken land als kleigroeve gebruikt om in de baksteen behoefte uit de stad te voorzien. De klei werd via de vletsloten naar de steenbakkerijen vervoerd.
68
www.castellumhogewoerd.nl en www.utrecht.nl
72
-
Na 1850: boomgaarden en tuinderijen komen in de plaats van akkers.
-
1905: oprichting Groenten- en Vruchtenveiling Utrecht en Omstreken.
-
Midden negentiende eeuw worden er meer en meer spoorwegen, kanalen en wegen aangelegd.
-
Tussen Utrecht en het landelijk gebied ten westen van de stad ontstaat een complete 'verkeerscorridor': sporen naar Amsterdam (1843) en Rotterdam (1855), het Merwedekanaal (1892), het Amsterdam-Rijnkanaal (1952) en de A2 (1954).
73
Utrecht (Centrum)69 Naam castellum: Trajectum Project naam: Domplein 2013 Elementen geschiedenis: -
Rond 47 na Chr. wordt het castellum uit hout en aarde opgebouwd.
-
Tussen 47 en 275, wanneer de Romeinen vertrekken, is het complex vier maal herbouwd.
-
Het legerkamp heette eerst Rheno Traiectum, later Ultra Traiectum toen het een grenspost was bij een doorwaadbare plaats (Trecht), benedenstrooms gelegen (Uut). Dit was de bescherming van de handelsweg tussen Keulen en Engeland.
-
Na het vertrek van de Romeinen werd het castellum bewoond door de Friezen en de Franken die regelmatig om het bezit van de burcht vochten.
-
Rond 630 werd door Frankische missionarissen een houten kerkje gebouwd binnen de resten van het castellum. Mogelijk was het toen al aan St. Maarten, hun schutspatroon, gewijd. Later in de zevende eeuw werd het door de Friezen verwoest (zij waren toen nog heiden).
-
Rond 695 liet Willibrord (door de paus tot aartsbisschop der Friezen benoemd) een aan St. Maarten gewijde stenen kerk bouwen (deze kerk was de voorganger van de Domkerk). Dit was het begin van een religieus centrum (bakermat van het christendom in de noordelijke Nederlanden) met twee kerken, waar later nog een derde aan toegevoegd werd.
-
Het complex van de aan St. Maarten gewijde Domkerk, de Salvatorkerk en de tussengelegen Heilige Kruiskapel ontstond.
-
Salvatorkerk is in 922 vernieuwd en in 1587 gesloopt.
-
De Heilige Kruiskapel is bovenop het voormalig praetorium gebouwd.
-
Rond 1000 stonden aan de westzijde van de Dom het keizerlijk paleis Lofen (ontvangstgebouw voor de bezoekende Duitse koningen en keizers) en het bisschoppelijk paleis. De paleizen waren met de Dom verbonden door een gang over twee verdiepingen.
-
Rond de kerken werden claustrale huizen (huizen bestemd voor monniken of vooraanstaande geestelijken) door de geestelijken gebouwd. Zoals het Huis de Rode Poort en Huis de Honthorsten. Deze huizen hebben vele verbouwingen gekend en tegenwoordig is deze complexe opeenvolging van bouwfasen nog enigszins te herkennen in het huidige UCK.
-
De Romaanse Dom liep in 1253 grote schade op tijdens een stadsbrand en in 1254 werd de eerste steen gelegd voor een nieuwe gotische kathedraal. De Domtoren is tussen 1321
69
www.domplein2013.nl/
74
en 1382 gebouwd. Eeuwen is aan deze kerk en toren gebouwd, totdat een orkaan in 1674 het middenschip wegvaagde. Het koor en transept van de kerk met de pandhof en de kapittelzaal (waar in 1579 de Unie van Utrecht werd gesloten) bleven gespaard. -
In 1826 werden de ruïne en brokstukken van het ingestorte deel van de Domkerk pas opgeruimd. Toen werd ook de Kruiskapel gesloopt. Hierdoor ontstond de ruimte voor het huidige Domplein.
-
In 1894 werd het Academiegebouw aan het Domplein gebouwd. De kapittelzaal werd nu aula van de universiteit.
-
1925: de eerder genoemde claustrale huizen werden (deels) gesloopt voor de nieuwe burgerschool van de Nederlands Hervormde Gemeente. In dit gebouw is nu het UCK gevestigd.
75
Vechten70 Naam castellum: Fectio Geschiedenis: -
Vóór de Romeinse tijd is er geen bewoning bekend. Waarschijnlijk onbewoonbaar door moerassigheid.
-
Aan het begin van de eerste eeuw na Chr. is het castellum gebouwd.
-
De vicus groeide halverwege de eerste eeuw naast het castellum.
-
Aan het eind van de eerste eeuw is het castellum iets naar het zuiden verplaatst ten gevolge van overstromingen.
-
Het eerste castellum had een enkele spitsgracht en een met tussentorens versterkte houten wal.
-
Na overstroming(en) is het terrein opgehoogd en is er een tweede castellum gebouwd, weer enkele spitsgracht en houten wal.
-
Na de verwoesting tijdens de Bataafse Opstand is het geheel weer opgebouwd uit hout.
-
Begin van de derde eeuw wordt het laatste castellum gebouwd. Deze keer waren de muren, poortgebouwen, torens en het hoofdkwartier uit steen opgetrokken. De binnengebouwen waren waarschijnlijk nog van hout (weinig van teruggevonden). Dit castellum had een brede gracht met vlakke bodem.
-
Er was een infanterie-eenheid met een klein deel cavalerie van in totaal 500 man in de eerste eeuw gelegerd. Later in de tweede en misschien ook in de derde eeuw was dit een cavalerie-eenheid van 500 man.
-
Na het vertrek van de troepen eind derde eeuw werd het castellum verlaten en de vicus waarschijnlijk ook. De stenen werden later gebruikt bij de bouw van een kerk in Utrecht.
-
De ruïnes van het castellum worden voor 723 aan de kerk in Utrecht geschonken door Karel Martel (hofmeier van Frankische koning).
-
De bisschop vestigt op het castellumterrein een curtis (vroonhoeve) met kapel.
-
In de twaalfde eeuw wordt het land verpacht aan lokale adel.
-
In de vijftiende eeuw is de kapel niet meer in gebruik.
-
De ruïne is tot in de zeventiende eeuw zichtbaar gebleven.
-
De bouw van Fort Vechten is in de negentiende eeuw begonnen en was onderdeel van de Hollandse waterlinie. Het fort ligt op het kruispunt Limes-Hollandse Waterlinie.
70
Hessing et al., 1997.
76
Nijmegen-Valkhof Naam castellum: Oppidum Batavorum Project naam: Valkhof Geschiedenis: -
Op het Kops Plateau bevinden zich prehistorische grafheuvels.
-
Halverwege de eerste eeuw na Chr. wordt er een houten castrum (legerkamp voor legioen) gebouwd (Hunnerberg). In de tweede eeuw wordt deze uit steen opgetrokken.
-
De Bataafse nederzetting Oppidum Batavorum ontstond vlakbij (op het Valkhof).
-
Tijdens de Bataafse opstand is het Oppidum Batavorum door de Bataven zelf in brand gestoken.
-
In 17 na Chr. wordt een Romeinse godenpijler op het Kelfkensbos opgericht.
-
Aan het eind van de derde eeuw is er een grensfort gebouwd bovenop de resten van het Oppidum Batavorum.
-
Rond 777 liet Karel de Grote een palts bouwen op dezelfde plek en hij heeft wellicht gebruik gemaakt van de fundamenten van het fort.
-
In 880 werd de palts door de Noormannen in beslag genomen en tot winterkwartier omgedoopt.
-
In 1047 werd de oude palts vervangen door een immense burcht in opdracht van keizer Frederik Barbarossa. Waarschijnlijk zijn stenen uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen hierbij gebruikt.
77
Nijmegen-Waalfront Naam castellum: Ulpia Noviomagus Project naam: Waalfront Geschiedenis: -
In 70 na Chr. is er een Bataafse nederzetting gebouwd volgens Romeinse bouwprincipes en deze kreeg later de naam Ulpia Noviomagus Batavorum (stad met marktrechten).
-
Bebouwing vond plaats rond een al bestaand (prehistorisch) heiligdom.
-
Er bevindt zich een tempelcomplex onder het huidige Maasplein.
-
Het centrale badgebouw lag op de plek van de huidige Honigfabriek.
-
Rond 160-170 kreeg de stad grachten ter verdediging en werd het versterkt met muren, torens en poorten.
-
Halverwege de derde eeuw werd de stad verwoest door Frankische invallen. Inwonertal daalde.
-
Fort Krayenhoff is tussen 1824 en 1831 gebouwd als onderdeel van de verdediging van Nijmegen en de Nederlanden.
-
Andere markante gebouwen in het gebied zijn: het Nymacomplex (watertoren, kunstzijdespinnerij,
continusspinnerij
en
cellulosehal),
verdeelstation
PGEM,
slachthuiscomplex en de eerste woningwetwoningen in Nijmegen. -
Tijdens
de
Tweede
Wereldoorlog:
bruggen
over
de
Waal
opgeblazen,
vergissingsbombardement door geallieerden in Nijmeegse binnenstad, oversteek Waal vanuit Waalfront door paratroopers om spoor- en verkeersbrug in te nemen.
78
§ 4.3
Analyse
Er zijn twee zaken die opvallen uit de beschrijvingen van de geschiedenis van de verschillende projectlocaties. De eerste is het feit dat er inderdaad significante ruimtelijke veranderingen in het landschap zijn geweest sinds het einde van de Romeinse tijd, welke als zodanig ook aan bod zouden moeten komen in een op de cultuurhistorie gebaseerd ontwerp. Ten tweede is het opvallend dat in meerdere gevallen een kerk gebouwd is binnen of nabij de castellummuren. In de Merovingische periode werden de ruïnes van de legerkampen door de vorsten gezien als hun eigendom en ze werden vaak geschonken aan monniken. De monniken lieten hier vervolgens een kerk bouwen.71 Dit is het geval in Valkenburg, Alphen aan den Rijn, Woerden, Utrecht en Nijmegen en in Leiden werd bij het castellumterrein een klooster gebouwd. Zoals aangegeven waren dit geen toevallig gekozen locaties. Juist de in de Romeinse tijd belangrijke locaties hadden een grote waarde later en zijn soms de oorsprong geweest van de latere steden (Woerden en Utrecht). Aldus bezien stopt de geschiedenis van een castellum niet bij het vertrek van de Romeinen daaruit. De continue bewoning van het gebied loopt tenmínste door tot in de Middeleeuwen. Deze continuïteit zou ook terug moeten komen in het ontwerp. In feite is er nu ook sprake van continuïteit wanneer wij binnen of nabij het castellumterrein gaan bouwen met de geschiedenis als inspiratiebron. De ontwikkeling van de vestiging van de Romeinen op geografisch gunstige plaatsen tot het ontstaan van middeleeuwse plaatsen rondom de specifiek op historische grond gebouwde kerken wordt echter niet als één, continue, ontwikkeling gezien. Het castellum wordt vaak als enige element in een ontwerp gebruikt, terwijl juist alles verband houdt. Wat tevens blijkt uit deze kleine geschiedenissen per project, is dat elke plek een net iets andere ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ook al zijn er overeenkomsten op te noemen: er zijn ook altijd verschillen aanwezig. Door deze verschillen te gebruiken, in combinatie met de overeenkomsten, kun je aan de hand van de ontstane unieke reeks van gebeurtenissen een plaatseigen ontwerp maken. In de meeste projecten wordt echter voor het castellum gekozen als enige verwijzing naar het verleden. Andere elementen uit de Romeinse tijd en andere tijdslagen komen niet altijd aan de orde. Waar dit echter wél gebeurt, is in de projecten Domplein 2013 in Utrecht en Waalfront in Nijmegen. In het Waalfront-project zijn bijvoorbeeld de geologische ondergrond, de inrichting van de Bataafse stad, het fort Krayenhoff, de significante industriële gebouwen en de woningwetwoningen, zichtbaar en onzichtbaar erfgoed,
met elkaar gecombineerd tot een
ontwerp, waarin al deze elementen hun plek hebben gekregen. Door het benutten van alle tijdslagen is er een ontwerp ontstaan, dat uniek is voor die plek. 71
Bazelmans & Kolen, 2003. Er is echter in enkele gevallen pas langere tijd nadien een kerk of klooster gebouwd.
79
80
Hoofdstuk 5
Conclusie
81
82
§ 5.1
Uniformiteit?
In de besproken plannen komt duidelijk naar voren, dat in veel gevallen voor eenzelfde oplossing gekozen is voor 'het ontwerpen met geschiedenis'. De Romeinse tijd, en in het bijzonder het gegeven
van
het
Romeinse
castellum,
vormt
een
populaire
inspiratiebron
voor
ontwerpopdrachten in het (voormalige) limesgebied. Aangezien in elk project voor het teruggrijpen op het Romeinse verleden gekozen is én in veel gevallen, zij het niet in alle, gekozen is voor dezelfde manier van visualiseren, is het duidelijk dat er zeker een vorm van uniformiteit is opgetreden in het ontwerpen met cultuurhistorie als inspiratiebron in het Nederlandse Limesgebied. Ondanks dat het wellicht 'logisch' is alleen gebruik te maken van een sterke structuur als het castellum in een stedenbouwkundig ontwerp, is het juist gebleken dat het gebruik van meerdere tijdslagen, om zo een bepaalde continuïteit te verkrijgen, bijdraagt aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Stabiliteit en historische continuïteit zijn namelijk twee voorwaarden voor mensen om zich verbonden te voelen met de omgeving, wat een hogere belevingswaarde oplevert voor die omgeving.72 Door het verhaal van de plek dus in te passen in het ontwerp kan de continuïteit van bepaalde functies van het gebied worden benadrukt en zo een verbinding worden gemaakt tussen het verleden, het heden en de toekomst. Coeterier stelt tevens dat "het natuurlijke voor mensen alles is wat een organisch karakter heeft, wat zich heeft kunnen ontwikkelen zoals een lichaam, wat het gevoel geeft te leven. Historische binnensteden, landweggetjes en oude boerderijen belichamen een zekere spontaniteit, en maken niet de indruk helemaal bedacht te zijn. Ze zijn zo gegroeid. Deze vorm van natuurlijkheid staat tegenover de kunstmatigheid van de grootschalige, rechtlijnige woonwijken die niet langzaam gegroeid zijn, maar in één keer uit de grond gestampt."73 Dankzij deze organische kwaliteit wordt de ruimtelijke kwaliteit van de wijk hoger gewaardeerd door de bewoners en bezoekers. Tijd is echter niet iets wat we terug kunnen krijgen en daarom is creativiteit van de kant van de ontwerper wel een vereiste voor het verkrijgen van een hoge waardering op basis van de inpassing van de geschiedenis (continuïteit) van de plek. Door het ontwerpen met factoren, structuren, elementen en metaforen uit het verleden en deze te laten samenvallen met de nieuw te bouwen architectuur kan je zo'n organisch gegroeide omgeving wellicht simuleren. Het gebied krijgt dan diepte en betekenis en wordt een plek met historie in plaats van een geheel nieuw en anders (wellicht verstorend) element.
72 73
Coeterier, 2000, p. 194. Neuvel, 2002, p. 154.
83
De beleving en waardering van een project hangt ook samen met uniformiteit. Koos Neuvel geeft in zijn interview met Freek Coeterier in 'De uniformering voorbij' aan dat ook het element van 'verrassing' bijdraagt aan de verhoging van de kwaliteit. "We vinden het daarom niet leuk om in een kaarsrechte straat te lopen met aan weerszijden identieke huizenblokken die in één oogopslag te overzien zijn. Sterker nog, in zo'n straat zijn we geneigd om sneller door te lopen dan in een gekromde straat waarin bovendien ieder huis weer anders is."74 Coeterier legt daarna uit dat daar een theorie over bestaat; de arousaltheorie: "een bepaalde hoeveelheid activiteit, een hoeveelheid informatie, is nodig om de hersenen op gang te houden. […] Welnu, wanneer je in één oogopslag een heel landschap overziet dient zich geen nieuwe informatie aan. Daarom moeten we sneller lopen in een buitenwijk dan in de binnenstad om het gewenste niveau van arousal te handhaven."75 Je kunt je voorstellen dat het gebrek aan diversiteit niet alleen binnen de projecten, maar ook tussen de projecten onderling, kan zorgen voor een lager niveau van arousal en daarmee een mindere belevingswaardering heeft. Ruimtelijke kwaliteit is om deze reden waarschijnlijk meer gebaat bij diversiteit en het gebruiken van de gehele geschiedenis dan het isoleren van één periode of structuur voor het krijgen van een hogere waardering. Zoals te zien is in het vierde hoofdstuk, zijn er meerdere elementen uit de geschiedenis geweest, die in de ontwerpen gebruikt hadden kunnen worden. Hierbij valt te denken aan de continuïteit van de Romeinse naar de Merovingische periode met de kerken als te verwerken structuren (Valkenburg, Alphen aan den Rijn, Woerden, Utrecht, Nijmegen-Valkhof). Ook het ingerichte landschap tijdens de kerstening was een logischer keuze geweest als inspiratiebron voor het ontwerpen. De indeling van het landschap in parochies is veel gevarieerder dan het uniform ingerichte Romeinse landschap. Of bijvoorbeeld de middeleeuwse ontginningen, welke in een aantal gevallen tot op heden te zien zijn in het landschap (Leiden, Woerden, Leidsche Rijn) en waarvan sommige ook hun oorsprong in de Romeinse tijd hebben. Ook elementen uit de prehistorie, bewoning en heiligdommen, (Valkenburg, Woerden, Nijmegen-Valkhof,
Nijmegen-Waalfront)
konden gebruikt
worden in de
ontwerpen.
Mogelijkheden genoeg dus. Het is echter de kunst (en moeilijkheid) de unieke elementen te benadrukken in het ontwerp, waardoor het geheel een eigen karakter krijgt terwijl er toch ook gebruik gemaakt wordt van alle andere lagen van de geschiedenis.
74 75
Neuvel, 2002, p. 151. Ibidem.
84
§ 5.2
Uniformering door onzichtbaar erfgoed?
Goed, er zijn terugkerende elementen in de ontwerpen, deze zijn in meerdere projecten op dezelfde wijze ingepast in de ontwerpen én er is altijd een element uit de Romeinse tijd in het ontwerp gebruikt. Dit geeft aan dat er dezelfde keuzes zijn gemaakt, terwijl, zoals aangetoond, er ook telkens andere mogelijkheden waren. De vraag is echter nu of het ontwerpen met onzichtbaar erfgoed uniformiteit in de hand werkt of juist kan zorgen voor een meer diverse woonomgeving. Bij de kleine selectie projecten die ik uitgewerkt heb voor deze studie is enige vorm van uniformiteit te zien. Een fort voor Romeinse soldaten spreekt aan bij het publiek, men kan zich er een goede voorstelling van maken ook zonder zichtbare resten, en wellicht is dat de reden waarom er zo vaak voor gekozen wordt, zelfs als de plek er geen eigenlijk verband mee heeft (Houten). De reden waarom er nu uniformiteit optreedt heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat het castellum van zichzelf een erg uniforme structuur heeft. De indeling is overal hetzelfde en daarmee kan er wat dat betreft geen onderscheid gemaakt worden tussen de castella. Aldus bekeken, werkt het ontwerpen met cultuurhistorische elementen inderdaad uniformiteit in de hand. Desondanks ligt het niet aan de cultuurhistorie dat er met slechts één enkele structuur uit de geschiedenis van het gebied gewerkt wordt. Mijn antwoord op de hoofdvraag is dan ook nee: op zich beschouwd werkt het ontwerpen met onzichtbaar erfgoed uniformiteit niet in de hand. Door de verschillende lagen, structuren en gebeurtenissen uit de geschiedenis, zichtbaar of niet, in te passen in het ontwerp voor de ontwikkeling van dat gebied kan er een heel diverse en verrassende woonomgeving ontstaan. Dit kan omdat elke plek zijn eigen verhaal heeft en in die zin uniek is. Een goed voorbeeld van de toepassing hiervan is het project Domplein 2013. Het Domplein heeft een geschiedenis die teruggaat tot in de Romeinse tijd, toen daar een castellum was gelegen (Trajectum). Na het vertrek van de Romeinen bleven de ruïnes bestaan en werd er in de zevende eeuw een kerk gebouwd. Het gebied is niet continue bewoond geweest, toch is er sprake van continuïteit, omdat er in de periode na de Romeinen de Friezen en de Franken om de nalatenschap van de Romeinen hebben gevochten en zich in het gebied hebben gevestigd. Als zelfbenoemde erfopvolgers van het Romeinse erfgoed eigenden de Friezen en Franken zich, onder andere, de Romeinse forten toe. De keuze om zich juist op die plaatsen te vestigen komt niet alleen voort uit deze erfenis-gedachte. De verkeersgeografisch gunstige ligging was ook van belang nu het Nederrijnse gebied haar internationale positie versterkte. 76 Daarnaast geeft Bazelmans in zijn essay in de Limesatlas aan dat “in de loop der eeuwen, vanaf de bekering van 76
J. Bazelmans, 2005, p. 13.
85
Constantijn de Grote, het Romeinse verleden en erfgoed nadrukkelijk geïdentificeerd geraakt was met een christelijk verleden”.77 Het castellum van Utrecht had zo'n gunstige ligging en de resten van het castellum waren nog zichtbaar bij de bouw van de eerste kerk op het terrein, wat zoals eerder aangegeven een belangrijke reden was voor het bouwen van een kerk op die plek. Er is dus zeker sprake van continuïteit en deze ontwikkeling van het Domplein door de eeuwen heen komt goed naar voren in het project. De aandacht wordt niet alleen gericht op het Romeinse verleden, het wordt zeker wel aangekaart, maar ook de ontwikkelingen nadien hebben hun plek in de plannen gekregen. Daarmee is dit project uniek te noemen, terwijl er toch ook gebruik gemaakt is van de veel voorkomende visualisatie van het castellum met behulp van de contouren.78 Het is echter uniek door de combinatie met andere, plaatseigen elementen.
J. Bazelmans, 2005, p. 13. De visualisatie is hier echter wel weer op een unieke manier gedaan, namelijk met behulp van verlichting. Zie ook p. 54/55. 77 78
86
§ 5.3
Conclusie en aanbevelingen
De reden waarom er nu mijns inziens uniformiteit is opgetreden tussen de bekeken projecten is het feit dat er telkens voor de Romeinse tijd en het castellum gekozen is. Een belangrijke vraag is dan waarom dit gebeurt? Waarom wordt er gekozen voor ten eerste maar één periode uit de geschiedenis en waarom wordt er vervolgens ook maar één (zeer uniform) aspect uitgehaald? Het is natuurlijk gemakkelijk de ontwerper hier de schuld van te geven, maar het ligt waarschijnlijk toch iets gecompliceerder. Zo hebben bestuurders zeker ook wat te zeggen in de plannen voor het nieuw te ontwikkelen gebied. Tegenwoordig is het nog vaak de gemeente die projectontwikkelaar is en zij gebruikt de nieuwbouwprojecten mede als marketingonderdeel voor de promotie van de gemeente. Voorbeeld hiervan is het eerder genoemde Nijmegen, die oudste stad van Nederland claimt te zijn (want Romeins) en daarmee het Nationaal Historisch Museum naar de stad probeert te halen. Het gebruiken van prominente gebeurtenissen of personen uit het verleden is geen onbekend verschijnsel, ook niet door de tijd heen. De Romeinen spreken tot de verbeelding, er bestaat een geromantiseerd beeld van en daarin spelen de Bataven ook een belangrijke rol. Vanaf de vijftiende eeuw groeide er een behoefte onder de Hollanders om voor zichzelf een specifieke identiteit te formuleren. Dit begon met het vormen van de Trojaanse mythe: de verdreven Trojanen hadden zich niet alleen in Italië, maar ook daarbuiten gevestigd. Koning Priamus, vader van Aeneas, werd daarmee de stamvader van vele Europese vorstengeslachten.79 De manier waarop de geschiedschrijvers uit die tijd de Hollandse graven van Priamus laten afstammen, geeft aan hoezeer de behoefte bestond Holland een eigen identiteit te geven door de Hollandse voorgeschiedenis een wat meer prestigieuzer karakter te geven.80 Een verklaring voor deze behoefte aan eenheid en het groeiende historische besef kan worden gevonden in de omstandigheden waarin Holland verkeerde in de vijftiende eeuw. Het graafschap Holland werd namelijk bij Bourgondië ingelijfd en werd één van de vele gewesten in het Bourgondisch-Habsburgse rijk. Nu Holland één van de velen was, groeide de behoefte naar eenheid en er waren meer en meer geschiedschrijvers die zich met de Hollandse voorgeschiedenis gingen bezighouden. Zij gingen Holland meer zien als een lánd, één waar men trots op kan zijn, één met een eigen verleden en taal. Deze nieuwe stroming van humanistische geschiedschrijvers probeert hun schrijven zoveel mogelijk te zuiveren van fictie, zij verwierpen de Trojaanse mythe en vervingen die door de Bataafse mythe. Alhoewel nog steeds door fantasie omwonden, probeerden ze de Bataafse mythe te onderbouwen met klassieke bronnen zoals de werken van
79 80
Tilmans, 1987, p. 197. Over de Trojaanse mythe zie Tilmans, 1987.
87
Caesar (100-44 voor Chr.), Plinius de Oudere (23-79 na Chr.) en Tacitus (55-116/20 na Chr.).81 Het idee, dat hun directe voorouders gelijkwaardige en gerespecteerde bondgenoten waren van de Romeinen, zorgde er voor dat bij het Hollandse volk zich een nationaal gevoel vormde. In het stuk Baeto (oft oorsprong der Hollanderen) van Pieter Cornelisz. Hooft kreeg deze legende haar klassieke vorm.82 Schrijvers als Cornelius Aurelius (1460-1531) wilden graag zien dat de Hollanders in de strijd tegen Gelderland net zo moedig waren als ooit eens de Bataven en een eenheid werden. In de zestiende en zeventiende eeuw hadden geschiedschrijvers aangenomen dat de Bataven de voorvaders waren van de Hollanders. Door de Nederlandse Opstand gelijk te stellen aan de Bataafse Opstand konden de Hollanders hun strijd tegen de Spaanse overheersing rechtvaardigen. Omdat de Bataven als voorouders werden gezien, was het natuurlijk aan te nemen dat de Romeinen zich in het Hollandse gebied hadden gevestigd en daarbij hand hebben gehad in de oorsprong van de zestiende en zeventiende eeuwse Hollandse steden. Deze behoefte aan identiteit bestaat nog steeds. Het eerder genoemde citybranding is hier een bewijs van. Het verleden van een plek geeft daartoe ook mogelijkheden. De marketing van een gemeente kan een grote rol spelen bij het ontwerp van een te ontwikkelen gebied. Hierbij kunnen populaire periodes meer aandacht krijgen dan andere. Dit kan een reden zijn waarom er nu uniformiteit optreedt in de ontwerpen van het besproken gebied. De marketingspecialisten (in dit geval de bestuurders van de gemeente) geven voorwaarden aan de ontwerpers, die ongetwijfeld een eigen, uniek en divers ontwerp willen maken, maar gebonden zijn aan de gestelde eisen. Plus zij moeten natuurlijk ook denken aan de functionaliteit en het wenselijke landschap. Een andere reden waarom ontwerpers juist het castellum uit de Romeinse tijd kiezen (of moeten kiezen) kan zijn vanwege de informatie die zij krijgen naar aanleiding van het archeologische en historische onderzoek. Archeologische rapportages kunnen voor niet-archeologen vaak moeilijk om te zetten zijn in een verhaal (of beeld). Het kan dus zijn dat ontwerpers alleen datgene uit het onderzoek pakken wat gemakkelijk om te zetten is naar een ruimtelijke verbeelding. Het castellum is een sterke ruimtelijke structuur en wellicht daarom de meest logische keuze. Een derde reden kan zijn dat niet alle tijdslagen onderzocht zijn. Vaak is het namelijk zo, dat de nadruk op een bepaalde periode ligt, bijvoorbeeld de Romeinse tijd, en dan is er dus al een schifting gemaakt in het begin van het proces. Wat de ontwerper niet weet, kan hij ook niet inpassen. Het aanleveren van informatie door de archeoloog of cultuurhistoricus moet voor de ontwerper dus zo volledig mogelijk gebeuren, maar ook op een zo ruimtelijk mogelijke manier. Al deze redenen hangen samen. De bestuurders bepalen mee, hoe en welk archeologisch onderzoek uitgevoerd wordt. Uit wat de archeoloog/cultuurhistoricus aanlevert, maakt de 81 82
Tilmans, 1987, p. 198. Kampinga, 1917, p. 60.
88
ontwerper een plan, welke ook aan de voorwaarden van de gemeente moeten voldoen. Daarbij moet de creativiteit van de ontwerper voor diversiteit zorgen. Diversiteit is echter vooral van belang voor wetenschappers en 'belevers' (bewoners/bezoekers). Bestuurders en ontwerpers (marketingspecialisten) hebben waarschijnlijk liever één item, welke het sterkste is, om te profileren, om het bijzonder te maken. Meerdere lagen en dus meer elementen zorgen alleen maar voor rommeligheid en maken het ontwerp ingewikkeld. Deze driehoek van bestuurders, archeologen en ontwerpers zullen meer met elkaar moeten samenwerken om een beter resultaat te krijgen. De oorzaak van het probleem van de optredende uniformiteit zal dan ook liggen binnen deze driehoek en niet in slechts één van de kampen. Verder onderzoek naar deze samenwerking of misschien wel het gebrek daar aan, zal uitkomst geven op de vraag waarom.
89
90
Casus
De limes op internationaal niveau
91
De limes op internationaal niveau De omgang met de limes op het Nederlandse grondgebied verschilt van die van onze buurlanden. In Groot-Brittannië zijn er nog resten bovengronds zichtbaar en deze liggen ook in een minder stedelijk gebied dan in Nederland. Hier wordt de muur en het omliggende landschap beschermd als landschapsreservaat. In de perioden na de Romeinse tijd zijn de stenen van de muur namelijk gebruikt voor de bouw van de boerderijen en de erfafscheidingen in het gebied langs de muur. Vandaar dat ook díe elementen in de bescherming zijn opgenomen. Door de bovengrondse resten kunnen sites gemakkelijker in situ behouden worden, terwijl het publiek toch de kans krijgt het te bezichtigen. Het draagvlak in Groot-Brittannië is dan ook groot en de toeristische openstelling van vele sites heeft massa's toeristen getrokken. Op die openstelling is echter ook veel kritiek. Langs, en vroeger zelfs over, de resten van de Muur van Hadrianus (de Romeinse noordgrens in Groot-Brittannië) loopt het Hadrian's Wall Path. In het eerste jaar van opening van dit nationale wandelpad in 2003 heeft het al ruim 300.000 bezoekers getrokken. De slijtage op het pad en de archeologische resten worden nauwkeurig in de gaten gehouden. Toch zijn er hevige kritieken geweest op het beleid en zou er te weinig gedaan worden aan het beheer van de archeologie. Ook in Duitsland is het erfgoed beter zichtbaar en maken ze gebruik van reconstructies en archeologieparken om zo het beeld voor het publiek compleet te maken. Samen hebben de twee delen van de Romeinse grenszone UNESCO-bescherming gekregen. Er wordt nu tevens geprobeerd de gehele Romeinse grens ('The frontiers of the Roman Empire'), dus het Europese, het Nabije Oosten en het NoordAfrikaanse gedeelte, als één World Heritage Site op de Werelderfgoedlijst te krijgen, zoals dat al gebeurd is bij het Britse en Duitse deel van de grens. Het Nederlandse deel heeft dat nog niet en zal dat alleen in delen gaan krijgen. In het ver verstedelijkte gebied is het niet mogelijk het geheel te beschermen en in Nederland zullen alleen kleine afzonderlijke gebieden bescherming krijgen. Dat is ook het Figuur 38: Het Romeinse Rijk. www.limes.nl verschil met onder andere Groot-
92
Brittannië. Daar worden de archeologische resten én het gebied eromheen dus als geheel beschermd. In Nederland is dat ondenkbaar met de verstedelijking. Inmiddels is er echter wel in Nederland een Limes Alliantie opgericht, waarin de leden de drie provincies vertegenwoordigen waar de limes doorheen loopt en zij zetten zich in voor het behouden, benutten, laten begrijpen, bekend maken en beleefbaar maken van de grens als onderdeel van de internationale limes.83 Stichting Letterlijk probeert met het project 'De Limes anno 2006, een biografie' de limes als Europees cultureel erfgoed te laten ontwaken in de hoofden van de lokale bestuurders, bewoners en planners.84 Door het bewandelen van het gebied, het vertellen van de geschiedenis en het verkrijgen van informatie van de lokale bevolking wordt het denken over de limes en de geschiedenis van plek gestimuleerd. Dit zal uiteindelijk leiden tot de publicatie van het Limesboek, waarmee niet alleen ontwerpers en bestuurders kunnen werken en het boek kunnen gebruiken bij ruimtelijke ordeningsprojecten, maar waar de bewoners en belangstellenden ook door geïnteresseerd kunnen worden voor lokale geschiedenis. Op internationaal niveau is er een fietsroute gerealiseerd die de noordgrens van het rijk zo goed mogelijk volgt, lopend van Katwijk naar de Zwarte Zee. In navolging hiervan is er het verlangen meer met de limes te doen als internationaal kenmerk. Dit staat echter nog in de kinderschoenen en daarom heb ik het niet betrokken in verband met de projecten. Het is echter evident dat in de toekomst grote mogelijkheden zijn met betrekking tot de limes in haar internationale rol, ook binnen projecten in Nederland. De mogelijkheid om de limes aandacht te geven in haar internationale rol, maakt het wellicht ook niet meer noodzakelijk de limes (en de Romeinse tijd in het algemeen) alle aandacht te geven bij het ontwerpen met geschiedenis. Aangezien gemeenten en provincies de limes en het Romeinse verleden dan op een andere manier kunnen benutten voor de promotie van de gemeente of provincie, wordt het ook aantrekkelijker andere tijdslagen te benadrukken bij het ontwerpen met geschiedenis. Door op deze manier het toch hoog gewaardeerde Romeinse verleden een plaats te geven (deels) buiten een ontwerp van een nieuwe wijk, zal ook bijdragen aan het verminderen van de uniformiteit. Door het kijken naar het buitenland, naar de manier waarop zíj omgaan met archeologisch erfgoed, kunnen wij in Nederland ideeën opdoen voor mogelijkheden (andere dan het ontwerpen met erfgoed) voor het beschermen en herkenbaar maken van dat erfgoed. Het al dan niet combineren van deze ideeën met het ontwerpen met erfgoed zal ook bijdragen aan de diversiteit.
Limes Codex: www.limes.nl/index.cfm/site/Home/pageid/E622D394-B9CA-1BB5C997ACC5275CC1DD/index.cfm?flash=0 84 www.ds.landschapsarchitecten.nl 83
93
94
Bibliografie
95
Bibliografie Bakker, G. & J. C. de Rode, 2000, CD-DOM, 2000 jaar Domplein in Utrecht. Bazelmans, J. & J. Kolen, 2003, Bouwen onder de gezichtshoek van het verleden. In: E. Dil, et al. (red.), 2003, De gewenste geschiedenis. Pleidooi voor het Limes-programma. Projectbureau Belvedere. Bazelmans, J., 2005, Ruimte en verleden tijd: imperium, staat en Unie. In: B. Colenbrander (red.), 2005, Limes Atlas. Berendsen, H.J.A., 1998, De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Berendsen, H.J.A., 2000, Landschap in delen. Overzicht van de geofactoren. Bitter, P., 1991, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen: continuïteit en discontinuïteit. In: .H. Bloemers & T. van Dorp (red.), Pre- en Protohistorie van de Lage Landen, 1991. Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij, 1981, Verleden land. Archeologische opgravingen in Nederland. Bosma, K. & C. Wagenaar (red.), 1995, Een geruisloze doorbraak: de geschiedenis van architectuur en stedebouw tijdens de bezetting en de wederopbouw van Nederland. Brandenburgh,
C.R.
&
W.A.M.
Hessing,
2005,
Matilo-Rodanburg-Roomburg.
De
Roomburgerpolder: van Romeins castellum tot moderne woonwijk. Broeke, P.W. van den, 1991, De introductie van de landbouw: lössboeren en onverstoorbare kustbewoners. In: J.H. Bloemers en T. van Dorp (red.), 1991, Pre- en Protohistorie van de Lage Landen. Coeterier, J.F., 2000, Hoe beleven wij onze omgeving? Resultaten van 25 jaar omgevingspsychologisch onderzoek in stad en landschap. Colenbrander, B. (red.), 2005, Limes Atlas. Dockum, S.G. van & E.J. van Ginkel, 1993, Romeins Nederland. Archeologie en geschiedenis van een grensgebied. Effros, B., 2001, Repossessing ancient remains in early medieval Gaul. In: M. de Jong & F. Theuws (eds.), 2001, Topographies of power in the early Middle Ages. Enckevort, H. van, & J. Thijssen (red.), 2005, In de schaduw van het Noorderlicht. De GalloRomeinse tempel van Elst-Westeraam. Enckevort, H. van, 1991, Kelten, Germanen en Romeinen. In: J.H. Bloemers & T. van Dorp (red.), 1991, Pre- en Protohistorie van de Lage Landen. Es, van W. A., 1972, De Romeinen in Nederland. Feddes, F. (red.), 1999, Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting.
96
Gemeente Leiden, 2004, Bestemmingsplan Roomburg, versie mei 2004. Haalebos, J.K., et al., 2000, Alphen aan den Rijn-Albaniana 1998-1999: opgravingen in de Julianastraat, de Castellumstraat, op Het Eiland en onder het St. Jorisplein. Libelli Noviomagenses 6. Hamers, D. & K. Nabielek, 2006, Bloeiende bermen. Verstedelijking langs de snelweg. Hazenberg, T., 2000, Leiden-Roomburg 1995-1997: archeologisch onderzoek naar het kanaal van Corbulo en de vicus van het castellum Matilo. RAM 77, Amersfoort. Hessing, W. et al., 1997, Romeinen langs de snelweg. Bouwstenen voor Vechtens verleden. Hingh, A. de & W. Vos, 2005, Romeinen in Valkenburg (ZH). De opgravingsgeschiedenis en het archeologische onderzoek van Praetorium Agrippinae. Jansen, R. & H. Fokkens, 2002, Een korte biografie van Oss-Horzak, een lokale gemeenschap tussen Maaskant en Heikant. In: H. Fokkens & R. Jansen (red.), 2002, 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en IJzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied. Kampinga, H., 1917, De opvattingen over onze oudere vaderlandse geschiedenis bij de hollandsche historici der 16e en 17e eeuw, p. 56-86. Dissertatie Leiden. Lörzing, H.et al., 2006, VINEX! Een morfologische verkenning. Maanen, R. van (red.), 2004, Leids Jaarboekje 2004, deel 96. Vereniging Oud Leiden, p. 251254. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1996, Pantser of ruggengraat: Cultuurnota 1997-2000. Neuvel, K. 2002, De uniformering voorbij. Een nieuwe romantiek van stad en land. Pater, B. de & H. Renes, 1999, De landschappelijke transformatie van Nederland sinds 1850: 'Plaatsloze' landschappen in een geMcDonaldiseerde wereld? In: J. Kolen & T. Lemaire (red.), 1999, Landschap in meervoud. Perspectieven op het Nederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw. Polak, M. et al., 2004a, Alphen aan den Rijn - Albaniana 2001-2002. Opgravingen tussen de Castellumstraat, het Omloopkanaal en de Oude Rijn. Libelli Noviomagenses 7. Polak, M., 2004b, Het Romeinse castellum Albaniana in het centrum van Alphen aan den Rijn. Snellen, D. et al., 2005, Nieuwbouw in beweging. Een analyse van het ruimtelijk mobiliteitsbeleid van Vinex. Teitler, H., 1998, De opstand der ‘Batavieren’. Verloren Verleden, deel 1, p. 47-52. Tilmans, C.P.H.M., 1987, Cornelius Aurelius en het ontstaan van de Bataafse mythe in de Hollandse geschiedschrijving (tot 1517). In: Ebels-Hoving et al. (red.), 1987,Genoechlicke ende lustige historiën, p. 191-213.
97
Van Enckevort, H. & J. Thijssen (red.), 2005, In de schaduw van het Noorderlicht. Verbrugge, M. et al., 1998, Aanvullend archeologisch onderzoek in het tracé van de Betuweroute, vindplaats 3: Hardinxveld – Giessendam / De Bruin. In: Rapportage Archeologische Monumentenzorg 31. Verhelst, E., 2003, Bataven in Passewaaij. In: Archeologie in Tiel 10. Vos, W., et al., 2003, De Romeinse limes tijdens Caligula: gedachten over de aanvang van het castellum Laurium en onderzoeksresultaten van de opgravingen uit 2002 aan het Kerkplein in Woerden. Westerheem 52, p. 50-63. Willems. W.H.J., 1984, Romans ans Batavians: a regional study in the Dutch eastern river area, I en II. Proefschrift Universiteit Amsterdam. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 31, 1981, p. 7-217 en 34, 1984, p. 39-331.
98
Geraadpleegde websites
99
Geraadpleegde websites conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/143.htm (27-02-2007) = explanatory report bij verdrag van malta (European Convention on the Protection of the Archaeological Heritage (revised) conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/143.htm (15-05-2007) = European Convention on the Protection of the Archaelogical Heritage (Revised), Valetta, 16-01-1992. houtenvinex.customers.totaal.net/vinex_deelwijk.asp?id=15 (13-04-2007) vvv.rijkvannijmegen.web.nl (26-03-2007) www.alphenaandenrijn.nl/smartsite22593.htm (08-04-2007) www.archeos.nl/detailtekst/index.php?detailtekstID=20 (08-04-2007) www.archis.nl/noaa/content/nieuwe-content/hst25/kaart3.html (08-04-2007) www.baljon.nl/projects/waalfront/plattegrond.html (08-04-2007) www.baljon.nl/projects/waalfront/project.html (08-04-2007) www.belvedere.nu/page.php?section=03&pID=1 (10-02-2007) www.belvedere.nu/page.php?section=03&pID=1&mID=3 (26-03-2007) www.belvedere.nu/page.php?section=08&pID=5&mID=2&resultaat=project (26-03-2007) www.castellumhogewoerd.nl (10-04-2007) www.cd-dom.ab-c.nl (22-04-2007) www.de-zonnewijzerkring.nl/zw-arch/home-zw-06-02.htm (08-04-2007) www.domplein2013.nl/ (10-04-2007) www.drive-in-museum.nl/pages/castellum.php (08-04-2007) www.drive-in-museum.nl/pages/helm_vicus.php (08-04-2007) www.drive-in-museum.nl/pages/kikker_wordenvii.php (08-04-2007) www.drive-in-museum.nl/pages/kruik_panorama.php (08-04-2007) www.fectio.org.uk/groep/2005toren_apr7.jpg (08-04-2007) www.fectio.org.uk/groep/2006toren_mei4.jpg (08-04-2007) www.home.zonnet.nl/hoorn88/ (08-04-2007) www.leiden.nl/dspage.asp?objectid=7352 (26-03-2007) www.limes.nl (08-04-2007) www.limes.nl/index.cfm/site/Home/pageid/E622D394-B9CA-1BB5C997ACC5275CC1DD/index.cfm?flash=0 (27-04-2007) www.meertens.knaw.nl/bol/detail.php?typ=illustraties&id=309 (21-04-2007) www.nijmegen.nl (08-04-2007) www.noaa.nl/content/nieuwe-content/hst25/kaart7.htm (19-05-2007)
100
www.rpb.nl (23-03-2007) www.smitsbouwbedrijf.nl/referenties/showgal.php?pic_id=259&cat=1&id=81&gal=1
(08-04-
2007) www.sna.nl/malta/malta.php (Verdrag van Malta) (08-04-2007) = Verdrag van Malta: Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed (herzien) www.utrecht.nl (10-04-2007) www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=uniformiteit (10-02-2007) www.vinex-locaties.nl/Infocorner/informatie.htm (08-04-2007) www.woerden.nl/default/wijkendorp/wijkenendorpen/woerden/id_6936 (08-04-2007) www.woerden7.nl/ (08-04-2007) www.woerden7.nl/Voorgeschiedenis/Castellum.htm (08-04-2007) www2.nijmegen.nl/bezoek/plattegrond/_rp_center1_elementId/1_25070 (19-05-2007)
101