Ontwerp Vlaams verkiezingsprogramma
Economie Een strategisch plan duurzame ontwikkeling 1.
2.
3.
Het Vlaamse beleid dient integraal afgestemd te worden op het internationale project ‘duurzame ontwikkeling’. Toename van welvaart en welzijn mag een doelstelling blijven, maar belangrijker is de rechtvaardige verdeling. Die economische groei mag ook geen hypotheek leggen op de toekomst van mens en milieu. Een groeiende economie die de behoeften van de huidige generaties bevredigt ten koste van de kinderen en de kleinkinderen is niet duurzaam. Zo’n economie wensen wij niet. De Vlaamse regering moet samen met het parlement en de adviesraden een strategisch plan duurzame ontwikkeling opstellen. In alle beleidsdomeinen moet men ook rekening houden met de objectieven van andere beleidsdomeinen. Tegelijk is samenwerking nodig tussen verschillende bestuurlijke niveaus: gemeenten, provincies, gewest, federaal, Europa,… Het plan moet gebaseerd zijn op een visie voor de lange termijn. Het milieu is economisch kapitaal en economie kan enkel welzijn voor iedereen als finaliteit hebben. Het plan mag dus geen opsomming zijn van acties op het vlak van milieu, welzijn en andere beleidsthema’s, maar moet wel degelijk concentreren op de beleidsprocessen die de spanning tussen milieu, sociaal en economie opheffen.
Integrale effectbeoordeling van het beleid 4.
5.
6.
In de verschillende beleidsdomeinen moeten niet alleen milieu-effectenrapporten gemaakt worden, maar evenzeer een armoede-effectenrapport. Naast de effecten voor kansarmen, moeten ook de effecten voor vrouwen, mensen met een handicap, en jongeren geëvalueerd worden. Het wordt dus tijd dat de overheid deze terechte vragen naar effecten-reportage samenbrengt in een geïntegreerd evaluatiekader. sp.a wenst dat bedrijven niet alleen rekening houden met de belangen van werkgever en aandeelhouder (shareholder), maar evenzeer met die van werknemer, klant, omwonenden, toeleverancier en andere stakeholders. Dat is het uitgangspunt van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. Maar de overheid moet dan het goede voorbeeld geven. De politieke besluitvorming moet eveneens rekening houden met alle ‘stakeholders’ – inclusief de toekomstige generaties en de mensen in de Derde Wereld. De overheid moet erover waken dat effectenrapporten geen doel op zich worden, maar dat ze een instrument zijn voor de verbetering van het beleid, dat ze effectief meer kansen creëren voor de diverse stakeholders en dat ze een leerinstrument worden voor beleidsvoerders. Bovendien moet men waken over de efficiëntie van de effectenrapportage. Men moet dan ook evaluatiemethoden ontwikkelen die voldoende snel en doeltreffend zijn
Alle kansen voor talent 7.
8.
9.
Elke overheid moet talent alle kansen bieden, zodat zich een dynamische, duurzame en democratische economie kan ontwikkelen. Zonder gezonde en groeiende bedrijven zijn er geen jobs, is er geen welvaart. Veel instrumenten liggen weliswaar op internationaal, Europees en federaal vlak. Maar ook de Vlaamse regering heeft een aantal mogelijkheden om een gezond omgevingskader voor de economie te creëren. En om tegelijk de grenzen af te bakenen waarin een bedrijf zich mag ontplooien. Dat zijn de grenzen van wat ons leefmilieu kan verdragen, de grenzen van wat de mensen kan gevraagd worden. We willen immers jobs en véél jobs, maar niet tegen élke prijs. We kiezen voor activiteiten die in dit dichtbevolkte land een plaats kunnen vinden zonder te milieubelastend te zijn. We kiezen voor bedrijven die hun werknemers toelaten arbeid en gezinsleven zo goed mogelijk te combineren en voor ondernemingen die hun maatschappelijke rol op langere termijn willen invullen. Anderzijds willen we ondernemingen die goed aansluiten bij de Vlaamse troeven inzake talent, kennis en ervaring mee helpen ontwikkelen. Dit vergt een aanpak op alle beleidsdomeinen, van onderwijs tot mobiliteit, van ruimtelijke ordening tot cultuur. Een investering gebeurt immers niet enkel op basis van een vergelijking van loonkosten en investeringssteun, maar hangt ook af van de omgeving waarin het bedrijf zich kan vestigen. In steeds meer internationale vergelijkingen voor bedrijfsvestigingen wordt ook nagegaan of het er goed leven is, of er voldoende culturele activiteiten zijn, of er een degelijke kinderopvang is.
1
Risicokapitaal 10. We willen acties om méér ondernemingen te laten starten. Er moet een volledig palet van risicokapitaal komen voor alle levensfasen van een onderneming, van pril idee, over het opstellen van een businessplan tot de latere doorgroei. 11. Nieuwe en innovatieve ondernemingsinitiatieven zullen de bron moeten zijn van nieuwe werkgelegenheid en welvaart. Innovatie is ook nodig om het productengamma binnen bestaande ondernemingen grondig te veranderen en te moderniseren. ‘Nieuwe plantjes’ moeten daarom met de nodige zorg levenskansen krijgen vooraleer te kunnen uitgroeien tot ‘bomen en bossen’. Met andere woorden nieuwe talenten moeten voldoende begeleiding en toegang tot financiële middelen verkrijgen, om te kunnen uitmonden in nieuwe innovatieve ondernemingen met groeipotentieel. 12. De Talentenbank moet nieuwe ondernemingen opleveren door aan alle vormen van talent, ruimte, tijd en middelen te geven om zich te ontwikkelen. Veel van de grootste bedrijven zijn ooit zeer klein en bescheiden begonnen. Maar er moeten mensen zijn die geloven in het talent van een ander en mee willen helpen om daar iets van te maken. We zitten echter méér en méér in een situatie waarin geen enkele bank nog dat soort risico’s durft te nemen. De Talentenbank moet als een couveuse dienen om een initiatief te laten groeien tot het op eigen benen kan vertrekken. We geven geld, maar zorgen ook voor advies, begeleiding, netwerken om een bedrijf succesvol te laten starten. Het is een financieringsloket waar een kandidaat starter een pakket ondersteuning op maat kan krijgen, maar tegelijk moet de Talentenbank ook zelf op zoek kunnen naar talent en stimuleren tot ondernemerschap. Ook werkzoekenden komen in aanmerking.
Falen is geen ramp 13. Wie risico neemt, heeft zeker geen garantie op succes. Mislukkingen horen er bij. Maar we moeten in Vlaanderen af van het bijzonder negatieve imago van iemand die failliet gaat. En van de enorme inkomensonzekerheid die op dat moment ontstaat voor een ondernemer en zijn gezin. Op de Ondernemersconferentie is al afgesproken dat een starter gedurende het eerste jaar een inkomen krijgt om op terug te vallen. 14. Onheilspellende berichten komen op de meest onverwachte momenten. De overheid moet permanent klaarstaan als een bedrijf dan toch over kop gaat of herstructureert. Wij willen een als het ware een ‘MUG’ in elke provincie als interventieteam voor problemen van herstructurering en faling of collectief ontslag. Dit urgentieteam moet zowel preventief werken als ‘de eerste zorgen toedienen’. 15. Ontslagen werknemers hebben recht op de beste begeleiding. Wij willen dan ook vanaf dag 1 begeleiding op maat van ALLE werknemers die ontslagen worden. Alle werknemers die vermoeden dat er een probleem is in hun bedrijf, moeten recht hebben op gratis advies en bijstand vanuit één loket per provincie.
Wetenschappelijk onderzoek en innovatie 16. De laatste jaren is een Vlaamse inhaalbeweging ingezet op het vlak van investeringen voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling. Via een gezamenlijke inspanning van de private en de publieke sector moeten de uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek geleidelijk worden opgetild tot 3% van het bruto binnenlands product. De overheid moet één derde, de privé twee derde van de vereiste inspanning doen. 17. Het wetenschapsbeleid van de overheid moet garanderen dat fundamenteel onderzoek over de ganse breedte van de wetenschapsdomeinen kan gedaan worden. Innovatie met economische finaliteit is gebaat bij de interactie met een bestaande of nog te creëren markt. 18. De academische vrijheid aan de universiteiten moet gevrijwaard blijven. Universiteiten mogen niet te afhankelijk worden van een private contractfinanciering. Academici moeten onafhankelijk onderzoek kunnen verrichten en in staat zijn afstand te houden van weinig vernieuwende economische initiatieven met enkel perspectief op korte termijn. De hogescholen en universiteiten zijn en blijven onderwijs- en onderzoeksinstellingen, geen ondernemingen. 19. Hoogwaardig onderzoek vergt uitstekende onderzoekers. Daarom moet de overheid ervoor zorgen dat er uitstekend universitair onderwijs aangeboden wordt. We moeten durven onder ogen zien dat de concurrentie om studenten en financiering ertoe leidt dat de middelen te versnipperd worden. Studenten in masters-na-masters en doctorandi hebben recht op topkwaliteit, met het breed uitspreiden van de financiering van het toponderzoek dat nodig is voor deze niveau’s is niemand
2
gebaat. Onderzoekers en academici moeten met goede arbeidsvoorwaarden (zowel materiele als qua kennisinfrastructuur als qua loonvoorwaarden) hier kunnen gehouden of aangetrokken kunnen worden. Wanneer onderzoekers en academici effectief bewijzen dat ze tot een internationaal excellentieniveau behoren en het cruciaal is voor Vlaanderen dat wij hen hier kunnen houden, mag een gedifferentieerde bezoldiging geen taboe meer zijn. 20. Onderzoek en ontwikkeling kunnen een belangrijk economisch potentieel in zich dragen, als de opgeleiden en de resultaten van het onderzoek doorstromen naar het economisch weefsel. Recent werd een toenemende verantwoordelijkheid bij de universiteiten gelegd om hun kennis via patenten en licenties en via spin-offs te gelde de maken. Een recent Europees rapport pleit voor een andere aanpak: niet de universiteit zelf moet krampachtig een economische return willen halen uit haar onderzoek, maar het doel moet zijn om kennis zo interessant en gunstig mogelijk ter beschikking te stellen aan het economisch weefsel.
Nieuwe uitvindingen voor nieuwe bedrijven 21. De kenniseconomie zet niet enkel kenniswerkers aan werk maar creëert ook talrijke andere jobs. De overheid moet veelbelovende initiatieven zo sterk mogelijk ondersteunen. De projecten rond Breedband en Digitale Televisie zijn voorbeelden die goed aansluiten bij sterke punten van de bestaande bedrijven en onderzoekscentra, maar die tegelijk perspectieven bieden op nieuwe ondernemingen. 22. Vlaanderen is een van de meest bekabelde landen ter wereld. We hebben dus een sterke uitgangspositie om nieuwe toepassingen uit te denken voor dat breedbandnetwerk dat via de tv-kabel of de telefoonlijn in elke huiskamer komt. Toepassingen in transport en mobiliteit, gezondheidszorg en ouderenzorg en nieuwe interactieve media bieden talrijke mogelijkheden. De Vlaamse regering kan alvast het denkwerk hierover steunen. Hierbij moeten alle aspecten aan bod komen die de ontwikkeling en exploitatie van breedbanddiensten mogelijk maken en dit zowel op technologisch, juridisch als sociaal vlak. Dit verhoogt de kansen op een succesvolle introductie van nieuwe producten en diensten. 23. Alle Vlaamse TV-omroepen ontwikkelen samen met Telenet interactieve televisie (IDTV). Vlaanderen is met zijn dicht kabelnet een ideale regio om in deze sector zowel technologisch als inhoudelijk innovatieve ontwikkelingen te realiseren. Het brengt een revolutie teweeg in de manier waarop mensen TV kijken en waarop programmamakers TV maken. Het opent nieuwe mogelijkheden van informatie opvragen bij de gemeente of over de dienstregeling van De Lijn, chatten en SMS-jes versturen, of via je afstandbediening stemmen voor favorieten of deelnemen aan een quiz. Maar, zoals voor de mobiele telefonie, is de brede verspreiding van dit medium cruciaal voor het welslagen ervan. Op zich zal de bij de mensen zichtbare technologische ingreep beperkt zijn: een set top box bovenop je TV zorgt ervoor dat je de nodige signalen van de kabel op je TV krijgt. Maar zolang je niet ervaart wat je met zo’n set top box kan aanvangen, zal je er geen kopen… Terwijl nieuwe programma’s maken, interactieve diensten aanbieden of interactieve televerkoop pas economisch interessant wordt als je het naar een groot publiek kan richten. Dit dilemma moeten we doorbreken. 24. Privaat-publieke samenwerking is een optie, bijvoorbeeld door de aanbieders (verkopers) van commerciële diensten mee te laten betalen voor de set up box. Zo bieden televisieprogramma’s, naast de informatie over de reisbestemming, vaak ook interactieve reisboekings aan. Het reisagentschap zou dan kunnen mee investeren in het aan goedkope prijs verkopen van de set top box. De overheid zou een extra zetje kunnen geven in een bijzondere vorm van expansiesteun door het cofinancieren van dat doosje. Eens het uitrollen van iDTV start, zullen talrijke bedrijven zich ontwikkelen en jobs genereren, in het verzinnen, ontwikkelen, aanbieden, en opvolgen van de talrijke nieuwe toepassingen voor iDTV. En deze iDTV ondersteunende en faciliterende Vlaamse bedrijven kunnen vervolgens hun expertise en diensten ook aanbieden op de Europese- en wereldmarkt.
Administratieve snelheid 25. De ontwikkeling van de economie houdt niet alleen verband met winsten en investeringen, maar ook met de omgeving waarin de economie evolueert. Traditioneel luidt het dat de administratieve omkadering in ons land gebrekkig is en dat zij de economische ontwikkeling hindert. 26. De problemen stellen zich op verschillende niveaus. Een eerste is de directe relatie tussen overheid en ondernemingen, die onderling informatie moeten uitwisselen (BTW-aangifte, bijdragen sociale zekerheid, DIMONA, …). De eerste stappen zijn al gezet, inzake sociale zekerheid is een ware revolutie op gang gebracht. Deze projecten moeten verder gaan en moeten worden aangevuld met de Kruispuntbank voor ondernemingen en het uniek identificatienummer voor ondernemingen.
3
27. Particulieren hebben reeds langer een eigen identificatienummer bij het rijksregister. Bedrijven niet. Voor de ene administratie hebben ze een ander nummer dan voor de andere. Dit maakt informatieuitwisseling moeilijker, duurder en minder betrouwbaar. De regering vatte de moeilijke klus aan een kruispuntbank voor ondernemingen met een uniek identificatienummer uit te bouwen. Deze hervorming moet de komende jaren volledig worden uitgevoerd, zodat binnen vijf jaar ieder bedrijf zo’n uniek nummer gebruikt. 28. Bedrijven worden echter ‘overbevraagd’. Vaak moeten zij dezelfde gegevens meermaals geven. De overheid mag dezelfde informatie niet nog eens opvragen. ‘The government never rings twice’ moet het motto zijn. We willen dat motto ook wettelijk verankeren. 29. Vaak zijn vergunningen nodig om met ondernemen te beginnen. De noodzaak noch de inhoud worden betwist, maar ondernemingen die er recht op hebben moeten ze wel snel krijgen. Dat is nu niet het geval. Zo vergt vandaag een bouw- of exploitatievergunning talloze adviezen van instanties voor leefmilieu (AMINAL, OVAM, …), industriële archeologie en Monumenten en Landschappen. Dit vertraagt niet alleen de start en de werking van bedrijven, maar schept soms ook tegenstrijdigheden in de vergunningseisen. 30. Er moet een team van regiomanagers komen, die zelf binnen vooropgestelde termijnen de nodige adviezen inwint en die bonussen krijgt als zij vlugger werken. De regiomanagers worden bevoegd om één eindadvies op te stellen op basis van de diverse ingewonnen adviezen.
(Digitaal) kenniscentrum Maatschappelijk verantwoord ondernemen 31. Op het vlak van MVO werd er de laatste 4 jaar in Vlaanderen heel wat kennis ontwikkeld en competentie en praktijkervaring opgebouwd. Het is belangrijk dat Vlaanderen op dit vlak blijft investeren in leer- en innovatieprocessen. In eerste instantie wordt gedacht aan een digitaal kenniscentrum die fungeert als een soort draaischijf die geïnteresseerden toegang geeft tot alle mogelijke informatie. Op deze manier moet de reeds bestaande informatie en kennis rond MVO transparanter en toegankelijker worden. De eerste doelgroep van het kenniscentrum zijn de Vlaamse ondernemers, vooral de groep van de KMO’s.
Activiteitencoöperatieve 32. De activiteitencoöperatieve is een boeiend initiatief in de sociale economie. Aan werkzoekenden of leefloners of pas afgestudeerde jongeren wordt de mogelijkheid geboden om een zelfstandige activiteit op te starten in dienstverband. Deze starters krijgen een maandelijkse inkomensgarantie, ze worden intensief begeleid door de coöperatieve en wanneer het niet lukt kunnen ze terugvallen op een sociale bescherming. Na een bepaalde testperiode, waarbij de ondernemers in dienstverband hun idee kunnen aftoetsen en waarbij ze de tijd krijgen om hun klantenbestand uit te bouwen, kunnen zij doorstromen hetzij door zich als zelfstandige te vestigen, hetzij als werknemer in een bedrijf, hetzij als mede-ondernemer in de coöperatieve.
Ethisch beleggen 33. Fondsen in beheer van de Vlaamse Overheid moeten voor minimaal 25% worden belegd in ethische producten. Dit zijn beleggingsvormen die voldoen aan een aantal sociale en ecologische criteria.
4
Werk Werk is cruciaal 34. Voor sp.a is werk een belangrijk thema. Werk geeft recht op een inkomen. Maar werk is ook een belangrijk middel om zich in een maatschappij te ontplooien, om in die maatschappij aanvaard te worden. Werk is bovendien een belangrijke, zo niet essentiële factor om maatschappelijk isolement te vermijden. Het arbeidsmilieu is een venster op de maatschappij, een opening naar collega's, vrienden,... Daarom moet het recht op werk het uitgangspunt blijven. 35. Overigens komt er een vergrijzingsprobleem op ons af. Na de Tweede Wereldoorlog werden op korte tijd heel wat kinderen geboren die binnenkort massaal op pensioen gaan. Er moeten dus meer pensioenen betaald worden, maar ook langer. Het geld komt echter van de werkende bevolking en die zijn met steeds minder. Bovendien zullen de kosten voor gezondheidszorg ook sterk stijgen door de langere levensverwachting en door de technische vooruitgang in de geneeskunde. Kortom: er moeten meer mensen aan het werk, willen we de basis van ons sociaal systeem niet ondergraven. 36. De mensen maken zich zorgen om hun werk. Dit is niet verwonderlijk, gelet op de economische recessie met tientallen bedrijfssluitingen, collectieve ontslagen en faillissementen. Vele gezinnen werden met werkloosheid geconfronteerd. Nu de eerste tekenen van een heropleving zich aankondigen, mogen we niet stilletjes langs de zijlijn blijven zitten maar moeten we een pro-actief arbeidsmarktbeleid voeren.
Beter werk voor iedereen om beter te kunnen leven 37. Voor sp.a is werk niet louter een economisch begrip. Onze visie vertrekt vanuit een progressief opgebouwde slogan die de kern van het werkgelegenheidsbeleid moet dekken: ‘beter werk voor iedereen om beter te kunnen leven’. Werk is voor socialisten namelijk veel meer dan ‘meer mensen aan het werk’. Onze arbeidsmarkt mag niet louter op economische principes gebouwd worden. Wij streven naar ontspannen arbeidsmarkt op mensenmaat. Het gaat ons dus niet alleen om 'meer werken', of 'langer werken' maar om 'anders werken'. Werk voor iedereen 38. ‘Werk voor iedereen’ betekent dat alle werkzoekenden echt aan de bak komen op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt mag geen groepen uitsluiten. Tegen 2010 moeten we een werkzaamheidsgraad hebben die zo dicht mogelijk de 70% benadert. 39. Vandaag zijn nog steeds bepaalde groepen ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt (ouderen, allochtonen, laaggeschoolde vrouwen, laaggeschoolde jongeren, personen met een handicap, …). Dit is een gevolg van allerlei rechtstreekse en/of onrechtstreekse uitsluitings- of discriminatiemechanismes. Daarom willen wij gelijke kanen op werk. Dit houdt niet alleen in dat ondervertegenwoordigde groepen evenredig kunnen deelnemen aan het arbeidsproces (én dat op alle niveaus) maar ook dat bijkomende werkgelegenheidsvoorzieningen worden getroffen om voor bepaalde groepen aangepast werk te creëren (sociale en beschermde werkplaatsen, sociale economie, …). Beter werk voor iedereen 40. Niet alleen ‘werk’ maar ook ‘beter werk’. Onder het Belgisch Voorzitterschap van de EU werden mede dankzij sp.a de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren uitgebreid met een luik ‘kwaliteit van de arbeid’. Kwaliteit van de arbeid slaat niet alleen op de inhoud en de arbeidsvoorwaarden van het werk, maar ook op de ‘nieuwe dimensies’ van welzijn op het werk: stress, pesten op het werk, … 41. Beter werk houdt evenwel ook in dat de werknemer zich goed voelt omdat hij wordt ingezet op grond van zijn echte competenties; dit veronderstelt voldoende opleidings- en vormingskansen op het werk, competentiemanagement, …
Centrale thema's voor de komende legislatuur Kleurrijk werken 42. De werkloosheid bij migranten overschrijdt vaak de 30 procent. Wie hier niets aan wil doen, kiest voor een samenleving waarin niet iedereen gelijke kansen krijgt en kiest dus voor een samenleving waarin mensen uitgesloten worden. Het is onaanvaardbaar dat iemand een job niet krijgt alleen omdat hij Mohammed heet.
5
43. De samenleving en dus ook het bedrijfsleven zijn multicultureel. In plaats van dit als een probleem te benaderen, moet dit als een kans worden beschouwd: de diversiteit op de werkvloer moet aangemoedigd worden zodat ondernemingen een afspiegeling zijn van de samenleving (én dus ook van hun consumenten!). Het beleid inzake evenwaardige participatie moet dus versterkt worden verder gezet, niet alleen in het belang van de arbeidsmarkt maar ook in het belang van een democratische samenleving. 44. We willen bedrijven aanzetten tot een evenredig participatiebeleid. Concreet willen we dat bedrijven hun personeelsbeleid evalueren en via een actieplan met een concreet groei- en tijdspad bijsturen opdat kansengroepen meer aan de bak zouden komen. Het gaat dus niet om quota! We willen aandringen op een personeelsbeleid waarbij vooroordelen worden vermeden. De Vlaamse overheid moet ondernemingen en sectoren daarbij ten volle ondersteunen. 45. We willen ons verregaand engageren en concrete kwantitatieve doelstellingen naar voren schuiven. Momenteel is minder dan 40% van de bevolking van niet-EU nationaliteit tussen 25 en 64 jaar aan het werk, tegenover 70% bij de Belgen. Om deze 'nationaliteitskloof' tegen 2010 weg te werken of substantieel te verminderen is een jaarlijkse toename met 2.000 tot 5.000 werknemers van niet-EU nationaliteit noodzakelijk. Op die manier moeten we de achterstand van allochtonen tegen 2010 dusdanig wegwerken zodat zij niet langer oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid. Bovendien moeten we streven naar een evenredige kans om aangeworven te worden bij de invulling van vacatures. Gratis werkwinkelen 46. Tijdens de afgelopen legislatuur werden in zowat alle gemeentes werkwinkels opgericht die instaan voor de basisdienstverlening (universele dienstverlening) op de arbeidsmarkt. Zowel werkzoekenden als ondernemingen kunnen er gratis beroep op doen. De bedoeling is vraag en aanbod op elkaar af te stemmen onder een éénloket-formule. 47. Voor de werkzoekenden betekent deze gratis basisdienstverlening dat zij een gewaarborgde trajectbepaling van de VDAB krijgen. Een traject naar werk voor elke werkzoekende moet het ultieme doel worden. Opleidingen moeten zoveel mogelijk gratis worden voor werklozen en de opleidingspremies moeten veralgemeend worden. 48. Een moderne set van individuele rechten van de werkzoekende moet erkend worden: het recht op kosteloos zoeken van een job, het recht op informatie, het recht op persoonlijke begeleiding en op aangepaste trajecten inzake opleiding en werkervaring, enz... 49. Verschillende van die rechten moeten ook kunnen worden ingeroepen ten aanzien van de werkgevers bij recrutering en selectie. Vlaanderen kan het voortouw nemen om gestalte te geven aan het geheel van rechten ten aanzien van de arbeidsmarktvoorzieningen, zowel van publieke als van private aard. Daarnaast kan op Vlaams vlak ook regelgevend worden opgetreden voor het overheidspersoneel en het onderwijzend personeel van wie de rechtspositie autonoom door de Vlaamse overheid kan worden bepaald. Ondernemen is niet ondergaan 50. De economie moet verder van binnenuit worden herijkt. Een economie die mensen uitstoot of uitput, het milieu vervuilt, geen rekening houdt met haar omgeving is op lange termijn niet houdbaar en vooral niet wenselijk. Daarom moet op een creatieve manier verder gewerkt worden aan een economie die een positieve kracht betekent voor de samenleving. De overheid heeft de belangrijke opdracht om de dynamische krachten in de samenleving verder te ondersteunen en te stimuleren. De bedrijfswereld is hierin een zeer belangrijke partner, maar ook de onderwijswereld, Ngo’s, vakbonden, financiers, e.a. hebben hierin een belangrijke rol. 51. De laatste jaren werden heel wat initiatieven opgestart of kregen meer elan. Deze vertonen een grote verscheidenheid, wat eigen is aan een dynamische economie. Zo kunnen we denken aan de grote verscheidenheid van initiatieven in de sociale economie (sociale werkplaatsen, buurtdiensten, coöperatieven, ...) maar ook aan de initiatieven vanuit de reguliere bedrijfswereld op het vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). 52. De overheid kan hierbij een scala van ondersteuningstechnieken gebruiken. Meer concreet moeten komende legislatuur volgende maatregelen worden genomen: uitbreiding van de kringloopcentra en groen jobs via een gezamenlijke ondersteuning vanuit werkgelegenheid en leefmilieu; erkenning van buurtdiensten;
6
oprichting van een horizontaal fonds (samenbrengen van middelen uit welzijn, leefmilieu, jeugd, cultuur, mobiliteit, werkgelegenheid) voor de financiering van maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van de buurtdiensten; kenniscentrum MVO (i.s.m. met alle partijen die op dit vlak actief zijn); decretale verankering invoegbedrijven en –afdelingen, startcentra, activiteitencoöperatieve, participatiefonds, overlegplatform meerwaardeneconomie; uitbreiding van de sociale werkplaatsen; creatie arbeidsplaatsen voor kansengroepen door groei invoegbedrijven en –afdelingen; ...
Onderwijs moet rekening houden met de arbeidsmarkt 53. Recht op werk is een oude eis. In de huidige situatie betekent dit ook het recht op opleiding. Want wie opgeleid is, heeft niet alleen meer kans op werk, maar kan ook meer kiezen. Het is een open deur intrappen als we zeggen dat ongelijkheid inzake opleiding de komende decennia een belangrijk sociaal probleem wordt. 54. We willen er daarom voor zorgen dat iedereen sleutelcompetenties kan aanleren. Alle mannen en vrouwen moeten kunnen 'lezen, schrijven en rekenen'. Indien dit niet het geval is, moeten ze hiervoor terecht kunnen in een centrum voor basiseducatie. Wij willen de bestaande netwerken van dergelijke centra meer uitbouwen. 55. Maar in deze 21ste eeuw moeten we sleutelcompetenties ook ruimer interpreteren. Ook 'leren leren', ICT-basisvaardigheden en loopbaancompetenties (de competentie om je loopbaan zelf in handen te nemen in functie van je persoonlijke ontwikkeling en sociale promotie) horen er vandaag bij. 56. In elk geval mogen we geen ‘digitale kloof’ creëren waarbij vooral oudere mensen totaal niet meer mee zijn. Iedereen moet daarom met ICT overweg kunnen. Grootschalige acties moeten alle mensen daarvan bewust maken. Op termijn willen we dat iedereen over ICT-vaardigheden beschikt. Alle bevolkingsgroepen krijgen best gratis computerklassen. Sommige gemeenten voeren op dat vlak een actief beleid. De Vlaamse regering kan via een overzicht van de 'beste praktijken' de gemeenten uitleggen wat ze extra kunnen doen. 57. Van belang zal zijn te streven naar een betere aansluiting tussen onderwijs en intrede op de arbeidsmarkt. Ter ondersteuning van een gemotiveerde studiekeuze moeten we aan jongeren betere arbeidsmarktinformatie geven. Specifiek voor jongeren uit het deeltijds beroepsonderwijs moeten we goede stageplaatsen creëren. Zowel de privé-sector als de overheid moeten daarvoor zorgen. Het is van groot belang deze jongeren een goede deeltijdse job aan te bieden zodat ze échte startkansen krijgen. Laten we ook structurele samenwerkingsverbanden promoten tussen scholen en het bedrijfsleven (ter beschikking stellen van stageplaatsen aan leerlingen, infrastructuur, samenwerking, enz...). LLL is lang (of leuk) leren leven 58. De problemen inzake opleiding en vorming op de bedrijfsvloer blijven groot. Zo zien we dat de inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen dalen. Om het tij te keren moeten we dringend optreden. Op de werkgelegenheidsconferentie hebben de bedrijven zich geëngageerd om 1,9 % van de loonmassa aan opleiding en vorming te spenderen. De Europese richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid bepalen dat tegen 2010 12,5% van de volwassen beroepsbevolking participeert aan levenslang leren. Bedrijven moeten daarom in hun werknemers investeren. 59. Om dergelijke theorie in praktijk om te zetten moeten we actief optreden. Binnen het educatief verlof moet de mogelijkheid geopend worden om gedurende twee dagen in een erkend centrum je talenten te laten onderzoeken. Iedereen moet systematisch gescreend worden en ontdekken hoe hij best aan het werk kan, maar ook in welke sector dit best kan. Een soort ‘talentenjacht’ dus, waar de werknemer niet moet om vragen. Want als hij dit moet doen, krijgt hij van de werkgever vaak nul op het rekwest. Talenten kunnen omschreven worden in een talentenpas. Met zo’n pas kunnen sollicitanten zwart op wit bewijzen over welke kwaliteiten ze beschikken. 60. We moeten daarnaast streven naar een veralgemeend systeem van 'individuele leerrekeningen'. Werknemers krijgen een budget voor het inkopen van scholing. Een belangrijke kenmerk is de keuzevrijheid van het individu: men is in staat zelf een eigen opleidingstraject uit te stippelen en vorming in te kopen. De projecten rond de ‘bijblijfrekening’ moeten versterkt voortgezet worden. 61. Net zoals werknemers, hebben werklozen het recht om de evoluties te kunnen volgen, hebben ze een bijblijfrecht. Dat bijblijfrecht concretiseert zich als een trekkingsrecht aan opleiding door de VDAB. De VDAB moet dan wel meer middelen krijgen, zal niet alle opleidingen zelf uitvoeren, en moet voor laaggeschoolden een groter trekkingsrecht garanderen.
7
62. Niet alleen een diploma mag een rol spelen bij het verkrijgen van een job. Ook capaciteiten die je doorheen je beroepscarrière verworven hebt, moeten ten volle erkend worden. Competenties moeten optimaal op de arbeidsmarkt ingezet worden. Verborgen en sluimerende competenties van individuen moeten zichtbaar worden gemaakt en moeten aan een passende beroepsuitoefening gekoppeld worden. Door het verlenen van een titel van beroepsbekwaamheid kunnen individuen onmiddellijk aantonen dat ze in staat zijn een welbepaald beroep aan te vatten. Het levert voor individuen concreet een versterkte positie en verruimde toegang op de interne en externe arbeidsmarkt op. Geen banen die gaan lopen, wel loopbanen 63. Bij sluitingen en herstructureringen worden niet alleen ouderen (bijvoorbeeld via brugpensioen ), maar ook jongeren op straat gezet zonder competenties die elders gevaloriseerd kunnen worden. De gemiddelde arbeidsloopbaan is bovendien gekenmerkt door een (te) hoge productiviteit tussen 25 en 45 jaar. Stress, welzijn op het werk, pesterijen, … hopen zich op. Daarom is er nood aan een echt loopbaanbeleid met structurele aandacht voor opleiding én vorming (ook buiten de bedrijfscontext), competentie-ontwikkeling en uitvlakking van de spitsuurloopbaan tussen 25 en 45 j. 64. De federale overheid voorziet verschillende formules voor wie meer aandacht aan zijn gezin wil besteden. Tijdskrediet en ouderschapsverlof zijn de belangrijkste, maar lang niet de enige. De voorbije jaren zijn de premies voor deze regelingen sterk verhoogd. Langs Vlaamse kant willen we deze federale systemen structureel ondersteunen door het beleid van de aanmoedigingspremies versterkt verder te zetten. Een aanmoedigingspremie krijg je als je een tijdskrediet opneemt om een opleiding te volgen of te zorgen voor je kinderen, zieke ouders, enz... 65. We mogen natuurlijk geen systeem creëren dat enkel toegankelijk is voor welgestelde tweeverdieners. Daarom moeten we extra inspanningen doen naar alleenstaande moeders of vaders zodat het inkomensverlies zoveel mogelijk beperkt wordt. Iedereen moet zo tijdelijk in onderbreking kunnen gaan. 66. Voor werknemers van een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering komt de Vlaamse overheid ook tussen. Om hun inkomensverlies te compenseren en tegelijk zoveel mogelijk banen te redden, verstrekt de Vlaamse overheid immers premies. Deze premies moeten attractiever gemaakt worden. Lokale diensten voor de mensen 67. Een belangrijke uitdaging voor een ontspannen arbeidsmarkt is de nieuwe diensteneconomie, zoals poetsdiensten, groendiensten, strijkdiensten, thuishulp en boodschappendiensten. Deze nieuwe diensten verhogen de levenskwaliteit van mensen en vergroten de sociale cohesie in buurten. 68. Door de vergrijzing zal de nood aan nieuwe diensten voor senioren toenemen. Diensten aan huis, want senioren willen liefst zo lang mogelijk en in de beste omstandigheden in de eigen vertrouwde omgeving vertoeven. Door resoluut te kiezen voor de seniorenzorg aan huis ontstaat bovendien een enorm potentieel aan jobs voor vooral lager geschoolden. Door de erkenning van lokale sociale economiebedrijfjes in de seniorenzorg kan er voorzien worden in een noodzakelijke omkadering voor deze zogenaamde 'zilverjobs'. 69. Ook vanuit het bedrijfsleven zelf moeten er inspanningen gebeuren. Enkele werkgevers hebben dit al opgemerkt en bieden hun werknemers specifieke diensten aan: wassen, strijken, carwash, boodschappen doen, kinderopvang voor zieke kinderen … Wij willen dat deze diensten aan werknemers worden veralgemeend. Dit kan door de lokale dienstenbedrijven volop in te schakelen en gelijktijdig de werkgevers die dit aanbieden extra te ondersteunen. Op deze manier ontstaat er structurele werkgelegenheid voor laaggeschoolden én wordt de kwaliteit van het leven van de werknemers verhoogd. 70. De lokale werkwinkel is het instrument om de nieuwe diensten bij de mensen te brengen. Naast arbeidsbemiddeling moeten de lokale werkwinkels immers instaan voor de uitbouw van de nieuwe diensteneconomie. Daar willen wij verder werk van maken. De uitbouw van de lokale diensteneconomie moet gebeuren onder regie van het lokaal bestuur. De lokale overheden moeten daartoe bijkomende financiële middelen krijgen. Oud of out? 71. De arbeidsmarkt werkt ongenadig. Mensen worden bij plotse herstructureringen van vandaag op morgen in het brugpensioen gedumpt of gewoon botweg afgedankt. Oudere werkzoekenden krijgen nauwelijks nog een kans om te werken. Daardoor is de werkgelegenheidsgraad van 55- tot 64-jarigen nergens zo laag als in ons land. Dat is fout. De competenties van oudere werknemers moeten
8
maximaal ingezet worden. Bedrijven moeten komen tot een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Dat impliceert aandacht voor de loopbaanontwikkeling en opleiding voor ouderen, het (h)erkennen en valoriseren van de competenties van ouderen en de mogelijkheden voorzien voor een 'zachte' loopbaanlanding. 72. Vooral de peterschapsformules openen interessante denkpistes. De bedoeling is de inschakeling van de jongeren in de ondernemingen te optimaliseren. Een peter of mentor op de werkvloer kan daarvoor zorgen. Zo wordt de jarenlange ervaring van de oudere werknemers gevaloriseerd. De peterschapsformules tonen aldus aan dat het hoegenaamd niet nodig is om oudere werknemers te ontslaan maar dat ze integendeel, omwille van hun ervaring, een grote meerwaarde kunnen betekenen voor de onderneming. 73. Het begin van de loopbaan wordt zo gekoppeld aan het einde van de loopbaan: jongeren een goede start geven en ouderen tegelijkertijd langer laten werken maar hen geleidelijk laten landen in hun verdiende pensioen. We vragen dan ook aan de bedrijven om het HR-beleid hierop af te stemmen. De bedrijfswereld moet zo overtuigd worden om te blijven investeren in oudere werknemers. 74. In elk geval moet de bedrijfsvloer een afspiegeling zijn van de samenleving, dus ook ouderen moeten meer en meer hun plaats krijgen. Positieve actieplannen op de bedrijfsvloer ter bevordering van de evenredige participatie moeten daartoe een middel zijn. Hinderpalen wegwerken 75. Er blijven talloze vacatures openstaan, terwijl de werkloosheidscijfers zo hoog zijn. In een hoogconjunctuur blijven te veel mensen werkloos, in laagconjunctuur blijven te veel vacatures open staan. De arbeidsmarkt werkt duidelijk niet optimaal. De lage werkzaamheidgraad is daar een aanwijzing van. We moeten dus zo veel mogelijk hinderpalen wegwerken die mensen ervan weerhouden hun plaats op de arbeidsmarkt in te nemen. 76. De eerste barrière is financieel. Als werken nauwelijks meer opbrengt dan niet-werken is de motivatie niet erg groot. De problematiek van de kinderopvang is hiermee nauw verbonden. Gaan werken betekent dat mensen met kinderen extra organisatorische problemen krijgen. Financieel zijn er ook implicaties, maar in elk geval moet er extra kinderopvang komen. 77. Werken betekent echter ook mobiel zijn, zeker als werk- en woonplaats niet samenvallen. Het is niet altijd vanzelfsprekend om voor uw werk te verhuizen. Het komt er dus op aan om de mobiliteitsproblemen op te lossen: de verplaatsing van thuis naar het werk mag voor niemand nog een probleem zijn. Daarbij kiezen we resoluut voor het collectief vervoer. Op termijn moet het openbaar vervoer van en naar het werk voor de werknemer gratis zijn 78. Maar voor mensen met flexibele uren zijn verplaatsingen met trein, tram en bus vaak niet mogelijk. Op sommige plaatsen wordt geëxperimenteerd met quasi collectief vervoer. Zo brengen sociale economiebedrijven werknemers met minibussen gratis naar hun werk. Werkgevers en uitzendbedrijven betalen de kosten. Mensen die anders tijdens die specifieke uren niet naar hun werk konden, slagen daar nu wel in. Maar werkgevers blijven wel terughoudend voor de kosten. Ook in het verleden werden projecten opgesteld en opnieuw gestopt. Toch moeten we keuzes maken. Als we mobiliteit niet langer als een rem op de inzetbaarheid willen meeslepen, is een engagement om collectief vervoer niet meer ten laste van de werknemer te leggen een dure maar noodzakelijke investering, die overigens ecologisch zeer positief werkt. 79. Het sociaal overleg in bedrijven moet gepaste formules vinden om 'autosolisme' tegen te gaan. Daarom moeten alle bedrijven met meer dan 50 werknemers bedrijfsvervoerplannen opstellen. KMO's kunnen samenwerkingsverbanden aangaan en clusters vormen, zodat verschillende bedrijfjes samen één bedrijfsvervoerplan kunnen opstellen. Een bedrijfsvervoerplan kan de organisatie van het vervoer van en naar het werk drastisch verbeteren en het individueel autogebruik in een bedrijf of in een groep nabijgelegen bedrijven ernstig terugdringen. Ook voor werkzoekenden zijn de voordelen legio. De overheid moet het uitwerken van geïntegreerde bedrijfsvervoersplannen ondersteunen. Tegelijk moeten we absoluut vermijden nieuwe administratieve rompslomp te creëren. 80. Voor vervoersarme werkzoekenden is een kleine steun vaak voldoende om veel mobieler te worden en een job te kunnen aannemen. Het snorfietsenproject van de Vlaamse regering laat werkzoekenden gedurende maximaal drie maanden gratis gebruik maken van een snorfiets. We moeten dit project via de Lokale Werkwinkels verder uitbreiden. 81. Daarnaast moeten we ook formules van telewerk (thuis of op telewerkplaatsen) ondersteunen zodat werknemers minder met mobiliteitsproblemen geconfronteerd worden. Van sociale en beschermde werkplaatsen naar maatwerkbedrijven
9
82. Grote groepen van mensen worden systematisch uitgestoten en –gesloten. De langdurige werkloosheid blijkt bijzonder hardnekkig te zijn en personen met één of andere ‘handicap’ blijven structureel ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt. Daarom moet werk worden gemaakt van een (her)inrichting van het arbeidsbestel zodat de volwaardige participatie maximaal gewaarborgd wordt voor alle mensen. 83. De sociale en beschutte werkplaatsen dienen een nadrukkelijke plaats te hebben in het Vlaams werkgelegenheidsbeleid. De uitdaging is om ze te doen groeien naar maatwerkbedrijven, waarbij het accent ligt op de bevordering van de individuele ontwikkelingsmogelijkheden. In zo'n maatwerkbedrijven moet er plaats zijn voor opleidingsplaatsen, werkervaringsmogelijkheden, stages en individuele ‘enclave’-mogelijkheden, uitwisselformules met sociale economie-bedrijven of bedrijven die op dit vlak een maatschappelijke rol willen vervullen. In zo'n benadering schuiven de sociale en beschutte werkplaatsen op van het uiteinde van het spectrum van de 'meerwaardeneconomie' naar de kern ervan als maatwerkbedrijven. 84. Dit veronderstelt niet alleen een aangepast organisatiemodel, maar evenzeer een HR-beleid dat steunt op individuele loopbaanplanning en een competentiebilan-aanpak. Dit noodzaakt ook een consequent overheidsbeleid. De overheid moet haar rol als sociaal investeerder ten volle opnemen en het voorwaardenscheppend kader bewerkstelligen, zodat deze maatwerkbedrijven zich binnen een leefbare context kunnen ontwikkelen. Dit betekent noodzakelijkerwijze dat er een ommekeer komt in de subsidiëringsinvalshoek van vandaag. De participatiedoelstelling primeert immers op de doelstelling van economische ontwikkeling. 85. In de praktijk verloopt de (her-)inschakeling voor personen met een handicap of na een ziekteperiode vaak zeer moeilijk. Deze wederinschakeling is zeker niet evident wanneer het doel betaalde arbeid is. Het lukt slechts een beperkt aantal van deze mensen om zonder begeleiding werk te vinden en nog te behouden. Als mensen op hun zoektocht naar werk allerlei hindernissen moeten overwinnen, spreekt men van inactiviteitvallen. sp.a wil deze in de komende legislatuur wegwerken. 86. Voor de tewerkstelling van kansengroepen binnen de sociale en beschermde werkgelegenheid mogen we best ambitieus zijn. Anno 2003 is minder dan 46% van de personen met een handicap tussen 15 en 64 jaar aan het werk, tegenover 63,5% op de totale bevolking. Om deze aanzienlijke kloof tegen 2010 substantieel te verminderen is een jaarlijkse toename van minstens 4.500 tot 9.000 jobs voor arbeidspersonen met een handicap noodzakelijk. Daar engageren wij ons voor.
10
Welzijn Mensen hebben nood aan ‘diensten’ 87. Wie gehandicapt is of een gehandicapt kind heeft, moet opvang en bijstand krijgen, flexibel (voltijds, deeltijds, overdag, ’s nachts, tijdens de week of in het weekend) en aangepast aan de zorgvraag. Ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen. Ze moeten daarom een beroep kunnen doen op diensten zoals gezinshulp, thuiszorg, poetshulp, klusjesdiensten,…. Wie het thuis niet meer kan of wil redden, moet kunnen uitwijken naar een bejaardenwoning, serviceflat of rustoord. Gezinnen met jonge kinderen hebben behoefte aan diverse vormen van opvangmogelijkheden: gewone kinderopvang, buitenschoolse opvang en flexibele opvangmogelijkheden. Jongeren met een hulpvraag moeten opgevangen en begeleid worden: zo min mogelijk gedwongen opvang maar liever via een herstelgerichte benadering. Chronisch zieken hebben nood aan een goed georganiseerde en betaalbare eerstelijnszorg. Mensen hebben nood aan laagdrempelige informatie en ondersteuning bij het kiezen van gezondere leefgewoonten: gezonde voeding, stoppen met roken, veilige seks… 88. Professionele zorg is duur en er dient dus zorgvuldig mee omgesprongen. Daarom is er voor de zeer intensieve residentiële opvang (bijvoorbeeld van personen met een handicap, van jongeren in de bijzondere jeugdzorg,…) nood aan onafhankelijke procedures van diagnose, indicatiestelling en zorgvraagverduidelijking, waarbij niet alleen professionals betrokken zijn, maar waarbij ook ervaringsdeskundigen de hulp- of zorgvrager kunnen bijstaan in het uitstippelen van zijn of haar zorgpad. 89. Gezien het bestaan van ‘wachtlijsten’ zullen transparante en objectieve toewijzingscriteria moeten worden ontwikkeld en nageleefd, waarbij een zekere mate van overheidssturing nodig zal zijn. De overheid als zorgregisseur. 90. De meeste Vlamingen maken geregeld gebruik van de diensten en voorzieningen in de welzijns- en gezondheidssector, zoals kinderopvang, rusthuis, ziekenhuis of thuiszorg. Ze moeten er vandaag wel rekening mee houden dat ze eerst op een wachtlijst kunnen terechtkomen. Er is inderdaad een tekort aan opvangplaatsen (in de gehandicaptensector, kinderopvang,…), aan middelen voor nieuwe infrastructuur (rusthuizen, serviceflats) en aan begeleidingsmogelijkheden (in de bijzondere jeugdbijstand, jeugdpsychiatrie, thuiszorg…). 91. De dienstverlening moet op maat van de gebruiker zijn, met respect voor zijn autonomie en keuzevrijheid. Daartoe moet de dienstverlening zich aanpassen aan de vraag van de cliënt, niet omgekeerd. De persoonsgebonden financiering (de gebruiker krijgt een rugzakje om zorg in te kopen…) is een interessante methode om het zorgsysteem meer ‘behoeftegestuurd’ te maken. De zorgvrager moet zich dan niet meer inpassen in de bestaande structuren, maar kan op basis van zijn eigen behoeften, vragen en wensen een persoonlijk zorgpakket in elkaar steken. Het persoonlijk assistentiebudget voor personen met een handicap, de zorgverzekering en de dienstencheques voor poetshulp en kinderopvang zijn voorbeelden van persoonsgebonden financiering. 92. In de Werkgelegenheidsconferentie engageerde de federale regering zich ertoe via de dienstencheques tegen het einde van de legislatuur 25.000 extra buurt- en nabijheidbanen te scheppen in de sector van thuishulp voor huishoudelijke activiteiten. Deze worden gesubsidieerd door de federale overheid. Vlaanderen moet de dienstencheques aanvullend inzetten voor andere sectoren van de persoonlijke dienstverlening, zoals kinderopvang en thuishulp aan ouderen, zieken en personen met een handicap. 93. De zorg en bijstand moeten efficiënt zijn. Dit veronderstelt dat de overheid aan de instellingen en diensten resultaatsverbintenissen kan opleggen in ruil voor erkenning en subsidies. We moeten ook meer aan prestatiemeting doen zodat we kunnen inschatten of er voldoende positieve resultaten zijn voor de beoogde doelgroep. 94. De kwaliteit van een dienstverlening is in de eerste plaats een opdracht voor de voorzieningen zelf. De overheid legt vast hoe de voorziening aan kwaliteit moet werken en controleert vervolgens of ze dat ook doet. Kwaliteit is een vanzelfsprekende eis: de klant heeft recht op waar voor zijn geld. 95. Het welzijn op het werk in de zorgsector moet voldoende aandacht krijgen. Zoals in andere bedrijfssectoren moeten werkgevers verplicht worden maatregelen te nemen om arbeidsongevallen en beroepsziekten te voorkomen. Nu zijn er in de zorgsector te weinig voorzieningen om bijvoorbeeld rugaandoeningen en het verergeren ervan te voorkomen. Wij vragen meer onderzoek naar de preventie van dergelijke klachten. Ook moet er een aanbod van aangepaste taken uitgewerkt worden voor personen met een rugaandoening die het werk hervatten. Zo kan men vermijden dat deze dikwijls
11
hoogopgeleide en deskundige werkkrachten de sector definitief vaarwel zeggen. Rugaandoeningen erkennen als beroepsziekte moet minder moeilijk worden. 96. Toegankelijkheid van de dienstverlening houdt in dat ze beschikbaar, bereikbaar, flexibel, betaalbaar en gekend is. De hulp- en dienstverlening in de welzijn- en gezondheidssector moet een overzichtelijk en toegankelijk geheel worden, geen versnipperd aanbod met lacunes en overlappingen. Alle hulpvragers, ook de kansarmen, moeten weten waar ze recht op hebben en hoe ze dit recht verkrijgen. 97. Mensen moeten zeker zijn dat ze een beroep kunnen doen op de zorg die ze nodig hebben. Ze moeten weten dat ze daarbij een zo groot mogelijke eigen zorgkeuze hebben. Zorgzekerheid geeft de mensen het recht op zorg en de kans op een verantwoorde keuze. Hiertoe moet de autonomie van de mensen permanent gevrijwaard worden. De informele zorg moet ondersteund en gestimuleerd worden. Er moet een betere afstemming komen met de professionele voorzieningen. Dit geldt ook voor het vrijwilligerswerk. Zorgzekerheid betekent ook tariefzekerheid: de mensen moeten ook zeker zijn dat ze de zorg die ze nodig hebben kunnen betalen!
Ouderen 98. De periode dat ouderen ernstige lichamelijke klachten hebben en afhankelijk zijn van anderen, is doorgaans beperkt. Het is daarom fout het ouderenbeleid volledig toe te spitsen op deze relatief beperkte periode, door een zorgbeleid dat voorbijgaat aan de woonnoden. Beter voert men een actief woonbeleid, dat erop voorzien is dat ouderen vanaf een zekere leeftijd zorgen nodig zullen hebben. Dit komt overeen met de wens van ouderen om zo lang mogelijk in hun eigen woning te kunnen blijven en zo maximaal hun zelfstandigheid en privacy te bewaren. 99. Iedere oudere moet vrij kunnen kiezen waar hij woont en op welke zorgverstrekkers hij een beroep doet. Een bepaald zorgpakket mag niet meer automatisch gekoppeld zijn aan de woonplaats (eigen woning, sociale woning, serviceflat, rusthuis…). 100. Om ouderen zo lang mogelijk in de vertrouwde woonomgeving te laten blijven, moet de woning aangepast zijn aan een mogelijke verminderde zelfredzaamheid. De principes van aanpasbaar bouwen moeten dus veralgemeend toegepast en gepromoot worden en dit zowel in de privé- als in de sociale sector. Bouwers moeten overtuigd worden hiermee al rekening te houden bij het uittekenen van hun woning. Jonge senioren moeten overtuigd worden hun woning tijdig te verbouwen. Concrete steunmaatregelen zoals voordelige leningen en verbouwingspremies zullen de sensibiliseringscampagnes begeleiden en ondersteunen. 101.
Traditioneel heeft de zorgsector ook een huisvestingsopdracht. Ze huisvest ouderen, personen met een handicap, psychiatrische patiënten enzovoort. We willen de mogelijkheden onderzoeken om alles wat met wonen te maken heeft zoveel mogelijk over te hevelen naar de sociale woningbouw. Zo komt de verantwoordelijkheid voor huisvesting daar te liggen waar de meeste competentie is. Dit leidt tot kwaliteitsverhoging en werkt op termijn kostenbesparend. Voor de bewoners-patiënten zal de woonkost afgestemd zijn op hun inkomen. Uiteindelijk moet elke sector doen waar ze het best in is: de huisvestingssector zorgt voor de bouw en het beheer van de infrastructuur, de welzijnssector neemt het aspect zorg en welzijn van de bewoners voor zijn rekening. Elke sector betaalt wel zijn eigen facturen. Hierover moeten duidelijke afspraken gemaakt worden, er moeten samenwerkingsverbanden opgezet worden en de regelgeving moet onderling op elkaar afgestemd worden. 102. Lokale besturen kunnen een enorme bijdrage leveren om, samen met de senioren, te zorgen voor een prettige oude dag. Zo kunnen gemeentebesturen ouder wordende mensen op een heel praktische manier raad geven en ondersteunen bij het aanpassen van hun woningen. Kranen die moeilijk opendraaien, gasvuren die moeilijk te bedienen zijn en stopcontacten waarvoor je diep moet bukken, kunnen het leven heel moeilijk maken. Kleine gebreken in woningen kunnen ook grote gevolgen hebben: een losliggend tapijt kan de oorzaak van heupfracturen en vele maanden revalidatie zijn. Gemeentebesturen moeten daarom mensen die zeventig geworden zijn, stelselmatig opzoeken, en advies en hulp aanbieden over dergelijke kleine en grote ongemakken. 103. We willen dat elke gemeente samen met de senioren een eigen gemeentelijk ‘Zilverplan’ opstelt. Daarin moet alles wat voor senioren belangrijk is, zoals vrijwilligerswerk, mobiliteit, verkeersveiligheid, aanpassing van woningen, aanwezigheid van winkels en diensten, cultuur en ontspanning, thuiszorg en diverse vormen van opvang voor wie zorg behoeft, de nodige aandacht krijgen. De Vlaamse overheid moet dit actief ondersteunen. 104. In de gemeente moeten onafhankelijke ouderenconsulenten aan de slag. Zij helpen ouderen met info, advies, ondersteuning en bemiddelen op individuele vraag bij het vinden van een passend zorgaanbod. Ze bieden ook ondersteuning aan mantelzorgers.
12
105.
Bij ouderen is eenzaamheid een groot probleem. De voornaamste oorzaak is een gebrekkig sociaal weefsel. Mensen moeten meer kansen krijgen om elkaar te ontmoeten. Een gemeente kan daarvoor een stimulerend beleid voeren in het kader van het Zilverplan. Via samenwerkingsverbanden binnen verschillende buurten en wijken tussen vrijwilligerswerk, buurtwerking, bejaardenbonden… wordt de betrokkenheid in de buurt vergroot. 106. Ook heb je ‘plekken’ nodig in de buurten en wijken waar oud en jong elkaar, soms apart en soms samen, ontmoeten. Dit is vooral een zaak van stads- en buurtontwikkeling: uitbouwen van een centrumfunctie met administratieve, socio-culturele en zorgdiensten en het creëren van gemoedelijke ontmoetingsplaatsen, bijvoorbeeld op pleinen en in parken. Er moeten betaalbare eet- en drankgelegenheden te vinden zijn. Vooral buiten de grote centra ontbreken overdekte plaatsen (bijv. een winkelgalerij) die voor iedereen toegankelijk zijn. 107. Een druk verenigingsleven in de gemeente is een absoluut pluspunt. De lokale dienstencentra zijn in Vlaanderen speciaal voor bejaarden opgericht. Ze bieden ontmoetingsmogelijkheden, sociaalculturele en bewegingsactiviteiten, educatieve activiteiten, zelfstandigheidtraining, sociale hulp en vrijwilligerswerk. Het netwerk van dienstencentra moet verder worden uitgebouwd tot de programmatie volledig ingevuld is. Dit betekent een verviervoudiging van het aantal centra. 108. Om de veroudering en de toename van de vraag naar thuiszorg het hoofd te bieden, moet het aantal uren gezinszorg verder toenemen. De mantelzorg én de gezinszorg moeten ontlast worden door de uitbouw van diensten voor assistentie (oppas, vervoer, boodschappen…). Ook voorzieningen voor dagopvang en kortverblijf spelen een belangrijke rol in de thuiszorg. Meer residentiële plaatsen zijn in de toekomst zeker nodig. Vroegtijdige opname in het rusthuis kan voorkomen worden door woningaanpassing, een voldoende aanbod aan sociale woningen, buurtconciërges en wijkwerking, weerbaarheidstraining. Bovendien is er nood aan een betere zorgbemiddeling (informatie, zorgcoördinatie, wachtlijstwerking) en een meer accurate toewijzing van rusthuisbedden. 109. Betuttelen en beslissen in de plaats van ouderen is niet meer van deze tijd. Ouderen willen actief betrokken worden bij alle beleidsdaden die hen aangaan, zeker in hun eigen leefomgeving. De werking van lokale seniorenraden moet daarom verder uitgediept worden. Beleidsinitiatieven moeten steeds rekening houden met mogelijke gevolgen voor senioren. 110. In rusthuizen moet het aangenaam wonen zijn en moet hoogstaande zorg worden geboden. Betaalbare eenpersoonskamers worden best zo snel mogelijk de norm. We willen commerciële wanpraktijken uitbannen. Supplementen mogen maar beperkt aangerekend worden. Instellingen moeten bovendien doorzichtigere facturen voorleggen. 111. Door voldoende te investeren in ouderenzorg, moet het mogelijk zijn de dagprijs van de instellingen – die door de ouderen zelf betaald wordt – tijdens de komende jaren niet sterker te laten stijgen dan de inflatie. Tegelijkertijd moeten de oudste pensioenen regelmatig aangepast worden aan de gestegen welvaart, boven op de index. Zo zal de kloof tussen het gemiddelde pensioen van de rusthuisbewoner en de gemiddelde dagprijs verkleinen. Samen met een degelijke uitbouw van de Vlaamse zorgverzekering moet dit rusthuizen en andere voorzieningen voor ouderen voor iedereen betaalbaar maken. De onderhoudsplicht moet afgeschaft worden. 112. Tegen 2010 zal het aantal dementerenden in ons land bijna verdubbelen. Twee derde van hen woont thuis. Maar naargelang de dementie voortschrijdt moeten deze patiënten uiteindelijk toch opgenomen worden. Ook dan is het mogelijk hen een huiselijke omgeving aan te bieden waar ze waardig verder kunnen leven. We willen dat daarvoor in heel Vlaanderen rijhuizen of een aantal appartementen in een hoogbouw als kleinschalige zorgeenheid voor vijf tot acht dementerenden worden ingericht. Demente mensen voelen het rusthuis of RVT aan als een vijandige omgeving: teveel gangen, teveel vreemde mensen… In een gewoon huis voelen ze zich veilig, ze hebben hun eigen spullen en het personeel draagt gewone kleren. Ze dwalen veel minder en het medicijngebruik daalt. Een ander voordeel is dat in een gewoon huis in de straat familieleden en buurtbewoners gewoon kunnen binnenspringen en meehelpen.
Gezinnen 113.
Ouders die kinderopvang nodig hebben, moeten vaak lang vooraf op zoek. Er zijn te weinig plaatsen en de huidige opvangmogelijkheden zijn te weinig flexibel, bijvoorbeeld inzake openingsuren. Daarom willen we een decretaal recht op kinderopvang. In het beleid moet ook aandacht gaan naar de kwaliteit van de opvanginitiatieven en het toezicht erop. Ouders moeten absoluut gerust zijn dat hun kinderen op een kwaliteitsvolle en professionele wijze opgevangen en begeleid worden. Alle nieuwe initiatieven en experimenten inzake kinderopvang moeten aan de kwaliteitsnormen voldoen.
13
114.
Kinderopvang moet een basisvoorziening worden. Kinderopvang met twee snelheden kan niet. Zoals voor het onderwijs willen we dat kinderopvangplaatsen openstaan en betaalbaar zijn voor iedereen, ongeacht het opleidingsniveau, de herkomst, het inkomen of de gezinssituatie van de ouders. Kinderopvang moet veel goedkoper worden, ook voor de middeninkomens. De basis van de financiering blijft een structurele subsidie door de overheid, samen met inkomensafhankelijke bijdragen van de ouders. 115. De fiscale aftrekbaarheid moet uitgebreid worden naar alle formele kinderopvangvormen. Zo moet ze ook gelden voor de opvang van zieke kinderen, voor thuishulp, kindervakanties, speelpleinwerking en jeugdwerking tijdens de schoolvakanties. En dit mag niet langer beperkt worden tot alleen de sectoren die onder toezicht staan van Kind en Gezin. Wij pleiten voor een 100% fiscale aftrekbaarheid voor alle vormen van kinderopvang tot de leeftijd van 12 jaar op basis van een formeel onkostenattest. 116. Er moet voldoende aanbod zijn en de opvang moet flexibel zijn. We vragen een volwaardige uitbouw van atypische opvangvormen zoals flexibele opvang, urgentieopvang, crisisopvang, dag- en nachtopvang, opvang zieke kinderen, opvang gehandicapte kinderen. Ook hiervoor moeten voldoende middelen, en plaatsen voorzien worden. Zo kan ze een antwoord vormen op de wijzigende maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Maar de kinderopvang kan de opvoedende taak van de ouders niet vervangen. Elk kind heeft recht op zijn ouders en omgekeerd. Alle mensen moeten de nodige aandacht kunnen geven aan hun kinderen. 117. De vraag naar flexibele kinderopvang buiten de klassieke uren kan ten dele opgevangen worden door de dienstencheque, maar alleen als aanvulling op de klassieke opvang. Tieneropvang is geen kinderopvang maar ook jongeren tussen 13 en 16 jaar hebben 3,5 maand schoolvakanties. Voor deze leeftijdsgroep daalt het aanbod van aangepaste en betaalbare opvangactiviteiten snel. Waarom geen initiatieven opzetten waarbij deze jongeren ingeschakeld worden voor sociaal nuttige taken waarmee ze tegelijkertijd een beetje zakgeld kunnen verdienen? Te organiseren op gemeentelijk niveau! 118. Ook op het lokaal niveau kunnen stappen gezet worden om de kinderopvang te verbeteren: Uittekenen van een lokaal kinderopvangbeleidsplan. Uitbouwen van een gemeentelijk overleg kinderopvang. Oprichten van een gemeentelijk aanspreekpunt kinderopvang, dat een overzicht heeft van het opvangaanbod, van het aantal vrije plaatsen, van de ouderbijdragen… Samenbrengen van opvangvoorzieningen in een geïntegreerd netwerk, waardoor het voor de ouders heel simpel wordt om de opvang van hun kinderen flexibel te realiseren. 119. Kinderen hebben recht op aandacht, rust, veiligheid en op de geborgenheid van een gezin. Kinderen hebben het recht om gehoord te worden. Niet alleen het verkeersbeleid, het gezondheidsbeleid, de jeugdhulpverlening en het jeugdrecht moeten van die internationaal erkende principes vertrekken, maar de héle organisatie van onze samenleving moet vanuit dit standpunt herbekeken worden. 120. Alle mensen moeten hun kinderwens, zo veel mogelijk kunnen waarmaken. Medische oplossingen op het vlak van vruchtbaarheid, flexibele tijdssystemen voor werk en opleiding, kinderopvang, opvoedingsondersteuning enz. moeten er toe leiden dat mensen zoveel kinderen hebben als ze zelf wensen. 121. Holebi’s mogen niet gediscrimineerd worden inzake adoptie en de rechten van hun kinderen. 122. Geen enkel kind mag uitgesloten worden omdat zijn ouders het niet breed hebben. Alle kinderen moeten deel kunnen nemen aan alle activiteiten op school. Ze moeten lid kunnen worden van de sportclubs en jeugdbewegingen in hun buurt. Ze moeten toegang krijgen tot de beste tandpreventie. Kinderen met bijzondere leermoeilijkheden moeten hun weg vinden naar logopedie, revalidatiecentra, enzovoort. Daarover zijn goede afspraken nodig tussen de federale ziekteverzekering en het Vlaamse onderwijs. Ouders met gehandicapte kinderen hebben ook recht op inclusief onderwijs!
Thuiszorg en mantelzorg 123.
De uitbouw van de thuiszorg is een absolute prioriteit. We willen komen tot ‘integrale thuiszorg’. Dit is vooral belangrijk voor gezinnen met zwaar zorgbehoevende gezinsleden (gehandicapte of zieke kinderen, zorgafhankelijke grootouders…). Deze kunnen de zware zorglast onmogelijk alleen dragen. De huidige hulpverlening biedt hen te weinig actieve ondersteuning. De hulp moet immers steeds op voorhand geregeld worden, moet zelf bij elkaar gezocht worden… 124. De Vlaamse overheid moet ‘netwerken voor thuiszorg’ bevorderen. Dit zijn geïntegreerde netwerken van hulpverleningsteams die gezinnen ontlasten, door continue en flexibele hulpverlening
14
(overdag, ’s nachts, bij crisismomenten,…). De diensten moeten ook meer verscheiden worden. Zo kunnen oppasdiensten de mantelzorgers aflossen zodat ze bijvoorbeeld boodschappen kunnen doen. 125. Samenwerkingsplatforms tussen rusthuizen en thuiszorg creëren de mogelijkheid voor dagopvang, nachtopvang en kortverblijf, zodat mantelzorgers een rustperiode krijgen.
Personen met een handicap 126.
We opteren voor de verdere uitbouw van het persoonsgebonden budget. Zo krijgen mensen met een handicap de financiële middelen om de bijstand die ze nodig hebben zelf te organiseren of te kopen. Hierdoor worden ze minder afhankelijk van de keuzen die anderen maken of niet maken. Door een persoonsgeboden financiering wijzigt het zorgsysteem van ‘aanbodgestuurd’ naar ‘behoeftegestuurd’. Uitgaande van de behoeften, de vragen en de wensen van de zorgvrager komt men tot een dienstverlening-op-maat. 127. Meer personen met een handicap moeten kunnen overstappen op een persoonlijke assistentiebudget. Daarmee mag natuurlijk de mantelzorg niet betaald worden. 128. Een deconcentratieplan in elke regio moet zorgen voor een uitgebreid aanbod van kleinere woonen verzorgingseenheden. Vanuit de gehandicaptenzorg, de thuiszorg, de mindermobielencentrales enzovoort wordt begeleidend personeel ingezet. De inbedding in de buurten wordt nauwgezet bekeken, zodat mantelzorgers en vrijwilligers volop kunnen inspringen. De overblijvende centrumvoorzieningen worden prioritair ingezet voor de opvang van personen met een zware mentale of fysieke handicap, die zeer intensieve verzorging nodig hebben. 129. Private werkgevers kunnen nu al een inschakelingpremie krijgen. Die laat toe werknemers met een handicap die een rendementsverlies hebben, toch een volwaardig loon uit te betalen. Wij willen dat openbare besturen, zoals gemeenten, ook een inschakelingpremie ontvangen voor elke bijkomend aangeworven gehandicapte werknemer. Voorwaarde is dat zij een convenant afsluiten met het Vlaams Fonds. Daarin zijn de inspanningen opgenomen die zij zullen leveren om personen met een handicap te werk te stellen. 130. Ook personen met een handicap die als zelfstandige aan de slag zijn, hebben recht op ondersteuning. Voor deze groep moet er een aanbod komen van start-, uitbreidings- en herstructureringspremies en startleningen. 131. Het ouderenbeleid en het gehandicaptenbeleid dienen vanaf de leeftijd van 65 jaar op elkaar afgestemd te worden. Voor hulpmiddelen en de eigen bijdrage in rusthuizen en tehuizen zijn sluitende afspraken nodig tussen de federale en Vlaamse overheid. We willen dat de beste wijze wordt bepaald om te komen tot de officiële erkenning van de gebarentaal. 132. Voor rolstoelen en andere hulpmiddelen voor personen met een handicap moet er één enkel gebruikersloket komen. Het Vlaams Fonds moet haar rol blijven spelen in het garanderen van de betaalbaarheid. 133. We willen een netwerk van speel-o-theken waar ouders en hun kinderen met een handicap, evenals de scholen en gehandicapteninstellingen spel- en bezigheidsmateriaal kunnen ontlenen. Een lokaal in de gemeentelijke bibliotheek is bijzonder geschikt om de speel-o-theek te huisvesten. Er kan ook een speel- en snoezelruimte ingericht worden.
Bijzondere jeugdbijstand 134.
In de jeugdhulpverlening is er vooral een groot gebrek aan coördinatie tussen de verschillende voorzieningen en diensten die met jongeren bezig zijn. Jongeren die in de jeugdhulpverlening terecht komen, hebben meestal een lange reeks van mislukte interventies doorlopen van school, CLB (centrum voor leerlingenbegeleiding), huisarts, psychiatrische hulpverlening, pleeggezin enzovoort. Eerst belanden ze als ‘probleemjongere’ in een instelling van ‘bijzondere jeugdzorg’. Door de negatieve spiraal waarin ze terechtkomen is hun gedragspatroon erg explosief en wordt een succesrijke herintegratie in de samenleving zeer moeilijk. Op dit ogenblik zijn er experimenten ‘integrale jeugdhulp’ aan de gang in een aantal pilootregio’s in Vlaanderen. Zij bieden gunstige perspectieven voor een vroegtijdige en gecoördineerde aanpak van de problemen van jongeren. 135. We willen dat er één decreet voor jeugdbeleid komt. Dit gaat in de eerste plaats uit van een algemeen en preventief jeugdbeleid (opvoedingsondersteuning, creatie van voldoende vrijetijdsmogelijkheden, een veilige speel- en woonomgeving, voorkomen van pesten op school, vroegtijdige aanpak van schoolmoeheid…). De bijzondere jeugdzorg mag niet de eindfase vormen van een neerwaarts proces, maar moet volledig geïntegreerd worden in de hulpverlening. 136. Om de jeugdcriminaliteit aan te pakken, moet gedacht worden aan samenwerkingsinitiatieven die individuele trajectplannen opmaken, om jongeren uit de justitiële sfeer weg te houden en hun
15
maatschappelijke positie te verbeteren. De coördinatieplatforms laten toe zeer snel en soepel te reageren en de problemen ten gronde aan te pakken. 137. Er lopen momenteel succesvolle experimenten voor integrale jeugdhulp, die streven naar een kwalitatieve verbetering van de jeugdhulpverlening. Deze moeten verder uitgebreid worden en uitgroeien tot de norm in dit beleidsdomein. Het belang van de jongere moet vooropstaan. Daarom is het vanzelfsprekend dat er een volledig geïntegreerde interactie is tussen de minderjarige, zijn onmiddellijke leefomgeving én de hulpverleners en de daarmee samenhangende werkstructuren. Slechts op die manier kan de jeugdhulp transparant worden en maximaal aansluiten bij de vraag en de behoefte van de jongere. 138. Actieve reïntegratiestrategieën die proberen jongeren te laten terugkeren naar hun gezin, dienen een kwaliteitscriterium te worden van alle erkende voorzieningen. 139. Bemiddeling en gemeenschapsdiensten moeten zoveel mogelijk de plaatsing van een minderjarige in een instelling vervangen. Een jongere die de schade zelf moet herstellen, wordt geconfronteerd met het slachtoffer en met de gevolgen van zijn daden en hij krijgt de mogelijkheid om zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Dader-slachtofferbemiddeling, herstelbemiddeling, gemeenschapsdiensten en leerprojecten waar jongeren leren om te gaan met agressie en drugs enzovoort verdienen verdere uitbouw en ondersteuning. Ook voor het slachtoffer is dit een ‘win-win’ situatie: het slachtoffer wordt erkend en betrokken en dader en slachtoffer kunnen samen op zoek gaan hoe de schade hersteld kan worden. Het betrekken van ouders, leraar, voetbaltrainer,… bij dit proces versterkt het netwerk van de jongere en zal hem helpen terug op het rechte pad te komen en te blijven. 140. De vertrouwenscentra kindermishandeling Vlaanderen verrichten prachtig werk in de strijd tegen kindermishandeling, een probleem dat een steeds grotere omvang aanneemt. Willen ze dat werk volhouden en nog intensiever maken, dan moeten zij dringend bijkomende middelen krijgen.
Forensisch welzijnswerk 141.
Het welzijnswerk vervult een belangrijke rol op het vlak van justitie en veiligheid. Slachtofferhulp en bemiddeling in strafzaken zijn belangrijke instrumenten om de gevolgen van misdrijven dragelijker te maken. De meerwaarde van bemiddeling voor zowel slachtoffer als dader zijn aangetoond. De dader is zelf verantwoordelijk voor het herstel van de schade. Het slachtoffer kan buiten de strakke procedures van justitie met de dader communiceren. Het is tijd dat de praktijk voldoende ondersteuning krijgt zodat het aanbod verbreed wordt. 142. Soms zijn vrijheidsberovende straffen de enige oplossing om de samenleving tegen een delinquent te beschermen. Zo’n straf heeft enkel zin als alles in het werk wordt gesteld om te voorkomen dat de gedetineerde nadien opnieuw misdrijven pleegt. Het is essentieel dat de gedetineerde voldoende voorbereid wordt op een terugkeer in de samenleving. Psychologische begeleiding, sollicitatietraining, arbeidsbemiddeling op maat van de gedetineerde zijn essentieel om herhaling van crimineel gedrag te voorkomen. Ook bij het elektronisch toezicht is de tussenkomst van maatschappelijk assistenten onmisbaar om de alternatieve bestraffing te doen slagen en om recidive te voorkomen.
Het sociaal huis 143.
In het Sociaal Huis wordt een coherent, gecoördineerd en inclusief lokaal gezondheids- en welzijnsbeleid gevoerd. Centraal staan een kwalitatief hoogstaand aanbod van dienstverlening en een optimale sociale toegankelijkheid voor alle mensen. Het Sociaal Huis schept orde in het versnipperde en onoverzichtelijke aanbod van diensten en voorzieningen. Het stuurt en regisseert het lokaal welzijns- en gezondheidszorgaanbod. Dit moet een overaanbod vermijden, een onderaanbod invullen, bestaande initiatieven op elkaar afstemmen, informatie verstrekken en doorverwijzen naar de juiste instantie. Het Sociaal Huis brengt het huidige aanbod in kaart, stemt het onderling af, stimuleert samenwerking (via netwerkvorming) en moedigt nieuwe initiatieven aan. Het signaleert knelpunten aan de centrale overheden. 144. Het Sociaal Huis is een gemeentelijk ‘basisloket’. Senioren, personen met een handicap, ouders op zoek naar kinderopvang, mantelzorgers en vele andere betrokkenen hebben behoefte aan een centraal aanspreekpunt. Nu moeten ze de broodnodige informatie her en der samensprokkelen en moeten ze zelf de voorzieningen aflopen. Bij het ‘basisloket’ kan men terecht voor alle informatie over beschikbare plaatsen en diensten, prijzen, premies, tegemoetkomingen... Je krijgt er hulp bij het invullen van aanvragen en andere administratieve formaliteiten. Het Sociaal Huis heeft ook een draaischijffunctie: doorverwijzen naar mutualiteit, Kind & Gezin, sociale huisvestingsmaatschappij, lokale werkwinkel,…
16
Zorginfrastructuur 145.
Innovatief zorgbeleid vraagt een aangepast bouwbeleid. Daarom moet de komende jaren gebouwd worden op basis van de grote beleidskeuzen die vastgelegd zijn in meerjarenplannen. We moeten kiezen voor wijkzorg en voor kleine leefeenheden, niet voor campussen ver van de bewoonde wereld. De gebouwen moeten aanpasbaar zijn aan toekomstige ontwikkelingen. Dit betekent: geen rigide bouwstructuren maar flexibele, veranderlijke volumes. 146. Door aangepaste bouwconcepten kunnen zonodig huisvestingsprojecten (rusthuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen…) zonder veel kosten voor andere doeleinden ingezet worden, bijvoorbeeld als studentenhuis of hotel. Er moet ook werk gemaakt worden van mengvormen waarbij zorgvoorzieningen onder één dak gehuisvest worden met commerciële diensten (winkels, restaurant, sauna…). 147. In de huidige wetgeving komen de bouwsubsidies van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). Dit gebeurt volledig gescheiden van de werkingssubsidies, die afkomstig zijn van het RIZIV (voor de ziekenhuizen en rusthuizen), het Vlaams Fonds (gehandicaptenvoorzieningen), Kind en Gezin (kinderopvang) het Fonds voor Bijzondere Jeugdbijstand... Dit is een onderscheid dat de samenhang ontkent tussen bijvoorbeeld de keuze voor goedkoper bouwen en hogere exploitatiekosten achteraf. Daarom kan men beter de globale huisvestingskost tot grondslag nemen.
Gezondheid 148.
Belgische kinderen hebben, op één land na, de slechtste tanden van Europa. Daarom moeten de kinderen met een verhoogd risico op tandbederf kunnen deelnemen aan begeleide tandartsbezoeken die de school organiseert. Voorbeelden in het buitenland bewijzen dat deze aanpak goede resultaten oplevert, ook voor de sociaal zwakkere gezinnen. 149. Om gezond te blijven is gezond eten van groot belang. Daarom willen we voedingsproducenten ertoe aanzetten, onder meer fiscaal, om minder vette voedingsmiddelen op de markt te brengen. Veel mensen, vooral jongeren, eten geregeld of altijd vegetarisch. Zij moeten op school of het werk, in ziekenhuizen en instellingen een volwaardige vegetarische maaltijd kunnen krijgen.
Geestelijke gezondheidszorg 150.
De centra voor geestelijke gezondheidszorg moeten uit de taboesfeer komen. Ze moeten beter toegankelijk gemaakt worden. Dit is onder meer essentieel voor de aanpak van het toenemende probleem van depressieve aandoeningen. 151. Binnen de centra voor geestelijke gezondheidszorg moeten absoluut meer aandacht en middelen besteed worden aan de opvang van kinderen en jongeren. Wachtlijsten leiden tot onomkeerbare drama’s en zijn onaanvaardbaar. 152. Binnen de geestelijke gezondheidszorg vormen zeker de ouderen met psychische problemen een bijzondere doelgroep waarvoor specifieke aandacht vereist is. 153. Er moeten dringend meer middelen komen voor palliatieve zorg. 154. Zelfdoding komt in Vlaanderen veel meer voor dan in andere landen. Het is de belangrijkste doodsoorzaak voor dertigers en voor mannelijke veertigers. Vele mensen kunnen niet meer mee. Er is teveel stress op school, op het werk, in het gezin. Ook vele ouderen zien in zelfdoding een uitweg voor hun eenzaamheid, vertwijfeling en toenemende zorgafhankelijkheid en mentale ontreddering. Zelfmoordpreventie moet een belangrijk aandachtspunt van het beleid worden. Daarnaast is het dringend nodig begeleidingsmogelijkheden te creëren voor de nabestaanden. Momenteel bestaat deze begeleiding haast volledig uit vrijwilligerswerk
17
Armoede Gecoördineerde aanpak 155.
Om er te wonen is ons land officieel het zesde beste ter wereld. Toch leeft 7% van de Vlamingen en Belgen permanent in armoede. 13% van de bevolking loopt het risico om in de armoede terecht te komen. Zowat 1 miljoen Belgen voelt dus aan den lijve wat armoede betekent. Daarvan zijn de tienduizenden dak- of thuislozen de meest schrijnende uitwassen. Deze cijfers zijn anno 2004 schrijnend, beschamend en een smet op het imago van welvarend Vlaanderen. Ook Vlaanderen ontsnapt dus niet aan de kloof tussen de wenselijkheid van welvaart voor iedereen en de werkelijkheid van uitsluiting van velen. Deze hardnekkige kloof moet dan ook zo snel mogelijk gedicht worden. 156. Armoede bestrijden is niet alleen een kwestie van een inkomenspolitiek. Het is vooral zaak om structurele maatregelen te nemen in het onderwijs, in de (sociale) huisvesting, de zorgsector, de arbeidsmarkt, het cultuur- en sportbeleid, de vrijetijdsbesteding, … Op elk beleidsdomein, op elk departement moet armoedebestrijding dan ook een prioriteit zijn. 157. Voor elke maatregel moet een armoede-effectenrapport opgemaakt worden. Dit voorkomt maatregelen die uitsluitend werken. Het huidige beleid van planning door middel van het jaarlijks actieplan en het overleg met de lokale en federale overheden moet worden verdergezet en geïntensifieerd. 158. Het is dan ook belangrijk dat er een coördinerend minister blijft die zijn of haar collega’s op de andere beleidsterreinen kan aanspreken. Dit moet onderbouwd worden door interdepartementaal overleg binnen de Administratie en een geïntegreerde planning. Tenslotte moet het Vlaams armoedebeleid zich ook inschrijven in een gecoördineerde aanpak met de andere overheden, onder andere in het kader van het Steunpunt tot Bestrijding van Armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting.
Participatie 159.
Participatie is de tegenhanger van uitsluiting. De armen zelf betrekken in de samenleving en het beleid moet dan ook het speerpunt zijn van een armoedebeleid. Tijdens de vorige legislatuur werd het Armoededecreet goedgekeurd. De uitvoering moet op volle kracht doorgaan. Dat betekent dat er voldoende middelen worden voorzien en het vooropgestelde groeiscenario wordt gevolgd. De financiering moet mee evolueren met de groei van het aantal verenigingen waar armen het woord nemen. 160. Tijdens de afgelopen legislatuur studeerden ook de eerste 19 ervaringsdeskundigen in de armoede en de sociale uitsluiting af. Ze moeten een brug slaan tussen twee totaal verschillende leefwerelden, die decennialang van elkaar zijn gescheiden door onwetendheid, onverschilligheid en diep gewortelde vooroordelen. Deze ervaringsdeskundigen moeten in alle segmenten van de samenleving worden betrokken: in het beleid, in het wetenschappelijk onderzoek, in het onderwijs, in de hulpverlening, in de arbeidsbemiddeling, in de justitie… De ervaringen van armen zijn immers voor de hele samenleving een enorme verrijking. Om de verdere opleiding en volwaardige tewerkstelling van ervaringsdeskundigen te garanderen, moet de overheidsfinanciering mee evolueren met het aantal deelnemers. sp.a engageert zich ook om actief ervaringsdeskundigen bij beleidsacties te betrekken. Armen en hun verenigingen zullen onder andere via het Vlaams Netwerk en de Interparlementaire Werkgroep Vierde Wereld structureel bij de beleidsvoorbereiding en -opvolging betrokken worden.
Plaatsing 161. Plaatsing van kinderen of jongeren in instellingen heeft het uiteenvallen van de gezinnen tot gevolg, waardoor menselijke drama’s vergroten. Bovendien durft een jeugdige plaatsing in een instelling wel eens met zich meebrengen dat deze jongeren onvoldoende bagage meekrijgen voor het opbouwen van een pedagogische relatie met hun eigen kinderen. Voor sp.a is plaatsing in een instelling dan ook de laatste oplossing. Thuisbegeleiding kan daarentegen veel plaatsing voorkomen. De bestaande thuisbegeleidingsdiensten moeten dan ook verder ondersteund worden en het aanbod moet veralgemeend worden over het hele grondgebied. 162. Op preventief vlak wil sp.a steun geven aan initiatieven die opvoedingsondersteunend werken. Ook is een belangrijke preventieve rol weggelegd voor schoolopbouwwerk. Deze werkvorm legt de link tussen ouders, de buurt en de school. Het voorkomt dat mensen onopgemerkt uitgesloten worden en dat reeds op vroege leeftijd kansen worden ontnomen. Bovendien moet het vragen van
18
(opvoedings)hulp uit de taboesfeer gehaald worden. Hulp vragen is geen schande, maar getuigt van verantwoordelijkheidszin en het erkennen van de eigen (on)mogelijkheden.
Thuis- of daklozen 163.
Gezien de complexiteit moet thuisloosheid via een globale strategie op verschillende terreinen tegelijk worden aangepakt. Er moet werk worden gemaakt van meer en betere opvangstructuren. Daarnaast is samenwerking tussen welzijn en aanpalende sectoren cruciaal. Om een integraal zorgaanbod uit te werken moet op maat van de thuisloze gewerkt worden. Veel belang moet dan ook gehecht worden aan cliëntparticipatie en zelfbeschikkingsrecht. De lokale overheden moeten bij deze globale aanpak worden betrokken.
Maatschappelijke dienstverlening 164.
Binnen de hulp- en dienstverlening is er vaak een tekort aan de nodige middelen en personeel, wat de kwaliteit van het hulpaanbod schaadt. Onder druk van wachtlijsten treedt soms zelfs ‘afroming’ op van het cliënteel: probleemsituaties waarbij men op korte termijn positieve resultaten verwacht, krijgen wel eens voorrang. Deze wachtlijsten moeten zo snel mogelijk worden afgebouwd.
Schulden 165.
Op elke tussenkomst van de deurwaarder worden allerlei indirecte taksen geheven ten koste van de schuldenaar. Innings- en kwijtingsrechten maken de schulden van kansarme mensen nog zwaarder. Deze onrechtvaardige belastingen moeten afschaft worden. Ook verdienen de schuldbemiddelaars een betere ondersteuning en financiering. Omwille van de wachtlijsten, groeien de schulden immers nog.
19
Wonen Wat we willen 166.
Wat we willen, is eenvoudig: voor iedereen een goed en betaalbaar dak boven het hoofd. We willen een woonbeleid voor àlle Vlamingen. We pleiten voor maatregelen voor huurders én eigenaars. Ons verhaal is géén of of verhaal. Het is een én én verhaal want er zijn 1001 wegen om het recht op wonen in Vlaanderen te realiseren, als eigenaar of als huurder. We vertrekken hierbij resoluut vanuit de woonnoden van de Vlaming en niet vanuit de bestaande structuren. We willen de mensen een maximale keuzevrijheid geven, tussen kopen, bouwen of huren. Gemeentelijke woonbureau’s moeten hem of haar daarbij begeleiden.
Sociale woningen 20.000 bijkomende sociale huurwoningen 167. De middelen voor de bouw van sociale huurwoningen zijn de voorbije regeerperiode verdrievoudigd. We willen het budget in de komende periode met nog eens 50 % verhogen zodat er jaarlijks zeker 4000 sociale huurwoningen bijkomen, 20.000 in totaal. Op termijn moeten in elke gemeente minstens 5 % van de woningen sociale huurwoningen zijn. 168. De Vlaamse overheid en de gemeenten sluiten daarvoor wooncontracten af, in nauwe samenwerking met de woonmaatschappijen, de OCMW’s én de privé. Woonmaatschappijen die het wooncontract willen uitvoeren, worden financieel beloond. Gemeenten met minder dan 2.5 % sociale woningen en die elke medewerking weigeren, zien hun aandeel in het Gemeentefonds verminderd. 169. De verkoop van sociale huurwoningen komt de huurder die wil kopen, ten goede. Omdat woningen betaalbaar moeten blijven, zal de opbrengst maar volstaan voor een half nieuw huis. Natuurlijk moet het uiteindelijk resultaat zijn dat er meer huizen staan voor minder huurders. De maatschappijen die sociale woningen verkopen moeten prioritair trekkingsrecht krijgen op een op te richten compensatiefonds. Na vijf jaar, op het einde van de rit, moeten de maatschappijen die huizen verkopen méér woningen hebben in plaats van minder. Sociaal woningplan 170. Met een meerjarenplan, een sociaal wonenplan, willen we de toekomst én het draagvlak van de sociale huisvesting veilig stellen, zodat de sector ook op langere termijn nieuwe woningen kan bouwen. Nieuwe projecten zijn immers voor meer en meer maatschappijen een probleem. We zijn wel van oordeel dat de Vlaamse overheid eerst zelf samen met de sociale huisvestingsmaatschappijen orde op zaken moet stellen. 171. In afwachting van de uitvoering van het meerjarenplan moeten huurverhogingen geblokkeerd worden. De huurders mogen niet opdraaien voor de financiële problemen bij sommige sociale huisvestingsmaatschappijen. De overheid moet voldoende middelen voorzien om alle maatschappijen die veel lage inkomens huisvesten en daardoor hun sociale rol naar behoren vervullen en dus minder huur ontvangen, financieel bij te springen door een subsidie te geven die dat verlies compenseert. Deze huursubsidie moet een blijvende maatregel zijn, niet een voor een of twee jaar. 172. De structurele gezondmaking van de sector hangt ook af van een evenwichtigere samenstelling van de huurderspopulatie. Daarom moeten de inkomensgrenzen drastisch versoepeld worden. Tweeverdieners met een gewoon inkomen moeten er ook terecht kunnen. Dat komt het imago van de sociale huisvesting ten goede en brengt nieuw leven in de wijken. Hierdoor is er terug meer financiële en andere solidariteit. Uiteraard is dit slechts aanvaardbaar als we blijven investeren in meer sociale woningen. 173. Maatschappijen moeten hun kerntaak – het huisvesten van lage inkomens - kunnen blijven waarmaken. Daarom reserveren we altijd een derde van de woningen in een woonproject voor de lagere inkomens. En een ander derde moet gaan naar de echt lage inkomens. Aan de maatschappijen die hun sociale opdracht naar behoren vervullen, geven we een woonbonus voor elk gezin met een erg laag inkomen dat een woning toegewezen krijgt. 174. De woonmaatschappijen krijgen meer ruimte om – in samenspraak met de gemeenten - een eigen toewijzingsbeleid te voeren. Zo kunnen ze beter de leefbaarheid van de woonprojecten bewaken en rekening houden met plaatselijke omstandigheden. De toewijzingen moeten eerlijk verlopen en daarom moet de Vlaamse overheid er op toezien.
20
175.
De financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen wordt grondig herzien. Deze moet de werking van de maatschappijen structureel waarborgen: ze moet toelaten om nieuwe woningen te bouwen, echt lage inkomens te huisvesten en om naar behoren de sociale leefbaarheid te waarborgen.
Starterswoningen 176. Elke sociale huisvestingsmaatschappij is verplicht om bij elk nieuw sociaal woonproject van enige omvang een bijkomend percentage woningen te bouwen. Door de technische knowhow en het schaalvoordeel kan dit aan scherpe prijzen. In principe worden deze starterswoningen niet gesubsidieerd. Ze worden verhuurd buiten het sociale huurstelsel aan jonge startende gezinnen. De verhuring van een aantal starterswoningen levert de sociale huisvestingsmaatschappij bijkomende inkomsten op en helpt zo nieuwe projecten te financieren. Tenslotte wordt zo het draagvlak en het imago van ‘sociale huisvesting’ groter. Mensen van buiten de doelgroep hebben baat bij de woonmaatschappij en er is meer sociale vermenging. Gemeentelijke woonbureaus 177. De bestaande sociale huisvestingsmaatschappijen moeten woonmaatschappijen worden en hun werking uitbreiden naar àlle Vlamingen. Zowel huurders als kopers kunnen er terecht. Ze zijn namens de gemeente bezig met de woonproblemen van de inwoners, en zoeken voor hen creatieve oplossingen op maat. De woonmaatschappijen zijn de spil van de gemeentelijke woonbureaus. Deze moeten het enige loket zijn voor alle vragen rond wonen. De gemeenten sturen de woonmaatschappijen aan via een lokaal woonplan waarin ieders taak duidelijk vastgelegd is. Per gemeente of groep van gemeenten hoeft er niet meer dan één woonmaatschappij te zijn. Ze moeten ofwel fuseren ofwel in een hecht samenwerkingsverband stappen. Bewonersgroepen Representatieve bewonersgroepen verdienen erkenning. Ze hebben recht op een ruimte voor hun werking en op materiële ondersteuning. Het Vlaams Overleg Bewonersbelangen kan hen hierbij helpen. De Vlaamse overheid zal samen met de woonmaatschappijen een polis afsluiten teneinde hun aansprakelijkheid als vrijwilliger te verzekeren. Woonmaatschappijen moeten hun werking opengooien en inspraak van de georganiseerde bewoners toelaten. Eenmaal per jaar leveren de bewoners een ‘bewonerstoets’ af over de werking van hun maatschappij.
178.
Eigen woningbezit Kopen aantrekkelijk maken 179. Wie tijdig een huis kan kopen, hoeft later niet elke maand een deel van zijn pensioen aan de huisbaas af te geven. De mensen moeten dus gemakkelijker een huis kunnen kopen. We pleiten voor de afschaffing van de 1.3 procent belastingen op hypothecaire leningen. We willen niet weten van een belasting op het hebben van geen geld. 180. Om de rentevoet te doen dalen moet de overheid zijn waarborg voor hypothecaire leningen voor de aankoop, de bouw of de renovatie van een woning bij gelijk welke kredietinstelling geven. Daardoor kunnen mensen meer lenen en aan een lagere rentevoet. We wensen de gewestwaarborg nog verder uit te breiden door het optrekken van de maximumverkoopwaarden. Dat is nodig wegens de stijgende grondprijzen. Voorwaarde is dat men geen andere woning in eigendom heeft. 181. Aan de banken vragen we creatieve drempelverlagende leningsformules. Een interessante vorm van huurkoop die een groep mensen over de streep kan trekken, is een lening die enkel de afbetaling voorziet van de interesten, niet van het kapitaal. Bij overlijden of verstrijken van de leningsduur is de woning van de bank, tenzij men eerder het kapitaal heeft afgelost. De leninglast is lager, wat de instap in een eigendom vergemakkelijkt. En waarom niet meer formules die de afbetaling laten schommelen naargelang de leeftijd ? In plaats van meteen maandelijks een vast bedrag af te betalen, betaalt men in een eerste periode (opbouw loopbaan en gezin) minder, vervolgens (wanneer men meer verdient en de kinderen de deur uit zijn) meer om dan tot aan het pensioen weer veel minder te betalen. En waarom zou de privé samen met de banken niet meer gaan experimenteren met erfpacht ? Doordat de particulier de grond niet moet aankopen, zakt ook daar weer de drempel. Hoe meer creatieve formules op de markt, hoe beter. 182. De bestaande gratis inkomensverliesverzekering (verzekering gewaarborgd wonen) moet nog aantrekkelijker gemaakt worden. De beperking in oppervlakte van woning en appartement is een
21
voldoende sociaal selectiecriterium. En de inkomensgrenzen zijn overbodig. Zo kunnen twee goede verdieners die met een normale woning tevreden zijn, toch in aanmerking komen. 183. De registratierechten op de verdeling van een woning bij echtscheiding moeten worden afgeschaft. De partner die de woning overkoopt moet op het andere deel registratierechten betalen, terwijl er al registratierechten betaald zijn bij de aankoop. Men mag de mensen geen twee keer laten betalen. Bovendien is het niet logisch om successierechten op de eigen woning te laten betalen bij overlijden van één van de partners. 184. Vlaanderen moet aan de federale overheid vragen om het ereloon van de notaris te verlagen.. Door de verlaging van de registratierechten kregen ze veel meer klanten over de vloer en die tendens zal normaal aanhouden. Ook e-gov verlaagt de kosten van de notarissen. Op langere termijn moeten de tarieven vrij worden. 185. . Voor de jongeren willen we het woonsparen, naar het voorbeeld van het pensioensparen, aantrekkelijk maken. Ouders die voor hun kinderen aan woonsparen doen en jongeren die zelf aan woonsparen doen of het woonspaarplan van hun ouders voortzetten, kunnen zoals bij pensioensparen maximum 600 euro per jaar per kind fiscaal aftrekken. Zo genieten ouders én jongeren ook van een belastingvoordeel terwijl ze kapitaal bijeen sparen om later een woning aan te kopen. 186. Het Vlaams Woningfonds zal 1000 bijkomende hypothecaire leningen aanbieden tegen een lage rentevoet aan startende gezinnen zonder kinderen die het door de stijgende prijzen moeilijk hebben om een woning te kopen. 187. Bij aankoop door een groep van gezinnen van een al dan niet verlaten (bedrijfs) gebouw of van een geheel van aaneengesloten woningen in een bouwblok wordt het registratierecht verlaagd tot 5 %. Voorwaarde is dat in het nieuwe complex elke woning (huis en appartement) over een buitenruimte beschikt, dat het complex een gemeenschappelijke ruimte heeft, bovendien autoluw is, én energiezuinig. ( voorbeelden : woonproject De Cirk en site van de Alsberghe- Van Oostfabriek te Gent). De Vlaamse overheid zal dergelijke projecten actief ondersteunen met informatie en advies. Zo willen we ertoe bijdragen dat studenten die een gezin stichten maar geen woning met een tuin vinden toch in de stads-en dorpskernen blijven wonen. Bovendien stimuleren we hiermee de ontpitting van binnengebieden. 30.000 bijkomende betaalbare bouwgronden 188. We moeten de bouwgronden goedkoper maken door meer betaalbare bouwgronden op de markt te brengen. Een groter aanbod zal leiden tot lagere prijzen. De overheid zal daarom samen met de provincies en de gemeenten - en in samenwerking met de privé - een actieplan maken zodat er per provincie en per jaar meer betaalbare bouwgronden vrijkomen. In totaal willen we zo 30.000 extra kavels voor de hele legislatuur mobiliseren. De nieuwe woningmaatschappijen moeten deze belangrijke opdracht opnemen in hun gemeente. Vanzelfsprekend moet hard worden opgetreden tegen speculatie.
Betaalbare huurwoningen Met een Woonbevak minstens 3000 bijkomende private huurwoningen 189. Er staan te weinig degelijke betaalbare gezinswoningen te huur. De prijzen swingen de pan uit. De woonlasten van huurders nemen toe en zijn verhoudingsgewijs groter dan die van eigenaars. Hierdoor is de druk op de sociale wachtlijsten te groot. En ook de woningkwaliteit van huurwoningen is minder goed. Vlaanderen moet - in samenwerking met de federale overheid en de privé - werk maken van een actieplan om in de komende jaren het aanbod van betaalbare huurwoningen te verhogen. 190. Dat plan bevat twee sporen: de woonmaatschappijen en sociale verhuurkantoren moeten in het kader van de gemeentelijke woonbureaus als echte ‘maatschappelijk makelaars’ werken en hun actieradius en meer woningen in beheer nemen. Maar dat zal niet volstaan. Samen met de privé willen we op een termijn van 5 jaar bijkomend 3000 betaalbare huurwoningen op de private huurmarkt brengen. We zorgen ervoor dat iedereen er baat bij heeft. Omdat het gaat om ‘sociale woningen’ geniet de verhuurder van het verlaagd BTW-tarief van 12% (i.p.v. 21%). En met de uiteindelijke winnaar de huurder. Zo levert ook de privé een bijdrage aan het verminderen van de wachtlijsten voor een sociale woning. 191. De Vlaamse overheid, de gemeenten, OCMW’s en de privé moeten een Vlaamse Woonbevak oprichten. Die trekt kapitaal aan bij particulieren en bij institutionele beleggers en investeert in de bouw of aankoop en beheer van huurwoningen. De particuliere of de institutionele belegger krijgt hierdoor de mogelijkheid om te beleggen in vastgoed zonder zelf het beheer ervan en de daarmee
22
gepaard gaande zorgen te hebben. Bovendien geniet men van de voordelen van een vastgoedbelegging zoals een goed rendement en de risicospreiding over vele gebouwen. De beleggers krijgen op hun aandelen een dividend betaald uit de huurinkomsten van het vastgoed. De belegging geniet hetzelfde gunstige fiscale regime als alle andere bevaks. Om de aantrekkelijkheid voor particulieren te verhogen worden de aandelen vrijgesteld van successierechten. Het voordeel voor de Vlaamse overheid is duidelijk. Het kapitaal komt hoofdzakelijk van de markt en betaalt zichzelf terug via de huuropbrengsten. Om de huurprijzen betaalbaar te houden is er een huursubsidie voor minderbegoede huurders.Bewoners van wijken worden gestimuleerd om ‘wijkaandelen’, dwz. gezamenlijke vastgoedcertificaten, aan te kopen bij de Woonbevak. Ze krijgen bij aankoop van een certificaat een feestcheque of een eenmalige materiële ondersteuning van hun werking. Betaalbare huren 192. Met een groter aanbod van huurwoningen willen we de huurprijzen doen dalen. Maar toch blijft voor velen de hoogte van de huur een groot probleem. Daarom zijn bijkomende maatregelen nodig: Vlaanderen moet samen met de federale overheid een huurdatabank oprichten. Meer transparantie over de gevraagde huurprijzen draagt bij tot een zekere prijsbeheersing. Bij de aanbieding van een huurwoning moet de prijs verplicht worden bekendgemaakt. Bovendien moet de registratie van de huurovereenkomst bevorderd worden en via de gemeente gebeuren bij de inschrijving in de gemeente. Zo krijgt ook de gemeente zicht op de prijzen. Samen met de federale overheid moet de Vlaamse overheid werk maken van de oprichting van huurcommissies. Daarin zetelen vertegenwoordigers van huurders en verhuurders. Wanneer een huurder van oordeel is dat de huurprijs niet redelijk is omdat ze niet in verhouding staat met de kwaliteit, kan hij zich wenden tot de huurcommissie. De commissie geeft een advies over de redelijke prijs. Indien dit niet tijdig betwist wordt, is de geadviseerde huurprijs bindend. Zo willen we geleidelijk de faire huurprijszetting bevorderen. 193. We willen het stelsel van huursubsidies heroriënteren en meer middelen geven. Huurders die op 1.1.2004 al 4 jaar ingeschreven zijn voor een sociale woning krijgen, een huursubsidie. En de huursubsidies moet ook kunnen betaald worden bij een ongeschikt-en onbewoonbaarverklaring. Bovendien moet de huursubsidie automatisch worden. Ter gelegenheid van een adresverandering dient de gemeente de aanvraag in. Wanneer de verhuurder een renovatiepremie krijgt, wordt meteen nagekeken of de huurder in aanmerking komt en wordt alles geregeld. Ook bij de toewijzing van een sociale woning wordt de aanvraag geregeld. Andersom zal een begunstigde van een huursubsidie automatisch bij een woonmaatschappij worden ingeschreven. 194. Vlaanderen zal huurders en verhuurders van in Vlaanderen gelegen huurwoningen ertoe aanzetten om de huurwaarborgen te centraliseren in een Huurwaarborgfonds. Het beheer wordt verzorgd door één kredietinstelling, in overleg met vertegenwoordigers van huurders en verhuurders. De Vlaamse overheid zal mét de OCMW’s die dat willen, een eenmalig startkapitaal inbrengen. De centralisering van al deze gelden levert de huurder een hoger rendement op. Het fonds zal bovendien aan de verhuurder de huurwaarborg voorschieten wanneer een huurder met een laag inkomen het bedrag niet in een keer kan betalen.
De kostprijs van een woning verlagen 195.
Met de privé willen we ook zoeken naar goedkopere bouwmethodieken. De Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en de Vlaamse Confederatie Bouw richten daartoe samen een kenniscentrum op. De praktische bouwtips worden publiek gemaakt. Het ereloon van de architecten in de sociale huisvesting is nu niet hoog. We stellen voor om het te verhogen indien hij beneden de vooropgestelde kostprijs blijft met behoud van alle garanties op het vlak van kwaliteit.
De woningkwaliteit verder verbeteren 196.
Particulieren die woningen renoveren, moeten ondersteund worden met voordelige leningen en een substantiële renovatiepremie. 197. Huisjesmelkerij moet kordaat aangepakt worden. De strafmaat moet hoger, en aangevuld met inbeslagname en verbeurdverklaring. Zoals al voorzien in de vreemdelingenwet, zal de huisjesmelker de kosten van herhuisvesting moeten dragen. Een norm op de minimale grootte van woningen en een maximum bewoningsnorm moet onverantwoorde opsplitsing van woningen bestrijden.
23
198.
Vooraleer woningen ongeschikt- en onbewoonbaar verklaard worden, moet de gemeente herhuisvestingsscenario’s klaar hebben. Krotbewoners hebben recht op woonbegeleiding bij het woonbureau. Vooraf worden afspraken gemaakt met OCMW, woonmaatschappijen en sociale verhuurkantoren. Wanneer een gemeente veel krotwoningen heeft, heeft ze recht op Vlaamse subsidies voor de bouw van noodopvangwoningen (transitwoningen). De voorrang voor een sociale woning wordt versoepeld.
Duurzaam wonen 199.
Ter bevordering van duurzaam wonen, moet het Vlaams gewest een raamcontract af met de architecten. De bedoeling is dat elke Vlaming gratis technisch advies en informatie krijgt over wat hij kan doen om duurzamer te wonen en energie te verbruiken. De sector sociale huisvesting levert al een grote bijdrage aan het halen van de Kytonormen vermits de K waarde 45 bedraagt (samen met ventilatienormen), terwijl de wettelijke norm K55 is. Aangezien 35 % van de sociale woningen nog enkele beglazing hebben, is een specifiek inhaalprogramma nodig met het oog op vervanging door dubbele beglazing. De maatschappijen krijgen daarvoor toelagen zodat de huurprijs niet stijgt.
Gemeentelijke woonbureaus bieden woontrajecten aan 200. Iemand met een woonvraag (rond huren, kopen en verkopen, bouwen, verbouwen) moet terecht kunnen bij de gemeentelijke woonbureaus. Het is een netwerk van overheidsdiensten (zoals het Vlaams Woningfonds, het OCMW of de sociale kredietinstellingen) en van de privé (bv. het plaatselijk immokantoor), waar de woningmaatschappijen de spil van zijn. Samen vormen ze een loket voor de mensen. 201. Eenieder die erom vraagt heeft het recht om bij het woonbureau een woondossier te laten openen. Er wordt dan een individueel woontraject uitgetekend waarbij, actief naar een globale oplossing wordt gezocht. Iedereen heeft recht op maatwerk: een bejaarde heeft andere woonwensen dan een jong startend gezin, een laag gezinsinkomen heeft heel andere problemen dan een hoog inkomensgezin met vragen over hoe een woning duurzaam te bouwen.
24
Stedelijk beleid 202.
Een goed stedenbeleid veronderstelt een goed ruimtelijk ordeningsbeleid volgens de verdichtingsprincipes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het Gewestelijk Ontwikkelingsplan Brussel. Die kunnen er mee voor zorgen dat de meeste mensen in stedelijke gebieden gaan wonen of er blijven wonen. De steden zijn de motor voor de sociaal-economische en culturele ontwikkeling van de regio. Wij staan een beleid voor dat de ruimte zo zuinig mogelijk gebruikt en het landelijk gebied zo weinig mogelijk versnippert. Het doel is dubbel: het leven in de steden verbeteren, zodat het meer te bieden heeft aan de bevolking én de druk op de open ruimte verminderen. 203. De uitgangspunten en concrete maatregelen om de stedelijke kwaliteit te versterken, gelden in principe voor elke woonkern of beter gezegd voor het volledige geürbaniseerd gebied: de grootsteden, de centrumsteden en de dorpskernen. Eerst en vooral moeten in de kernen bestaande panden aangepast en verbeterd worden. Daarbovenop moet de invulbouw aangemoedigd worden. Bijkomende nieuwbouw situeert zich in de kernen of sluit aan bij deze kernen. 204. In het stedelijk gebied moet er een evenwicht komen tussen economische bedrijvigheid en wonen. Kleinschalige en niet-hinderlijke activiteiten kunnen zich verweven met het wonen, op voorwaarde dat de draagkracht van de buurt niet wordt overschreden. Lokale besturen moeten ondernemerschap en innovatie bevorderen, vooral voor de kleine en middelgrote ondernemingen. Plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van laaggeschoolden en het bedrijfsleven in de meest achtergebleven buurten, moeten extra ondersteund worden. 205. Ook fiscaal moet het wonen in de stad aantrekkelijker gemaakt worden, ondermeer via verminderde registratierechten en verlaagde BTW-tarieven in de afgebakende zones voor een positief stedelijk beleid en premies voor invulbouw, koop en renovatie in de stedelijke herwaarderingsgebieden. 206. Ook een grond- en pandenbeleid, heffingen op braakliggende bouwpercelen en leegstandsheffing moeten het wonen in de stad aantrekkelijker en betaalbaar maken. Vastgoedspeculatie moet tegengegaan worden. Leegstand moet aangepakt worden door middel van stimulerende maatregelen, zoals premies voor het stimuleren van wonen boven winkels, het doen herleven van winkelstraten of het omvormen van vroegere winkelstraten tot woonstraten,…, of door afremmende maatregelen, zoals het fiscaal bestraffen van leegstand. Ze brengt immers leegstand en stadsverloedering met zich mee. 207. Er moet tevens een efficiënt grond- en pandenbeleid gevoerd worden. Daartoe moet het wettelijk mogelijk worden om binnen bepaalde (stads-)gebieden een ‘prijs’-moratorium vast te leggen. Zo kan bij de planning van grote vastgoedprojecten de overheid in een vroeg stadium de vastgoedprijzen in de omgeving van de geplande projecten tijdelijk bevriezen. De prijzen stijgen dan niet sneller dan op andere vergelijkbare plaatsen waar geen projecten worden ontwikkeld. 208. Mede dankzij initiatieven vanuit het stedelijk beleid van de laatste jaren zien we de eerste tekenen van kentering: de stadsvlucht lijkt gekeerd. Tegelijkertijd blijkt dat de steden nog armoede blijven aantrekken, en dat achterstellings- en dualiseringstendenzen zich blijven doorzetten. De continue instroom van nieuwkomers (asielzoekers, illegalen, volgmigratie in het kader van gezinshereniging) met weinig of minder middelen en kansen en met weinig onmiddellijk bruikbaar menselijk kapitaal blijft een groeiend en onderschat probleem. 209. Gettovorming en achterstandswijken moeten vermeden en bestreden worden. De doelstelling is sociale mix. Dit veronderstelt ook een spreiding van asielzoekers en het aanpakken van huisjesmelkers. 210. De grote uitdaging wordt om bij een vernieuwde aandacht voor het wonen in de stad bij de middenklassen de sociale verdringing vanuit de vernieuwde wijken naar andere buurten in de stad tegen te gaan. Sociale mix moet nagestreefd worden, onder meer via kleinschalige projecten in de huur- en de koopsector. Deze vermenging geldt op vele vlakken: inkomen, verhouding actieven en nietactieven, sociale positie, opleidingsniveau, leeftijd, grootte en samenstelling van de huishoudens, etnische afkomst en nationaliteit. Deze vermenging moet overal nagestreefd worden tussen steden en hun gesuburbaniseerde rand, tussen meer gegoede buurten en volkse wijken, binnen buurten, straten en wooncomplexen. 211. De stedelijke ruimte moet niet langer ingericht worden op basis van de dominantie van de auto, maar vanuit de stedelijke structuur en de ruimtelijke kwaliteit. Als we van het verstedelijkt gebied een alternatief willen maken voor het wonen op het platteland, is er dus veel te doen: straten als speel- en
25
ontmoetingsplaatsen, verspreide openbare groenelementen - met speelruimte voor kleuters, bosjes en speelterreinen voor grotere kinderen - rust in de omgeving als alternatief voor professionele stress, toegankelijkheid en veiligheid voor minder mobiele mensen en bejaarden, een netwerk van voet- en fietspaden los van de drukke verkeerswegen,… 212. Leefbaarheid vraagt ook om veiligheid. Maatregelen die de veiligheid bevorderen zijn ook verbonden met een evenwichtige spreiding van de woonkwaliteit. Onveiligheidsgevoelens als gevolg van ruimtelijke kenmerken kunnen verminderd worden door de omgeving aantrekkelijk te maken (goed onderhouden, zonder sporen van criminaliteit of vandalisme), door de controleerbaarheid en de zichtbaarheid te vergroten (kunnen zien en gezien worden). 213. Een actief ruimtelijk beleid kan de sociale veiligheid verbeteren bij de planning van gebouwen en openbare ruimtes (bijvoorbeeld parken, stationsomgevingen, sportinfrastructuur,…), ook en vooral door specifieke aandacht te besteden aan bouw-, groen- en verlichtingsplannen. De sociale samenhang tussen de bewoners onderling en hun betrokkenheid tot de buurt kunnen bevorderd worden door ingrepen in de fysieke omgeving (speeltuinen, ontmoetingsruimten, inschakelen van bewonersgroepen bij de inrichting) en door het opzetten en begeleiden van bewonersondersteunende initiatieven zoals bewonersorganisaties of -raden en overlegstructuren. 214. De centrumsteden verdienen dus verdere compensatie voor de meerkost van de centrumfuncties die zij opnemen en waarvan ook de inwoners uit de rand gebruik maken, zoals dat nu reeds gebeurt bij de verdeling van de middelen van het Gemeente en Stedenfonds. 215. Gemeenten, centrumsteden en grootstad verschillen sterk in grootte en sociologische samenstelling. Dit heeft gevolgen voor de bestuurlijke organisatie. Een stad blijkt soms te klein en soms te groot. Wij pleiten daarom voor differentiatie en maatwerk. Differentiatie wil zeggen dat de federale en de Vlaamse overheid de gemeenten niet meer als een homogeen blok beschouwen, maar rekening houden met de diversiteit in grootte en verstedelijking. Maatwerk wil zeggen dat de Vlaamse en federale overheid de lokale stadsbesturen voldoende vrijheid laten om zelf te bepalen hoe zij een aantal doelstellingen invullen. 216. Het nieuwe Gemeentefonds en Stedenfonds zijn een stap in de richting van vereenvoudiging, maar toch hebben de lokale stadsbesturen nog af te rekenen met remmende betutteling. De Vlaamse overheid moet in overleg een aantal doelstellingen afspreken en de administratie moet ondersteunen bij het beleidsvoorbereidend werk, maar zich niet moeien met de concrete uitvoering. Evaluatie van de resultaten kan achteraf in rekening gebracht worden bij de verdelingscriteria van de fondsen. Ook voor het Stadsvernieuwingsfonds moet een minder dure en tijdrovende manier van werken gevonden worden, of het kan ondergebracht worden bij het stedenfonds, waarbij de Vlaamse administratie helpt bij de coaching en ondersteuning van grote projecten. 217. Er zijn momenteel in het Vlaams gewest meer dan 400 ambtenaren betrokken bij het toezicht op de 308 Vlaamse gemeenten. Voor elke gemeente is er dus een ambtenaar die voltijds toekijkt of de gemeente wel alle wetten en reglementen volgt. Als we de gemeentelijke autonomie echt willen respecteren, moet dat aantal drastisch verminderd worden. De rol van het gewest moet eerder ondersteunend, dan controlerend en betuttelend zijn. 218. Een substantieel deel van de budgettaire ruimte die vanaf 2005 vrijkomt dankzij de Lambermont-akkoorden moet aan het gemeentefonds worden toegekend. 219. Om tot een geïntegreerde stadsontwikkeling te komen is er nood aan meer coördinatie, beleidsafstemming en complementariteit tussen verschillende stedelijke programma’s (Europese structuurfondsen, federaal grootstedenbeleid, preventie en veiligheidscontracten, Stedenfonds, wijkcontracten in Brussel…) via coördinatiediensten in de grote steden.
26
Jeugd(werk)beleid Participatie 220.
We geloven in de kracht en creativiteit van de jeugd. Rekening houden met wat jongeren zelf belangrijk vinden, is geen luxe. Jongeren moeten de kans en ruimte krijgen om hun kwaliteiten en talenten te ontwikkelen. Vaak wordt hun mondigheid en betrokkenheid onderschat. Jongeren weten zelf wel wat hun noden zijn en kunnen hun verzuchtingen beter dan wie ook verwoorden. Aan moraliserende uitspraken en betuttelende houdingen hebben jongeren geen boodschap. 221. We kunnen echter niet ontkennen dat het jeugd(werk)beleid de laatste jaren onwaarschijnlijk veel gerealiseerd heeft. Na het niveau van de gemeente en de provincies is er voor het eerst op Vlaams niveau een jeugdwerkbeleidsplan opgesteld. Er is een nieuw decreet dat het gemeentelijk, intergemeentelijk en provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid integreert. Niet enkel het beleid, maar ook de sector heeft heel wat inspanningen geleverd. Toch verdienen nog veel problemen extra aandacht. Moeilijkheden die alleen maar verholpen kunnen worden mits een sterke participatie van de jongeren. Een goed jeugdbeleid is een beleid van, voor en door jonge mensen.
Meer ruimte 222.
Jongeren hebben ruimte nodig om hun ding te doen: spelen, sporten, fuiven, rondhangen,… Voor infrastructuur is er nog veel te doen. Er is in Vlaanderen nog steeds een grote behoefte aan veilige, goed bereikbare en aantrekkelijke infrastructuur voor jongeren. Naast financiële impulsen om de jeugdinfrastructuur verder uit te bouwen, is het belangrijk om een oplossing te vinden voor het probleem van zonevreemde jeugd(werk)infrastructuur. 223. We pleiten voor meer speelzones in bossen, zonder bestaande natuurbeschermingsmaatregelen in gevaar te brengen. Waar het kan moeten bossen opengesteld worden voor jeugdbewegingen. 224. Om het aantal speelruimten verder uit te breiden, willen we de bestaande lokale speelpleinwerkingen stimuleren, een jeugdwerkvorm die duidelijk in de lift zit. Het succes ervan kan niet alleen in verband gebracht worden met de speelfunctie van zo’n werking. Ook de behoefte aan vakantieopvang maakt dat ze heel wat kinderen en jongeren bereiken. Kinderen en jongeren die dikwijls niet bereikt worden door het gewone jeugdwerk. 225. Het gebrek aan speelruimte in grootsteden is soms schrijnend. Bestaande sport-, cultuur- en schoolinfrastructuur openstellen voor het jeugdwerk kan het gebrek aan ruimte opvangen. Ook het groot tekort aan repetitie- en atelierruimte voor jongeren kan hierdoor verholpen worden.
Billijke vergoeding 226.
Het wordt steeds moeilijker om een fuif te organiseren. Niet alleen is er voor jongeren een tekort aan fuifruimte, bovenop de Sabam-heffing (voor auteurs) bestaat er ook nog een billijke vergoeding (voor de uitvoerders). We vinden deze regelgeving onnodig complex en pleiten er in elk geval voor het voor de jongerenorganisaties financieel draagbaar te maken.
Talent ondersteunen 227.
Jongeren die met kunst bezig zijn, zoals beginnende rockgroepjes, hebben moeite om een podium te vinden. Nieuw niet-commercieel talent komt moeilijk aan bod. Grote artistieke evenementen en muziekfestivals brengen alternatieve jongerencircuits in gedrang. En voor jongeren wordt het allemaal al snel te duur. De overheid moet zelf initiatieven nemen om jonge kunstenaars te ondersteunen. Dit kan gaan van het aanbieden van repetitie- en ateliersruimte voor jonge artiesten tot het aanbieden van materiaal.
Kansengroepen en interculturele contacten 228.
Niet alle jongeren hebben evenveel mogelijkheden en kansen om zichzelf te ontplooien. Ondanks het grote aanbod aan jeugdwerkingen, sportclubs, vakantiekampen, muziek- en dansscholen, zijn er altijd jongeren die uit de boot vallen. De lokalen zijn bijvoorbeeld niet aangepast aan jongeren met een handicap, allochtone jongeren ondervinden vaak moeilijkheden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt en ook jongeren uit een armoedesituatie vinden weinig aansluiting bij het gewone jeugdwerk. Een jeugdbeleid gericht op het verhogen van kansen kan hun algemene maatschappelijke positie verbeteren. Organisaties en verenigingen dienen dan ook hun aanbod zoveel mogelijk open te
27
stellen. Initiatieven die een verbetering van de maatschappelijke positie van kansengroepen nastreven, verdienen dan ook extra steun. 229. Ook het internationaal jeugdwerk verdient een volwaardige plaats. Interculturele contacten stimuleren solidariteitsgevoelens, openheid en tolerantie. Ze bieden ook mogelijkheden voor methodische vernieuwing en uitwisseling. Het uitbouwen van internationale contacten moet leiden tot gebruiksvriendelijke en transparante initiatieven waar alle jongeren een beroep op kunnen doen. 230. Jongeren die in het technisch- en beroepsonderwijs zitten, krijgen minder kansen om aan internationale uitwisselingsprogramma’s deel te nemen. Daarom willen we dat de overheid het opzetten van uitwisselingsprogramma’s voor technisch- en beroepsonderwijs stimuleert.
Internetpalen en hotspots 231.
De invloed van nieuwe media als internet en sms mag niet onderschat worden. Het gebruik van internet en sms bij jongeren is zonder meer spectaculair. Buitenshuis internetten blijft moeilijk en kan alleen maar via internetshop. Wij willen dat jongeren altijd en overal toegang hebben tot internet. Daarom willen we op termijn jongeren allemaal een virtueel basismobiliteitspakket aanbieden. Alle jongeren moeten evenveel toegang hebben tot het wereldwijd web. Daarom moeten in alle openbare gebouwen hotspots of lokale contactpunten komen, waardoor jongeren gratis draadloos kunnen internetten en mailen. Voor jongeren die geen draadloze computer hebben, zijn internetpalen een oplossing. Zo kan iedereen buitenshuis op het net. 232. Reclamemakers zijn steeds inventiever. Jongeren zijn dikwijls het slachtoffer van ongewenste reclameboodschappen. De nieuwste trend is reclame via SMS. Elke SMS-dienst zou een disclaimer met een stop-code moeten verzenden.
Jongeren en relaties 233.
Er moet in het onderwijs en het jeugdwerk meer aandacht besteed worden aan seksuele voorlichting en bewustmaking over veilig vrijen, seksuele overdraagbare aandoeningen en zwangerschappen. Relationele en seksuele voorlichting moet op een geloofwaardige en continue manier vertaald worden naar jongeren. We pleiten ervoor om jongeren op te leiden tot ‘jongerengezondheidswerkers’, die kunnen ingezet worden in het onderwijs en het jeugdwerk. Ook jonge seksuologen kunnen hierin een rol spelen. 234. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat jongeren bij losse contacten onveilige seks hebben. Veel jongeren hebben wel eens seksueel contact zonder voorbehoedsmiddel, waardoor ze het risico lopen op seksueel overdraagbare aandoeningen en natuurlijk om zwanger te worden. Daarom pleiten wij voor condoomautomaten op plaatsen waar jongeren veel samenkomen: scholen, cafés, jeugdhuizen en openbare gebouwen. 235. Jongeren moeten op een goede en veilige manier leren omgaan met relaties en seksualiteit. Hoewel relationele en seksuele opvoeding opgenomen zijn in de leerprogramma’s en de eindtermen van het onderwijs, toont onderzoek aan dat de opleiding op dat vlak vooral afhangt van de motivatie en de kennis van de leerkrachten. Daarom pleiten we ervoor om relationele en seksuele voorlichting op te nemen in het opleidingsprogramma van leerkrachten in wording 236. Seksualiteit is overvloedig aanwezig binnen de leefwereld van jongeren. Risicogedrag door onwetendheid komt bij hen veel voor. Daarom vinden wij het heel belangrijk om relationele en seksuele voorlichting verplicht op te nemen in de leerprogramma’s. Waarom geen vrijbewijs in het onderwijs? Een attest dat de ‘sekskennis’ valideert.
Politieke, maatschappelijke en mondiale vorming 237.
Het parlement zou naar scholen, jeugdhuizen en verenigingen moeten trekken. Op die manier kunnen jongeren kennismaken met de parlementaire instellingen. Daarom stellen wij voor om mandatarissen te verplichten aan jongeren een vastgelegd aantal rondleidingen in het parlement te geven. 238. Eens jongeren de schoolbanken verlaten zitten ze nog met ontelbare vragen. Ze stellen zich onder andere vragen over hoe ze werk moeten zoeken, hoe ze een eigen zaak kunnen beginnen of waar ze terecht kunnen om werk te vinden. We vinden het noodzakelijk om hen op weg te helpen naar juist werk of de juiste studiekeuze. Vandaar dat wij pleiten voor verplichte infolessen of sessies waar laatstejaars de nodige praktische kennis meekrijgen. Zo’n sessies op een algemene en verplichte infodag kan schoolverlaters verder helpen in het bepalen van hun keuze.
28
239.
Wij pleiten ervoor om in het onderwijs mondiale vorming eerder te zien als een proces dat in alle vakken aanwezig kan of moet zijn. Meer aandacht voor mondiale vorming betekent ook dat er een beter en groter aanbod moet geboden worden aan scholen.
Medebeheer van scholen 240.
Participatie van leerlingen op school via leerlingenraden is min of meer ingeburgerd. Maar van echte participatie in het schoolbeleid is nog geen sprake. Wij vinden dat jongeren ook een stem in het beleid van een school moeten hebben. Een leerlingenkrant en ideeënbussen vinden we wel leuk, en dankzij de leerlingenraad weten directie en leerkrachten wat er onder de leerlingen leeft. Maar wij willen een stap verder gaan. Wij vinden dat leerlingen mee moeten kunnen beslissen over zaken waar ze mee te maken hebben, zodat ze eigen verantwoordelijkheden en beslissingsbevoegdheden krijgen. Waarom zouden leerlingen bijvoorbeeld de refter niet kunnen beheren?
Vervoer naar het werk 241.
15% van de schoolverlaters is na een jaar nog nooit aan de bak gekomen, bij allochtone schoolverlaters is dit 53%. Heel wat jongeren ondervinden moeilijkheden om aan een job te geraken, vaak omdat ze gewoonweg niet op hun job kunnen geraken. Ze hebben geen wagen of er is geen bus- of tramhalte in de buurt. We moeten daarom creatief zijn in het uitdokteren van oplossingen die deze drempel voor jongeren kan wegnemen. 243. Het jeugdwerk kan een rol spelen bij het bepalen van de werkelijke competenties, door jongeren aan te sporen een map aan te leggen met bijvoorbeeld foto’s van kampen, bewijzen van kadervorming, brevetten en draaiboeken van activiteiten. Zo kunnen jongeren competenties die ze in het jeugdwerk verworven hebben valoriseren op de arbeidsmarkt.
Gezonde voeding promoten 244.
Tal van scholen verkopen snoep en frisdrank. Ze brengen op scholen soms een aardig centje op. In de meeste scholen kunnen leerlingen zelfs geen fruit kopen. Scholen horen gezonde eetgewoonten te promoten en aan te leren. Daarom willen wij scholen aanmoedigen om naast snoep- en frisdrankautomaten ook automaten met gezonde dranken te plaatsen. En waarom zouden kinderen en jongeren geen gratis fruit krijgen op school?
Wonen 245.
Eigenaars van studentenkamers kunnen hun huurprijzen ieder jaar aanpassen door contracten voor 10 of 11 maand af te sluiten. Studenten moeten een meerjarig –3 à 5 jaar – contract kunnen afsluiten met de eigenaar. Zo’n contract moet wel voor de student jaarlijks opzegbaar zijn. Zo heeft de student te minste de garantie op een vast kotprijs. 246. Studenten, jonge koppels en gezinnen kiezen de laatste jaren steeds meer voor alternatieve woonvormen. Het gezamenlijk aankopen en huren van woningen is hiervan een voorbeeld. Gemeenschapshuizen worden steeds populairder. De keuze voor een gemeenschapshuis moet gestimuleerd worden via begeleiding en premies. Ook aan de vaak ingewikkelde juridische regelgeving mag gesleuteld worden.
29
Integratie Van apart naar samen 247.
Diversiteit kan een verrijking zijn maar zorgt ook voor problemen. Wij willen geen samenleving waar iedereen zich terugtrekt op zijn eigen eiland. Nochtans neemt de segregatie eerder toe dan af. We zitten nog te veel in aparte hokjes, zowel sociaal-economisch als etnisch- cultureel, en denken nog te veel in termen van ‘wij en zij’. Segregatie en apartheid gaan samen met ongelijke kansen en ongelijke deelname aan de samenleving, dragen bij tot het ontstaan van een nieuwe sociale onderklasse en vergroten zo de samenlevingsproblemen.
Eénheid in verscheidenheid: 248.
We willen één samenleving, met ruimte voor verschillen. Maar fundamentele waarden en mensenrechten, zoals de gelijkheid van man en vrouw, scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting en de democratische spelregels staan buiten discussie. De daaruit voortkomende wetten gelden voor iedereen. Er is te lang gevochten voor de gelijkheid van man en vrouw om nu te aanvaarden dat om vermeende culturele redenen vrouwen gediscrimineerd mogen worden. Tolerantie vereist ook gezamenlijk gedeelde waarden. Religieus fanatisme en separatisme hebben daarin geen plaats. 249. Men is burger van de samenleving omdat men er woont. Dat veronderstelt rechten en plichten. Het is de samenleving van ons allemaal, waarin we evenwaardig moeten kunnen participeren, bijdragen en verantwoordelijkheid opnemen. Van minder heden naar meer doen en deelnemen: 250. Meer participatie is de hefboom tot emancipatie en integratie. Enkel discriminatie bestrijden is niet voldoende, meer mensen moeten samen aan de slag. Weten, werken en wonen zijn de sleuteldomeinen. Alle sectoren dienen op basis van indicatoren (zowel sociaal-economisch als etnischcultureel) de gegevens inzake participatie en achterstand samen te brengen in een jaarlijks rapport, een gelijke kansen barometer, waarop dan concrete doelstellingen en normen (streefcijfers) kunnen geformuleerd worden. 251. Elke school zou in haar samenstelling, zowel naar leerlingen als leerkrachten toe, een afspiegeling moeten zijn van de bevolking: een sociale mix met evenredige participatie en doorstroming van allochtonen en autochtonen. 252. In het kader van de inburgering kunnen er aan ouders taallessen gegeven worden in functie van gezins- en schoolleven, waardoor de ouders ook meer betrokken zijn met het schoolleven van hun kinderen. 253. In alle onderwijsnetten moet er plaats zijn voor een islamitisch godsdienstonderricht. Opdat dit een modern islamonderricht zou zijn, is er binnen de lerarenopleiding nood aan een vak van islamitisch godsdienstonderricht en aan een faculteit islam godsdienstwetenschap in Vlaanderen. Naast een uur waarin men de eigen levensbeschouwing kiest moet er ook een vak zijn met interlevensbeschouwelijke lessen. 254. Via het decreet op het inwerkingsbeleid moeten er voldoende beroepsopleidingstrajecten, indien nodig in combinatie met taalcursussen, voorzien worden, zowel voor de nieuwkomers in het kader van de inburgeringstrajecten, als voor werkloze allochtonen die hier al enige tijd verblijven. Van integratiesector naar deelnemend beleid 255. Een actief en activerend integratie- en inburgeringsbeleid zijn nodig. Inclusief waar het kan, categoriaal waar (tijdelijk) nodig. Het integratiebeleid is nog te veel een minderhedenbeleid, dat minderheden bestendigt in hun aparte zuiltjes en organisaties, en nog te weinig een gelijke kansen beleid dat de deelname aan de samenleving bevordert. De overheid moet hier zowel motor (drijvende kracht) als spiegel (voorbeeldfunctie) zijn. 256. De integratiesector moet een onderdeel worden van het lokale en Vlaams beleid: integratiecentra worden stedelijke of gemeentelijke integratiediensten, en binnen de verschillende Vlaamse administraties worden diversiteitscellen uitgebouwd. Niet als excuustruzen, maar als waakhonden van een inclusief en horizontaal beleid dat gericht is op participatie en emancipatie. De zelforganisaties moeten waar mogelijk betrokken worden bij reguliere initiatieven en beleid, en van daaruit ondersteund worden.
30
Van onthaal naar inburgering: 257. Inburgering moet er voor zorgen dat nieuwkomers sneller hun plaats in de samenleving vinden. Het leren van de taal, toeleiding naar een job en kennismaking met die samenleving zijn dus de pijlers van inburgering. Het is een recht en een plicht. Alle nieuwkomers van buiten de EU, ook degenen die met een Belg huwen, moeten een inburgeringstraject volgen. Hiervoor moeten voldoende inburgeringstrajecten voorzien worden, maar dit mag niet leiden tot een verdringing in het aanbod van de hier al aanwezige allochtonen. 258. De lokale overheden zorgen in overleg met het onthaalbureau en de reguliere onderwijs en arbeidsvoorzieningen voor een haalbaar en realistisch stappenplan om tot een behoeftedekkend aanbod te komen van inburgeringstrajecten. Dit wordt gefinancierd vanuit een inburgeringsfonds, naar analogie met het gemeentefonds. 259. Het onthaalbureau moet een geïntegreerd samenwerkingsverband worden, liefst op één plaats, van drie beleidsdomeinen (de onthaalbureaus, onderwijs via de Huizen van het Nederlands en werkgelegenheid via de VDAB en werkwinkel) onder regie van de lokale overheden. Klantvriendelijke screening van de nieuwkomers moet leiden tot een inburgeringstraject op maat met een snelle doorstroming naar de reguliere voorzieningen van taallessen en arbeidsbemiddeling, met als doel een zo snel mogelijke participatie op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Van Vlaams naar Belgisch en Europees 260. De wetgeving op de nationaliteitsverwerving dient grondig aangepast te worden. Het moet een recht worden op basis van duidelijke voorwaarden en met duidelijke procedures en niet langer een gunst verleend door het Parlement. Kennis van een der landstalen moet een voorwaarde zijn om Belg te worden. 261. Een samenleving die haar inwoners, ongeacht herkomst of nationaliteit, gelijke kansen en sociale bescherming wil geven en de sociale cohesie nastreeft, kan niet zomaar iedereen toelaten. De instroom van nieuwkomers moet in de mate van het mogelijke, beheerst worden, zonder afbreuk te doen aan fundamentele mensenrechten. Bijkomende arbeidsmigratie is in de huidige situatie, gezien de bestaande werkloosheid en de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie niet verantwoord. De misbruiken en uitwassen van de gezinshereniging als migratiekanaal dienen aangepakt en ingetoomd te worden.
31
Onderwijs Doelgroep ouders Een radicale strijd voor gelijke kansen 262. Uit talloze onderzoeken blijkt dat de opleiding van de ouders in grote mate de opleiding van de kinderen bepaalt. Het onderwijs bestendigt helaas de bestaande ongelijkheden. Om dit te doorbreken is een radicale hervorming van de financiering van het onderwijs nodig. Een bijkomend budget om wat in de marge te sleutelen aan de sociale ongelijkheid, is onvoldoende. We pleiten onomwonden voor een basisfinanciering - omkadering en werkingskosten - per school waarbij maximaal rekening wordt gehouden met de sociale afkomst van de kinderen. Op dit moment is het beste instrument om die afkomst te meten het opleidingsniveau van de ouders. Zolang er geen beter is, moet de basisfinanciering aan dat opleidingsniveau gekoppeld worden. Scholen die de nodige inspanningen doen om elk kind vooruit te helpen, kunnen dan rekenen op een betere financiering. Uiteindelijk komt dit alle kinderen ten goede. Want uit onderzoek blijkt dat ook kinderen van hooggeschoolde ouders het beter doen in scholen die zich inspannen voor kinderen met minder kansen. Leerkrachtige scholen waar de persoonlijkheid en het talent van elk kind belangrijk is, zijn het beste wapen tegen schoolmoeheid, het hoge aantal zittenblijvers en schoolverlaters zonder diploma . 263. Meer aandacht voor sociale problemen mag niet leiden tot minder aandacht voor individuele problemen. Individuele problemen zoals leerstoornissen, individuele taalachterstand, hoogbegaafdheid,… vergen een individuele aanpak. Een radicaal andere basisfinanciering maakt het mogelijk om alle middelen die nu aangewend worden voor het gelijkekansendecreet, te gebruiken voor kinderen met individuele problemen. 264. Ook kinderen met een handicap moeten reële kansen krijgen in het gewone onderwijs. Inclusief onderwijs is niet louter een keuze van de school. Het wil zeggen dat de school en het onderwijs aangepast moeten zijn. Er is een continuüm nodig van aangepaste gewone scholen tot specifiek buitengewoon onderwijs. 265. Elk kind heeft het recht het eindpunt te behalen, maar alle kinderen moeten niet dezelfde weg afleggen. Onderwijs moet op maat. Toetsen kunnen daarbij helpen. Toetsen dienen niet om te beoordelen en te selecteren, maar moeten een positief instrument zijn om het leerproces op maat te begeleiden. 266. De cijfers over de sociale ongelijkheid in het onderwijs tonen ook duidelijk het belang aan van vroeg en regelmatig naar school gaan. We willen dat de federale overheid dit belang onderstreept door de aanvang van de leerplicht op 5 jaar te brengen. Dan zullen alle kleuters op zijn minst het belangrijke overgangsjaar naar de lagere school volop kunnen meemaken. 267. Vanuit het Vlaams onderwijsbeleid moet extra aandacht gaan naar kinderen in het Nederlandstalig onderwijs te Brussel. Hier is er immers een specifieke pedagogische situatie: een schoolomgeving waar het Nederlands de instructietaal is in een meertalige klassituatie en waar het Frans de dominante taal is buiten de schoolmuren. Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel moet echter even kwalitatief zijn als in Vlaanderen. De leerlingen van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel moeten in dezelfde mate als de leerlingen in Vlaanderen de eindtermen kunnen halen. De Vlaamse overheid moet dit bewaken en zo nodig bijsturen. Gratis onderwijs 268. Volgens de grondwet is onderwijs gratis tot het einde van de leerplicht. De werkelijkheid is anders. De verplaatsing naar school, het lesmateriaal, schoolreizen en werkweken buiten de school, gereedschap in het technisch, beroeps- en kunstonderwijs, kosten allemaal veel. Voor ons is het grondwettelijk verzekerd gratis onderwijs even belangrijk als de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Daarom moet alles wat pedagogisch noodzakelijk is voor de ouders gratis zijn. De overige studiekosten moeten drastisch beperkt worden. De overheid moet de scholen hiervoor de nodige middelen geven. 269. Dit mag niet leiden tot onderwijs waarin alleen nog het hoogst noodzakelijke wordt aangeboden. Integendeel, de gemeenschap moet borg staan voor onderwijs, dat vernieuwend en uitdagend is. Op het niveau van de scholengemeenschappen moeten fondsen worden opgebouwd, met middelen van de Vlaamse gemeenschap, de lokale overheden en privé-partners. 270. Bovendien moeten alle scholen zich houden aan een maximumonderwijsprijs, zodat de bijdragen van de ouders voor niet-verplichte zaken binnen de perken blijven. Op die manier vermijden we dat er elitescholen ontstaan waar alleen kinderen van welgestelde ouders welkom zijn.
32
271.
Om de verplaatsingskosten van en naar school te verlichten moeten scholieren gratis met het openbaar vervoer naar school kunnen reizen zolang ze leerplichtonderwijs volgen. Voor leerlingen boven de 12 jaar moet dit via een gratis buzzy-pas kunnen en voor jongere leerlingen via ophaaldiensten van leerlingenvervoer. Voor kinderen onder de 12 jaar moet er op termijn binnen elke gemeente gratis netoverschrijdend leerlingenvervoer komen.
Eerlijke studietoelagen 272. Zolang gratis leerplichtonderwijs niet gerealiseerd is, moet in het secundair onderwijs gezorgd worden voor een optimale toekenning van de studiebeurzen. Nu doet één op vier ouders die recht heeft op een toelage geen aanvraag. De Vlaamse overheid weet echter niet wie in aanmerking komt. Hierover moeten afspraken gemaakt worden met de fiscale diensten. Zij kunnen de gemeenschappen lijsten bezorgen van gezinnen die op basis van hun fiscale aangifte aanspraak maken op een beurs. Er moet ook uitgezocht worden hoe op termijn de studiebeurzen automatisch kunnen toegekend worden. 273. De strijd tegen de fiscale fraude moet ervoor zorgen dat studiebeurzen alleen toekomen bij wie er echt recht op heeft. De koppeling van gegevensbestanden zou ook moeten toelaten dat uitgekeerde studiebeurzen op basis van fraude kunnen teruggevorderd worden. 274. Zodra het leerplichtonderwijs gratis is, zijn studiebeurzen in het secundair onderwijs overbodig. Het bedrag dat hierdoor vrijkomt kan dienen om de studiebeurzen voor het hoger onderwijs op te trekken. Meer scholieren krijgen dan de kans om zich verder te ontplooien, want ook in het hoger onderwijs is nog een lange weg te gaan.
Doelgroep: leerlingen. Ook voor leerlingen een vijfdagenweek en een achturendag 275. Scholen moeten meer aandacht hebben voor de werkdruk van leerlingen. Leerlingen moeten ook na de schooluren allerlei taken verrichten. Leerlingen die het thuis niet makkelijk hebben en bovendien veel huiswerk meekrijgen, voelen zich snel slecht in hun vel. 276. Zeker in het lager onderwijs moet huiswerk vermeden worden. In het secundair onderwijs is er overleg nodig tussen de leerkrachten, zodat er een meer evenwichtige spreiding van de huistaken komt. Na de school hebben leerlingen immers recht op ontspanning. Een aantrekkelijk secundair onderwijs 277. De kunstmatige scheiding tussen leerlingen in het secundair onderwijs moet verdwijnen. Dit kan door de verschillende 'vormen' af te schaffen en door voor de verschillende richtingen gemeenschappelijke speelplaatsen en lessen te organiseren. 278. Bovendien moeten leerlingen naast de algemene verplichte vorming, zelf vakkenpakketten kunnen samenstellen. In de eerste jaren van het secundair onderwijs starten alle leerlingen best met een gemeenschappelijk en veelzijdig vakkenpakket. Daarna kunnen ze in een modulair systeem geleidelijk voor een specifieker leertraject kiezen dat hen het best ligt. 279. Elke met succes doorlopen module moet een certificaat opleveren. Leerlingen die voor alle modules geslaagd zijn, krijgen een volwaardig diploma secundair onderwijs. Dat moet ook gelden voor de leerlingen uit beroepsrichtingen. 280. Alle leerlingen uit het laatste jaar secundair onderwijs moeten zowel in ASO, TSO als BSO via een verplichte maatschappelijke stage een grondige voorbereiding krijgen op het dagelijkse leven in de maatschappelijke werkelijkheid. Op die manier wordt onderwijs meer dan alleen kennisvergaring. Stages zijn zinvol omwille van de praktijkervaring. Omdat onderwijs meer is dan een loutere voorbereiding op de beroepsloopbaan, moet het naast bedrijfseconomische stages ook maatschappelijke stages in het curriculum opnemen. Een stage doen bij de scouts, milieuorganisaties, derde wereldverenigingen of ziekenhuizen moet kunnen. 281. Er is ook nood aan een leerlingenstatuut. Dat kan veel problemen voorkomen, door duidelijkheid te creëren over rechten en plichten. Het biedt leerlingen naast duidelijkheid over regels in geval van conflict, ook garanties voor het recht op degelijk onderwijs, gelijkheid, rechtszekerheid, een objectieve evaluatie, evenwichtig verdeelde leerstof, vrijheid van vergadering, privacy, ... Nieuwe media op school 282. We willen het gebruik van nieuwe media op school stimuleren. Nieuwe media spreken jongeren enorm aan, maar het gebruik van ICT in het onderwijs laat nog veel te wensen over. Vlaamse scholen en leerkrachten moeten dringend meer aandacht en tijd besteden aan een professionele ontwikkeling,
33
om tijdens de lessen effectief en op efficiënte wijze met ICT aan de slag te kunnen. Daarom willen we elke leerkracht die ICT-nascholing heeft gevolgd een PC geven. 283. ICT op school kan betaalbaar blijven, door gebruik te maken van alternatieven voor dure softwarepakketten. Open bron software (vrije software) is goedkoper en stabieler dan commerciële software en veel minder gevoelig voor virusverspreiding. Bovendien sluit open bron software beter aan bij attitudes als kritische houding, creativiteit, samenwerking. Open bron software moet dan ook gepromoot worden door de overheid.
Doelgroep: leerkrachten en scholen. Laat de leraars les geven 284. Meer autonomie voor de scholen en leerkrachten kan leiden tot een nieuwe dynamiek en meer pluralisme. Daarom moet de overheid zich hoeden voor het voortdurend uitdokteren van nieuwe regeltjes. Scholen en leerkrachten moeten de kans krijgen zelf vernieuwingen te bedenken en uit te voeren. 285. Scholen en leerkrachten zijn bereid om zelf meer verantwoordelijkheid op te nemen. Onderwijsvernieuwingen moeten daarmee rekening houden en niet alles van a tot z van bovenaf vastleggen. Zo moet de eindverantwoordelijkheid voor het modulair onderwijssysteem bij de scholen liggen. De modules mogen niet volledig centraal ingevuld worden, maar moeten ruimte laten voor de inbreng van de leerkrachten en de scholen. 286. Meer autonomie mag echter niet betekenen dat elke school alles zelf moet uitzoeken. Schooldirecties kunnen zich onmogelijk specialiseren in alle onderwijsmateries en beleidsdomeinen. Scholengemeenschappen kunnen scholen een breder draagvlak bieden dat voor meer comfort zorgt. Tussen de verschillende directies kunnen taakafspraken worden gemaakt, zodat elk een deskundigheid kan opbouwen die ten goede komt aan alle scholen. Een scholennetwerk laat ook solidariteit tussen scholen toe. Daarom willen we scholengemeenschappen verder stimuleren. Zij moeten ook een ‘licentie tot verandering’ kunnen krijgen waarmee zij een aantal vernieuwingen mogen doorvoeren die nog niet algemeen toegelaten zijn. 287. De overheid moet vooral toezien op de resultaten van de scholen. Ze moet de scholen niet gedetailleerd voorschrijven wat ze moeten doen, maar hen wel duidelijk maken welke resultaten ze verwacht. Dit moet gebeuren aan de hand van duidelijke kwaliteitscriteria. Die moeten de ruime opdracht van het onderwijs vatten. Dat is dus meer dan alleen de prestaties van de leerlingen. Ook de mate waarin alle leerlingen vooruitgang boekten, het schoolklimaat, een leerlinggerichte aanpak en professioneel beleid zijn immers van belang. 288. Tijdens hun opleiding moeten leerkrachten leren omgaan met maatschappelijke evoluties en verschillen tussen leerlingen. Ook in de nascholing en de begeleiding van beginnende leerkrachten moet hiervoor meer aandacht zijn. Scholen hebben ook nood aan een professioneel onderwijskundig leiderschap. Daarom moet er systematisch geïnvesteerd worden in de professionalisering van directie en middenkader. De expertise van oudere leerkrachten kan gebruikt worden om jonge leerkrachten te begeleiden, om individuele leerlingen te begeleiden en om vernieuwingsprojecten op te zetten. In de lerarenopleiding moet de inbreng van leerkrachten die nog voeling hebben met de klaspraktijk worden opgenomen. Alle lerarenopleiders - universiteiten, hogescholen en de centra voor volwassenenonderwijs – zouden hun expertise ook moeten bundelen in ‘lerarencentra’. Doelgericht investeren in onderwijs 289. Scholen en scholengemeenschappen moeten aangemoedigd worden om in hun regio zelf tot een rationeel onderwijsaanbod te komen. Een onderwijsraad met alle scholen van de regio kan hierover afspraken maken. 290. Een echte vrije keuze voor iedereen veronderstelt dat de ontzuiling van de onderwijswereld verder gestimuleerd wordt. Ook beperkte stappen in die richting verdienen ondersteuning en promotie. Daarbij willen we vertrekken van een zo groot mogelijke autonomie van iedere school, een zo ruim mogelijke participatie van leerlingen, ouders en leerkrachten en respect voor de diversiteit van levensbeschouwingen. 291. sp.a wil ook een nieuw financieringssysteem dat hetzelfde is voor alle netten, maar verschilt volgens de kenmerken van de leerlingen en de scholen. Bij leerlingkenmerken zijn gelijke onderwijskansenindicatoren doorslaggevend. Bij schoolkenmerken gaat het onder meer over de engagementen die de school aangaat. Elke school van welk net ook die functioneert volgens de principes van een openbare school met een democratisch verkozen bestuur, open toegang, gelijke onderwijskansen, openbaarheid van bestuur, verantwoordingsplicht t.a.v. de overheid, de
34
maatschappij en de ouders,… kan rekenen op extra financiering. Dit wordt vastgelegd in een contract tussen het schoolbestuur en de overheid. 292. Ons verouderd schoolgebouwenpatrimonium is dringend aan vernieuwing toe. Om daar een impuls aan te geven, moet de overheid hier enkele jaren extra in investeren. Goede schoolgebouwen zijn absoluut noodzakelijk om in een goed onderwijs te kunnen voorzien. De indrukwekkende achterstanden kunnen slechts weggewerkt worden met een kolossale investering. Daarvoor zijn niet alleen volgehouden extra inspanningen van de Vlaamse overheid nodig. Het zou al een hele hulp zijn als de BTW-tarief voor schoolgebouwen kon zakken van 21 naar 6 procent. De federale overheid is bereid om die verlaging toe te staan, maar wacht op groen licht van Europa. 293. Ook de werkingsmiddelen van de scholen moeten omhoog. Ze moeten voortaan automatisch geïndexeerd worden. Er moet ook een debat komen over alle verplichtingen die door andere overheden aan scholen worden opgelegd zonder dat hier middelen tegenover staan.
Doelgroep: studenten en volwassenen Een democratische en open toegang tot het hoger onderwijs 294. Er zijn geen maatschappelijke redenen meer om de toegang tot de genees- en tandheelkundestudies te beperken. Daarom moet de toelatingsproef voor artsen en tandartsen afgeschaft worden. 295. Voltijdse studenten moeten gratis van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Dit verlicht niet alleen de studiekosten maar zorgt er tevens voor dat jonge mensen zich op een veilige en milieuvriendelijke manier verplaatsen. 296. De toegang tot hogescholen en universiteiten moet gratis worden voor beursstudenten. Zij hoeven geen inschrijvingsgeld meer te betalen. Voor bijna-beursstudenten blijft een verminderd inschrijvingsgeld bestaan. 297. De instellingen krijgen de gederfde inkomsten uit inschrijvingsgelden vergoed aan 110%, zodat zij een gericht beleid naar beursstudenten kunnen voeren. 298. Elke student krijgt de mogelijkheid om een semester in het buitenland te studeren. 299. Heel wat bekwame mensen zetten nooit de stap naar het hoger onderwijs of haken vroegtijdig af. Die kans verhoogt nog nu men reeds met een bachelor-diploma op de arbeidsmarkt terecht kan. Daarom moet de overheid, zowel naar studenten zonder diploma als naar mensen met een bachelor of master-diploma, een gericht beleid voeren om hen tot studeren aan te moedigen. 300. Voor de verdere democratisering van het hoger onderwijs zijn studentenvoorzieningen van groot belang. Alle studenten moeten een absoluut recht hebben op een minimaal pakket aan universele studentenvoorzieningen, zoals studentenrestaurants en studentenhuisvesting. Elke associatie van hogescholen moet al zijn studenten een gelijkwaardig aanbod aan studentenvoorzieningen garanderen. Op termijn moeten alle studentenvoorzieningen over heel Vlaanderen open staan voor alle studenten van het hoger onderwijs. Elke universiteit of hogeschool krijgt daartoe voor studentenvoorzieningen een gelijke toelage per student. Om de instellingen aan te sporen hun voorzieningen goed uit bouwen, willen we dat ze een minimaal deel van de inschrijvingsgelden overhevelen naar hun sociale voorzieningen. Op weg naar één voldoende gefinancierde Hoger Onderwijsruimte Vlaanderen 301. In Vlaanderen moet er één ruimte voor hoger onderwijs komen. Daarbinnen moeten duidelijke en dwingende afspraken gemaakt worden over wie aan de beste voorwaarden welke opleiding kan aanbieden. De kwaliteit van de hoogleraren moet daarbij de doorslag geven. 302. Doorgedreven samenwerking is ook noodzakelijk om de grote uitdagingen van de Bolognaverklaring aan te gaan. De verklaring mag echter niet leiden tot meer kosten voor de studenten. Een studieduurverlenging louter omwille van het Bologna-verhaal is niet verantwoord. Alleen kwaliteitsredenen tellen. 303. De Vlaamse overheid moet voor voldoende financiële middelen zorgen, zodat het Vlaams hoger onderwijs een publieke voorziening blijft. Zeker voor de hogescholen moeten bijkomende middelen ter beschikking worden gesteld. Een éénvormig, doorzichtig en beheersbaar financieringssysteem voor het hele hoger onderwijs moet de beschikbare middelen optimaal inzetten, de verdeling tussen de instellingen objectiveren en hierbij de kwaliteit van het onderwijs een rol laten spelen. De optimalisatie van het onderwijsaanbod moet gestimuleerd worden. Het nieuwe financieringssysteem moet tevens aangepast zijn aan de flexibilisering van het hoger onderwijs en het afstandsleren. 304. Er moet ook een impulsfinanciering komen voor een instellingenbeleid naar doelgroepen die momenteel ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs.
35
305.
In de toekomst moeten er minder, maar grotere onderzoeksgroepen gevormd worden. De financiering van de universiteiten moet de samenwerking van onderzoeksgroepen stimuleren.
Levenslang en levensbreed leren 306. Scholing en bijscholing worden steeds belangrijker, niet alleen voor de maatschappij maar ook voor de mensen zelf. Veel Vlamingen zijn geïnteresseerd om zich om- of bij te scholen, maar weinigen zetten effectief de stap. Degenen die dit wel doen zijn meestal hooggeschoold, tussen 25 en 44 jaar, werkend en vrij goed verdienend. Het wordt dus hoog tijd de drempels te verlagen. 307. Regionale coördinatie is nodig om tot een doorzichtig aanbod te komen en de mogelijkheden optimaal te benutten. Om lokale netwerken en partnerships te kunnen opzetten, moeten de tussenschotten in het aanbod worden weggehaald. De middelen moeten flexibeler beschikbaar worden gesteld in functie van lokale en regionale educatieve uitdagingen. Op die manier moeten wachtlijsten wegens gebrek aan infrastructurele mogelijkheden overdag vermeden worden. 308. De toegang tot onderwijs, opleiding en vorming voor volwassenen moet meer open worden. Beperkingen louter op basis van diploma's moeten zoveel mogelijk verdwijnen. 309. Er moet een billijk en transparant systeem van financiële ondersteuning komen en een uitbreiding van de stelsels van mogelijkheden om leren, werken en gezinsleven te combineren. De overheid heeft hier een stimulerende rol te spelen. De sociale partners moeten uitgenodigd worden hierin een belangrijke verantwoordelijkheid op te nemen.
36
Cultuur Voor een brede ondersteuning sp.a is voor een brede ondersteuning van de culturele sector. We geloven in een rijke, diverse, open maatschappij, waar alles voor iedereen toegankelijk is. Cultuur omvat veel meer dan kunst. Gastronomie, mode of sport maken er evenzeer deel van uit. Al deze cultuuruitingen zijn van groot belang voor de ontplooiing van een samenleving. We vragen kwaliteit bij het brede spectrum van alle culturele actoren en culturele initiatieven. 311. Over wat op een bepaald gebied kwaliteit is, beslissen niet politici, maar deskundigen. We gaan er daarbij vanuit dat er voor iedereen en op alle gebieden kwaliteit bestaat. Bij de evaluatie ervan moeten we rekening houden met doelgroepen, de precieze functie en intentie, de efficiëntie, doelgerichtheid, de professionele uitvoering, technische kwaliteiten… 312. De culturele sector zorgt ook voor een niet te onderschatten economische spin-off (horeca, toerisme,...) en voor rechtstreekse economische activiteiten. Het is een van de voornaamste mogelijkheden voor een blijvende Vlaamse welvaart én welzijn. 313. Ons cultuurbeleid moet aandacht hebben voor wat waardevol is voor Vlaanderen en Brussel. Dat vraagt om gevarieerde maatregelen. Een kunstenbeleid, een erfgoedbeleid, een sociaal-cultureel beleid en cultuurindustriebeleid vragen telkens om een andere invulling. Voor alles moet de overheid de voorwaarden scheppen voor een positief klimaat. We moeten daarbij oog hebben voor armoedebestrijding, wijken waar het goed leven is, aangepaste infrastructuur, gespecialiseerde en opgeleide mensen, goed onderwijs en jeugdwerking, stimulerende fiscale maatregelen, … 310.
Voorwaardenscheppend beleid 314.
Om het cultuuraanbod optimaal open te stellen, moeten allerlei randvoorwaarden vervuld zijn. Mensen mogen zich geen zorgen maken over hun laatste trein naar huis, of er kinderopvang mogelijk zal zijn en of ze na afloop van de voorstelling nog veilig naar huis kunnen. Een goed mobiliteits-, sociaal en veiligheidsbeleid heeft zo rechtstreeks gevolgen op de slaagkansen van een cultuurbeleid. 315. De stad is niet OK als het centrum is opgepoetst. Je hebt geen cultuurbeleid als je je huizen van vertrouwen subsidieert. Een publieke omgeving die van a tot z in orde is, daar gaat het om. Een leuke buurt bevordert sociale contacten. Dat is dé voedingsbodem voor cultuur. 316. Gemeenten die dat willen moeten in het decreet lokaal cultuurbeleid kunnen stappen. De huidige stop moet zo snel mogelijk worden opgeheven. Intergemeentelijke samenwerking moet grotere impulsen krijgen. 317. Een voorwaardenscheppend beleid van de overheid helpt met goede infrastructuur, met experimenteer-, repetitie- en werkruimtes. Die infrastructuur moet voor iedereen die het goed meent toegankelijk zijn. We moeten voldoende ruimten voorzien waar jongeren en ouderen creatief kunnen zijn, zonder al te veel betutteling. Een podiumplan moet garanties bieden voor zowel de kleinste podia in jeugdhuizen als een internationaal muziekforum. Een goed en systematisch atelierbeleid laat leegstaande gebouwen gebruiken als ateliers voor beeldende kunstenaars. 318. Als een overheid investeert in infrastructuur, dan moet ze daar altijd en duidelijk medezeggenschap over hebben. Indien het niet goed gaat met een door de overheid gesteunde culturele vzw, blijven haar eigendommen nu buiten het bereik van andere culturele organisatoren. Het beheer komt in de toekomst beter bij een infrastructuurfonds. 319. De overheid moet ervoor zorgen dat er voor heel het culturele veld opleidingen zijn: artistiek, maar ook op niveaus van management, marketing, techniek, productie, distributie. Het deeltijds kunstonderwijs moet inspelen op de wensen, behoeften en leefstijl van de mensen van vandaag. Het voorgezet onderwijs binnen de vrije kunsten moet beter ondersteund worden. In elke provincie moet er een muziekwerkplaats komen, een centraal ankerpunt met een educatief luik. Het zijn plekken waar creativiteit ontwikkeld wordt en waar techniek aangeleerd wordt. 320. Iedereen moet zoveel mogelijk zelf tot een smaak kunnen komen. Dat kan maar als je dingen kunt vergelijken. Het wegnemen van de psychologische drempel (‘Dit is niet voor ons’) is niet alleen de taak van het cultuurbeleid. Deze drempel wegnemen is een onderdeel van het levenslange leren, en dit start al in de kleuterklas. 321. We pleiten voor een opwaardering van culturele vorming in de eindtermen van het onderwijs. Ook wie in het technisch of beroepsonderwijs les volgt, moet kennis maken met een heel gamma van cultuuruitingen.
37
322.
Het onderwijs heeft ook een taak om jonge mensen verantwoordelijkheidszin bij te brengen. Veel mensen beseffen te weinig dat illegaal muziek kopiëren eigenlijk niet kan, en dat dit de toekomst van veel muziek op de helling zet. Campagnes in het onderwijs, moeten voor een mentaliteitswijziging zorgen. 323. Europa heeft een lijst van goederen en prestaties die voor een verlaagd BTW-tarief in aanmerking komen. Voor wat niet op die lijst staat, moet minstens 15% BTW betaald worden. Die lijst is behoorlijk willekeurig opgesteld. Boeken wél, muziek niet; enzovoort. We zijn vragende partij voor een grondige herziening, waarbij alleszins het BTW-tarief op muziek verlaagd wordt. 324. We willen cultureel mecenaat aanmoedigen. Investeringen in kunst en cultuur moeten daarom fiscaal aantrekkelijk worden, zowel voor particulieren als voor ondernemingen. Er kan daartoe een systeem van fiscale voordelen ingevoerd worden voor wie wil investeren in kunst, cultuur of voor wie cultuurparticipatie stimuleert. Dat geldt nu al voor wie investeert in de filmsector, maar moet uitgebreid worden. 325. Veel mensen schrijven in bijberoep. Als ze dit zo aangeven heeft dat echter serieuze gevolgen voor hun belastingen. We kunnen schrijven financieel aanmoedigen door auteurs hun schrijverij te laten aangeven als ‘toevallige inkomsten’. In plaats van een 50%-aanslag (op activiteiten in bijberoep) krijgen ze hiervoor een 30%-aanslag. Hetzelfde kan voor beeldende kunstenaars.
Aanbodsbeleid 326.
Een groot gedeelte van de cultuur, wordt binnen een marktlogica geproduceerd en geconsumeerd. Daar is niets mis mee, zolang de markt geen allesoverheersende positie inneemt. Het rentabiliteitsstreven van de markt is immers maar één mogelijke logica en zeker niet zaligmakend. De overheid heeft dan ook een rol in het stimuleren van die cultuuruitingen die binnen een loutere marktlogica niet tot stand komen of overleven maar toch waardevol zijn. De overheid kiest zo principieel voor de garantie van een aanbod dat ze belangrijk vindt. Alleen zo kan ze zéker de waarborg geven dat dingen toegankelijk zijn en blijven voor de hele gemeenschap. 327. Iedere Vlaming moet trots kunnen zijn op zijn regio. We moeten onze grote instellingen op internationaal niveau uitbouwen. Ze moeten ambitie uitstralen, voor een blijvende dynamiek zorgen en een voorbeeldfunctie hebben voor heel hun sector.. We willen waar nodig gericht tonen waartoe we in staat zijn. En daarvoor zijn in deze geglobaliseerde wereld soms grote initiatieven nodig. We moeten ons creatief talent ook in het buitenland promoten en lanceren. 328. Wie in de culturele sector geheel of gedeeltelijk met gemeenschapsgeld werkt, moet zich bekommeren om een zo gelijk mogelijke participatie van de verschillende sociale groepen. Uiteraard kan dit niet bij elk aanbod gerealiseerd worden. Dat hoeft ook niet. Zo is het zinloos van elke toneelvoorstelling of van elke tentoonstelling te verwachten dat het bezoek sociaal egalitair zou zijn. Het is wel verantwoord en voor ons noodzakelijk dat elke culturele instelling zich bezint over de gelijke participatie bij de uitwerking van haar aanbod. Ook in de deftige, oude cultuurpaleizen moet er ruimte zijn voor evenementen die een heel ander dan het traditionele publiek trekken. Het aanbod binnen een sector moet samen een 'sociale mix' bereiken. 329. Het beleid moet de (sub)culturen van alle bevolkingsgroepen aan bod laten komen. Alleen de communicatie veranderen volstaat niet als je een breder publiek wil aanspreken: dat moet ook te merken zijn in de 'identiteit en representatie' van wat je aanbiedt. Er moeten herkennings- en identificatiemogelijkheden zijn in het aanbod voor iedereen. 330. Zoveel mogelijk mensen uit zoveel mogelijk milieus moeten aangemoedigd worden om het eigen leven artistiek uit te drukken. Hoe meer dat gebeurt, hoe groter de kansen dat er in het culturele aanbod aanknopingspunten zijn voor iedereen. We willen meer middelen voor sociaal-artistieke projecten. Die zetten mensen van diverse pluimage aan om bijvoorbeeld theater te creëren vanuit hun wereld. Zo ontstaat er toneel dat herkenbaar is voor een andere groep mensen dan de vaste abonnees in de schouwburgen. Op de 'toonmomenten' van sociaal-artistiek werk zien we dat dit echt werkt: in de Bourla zit dan een ander publiek dan gewoonlijk. Onze cultuurhuizen worden zo echt publieke ruimten voor iedereen. 331. Kunstenaars hebben recht op een goed sociaal statuut. Beroepskunstenaars moeten goede informatie krijgen over de administratieve, sociale en fiscale aspecten van hun job en statuut. Op het gebied van zakelijke aspecten zit het bij beginnende kunstenaars vaak niet goed. Hiervoor moeten ze op bijstand kunnen rekenen. Een discussie over het fiscaal statuut van de kunstenaar kan niet meer ontlopen worden. 332. Ook individuele kunstenaars kunnen steeds meer financiële middelen verkrijgen voor projecten. Dat is een goede zaak. Het betekent echter wel dat de administratieve procedures aangepast moeten
38
worden. De aanvraagprocedures moeten heel wat soepeler, sneller en flexibeler worden. Wie een dossier indient, moet zo snel mogelijk weten of hij/zij daar financiële middelen voor zal krijgen. We willen de administratie vereenvoudigen, zonder daarbij meer arbitraire beslissingen te laten nemen. De huidige papiermolen kost verschrikkelijk veel en is bijzonder arbeidsintensief.
Publieksbeleid Het is voor sp.a een topprioriteit dat iedereen toegang heeft tot het hele gamma van cultuurproductie. Niemand mag botsen op financiële of sociale remmen. sp.a wil daarom een strategie ontwikkelen om drempels weg te werken, zonder dat hierdoor de artistieke of intellectuele kwaliteit van het aanbod in het gedrang komt. Van groot belang is de omkadering. Voor onderwijs, de openbare omroep, het sociaal-cultureel middenveld en educatieve diensten van onze culturele instellingen is hier een belangrijke taak weggelegd. Zij moeten daarvoor de nodige middelen krijgen. 334. We willen de toegankelijkheid van het cultuuraanbod vrijwaren. We beseffen heel goed dat de toegangsprijs slechts één en niet eens het belangrijkste element is in de beslissing om al dan niet deel te nemen aan cultuurmanifestaties. Toch moeten we ervoor blijven ijveren dat toegangsprijzen voor iedereen zo haalbaar mogelijk zijn. Wanneer de gemeenschap meebetaalt, is het vanzelfsprekend dat de toegangsprijs geen extra drempel wordt voor wie cultuur wil beleven. De vaste collecties van onze musea zouden zelfs gratis opengesteld kunnen worden, als extra-stimulans om er eens vaker binnen te springen. 335. Werknemers moeten van hun werkgevers fiscaal interessante cultuur- en sportcheques kunnen krijgen. Andere groepen mogen echter niet in de kou blijven. Er zijn gerichte acties nodig naar bepaalde doelgroepen, zoals senioren en kansarmen. Studenten en scholieren middelbaar onderwijs kunnen extra gestimuleerd worden om goedkoop te proeven van het uitgebreide culturele aanbod van de plaats waar ze studeren. Ook gratis tickets voor wie voor het eerst de stap over een culturele drempel zet, kunnen een aanmoediging zijn. Met alle cheques en bonnen moeten mensen ook bij commerciële initiatieven terechtkunnen. 336. Betalingen voor culturele activiteiten zouden in heel Vlaanderen kunnen gebeuren met persoonlijke vrije tijdskaarten (cultuur en sport), vergelijkbaar met de bankkaarten. Zulke kaarten laten een differentiëring in entrees toe, zonder iemand te stigmatiseren. 337. Culturele instellingen moeten zich steeds de vraag stellen hoe ze een zo groot mogelijk publiek kunnen bereiken. Dat kan bijvoorbeeld door zich in te schrijven in een ruime context van evenementen en het toeristisch circuit. Cultuur kan ook ons buitenlands (export-) beleid ondersteunen: het geeft een verhoogd rendement van de middelen. 338. Iedereen moet zoveel mogelijk weten wat het aanbod inhoudt. De overheid zal een goede publiekswerking en communicatiestrategie eisen. Altijd iedereen bereiken kan niet, speciale aandacht moet uitgaan naar een uitgekiend doelgroepenbeleid. Informatie en tickets moeten heel eenvoudig bereikbaar zijn. In winkeltjes op centrale plaatsen, bijvoorbeeld stations, zou je tickets moeten kunnen kopen voor theater, musical, concerten enz. 339. Mededelingen van openbaar nut moeten ook gebruikt kunnen worden om cultuur te promoten. Op álle tv-zenders! 333.
Erfgoed- en bibliotheekbeleid 340.
Cultuur is geen nieuw-nieuwer-nieuwst. Een cultuurbeleid zal ook onze traditie waarderen, het cultureel erfgoed beheren, ontsluiten en maatschappelijk inbedden. Onze musea hebben meer middelen nodig. Drie grote musea voor oude kunst en drie voor hedendaagse met elk een eigen collectiebeleid is van het goede teveel. Koepelvorming biedt een mogelijkheid om te specialiseren. Dit moet gebeuren in het kader van een goede omlijning van de taken van gemeenten, provincies en steden. Musea moeten werken uit hun depots kunnen uitlenen aan bedrijven en particulieren die daarvoor vergoedingen betalen. 341. Met het recente Topstukkendecreet wordt er een pot aangelegd om Vlaamse topstukken in het land te kunnen houden. Hiervoor moeten voldoende middelen worden vrijgemaakt. 342. Archieven zijn ons geheugen. Als een instelling 'erkenning' wil, moet er altijd voorzien worden dat ze een basisordening van haar eigen archief kan bijhouden. Nieuwe archiefregelingen moeten ook rekening houden met digitale informatiedragers. 343. Iedereen heeft recht op de toegang tot informatie. Het kunnen inkijken, uitlenen, kopiëren van informatie in boeken en tijdschriften moet vanzelfsprekend blijven. Voor toegang tot digitale informatie mogen er evenmin drempels bestaan. Bibliotheken moeten toegang bieden tot zoveel
39
mogelijk elektronische databanken. De toegang tot bibliotheken en inzage ter plaatse moet gratis blijven. Ook ontleningen moeten zoveel mogelijk kosteloos aangeboden worden.
Sociaal-cultureel en amateurkunstenbeleid 344.
Sociaal-culturele verenigingen, bewegingen en vormingsinstellingen blijven belangrijk. Ze kunnen en moeten, op lokaal vlak, door collectieve vorming en excursies, een zo breed mogelijk publiek kennis laten maken met een breed aanbod. Het nieuwe decreet sociaal-cultureel werk moet zo snel mogelijk voldoende middelen krijgen, zodat het helemaal uitgevoerd kan worden. 345. Door alleen oog te hebben voor de geïnstitutionaliseerde socio-culturele verenigingen en gevestigde instellingen, dreigt veel uit de boot te vallen. Aandacht moet ook uitgaan naar wat we nu nog niet altijd even goed in beeld hebben: dynamische individuen, kleine projecten, tijdelijke groepen en netwerken… Ook dit zijn poorten tot het gemeenschapsleven vandaag. Hier moeten we initiatieven aanmoedigen en, zonder al te veel bureaucratische poespas, investeren in projecten. 346. Er is nood aan een actief ondersteuningsbeleid voor amateur- en semi-professionele kunstenaars. Het is nodig om samenwerking tussen kunstacademies en amateurkunstverenigingen te stimuleren. De opleidingen aan de academies moeten goedkoper, voor zowel oude als jonge studenten. Beide maatregelen helpen mensen ‘culturele woordenschat’ opbouwen.
Beleid voor cultuurindustrieën en commerciële cultuur 347.
Verregaande globalisering van de culturele industrieën zorgt voor concentratie in geïntegreerde mega-concerns, die niet alleen in de cultuursector actief zijn. Lokale cultuurindustrieën worden vaak deel van die globale concerns of worden verdrongen uit de markt. Tegen internationale concentratiemonopolies moeten we streng optreden. 348. Een cultuurindustriebeleid moet deel uitmaken van een globaal economisch beleid. We beseffen al een tijdje dat we geen productie-economie zijn. We gaan steeds meer naar een belevenis-, kennis-, waarden-economie. We willen ons profileren als een creatieve economie. Nog al te vaak blijven we echter steken in slogans. Economie blijft een exclusieve zaak van bedrijfsleiders, professionele economen, en technologie. Kunstenaars en de culturele sector worden er niet of weinig bij betrokken. Dáár zit nochtans de inhoudelijke creativiteit. Dáár zit ook een sleutel tot het succesverhaal van Vlaanderen als creatieve regio. De inhoud van een economisch beleid voor cultuurindustrieën moet (mee) bepaald worden door de culturele sector. 349. Cultuurindustrieën en commerciële cultuur moeten we niet gewoon subsidiëren. Ze vragen om een aanpak die verschillende beleidsdomeinen overschrijdt. Samenwerking, ook budgettair, is vereist vanuit de hoek van economie, export, buitenlandse betrekkingen en toerisme. Geld voor fondsen kan gehaald worden bij investeerders die willen profiteren van een fiscaal voordeel. Bij werkgelegenheidsconferenties moeten we nagaan hoe in de 'entertainmentbusiness' en in cultuur- en creatieve industrieën jobs gecreëerd kunnen worden. Deze sector wordt nu te vaak vergeten. Ten onrechte. Het gaat vaak om jobs met toegevoegde waarde. 350. De overheid kan actief meeparticiperen in producten die commercieel geëxploiteerd worden, via een investeringsfonds voor kunst en cultuur. Dit is een fonds dat risicodragend (mee-) investeert in culturele activiteiten die mogelijk commercieel zullen kunnen overleven, maar die in een eerste fase zeker steun nodig hebben. Geld wordt toegekend op voorwaarde dat het terugbetaald wordt bij voldoende inkomsten. 351. De distributiesector beleeft moeilijke tijden. Een goed beleid heeft oog voor gespecialiseerde winkels voor niet-evidente boeken, platen, films, … Zoals centrumplaatsen gemeenschapscentra of culturele centra hebben, zouden ze ideaal ook bijvoorbeeld goede boekhandels moeten hebben. Als de markt die garantie niet biedt, moet de overheid helpen om dat ideaal te bereiken. We denken aan leningen zonder intrest voor renovaties en het opstarten van boekhandels. Subsidies zijn mogelijk om een goed gestockeerd thematisch, gespecialiseerd aanbod in een boekenwinkel te kunnen opbouwen. Ook voor allerlei zakelijke opleidingen kunnen we financieel tussenkomen.
Beter bestuur 352.
De communicatie tussen Vlaamse, provinciale en lokale overheden moet beter. Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid komen over de precieze 'culturele' bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende lokale besturen. Er moeten goede samenwerkingsakkoorden komen over de culturele en wetenschappelijke instellingen tussen de federale overheid en de verschillende gemeenschappen. Een cultuurbeleid moet kaderen binnen een globaal vrijetijdsbeleid. De samenwerking tussen cultuur
40
en toerisme moet optimaal zijn. We pleiten voor één minister van cultuur, media, toerisme en sport. Hij of zij kan de minister van vrije tijd zijn. 353. De herziening van de relatie tussen de overheid en de culturele sector houdt voor ons de afschaffing van het cultuurpact in. Dit bepaalt onder andere dat alle overheidsinstanties ‘de ideologische en filosofische strekkingen’ moeten betrekken bij de voorbereiding en uitvoering van het cultuurbeleid. Het zegt ook dat de verschillende strekkingen al naargelang hun getalsterkte de openbare culturele instellingen moeten (mee)beheren. In de praktijk betekent dit de politisering van de cultuur. De ‘ideologische en filosofische strekkingen’ waar het pact het zo vaak over heeft, worden immers geïnterpreteerd als politieke stromingen. Het zijn met andere woorden de politieke partijen die vertegenwoordigers aanduiden in de ‘ideologisch representatieve’ beheersorganen. Voor ons is de verzuiling en het onderscheid tussen confessioneel en niet-confessioneel niet meer van deze tijd. Als we naar verscheidenheid in de beheersorganen streven, willen we een andere dan een partijpolitieke invulling. Kwaliteit is belangrijker dan de partijkaart. Het bijna dertig jaar oude cultuurpact mag naar de geschiedenisboekjes verwezen worden. 354. Advies- en beoordelinsgcommissies en raden van beheer van culturele instellingen moeten zo divers mogelijk worden samengesteld. Om niet steeds uit dezelfde vijver te vissen, kunnen we opleidingen voorzien om mensen klaar te stomen om beheersfuncties waar te nemen.
41
Media Onafhankelijke journalisten 355.
De verspreiding van informatie is vandaag een quasi-monopolie van een aantal commerciële groepen. Grote mediaconcerns beheersen tegelijkertijd televisiezenders, de geschreven media, nemen een dominante positie binnen internet in , enzovoort. Wij vragen duidelijke wettelijke beperkingen voor kruisparticipaties in de media. Dat één en dezelfde eigenaar een belangrijke participatie in diverse media (televisie, radio, geschreven pers, reclamewereld, …) bezit, moet verboden worden. 356. Steun aan de pers wordt gekoppeld aan een degelijk statuut voor journalisten en de eerbiediging van de onafhankelijkheid van de redactie. Een behoorlijk statuut voor journalisten moet waarborgen geven wanneer op hen druk wordt uitgeoefend om het met de deontologie niet zo nauw te nemen. Het probleem van de schijnzelfstandigen, journalisten die verplicht worden het statuut van zelfstandige aan te nemen, moet worden aangepakt. De schijnzelfstandige journalist is niet alleen financieel voordeliger voor de uitgever-werkgever, hij is ook afhankelijker en meer beïnvloedbaar. 357. We vragen een bezinningsplatform dat nagaat of de media geen maatschappelijke disfuncties veroorzaken. De discussies moeten openbaar zijn en gepubliceerd worden. Een substantiële vertegenwoordiging van gebruikers en van journalisten is in dit toezichtorgaan noodzakelijk. 358. Heel wat initiatieven van mensen hebben vormende in plaats van commerciële doelstellingen. Het gaat dan om buurt-, wijk- , dorpskranten, enzovoort. Vaak is er een goede wisselwerking tussen de buurt en de krant, worden buurtbewoners ingeschakeld in de werking. Dat is participatie- en deskundigheidsbevorderend is. Dergelijke initiatieven die de samenhang van de buurt bevorderen moeten de nodige steun krijgen zodat ze kunnen overleven zonder verplicht te zijn de commerciële toer op te gaan. 359. De regionale televisiezenders hebben decretaal een communicatieopdracht voor de bevolking. Gezien het belang van deze opdracht, willen wij de leefbaarheid van deze zenders waarborgen en hun commerciële afhankelijkheid zo klein mogelijk houden. Daartoe is financiële steun noodzakelijk. In ruil vragen we bij de overheidscommunicatie ondertiteling voor doven en slechthorenden. 360. De overheid moet er voor zorgen dat internet geen kloof in de maatschappelijke participatiemogelijkheden veroorzaakt. Scholen, bibliotheken en andere openbare gebouwen moeten voldoende kansen geven aan de inwoners (ook qua bereikbaarheid en openingsuren) tot gebruik. Iedereen moet zoveel mogelijk over de enorme mogelijkheden van de digitale, interactieve media beschikken.
De rol van de VRT 361.
Een openbare omroep moet dingen aanbieden waar elders geen plaats voor is. Openbare omroepen zijn van iedereen. Ze moeten een heel brede waaier programma's aanbieden. Maar de overheid kan méér eisen dan alleen goede kijkcijfers. Het is de opdracht van de openbare omroep om de Vlaamse muziekproductie te ondersteunen en een archief van beeld- en geluidsdragers uit te bouwen en toegankelijk te maken voor derden. De VRT heeft ook een belangrijke rol te spelen binnen een film- en audiovisueel beleid in Vlaanderen, zowel als co-producent en als vertoningsplatform. We verwachten een kritische voorlichting over cultuur en kunstactualiteit. Uitgebreide promotie op tv kan ook 'moeilijkere' dingen populair maken. 362. Veel programma's worden gemaakt via onafhankelijke productiehuizen (vaak bevolkt door duur betaalde ex-VRT-medewerkers), terwijl er sowieso zeer veel mensen werken bij de VRT. Dit doet de kosten aardig oplopen. De verhouding tussen de VRT en de productiehuizen moet doorzichtiger. Het kan niet dat de VRT programma’s uitzendt die ze niet vooraf kan bekijken. Er is hier een belangrijke rol weggelegd voor de opvolgingscommissie. Een goed boerende, rijkelijk gedoteerde openbare omroep, die marktleider is en die ook reclame-inkomsten heeft, kan op de markt de reclameprijs bepalen en aankoopprijzen de hoogte injagen. We moeten op onze hoede zijn voor een klimaat dat het leven van de andere Vlaamse omroepen onmogelijk maakt. 363. We vinden een sportzender uitgebouwd door de VRT en de commerciële omroepen een goed idee. De verschillende omroepen kunnen de handen in elkaar slaan voor een permanente 'evenementenzender', die sport-, kunst- en cultuurevenementen uitzendt. Dit net kan ook een rol spelen in het kader van het inburgeringsbeleid, door bijvoorbeeld taallessen aan te bieden. 364. We pleiten voor voldoende financiering voor de openbare omroep. We gaan daarbij een mogelijke nieuwe onderhandeling over de beheersovereenkomst niet uit de weg. Dit kadert binnen onze optie om
42
niet alleen kijkcijfers als leidraad te nemen om de VRT te evalueren. De verregaande autonomie van de VRT blijft het uitgangspunt.
43
Sport Geef financiële ruimte en kwaliteit aan sport 365.
De maatschappelijke meerwaarde van sport wordt nog altijd onderschat: sport is deels gezondheidspreventie; sport zorgt voor sociale contacten en de ontwikkeling van waarden– en normenpatronen; sport geeft zelfvertrouwen en betere fysieke, mentale en sociale vaardigheden; sport zorgt ook voor actievere werknemers; en sport kan een integratiemiddel zijn in onze ingterculturele samenleving. Om deze meerwaarde te bereiken is er meer financiële ruimte nodig. Het optrekken van de begroting voor sport tot 2 % van het Vlaamse budget is een minimum vereiste. 366. Eén van de voornaamste redenen van de uitval in de clubs van jongeren ligt aan het gebrek aan kwaliteit en professionaliteit. Daarom staat voor sp.a een kwaliteitsvolle jeugdopleiding centraal. Sportclubs met een jeugdwerking dienen meer financiële middelen te verkrijgen zodat ze gediplomeerde, pedagogisch geschoolde jeugdtrainers kunnen aanwerven en de noodzakelijke kwaliteit kunnen aanbieden. We moeten wel vermijden dat meer sturing en reglementering in het veld ook ontgoocheling en neerwaartse trends voor gevolg hebben. Dat kan dan misschien leiden tot meer kwalitatieve groepering, maar aan de andere kant zet het ook vele amateur sporters en minder talentvolle jonge sportertjes in de kou. 367. Er is nood aan een convenant voor sportinfrastructuur, waar lokale overheden beroep op kunnen doen. Men dient te streven naar geïntegreerde infrastructuur om de diverse sporten bij elkaar te brengen en kosten te besparen (personeel, parking, gebouwen, werking). Er moet vooral meer aandacht gaan naar de laagdrempelige sporten (bijv. zwemmen, fietsen, wandelen, fitness), zodat een grotere groep mensen uitgenodigd of aangespoord wordt om meer aan sport te doen. 368. Investeringen in grootschalige sportinfrastructuur moeten in evenwicht gebracht worden met investeringen in kleinschalige sportinfrastructuur, zoals joggingparcours, petanqueveldjes,… Hierbij kan men het compensatieprincipe hanteren: bij inplanting van grootschalige sportinfrastructuur investeert de gemeente/en of provincie in kleinschalige sportinfrastructuur in de buurt. 369. Door de nieuwe wet op de VZW’s zijn vele clubs niet in orde met de regeling voor vrijstelling van BTW. De BTW-administratie zou een regularisatieperiode moeten voorzien, zodat de clubs zich in regel kunnen stellen zonder risico op zware boetes. 370. Veel sportclubs betalen bijvoorbeeld de jeugdtrainers beperkte vergoedingen. Op dit ogenblik is er een forfaitaire fiscale vrijstelling van ongeveer 1050 euro per jaar. Bijna alle sportclubs betalen daarbovenop vergoedingen in het zwart. Op korte termijn zou men het bedrag van de forfaitaire vrijstelling kunnen verhogen tot bijvoorbeeld 2000 of 2500 euro per jaar per persoon. Op langere termijn is het evenwel zinvol om de inkomsten uit dat soort arbeid los te koppelen van de beroepsinkomsten en hiervoor een beperkte afzonderlijke belasting in te voeren. 371. Het antidopingbeleid is in grote lijnen positief. Alleen moet men zich de vraag stellen of de gemeenschap de kosten voor de controles alleen kan blijven dragen. 372. Vlaanderen telt zowat 447 fitnesscentra waar jaarlijks 415.000 Vlamingen over de vloer komen. Dat aantal zal de komende jaren vermoedelijk nog met 10% toenemen. Het moeten centra worden waar gezondheid centraal staat en waar belang gehecht wordt aan correcte informatie en individuele begeleiding. De overheid dient er werk van te maken om de centra aan te zetten tot een kwalitatief aanbod. 373. Vooral bij vrouwen is deze zachte vorm van recreatie heel erg in trek. Na de eerste zwangerschap is er wel een grote uitval, dikwijls omdat er geen opvang is voor de pasgeborenen. Fitnesscentra die een aangepaste kinderopvang organiseren moeten een beroep kunnen doen op steun van de overheid.
Ruimte voor recreatie 374.
Iedereen moet de kans hebben om op zijn eigen prestatieniveau en in veilige omstandigheden te sporten. Buurtsport dient zich te richten naar ALLE mensen in ALLE buurten. Buurtsport is de ‘missing link’ tussen school, gemeente en sportclubs. Buurtsport met een werking naar verschillende leeftijdsgroepen, met een aangepast aanbod per doelgroep en toeleidingsprogramma’s op maat. 375. Vlaanderen heeft ruimte tekort. De zeer strikte opdeling van gebieden voor landbouw en milieu en voor sport en recreatie is er de oorzaak van dat er altijd recreatievormen uit de boot vallen. Met recreatief medebeheer kan de schaarse ruimte optimaal gebruikt worden. Het komt er op neer dat gebieden die in de ruimtelijke ordeningsplannen voorzien zijn voor landbouw en milieu opengesteld worden voor zachte vormen van milieuvriendelijke recreatie. Vooral voor landbouwgrond in de buurt
44
van grootsteden is er een win-win situatie. Zo kan een landbouwer de toestemming krijgen zijn grond open te stellen voor het aanleggen van een wandelpad en hiervoor een vergoeding krijgen. En recreatieve wandelaars zijn een wandelroute rijker. Het kan ook een oplossing vormen voor sommige zonevreemde recreatieterreinen, onder de voorwaarde dat ze niet milieuvervuilend zijn.
Sport kan een samenlevingsproject worden 376.
Sportclubs en federaties moeten zich ten volle bewust worden van hun verantwoordelijkheid voor geweld en racisme. Een intensere samenwerking tussen de lokale overheden op gebied van jeugd, welzijn en sportclubs, met steun vanuit de Vlaamse overheid biedt een oplossing. Ook hiervoor zijn middelen nodig, waar een intensere samenwerking tussen de Ministers bevoegd voor sport en gelijke Kansen kan voor zorgen. 377. Sportclubs zijn dé schakel in samenlevingsprojecten. In Engeland en Duitsland zijn er talrijke voorbeelden van sportclubs die zich engageren in samenlevingsprojecten: van het bestrijden van racisme, druggebruik bij jongeren tot het promoten van de interculturele samenleving. Sommige sportclubs hebben hiervoor een coördinator die vanuit de club het sociale weefsel in de buurt versterkt.
Speciale aandacht voor junior en senior 378. De overheid heeft reeds een aantal maatregelen genomen om scholen die hun infrastructuur na de schooluren openhouden te ondersteunen. Dat is een goede aanzet. Maar er zijn nog teveel scholen die niet meedoen. De Vlaamse overheid dient werk te maken van de volledige uitvoering van dit idee. Dat is vooral in de grootsteden van belang omdat de beweegruimte voor jongeren er nog schaarser is. 379. Jongeren willen zich soms afzetten tegen bestaande structuren en ‘hun eigen ding’ doen. Zo is er de trend van het skaten in het midden van de stad. Sportclubs moeten ook rekening houden met nietgeorganiseerde jonge recreatieve sporters die zich willen manifesteren. Ook zij hebben een ondersteuningsbeleid van de overheid nodig. 380. Promotiecampagnes voor jongeren moeten aansluiten bij hun leefwereld. Sport dient gepromoot te worden als ‘cool’, wat veel jongeren nu niet vinden. Senioren kan men dan beter mobiliseren als men ze bewust maakt van de sociale contacten die er ontstaan bij sport en recreatiedeelname. 381. Sport voor senioren levert een aantal voordelen: grotere risico’s op medisch/gezondheidsvlak kunnen preventief aangepakt worden, de inactiviteit wordt opgevangen, een toename van sociaal contact. De overheid dient maatregelen te treffen die de sportparticipatie bij senioren verhogen. Naar analogie van het contract Jeugdsport waar projectsubsidies gegeven worden aan organisaties die zich inzetten voor de jeugdsport.
Sport op de werkvloer 382.
We dienen werk te maken van sport op het werk. Dat zorgt voor gezondere werknemers, maar heeft ook een gunstig effect op het ziekteverzuim en het verloop. Het kan ook een goede ingang zijn om binnen bedrijven algemener aandacht te besteden aan gezondheid
Ruimte voor vrije tijd 383.
Breng vrije tijdskeuzes naar de plaatsen waar mensen komen. De overheid kan publieke plaatsen gebruiken voor het creëren van een vrije tijdsgevoel. Stations zouden kunnen voorzien worden van poëzie of tijdelijk gebruikt worden voor het organiseren van culturele evenementen. Jongeren tussen 12 en 18 hebben grote behoeften aan ontspanningsmogelijkheden. Adolescenten moeten op een creatieve manier hun energie kwijt kunnen in de eigen leefwereld, dichtbij huis. Bestaande gebouwen, zoals scholen van alle netten, openbare bibliotheken, wijkcentra of culturele centra, moeten buiten de klassieke openingstijden toegankelijk zijn. 384. De school dient jongeren een idee te geven van wat ze aan nuttige vrije tijdsbesteding kunnen doen door ze met allerlei vormen van vrije tijdsbestedingen in aanraking te brengen. Via een maatschappelijke stage geven we jongeren al een idee van de werking van socio-culturele organisaties, buurthuizen, enz. Het is dus een kwestie van deze de financiële en structurele ruimte te geven. 385. De waarde van de vrijwilliger die zich week na week zonder vergoeding inzet, zij het in een socioculturele vereniging of in een sportclub dient erkend te worden. Vanuit de overheid dient er een soort prijs te komen voor de beste vrijwilliger van het jaar.
45
46
Toerisme Jaarlijks minstens één topevenement in Vlaanderen 386.
Cultuurtoerisme zit in de lift. Het afgelopen jaar is duidelijk geworden dat evenementen zoals 2003 Beaufort een internationale uitstraling kunnen hebben voor Vlaanderen. De gratis hedendaagse, beeldende kunst op stranden bracht een nieuwe kijk op cultuurbeleving. Het kunstevenementenbeleid op Vlaams niveau hoeft niet enkel uit de traditionele tentoonstellingen in musea te bestaan. Kwaliteitsvolle cultuur-toeristische projecten met een lage drempel kunnen het imago van Vlaanderen in binnen- en buitenland vernieuwen en versterken. Een gecoördineerde en geïntegreerde benadering is dan ook aangewezen. Zowel cultuur (product) als toerisme (promotie) dienen hier volwaardig aan te participeren. Een meerjarenplanning lijkt meer dan ooit aangewezen om de continuïteit te verzekeren.
Een netwerk van vrijetijdswinkels 387.
Voor 2009 moet Vlaanderen beschikken over een netwerk van vrijetijdswinkels vergelijkbaar met dat van de werkwinkels. Een vrijetijdswinkel moet zowel voor de inwoners als voor de bezoekers van een stad of gemeente het onthaal- en aanspreekpunt worden op vlak van vrije tijd. Ook samenwerking tussen verschillende gemeenten moet mogelijk zijn. Aan één balie zal alle informatie over toerisme, cultuur en eventueel jeugd en sport te verkrijgen zijn. Ook het reserveren van tickets of logies, het opvragen van informatie over het openbaar vervoer,... kan in de vrijetijdswinkel. Voldoende gekwalificeerd personeel en ruime openingsuren tijdens de vrije tijd van de mensen is daarom noodzakelijk. Bovendien moet zowel de informatie- als de reserveringsfunctie van een vrijetijdswinkel ook via het internet mogelijk zijn. Momenteel lopen proefprojecten in Brugge, Leuven, Mechelen en Tielt.
Een recreatief fietsplan 388.
Voor 2009 zal Vlaanderen zich door middel van het Fietsplan Vlaanderen verder ontwikkeld hebben als fietsregio. Binnen Fietsplan Vlaanderen zullen een 6-tal prioriteiten aandacht krijgen:
Er zal gezorgd worden voor de realisatie en het onderhoud van fietsknooppuntennetwerken in alle Vlaamse regio's met voldoende potentieel op vlak van toerisme. Er zal voldoende (digitale) informatie op maat aanwezig zijn voor elke fietser. Aan de hand van een matrix kunnen de tekorten van het product fietsen in Vlaanderen aangepakt worden. Er zal een netwerk van huizen van de fiets komen in de belangrijkste fietsstreken en - steden. Dat is een plaats waar je naast alle fietsinformatie ook fietsverhuur, aanwezigheid van herstelmateriaal en andere diensten terugvindt. Ook het wielerfgoed (met in de eerste plaats De Ronde van Vlaanderen) zal een prominente plaats krijgen in Fietsplan Vlaanderen door middel van evenementen en toeristische arrangementen. Tot slot moet er ook gewerkt worden aan goedkope en laagdrempelige logies voor fietstrekkers.
47
Mobiliteit De zachte weggebruiker 389.
Ook in de nabije toekomst moet de zachte weggebruiker grote prioriteit krijgen in de mobiliteitsproblematiek en dit op verschillende vlakken: infrastructuur, educatie, … 390. Sinds 2001 wordt voor de aanleg van fietspaden langs gewestwegen jaarlijks 75 miljoen euro voorzien. Om het Vlaams fietsroutenetwerk langs gewestwegen te vervolledigen, moet dit investeringsritme ook de volgende jaren aangehouden worden. Verder moet ook in een versnelde aanleg voorzien worden van fietsvriendelijke trajecten langs waterwegen en oude spoorwegbeddingen. 391. Het fiets- en voetgangersbeleid moet gerealiseerd worden via het Vlaams Totaalplan Fiets. Analoog als het Vlaams Totaalplan Fiets moet een Totaalplan Voetgangers worden opgesteld. 392. Bij verschillende types van bestemmingen moeten een minimum aantal fietsparkeervoorzieningen opgelegd worden (een minimumnorm van fietsstallingen bij locaties als bedrijven, scholen, ziekenhuizen, bibliotheken enz..). 393. Er moet gezocht worden naar mogelijkheden om de fietsvergoeding voor bedrijven verplicht te maken. Heel wat werknemers klagen dat ze er geen recht op hebben. Er moet overlegd worden met de federale overheid om hiervoor ook bijkomende fiscale stimuli te voorzien. 394. De gebruikersorganisaties moeten op systematische wijze betrokken blijven bij de fietsproblematiek en het fietsbeleid in Vlaanderen. 395. Elk jaar wordt er op 22.09 een Europese Car Free Day georganiseerd. Het Vlaams Gewest moet dit Europees initiatief op een maximale wijze ondersteunen. Het moet een actieve bewustmakingspolitiek voeren naar de Vlaamse steden en gemeenten om aan deze dag deel te nemen (eventueel geven van kleine subsidies aan de gemeenten voor de organisatie van dergelijke dag). 396. Er zijn bijkomende inspanningen nodig om de verkeersvoorzieningen voor personen met een handicap te verbeteren (rateltikkers, oversteekvoorzieningen,..). 397. Een snelheidsbeperking tot 30 km/uur in de schoolomgeving moet de regel worden, een hogere snelheid de uitzondering. Op het einde van de legislatuur dient rond minimum 75 % van de scholen een snelheidsbeperking van 30 km/uur ingesteld te zijn. 398. Verkeersveiligheid en verkeersopvoeding verdienen een veel nadrukkelijke plaats in het onderwijs. De Vlaamse Stichting Verkeerskunde moet de leiding nemen. Ze moet hiervoor samenwerken met de Vlaamse provincies. Zo moeten de leerlingen die het basisonderwijs verlaten over de kennis en vaardigheden beschikken om zich per fiets in het verkeer te begeven. 399. De uitbouw van provinciale verkeers- en mobiliteitseducatieve centra moet verder onderzocht worden. In afwachting komt er reeds per provincie één mobiliteitsbus, die de Vlaamse scholen aandoet en die inlichtingen verstrekt inzake verkeers- en mobiliteitseducatie en verkeersveiligheid. 400. Het Vlaams Gewest moet voorzien in een specifieke ondersteuning voor scholen die een schoolvervoersplan wensen op te stellen. Er moet een actievere politiek gevoerd worden naar jongeren en hun uitgaansleven (openbaar vervoer -discotheken,..). 401. Ook voor ouderen moeten op het vlak van mobiliteit (o.a. op het vlak van verkeersreglementering, deelname aan de mobiliteit via fiets, bus, openbaar vervoer,..) specifieke actieprogramma’s ontwikkeld worden. 402. Het Vlaams Gewest moet de internationale ontwikkelingen in het fietsbeleid van nabij opvolgen en erop inspelen. Vlaanderen moet één groot Europees of zelfs wereldcongres over de fietsproblematiek organiseren. Er moet ook een Vlaamse Fietsbrief komen die 4 maar per jaar verschijnt en waarin de binnen- en buitenlandse ontwikkelingen en voorbeelden met betrekking tot fietsen geschetst worden. 403. Binnen de Vlaamse administratie moet het fietsbeleid verder uitgebouwd worden. Op Vlaams niveau moet er binnen het departement Mobiliteit een fietsbeleidscel komen, die een coördinatietaak krijgt over de uitvoering van het Vlaams fietsbeleid (cfr. de aanstelling van een federale fietsambtenaar). 404. Met de transportsector moeten verkeersveiligheidcharters afgesloten worden. Er moet verder geïnvesteerd worden in rijsimulatoren. 405. Er moet een boetefonds worden opgericht. De meeropbrengsten van de boetes kunnen aangewend worden om de verkeersveiligheid in de gemeenten op een hoger niveau te brengen door o.a. investeringen in de aanleg van verkeersveilige infrastructuur, investeringen in verkeerseducatie enz… 406. De verkeersbelasting moet geleidelijk afgeschaft worden.
Personenvervoer 48
407.
Een rijopleiding moet tegen een vaste prijs aangeboden worden. Daar hoort een resultaatsverbintenis bij. 408. ‘Minder hinder’ wordt een standaardprincipe in elk project van de administratie. Dit gaat van korte termijnen, toegankelijke panden, informatieverstrekking tot bijvoorbeeld tijdelijke bruggen voor bijzonder hinderende werken. Er moet nagedacht worden over de openstelling in congestiegevoelige zones van pechstroken voor busbanen. 409. De missing links die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn opgesomd, moeten verder afgewerkt worden. Voor missing links op provinciaal en lokaal niveau kunnen de procedures opgestart worden indien ze voorkomen in de mobiliteitsplannen en de structuurplannen. 410. De Vlaamse wegen moeten voorzien worden van een dynamische signalisatie. In plaats van bijkomende rigide wetgeving, regelt een dynamisch systeem de wettelijke modaliteiten in functie van de omstandigheden (weer, drukte,werken,…). 411. Vlaanderen moet beschikken over een volwaardig verkeerscentrum waar de dynamische wegsignalisatie geregeld wordt. Dit heeft specialisten die de gewenste snelheden, routes en richtlijnen met behulp van de dynamische signalisatie aangeven. 412. Ongeveer één op vijf mensen wordt met voor de gezondheid schadelijke geluidsniveau’s gehinderd, vooral langs drukke gewestwegen en in de steden. Uiteraard moet er zoveel mogelijk gewerkt worden aan het verminderen van het verkeerslawaai. Maar zelfs dan blijf je nog op teveel plaatsen met geluidsoverlast zitten. Daarom moeten woningen beter tegen geluidsoverlast worden geïsoleerd. De overheid moet daarin tussenkomen onder vorm van een subsidie voor de bewoner of een belastingsaftrek voor de eigenaar voor geluidsisolerende maatregelen. 413. Steeds meer wagens rijden op diesel. Dat is relatief gunstig voor de uitstoot van CO2. Maar door de uitstoot van veel kleine roetdeeltjes is dat erg slecht voor de volksgezondheid en de vervuiling van gevels. De bussen van de Lijn worden op dit ogenblik uitgerust met roetfilters. Ook vrachtwagens, autocars en bedrijfswagens moeten met roetfilters worden uitgerust. 414. Vlaanderen moet bevoegd worden voor de verkeersbelasting, voor de belasting op de inverkeersstelling van voertuigen en voor het eurovignet. 415. Het verder investeren in een verkeersveilige weginfrastructuur blijft noodzakelijk om de verkeersveiligheid te bevorderen. Op Vlaams niveau is beslist om 800 gevaarlijke punten over een termijn van 5 jaar weg te werken. Er moet hiervoor gedurende een periode van 5 jaar, jaarlijks 100 miljoen euro worden vrijgemaakt. Dit programma dient integraal afgewerkt te worden opdat tegen 2008 de 800 gevaarlijke punten verdwenen zouden zijn. 416. De verkeersveiligheid in de schoolomgevingen moet verder verbeterd worden, door verschillende maatregelen: voorzien in een verkeersveilige infrastructuur, snelheidsverlagingen, opstellen van schoolvervoersplannen enz… 417. Voor de motorrijder kunnen nog een aantal verkeersveiligheidsmaatregelen genomen worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan motorvriendelijke vangrails. 418. Een strikt handhavingsbeleid is en blijft het sluitstuk van een adequaat verkeersveiligheidbeleid. In juni 2004 zullen 350 kruispunten in Vlaanderen met flitspalen zijn uitgerust. Flitspalen worden vooral geplaatst op de gevaarlijke punten waar in het verleden zware ongevallen zijn gebeurd. Ook in de toekomst moet dit instrument een belangrijke rol spelen in het verbeteren van de verkeersveiligheid. De ongevalstatistieken voor 2002 laten in ieder geval het beste vermoeden.
Openbaar vervoer 419.
In de vorige regering werden reeds belangrijke aanzetten gegeven om de basismobiliteit te realiseren. De wettelijke instrumenten (decreet en uitvoeringsbesluiten) werden door het parlement en de regering goedgekeurd. De realisatie van de basismobiliteit moet ten laatste tegen begin 2007 gefinaliseerd worden. 420. De voorstadsnetwerken voor Antwerpen, Gent en Brussel moeten gerealiseerd worden. 421. De investeringen voor de vernieuwing van het rollend materieel bij De Lijn (bussen en trams) moeten onverminderd worden verder gezet. Teneinde de doorstroming van het openbaar vervoer drastisch te verbeteren moet het gewest voor steden, gemeenten en provincies een subsidie voorzien om vrije bus- en trambanen aan te leggen op gemeentewegen. 422. In de weekends moeten fuifbussen worden ingezet om de ongevallen in en rond de stedelijke gebieden te verminderen. In datzelfde licht is ook aangepast nachtvervoer in de grootstedelijke gebieden (in eerste instantie in de weekends) nodig. 423. Momenteel verkrijgen minder-mobielen die erkend zijn door het Vlaams Fonds voor gehandicapten of door het Federaal ministerie van Sociale voorzorg een gratis netabonnement bij de
49
VVM. Dit moet uitgebreid worden naar de diensten van de MIVB en de NMBS. De mensen die momenteel een handicap hebben die door het ziekenfonds erkend is voor ten minste 66% verkrijgen vandaag geen gratis openbaar vervoer. Ook dat moet veranderen. 424. Momenteel kan men voor een periode van drie jaar via het inleveren van een auto-nummerplaat een gratis abonnement bekomen bij De Lijn. Dit moet uitgebreid worden met een gratis abonnement van de MIVB en de NMBS, zodat autoloze gezinnen een volwaardig alternatief krijgen voor de auto 425. Ook in Brussel moet er een decreet komen inzake basismobiliteit en moet de bestaande wetgeving drastisch worden gemoderniseerd en vereenvoudigd, zodat ze aansluit op het decreet basismobiliteit van het Vlaams gewest. 426. In de laatavonduren, daluren en weekends moeten taxi’s in het openbaar vervoer ingezet worden. 427. Er moet een wet ‘Basismobiliteit op het spoor’ komen, gebaseerd op objectieve criteria inzake minimale bedieningen, afhankelijk van de uit te werken en te verfijnen categorisering van het spoor. Op die manier kan het stads- en streekvervoer maximaal aansluiten op het treinverkeer. 428. Een verdere integratie van de tarieven tussen de MIVB, de VVM en de NMBS moet worden gerealiseerd, vertrekkende van een drastische vereenvoudiging van de tarieven van de NMBS. Daarnaast moet er ook afstemming komen tussen de tariefreglementering bij de MIVB, de NMBS en de VVM. In het kader van het de ontwikkeling van het Gewestelijk Expressnet rond Brussel moeten de gemeenschappelijke tariefzones voor alle vervoermaatschappijen (NMBS,VVM, MIVB en TEC), zoals in 1999 beslist door de Ministers van Vervoer, gerealiseerd worden. 429. De aankoop van openbaar vervoerabonnementen (VVM, MIVB, NMBS) moet via het internet kunnen. Het moet trouwens mogelijk worden om klachten over de dienstverlening van De Lijn via het internet in te dienen. De openbare vervoermaatschappijen moeten een gemeenschappelijk call-center organiseren in samenwerking met alle openbaar vervoermaatschappijen, zodat er voor de klant maar één centraal aanmeldingsnummer is voor informatie en klachten. De Lijn moet in alle provincies mobiliteitscentrales oprichten, om bedrijven bij te staan in hun verplaatsingsproblemen en bij het opmaken van bedrijfsvervoerplannen. De NMBS moet hier actief aan meewerken. 430. De Lijn moet de carpooldatabank, die momenteel onder het beheer van de Lijn zit, actief promoten ter aanvulling van het geregeld openbaar vervoer. Het inschrijven op de carpooldatabank en de toegang tot de carpooldatabank moet gratis worden. De routeplanner die momenteel reeds door de VVM werd opgestart moet gebruiksvriendelijker en sneller worden. 431. Bij de uitvoering van het openbaar vervoer zal de verhouding 50 % regie – 50 % privéexploitanten door de VVM worden aangehouden om De Lijn toe te laten de nodige know-how inzake het beheer van het openbaar vervoer te behouden. Tevens zullen instrumenten gezocht worden om concentratie en monopolievorming op de markt van de privé-exploitanten tegen te gaan. 432. Het decreet basismobiliteit en de uitvoeringsbesluiten van het decreet moeten voor het einde van de (volgende) legislatuur geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd worden.
Goederenvervoer – personenvervoer NMBS – link met Federaal. 433.
De VVM moet regionale treinlijnen kunnen exploiteren en/of proefprojecten Light-rail op NMBSsporen kunnen opstarten. 434. In de federale wetgeving moet een daadwerkelijke en structurele mogelijkheid tot co- en préfinanciering worden voorzien voor spoorinvesteringen, zodat gewesten hier actief kunnen op inspelen. 435. Eénmaal de wet op de basismobiliteit op het spoor is vastgelegd moeten de gewesten de mogelijkheid krijgen om op een transparante manier en bovenop het minimum-aanbod bijkomende dienstverlening van de NMBS te verkrijgen via het afsluiten van gewestelijke beheersovereenkomsten. 436. De VVM en de NMBS dienen samen te werken aan de uitbouw van bedrijfsvervoerplannen met trein en busverbindingen die op elkaar aansluiten.
Waterwegen 437.
De hoofddoelstellingen voor de binnenwateren zijn: meer vervoer van goederen via de waterwegen en waterbeheersing. Waterbeheersing veronderstelt maatregelen tegen mogelijke wateroverlast en maatregelen tegen mogelijk tekort aan water. De waterwegen moeten met alle mogelijke middelen gepromoot worden. Ze moeten gereorganiseerd worden, teneinde een meer performant en efficiënt beheer van de waterwegen in Vlaanderen te verzekeren. Een overheveling van de federale bevoegdheden zoals de regelgeving voor de scheepvaart naar het gewest is aangewezen.
50
438.
Door het kaaimurenprogramma, waarbij de overheid en de bedrijven de kosten voor kaaiinfrastrucuur op zich nemen, kende de binnenvaart reeds een behoorlijke groei. De toelating van Europa om via een PPS-regeling de binnenvaartsector te stimuleren, is geldig tot eind 2004. Dit programma moet verder gezet worden. Het kleinste schip van 600 ton betekent immers nog steeds het equivalent van 30 vrachtwagens van 20 ton. Daarom moeten ook subsidies mogelijk zijn voor kranen, opslagplaatsen, milieuvriendelijke containers voor afvaltransport … Er moet wel een kaderregeling opgemaakt worden voor de EU, waarbinnen alle mogelijke steunmaatregelen die het Vlaams gewest aan de binnenvaart wil verlenen, kunnen passen zodat niet elk dossier apart moet worden behandeld. 439. In het kader van het kaaimurenprogramma moeten ook een aantal bijzondere projecten uitgevoerd worden. Huishoudelijk afval kan via de binnenvaart vervoerd worden. Daartoe moet een netwerk laad- en loskades voor het vervoer per schip uitgebouwd worden. De helft van het huishoudelijke afval moet binnen enkele jaren per schip worden vervoerd. Ook het vervoer van zware en ondeelbare stukken kan via de waterweg. Daarvoor is een netwerk nodig van enkele ro-ro-kades voor het vervoer per schip. Het is de bedoeling om zoveel mogelijk zware en ondeelbare stukken over een zo groot mogelijke afstand via de binnenvaart te vervoeren. Hierdoor kan de hinder voor het ‘gewone’ verkeer en de schade aan de wegeninfrastructuur tot het minimum herleid worden. 440. Bedrijven die voor hun vervoer willen overschakelen op de binnenvaart moeten ondersteund worden. Dit kan concreet gebeuren door het inschakelen van marketingmanagers, die voor bepaalde bedrijven specifieke logistieke oplossingen uitwerken. 441. De infrastructuur van de waterwegen en aanhorigheden moet permanent verbeterd en gemoderniseerd worden. Overblijvende knelpunten in het waterwegennetwerk moeten weggewerkt worden. In het kader van het Europees Netwerk moeten waterwegen verder uitgebouwd worden. De waterwegen moeten permanent op diepte gehouden worden door onderhoudsbaggerwerken. Het principe ‘de vervuiler’ betaalt moet de leidraad zijn. Het waterpeil van de waterwegen in Vlaanderen moet afgestemd worden op de principes van het integraal waterbeheer, zodat voor iedereen de veiligheid verhoogd wordt. 442. Voor de beroepsvaart moeten rustige ligplaatsen gemaakt worden. Er is nood aan een modern ICT-systeem voor de waterwegen zoals het GWS (geautomatiseerd waterbeheer en scheepvaartsturing) en het Ris (Rivier Informatie Systeem).
51
Milieu 1. milieu en natuur Eenvoud 443.
De doelstellingen en beginselen van het Vlaamse milieubeleid zijn goed, maar de regels en normen zijn dikwijls te complex en/of te stringent. Als we niet opletten verdrinken we in de plannenmakerij, waarbij niemand nog het overzicht heeft en er tijd noch middelen overblijven om al die mooie plannen uit te voeren. We houden geen pleidooi voor een terugkeer in de tijd, waarbij alle regels overboord gegooid worden. Wel moet er een eerlijke evaluatie komen om het milieubeleid meer aanvaardbaar te maken. Een milieubeleid dat eenvoudiger en realistischer is, komt het milieu ten goede. Het luik van de controle en handhaving kan hierdoor ook efficiënter verlopen. De administratieve vereenvoudiging moet voelbaar zijn voor bedrijven, individuele burgers én gemeenten.
Natuur voor de mensen 444.
Iedereen moet recht hebben op minstens 30 ha toegankelijke en échte natuur binnen een afstand van 4 tot 6 kilometer. Dit houdt ook in dat er veel meer ruimte voor de natuur moet komen. Het aankoopbeleid biedt nog altijd de beste waarborg en de meest duurzame manier voor de toekomst. De oppervlakte natuur en de oppervlakte natuur- en bosreservaten (tegen 2009 minstens 60.000 ha) in Vlaanderen moeten dus sterk toenemen. 445. 90 % van de natuur waar overheidsmiddelen aan worden besteed moet vrij toegankelijk zijn. Van de overige 10 % moet nog eens minstens de helft ‘beleefbaar’ zijn, dit wil zeggen dat gebieden die niet toegankelijk zijn te bekijken moeten zijn vanuit een uitkijktoren. 446. Voor de grotere natuurgebieden moeten ontsluitingsplannen voor openbaar vervoer worden opgesteld, zodat vooral in de weekends niet iedereen de wagen moet nemen voor een uitstap naar het groen. Natuurgebieden met enige omvang moeten binnen een straal van 500 meter bereikbaar worden met het openbaar vervoer. 447. We moeten af van de tien-geboden-communicatie: verboden planten te plukken, verboden lawaai te maken, verboden van de paden te gaan,… Positieve communicatie werkt veel beter. Daarom moeten er in het buitengebied een hoop verbodsborden verwijderd worden. Geef aan waar mensen kunnen wandelen en waar de hond mee mag, eerder dan overal borden te hangen. 448. Door een duidelijke prioriteitenstelling en de inzet van nieuwe instrumenten (onderhandelaars die goedkoop aankopen, rechtstreeks aankopen van natuur- en bosterreinen met een eenvoudige procedure) is het mogelijk om met eenzelfde hoeveelheid middelen meer natuur- en bosterreinen te verwerven. 449. Het is aangewezen om de mensen die op vrijwillige basis natuur beschermen op de een of andere manier te stimuleren. Naast de subsidiëring van de erkende reservaten, moet de onder bepaalde voorwaarden ook een subsidie kunnen verkrijgen wanneer hij natuur goed beheert. Het is heel belangrijk om de mensen en verenigingen te stimuleren om rond concrete projecten te werken. 450. Er moet gestreefd worden naar een transparante, duidelijke, uitvoerbare en controleerbare natuurwetgeving. De oplossing is een vereenvoudiging van de wetgeving, door de vervanging van een deel van de wetgeving door een sociaal gecorrigeerde en legitieme compensatieregeling. Die moet evenwaardig zijn aan de compensatieregeling zoals deze nu bestaat voor bossen. 451. Waar het kan, moet er bij de aanleg van wandelpaden voor gezorgd worden dat minstens een deel met rolwagens gebruikt kan worden. Dat maakt die paden meteen ook gezinsvriendelijker. 452. De overheid steekt heel wat geld in het subsidiëren van de aankoop van natuurterreinen door terreinbeherende verenigingen. Tegelijk heft ze op diezelfde terreinen een aantal belastingen zoals patrimoniumbelasting en on Landbouwers zitten soms in een onzekere situatie doordat ze bijvoorbeeld op de gewone manier land bewerken in natuurgebieden. Dit is geen goede situatie voor de natuurgebieden én voor de landbouwer. Daar moet zoveel mogelijk een einde aan komen. Naast de natuurlijke structuur moet ook de agrarische structuur worden afgebakend, waarin landbouw de hoofdgebruiker is, uiteraard met een garantie voor een basismilieu – en natuurkwaliteit. Instrumenten zoals een ‘grondenbank’ of aankoop zorgen ervoor dat boeren die nog in natuurgebied boeren, hun percelen kunnen ruilen voor vrijkomende gronden in die agrarische structuur of kunnen verkopen voor een rechtvaardige prijs.
52
453.
roerende voorheffing voor erkende natuurreservaten. Een absurde situatie die best uitgeklaard wordt. 454. Een andere absurditeit zit in de belasting op fruit van hoogstammen. In heel wat regio’s wordt aandacht gegeven aan zogenaamde kleine landschapselementen, waaronder hoogstamboomgaarden. De overheid investeert in de aanleg. Tegelijk bestaat er nog een belasting die ook bij hobbytelers geheven wordt op de verwachte oogst van deze boomgaarden. 455. Vooral jongeren in steden raken steeds vaker vervreemd van de natuur. Scholen zouden het peterschap moeten krijgen over een stukje groen in de buurt. Zo krijgen ook kinderen die veel tijd doorbrengen op appartementen of huizen zonder tuintje toch de kans om hun handen vuil te maken.
Afval 456.
Iedereen wil sorteren, maar het moet praktisch doenbaar en duidelijk blijven. Naast eenvoudige spelregels moet ook de prijs voor afval ervoor zorgen dat mensen blijven sorteren. De prijs van een vuilzak mag niet te hoog zijn. Sluikstorten en sluikbranden zijn immers schadelijker dan afval dat op de reguliere wijze wordt ingezameld. 457. Sluikstorten moet aangepakt worden via sensibiliseren en sanctioneren, maar even zeer door een dergelijke afvalbeleid. We willen niet per se kiezen voor het theoretisch allerbeste, allerzuiverste model, maar we kijken naar de gulden middenweg die het meeste rendeert. Dus, ondanks het principe ‘de vervuiler betaalt’ mag de prijs van een vuilzak niet te hoog zijn. 458. Wie is er mee gebaat dat mensen hun keukenafval 14 dagen in huis moeten bewaren? De mensen zelf zeker niet, de composteerinstallaties ook niet, want de kwaliteit van het materiaal gaat er op achteruit. Dus, daar waar composteren moeilijk is, moet GFT wekelijks worden ingezameld. Hetzelfde geldt voor gewoon huisvuil. Het is geen pretje om visresten 14 dagen op een kleine koer te laten staan! 459. In principe is het fantastisch dat elke sector zijn eigen afval terugneemt. Dan zit de prijs van het afval ook werkelijk in de verkoopprijs van het product. Maar ook met dit principe van terugnameplicht moeten we verstandig omgaan. Het aanrekenen van de prijs is iets anders dan het hopeloos verdelen van de afvalstroom over verschillende partners. Dan wordt het voor de mensen een onbegonnen zaak om te weten welk afval waar terecht moet komen en zal de uiteindelijke maatschappelijk kost hoger zijn. Producentenverantwoordelijkheid kan ook op een andere manier worden ingevuld dan de letterlijke terugname. 460. Daarnaast moeten we ons ook buigen over de vraag waarheen we willen met onze afvalverwerking. Nieuwe systemen bieden meer kansen tot materiaal- en energierecuperatie. Het komt erop aan de kansen volop te benutten. Bij de verwerking in de toekomst moet ook rekening gehouden worden met de aanvoer van afval. Afval dat vervoerd wordt over het water kan vrachtverkeer op de wegen sparen.Tenslotte moet er ook aandacht zijn voor het bedrijfsafval. Zowel inzake echt bedrijfsafval als afval dat vergelijkbaar is met het huishoudelijk afval moet gezocht worden naar een optimalisatie van het beleid. 461. Veel gemeenten vragen nog steeds een hoog vast bedrag aan huisvuilbelasting. In sommige gemeenten loopt dat op tot bijna 200 euro per gezin, ongeacht het inkomen. Wij willen al dit soort forfaitaire belastingen afschaffen en vervangen door de financiering die de vervuiler doet betalen in verhouding tot de hoeveelheid afval die hij produceert of door een inkomensgebonden taks.
Bodem 462.
Vlaanderen kampt met een groot aantal zwaar en heel zwaar verontreinigde sites. Het is budgettair niet haalbaar om ze allemaal op korte termijn te saneren. Er moeten dus keuzes gemaakt worden. Hierbij is het vanzelfsprekend dat sites gelegen tegen woonzones en/of sites die een acuut gevaar vormen voor de volksgezondheid eerst worden aangepakt. Problematisch blijven oude industriële terreinen die omwille van bodemverontreiniging niet meer gebruikt worden. In een gewest waar zoveel nood is aan ruimte is dit natuurlijk een zware dobber. De aanpak van Brown fields moet uitgebreid worden. Vier jaar geleden had de minister van Leefmilieu beloofd om snel werk te maken van een collectief bodemsaneringsfonds, gespijsd door privé en overheid. Dit fonds is nooit opgericht, maar sp.a wil dat er alsnog werk wordt van gemaakt. 463. Er dringt zich een evaluatie op van de regels inzake eventuele verontreinigde gronden. Sommige verplichtingen zijn absoluut te zwaar voor particulieren. Bejaarden die hun woonst zouden moeten verkopen om de saneringskost van hun tuin te kunnen betalen, dat gaat echt te ver. 464. Het probleem van de vermesting van de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater is nog lang niet opgelost. Daarenboven is de regelgeving door de loop van de tijd zeer complex geworden,
53
dikwijls op vraag van de sector zelf, die verschillende uitzonderingsmaatregelen vraagt. Een vereenvoudiging van het MAP, zonder een stijging van de vermestingsdruk, is wenselijk. 465. Ook pesticiden blijven een groot probleem. We zijn er nog niet in geslaagd het pesticidengebruik drastisch terug te dringen. Er moet in Vlaanderen dringend meer aandacht komen voor de biologische landbouw en de zogenoemde ‘geïntegreerde landbouw’ en voor een afname van het pesticidegebruik in (groente)tuinen en in huizen en gebouwen. Het gebruik van pesticiden moet met 50% dalen.
Water en zee : een hemels geschenk 466.
Water is een beleidsdomein dat de laatste jaren sterk is verwaarloosd. Op het terrein is nog niet veel gerealiseerd. Het decreet integraal waterbeleid dat jaren geleden met grote hoogdringendheid was aangekondigd is nog maar kortelings in minimale versie goedgekeurd. En dat nieuwe decreet heeft ons vooral de zekerheid van een stroom aan papier opgeleverd, zonder garantie op resultaten op terrein. 467. Al lang hebben we de gewoonte om grachten, beken en zelfs stukken van rivieren te overwelven. Daardoor is de buffercapaciteit van al die kleine grachten weg. Om dat op te lossen zit er niets anders op dan meer blauw naast de straat! De kleine beekjes en rivieren moeten in ere worden hersteld. Anders dan vroeger zullen het geen open riolen worden als we er enkel het zuivere regenwater in laten lopen. 468. Rivieren moeten weer meer ruimte krijgen. Als we dat op een slimme manier combineren met natuurontwikkeling (avontuurlijke én beleefbare natuur) zijn er geen drie, maar vier winnaars: goed voor natuur, goed voor watersysteem, goed voor recreatie en goed voor de droge voeten. 469. Het probleem van de overstromingen zit niet alleen in het gebrek aan open beken. De verharding speelt eveneens een rol. Terwijl in natuurlijke situaties de bodem als een soort van spons dient, die het water een tijd ophoudt en geleidelijk weer vrijlaat, zijn verharde oppervlakken de beste manier om overstromingen te bevorderen. De verdere ‘verharding’ van Vlaanderen moet stoppen : voor elke vierkante meter die ondoordringbaar wordt gemaakt, moet een andere vierkante meter opgebroken worden. 470. De Noordzee is één van de rijkste en grootste natuurgebieden van ons land. Maar tot voor kort waren er grote hiaten in de bescherming van dit mariene milieu. Het ongeval met de Tricolor en de olievervuiling die daar het gevolg van was, was een pijnlijk voorbeeld van hoe kwetsbaar de Noordzee is. Op Europees en internationaal vlak moet er daarom onverwijld verder gewerkt worden aan het verbieden van de éénwandige olietankers. 471. De ontwikkeling van de Thorntonbank, het verder uitwerken van de bescherming van het mariene milieu, duurzame visserij en zandwinning en het verfijnen van de veiligheid van onder meer olietankers zijn een paar van de belangrijkste Noordzeedossiers die ook de eerstkomende jaren veel beleidsaandacht zullen vragen.
Kyoto en klimaat 472.
Het naleven van de Kyotonorm door het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen is een morele plicht. Alle sectoren, industrie, transport, diensten, gezinnen, enzovoort, zullen naar best vermogen hun eigen bijdrage moeten leveren. Er moet enerzijds aan de aanbodzijde werk gemaakt worden van meer duurzame energie en anderzijds moet het verbruik van energie naar beneden. 473. Tegen 2010 moet 25% van de elektriciteit milieuvriendelijke (warmtekrachtkoppeling en groene stroom) geproduceerd worden, waarbij ten minste 6% van de totale elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komt. De komende 5 jaar moet de Thorntonbank volledig uitgebouwd worden als windmolenpark, met ruim 600 windmolens, wat meteen 6 à 7% van onze elektriciteitsbehoefte kan invullen. Verder willen we ook werk maken van de plaatsing van windmolens op land. Dat dit niet zomaar overal kan (niet in grensgebieden, niet te dicht bij woonkernen, …) is duidelijk, maar waar het wel kan moet de uitbouw sneller kunnen. Verder wordt ook werk gemaakt van het systeem van warmtekrachtcertificaten dat in 2005 operationeel wordt. Er moet geïnvesteerd worden in onderzoek naar mogelijkheden van energietransfer naar andere energiedragers (waterstof en andere). 474. Jaarlijks moet het totale primaire energieverbruik met 1% dalen. Hiervoor moet een heel scala maatregelen genomen worden. Zo moeten de elektriciteitsnetbeheerders jaarlijks 2% primaire energiebesparing realiseren. Ook met de brandstofleveranciers moeten afspraken gemaakt worden om tot reductie van het verbruik te komen. Voor de kleinere energie-intensieve ondernemingen komt er een uitbreiding van de convenantaanpak via een auditconvenant. Grote energie-intensieve industriële activiteiten zullen vanaf 2005 kunnen deelnemen aan de Europese emissiehandel en allocatie van emissierechten.
54
475.
De overheid heeft een niet te onderschatten voorbeeldfunctie, ook in rationeel energieverbruik. De overheidsgebouwen moeten in versneld tempo milieuvriendelijker worden. Ons streefdoel is om tegen 2020 klimaatneutrale overheidsgebouwen te hebben, dat wil zeggen gebouwen die netto geen energie van buitenaf nodig hebben. Dit moet mogelijk zijn door optimaal gebruik te maken van allerlei vormen van energiebesparing en gebruik van zonne-energie. 476. Om te voorkomen dat sommige mensen achterop geraken op de weg naar rationeel energiegebruik worden een aantal beschermingsmaatregelen voorzien : Oprichting van een centrale infodienst/ombudsdienst voor energie door de federale overheid in samenwerking met de gewesten. Uitbreiding van de aardgasnetten zodat iedereen in een woonzone op korte termijn kan kiezen voor aardgas. Verder moeten transparante criteria toegepast worden bij de uitbreiding van de aardgasnetten. Tenslotte is duidelijke informatie nodig over de al dan niet aansluitbaarheid van woningen op het aardgasnet. Overheveling van de bevoegdheid inzake energietarieven van de federale overheid naar de gewesten om een coherent energiebeleid mogelijk te maken. 477. De kwaliteit van de dienstverlening in de energiesector moet verbeterd worden via een aantal regels inzake openbare dienstverplichting van de energieleverancier, waaronder bijvoorbeeld een duidelijke en leesbare energiefacturen en contractvoorwaarden. Klachtenbrieven moeten binnen 10 werkdagen beantwoord worden en de dienstverlening door call centers moet verbeteren. Geen ellenlange wachttijden meer aan de telefoon. 478. Daarnaast moet ook blijvend werk gemaakt worden van een doorgedreven informatieverstrekking over de vrijmaking van de energiemarkt. Het quasi-monopolie van Electrabel inzake de elektriciteitsproductie in België moet doorbroken worden door het aanmoedigen van nieuwe investeerders in productiecapaciteit, veiling van de beschikbare productiecapaciteit, verhoging en transparante toewijzing van de beschikbare importcapaciteit. 479. De meeste reducties van broeikasgassen kunnen én moeten in eigen land worden bereikt. Dat is grotendeels mogelijk indien het Vlaams Klimaatplan volledig wordt uitgevoerd. Flexibele mechanismen kunnen dus tot een minimum worden beperkt. In eerste instantie kunnen we een beroep doen op projecten die een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het gastland op sociaal, ecologisch en economisch vlak. Het aankopen van emissierechten in landen met een overschot aan emissierechten (de zogenaamde warme lucht) is geen goede optie.
Dierenrechten 480.
De noodzaak van een effectievere bescherming van de resterende natuurwaarden in Vlaanderen en enkele nieuwe instrumenten zoals de natuurrichtplannen, vragen een bijstelling van het jachtdecreet. Een aanzienlijk deel van de bevolking plaatst grote vraagtekens bij het gehele jachtgebeuren. Zelfs los van het emotionele (het doden van dieren) moeten we ons de vraag durven stellen of de jacht in beschermde groengebieden waar de overheid vaak maar investeerde om de natuur te herstellen, uit ecologisch en maatschappelijk oogpunt nog wel kan.
Een aangename leefomgeving 481.
De aanwezigheid van natuur in onze steden is een belangrijk element in de strijd tegen de stadsvlucht. Naar analogie met basismobiliteit moet de overheid zich engageren om in overleg met de centrumsteden de bereikbaarheid van een stukje groen voor iedereen te garanderen. Daarbij moet gestreefd worden naar de minimale aanwezigheid van een park binnen de 300-400 m van de woning. 482. Het is een grote uitdaging om natuur een plaats te geven in de gebouwen zelf. Er bestaan heel wat praktische manieren om natuuraspecten te integreren in bouwwerken. Klimplanten als gevelgroen, tegeltuintjes, groendaken, broedgelegenheden voor vogels en huisvesting voor vleermuizen en gierzwaluwen onder de vorm van nestkasten of bijzondere dakpannen, alternatieve verhardingen van parkings, mosvriendelijke mortel. Waarom zou je niet als stad aan elke bouwer of verbouwer een dakpan voor gierzwaluwen kunnen geven, in plaats van een assenbak met stadslogo voor trouwers? 483. De zogenaamde volkstuintjes kampen met onzekerheid op langere termijn. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de terreinen vaak allerlei andere ruimtelijke bestemmingen hebben. Dat maakt ook dat de tuinders, die het vaak moeten doen met jaarlijks opzegbare contractjes, weinig investeren in hun tuin. De volkstuintjes verdienen een bijzondere aandacht bij de stedelijke ruimtelijke ontwikkeling. Enkel als er op ruimtelijk vlak zekerheden kunnen geboden worden kunnen we ook gaan denken aan landschappelijk aangename inrichting, degelijke materiaalkeuzen, gezonde teeltwijzen, gecoördineerd afvalbeleid,…
55
484.
De afgelopen jaren is voor de thematiek milieu en gezondheid gelukkig meer aandacht geweest. Een verbeterd milieu zal leiden tot een verbeterde gezondheid. Een daling van de ozonconcentratie in de zomer, het verminderen van het aantal deeltjes in de lucht, minder pesticiden in onze voeding en ons water enzovoort. De metingen van de luchtkwaliteit moeten gestandaardiseerd blijven gebeuren. Maar daarnaast moet steekproefsgewijs worden gecontroleerd wat de lucht is die mensen effectief inademen, bijvoorbeeld in de file. Op die manier bekomen we een meer realistisch beeld van de impact van onze omgeving op onze gezondheid. 485. Natuurlijke stilte, waarbij je enkel de wind hoort ruisen en vogels hoort zingen, is een zeldzaamheid in Vlaanderen. Zelfs gebieden waar het min of meer stil is, zijn schaars. Er moet voor gezorgd worden dat we deze gebieden kunnen behouden. Ongeveer even moeilijk is het om in Vlaanderen plekken te vinden waar je niet gestoord wordt door lichtvervuiling de sterren kan zien. Praktijkvoorbeelden hebben nochtans aangetoond dat met kleine ingrepen in de verlichtingsarmaturen het strooilicht drastisch kan beperkt worden. En waarom niet, tijdens de daluren in de nacht, de lichten op autostrades doven? 486. Er is bijna geen dorp te vinden waar er geen conflicten zijn tussen omwonenden en/of tussen bepaalde activiteiten en omwonenden. Dit ongenoegen leidt tot een verdere verzuring van de samenleving. Zoals er sociale bemiddelaars zijn voor sociale conflicten is er ook nood aan ‘milieubemiddelaars’ voor milieuconflicten. Deze milieubemiddelaars moeten een belangrijk hiaat in de Vlaamse Milieuadministratie opvullen. De milieubemiddelaars opereren onafhankelijk en formuleren oplossingen naar de lokale, de vergunningsverlenende en controlerende overheid. 487. Een goed handhavingsbeleid (opvolging van klachten en waar nodig sanctionering) moet in principe het sluitstuk vormen van een efficiënt milieubeschermingsbeleid. De uitbouw van een doeltreffend handhavingsapparaat binnen het politionele en gerechtelijke apparaat is dan ook essentieel. 488. Bij de jongste politiehervorming werden de milieucellen van de Rijkswacht opgedoekt. Een sterk uitgebouwde milieucel onder de vorm van een gespecialiseerde milieuopsporingsdienst bij de federale politie is onontbeerlijk. Ook de lokale politiediensten moeten beter opgeleid, beter opgeleid uitgerust om efficiënt ingeschakeld te kunnen worden voor het bestrijden van milieuovertredingen.
2. Landbouw Duurzame landbouw 489.
Het landbouwbeleid moet gericht zijn op de milieuvriendelijke productie van gezond voedsel, met aandacht voor de ontwikkeling en het behoud van alle natuurlijke elementen. Landbouw moet zorgen voor gezonde, eerlijke voeding, die iedereen met veel smaak kan opeten. We zien duidelijk nog een toekomst voor de Vlaamse land- en tuinbouw. We moeten dan wel durven kiezen voor duurzame land- en tuinbouw. Om te komen tot een gezonde landbouw (zowel op milieuvlak als qua inkomen voor de boer) willen we de biologische en de geïntegreerde land- en tuinbouw aanmoedigen en bevorderen. Schone landbouw is uiteindelijk het mooiste label dat de land- en tuinbouw zich kan wensen.
56
Veilig voedsel voor iedereen 490.
Op tafel moet veilig voedsel komen. Onze huidige voedingsnormeringen zijn duidelijk niet voldoende streng om aan iedereen voldoende bescherming te geven. De normeringen voor de maximale hoeveelheden verontreiniging die onze voeding mag bevatten zijn dikwijls gebaseerd op wat zonder grote kosten praktisch haalbaar is. Vrijwel altijd zijn ze afgestemd op de bescherming van normale volwassenen. Met de effecten op de gezondheid van kinderen wordt slechts uiterst zelden rekening gehouden. 491. Iedereen moet goed en eerlijk voedsel kunnen kopen. Biologische producten zijn duurder dan de producten uit de klassieke landbouw. Bij de consument wordt de indruk gewekt dat er een voedingskwaliteit met twee snelheden bestaat: een minimale voor de gewone man en een betere voor wie het zich financieel kan veroorloven. Gangbare producten zijn lager in prijs, omdat bepaalde kosten op de gemeenschap worden afgewenteld, zoals de milieukosten voor de zuivering van pesticiden uit het water. De overheid moet de echte kostprijs van bepaalde producten blootleggen en daarnaast fiscale maatregelen nemen om het prijsverschil tussen bio en gangbaar te verkleinen, bijvoorbeeld door een hoger BTW op pesticiden. Bovendien moeten ook invoerders van buitenlandse producten verantwoordelijk gesteld worden voor de producten die ze op de markt brengen.
Weet wat je eet 492.
De plofkippen hebben het vertrouwen van de consumenten flink aan het wankelen gebracht. Het kippenvlees wordt behandeld met water en eiwitten van varkens en runderen om het gewicht te verzwaren. Daar worden dan weer enzymen aan toegevoegd. Het staat als een paal boven water dat de consument en de kippenkweker worden bedrogen en toch is het oppompen van kippenvlees vandaag nog steeds niet stopgezet. Het toevoegen van additieven (dus ook water) op zich is immers (nog) niet verboden. Er moet op Europees niveau aangedrongen worden op een snelle uitwerking van een totaalverbod voor de toevoeging van water aan vlees. 493. Nederland wil tegen 2010 20 % van het landbouwareaal biologisch bewerken. Alhoewel wij in Vlaanderen enige achterstand hebben, kan deze doelstelling wel bereikt worden tegen 2015. Dit is een volledig nieuwe doelstelling die nog nooit in Vlaanderen is gelanceerd, doch mits een optimale mix van instrumenten (beperking bestrijdingsmiddelen, marktmaatregelen, educatie, .. ) niet onhaalbaar is. 494. Er moet dringend gesnoeid worden in het woud van labels waarbij gewone platte productreclame gescheiden wordt van echte gecontroleerde labels. Het zorgt enkel voor verwarring. Er moet om te beginnen een duidelijk onderscheid bestaan tussen kwaliteitszorg en voedselveiligheid. Voedselveiligheid is iets waar de consument gewoon recht op heeft. Een wettelijk kader voor het gebruik van labels dringt zich op. 495. De VLAM, het Vlaams centrum voor Agro- en Visserijmarketing, mag best wat meer inspanningen leveren om het gekende en eenduidige label van de biologische landbouw te promoten.
De Vlaamse boer, hij ploegt voort 496.
In Vlaanderen daalt het gemiddeld inkomen van de landbouwers de laatste jaren ten opzichte van het gemiddelde inkomen van de Vlaming. Dit is geen algemene tendens in Europa, in tegendeel! Vlaanderen moet dringend bekijken hoe de situatie voor zijn eigen landbouwers verbeterd kan worden. Want Europa voorziet daarvoor mogelijkheden, we moeten ze alleen durven nemen. 497. De landbouw maakt gebruik van grote oppervlakten en bepaalt daarmee voor een belangrijke mate het uitzicht van het landschap. Het Vlaamse platteland moet evolueren naar een systeem waarin landbouwers ook zorgen voor andere functies van het platteland zoals landschapszorg, hoevetoerisme, bosbouw enzovoort, waarvoor ze uiteraard ook voor vergoed worden. We moeten, al dan niet in een Europees verband, de fundamentele vraag durven stellen of de middelen die momenteel in de landbouw geïnvesteerd worden wel goed besteed zijn. 498. Landbouw moet duurzamer zijn. Dat wil zeggen dat ze gezonde producten moet afleveren, met respect voor het milieu, de natuur en het dierenwelzijn en dat ze daarvoor in ruil een eerlijke prijs ontvangt. Deze vorm van landbouw wordt ook wel de ‘geïntegreerde landbouw’ genoemd. 499. Het Europees systeem waarbij landbouwsteun kan gekoppeld worden aan vergaande eisen inzake milieu in de ruime zin van het woord, wordt in Vlaanderen nog steeds niet goed gebruikt. Andere EU landen hebben al langer van dit mechanisme gebruik gemaakt om daadwerkelijk een omslag te bereiken in hun landbouw én in de ontwikkeling van het platteland in het algemeen.
57
500.
Landbouwers zitten soms in een onzekere situatie doordat ze op de gewone manier land bewerken in natuurgebieden. Dit is geen goede situatie voor de natuurgebieden én voor de landbouwer. Naast de natuurlijke structuur moet ook de agrarische structuur worden afgebakend. Instrumenten zoals een ‘grondenbank’ of aankoop zorgen ervoor dat boeren die nog in natuurgebied boeren, hun percelen kunnen ruilen voor vrijkomende gronden in die agrarische structuur of kunnen verkopen voor een rechtvaardige prijs. 501. Er moeten verdere initiatieven genomen worden om de administratieve druk te verminderen en de regelgeving te vereenvoudigen. E-government moet leiden tot een grotere efficiëntie, vereenvoudiging en kostenreductie van de huidige administratie. 502. Een nauwere samenwerking tussen de verschillende diensten belast met de beleidsdomeinen leefmilieu, ruimtelijke ordening, landbouw enz. kan heel wat problemen vermijden. Bepaalde reglementeringen beknotten nog steeds de mogelijkheden van bedrijfsleiders om in te spelen op nieuwe evoluties zoals diversificatie op het landbouwbedrijf, daar waar ze door andere reglementeringen worden ondersteund.
3. Ruimtelijke ordening 503.
De krachtlijnen van het huidig Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, waarbij voldoende ruimte voor wonen, werken en natuur centraal staan, moeten verder uitgevoerd worden. Vooral de realisatie van de bijkomende oppervlaktes voor industrie en voor natuur zijn echt belangrijk. 504. Er is nood aan een duidelijke handhaving, die gebiedsgericht kan ingezet worden met een hogere beschermingsgraad voor gebieden met zachte bestemmingen, vooral het buitengebied. 505. Op het vlak van de planning zijn in de eerste plaats nog verdere verduidelijkende afspraken nodig tussen de verschillende bevoegde niveaus. Met het oog op transparantie eisen we een grondige evaluatie over de combinatie van de plannen van aanleg op het niveau van het gewest en van de gemeenten en de ruimtelijke uitvoeringsplannen in combinatie met een debat over de vereenvoudiging en/of betere afstemming van de planniveaus. 506. Er is een snelle, maar rechtvaardige invoering van de planbaten nodig. In combinatie hiermee moet het in elk geval de bedoeling zijn dat vooral de gemeenten die zuinig omgaan met open ruimte en de versterking van de natuur realiseren kunnen gebruik maken van deze inkomsten. De Vlaamse regering moet de krachtlijnen met het oog op een goede ruimtelijke ordening vaststellen. 507. Bestuurders van paramotoren, quads, 4x4 terreinwagens,… zorgen op vele plaatsen voor natuurverstoring en (geluids) overlast voor bewoners en stille recreanten. Op vele plaatsen ontstaan conflicten. Het moet mogelijk zijn om in gemeenschappelijk overleg op streekniveau aan te duiden welke recreatie waar draagbaar is. Het moet mogelijk zijn om daarover met alle betrokkenen tot een overeenstemming te komen die moet leiden tot het ondertekenen van een charter. Op basis van dat charter (met een vrijwillige verbintenis tot) kan wordt nagekeken hoe wetten, politiereglementen moeten gewijzigd worden om alles juridisch te verankeren. Vlaanderen is te klein om iedereen ongestoord zijn goesting te laten doen, maar laat ons ook geen heksenjachten organiseren op welke hobby ook.
58
Internationaal Keuzes maken 508.
Reeds vanaf het einde van de jaren 70 zijn de bevoegdheden van Vlaanderen in het buitenlands beleid steevast gegroeid. Niets laat uitschijnen dat aan deze evolutie in de nabije toekomst een halt wordt toegeroepen. De verantwoordelijkheid van Vlaanderen neemt dus toe, maar de structuren en de omkadering van het buitenlands beleid groeien niet mee. De tijd van experimenteren, van vallen en opstaan moet definitief voorbij zijn. Vlaanderen moet enkele definitieve keuzes maken om haar buitenlands beleid binnen een verantwoordelijk en coherent kader te brengen.
Brede solidariteit en volledige wederkerigheid sp.a was de voorbije legislatuur voortrekker van een kaderdecreet over de Vlaamse internationale samenwerking. Dit moet van deze samenwerking een logisch, coherent, modern maar voornamelijk efficiënt instrument maken om onze partners in het Zuiden daadwerkelijk te ondersteunen in hun zoektocht naar socio-economische ontwikkeling. Tegelijk maakt het decreet onze ontwikkelingssamenwerking tot een sensibiliserend middel om de Vlamingen te overtuigen van het belang van een breed gedragen internationale solidariteit. 510. Ook het verregaand betrekken van allerlei indirecte actoren zoals middenveldgroepen, gemeenteraden en –besturen die participeren in de voorbereiding en uitvoering van deze samenwerking, moet zorgen voor een breder gedragen vorm van internationale solidariteit. 511. Sleutelconcept binnen de samenwerking is samenwerking voor, maar voornamelijk vanuit de partners. Onze vorm van samenwerking moet de partners in staat stellen hun eigen ontwikkeling in de hand te nemen. Andere basisideeën moeten een strikte concentratie op een beperkt aantal sectoren en in een beperkt aantal partnerlanden zijn. 512. Ook een grote aandacht voor het ontwikkelen van lokale besturen past binnen deze context. Zo moeten we de samenwerking nog meer richten op specifieke regio’s die echt werk maken van een verantwoordelijke en open vorm van bestuur of die door allerlei specifieke mechanismen (discriminatie, ecologie, geschiedenis…) geremd worden in hun ontwikkeling. Zo moeten we een bredere nationale dynamiek creëren binnen de partnerlanden naar een beleid van bescherming en ontwikkeling van de meest kansarme bevolkingsgroepen. 509.
Wederzijdse verrijking op economisch én op sociocultureel vlak 513.
De huidige blik op de buitenwereld is te strikt economische georiënteerd. We moeten onze klassieke bedrijven blijven ondersteunen, maar daarnaast moeten we onze aanpak uitbreiden tot het stimuleren van intermenselijke contacten en het ontwikkelen van een mentaliteit van samenwerken en samen leren veeleer dan van blind concurreren. 514. We moeten ook aan zoveel mogelijk Vlamingen een kans geven een buitenlandse ervaring op te doen. Op dit ogenblik gebeurt dit veel te weinig. Zo participeert amper 5 % van de Vlaamse universiteitsstudenten aan de Europese uitwisselingsprogramma’s. De hogescholen en het middelbaar onderwijs scoren op dit vlak nog slechter. De Vlaamse regering zou aan iedere jongere de kans moeten geven. Vooral cultuur, onderwijs en ontwikkelingssamenwerking komen hiervoor in aanmerking, maar ook het doorlopen van allerlei stages in de bedrijven en (internationale) instellingen kan gestimuleerd worden. 515. Om deze open instelling verder te verbreden en verdiepen moet er een wetenschappelijk steunpunt komen dat een pedagogische opdracht krijgt naar de scholen. Hetzelfde steunpunt zal een trainingsopdracht vervullen voor administraties en andere centrale en lokale diensten die het beleid mee bepalen en het uiteindelijk ook moeten uitvoeren. 516. We moeten ijveren voor een progressief buitenlands beleid dat niet alleen kijkt naar de eigen behoeften en verlangens, maar dat ook ruimte laat aan de partners om hun kansen in deze wereld te realiseren. Men moet duurzame relaties uitbouwen die veel verder reiken dan het najagen van korte termijnprofijt. Zo moet er via een aparte dienst van importbevordering een actieve politiek van het stimuleren van de import van producten uit ontwikkelingslanden gevoerd worden. Het nog steeds te beperkt circuit van eerlijke handel en dito productie moet verder ondersteund worden. Het garandeert ons immers dat de uit het Zuiden betrokken producten op een rechtvaardige en ontwikkelingsstimulerende manier geproduceerd en verhandeld worden. Dit kan door het als
59
criterium op te nemen bij publieke aanbestedingen van Vlaamse overheidsdiensten maar ook door een bewustmakingscampagne te voeren naar een breder publiek toe. 517. Economische maatregelen die het beleid op het vlak van internationale solidariteit doorkruisen en neutraliseren moeten ongedaan gemaakt. Diezelfde maatregelen moeten in de toekomst absoluut vermeden worden. Een coherentiedienst binnen het kabinet van de minister bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking kan hierover waken.
Vlaanderen in Europa 518.
Vlaanderen heeft via de staatshervorming al heel wat bevoegdheden exclusief overgenomen van de federale staat. Het belang van dit regionaal beleidsniveau wordt al heel lang door het Europa van de regio’s en de gemeenschappen erkend. De Vlaamse regering moet dan ook als regio binnen Europa haar verantwoordelijkheden opnemen en haar belangen bijvoorbeeld op het vlak van landbouw en onderwijs binnen de Europese raad kordaat en beter dan vroeger verdedigen. 519. Vlaanderen moet uitgaan van een progressieve opstelling. Daarbij mogen niet alleen de eigen legitieme belangen gelden, maar moet er ook rekening gehouden worden met de kansen voor de andere Europese regio’s. Opnieuw moet samenwerking centraal komen te staan. Uit onderhandelingen en nauwe contacten met de verschillende regio’s moet een beleid gedistilleerd worden waarvan de ontwikkeling van iedere regio het uiteindelijke doel wordt. Dit veronderstelt dat Vlaanderen middelen ter beschikking blijft stellen van economisch minder presterende regio’s binnen het nu sterk uitgebreide Europa.
60
Wapenexport en vredesinstituut Binnen Europa beschikt ons land vandaag over een strenge wapenexportwetgeving. sp.a wil dat de lat in Vlaanderen even hoog wordt gelegd. De integratie van de EU –gedragcode over wapenuitvoer in de Vlaamse exportdecreten is een onmisbaar element van correct bestuur. Aangezien België deze code als eerste EU -land heeft overgenomen, spreekt het vanzelf dat Vlaanderen moet ijveren voor het integreren ervan in andere nationale of regionale wetgevingen. Bovendien biedt de Vlaamse decreetgeving de mogelijkheid om de criteria voor het toekennen van wapenexportvergunningen te verstrengen. Sp.a is daar voorstander van en wil de nog bestaande lacunes in de wetgeving wegwerken. Bijzondere aandacht moet gaan naar een adequate regeling voor specifiek Vlaamse wapenexportkenmerken. 521. Bij aanvragen van exportvergunningen voor twijfelachtige bestemmingen is de grootste voorzichtigheid geboden. Daarbij moet elke deontologische onverzoenbaarheid worden uitgesloten. Het is evident dat de minister die bevoegd is voor de exportvergunningen niet tegelijk kan bevoegd zijn voor de algemene exportpromotie. Het spreekt bovendien vanzelf dat men voor een strenge maar correcte beoordeling van de dossiers dient te beschikken over een voldoende administratieve capaciteit. Deze capaciteit moet dan ook zo snel mogelijk gerealiseerd worden. Een cruciaal element bij een sluitende decreetgeving is de controle op het eindgebruik van de geleverde goederen. Voor deze fraudegevoelige materie wil sp.a spijkerharde afspraken met het federale niveau Werkzame samenwerkingsprotocollen met dat laatste niveau zijn eveneens aangewezen voor de organisatie van de informatiedoorstroming van de diplomatieke posten en de gewestelijke administraties. 522. De nieuwe decreten moeten een effectieve controle op de naleving toelaten. Er moet een uniforme en gedetailleerde verslaggeving over het vergunningsbeleid komen. Overtredingen van de wetgeving moeten juridisch aanvechtbaar zijn door organisaties die de bevordering van de vrede en het respect van de mensenrechten in het vaandel dragen. 523. sp.a steunt voorstellen voor een Europese taks op wapentransacties ter financiering van een fonds voor conflictpreventie en, bij uitbreiding, van reconversieprojecten. 524. Conflict - en geweldpreventie zijn wezenlijke onderdelen van een Europees veiligheidsconcept. Ook Vlaanderen moet zijn bijdrage leveren tot de internationale inspanningen voor conflictpreventie. sp.a steunt daarom voorstellen om een Vlaams Vredesinstituut op te richten. De opdracht van een dergelijk instituut moet precies worden omschreven. 520.
61