stuk ingediend op
1849 (2012-2013) – Nr. 1 20 december 2012 (2012-2013)
Ontwerp van energiebeleidsovereenkomst met de energie-intensieve industrie 2013-2020 ingediend door mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie
verzendcode: REG
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
2 INHOUD
Ontwerp van energiebeleidsovereenkomst voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie (niet-VER-bedrijven)..........................................................................................
3
Ontwerp van energiebeleidsovereenkomst voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie (VER-bedrijven) ................................................................................................
37
Advies van de Minaraad.....................................................................................
73
Advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen................................
95
V l a a m s P a r l e m e n t – 1011 B r u s s e l – 0 2 / 5 5 2 . 11 . 11 – w w w. v l a a m s p a r l e m e n t . b e
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
3
Energiebeleidsovereenkomst
voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie (niet VER-bedrijven) zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering op DD.MM.2012 Inhoudsopgave Partijen Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21
Definities Doelstellingen en toepassingsgebied De Commissie Het Verificatiebureau Toetreding Engagement van de Ondernemingen Aanvaarding van energiedeskundigen Inhoud en aanvaarding van het energieplan Verslaggeving door de Onderneming Opvolging Sancties: procedure tot schrapping Verslaggeving door het Verificatiebureau aan de Commissie Verslaggeving door de Commissie Verplichtingen van de Sectororganisaties Verplichtingen van het Vlaams Gewest Kosten Openbaarheid en geheimhouding Wijziging en opheffing energiebeleidsovereenkomst Opzegging Looptijd en inwerkingtreding Juridische vorm
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8
Berekening van energiegrootheden Energiedeskundigen Het Verificatiebureau Potentieelstudie WKK en toepasbaarheid warmte- en koudenetten Economische pardonnabiliteit Berekening van IRR Lijst met flexibele maatregelen Stroomschema voor het detecteren van maatregelen voor Energieplan Bijlage 9 Energiebeheermaatregelen
V L A A M S P A R LEMENT
het
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 12
4 Partijen
Het Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, en bij delegatie door de Vlaamse minister bevoegd voor Energie en de Vlaamse minister bevoegd voor Economie, hierna te noemen: de Ministers; en van de zijde van het bedrijfsleven: a) de Ondernemingen, die voor hun in een Verklaring van Deelname genoemde energie-intensieve vestigingen zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst, hierna te noemen: de Ondernemingen; b) de Sectororganisaties die zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst, door het ondertekenen van een Verklaring van Deelname, hierna te noemen: de Sectororganisaties. Deze energiebeleidsovereenkomst geldt als een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling zoals bepaald in het Koninklijk Besluit van 29 februari 2004 houdende diverse bepalingen inzake accijnzen, alsook als een sectorakkoord of convenant zoals bepaald in de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Komen het volgende overeen
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
35
Artikel 1 Definities In deze energiebeleidsovereenkomst wordt verstaan onder: Onderneming:
een al dan niet in Vlaanderen gevestigde rechtspersoon die tot deze energiebeleidsovereenkomst is toegetreden voor een of meer van haar vestigingen in Vlaanderen.
Sectororganisatie: vereniging zonder winstoogmerk die producenten van haar sector tot haar leden telt, ofwel vzw Vlaams netwerk van ondernemingen (“VOKA”) voor Ondernemingen die niet tot een sector behoren. Vestiging:
elke bedrijfseenheid van een rechtspersoon met industriële activiteit; ze wordt in principe gekenmerkt door een aaneengesloten ligging, maar kan evenwel uiteenlopende installaties omvatten.
Industriële activiteit: elke activiteit uit de Europese activiteitennomenclatuur NACEBEL 2008 code 05 tot en met 33, zoals vastgesteld door de Europese Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 (Publicatieblad van de Europese Unie van 30 december 2006). Energieverbruik: het primair energetisch verbruik van energiedragers en niet het niet-energetisch verbruik van energiedragers in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers; De verrekening van secundaire energiedragers wordt vastgelegd in bijlage 1. Energie-intensieve vestiging: een vestiging met een energieverbruik van tenminste 0,1 PetaJoule (PJ) primair per jaar als gevolg van industriële activiteit op het ogenblik van toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst. Procesinstallatie: een volledige installatie om een bepaald product te maken of te behandelen. Specifiek energieverbruik: het energieverbruik per eenheid product van een bepaalde kwaliteit. De verrekening van secundaire energiedragers wordt vastgelegd in bijlage 1. Deze bijlage specifieert ook andere energiedragers die worden verkocht, zelf opgewekte duurzame energie, warmtekrachtkoppeling, nevenproducten en warmte van exotherme processen. Rendabele
maatregel: maatregel die volgens een gedetailleerde rendabiliteitsberekening voldoet aan een interne rentevoet (Internal Rate of Return) van 12,5% na belastingen.
V L A A M S P A R LEMENT
4
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
6
Potentieel rendabele maatregel: maatregel die volgens een rendabiliteitsberekening of een gedetailleerde rendabiliteitsberekening voldoet aan een interne rentevoet (Internal Rate of Return) tussen 10% en 12,5% na belastingen en waarvoor de interne rentevoet jaarlijks wordt herrekend aan actuele energieprijzen. Studiemaatregel: maatregel waarvan de rendabiliteitsberekening of gedetailleerde rendabiliteitsberekening nog niet kan worden uitgevoerd in het kader van het opstellen van het Energieplan en waarvoor de interne rentevoet (Internal Rate of Return) binnen een zo kort mogelijke periode zal worden bestudeerd. Gedetailleerde rendabiliteitsberekening: berekening van de interne rentevoet (Internal Rate of Return) met een onzekerheid van maximaal 10% in plus of min op de investering. Rendabiliteitsberekening: berekening van de interne rentevoet (Internal Rate of Return) met een onzekerheid van maximaal 30% in plus of min op de investering. VER-systeem:
Het Europese emissierechtenhandelsysteem, meer bepaald de Europese regelgeving voor de handel in emissierechten, zoals bepaald door Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003, zoals recentelijk gewijzigd door Richtlijn 2009/29/EG.
Energieplan:
lijst van rendabele, potentieel rendabele en studiemaatregelen die resulteren uit de Audit of hun vervanging door flexibele maatregelen.
Audit:
systematische procedure waarmee afdoende informatie wordt verkregen omtrent het huidige energieverbruik-profiel van een gebouw, een industriële activiteit of installatie, mogelijkheden om kostefficiënte energiebesparingen worden geïdentificeerd en gekwantificeerd, en de resultaten worden gerapporteerd.
Verklaring van Deelname: Aangetekend schrijven waarbij een Sectororganisatie of Onderneming zijn wens verklaart om toe te treden tot deze energiebeleidsovereenkomst. CO2-eq: :
meeteenheid gebruikt om het opwarmend vermogen van broeikasgassen weer te geven. CO2 is het referentiegas waartegen andere broeikasgassen worden gemeten. Een ton CO2-eq is een metrische ton CO2 of een hoeveelheid van één van de andere broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen.
V L A A M S P A R LEMENT
5
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
7
Artikel 2 Doelstellingen en toepassingsgebied 1. Deze energiebeleidsovereenkomst is er op gericht dat zoveel mogelijk industriële eindverbruikers van energie vooraanstaand worden en blijven op gebied van energie-efficiëntie zonder te leiden tot gevolgen die in rede niet bedoeld zijn, zoals onder meer nader beschreven in bijlage 5. De Ondernemingen dragen daarmee bij aan de realisatie van de Vlaamse CO2- en energie-efficiëntiedoelstellingen.
eq
De principes en implementatie van deze energiebeleidsovereenkomst moeten tevens voldoen aan de economische eisen om de groeikansen en continuïteit van de Ondernemingen te vrijwaren. 2. Deze energiebeleidsovereenkomst is gericht op energie-intensieve vestigingen die niet onderworpen zijn aan het VER-systeem en die niet zijn toegetreden tot de VER-energiebeleidsovereenkomst, en hun respectieve Sectororganisaties. Bedrijven die toegetreden waren tot het audit- of benchmarkingconvenant hebben de mogelijkheid om toe te treden. Artikel 3 De Commissie 1. 2.
De Commissie is energiebeleidsovereenkomst. -
het
bestuursorgaan
voor
deze
De Commissie bestaat uit een voorzitter en volgende leden: één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Economie; één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Energie; één vertegenwoordiger van elke toegetreden Sectororganisatie; één vertegenwoordiger aangeduid door de Ondernemingen voor wie geen Sectororganisatie is toegetreden; het hoofd van het Verificatiebureau woont de Commissievergaderingen bij als waarnemer.
3.
De leden van de Commissie wijzen gezamenlijk een voorzitter aan.
4.
De Commissie bepaalt haar eigen werkwijze en stelt zo nodig een huishoudelijk reglement op.
5.
De Commissie streeft naar consensus. Voor de artikelen waar dit vereist is, wordt er gestemd om de unanimiteit te controleren.
6.
De Commissie kan projectgroepen instellen, die de besluitvorming in de Commissie voorbereiden of beslissingen van de Commissie uitvoeren.
V L A A M S P A R LEMENT
6
8
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
7.
De taken van de Commissie vloeien voort uit haar bestuursfunctie, worden in vorige paragrafen gedefinieerd of zullen tijdens de werking van de energiebeleidsovereenkomst verder worden gedefinieerd. Zij omvatten tenminste: de coördinatie van werkzaamheden en activiteiten ter uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst; de bespreking van knelpunten van algemene aard, die zich bij de implementatie van deze energiebeleidsovereenkomst in de praktijk voordoen, het bespreken van oplossingen en het zo nodig formuleren van richtlijnen hiervoor die gepubliceerd worden en bindend zijn voor de partijen; Deze verduidelijkingen van de interpretatie van de energiebeleidsovereenkomst gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1. het bemiddelen in geval van conflicten tussen partijen of tussen Ondernemingen en het Verificatiebureau; de controle op de voortgang van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst; het doen van voorstellen tot wijziging van deze energiebeleidsovereenkomst, en het beoordelen van de gegrondheid van de aanvragen van de betrokken partijen om in overleg te treden op basis van wijzigingen van omstandigheden; het adviseren aan de Ministers over het Verificatiebureau; het onderhouden van contacten met maatschappelijke organisaties; het opstellen en actualiseren van het in artikel 5, lid 5 bedoelde overzicht van Ondernemingen en Sectororganisaties die tot deze energiebeleidsovereenkomst zijn toegetreden; het jaarlijks opstellen en publiceren van een verslag als bedoeld in artikel 13.
1° 2°
3° 4° 5°
6° 7° 8° 9°
Artikel 4 Het Verificatiebureau 1.
Het Verificatiebureau is een onafhankelijke en neutrale organisatie die door de Ministers wordt aangesteld om de correcte uitvoering van de energiebeleidsovereenkomst te bewaken, hierover adviezen te verstrekken en verslag uit te brengen. Het is de enige instantie die over individuele gevallen oordeelt, te weten, de aanvaarding van de energiedeskundige (artikel 7), het Energieplan (artikel 8) en de verslaggeving (artikel 9).
2.
De Ministers kunnen de aanstelling slechts wijzigen na Commissie.
3.
De eisen die gesteld worden aan het Verificatiebureau worden weergegeven in bijlage 3.
4.
De Commissie kan in het kader van artikel 3, lid 7, 2° en 4° en bij unanieme beslissing bijkomende eisen en taken van het Verificatiebureau definiëren, onverminderd de bepalingen van lid 1. Deze bijkomende eisen en taken gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1.
V L A A M S P A R LEMENT
advies van de
7
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
9
Artikel 5 Toetreding 1. Ondernemingen kunnen voor hun energie-intensieve vestigingen toetreden tot de energiebeleidsovereenkomst vanaf de melding van de Vlaamse Regering van de goedkeuring door de Europese Commissie van de steunmaatregel voor België betreffende de toepassing van de mogelijkheden tot accijnsvrijstelling of –verlaging uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad, voor zover zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 2. 2. Ondernemingen en hun Sectororganisaties kunnen tot deze energiebeleidsovereenkomst als partij toetreden, als zij de uit deze energiebeleidsovereenkomst voor hen voortvloeiende verplichtingen zonder voorbehoud aanvaarden. 3. De in lid 2 bedoelde Sectororganisaties bezorgen hun Verklaring van Deelname aan de Ministers. De in lid 1 bedoelde Ondernemingen bezorgen hun Verklaring van Deelname aan de Commissie. Een Onderneming verklaart daarbij tevens voor welke vestigingen zij wenst toe te treden. 4. Voor de in lid 2 bedoelde Ondernemingen en de Sectororganisaties gelden de rechten en de verplichtingen die voor de betrokken partijen uit deze energiebeleidsovereenkomst voortvloeien, vanaf de verzending van de in lid 3 bedoelde Verklaring van Deelname. 5. De Commissie houdt een overzicht bij van Ondernemingen en Sectororganisaties, die tot deze energiebeleidsovereenkomst zijn toegetreden. Per Onderneming worden de betrokken vestigingen aangegeven. Dit overzicht is openbaar. 6. Een Onderneming kan tijdens de looptijd van deze energiebeleidsovereenkomst alsnog via de indiening van een Verklaring van Deelname toetreden, indien zij een Energieplan voorlegt zoals bepaald in artikel 8. Artikel 6 Engagement van de Ondernemingen De Ondernemingen engageren zich ertoe: 1° Om zich op energetisch vlak om de vier jaar te laten doorlichten via de uitvoering van een Audit. 2° Om op basis van de resultaten uit de Audit een Energieplan – een eerste Energieplan voor de eerste drie jaar na inwerkingtreding van de energiebeleidsovereenkomst en een tweede Energieplan voor de resterende looptijd van de energiebeleidsovereenkomst - op te stellen en gefaseerd uit te voeren binnen de looptijd van de energiebeleidsovereenkomst. Indien de
V L A A M S P A R LEMENT
8
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
10
3° 4° 5°
6°
7°
uitvoeringsplanning niet evenwichtig is gespreid, zal de voorgestelde fasering worden gemotiveerd. Om jaarlijks verslag uit te brengen aan het Verificatiebureau over de in het voorafgaande kalenderjaar uitgevoerde maatregelen, studies en herrekeningen van potentieel rendabele maatregelen. Om jaarlijks te rapporteren aan het Verificatiebureau over het energieverbruik, de daarmee samenhangende CO2-eq-emissies en de evoluties hiervan. Om in de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk of bij onstentenis van deze organen, aan de vakbondsafvaardiging, de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het Energieplan, jaarlijks toe te lichten. Om een studie uit te voeren die het economisch potentieel van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling en de bijdrage van hun vestigingen tot warmte- en koudenetwerken indien van toepassing in de vestiging(en) of de sector onderzoekt, zoals beschreven in bijlage 4. De Commissie zal voor eind 2013 de concrete uitvoeringsmodaliteiten van deze studie vastleggen. Om energiebeheermaatregelen op maat van de Onderneming uit te werken en uit te voeren. Het betreffen onder meer maatregelen die de bewustmaking, het engagement en sensibilisering rond efficiënt energiegebruik van medewerkers van de Onderneming, over de verschillende departementen heen, verbeteren. De onderneming engageert zich om tegen uiterlijk drie jaar na toetreding tot de energiebeleidsovereenkomst ofwel ISO50001 ofwel de energiebeheermaatregelen zoals opgenomen in bijlage 9 uit te voeren en hierover jaarlijks te rapporteren.
Artikel 7 Aanvaarding van energiedeskundigen 1. De Onderneming stelt binnen de 4 maanden na haar toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst een energiedeskundige aan, verleent de nodige medewerking en stelt hem alle nodige informatie ter beschikking. De Onderneming kan hierbij opteren voor: 1° Hetzij één of meerdere externe energiedeskundige(n) die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2 van bijlage 2, en die door het Verificatiebureau worden aanvaard volgens de procedure beschreven in artikel 1 van bijlage 2. 2° Hetzij één of meerdere interne energiedeskundige(n), aangesteld binnen de Onderneming, die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 van bijlage 2 en die door het Verificatiebureau worden aanvaarde volgens de procedure beschreven in artikel 1 van bijlage 2. 3° Hetzij een combinatie van externe en interne energiedeskundige(n) die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, respectievelijk artikel 3 van bijlage 2 en die door het Verificatiebureau worden aanvaard volgens de procedure van artikel 1 van bijlage 2.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
9
11
2. De Commissie kan bij unanieme beslissing wijzigingen aanbrengen aan bijlage 2. Dergelijke wijzigingen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1. Artikel 8 Inhoud en aanvaarding van het Energieplan 1. Nadat door een externe of interne energiedeskundige een Audit is uitgevoerd, wordt op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de Onderneming een Energieplan opgesteld. 2. Het Energieplan bevat volgende elementen: 1° de naam en contactgegevens van de verantwoordelijke van de Onderneming die het Energieplan ondertekent en van de contactpersoon binnen de Onderneming; 2° een technische beschrijving van de vestiging met opdeling van de belangrijkste deelprocessen en meetinstrumenten; 3° het gemeten totale jaarlijks energieverbruik van de vestiging; 4° het gemeten jaarlijks energieverbruik van de energetisch relevante proces- en neveninstallaties; 5° de naam van de externe en/of interne energiedeskundige(n) betrokken bij het opstellen van het Energieplan indien van toepassing; 6° de resultaten van een analyse van het specifiek energieverbruik van de vestiging en haar procesinstallaties en de identificatie van studiemaatregelen, rendabele en potentieel rendabele maatregelen om dit specifiek energieverbruik te verminderen voor zover zij niet leiden tot gevolgen die in rede niet bedoeld kunnen zijn; 7° een oplijsting en planning van alle energiebeheermaatregelen bedoeld in artikel 6, 7° die geïmplementeerd zullen worden of in voege zijn; 8° een oplijsting van de rendabele maatregelen zoals gesteld onder 6°, met voor elk van deze maatregelen volgende elementen: a) een technische beschrijving; b) de verwachte investeringskost; c) de verwachte jaarlijkse exploitatiekost; d) de verwachte energie- en CO2-eq-besparing en jaarlijkse financiële opbrengst door deze energiebesparing; e) de ingeschatte interne rentevoet na belastingen, berekend volgens bijlage 6; 9° een chronologisch stappenplan met timing van de gefaseerde implementatie van de rendabele maatregelen en van de uitwerking van de studiemaatregelen die opgenomen zijn in het Energieplan; 10° een overzicht van het verloop van het specifiek energieverbruik over de laatste 5 jaren, of bij ontstentenis hiervan, over de jaren waarvan er gegevens beschikbaar zijn; 11° het tweede Energieplan bevat daarenboven een beschrijving van de resultaten van de uitgevoerde studie zoals bedoeld in artikel 6, 6° en de beslissingen die werden genomen aangaande het vedere gevolg dat aan de bekomen studieresultaten zal worden gegeven evenals een overzicht
V L A A M S P A R LEMENT
12
10
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 van de maatregelen die omwille van gemotiveerde redenen niet werden uitgevoerd gedurende de looptijd van het eerste Energieplan.
3. De Commissie kan in het kader van artikel 3, lid 7, 2° en bij unanieme beslissing bijkomende elementen en vereisten definiëren die in de te aanvaarden Energieplannen moeten worden opgenomen. Deze bijkomende elementen en vereisten gelden niet als wijzigingen in de zin van artikel 18, lid 1. 4. Een Energieplan wordt, ten laatste negen maanden na de goedkeuring of aanvaarding van de energiedeskundige, bij aangetekend schrijven voor aanvaarding ingediend bij het Verificatiebureau. 5. Behoudens hetgeen bepaald is in lid 5, is een Energieplan ontvankelijk als het aan volgende vereisten voldoet: 1° het Energieplan is ondertekend en gedateerd door de Onderneming; 2° het Energieplan is ondertekend door de aanvaarde energiedeskundige(n); 3° het Energieplan is opgesteld volgens de in lid 2 voorgeschreven structuur; 4° het Energieplan voldoet inhoudelijk aan de bepalingen gesteld in lid 2. 6. Het Verificatiebureau kan bij onontvankelijkheid van het dossier en binnen de 15 werkdagen na de dag van de ontvangst van het dossier de Onderneming bij aangetekend schrijven vragen om het Energieplan aan te vullen. De Onderneming bezorgt deze informatie aan het Verificatiebureau uiterlijk binnen 20 werkdagen na ontvangst van het aangetekend schrijven. 7. Het Verificatiebureau bezorgt haar gemotiveerde beslissing over de al dan niet aanvaarding van het Energieplan binnen 70 kalenderdagen, na de dag van ontvangst van het volledig Energieplan, aan de Onderneming. Het Verificatiebureau zal aftoetsen of het Energieplan werd opgesteld conform het aanvaarde plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage 2. Het Verificatiebureau zal bij niet–aanvaarding aanbevelingen doen en de Onderneming een aanpassing vragen van het Energieplan. Binnen de twee maanden bezorgt de Onderneming haar aangepaste Energieplan aan het Verificatiebureau. Binnen de 30 dagen bezorgt het Verficatiebureau haar beslissing aan de Onderneming. 8. Ingeval van een tweede niet-aanvaarding van (het deel van) het Energieplan dat werd opgesteld door een externe energiedeskundige, start de Commissie overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau, de Onderneming en de energiedeskundige teneinde op zo kort mogelijke termijn het Energieplan in overeenstemming te brengen met het aanvaarde plan van aanpak. Ingeval van een tweede niet-aanvaarding van (het deel van) het Energieplan dat werd opgesteld door een interne energiedeskundige, start de Commissie overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau, de Onderneming en de energiedeskundige teneinde op zo kort mogelijke termijn het Energieplan in overeenstemming te brengen met het aanvaarde plan van aanpak. Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt binnen de door de Commissie vooropgestelde termijn, verplicht het Verificatiebureau de Onderneming om met een externe energiedeskundige conform artikel 7, lid 1, 1° te werken en het
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
11
13
Energieplan opnieuw binnen de 4 maanden in te dienen. In dit laatste geval zal de procedure van lid 7 worden gevolgd. 9. Indien het Verificatiebureau binnen de termijn van lid 6, lid 7 of lid 8 geen beslissing heeft genomen, wordt het ingediende Energieplan als aanvaard beschouwd. 10. Na aanvaarding van het Energieplan volgens de bepalingen van de leden 6 tot en met 8, informeert de Onderneming de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging, over de openbare samenvatting van het Energieplan. Dit Energieplan dient door hen als vertrouwelijke informatie behandeld te worden (cfr. art 6.1. van EU-richtlijn 2002/14). Artikel 9 Verslaggeving door de Onderneming 1. Iedere Onderneming brengt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, aan het Verificatiebureau verslag uit over de voortgang aangaande: - de in het voorgaande jaar geïmplementeerde rendabele maatregelen alsmede de hiermee samenhangende herrekende en/of gemeten energie- en CO2-eqbesparing of hun vervanging door flexibele maatregelen. Daarbij wordt tevens aangegeven in hoeverre het resultaat van de gerealiseerde rendabele maatregelen in overeenstemming is met de verwachte energieefficiëntieverbeteringen voorzien in het Energieplan. Eventuele afwijkingen worden gemotiveerd. Afwijkingen ten gevolge van wijzigende productievolumes of een minder dan verwachte effectiviteit van maatregelen zijn mogelijk en geven geen aanleiding tot tekortkomingen; - de in het voorgaande jaar voorziene studiemaatregelen en hun gevolg voor het Energieplan; - de actualisaties van de potentieel rendabele maatregelen en hun gevolg voor het Energieplan; - de in voorgaande jaar geïmplementeerde energiebeheermaatregelen. 2. Maatregelen die na studie of (gedetailleerde) rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen <12,5% maar >10% hebben, worden weerhouden in de lijst van potentieel rendabele maatregelen. Potentieel rendabele maatregelen die na herrekening een IRR na belastingen bereiken van 12,5% of hoger dienen als rendable maatregel ingepland en geïmplementeerd te worden. 3. Maatregelen die na een (gedetailleerde) rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen lager dan 10% hebben, worden afgevoerd en hoeven niet herrekend te worden. Zij maken geen deel uit van het engagement van de Onderneming en hoeven niet vervangen te worden door flexibele maatregelen zoals bedoeld in bijlage 7. 4. De planning van het Energieplan wordt jaarlijks geactualiseerd in overleg met het Verificatiebureau volgens uitkomst van de studies en gedetailleerde rendabiliteitsberekeningen.
V L A A M S P A R LEMENT
12
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
14
5. De verslaggeving vindt plaats overeenkomstig de vereisten opgesteld door de Commissie. 6. Het Verificatiebureau verifieert de verslaggeving en deelt het resultaat daarvan mede aan de Onderneming. Het Verificatiebureau kan voor deze verificatie beroep doen op controles ter plaatse in de betrokken vestigingen. Artikel 10 Opvolging 1. Het engagement binnen het Energieplan van de Onderneming wordt jaarlijks door het Verificatiebureau nagegaan aan de hand van volgend stappenplan: 1° Er wordt nagegaan of de Onderneming alle studies en implementatie van rendabele maatregelen zoals bepaald in artikel 8, lid 2, 9° gepland in het betreffende jaar volgens het Energieplan heeft uitgevoerd. Zo ja, dan voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst. 2° Indien aan 1° niet voldaan is dan wordt er nagegaan of de Onderneming gebruik heeft gemaakt van flexibele maatregelen om tot eenzelfde resultaat te komen als vooropgesteld in het Energieplan. Maatregelen met een equivalente energie- of CO2eq-besparing die in aanmerking komen op vlak van flexibiliteit zijn omschreven in bijlage 7. In dit geval wordt de rendabele maatregel vervangen door een flexibele maatregel en voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst. 3° Indien aan 1° of 2° niet voldaan is, dan wordt er nagegaan of er voldaan is aan de criteria van economische pardonnabiliteit zoals opgenomen in bijlage 5 voor het niet uitvoeren van een rendabele of flexibele maatregel. Zo nee, dan voldoet de Onderneming niet aan de verplichtingen in kader van deze energiebeleidsovereenkomst en wordt de procedure in artikel 11 opgestart. Indien blijkt dat voldaan is aan de criteria van economische pardonnabiliteit zoals ondermeer bepaald in bijlage 5 voor het niet uitvoeren van een bepaalde rendabele maatregel uit het Energieplan of een flexibele maatregel uit de lijst van bijlage 7 dan wordt het uitvoeren van deze maatregel uitgesteld met één jaar en voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in kader van deze energiebeleidsovereenkomst. 4° Er wordt nagegaan of de energiebeheermaatregelen uitvoert.
Onderneming
volgens
planning
de
2. Alle ondernemingen dienen uiterlijk tegen 30/06/2015 de studie zoals aangehaald in artikel 6, 6° uitgevoerd te hebben en de resultaten overgemaakt te hebben aan het Vlaams Energieagentschap. Bij toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst na 30/06/2015 wordt de studie zoals aangehaald in artikel 6, 6° bij het Energieplan gevoegd.
V L A A M S P A R LEMENT
13
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
15
3. De Commissie kan bij unanieme beslissing en na advies van het Verificatiebureau wijzigingen aanbrengen aan bijlagen 5, 7 en 9. Dergelijke wijzigingen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1. Artikel 11 Sancties: procedure tot schrapping 1. Indien een Onderneming haar Energieplan niet tijdig (artikel 8, lid 4) voor aanvaarding indient bij het Verificatiebureau, zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende Commissievergadering deze Onderneming aanmelden aan de Commissie. 2. Indien een Onderneming haar jaarlijkse monitoringsverslag zoals beschreven in artikel 9, lid 1 niet tijdig indient bij het Verificatiebureau, zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende Commissievergadering deze Onderneming aanmelden aan de Commissie. 3.Indien bij de jaarlijkse monitoring blijkt dat de Onderneming volgens artikel 10, lid 1, 3° en 4° niet voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, dan zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende Commissievergadering deze Onderneming aanmelden aan de Commissie. 4. In de gevallen beschreven onder leden 1, 2, 3 zal de Commissie een termijn stellen voor het alsnog voldoen aan de verplichtingen van de tekortgeschoten Onderneming. 5. Indien een Onderneming binnen deze termijn niet voldoet aan haar verplichtingen zal het Verificatiebureau dit melden op de eerstvolgende Commissievergadering volgend op het aflopen van de termijn. 6. Het Vlaams Gewest kan dan overgaan tot de schrapping van de Onderneming als toegetreden lid tot de energiebeleidsovereenkomst. Alle in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst ontstane voordelen voor de Onderneming, zoals genoemd in artikel 15, komen hierdoor te vervallen vanaf de datum van de schrapping. Als datum van de schrapping geldt de datum van de Commissievergadering waarop het Verificatiebureau de Onderneming aanmeldt na het verstrijken van de termijn, zoals bepaald in artikel 11, lid 5. Artikel 12 Verslaggeving door het Verificatiebureau aan de Commissie 1. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 oktober, voor het eerst op 31 oktober 2015, aan de Commissie over de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst. In geaggregeerde vorm wordt een overzichtsrapport opgesteld over de uitvoering van de Energieplannen en over
V L A A M S P A R LEMENT
14
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
16
de gerealiseerde verlaging van het specifiek energiegebruik van de betrokken vestigingen per sector alsmede de hiermee samenhangende vermeden CO2-eqemissies. 2. Het overzichtsrapport bevat per sector in geaggregeerde vorm minstens ook nog de volgende elementen: 1° het totaal aantal beoordeelde Energieplannen tijdens het vorige kalenderjaar; 2° een overzicht van het aantal bedrijven dat voldoet aan zijn verplichtingen; 3° de voortgang van het uitvoeren van de rendabele of flexibele maatregelen.; 4° de gerealiseerde primaire energiebesparing, gecorrigeerd voor actuele productie. 3. Het overzichtsrapport bedoeld in lid 2 is louter informatief en maakt een vergelijking tussen de jaarlijkse realisaties en de verwachtingen. 4. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 oktober en voor het eerst op 31 oktober 2014, voor elke deelnemende vestiging volgende gegevens:
Het totale elektriciteitsverbruik. De totale warmte- of stoomproductie. De totale elektriciteitsproductie. De directe CO2-uitstoot.
5. Eén jaar na goedkeuring van de energieplannen wordt in geaggregeerde vorm een overzichtsrapport opgesteld over de maatregelen opgenomen in respectievelijk het eerste en het tweede Energieplan en hun uitvoering. Het overzichtsrapport bevat per sector in geaggregeerde vorm minstens het totaal aantal maatregelen opgenomen in de Energieplannen, alsmede een korte beschrijving van de groepen van maatregelen. Voor elke sector met ≤ 4 ondernemingen, moeten om redenen van vertrouwelijkheid van gegevens, de gegevens van één sector bij een andere sector worden geaggregeerd. 6. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks in geaggregeerde vorm de gerealiseerde primaire energiebesparing door de uitvoering van maatregelen t.o.v. het referentiejaar gecorrigeerd voor gewijzigde productie opgesplitst in energiebesparing door verminderd elektriciteitsverbruik en verminderd brandstofverbruik. 7. De Commissie kan in het kader van artikel 3, lid 7, 2° en 4° en bij unanieme beslissing bijkomende elementen definiëren die in de verslaggeving van lid 2 dienen te worden opgenomen. Deze bijkomende elementen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
15
17
Artikel 13 Verslaggeving door de Commissie 1. De Commissie brengt jaarlijks over het voorgaande jaar aan de partijen verslag uit. Dit verslag wordt bezorgd uiterlijk op 31 december en betreft een verslaggeving in geaggregeerd vorm per sector. De Ministers zullen het Vlaams Parlement daarover informeren. Het verslag is openbaar. 2. De Commissie moet voor elke sector met ≤ 4 ondernemingen, om redenen van vertrouwelijkheid van gegevens, de gegevens van één sector bij een andere sector aggregeren. Artikel 14 Verplichtingen van de Sectororganisaties 1. De Sectororganisaties verplichten zich om: a. hun leden te stimuleren om deel te nemen en uitvoering te geven aan deze energiebeleidsovereenkomst; b. deel te nemen aan de activiteiten van de Commissie; c. hun leden actief voor te lichten over het onderwerp van deze energiebeleidsovereenkomst; d. namens het bedrijfsleven als aanspreekpunt te fungeren voor de partijen van de zijde van de overheid. e. nuttige gegevens over maatregelen uit de Energieplannen en over het energiegebruik ter beschikking stellen van het Vlaamse Gewest met het oog op de opmaak van broeikasgasprognoses en mits de vertrouwelijkheid van gegevens wordt gegarandeerd. 2. De Sectororganisaties verplichten zich om een coördinerende rol te spelen bij: a. de marktverkenning, het selecteren en oplijsten van beschikbare energiedeskundigen; b. de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst. Artikel 15 Verplichtingen van het Vlaams Gewest 1. Het Vlaamse Gewest zal, in zover de Ondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, aan de Ondernemingen voor wat betreft hun betrokken vestigingen geen specifieke bijkomende Vlaamse maatregelen opleggen gericht op verdere energieefficiëntie of CO2-reducties met betrekking tot hun activiteiten die binnen deze energiebeleidsovereenkomst vallen. Daaronder wordt in deze energiebeleidsovereenkomst in ieder geval, maar niet limiterend verstaan geen energie- of CO2-taks of heffing voor de Ondernemingen, geen aanvullende verplichte energie-efficiëntie- of emissiereductiedoelen, geen aanvullende besparingsverplichtingen en geen aanvullende energie-eisen. Enkel in het
V L A A M S P A R LEMENT
16
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
18
geval wanneer Europa verplichtingen oplegt inzake energie-efficiëntie of CO2reducties op de doelgroep van deze Energiebeleidsovereenkomst, die verder reiken dan bestaande of analoge maatregelen die reeds van toepassing zijn op deze doelgroep, kan het Vlaams Gewest maatregelen nemen om zich eraan te conformeren. In geen geval neemt het Vlaamse Gewest maatregelen die verder gaan/strenger zijn dan de Europese verplichtingen van toepassing op deze doelgroep. 2. Het Vlaamse Gewest zal de Vlaamse regelgeving zodanig vorm geven dat Ondernemingen aan hun uit deze energiebeleidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen kunnen voldoen en dat het overheidsbeleid dienaangaande consistent is. Hierbij zal het Vlaamse Gewest de administratieve werklast voor de Ondernemingen minimaliseren door alle gevens die Ondernemingen rapporteren in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst en die toegankelijk zijn voor het Vlaamse Gewest, niet bijkomend te laten rapporteren in het deelformulier ‘Energiegegevens’ van het integrale milieujaarverslag of in enige andere rapportering. 3. Het Vlaamse Gewest bevestigt dat, in zover de Ondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, Ondernemingen die deze Energiebeleidsovereenkomst ondertekenen, automatisch voldoen aan alle bepalingen vastgelegd in Hoofdstuk V, Titel VI van het Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid of de regelgeving die deze bepalingen zou vervangen; 4. Het Vlaamse Gewest zal de FOD Financiën, afdeling douane en accijnzen, van de nodige informatie voorzien opdat deze energiebeleidsovereenkomst bij de Europese Commissie kan worden aangemeld als een steunmaatregel in toepassing van de mogelijkheden tot accijnsvrijstellling of –verlaging uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad. Indien deze energiebeleidsovereenkomst niet wordt aanvaard in dit kader, is dit een reden tot wijziging of opheffing van de energiebeleidsovereenkomst. conform artikel 18. 5. Het Vlaamse Gewest zal in de communicatie rond energie-efficiëntie aandacht besteden aan de positieve medewerking van de Ondernemingen en de sectororganisaties aan de energiebeleidsovereenkomst. 6. Het Vlaamse Gewest erkent dat de Ondernemingen met de studie vermeld in artikel 6, 6° hun bijdrage leveren aan de verplichting in hoofde van de lidstaten om volgens artikel 10 van de richtlijn energie-efficiëntie tegen 31/12/2015 een onderbouwde inschatting te maken van het potentieel aan kwalitatieve WKK en efficiënte stadsverwarming en –koeling. 7. Het Vlaamse Gewest zal een methodologie laten ontwikkelen voor het inschatten van de energiebesparingen ingevolge de implementatie van energiebeheermaatregelen. Artikel 16
V L A A M S P A R LEMENT
17
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
19
Kosten 1. De Ondernemingen dragen de kosten voor het uitvoeren van de energiebeleidsovereenkomst voor hun installaties, het opstellen en uitvoeren van hun Energieplan. 2. De partijen dragen hun eigen kosten, verbonden aan hun activiteiten en verplichtingen van deze energiebeleidsovereenkomst. 3. Het Vlaams Gewest draagt de kosten van het Verificatiebureau en de Commissie. Artikel 17 Openbaarheid en geheimhouding 1. De partijen zijn, behoudens voorzover wettelijke bepalingen of deze energiebeleidsovereenkomst tot mededeling verplichten, verplicht tot geheimhouding ten aanzien van alle vertrouwelijke gegevens. 2. De Ministers en de Ondernemingen dragen er zorg voor dat het Verificatiebureau en de externe energiedeskundigen zich verplichten tot geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens, die hen in het kader van de uitvoering van dit energiebeleidsovereenkomst zijn verstrekt. Artikel 18 Wijziging of opheffing energiebeleidsovereenkomst 1. De Commissie zal een overleg opstarten uit eigen initiatief of binnen 4 weken nadat een partij haar wens daartoe schriftelijk heeft medegedeeld over het al dan niet wijzigen of al dan niet verderzetten van deze energiebeleidsovereenkomst indien zich een of meer van de volgende wijzigingen van omstandigheden voordoen die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst: a) wezenlijke wijziging van het energie- of leefmilieubeleid; b) wijziging van de wetgeving met betrekking tot het leefmilieu en het energieverbruik en de daaraan gerelateerde kosten, zoals maar niet beperkt tot hetgeen bepaald in artikel 21 bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, zoals gewijzigd bij de Wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 15, lid 4, en de jurisprudentie; c) het in betekenende mate achterblijven van de als gevolg van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst feitelijk gerealiseerde resultaten op vlak van de realisatie van CO2-eq reductie - en energie-efficiëntieverbetering; d) het achterblijven of volledig wegvallen van de tegenprestaties, bijvoorbeeld als gevolg van wijzigende wetgeving; e) wijziging van de economische groei, de internationale concurrentiepositie en de ontwikkeling van de bedrijfsrendementen;
V L A A M S P A R LEMENT
18
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
20
f) onvoorziene omstandigheden, die een invloed kunnen hebben op deze energiebeleidsovereenkomst, bij voorbeeld verplichtingen van het Vlaams Gewest die om externe redenen niet kunnen waargemaakt worden. 2. In de gevallen genoemd in lid 1 kunnen de bij deze energiebeleidsovereenkomst betrokken partijen een voorstel tot wijziging van deze energiebeleidsoverenkomst indienen bij de Commissie. Indien de Commissie unaniem beslist tot formulering van een advies aan de partijen tot wijziging van de energiebeleidsovereenkomst, dan is het de minister bevoegd voor het energiebeleid die, op basis van dit advies, het initiatief neemt om een voorstel tot wijziging in te leiden bij de Vlaamse Regering binnen de 2 maanden en voor te leggen aan de partijen. 3. In de gevallen genoemd in lid 1 kunnen de bij deze energiebeleidsovereenkomst betrokken partijen een verzoek tot opheffing van de energiebeleidsovereenkomst neerleggen bij de Commissie. Indien het verzoek uitgaat van de zijde van het bedrijfsleven zal de Commissie nagaan of het unaniem wordt ondersteund door de vertegenwoordigers van de Sectorfederaties. De Commissie zal deze aanvraag tot opheffing van het convenant overmaken aan de minister van Energie en de minister van Economie, die de vraag tot opheffing binnen de 2 maanden zal inleiden bij de Vlaamse Regering. Indien het verzoek uitgaat van de Ministers zal de vraag tot opheffing binnen 2 maanden worden ingeleid bij de Vlaamse Regering. Artikel 19 Opzegging 1. Elke Onderneming en sectororganisatie mag deze energiebeleidsovereenkomst gemotiveerd en met onmiddellijke ingang schriftelijk opzeggen, 2. De Commissie wordt met een aangetekend schrijven van de gemotiveerde opzegging in kennis gesteld. 3. Alle in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst ontstane voordelen voor de Ondernemingen (artikel 15) en engagement van de Onderneming (artikel 6), komen hierdoor vanaf de datum van opzegging te vervallen. Als datum van de opzegging geldt de datum van het aangetekend schrijven. Artikel 20 Looptijd en inwerkingtreding Deze energiebeleidsovereenkomst treedt in werking voor de partijen op de laatste dag van de maand die volgt op de melding van de Vlaamse Regering van de goedkeuring door de Europese Commissie van de steunmaatregel voor België betreffende de toepassing van de mogelijkheden tot accijnsvrijstelling of –verlaging uit hoofde van artikel 17 van de Richtlijn 2003/96/EG van de Raad en eindigt op 31 december 2020.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
19
21
Voor vestigingen van de Ondernemingen die toegetreden zijn tot het auditconvenant treedt deze energiebeleidsovereenkomst ten vroegste in werking op 11 december 2013. Artikel 21 Juridische vorm Deze energiebeleidsovereenkomst is een overeenkomst naar burgerlijk recht.
[…] Opgemaakt te Brussel op … Vlaamse Regering , vertegenwoordigd door: Freya VAN DEN BOSSCHE Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie
Kris PEETERS Minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid
Onderneming/ Sectororganisatie vertegenwoordigd door…
V L A A M S P A R LEMENT
20
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
22 BIJLAGE 1
Berekening van energiegrootheden
1. Brandstoffen Voor de als brandstof ingezette energiedragers verbrandingswaarde (stookwaarde) aangerekend.
wordt
de
onderste
2. Secundaire energiedragers, geleverd door derden (exclusief WKK) Warmte (warme lucht, warm water, stoom, thermische olie) die aan een proces wordt toegevoerd of er van wordt afgevoerd, wordt teruggerekend naar primaire energie met een vast omzettingsrendement van 90 %. Elektriciteit wordt teruggerekend naar primaire energie met een vast omzettingsrendement van 40 %. Indien er om bedrijfsredenen met een ander omrekeningsrendement gewerkt wordt in het kader van het energieplan, dient dit gemotiveerd voorgelegd te worden aan het Verificatiebureau. Deze afwijkende omrekeningsfactor wordt gedurende de volledige looptijd van het convenant gehanteerd. Andere secundaire energiedragers (perslucht, …) worden teruggerekend met een omzettingsrendement dat van toepassing is voor de betrokken installatie. 3. Secundaire energiedragers binnen de Onderneming (exclusief WKK) Secundaire energiedragers, centraal opgewekt binnen de Onderneming en geleverd aan de procesinstallaties, worden teruggerekend naar primaire energie, met de omzettingsrendementen zoals gemeten. Back-up boilers horend bij een WKK worden behandeld onder 4. Wanneer een vereenvoudigde procedure aangewezen is, bij voorbeeld voor koeling of perslucht, kan op de primaire energie een verdeelsleutel worden toegepast voor de betrokken processen, zonder metingen uit te voeren aan de secundaire energiedragers. 4. Warmtekrachtkoppeling (WKK) Warmte en elektriciteit opgewekt in een WKK-installatie wordt, ongeacht de eigendomsformule, teruggerekend naar primaire energie aan de hand van vaste omzettingsrendementen, zijnde 90% voor warmte en 40% voor elektriciteit. Warmte opgewekt in de back-up boilers van de WKK wordt eveneens omgerekend aan een rendement van 90%. Bijkomende primaire energie besparingen die het gevolg zijn van investeringen in of beheermaatregelen op een WKK kunnen in het energieplan worden opgenomen. Deze besparingen worden berekend ten opzichte van de werkelijke rendementen van de WKK-installatie. 5. Duurzame energie De energiebeleidsovereenkomst is gericht op het verbruik van energie in procesinstallaties. Er wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen klassiek opgewekte of duurzame energie bij de bepaling van het specifiek energieverbruik. Duurzame energie kan wel als flexibele maatregel ingezet worden zoals beschreven in bijlage 7.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
21 23
6. Exotherme processen Exotherme processen worden onderworpen aan een audit zoals alle andere processen, weliswaar is hun energieverbruik negatief. Energie-output wordt verrekend indien hij geleverd wordt aan een ander proces, en wordt dan teruggerekend naar primaire energie met de omzettingsrendementen van 90% voor warmte en van 40 % voor elektriciteit.
V L A A M S P A R LEMENT
22
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
24 Bijlage 2 Energiedeskundigen Artikel 1 Procedure van aanvaarding
1. Het Verificatiebureau aanvaardt de energiedeskundigen op basis van een gedocumenteerde evaluatie van de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2 voor de externe energiedeskundigen en/of artikel 3 voor de interne energiedeskundigen. Op vraag kan dit evaluatierapport worden voorgelegd aan de Commissie. Het Verificatiebureau kan een interne of externe energiedeskundige aanvaarden: 1° ofwel voor één vestiging; 2° ofwel voor meerdere vestigingen waarvoor een Onderneming tot deze energiebeleidsovereenkomst is toegetreden; 3° ofwel voor meerdere vestigingen van Ondernemingen die ressorteren onder één Sectororganisatie of meerdere Sectororganisaties. 2. Het Verificatiebureau kan een interne of externe energiedeskundige enkel aanvaarden indien de aanvraag tot aanvaarding als energiedeskundige vergezeld is van een plan van aanpak dat minstens aan volgende eisen voldoet: - Het beschrijft de methodiek volgens dewelke men de Onderneming en haar processen zal opdelen en auditeren. Deze methodiek is op maat van de Onderneming en houdt het evenwicht tussen verwachte kosten en baten. - Het geeft informatie omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van reële data, geeft zonodig aan welke meetcampagnes er minimaal zullen uitgevoerd worden en/of welke permanente metingen er bijkomend geïnstalleerd zullen worden. - Indien van toepassing geeft het aan of er een studie van energetische integratie zal gebeuren. - Het geeft tenslotte een overzicht van de medewerkers – met voldoende en aantoonbare ervaring met de te onderzoeken processen – die betrokken zullen zijn bij het opstellen van het Energieplan. 3. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt tussen het Verificatiebureau en het bedrijf rond het plan van aanpak van een energiedeskundige, zal een bemiddeling plaatsvinden tussen de betrokken partijen, de voorzitter van de Commissie en de Sectorvertegenwoordiger van de Onderneming. Indien nodig, wordt een validatie van het plan van aanpak voorzien door een derde partij, goedgekeurd door de Onderneming en het Verificatiebureau. De kosten voor de validatie worden gedeeld door de Onderneming en het Verificatiebureau. Artikel 2 Voorwaarden voor externe energiedeskundigen De externe energiedeskundige voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° Een grondige technische kennis bezitten van de te onderzoeken procesinstallaties en nutsvoorzieningen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
23
25
2° Minstens 5 jaar ervaring hebben als energiemanager, -verantwoordelijke of – expert /of actief zijn in het domein van energiebeheer en –audits. 3° Over voldoende interne middelen en competenties op engineering- en procesvlak beschikken om de technische processen te analyseren en de rendabiliteit van de energiebesparende maatregelen te kunnen bepalen. 4° Bereid zijn te werken volgens de eisen van het Verificatiebureau: kunnen voldoen aan diverse praktische uitvoeringseisen, zoals levertijd, wijze van rapporteren en tussentijdse rapportering. Deze eisen worden voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. 5° Neutraal zijn en in volledige onafhankelijkheid werken van partijen. 6° Waarborgen geven voor de stabiliteit van de werking tijdens de volledige duur van de auditopdracht. 7° Gebruik van (bij voorkeur internationale) professionele standaarden voor te verrichten werkzaamheden (bijvoorbeeld ISO 9000) genieten de voorkeur. 8° Een strenge vertrouwelijkheidsplicht respecteren, met dien verstande dat zij de gegevens waartoe zij toegang hebben en die hun eigendom niet zijn, niet voor eigen doeleinden mogen gebruiken. 9° Geen deel uitmaken van het bedrijfspersoneel van de Onderneming waarvoor een Energieplan wordt opgesteld. Artikel 3 Voorwaarden voor interne energiedeskundigen De interne energiedeskundige voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° Een grondige technische kennis bezitten van de te onderzoeken procesinstallaties en nutsvoorzieningen. 2° Aantoonbare ervaring hebben als energiemanager, -verantwoordelijke of expert en/of actief zijn in het domein van energiebeheer. 3° Over voldoende middelen beschikken en competenties op engineering- en procesvlak binnen de Onderneming kunnen raadplegen om de technische processen te analyseren en de rendabiliteit van de energiebesparende maatregelen te kunnen bepalen. 4° Bereid zijn te werken volgens de eisen van het Verificatiebureau:kunnen voldoen aan diverse praktische uitvoeringseisen zoals levertijd, wijze van rapporteren en tussentijdse rapportering. Deze eisen worden voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. 5° Bereid zijn voldoende neutraliteit en onafhankelijkheid aan de dag te leggen. 6° Waarborgen geven voor de stabiliteit van de werking tijdens de volledige duur van de auditopdracht. 7° Indien er meerdere interne energiedeskundigen betrokken zijn bij de Audit dient een verantwoordelijke van dit team aangesteld te worden. Deze fungeert tevens als formele interne energiedeskundige en tevens als contactpersoon van de Onderneming voor het Verificatiebureau.
V L A A M S P A R LEMENT
24
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
26 BIJLAGE 3 Het Verificatiebureau 1.
Eisen waaraan het Verificatiebureau moet voldoen Het Verificatiebureau voldoet aan volgende vereisten: 1° Onafhankelijke en neutrale organisatie. 2° Het vertrouwen hebben van de partijen van de energiebeleidsovereenkomst. 3° Garanties bieden voor een stabiele werking tijdens de volledige uitvoering van de energiebeleidsovereenkomst. 4° Werken volgens zeer strikte richtlijnen. 5° Werken met een gecertificeerd kwaliteitszorgsysteem. 6° Beschikken over experts in de te behandelen procestechnologieën. 7° Kunnen voldoen aan de diverse praktische uitvoeringseisen zoals levertijd en wijze van uitvoering van alle taken die in de energiebeleidsovereenkomst beschreven zijn.
2.
De taken van het Verificatiebureau
Het Verificatiebureau adviseert, controleert en oordeelt over het Energieplan, de energiedeskundigen en de monitoring zoals weergegeven in artikels 7, 8, 9, 10 en 11 en rapporteert zoals weergegeven in artikel 12. Het Verificatiebureau kan aan de Commissie tevens Toelichtingen voorstellen ter ondersteuning van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst.
V L A A M S P A R LEMENT
25
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
27 Bijlage 4
Potentieelstudie WKK en toepasbaarheid warmte- en koudenetten Volgens art 6 6° verbinden de Ondernemingen zich ertoe om een studie uit te voeren die het economisch potentieel aan kwalitatieve warmtekrachtkoppeling en, indien van toepassing, aan warmte- en koudenetten in de vestiging te onderzoeken. De Ondernemingen leveren hierbij hun bijdrage aan de verplichting in hoofde van de lidstaten om volgens art 10 van de energie-efficiëntierichtlijn tegen 31/12/2015 een onderbouwde inschatting te maken van het potentieel aan kwalitatieve WKK en efficiënte warmte- en koudenetten. 1. Potentieelstudie WKK Binnen de Ondernemingen wordt nagegaan of er een WKK-potentieel aanwezig is. De Commissie zal tegen uiterlijk eind 2013 de uitvoeringsmodaliteiten voor deze studie uitwerken Bedrijven die in het verleden reeds een potentieelbepaling hebben uitgevoerd en waarvan sindsdien de productieproces(sen) niet grondig zijn veranderd, kunnen deze potentieelbepaling voor aanvaarding voorleggen aan het Verificatiebureau. Deze studie dient uitgevoerd te zijn vóór 30/06/2015. De resultaten worden opgenomen in het tweede Energieplan. De uiteindelijke implementatie van het project kan als flexibele maatregel beschouwd worden en valt onder bijlage 7. 2. Warmte- en koudenetten De warmte-afnameprofielen opgesteld in het kader van de WKK-potentieelstudie, worden waar van toepassing aangevuld met koude-vraagprofielen van de Onderneming. De beschrijving van de resultaten wordt opgenomen in het tweede Energieplan en de noodzakelijke informatie voor de opmaak van haar potentieelstudie voor efficiënte warmte- en koudenetten die de lidstaten moeten maken volgens art 10 en bijlage VII van de energie-efficiëntierichtlijn wordt ter beschikking gesteld van de overheid.
V L A A M S P A R LEMENT
26
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
28 BIJLAGE 5
Economische pardonnabiliteit Indien rendabele maatregelen of hun vervanging door flexibele maatregelen tot gevolgen leiden die de internationale concurrentiepositie of de ondernemingsrendementen, in het gedrang brengen, zullen mitigerende maatregelen genomen worden. Dit kan onder de vorm van; Uitstel van maatregelen gedurende 1 jaar Definitief niet moeten uitvoeren van de maatregelen. Criteria voor economische pardonnabiliteit 1. Marktconforme interestvoet voor investeringskredieten Wanneer Ondernemingen er niet in slagen, omwille van hetzij onderneming- hetzij projectspecifieke kenmerken, de investeringen tot verbetering van de energieefficiëntie te financieren door middel van investeringskredieten aan marktconforme maatregelen, dan worden deze projecten aanzien als maatregelen die leiden tot gevolgen die in redelijkheid niet bedoeld kunnen zijn, zoals bepaald in artikel 2 van het convenant. Investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie van de Onderneming die niet kunnen worden gefinancierd met vreemd vermogen aan een kost lager een OLO op 10 jaar + 4,4% worden aanzien als een maatregel die leidt tot gevolgen die in redelijkheid niet bedoeld kunnen zijn, zoals bepaald in artikel 2 van de energiebeleidsovereenkomst. 2. Bedrijfsspecifieke criteria Economische omstandigheden waaronder het bedrijf functioneert, kunnen een impact hebben op de realisatie van de energie-efficiëntieverbeteringen. Hierbij gaat het ondermeer om: - Geplande grootschalige investeringen in nieuwe installaties. - Geplande nieuwbouw. - Geplande sluiting. Bedrijfsspecifieke gegevens hebben een invloed op de investeringsruimte beschikbaar voor het verbeteren van de energie-efficiëntie of investeren in flexibele maatregelen. Indien deze aspecten niet gekend zijn bij energiebeleidsovereenkomst kunnen ze in een Verificatiebureau worden aangemeld.
de aanvang van later stadium bij
V L A A M S P A R LEMENT
de het
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
27
29
Maatregelen ter bescherming van de Onderneming 1. Uitstel van de maatregelen Afwijkingsmogelijkheden ten opzichte van de engagementen in de energiebeleidsovereenkomst moeten beperkt zijn en moeten – indien ze noodzakelijk zijn - zo uniform mogelijk toegepast worden. Een uitstel van uitvoering van maatregelen met 1 jaar kan in bepaalde gevallen op basis van economische criteria worden bekomen. De elementen opgenomen ter staving van de vraag tot uitstel moeten meetbaar en verifieerbaar zijn. Mogelijkheden hiertoe zijn: Herrekende IRR na belastingen van een project waarbij als gevolg van een stilgelegde of sterk verlaagde productie de IRR na belastingen van een project niet meer kan beschouwd worden als rendabel. Weigering van de financiering van het project door een financiële instelling. Financiering van het project enkel te realiseren aan niet-marktconforme voorwaarden. Verslag van bedrijfsrevisor waaruit een onaanvaardbare invloed op de financiële structuur van de Onderneming, bepalend voor de kredietwaardigheid van de Onderneming, blijkt. Indien de economische situatie niet voldoende verbetert gedurende het jaar waarvoor het uitstel gevraagd werd, kan de Onderneming een nieuw uitstel aanvragen. 2. Definitief niet moeten uitvoeren van maatregelen In uitzonderlijke omstandigheden kan het Verificatiebureau op basis van hogervermelde criteria beslissen dat een Onderneming de in het Energieplan voorgestelde maatregelen niet moet uitvoeren. Dit kan bijvoorbeeld in geval van een Onderneming die werkt onder de wet op de continuïteit van de ondernemingen. De Onderneming richt hiertoe een verzoek aan het Verificatiebureau. Het verzoek wordt behandeld in een hoorzitting met vertegenwoordigers van de Onderneming, de Ministers en het Verificatiebureau. Indien wordt ingegaan op het verzoek tot definitief niet uitvoeren van maatregelen kan het Verificatiebureau hieraan voorwaarden koppelen op vlak van opvolging.
V L A A M S P A R LEMENT
28
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
30 BIJLAGE 6 Berekening van IRR
Het criterium om een maatregel "rendabel" te noemen is daarbij gelegd op een IRR van 12,5% na belastingen. Aan de keuze van het criterium van 12,5% liggen enkele aannamen ten grondslag. Niet alle aannamen zullen overeenkomen met die van het bedrijf. Als een bedrijf gegronde redenen heeft om af te wijken van de gebruikte aannamen, dient dat aangetoond te worden, waarbij tevens wordt aangegeven op welke wijze er wordt afgeweken. Een energiebesparingsmaatregel bereikt het gevraagde criterium van 12,5% grotendeels op basis van energiebesparing. Steeds moeten voor een energiebesparingsmaatregel alle positieve en negatieve effecten van een maatregel tegenover de bestaande toestand in de berekening worden betrokken. Behoudens de financiële impact van het gewijzigde energiegebruik, moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met het buiten gebruik stellen van een installatie, de te verwerven subsidies en premies, de gewijzigde energie- of milieuheffingen, de verminderde belastingen, de gegarandeerde opbrengst van de te verkopen WKK- en groenestroomcertificaten en de voorziene aan- of verkoop van emissierechten aan realistisch ingeschatte prijzen. Begrippen: NCW : Netto contante waarde (NPV, Net Present Value in het Engels). Dit is het verschil tussen opbrengsten en kosten over de levensduur van een project. Omdat de kosten en opbrengsten afhangen van de rentestand worden deze posten met behulp van een (interne) rentevoet teruggerekend naar bedragen in het beginjaar van de investering, de netto contante waarde. IRR : Intern Rendement ofwel Internal Rate of Return in het Engels. Het interne rendement of IRR van een investering is die rentevoet waarbij op het einde van de looptijd van het project de NCW = 0. De berekening ervan is een iteratief proces. Als deze rentevoet ≥ 12,5% is dan wordt in de energiebeleidsovereenkomst de investering "rendabel" genoemd. Investering: Hieronder vallen alle kosten die te maken hebben met het verwerven van de installatie en die over meerdere jaren worden afgeschreven. Bij de gedetailleerde en ruwe rendabiliteitsberekening wordt met een onzekerheid van respectievelijk 10% en 30% op de investering gewerkt. Restwaarde: Dit is de waarde van de investering die overblijft op het einde van de levensduur. Installatiekosten: Hieronder vallen de kosten van het project die eenmalig voorkomen en die niet worden afgeschreven. Bijvoorbeeld additionele personeelskosten en opstartkosten.
V L A A M S P A R LEMENT
29
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
31
Netto besparing: Dit is de totale jaarlijkse besparing zijnde de opbrengsten minus de exploitatiekosten, die gerealiseerd worden ten gevolge van deze investering. Ook andere wijzigende factoren dan de zuivere ‘energie’factoren dienen hierbij in rekening te worden gebracht zoals bijvoorbeeld het buiten gebruik stellen van installaties, overheidsmaatregelen (cf. infra) en de voorziene verkoop (of zelfs eventueel aankoop) van emissierechten. Levensduur: Hiermee wordt bedoeld de technische levensduur van het project, het is de termijn tijdens dewelke het project een netto-besparing oplevert. Afschrijvingstermijn: Hier wordt bedoeld de boekhoudkundige termijn waarover de investering wordt afgeschreven. Soms wordt een minimumtermijn door de fiscus opgelegd. Er kan op verschillende manieren worden afgeschreven: lineair, exponentieel, etc. Bij het bepalen van het criterium van 12.5% is aangenomen dat er lineair wordt afgeschreven over een termijn van 5 jaar. Vennootschapsbelasting: Hiermee wordt vennootschapsbelastingsvoet, i.e. 33,9%.
bedoeld
V L A A M S P A R LEMENT
de
vigerende
30
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
32 BIJLAGE 7
Lijst met flexibele maatregelen Een onderneming kan gebruik maken van flexibele maatregelen zoals hieronder beschreven om tot eenzelfde resultaat te komen als vooropgesteld met de interne maatregelen op vlak van energie-efficiëntie of CO2-eq-besparing. Naast de in deze lijst opgenomen maatregelen kan de Onderneming opteren om andere maatregelen in te zetten met equivalente energie- of CO2-eq-besparing, op voorwaarde dat deze eerst door het Verificatiebureau werden goedgekeurd. Besparing: Vermindering in energieverbruik of CO2-eq-uitstoot per eenheid product (specifiek verbruik) t.o.v. specifiek verbruik of specifieke uitstoot voor de implementatie van de maatregel. De flexibele maatregelen kunnen worden ingezet ter vervanging van één of meerdere maatregelen. De manier van omrekenen zal verder worden uitgewerkt door de Commissie in een Toelichting. Toegelaten maatregelen die energie- of CO2-eq-besparend kunnen zijn: -
Ketenefficiëntie: Grondstof: Vervanging van een grondstof door een ander type met een lagere energie of CO2eq-inhoud. Ook het niet-energetisch verbruik in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers kan hierbij een rol spelen. Processen in de keten: besparingen in de productieprocessen in de productieketen (zowel intern als extern). Transport en logistiek: besparingen op vlak van transport (exclusief vevanging van wagenpark) en logistiek van grondstoffen, tussenproducten en eindproducten.
-
Concernbenadering: uitwisseling of verevening van maatregelen tussen vestigingen in het Vlaamse Gewest.
-
Eigen hernieuwbare energieproductie
-
Inzet van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling.
Voorwaarden waaraan deze flexibele maatregelen dienen te voldoen: - Het betreft een nieuwe energie- of CO2-eq-besparende maatregel of een verbeteringsmaatregel ten opzichte van het referentiejaar 2013. Het besparend effect van de maatregel(en) is/zijn te kwantificeren en groter dan of gelijk aan het effect van de maatregel(en) die word(t)(en) ‘vervangen’. - De maatregel kan worden gemonitord. - De maatregel is robuust en kan niet zo maar worden teruggedraaid.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 -
31
33
De maatregel kan niet tot dubbeltelling leiden in de rapportering van deze energiebeleidsovereenkomst.
V L A A M S P A R LEMENT
32
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
34 Bijlage 8
Stroomschema voor het detecteren van maatregelen voor het Energieplan
1. Indien op een maatregel onmiddellijk een gedetailleerde rendementsbepaling kan gebeuren, zal de maatregel worden ingepland in het Energieplan voor implementatie indien de IRR na belastingen > 12,5%. Indien de IRR na belastingen lager is dan 12,5% maar hoger dan 10%, wordt hij beschouwd als een potentieel rendabele maatregel en jaarlijks herrekend aan geactualiseerde energieprijzen. Indien de IRR na belastingen lager is dan 10% dient deze maatregel niet in het Energieplan opgenomen worden en maakt deze ook geen voorwerp meer uit van latere herberekeningen. 2. Indien er meer informatie vereist is wordt de maatregel een studiemaatregel. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening blijkt dat de IRR na belastingen > 12,5%, wordt de gedetailleerde rendabiliteitsberekening uitgevoerd die de IRR na belastingen moet bevestigen. Hierna wordt de procedure onder punt 1 gevolgd. 3. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen lager dan 12,5% maar hoger dan 10% naar voren komt, dan zal deze maatregel als potentiële maatregel jaarlijks herrekend worden aan geactualiseerde energieprijzen. 4. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen lager dan 10% naar voren komt, dient deze maatregel niet in het Energieplan opgenomen worden en maakt deze ook geen voorwerp meer uit van latere herberekeningen.
V L A A M S P A R LEMENT
33
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
35
Bijlage 9 Energiebeheermaatregelen 1. Opmaak van een energiebeleidsverklaring door het management Een energiebeleidsverklaring wordt opgesteld door het management. In deze verklaart het haar engagement om een actief beleid op vlak van energie-efficiëntie te voeren. De energiebeleidsverklaring heeft volgende kenmerken: Is op maat van de Onderneming en van haar energiegebruik en verbruik. Bevat een engagement om de communicatiestroom naar de diverse partijen te verzekeren. Houdt rekening met een energiebeleid op lange termijn. Bevat een engagement om de middelen te voorzien om energiezorg te implementeren, te onderhouden en te verbeteren. Ondersteunt de aankoop van energie-efficiënte producten en diensten. Is gedocumenteerd en gecommuniceerd naar alle niveaus binnen de Onderneming. 2. Aanstelling van een energiecoördinator De energiecoördinator wordt door het management aangesteld. Deze persoon heeft de nodige competenties en bekwaamheden om de verantwoordelijkheid en de autoriteit op zich te nemen om de taken die voortvloeien uit de energiebeleidsovereenkomst te kunnen uitvoeren. De energiecoördinator heeft de mogelijkheid om een energieteam samen te stellen vanuit de verschillende departementen uit de Onderneming. In voorkomend geval kan dit team optreden als interne energiedeskundige die de Audit voor het opstellen van het Energieplan uitvoert. Op die manier wordt voldaan aan de vraag aan voldoende capaciteiten en neutraliteit bij de opmaak van die Audit. De energiecoördinator heeft onder andere volgende doelstellingen: Binnen de Onderneming werkgroepen installeren om projecten rond energieefficiëntie mee uit te werken. Als kenniscentrum dienen ter ondersteuning van de diverse activiteiten binnen de Onderneming ter verbetering van de energie-efficiëntie. Regelmatig aan het management rapporteren over de energieprestaties van de Onderneming. Verzekeren dat het Energieplan is opgemaakt in overeenstemming met het energiebeleid van de Onderneming, zowel op korte als lange termijn. De door het management gedefinieerde verantwoordelijkheden en bevoegdheden communiceren zodat binnen de Onderneming een efficiënt energiebeleid gevoerd kan worden. Een bewustmaking rond efficiënt energieverbruik creëren en dat in de gehele Onderneming. Een vormingsplan inzake verbeterde energiezorg in de Onderneming uitwerken en de uitvoering ervan opvolgen.
V L A A M S P A R LEMENT
34
36
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
3. Sensibilisering – informatieverstrekking - medewerkersbetrokkenheid De medewerkers worden bewust gemaakt van hun rol en impact binnen het energiebeleid van de Onderneming en hun betrokkenheid bij het behalen van de doelstellingen van de energiebeleidsovereenkomst. Via sensibilisering en opleidingsinitiatieven op maat van de Onderneming wordt actief gewerkt aan een energie-efficiënt bewustzijn bij de medewerkers in functie van de impact van hun eigen activiteiten op de totale (of globale) energie-efficiëntie van de Onderneming. Dit moet bijdragen tot een versterkt energiebewustzijn van de medewerker bij de uitvoering van zijn activiteiten binnen de Onderneming. De Onderneming zorgt dat medewerkers verbetersuggesties kunnen aanreiken via diverse communicatiekanalen die misschien niet direct uit de Audit naar voren zullen komen. Regelmatige communicatie met de klanten en toeleveranciers over de energiebeleidsovereenkomst zal ook bij deze een bewustmaking teweegbrengen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
ONTWERP VAN ENERGIEBELEIDSOVEREENKOMST VOOR DE VERANKERING VAN EN VOOR BLIJVENDE ENERGIE-EFFICIËNTIE IN DE VLAAMSE ENERGIE-INTENSIEVE INDUSTRIE (VER-BEDRIJVEN)
V L A A M S P A R LEMENT
37
38
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
39
Energiebeleidsovereenkomst
voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie (VER-bedrijven) zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering op DD.MM.2012 Inhoudsopgave Partijen Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21
Definities Doelstellingen en toepassingsgebied De Commissie Het Verificatiebureau Toetreding Engagement van de Ondernemingen Aanvaarding van energiedeskundigen Inhoud en aanvaarding van het energieplan Verslaggeving door de Onderneming Opvolging Sancties: procedure tot schrapping Verslaggeving door het Verificatiebureau aan de Commissie Verslaggeving door de Commissie Verplichtingen van de Sectororganisaties Verplichtingen van het Vlaams Gewest Kosten Openbaarheid en geheimhouding Wijziging of opheffing energiebeleidsovereenkomst Opzegging Looptijd en inwerkingtreding Juridische vorm
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8
Berekening van energiegrootheden Energiedeskundigen Het Verificatiebureau Potentieelstudie WKK en toepasbaarheid warmte- en koudenetten Economische pardonnabiliteit Berekening van IRR Lijst met flexibele maatregelen Stroomschema voor het detecteren van maatregelen voor Energieplan Bijlage 9 Energiebeheermaatregelen
V L A A M S P A R LEMENT
het
2
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
40 Partijen
Het Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, en bij delegatie door de Vlaamse minister bevoegd voor Energie en de Vlaamse minister bevoegd voor Economie, hierna te noemen: de Ministers; en van de zijde van het bedrijfsleven: a) de Ondernemingen, die voor hun in een Verklaring van Deelname genoemde energie-intensieve vestigingen zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst, hierna te noemen: de Ondernemingen; b) de Sectororganisaties die zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst, door het ondertekenen van een Verklaring van Deelname, hierna te noemen: de Sectororganisaties. Deze energiebeleidsovereenkomst geldt als een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling zoals bepaald in het Koninklijk Besluit van 29 februari 2004 houdende diverse bepalingen inzake accijnzen, alsook als een sectorakkoord of convenant zoals bepaald in de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Komen het volgende overeen
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
3
41
Artikel 1 Definities In deze energiebeleidsovereenkomst wordt verstaan onder: Onderneming:
een al dan niet in Vlaanderen gevestigde rechtspersoon die tot deze energiebeleidsovereenkomst is toegetreden voor een of meer van haar vestigingen in Vlaanderen.
Sectororganisatie: vereniging zonder winstoogmerk die producenten van haar sector tot haar leden telt, ofwel vzw Vlaams netwerk van ondernemingen (“VOKA”) voor Ondernemingen die niet tot een sector behoren. Vestiging:
elke bedrijfseenheid van een rechtspersoon met industriële activiteit; ze wordt in principe gekenmerkt door een aaneengesloten ligging, maar kan evenwel uiteenlopende installaties omvatten.
Industriële activiteit: elke activiteit uit de Europese activiteitennomenclatuur NACEBEL 2008 code 05 tot en met 33, zoals vastgesteld door de Europese Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 (Publicatieblad van de Europese Unie van 30 december 2006). Energieverbruik: het primair energetisch verbruik van energiedragers en niet het niet-energetisch verbruik van energiedragers in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers; De verrekening van secundaire energiedragers wordt vastgelegd in bijlage 1. Energie-intensieve vestiging: een vestiging met een energieverbruik van tenminste 0,1 PetaJoule (PJ) primair per jaar als gevolg van industriële activiteit op het ogenblik van toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst. Procesinstallatie: een volledige installatie om een bepaald product te maken of te behandelen. Procesaudit:
systematische procedure voortvloeiend uit een Audit op een deel van de vestiging die als studiemaatregel werd ingepland in het Energieplan waarmee afdoende informatie wordt verkregen omtrent het huidige energieverbruik-profiel van een industriële activiteit of installatie, mogelijkheden om kostenefficiënte energiebesparingen worden geïdentificeerd en gekwantificeerd, en de resultaten worden gerapporteerd.
Specifiek energieverbruik: het energieverbruik per eenheid product van een bepaalde kwaliteit. De verrekening van secundaire energiedragers wordt vastgelegd in bijlage 1. Deze bijlage specifieert ook andere energiedragers die worden verkocht, zelf
V L A A M S P A R LEMENT
42
4
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
opgewekte duurzame energie, warmtekrachtkoppeling, nevenproducten en warmte van exotherme processen. Rendabele
maatregel: maatregel die volgens een gedetailleerde rendabiliteitsberekening voldoet aan een interne rentevoet (Internal Rate of Return) van 14% na belastingen.
Potentieel rendabele maatregel: maatregel die volgens een rendabiliteitsberekening of een gedetailleerde rendabiliteitsberekening voldoet aan een interne rentevoet (Internal Rate of Return) tussen 10% en 14% na belastingen en waarvoor de interne rentevoet jaarlijks wordt herrekend aan actuele energieprijzen. Studiemaatregel: maatregel waarvan de rendabiliteitsberekening of gedetailleerde rendabiliteitsberekening nog niet kan worden uitgevoerd in het kader van het opstellen van het Energieplan en waarvoor de interne rentevoet (Internal Rate of Return) binnen een zo kort mogelijke periode zal worden bestudeerd of een Procesaudit waarvoor de uitvoering binnen een zo kort mogelijke periode zal worden ingepland. Gedetailleerde rendabiliteitsberekening: berekening van de interne rentevoet (Internal Rate of Return) met een onzekerheid van maximaal 10% in plus of min op de investering. Rendabiliteitsberekening: berekening van de interne rentevoet (Internal Rate of Return) met een onzekerheid van maximaal 30% in plus of min op de investering. VER-systeem:
Het Europese emissierechtenhandelsysteem, meer bepaald de Europese regelgeving voor de handel in emissierechten, zoals bepaald door Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003, zoals recentelijk gewijzigd door Richtlijn 2009/29/EG.
Energieplan:
lijst van rendabele, potentieel rendabele en studiemaatregelen die resulteren uit de Audit of hun vervanging door flexibele maatregelen.
Audit:
systematische procedure waarmee afdoende informatie wordt verkregen omtrent het huidige energieverbruik-profiel van een gebouw, een industriële activiteit of installatie, mogelijkheden om kostefficiënte energiebesparingen worden geïdentificeerd en gekwantificeerd, en de resultaten worden gerapporteerd.
Verklaring van Deelname: Aangetekend schrijven waarbij een Sectororganisatie of Onderneming zijn wens verklaart om toe te treden tot deze energiebeleidsovereenkomst.
V L A A M S P A R LEMENT
5
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 CO2-eq: :
43
meeteenheid gebruikt om het opwarmend vermogen van broeikasgassen weer te geven. CO2 is het referentiegas waartegen andere broeikasgassen worden gemeten. Een ton CO2-eq is een metrische ton CO2 of een hoeveelheid van één van de andere broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen.
Artikel 2 Doelstellingen en toepassingsgebied 1. Deze energiebeleidsovereenkomst is er op gericht dat zoveel mogelijk industriële eindverbruikers van energie vooraanstaand worden en blijven op gebied van energie-efficiëntie zonder te leiden tot gevolgen die in rede niet bedoeld zijn, zoals onder meer nader beschreven in bijlage 5. De Ondernemingen dragen daarmee bij aan de realisatie van de Europese CO2- en de Vlaamse energie-efficiëntiedoelstellingen.
eq
De principes en implementatie van deze energiebeleidsovereenkomst moeten tevens voldoen aan de economische eisen om de groeikansen en continuïteit van de Ondernemingen te vrijwaren. 2. Deze energiebeleidsovereenkomst is gericht op energie-intensieve vestigingen die onderworpen zijn aan het VER-systeem en die niet zijn toegetreden tot de niet VER-energiebeleidsovereenkomst, en hun respectieve Sectororganisaties. Artikel 3 De Commissie 1. 2.
De Commissie is energiebeleidsovereenkomst.
het
bestuursorgaan
voor
deze
De Commissie bestaat uit een voorzitter en volgende leden: één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Economie; één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Energie; één vertegenwoordiger van elke toegetreden Sectororganisatie; één vertegenwoordiger aangeduid door de Ondernemingen voor wie geen Sectororganisatie is toegetreden; - het hoofd van het Verificatiebureau woont de Commissievergaderingen bij als waarnemer. -
3.
De leden van de Commissie wijzen gezamenlijk een voorzitter aan.
4.
De Commissie bepaalt haar eigen werkwijze en stelt zo nodig een huishoudelijk reglement op.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 16
44 5.
De Commissie streeft naar consensus. Voor de artikelen waar dit vereist is, wordt er gestemd om de unanimiteit te controleren.
6.
De Commissie kan projectgroepen instellen, die de besluitvorming in de Commissie voorbereiden of beslissingen van de Commissie uitvoeren.
7.
De taken van de Commissie vloeien voort uit haar bestuursfunctie, worden in vorige paragrafen gedefinieerd of zullen tijdens de werking van de energiebeleidsovereenkomst verder worden gedefinieerd. Zij omvatten tenminste: de coördinatie van werkzaamheden en activiteiten ter uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst; de bespreking van knelpunten van algemene aard, die zich bij de implementatie van deze energiebeleidsovereenkomst in de praktijk voordoen, het bespreken van oplossingen en het zo nodig formuleren van richtlijnen hiervoor die gepubliceerd worden en bindend zijn voor de partijen; Deze verduidelijkingen van de interpretatie van de energiebeleidsovereenkomst gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1. het bemiddelen in geval van conflicten tussen partijen of tussen Ondernemingen en het Verificatiebureau; de controle op de voortgang van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst; het doen van voorstellen tot wijziging van deze energiebeleidsovereenkomst, en het beoordelen van de gegrondheid van de aanvragen van de betrokken partijen om in overleg te treden op basis van wijzigingen van omstandigheden; het adviseren aan de Ministers over het Verificatiebureau; het onderhouden van contacten met maatschappelijke organisaties; het opstellen en actualiseren van het in artikel 5, lid 5 bedoelde overzicht van Ondernemingen en Sectororganisaties die tot deze energiebeleidsovereenkomst zijn toegetreden; het jaarlijks opstellen en publiceren van een verslag als bedoeld in artikel 13.
1° 2°
3° 4° 5°
6° 7° 8° 9°
Artikel 4 Het Verificatiebureau 1.
Het Verificatiebureau is een onafhankelijke en neutrale organisatie die door de Ministers wordt aangesteld om de correcte uitvoering van de energiebeleidsovereenkomst te bewaken, hierover adviezen te verstrekken en verslag uit te brengen. Het is de enige instantie die over individuele gevallen oordeelt, te weten, de aanvaarding van de energiedeskundige (artikel 7), het Energieplan (artikel 8) en de verslaggeving (artikel 9).
2.
De Ministers kunnen de aanstelling slechts wijzigen na Commissie.
3.
De eisen die gesteld worden aan het Verificatiebureau worden weergegeven in bijlage 3.
V L A A M S P A R LEMENT
advies van de
7
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 4.
45
De Commissie kan in het kader van artikel 3, lid 7, 2° en 4° en bij unanieme beslissing bijkomende eisen en taken van het Verificatiebureau definiëren, onverminderd de bepalingen van lid 1. Deze bijkomende eisen en taken gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1.
Artikel 5 Toetreding 1. Ondernemingen kunnen voor hun energie-intensieve vestigingen toetreden tot de energiebeleidsovereenkomst vanaf de melding van de Vlaamse Regering van de goedkeuring door de Europese Commissie van de steunmaatregel voor België betreffende de toepassing van de mogelijkheden tot accijnsvrijstelling of –verlaging uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad, voor zover zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 2. 2. Ondernemingen en hun Sectororganisaties kunnen tot deze energiebeleidsovereenkomst als partij toetreden, als zij de uit deze energiebeleidsovereenkomst voor hen voortvloeiende verplichtingen zonder voorbehoud aanvaarden. 3. De in lid 2 bedoelde Sectororganisaties bezorgen hun Verklaring van Deelname aan de Ministers. De in lid 1 bedoelde Ondernemingen bezorgen hun Verklaring van Deelname aan de Commissie. Een Onderneming verklaart daarbij tevens voor welke vestigingen zij wenst toe te treden. 4. Voor de in lid 2 bedoelde Ondernemingen en de Sectororganisaties gelden de rechten en de verplichtingen die voor de betrokken partijen uit deze energiebeleidsovereenkomst voortvloeien, vanaf de verzending van de in lid 3 bedoelde Verklaring van Deelname. 5. De Commissie houdt een overzicht bij van Ondernemingen en Sectororganisaties, die tot deze energiebeleidsovereenkomst zijn toegetreden. Per Onderneming worden de betrokken vestigingen aangegeven. Dit overzicht is openbaar. 6. Een Onderneming kan tijdens de looptijd van deze energiebeleidsovereenkomst alsnog via de indiening van een Verklaring van Deelname toetreden, indien zij een Energieplan voorlegt zoals bepaald in artikel 8. Artikel 6 Engagement van de Ondernemingen De Ondernemingen engageren zich ertoe:
V L A A M S P A R LEMENT
8
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
46
1° Om zich op energetisch vlak om de vier jaar te laten doorlichten via de uitvoering van een Audit. 2° Om op basis van de resultaten uit de Audit een Energieplan – een eerste Energieplan voor de eerste drie jaar na inwerkingtreding van de energiebeleidsovereenkomst en een tweede Energieplan voor de resterende looptijd van de energiebeleidsovereenkomst - op te stellen en gefaseerd uit te voeren binnen de looptijd van de energiebeleidsovereenkomst. Indien de uitvoeringsplanning niet evenwichtig is gespreid, zal de voorgestelde fasering worden gemotiveerd. 3° Om jaarlijks verslag uit te brengen aan het Verificatiebureau over de in het voorafgaande kalenderjaar uitgevoerde maatregelen, studies en herrekeningen van potentieel rendabele maatregelen. 4° Om jaarlijks te rapporteren aan het Verificatiebureau over het energieverbruik, de daarmee samenhangende CO2-eq-emissies en de evoluties hiervan. 5° Om in de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk of bij onstentenis van deze organen, aan de vakbondsafvaardiging, de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het Energieplan, jaarlijks toe te lichten. 6° Om een studie uit te voeren die het economisch potentieel van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling en de bijdrage van hun vestigingen tot warmte- en koudenetten indien van toepassing in de vestiging(en) of de sector onderzoekt, zoals beschreven in bijlage 4. De Commissie zal voor eind 2013 de concrete uitvoeringsmodaliteiten van deze studie vastleggen. 7° Om energiebeheermaatregelen op maat van de Onderneming uit te werken en uit te voeren. Het betreffen ondermeer maatregelen die de bewustmaking, het engagement en sensibilisering rond efficiënt energiegebruik van medewerkers van de Onderneming, over de verschillende departementen heen, verbeteren. De onderneming engageert zich om tegen uiterlijk drie jaar na toetreding tot de energiebeleidsovereenkomst ofwel ISO50001 ofwel de energiebeheermaatregelen zoals opgenomen in bijlage 9 uit te voeren en hierover jaarlijks te rapporteren. Artikel 7 Aanvaarding van energiedeskundigen 1. De Onderneming stelt binnen de 4 maanden na haar toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst een energiedeskundige aan, verleent de nodige medewerking en stelt hem alle nodige informatie ter beschikking. De Onderneming kan hierbij opteren voor: 1° Hetzij één of meerdere externe energiedeskundige(n) die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2 van bijlage 2, en die door het Verificatiebureau worden aanvaard volgens de procedure beschreven in artikel 1 van bijlage 2. 2° Hetzij één of meerdere interne energiedeskundige(n), aangesteld binnen de Onderneming, die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 van bijlage 2 en die door het Verificatiebureau worden aanvaarde volgens de procedure beschreven in artikel 1 van bijlage 2.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
9
47
3° Hetzij een combinatie van externe en interne energiedeskundige(n) die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, respectievelijk artikel 3 van bijlage 2 en die door het Verificatiebureau worden aanvaard volgens de procedure van artikel 1 van bijlage 2. 2. De Commissie kan bij unanieme beslissing wijzigingen aanbrengen aan bijlage 2. Dergelijke wijzigingen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1. Artikel 8 Inhoud en aanvaarding van het Energieplan 1. Nadat door een externe of interne energiedeskundige een Audit is uitgevoerd, wordt op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de Onderneming een Energieplan opgesteld. 2. Het Energieplan bevat volgende elementen: 1° de naam en contactgegevens van de verantwoordelijke van de Onderneming die het Energieplan ondertekent en van de contactpersoon binnen de Onderneming; 2° een technische beschrijving van de vestiging met opdeling van de belangrijkste deelprocessen en meetinstrumenten; 3° het gemeten totale jaarlijks energieverbruik van de vestiging; 4° het gemeten jaarlijks energieverbruik van de energetisch relevante proces- en neveninstallaties; 5° de naam van de externe en/of interne energiedeskundige(n) betrokken bij het opstellen van het Energieplan indien van toepassing; 6° de resultaten van een analyse van het specifiek energieverbruik van de vestiging en haar procesinstallaties en de identificatie van studiemaatregelen, rendabele en potentieel rendabele maatregelen om dit specifiek energieverbruik te verminderen voor zover zij niet leiden tot gevolgen die in rede niet bedoeld kunnen zijn; 7° een oplijsting en planning van alle energiebeheermaatregelen bedoeld in artikel 6, 7° die geïmplementeerd zullen worden of in voege zijn; 8° een oplijsting van de rendabele maatregelen zoals gesteld onder 6°, met voor elk van deze maatregelen volgende elementen: a) een technische beschrijving; b) de verwachte investeringskost; c) de verwachte jaarlijkse exploitatiekost; d) de verwachte energie- en CO2-eq-besparing en jaarlijkse financiële opbrengst door deze energiebesparing; e) de ingeschatte interne rentevoet na belastingen, berekend volgens bijlage 6; 9° een chronologisch stappenplan met timing van de gefaseerde implementatie van de rendabele maatregelen en van de uitwerking van de studiemaatregelen die opgenomen zijn in het Energieplan; 10° een overzicht van het verloop van het specifiek energieverbruik over de laatste 5 jaren, of bij ontstentenis hiervan, over de jaren waarvan er gegevens beschikbaar zijn;
V L A A M S P A R LEMENT
10
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
48 11°
het tweede Energieplan bevat daarenboven een beschrijving van de resultaten van de uitgevoerde studie zoals bedoeld in artikel 6, 6° en de beslissingen die werden genomen aangaande het vedere gevolg dat aan de bekomen studieresultaten zal worden gegeven evenals een overzicht van de maatregelen die omwille van gemotiveerde redenen niet werden uitgevoerd gedurende de looptijd van het eerste Energieplan.
3. De Commissie kan in het kader van artikel 3, lid 7, 2° en bij unanieme beslissing bijkomende elementen en vereisten definiëren die in de te aanvaarden Energieplannen moeten worden opgenomen. Deze bijkomende elementen en vereisten gelden niet als wijzigingen in de zin van artikel 18, lid 1. 4. Een Energieplan wordt, ten laatste negen maanden na de goedkeuring of aanvaarding van de energiedeskundige, bij aangetekend schrijven voor aanvaarding ingediend bij het Verificatiebureau. 5. Behoudens hetgeen bepaald is in lid 5, is een Energieplan ontvankelijk als het aan volgende vereisten voldoet: 1° het Energieplan is ondertekend en gedateerd door de Onderneming; 2° het Energieplan is ondertekend door de aanvaarde energiedeskundige(n); 3° het Energieplan is opgesteld volgens de in lid 2 voorgeschreven structuur; 4° het Energieplan voldoet inhoudelijk aan de bepalingen gesteld in lid 2. 6. Het Verificatiebureau kan bij onontvankelijkheid van het dossier en binnen de 15 werkdagen na de dag van de ontvangst van het dossier de Onderneming bij aangetekend schrijven vragen om het Energieplan aan te vullen. De Onderneming bezorgt deze informatie aan het Verificatiebureau uiterlijk binnen 20 werkdagen na ontvangst van het aangetekend schrijven. 7. Het Verificatiebureau bezorgt haar gemotiveerde beslissing over de al dan niet aanvaarding van het Energieplan binnen 70 kalenderdagen, na de dag van ontvangst van het volledig Energieplan, aan de Onderneming. Het Verificatiebureau zal aftoetsen of het Energieplan werd opgesteld conform het aanvaarde plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage 2. Het Verificatiebureau zal bij niet–aanvaarding aanbevelingen doen en de Onderneming een aanpassing vragen van het Energieplan. Binnen de twee maanden bezorgt de Onderneming haar aangepaste Energieplan aan het Verificatiebureau. Binnen de 30 dagen bezorgt het Verficatiebureau haar beslissing aan de Onderneming. 8.Ingeval van een tweede niet-aanvaarding van (het deel van) het Energieplan dat werd opgesteld door een externe energiedeskundige, start de Commissie overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau, de Onderneming en de energiedeskundige teneinde op zo kort mogelijke termijn het Energieplan in overeenstemming te brengen met het aanvaarde plan van aanpak. Ingeval van een tweede niet-aanvaarding van (het deel van) het Energieplan dat werd opgesteld door een interne energiedeskundige, start de Commissie overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau, de Onderneming en de energiedeskundige teneinde op zo kort mogelijke termijn het Energieplan in
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
11
49
overeenstemming te brengen met het aanvaarde plan van aanpak. Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt binnen de door de Commissie vooropgestelde termijn, verplicht het Verificatiebureau de Onderneming om met een externe energiedeskundige conform artikel 7, lid 1, 1° te werken en het Energieplan opnieuw binnen de 4 maanden in te dienen. In dit laatste geval zal de procedure van lid 7 worden gevolgd. 9. Indien het Verificatiebureau binnen de termijn van lid 6, lid 7 of lid 8 geen beslissing heeft genomen, wordt het ingediende Energieplan als aanvaard beschouwd. 10. Na aanvaarding van het Energieplan volgens de bepalingen van de leden 6 tot en met 8, informeert de Onderneming de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging, over de openbare samenvatting van het Energieplan. Dit Energieplan dient door hen als vertrouwelijke informatie behandeld te worden (cfr. art 6.1. van EU-richtlijn 2002/14). Artikel 9 Verslaggeving door de Onderneming 1. Iedere Onderneming brengt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, aan het Verificatiebureau verslag uit over de voortgang aangaande: - de in het voorgaande jaar geïmplementeerde rendabele maatregelen alsmede de hiermee samenhangende herrekende en/of gemeten energie- en CO2-eqbesparing of hun vervanging door flexibele maatregelen. Daarbij wordt tevens aangegeven in hoeverre het resultaat van de gerealiseerde rendabele maatregelen in overeenstemming is met de verwachte energieefficiëntieverbeteringen voorzien in het Energieplan. Eventuele afwijkingen worden gemotiveerd. Afwijkingen ten gevolge van wijzigende productievolumes of een minder dan verwachte effectiviteit van maatregelen zijn mogelijk en geven geen aanleiding tot tekortkomingen; - de in het voorgaande jaar voorziene studiemaatregelen en hun gevolg voor het Energieplan; - de actualisaties van de potentieel rendabele maatregelen en hun gevolg voor het Energieplan; - de in voorgaande jaar geïmplementeerde energiebeheermaatregelen. 2. Maatregelen die na studie of (gedetailleerde) rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen <14% maar >10% hebben, worden weerhouden in de lijst van potentieel rendabele maatregelen. Potentieel rendabele maatregelen die na herrekening een IRR na belastingen bereiken van 14% of hoger dienen als rendable maatregel ingepland en geïmplementeerd te worden. 3. Maatregelen die na een (gedetailleerde) rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen lager dan 10% na belasting hebben, worden afgevoerd en hoeven niet herrekend te worden. Zij maken geen deel uit van het engagement van de Onderneming en hoeven niet vervangen te worden door flexibele maatregelen zoals bedoeld in bijlage 7.
V L A A M S P A R LEMENT
12
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
50
4. De planning van het Energieplan wordt jaarlijks geactualiseerd in overleg met het Verificatiebureau volgens uitkomst van de studies en gedetailleerde rendabiliteitsberekeningen. 5. De verslaggeving vindt plaats overeenkomstig de vereisten opgesteld door de Commissie. 6. Het Verificatiebureau verifieert de verslaggeving en deelt het resultaat daarvan mede aan de Onderneming. Het Verificatiebureau kan voor deze verificatie beroep doen op controles ter plaatse in de betrokken vestigingen. Artikel 10 Opvolging 1. Het engagement binnen het Energieplan van de Onderneming wordt jaarlijks door het Verificatiebureau nagegaan aan de hand van volgend stappenplan: 1° Er wordt nagegaan of de Onderneming alle studies en implementatie van rendabele maatregelen zoals bepaald in artikel 8, lid 2, 9° gepland in het betreffende jaar volgens het Energieplan heeft uitgevoerd. Zo ja, dan voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst. 2° Indien aan 1° niet voldaan is dan wordt er nagegaan of de Onderneming gebruik heeft gemaakt van flexibele maatregelen om tot eenzelfde resultaat te komen als vooropgesteld in het Energieplan. Maatregelen met een equivalente energie- of CO2-eq -besparing die in aanmerking komen op vlak van flexibiliteit zijn omschreven in bijlage 7. In dit geval wordt de rendabele maatregel vervangen door een flexibele maatregel en voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst. 3° Indien aan 1° of 2° niet voldaan is, dan wordt er nagegaan of er voldaan is aan de criteria van economische pardonnabiliteit zoals opgenomen in bijlage 5 voor het niet uitvoeren van een rendabele of flexibele maatregel. Zo nee, dan voldoet de Onderneming niet aan de verplichtingen in kader van deze energiebeleidsovereenkomst en wordt de procedure in artikel 11 opgestart. Indien blijkt dat voldaan is aan de criteria van economische pardonnabiliteit zoals ondermeer bepaald in bijlage 5 voor het niet uitvoeren van een bepaalde rendabele maatregel uit het Energieplan of een flexibele maatregel uit de lijst van bijlage 7 dan wordt het uitvoeren van deze maatregel uitgesteld met één jaar en voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in kader van deze energiebeleidsovereenkomst. 4° Er wordt nagegaan of de energiebeheermaatregelen uitvoert.
Onderneming
V L A A M S P A R LEMENT
volgens
planning
de
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
13
51
2. Alle ondernemingen dienen uiterlijk tegen 30/06/2015 de studie zoals aangehaald in artikel 6, 6° uitgevoerd te hebben en de resultaten overgemaakt te hebben aan het Vlaams Energieagentschap. Bij toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst na 30/06/2015 wordt de studie zoals aangehaald in artikel 6, 6° bij het Energieplan gevoegd. 3. De Commissie kan bij unanieme beslissing en na advies van het Verificatiebureau wijzigingen aanbrengen aan bijlagen 5, 7 en 9. Dergelijke wijzigingen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1. Artikel 11 Sancties: procedure tot schrapping 1. Indien een Onderneming haar Energieplan niet tijdig (artikel 8, lid 4) voor aanvaarding indient bij het Verificatiebureau, zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende Commissievergadering deze Onderneming aanmelden aan de Commissie. 2. Indien een Onderneming haar jaarlijkse monitoringsverslag zoals beschreven in artikel 9, lid 1 niet tijdig indient bij het Verificatiebureau, zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende Commissievergadering deze Onderneming aanmelden aan de Commissie. 3.Indien bij de jaarlijkse monitoring blijkt dat de Onderneming volgens artikel 10, lid 1, 3° en 4° niet voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, dan zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende Commissievergadering deze Onderneming aanmelden aan de Commissie. 4. In de gevallen beschreven onder leden 1, 2, 3 zal de Commissie een termijn stellen voor het alsnog voldoen aan de verplichtingen van de tekortgeschoten Onderneming. 5. Indien een Onderneming binnen deze termijn niet voldoet aan haar verplichtingen zal het Verificatiebureau dit melden op de eerstvolgende Commissievergadering volgend op het aflopen van de termijn. 6. Het Vlaams Gewest kan dan overgaan tot de schrapping van de Onderneming als toegetreden lid tot de energiebeleidsovereenkomst. Alle in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst ontstane voordelen voor de Onderneming, zoals genoemd in artikel 15, komen hierdoor te vervallen vanaf de datum van de schrapping. Als datum van de schrapping geldt de datum van de Commissievergadering waarop het Verificatiebureau de Onderneming aanmeldt na het verstrijken van de termijn, zoals bepaald in artikel 11, lid 5. Artikel 12 Verslaggeving door het Verificatiebureau aan de Commissie
V L A A M S P A R LEMENT
14
52
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
1. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 oktober, voor het eerst op 31 oktober 2014, aan de Commissie over de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst. In geaggregeerde vorm wordt een overzichtsrapport opgesteld over de uitvoering van de Energieplannen en over de gerealiseerde verlaging van het specifiek energiegebruik van de betrokken vestigingen per sector alsmede de hiermee samenhangende vermeden CO2-eqemissies. 2. Het overzichtsrapport bevat per sector in geaggregeerde vorm minstens ook nog de volgende elementen: 1° het totaal aantal beoordeelde Energieplannen tijdens het vorige kalenderjaar; 2° een overzicht van het aantal bedrijven dat voldoet aan zijn verplichtingen; 3° de voortgang van het uitvoeren van de rendabele of flexibele maatregelen.; 4° de gerealiseerde primaire energiebesparing, gecorrigeerd voor actuele productie. 3. Het overzichtsrapport bedoeld in lid 2 is louter informatief en maakt een vergelijking tussen de jaarlijkse realisaties en de verwachtingen. 4. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 oktober en voor het eerst op 31 oktober 2014, voor elke deelnemende vestiging volgende gegevens: Het totale elektriciteitsverbruik. De totale warmte- of stoomproductie. De totale elektriciteitsproductie. De directe CO2-uitstoot. 5. Eén jaar na goedkeuring van de energieplannen wordt in geaggregeerde vorm een overzichtsrapport opgesteld over de maatregelen opgenomen in respectievelijk het eerste en het tweede Energieplan en hun uitvoering. Het overzichtsrapport bevat per sector in geaggregeerde vorm minstens het totaal aantal maatregelen opgenomen in de Energieplannen, alsmede een korte beschrijving van de groepen van maatregelen. Voor elke sector met ≤ 4 ondernemingen, moeten om redenen van vertrouwelijkheid van gegevens, de gegevens van één sector bij een andere sector worden geaggregeerd. 6. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks in geaggregeerde vorm de gerealiseerde primaire energiebesparing door de uitvoering van maatregelen t.o.v. het referentiejaar gecorrigeerd voor gewijzigde productie opgesplitst in energiebesparing door verminderd elektriciteitsverbruik en verminderd brandstofverbruik. 7. De Commissie kan in het kader van artikel 3, lid 7, 2° en 4° en bij unanieme beslissing bijkomende elementen definiëren die in de verslaggeving van lid 2 dienen te worden opgenomen. Deze bijkomende elementen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 18, lid 1.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
15
53
Artikel 13 Verslaggeving door de Commissie 1. De Commissie brengt jaarlijks over het voorgaande jaar aan de partijen verslag uit. Dit verslag wordt bezorgd uiterlijk op 31 december en betreft een verslaggeving in geaggregeerd vorm per sector. De Ministers zullen het Vlaams Parlement daarover informeren. Het verslag is openbaar. 2. De Commissie moet voor elke sector met ≤ 4 ondernemingen, om redenen van vertrouwelijkheid van gegevens, de gegevens van één sector bij een andere sector aggregeren. Artikel 14 Verplichtingen van de Sectororganisaties 1. De Sectororganisaties verplichten zich om: a. hun leden te stimuleren om deel te nemen en uitvoering te geven aan deze energiebeleidsovereenkomst; b. deel te nemen aan de activiteiten van de Commissie; c. hun leden actief voor te lichten over het onderwerp van deze energiebeleidsovereenkomst; d. namens het bedrijfsleven als aanspreekpunt te fungeren voor de partijen van de zijde van de overheid. e. nuttige gegevens over maatregelen uit de Energieplannen en over het energiegebruik ter beschikking stellen van het Vlaamse Gewest met het oog op de opmaak van broeikasgasprognoses en mits de vertrouwelijkheid van gegevens wordt gegarandeerd. 2. De Sectororganisaties verplichten zich om een coördinerende rol te spelen bij: a. de marktverkenning, het selecteren en oplijsten van beschikbare energiedeskundigen; b. de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst. Artikel 15 Verplichtingen van het Vlaams Gewest 1. Het Vlaamse Gewest zal, in zover de Ondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, aan de Ondernemingen voor wat betreft hun betrokken vestigingen geen specifieke bijkomende Vlaamse maatregelen opleggen gericht op verdere energieefficiëntie of CO2-reducties met betrekking tot hun activiteiten die binnen deze energiebeleidsovereenkomst vallen. Daaronder wordt in deze energiebeleidsovereenkomst in ieder geval, maar niet limiterend verstaan geen energie- of CO2-taks of heffing voor de Ondernemingen, geen aanvullende verplichte energie-efficiëntie- of emissiereductiedoelen, geen aanvullende besparingsverplichtingen en geen aanvullende energie-eisen. Enkel in het
V L A A M S P A R LEMENT
16
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
54
geval wanneer Europa verplichtingen oplegt inzake energie-efficiëntie of CO2reducties op de doelgroep van deze Energiebeleidsovereenkomst, die verder reiken dan bestaande of analoge maatregelen die reeds van toepassing zijn op deze doelgroep, kan het Vlaams Gewest maatregelen nemen om zich eraan te conformeren. In geen geval neemt het Vlaamse Gewest maatregelen die verder gaan/strenger zijn dan de Europese verplichtingen van toepassing op deze doelgroep. 2. Het Vlaamse Gewest zal de Vlaamse regelgeving zodanig vorm geven dat Ondernemingen aan hun uit deze energiebeleidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen kunnen voldoen en dat het overheidsbeleid dienaangaande consistent is. Hierbij zal het Vlaamse Gewest de administratieve werklast voor de Ondernemingen minimaliseren door alle gevens die Ondernemingen rapporteren in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst en die toegankelijk zijn voor het Vlaamse Gewest, niet bijkomend te laten rapporteren in het deelformulier ‘Energiegegevens’ van het integrale milieujaarverslag of in enige andere rapportering. 3. Het Vlaamse Gewest bevestigt dat, in zover de Ondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, Ondernemingen die deze Energiebeleidsovereenkomst ondertekenen, automatisch voldoen aan alle bepalingen vastgelegd in Hoofdstuk V, Titel VI van het Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid of de regelgeving die deze bepalingen zou vervangen; 4. Het Vlaamse Gewest zal de FOD Financiën, afdeling douane en accijnzen, van de nodige informatie voorzien opdat deze energiebeleidsovereenkomst bij de Europese Commissie kan worden aangemeld als een steunmaatregel in toepassing van de mogelijkheden tot accijnsvrijstellling of –verlaging uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad. Indien deze energiebeleidsovereenkomst niet wordt aanvaard in dit kader, is dit een reden tot wijziging of opheffing van de energiebeleidsovereenkomst. conform artikel 18. 5. Het Vlaamse Gewest zal in de communicatie rond energie-efficiëntie aandacht besteden aan de positieve medewerking van de Ondernemingen en de sectororganisaties aan de energiebeleidsovereenkomst. 6. Het Vlaamse Gewest erkent dat de Ondernemingen met de studie vermeld in artikel 6, 6° hun bijdrage leveren aan de verplichting in hoofde van de lidstaten om volgens artikel 10 van de richtlijn energie-efficiëntie tegen 31/12/2015 een onderbouwde inschatting te maken van het potentieel aan kwalitatieve WKK en efficiënte stadsverwarming en –koeling. 7. Het Vlaamse Gewest zal een methodologie laten ontwikkelen voor het inschatten van de energiebesparingen ingevolge de implementatie van energiebeheermaatregelen. Artikel 16
V L A A M S P A R LEMENT
17
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
55
Kosten 1. De Ondernemingen dragen de kosten voor het uitvoeren van de energiebeleidsovereenkomst voor hun installaties, het opstellen en uitvoeren van hun Energieplan. 2. De partijen dragen hun eigen kosten, verbonden aan hun activiteiten en verplichtingen van deze energiebeleidsovereenkomst. 3. Het Vlaams Gewest draagt de kosten van het Verificatiebureau en de Commissie. Artikel 17 Openbaarheid en geheimhouding 1. De partijen zijn, behoudens voorzover wettelijke bepalingen of deze energiebeleidsovereenkomst tot mededeling verplichten, verplicht tot geheimhouding ten aanzien van alle vertrouwelijke gegevens. 2. De Ministers en de Ondernemingen dragen er zorg voor dat het Verificatiebureau en de externe energiedeskundigen zich verplichten tot geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens, die hen in het kader van de uitvoering van dit energiebeleidsovereenkomst zijn verstrekt. Artikel 18 Wijziging of opheffing energiebeleidsovereenkomst 1. De Commissie zal een overleg opstarten uit eigen initiatief of binnen 4 weken nadat een partij haar wens daartoe schriftelijk heeft medegedeeld over het al dan niet wijzigen of al dan niet verderzetten van deze energiebeleidsovereenkomst indien zich een of meer van de volgende wijzigingen van omstandigheden voordoen die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst: a) wezenlijke wijziging van het energie- of leefmilieubeleid; b) wijziging van de wetgeving met betrekking tot het leefmilieu en het energieverbruik en de daaraan gerelateerde kosten, zoals maar niet beperkt tot hetgeen bepaald in artikel 21 bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, zoals gewijzigd bij de Wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen en in artikel 15, lid 4, en de jurisprudentie; c) het in betekenende mate achterblijven van de als gevolg van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst feitelijk gerealiseerde resultaten op vlak van de realisatie van energie-efficiëntieverbetering; d) het achterblijven of volledig wegvallen van de tegenprestaties, bijvoorbeeld als gevolg van wijzigende wetgeving; e) wijziging van de economische groei, de internationale concurrentiepositie en de ontwikkeling van de bedrijfsrendementen;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr.181
56
f) onvoorziene omstandigheden, die een invloed kunnen hebben op deze energiebeleidsovereenkomst, bij voorbeeld verplichtingen van het Vlaams Gewest die om externe redenen niet kunnen waargemaakt worden. 2. In de gevallen genoemd in lid 1 kunnen de bij deze energiebeleidsovereenkomst betrokken partijen een voorstel tot wijziging van deze energiebeleidsoverenkomst indienen bij de Commissie. Indien de Commissie unaniem beslist tot formulering van een advies aan de partijen tot wijziging van de energiebeleidsovereenkomst, dan is het de minister bevoegd voor het energiebeleid die, op basis van dit advies, het initiatief neemt om een voorstel tot wijziging in te leiden bij de Vlaamse Regering binnen de 2 maanden en voor te leggen aan de partijen. 3. In de gevallen genoemd in lid 1 kunnen de bij deze energiebeleidsovereenkomst betrokken partijen een verzoek tot opheffing van de energiebeleidsovereenkomst neerleggen bij de Commissie. Indien het verzoek uitgaat van de zijde van het bedrijfsleven zal de Commissie nagaan of het unaniem wordt ondersteund door de vertegenwoordigers van de Sectorfederaties. De Commissie zal deze aanvraag tot opheffing van het convenant overmaken aan de minister van Energie en de minister van Economie, die de vraag tot opheffing binnen de 2 maanden zal inleiden bij de Vlaamse Regering. Indien het verzoek uitgaat van de Ministers zal de vraag tot opheffing binnen 2 maanden worden ingeleid bij de Vlaamse Regering. Artikel 19 Opzegging 1. Elke Onderneming en sectororganisatie mag deze energiebeleidsovereenkomst gemotiveerd en met onmiddellijke ingang schriftelijk opzeggen, 2. De Commissie wordt met een aangetekend schrijven van de gemotiveerde opzegging in kennis gesteld. 3. Alle in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst ontstane voordelen voor de Ondernemingen (artikel 15) en engagement van de Onderneming (artikel 6), komen hierdoor vanaf de datum van opzegging te vervallen. Als datum van de opzegging geldt de datum van het aangetekend schrijven. Artikel 20 Looptijd en inwerkingtreding Deze energiebeleidsovereenkomst treedt in werking voor de partijen op de laatste dag van de maand die volgt op de de melding van de Vlaamse Regering van de goedkeuring door de Europese Commissie van de steunmaatregel voor België betreffende de toepassing van de mogelijkheden tot accijnsvrijstelling of –verlaging uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad en eindigt op 31 december 2020.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
19
57
Voor vestigingen van de Ondernemingen die toegetreden zijn tot het auditconvenant treedt deze energiebeleidsovereenkomst ten vroegste in werking op 11 december 2013. Artikel 21 Juridische vorm Deze energiebeleidsovereenkomst is een overeenkomst naar burgerlijk recht.
[…] Opgemaakt te Brussel op … Vlaamse Regering , vertegenwoordigd door: Freya VAN DEN BOSSCHE Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie
Kris PEETERS Minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister vna Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid
Onderneming/ Sectororganisatie vertegenwoordigd door:
V L A A M S P A R LEMENT
20
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
58 BIJLAGE 1
Berekening van energiegrootheden 1. Brandstoffen Voor de als brandstof ingezette energiedragers verbrandingswaarde (stookwaarde) aangerekend.
wordt
de
onderste
2. Secundaire energiedragers, geleverd door derden (exclusief WKK) Warmte (warme lucht, warm water, stoom, thermische olie) die aan een proces wordt toegevoerd of er van wordt afgevoerd, wordt teruggerekend naar primaire energie met een vast omzettingsrendement van 90 %. Elektriciteit wordt teruggerekend naar primaire energie met een vast omzettingsrendement van 40 %. Indien er om bedrijfsredenen met een ander omrekeningsrendement gewerkt wordt in het kader van het energieplan, dient dit gemotiveerd voorgelegd te worden aan het Verificatiebureau. Deze afwijkende omrekeningsfactor wordt gedurende de volledige looptijd van het convenant gehanteerd. Andere secundaire energiedragers (perslucht, …) worden teruggerekend met een omzettingsrendement dat van toepassing is voor de betrokken installatie. 3. Secundaire energiedragers binnen de Onderneming (exclusief WKK) Secundaire energiedragers, centraal opgewekt binnen de Onderneming en geleverd aan de procesinstallaties, worden teruggerekend naar primaire energie, met de omzettingsrendementen zoals gemeten. Back-up boilers horend bij een WKK worden behandeld onder 4. Wanneer een vereenvoudigde procedure aangewezen is, bij voorbeeld voor koeling of perslucht, kan op de primaire energie een verdeelsleutel worden toegepast voor de betrokken processen, zonder metingen uit te voeren aan de secundaire energiedragers. 4. Warmtekrachtkoppeling (WKK) Warmte en elektriciteit opgewekt in een WKK-installatie wordt, ongeacht de eigendomsformule, teruggerekend naar primaire energie aan de hand van vaste omzettingsrendementen, zijnde 90% voor warmte en 40% voor elektriciteit. Warmte opgewekt in de back-up boilers van de WKK wordt eveneens omgerekend aan een rendement van 90%. Bijkomende primaire energie besparingen die het gevolg zijn van investeringen in of beheermaatregelen op een WKK kunnen in het energieplan worden opgenomen. Deze besparingen worden berekend ten opzichte van de werkelijke rendementen van de WKK-installatie. 5. Duurzame energie De energiebeleidsovereenkomst is gericht op het verbruik van energie in procesinstallaties. Er wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen klassiek opgewekte of duurzame energie bij de bepaling van het specifiek energieverbruik. Duurzame energie kan wel als flexibele maatregel ingezet worden zoals beschreven in bijlage 7.
V L A A M S P A R LEMENT
21
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
59
6. Exotherme processen Exotherme processen worden onderworpen aan een audit zoals alle andere processen, weliswaar is hun energieverbruik negatief. Energie-output wordt verrekend indien hij geleverd wordt aan een ander proces, en wordt dan teruggerekend naar primaire energie met de omzettingsrendementen van 90% voor warmte en van 40 % voor elektriciteit.
V L A A M S P A R LEMENT
22
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
60 Bijlage 2 Energiedeskundigen Artikel 1 Procedure van aanvaarding
1. Het Verificatiebureau aanvaardt de energiedeskundigen op basis van een gedocumenteerde evaluatie van de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2 voor de externe energiedeskundigen en/of artikel 3 voor de interne energiedeskundigen. Op vraag kan dit evaluatierapport worden voorgelegd aan de Commissie. Het Verificatiebureau kan een interne of externe energiedeskundige aanvaarden: 1° ofwel voor één vestiging; 2° ofwel voor meerdere vestigingen waarvoor een Onderneming tot deze energiebeleidsovereenkomst is toegetreden; 3° ofwel voor meerdere vestigingen van Ondernemingen die ressorteren onder één Sectororganisatie of meerdere Sectororganisaties. 2. Het Verificatiebureau kan een interne of externe energiedeskundige enkel aanvaarden indien de aanvraag tot aanvaarding als energiedeskundige vergezeld is van een plan van aanpak dat minstens aan volgende eisen voldoet: - Het beschrijft de methodiek volgens dewelke men de Onderneming en haar processen zal opdelen en auditeren. Deze methodiek is op maat van de Onderneming en houdt het evenwicht tussen verwachte kosten en baten. - Het geeft informatie omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van reële data, geeft zonodig aan welke meetcampagnes er minimaal zullen uitgevoerd worden en/of welke permanente metingen er bijkomend geïnstalleerd zullen worden. - Indien van toepassing geeft het aan of er een studie van energetische integratie zal gebeuren. - Het geeft tenslotte een overzicht van de medewerkers – met voldoende en aantoonbare ervaring met de te onderzoeken processen – die betrokken zullen zijn bij het opstellen van het Energieplan. 3. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt tussen het Verificatiebureau en het bedrijf rond het plan van aanpak van een energiedeskundige, zal een bemiddeling plaatsvinden tussen de betrokken partijen, de voorzitter van de Commissie en de Sectorvertegenwoordiger van de Onderneming. Indien nodig, wordt een validatie van het plan van aanpak voorzien door een derde partij, goedgekeurd door de Onderneming en het Verificatiebureau. De kosten voor de validatie worden gedeeld door de Onderneming en het Verificatiebureau. Artikel 2 Voorwaarden voor externe energiedeskundigen De externe energiedeskundige voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° Een grondige technische kennis bezitten van de te onderzoeken procesinstallaties en nutsvoorzieningen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
23
61
2° Minstens 5 jaar ervaring hebben als energiemanager, -verantwoordelijke of – expert /of actief zijn in het domein van energiebeheer en –audits. 3° Over voldoende interne middelen en competenties op engineering- en procesvlak beschikken om de technische processen te analyseren en de rendabiliteit van de energiebesparende maatregelen te kunnen bepalen. 4° Bereid zijn te werken volgens de eisen van het Verificatiebureau: kunnen voldoen aan diverse praktische uitvoeringseisen, zoals levertijd, wijze van rapporteren en tussentijdse rapportering. Deze eisen worden voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. 5° Neutraal zijn en in volledige onafhankelijkheid werken van partijen. 6° Waarborgen geven voor de stabiliteit van de werking tijdens de volledige duur van de auditopdracht. 7° Gebruik van (bij voorkeur internationale) professionele standaarden voor te verrichten werkzaamheden (bijvoorbeeld ISO 9000) genieten de voorkeur. 8° Een strenge vertrouwelijkheidsplicht respecteren, met dien verstande dat zij de gegevens waartoe zij toegang hebben en die hun eigendom niet zijn, niet voor eigen doeleinden mogen gebruiken. 9° Geen deel uitmaken van het bedrijfspersoneel van de Onderneming waarvoor een Energieplan wordt opgesteld. Artikel 3 Voorwaarden voor interne energiedeskundigen De interne energiedeskundige voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° Een grondige technische kennis bezitten van de te onderzoeken procesinstallaties en nutsvoorzieningen. 2° Aantoonbare ervaring hebben als energiemanager, -verantwoordelijke of expert en/of actief zijn in het domein van energiebeheer. 3° Over voldoende middelen beschikken en competenties op engineering- en procesvlak binnen de Onderneming kunnen raadplegen om de technische processen te analyseren en de rendabiliteit van de energiebesparende maatregelen te kunnen bepalen. 4° Bereid zijn te werken volgens de eisen van het Verificatiebureau:kunnen voldoen aan diverse praktische uitvoeringseisen zoals levertijd, wijze van rapporteren en tussentijdse rapportering. Deze eisen worden voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. 5° Bereid zijn voldoende neutraliteit en onafhankelijkheid aan de dag te leggen. 6° Waarborgen geven voor de stabiliteit van de werking tijdens de volledige duur van de auditopdracht. 7° Indien er meerdere interne energiedeskundigen betrokken zijn bij de Audit dient een verantwoordelijke van dit team aangesteld te worden. Deze fungeert tevens als formele interne energiedeskundige en tevens als contactpersoon van de Onderneming voor het Verificatiebureau.
V L A A M S P A R LEMENT
24
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
62 BIJLAGE 3 Het Verificatiebureau 1.
Eisen waaraan het Verificatiebureau moet voldoen Het Verificatiebureau voldoet aan volgende vereisten: 1° Onafhankelijke en neutrale organisatie. 2° Het vertrouwen hebben van de partijen van de energiebeleidsovereenkomst. 3° Garanties bieden voor een stabiele werking tijdens de volledige uitvoering van de energiebeleidsovereenkomst. 4° Werken volgens zeer strikte richtlijnen. 5° Werken met een gecertificeerd kwaliteitszorgsysteem. 6° Beschikken over experts in de te behandelen procestechnologieën. 7° Kunnen voldoen aan de diverse praktische uitvoeringseisen zoals levertijd en wijze van uitvoering van alle taken die in de energiebeleidsovereenkomst beschreven zijn.
2.
De taken van het Verificatiebureau
Het Verificatiebureau adviseert, controleert en oordeelt over het Energieplan, de energiedeskundigen en de monitoring zoals weergegeven in artikels 7, 8, 9, 10 en 11 en rapporteert zoals weergegeven in artikel 12. Het Verificatiebureau kan aan de Commissie tevens Toelichtingen voorstellen ter ondersteuning van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst.
V L A A M S P A R LEMENT
25
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
63 Bijlage 4
Potentieelstudie WKK en toepasbaarheid warmte- en koudenetten Volgens art 6 6° verbinden de Ondernemingen zich ertoe om een studie uit te voeren die het economisch potentieel aan kwalitatieve warmtekrachtkoppeling en, indien van toepassing, aan warmte- en koudenetten in de vestiging te onderzoeken. De Ondernemingen leveren hierbij hun bijdrage aan de verplichting in hoofde van de lidstaten om volgens art 10 van de energie-efficiëntierichtlijn tegen 31/12/2015 een onderbouwde inschatting te maken van het potentieel aan kwalitatieve WKK en efficiënte warmte- en koudenetten. 1. Potentieelstudie WKK Binnen de Ondernemingen wordt nagegaan of er een WKK-potentieel aanwezig is. De Commissie zal tegen uiterlijk eind 2013 de uitvoeringsmodaliteiten voor deze studie uitwerken Bedrijven die in het verleden reeds een potentieelbepaling hebben uitgevoerd en waarvan sindsdien de productieproces(sen) niet grondig zijn veranderd, kunnen deze potentieelbepaling voor aanvaarding voorleggen aan het Verificatiebureau. Deze studie dient uitgevoerd te zijn vóór 30/06/2015. De resultaten worden opgenomen in het tweede Energieplan. De uiteindelijke implementatie van het project kan als flexibele maatregel beschouwd worden en valt onder bijlage 7. 2. Warmte- en koudenetten De warmte-afnameprofielen opgesteld in het kader van de WKK-potentieelstudie, worden waar van toepassing aangevuld met koude-vraagprofielen van de Onderneming. De beschrijving van de resultaten wordt opgenomen in het tweede Energieplan en de noodzakelijke informatie voor de opmaak van haar potentieelstudie voor efficiënte warmte- en koudenetten die de lidstaten moeten maken volgens art 10 en bijlage VII van de energie-efficiëntierichtlijn wordt ter beschikking gesteld van de overheid.
V L A A M S P A R LEMENT
26
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
64 BIJLAGE 5
Economische pardonnabiliteit Indien rendabele maatregelen of hun vervanging door flexibele maatregelen tot gevolgen leiden die de internationale concurrentiepositie of de ondernemingsrendementen, in het gedrang brengen, zullen mitigerende maatregelen genomen worden. Dit kan onder de vorm van; Uitstel van maatregelen gedurende 1 jaar Definitief niet moeten uitvoeren van de maatregelen. Criteria voor economische pardonnabiliteit 1. Marktconforme interestvoet voor investeringskredieten Wanneer Ondernemingen er niet in slagen, omwille van hetzij onderneming- hetzij projectspecifieke kenmerken, de investeringen tot verbetering van de energieefficiëntie te financieren door middel van investeringskredieten aan marktconforme maatregelen, dan worden deze projecten aanzien als maatregelen die leiden tot gevolgen die in redelijkheid niet bedoeld kunnen zijn, zoals bepaald in artikel 2 van het convenant. Investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie van de Onderneming die niet kunnen worden gefinancierd met vreemd vermogen aan een kost lager een OLO op 10 jaar+ 4,4% worden aanzien als een maatregel die leidt tot gevolgen die in redelijkheid niet bedoeld kunnen zijn, zoals bepaald in artikel 2 van de energiebeleidsovereenkomst. 2. Bedrijfsspecifieke criteria Economische omstandigheden waaronder het bedrijf functioneert, kunnen een impact hebben op de realisatie van de energie-efficiëntieverbeteringen. Hierbij gaat het ondermeer om: - Geplande grootschalige investeringen in nieuwe installaties. - Geplande nieuwbouw. - Geplande sluiting. Bedrijfsspecifieke gegevens hebben een invloed op de investeringsruimte beschikbaar voor het verbeteren van de energie-efficiëntie of investeren in flexibele maatregelen. Indien deze aspecten niet gekend zijn bij energiebeleidsovereenkomst kunnen ze in een Verificatiebureau worden aangemeld.
V L A A M S P A R LEMENT
de aanvang van later stadium bij
de het
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
27
65
Maatregelen ter bescherming van de Onderneming 1. Uitstel van de maatregelen Afwijkingsmogelijkheden ten opzichte van de engagementen in de energiebeleidsovereenkomst moeten beperkt zijn en moeten – indien ze noodzakelijk zijn - zo uniform mogelijk toegepast worden. Een uitstel van uitvoering van maatregelen met 1 jaar kan in bepaalde gevallen op basis van economische criteria worden bekomen. De elementen opgenomen ter staving van de vraag tot uitstel moeten meetbaar en verifieerbaar zijn. Mogelijkheden hiertoe zijn: Herrekende IRR na belastingen van een project waarbij als gevolg van een stilgelegde of sterk verlaagde productie de IRR na belastingen van een project niet meer kan beschouwd worden als rendabel. Weigering van de financiering van het project door een financiële instelling. Financiering van het project enkel te realiseren aan niet-marktconforme voorwaarden. Verslag van bedrijfsrevisor waaruit een onaanvaardbare invloed op de financiële structuur van de Onderneming, bepalend voor de kredietwaardigheid van de Onderneming, blijkt. Indien de economische situatie niet voldoende verbetert gedurende het jaar waarvoor het uitstel gevraagd werd, kan de Onderneming een nieuw uitstel aanvragen. 2. Definitief niet moeten uitvoeren van maatregelen In uitzonderlijke omstandigheden kan het Verificatiebureau op basis van hogervermelde criteria beslissen dat een Onderneming de in het Energieplan voorgestelde maatregelen niet moet uitvoeren. Dit kan bijvoorbeeld in geval van een Onderneming die werkt onder de wet op de continuïteit van de ondernemingen. De Onderneming richt hiertoe een verzoek aan het Verificatiebureau. Het verzoek wordt behandeld in een hoorzitting met vertegenwoordigers van de Onderneming, de Ministers en het Verificatiebureau. Indien wordt ingegaan op het verzoek tot definitief niet uitvoeren van maatregelen kan het Verificatiebureau hieraan voorwaarden koppelen op vlak van opvolging.
V L A A M S P A R LEMENT
28
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
66 BIJLAGE 6 Berekening van IRR
Het criterium om een maatregel "rendabel" te noemen is daarbij gelegd op een IRR van 14% na belastingen. Aan de keuze van het criterium van 14% liggen enkele aannamen ten grondslag. Niet alle aannamen zullen overeenkomen met die van het bedrijf. Als een bedrijf gegronde redenen heeft om af te wijken van de gebruikte aannamen, dient dat aangetoond te worden, waarbij tevens wordt aangegeven op welke wijze er wordt afgeweken. Een energiebesparingsmaatregel bereikt het gevraagde criterium van 14% grotendeels op basis van energiebesparing. Steeds moeten voor een energiebesparingsmaatregel alle positieve en negatieve effecten van een maatregel tegenover de bestaande toestand in de berekening worden betrokken. Behoudens de financiële impact van het gewijzigde energiegebruik, moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met het buiten gebruik stellen van een installatie, de te verwerven subsidies en premies, de gewijzigde energie- of milieuheffingen, de verminderde belastingen, de gegarandeerde opbrengst van de te verkopen WKK- en groenestroomcertificaten en de voorziene aan- of verkoop van emissierechten aan realistisch ingeschatte prijzen. Begrippen: NCW : Netto contante waarde (NPV, Net Present Value in het Engels). Dit is het verschil tussen opbrengsten en kosten over de levensduur van een project. Omdat de kosten en opbrengsten afhangen van de rentestand worden deze posten met behulp van een (interne) rentevoet teruggerekend naar bedragen in het beginjaar van de investering, de netto contante waarde. IRR : Intern Rendement ofwel Internal Rate of Return in het Engels. Het interne rendement of IRR van een investering is die rentevoet waarbij op het einde van de looptijd van het project de NCW = 0. De berekening ervan is een iteratief proces. Als deze rentevoet ≥ 14% is dan wordt in de energiebeleidsovereenkomst de investering "rendabel" genoemd. Investering: Hieronder vallen alle kosten die te maken hebben met het verwerven van de installatie en die over meerdere jaren worden afgeschreven. Bij de gedetailleerde en ruwe rendabiliteitsberekening wordt met een onzekerheid van respectievelijk 10% en 30% op de investering gewerkt. Restwaarde: Dit is de waarde van de investering die overblijft op het einde van de levensduur. Installatiekosten: Hieronder vallen de kosten van het project die eenmalig voorkomen en die niet worden afgeschreven. Bijvoorbeeld additionele personeelskosten en opstartkosten.
V L A A M S P A R LEMENT
29
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
67
Netto besparing: Dit is de totale jaarlijkse besparing zijnde de opbrengsten minus de exploitatiekosten, die gerealiseerd worden ten gevolge van deze investering. Ook andere wijzigende factoren dan de zuivere ‘energie’factoren dienen hierbij in rekening te worden gebracht zoals bijvoorbeeld het buiten gebruik stellen van installaties, overheidsmaatregelen (cf. infra) en de voorziene verkoop (of zelfs eventueel aankoop) van emissierechten. Levensduur: Hiermee wordt bedoeld de technische levensduur van het project, het is de termijn tijdens dewelke het project een netto-besparing oplevert. Afschrijvingstermijn: Hier wordt bedoeld de boekhoudkundige termijn waarover de investering wordt afgeschreven. Soms wordt een minimumtermijn door de fiscus opgelegd. Er kan op verschillende manieren worden afgeschreven: lineair, exponentieel, etc. Bij het bepalen van het criterium van 14% is aangenomen dat er lineair wordt afgeschreven over een termijn van 5 jaar. Vennootschapsbelasting: Hiermee wordt vennootschapsbelastingsvoet, i.e. 33,9%.
bedoeld
V L A A M S P A R LEMENT
de
vigerende
30
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
68 BIJLAGE 7
Lijst met flexibele maatregelen Een onderneming kan gebruik maken van flexibele maatregelen zoals hieronder beschreven om tot eenzelfde resultaat te komen als vooropgesteld met de interne maatregelen op vlak van energie-efficiëntie of CO2-eq-besparing. Naast de in deze lijst opgenomen maatregelen kan de Onderneming opteren om andere maatregelen in te zetten met equivalente energie- of CO2-eq-besparing, op voorwaarde dat deze eerst door het Verificatiebureau werden goedgekeurd. Besparing: Vermindering in energieverbruik of CO2-eq-uitstoot per eenheid product (specifiek verbruik) t.o.v. specifiek verbruik of specifieke uitstoot voor de implementatie van de maatregel. De flexibele maatregelen kunnen worden ingezet ter vervanging van één of meerdere maatregelen. De manier van omrekenen zal verder worden uitgewerkt door de Commissie in een Toelichting. Toegelaten maatregelen die energie- of CO2-eq-besparend kunnen zijn: -
Ketenefficiëntie: Grondstof: Vervanging van een grondstof door een ander type met een lagere energie of CO2eq-inhoud. Ook het niet-energetisch verbruik in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers kan hierbij een rol spelen. Processen in de keten: besparingen in de productieprocessen in de productieketen (zowel intern als extern). Transport en logistiek: besparingen op vlak van transport (exclusief vevanging van wagenpark) en logistiek van grondstoffen, tussenproducten en eindproducten.
-
Concernbenadering: uitwisseling of verevening van maatregelen tussen vestigingen in het Vlaamse Gewest.
-
Eigen hernieuwbare energieproductie
-
Inzet van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling.
Voorwaarden waaraan deze flexibele maatregelen dienen te voldoen: - Het betreft een nieuwe energie- of CO2-eq-besparende maatregel of een verbeteringsmaatregel ten opzichte van het referentiejaar 2012. Het besparend effect van de maatregel(en) is/zijn te kwantificeren en groter dan of gelijk aan het effect van de maatregel(en) die word(t)(en) ‘vervangen’. - De maatregel kan worden gemonitord. - De maatregel is robuust en kan niet zo maar worden teruggedraaid.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 -
31
69
De maatregel kan niet tot dubbeltelling leiden in de rapportering van deze energiebeleidsovereenkomst.
V L A A M S P A R LEMENT
32
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
70 Bijlage 8
Stroomschema voor het detecteren van maatregelen voor het Energieplan
1. Indien op een maatregel onmiddellijk een gedetailleerde rendementsbepaling kan gebeuren, zal de maatregel worden ingepland in het Energieplan voor implementatie indien de IRR na belastingen > 14%. Indien de IRR na belastingen lager is dan 14% maar hoger dan 10%, wordt hij beschouwd als een potentieel rendabele maatregel en jaarlijks herrekend aan geactualiseerde energieprijzen. Indien de IRR na belastingen lager is dan 10% dient deze maatregel niet in het Energieplan opgenomen worden en maakt deze ook geen voorwerp meer uit van latere herberekeningen. 2. Indien er meer informatie vereist is wordt de maatregel een studiemaatregel. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening blijkt dat de IRR na belastingen > 14%, wordt de gedetailleerde rendabiliteitsberekening uitgevoerd die de IRR na belastingen moet bevestigen. Hierna wordt de procedure onder punt 1 gevolgd. 3. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen lager dan 14% maar hoger dan 10% naar voren komt, dan zal deze maatregel als potentiële maatregel jaarlijks herrekend worden aan geactualiseerde energieprijzen. 4. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen lager dan 10% naar voren komt, dient deze maatregel niet in het Energieplan opgenomen worden en maakt deze ook geen voorwerp meer uit van latere herberekeningen.
V L A A M S P A R LEMENT
33
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
71 Bijlage 9
Energiebeheermaatregelen 1. Opmaak van een energiebeleidsverklaring door het management Een energiebeleidsverklaring wordt opgesteld door het management. In deze verklaart het haar engagement om een actief beleid op vlak van energie-efficiëntie te voeren. De energiebeleidsverklaring heeft volgende kenmerken: Is op maat van de Onderneming en van haar energiegebruik en verbruik. Bevat een engagement om de communicatiestroom naar de diverse partijen te verzekeren. Houdt rekening met een energiebeleid op lange termijn. Bevat een engagement om de middelen te voorzien om energiezorg te implementeren, te onderhouden en te verbeteren. Ondersteunt de aankoop van energie-efficiënte producten en diensten. Is gedocumenteerd en gecommuniceerd naar alle niveaus binnen de Onderneming. 2. Aanstelling van een energiecoördinator De energiecoördinator wordt door het management aangesteld. Deze persoon heeft de nodige competenties en bekwaamheden om de verantwoordelijkheid en de autoriteit op zich te nemen om de taken die voortvloeien uit de energiebeleidsovereenkomst te kunnen uitvoeren. De energiecoördinator heeft de mogelijkheid om een energieteam samen te stellen vanuit de verschillende departementen uit de Onderneming. In voorkomend geval kan dit team optreden als interne energiedeskundige die de Audit voor het opstellen van het Energieplan uitvoert. Op die manier wordt voldaan aan de vraag aan voldoende capaciteiten en neutraliteit bij de opmaak van die Audit. De energiecoördinator heeft onder andere volgende doelstellingen: Binnen de Onderneming werkgroepen installeren om projecten rond energieefficiëntie mee uit te werken. Als kenniscentrum dienen ter ondersteuning van de diverse activiteiten binnen de Onderneming ter verbetering van de energie-efficiëntie. Regelmatig aan het management rapporteren over de energieprestaties van de Onderneming. Verzekeren dat het Energieplan is opgemaakt in overeenstemming met het energiebeleid van de Onderneming, zowel op korte als lange termijn. De door het management gedefinieerde verantwoordelijkheden en bevoegdheden communiceren zodat binnen de Onderneming een efficiënt energiebeleid gevoerd kan worden. Een bewustmaking rond efficiënt energieverbruik creëren en dat in de gehele Onderneming. Een vormingsplan inzake verbeterde energiezorg in de Onderneming uitwerken en de uitvoering ervan opvolgen.
V L A A M S P A R LEMENT
72
34
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 3. Sensibilisering – informatieverstrekking - medewerkersbetrokkenheid
De medewerkers worden bewust gemaakt van hun rol en impact binnen het energiebeleid van de Onderneming en hun betrokkenheid bij het behalen van de doelstellingen van de energiebeleidsovereenkomst. Via sensibilisering en opleidingsinitiatieven op maat van de Onderneming wordt actief gewerkt aan een energie-efficiënt bewustzijn bij de medewerkers in functie van de impact van hun eigen activiteiten op de totale (of globale) energie-efficiëntie van de Onderneming. Dit moet bijdragen tot een versterkt energiebewustzijn van de medewerker bij de uitvoering van zijn activiteiten binnen de Onderneming. De Onderneming zorgt dat medewerkers verbetersuggesties kunnen aanreiken via diverse communicatiekanalen die misschien niet direct uit de Audit naar voren zullen komen. Regelmatige communicatie met de klanten en toeleveranciers over de energiebeleidsovereenkomst zal ook bij deze een bewustmaking teweegbrengen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
ADVIES VAN DE MINARAAD
V L A A M S P A R LEMENT
73
74
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
75 Briefadv vies
energ giebeleid dsov vereenko oms sten
Briefadvie es energ giebele eidsovereenkomsten Datum m van goedkeuring
22 nove ember 2012
Volgnummer
2012 | 7 79
dinator + e-ma ailadres Coörd
Francis Noyen, fra ancis.noye en@minara aad.be Co-au uteur + e-mailadres
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
76
Mevrouw Freya Van den Bossche Vlaams minister van Energie Martelaarsplein 7 1000 Brussel
Datum
22 november 2012
Uw referentie
12081/JS/EC/15155
Onze referentie
01/L2/2012/980
Betreft
Briefadvies energiebeleidsovereenkomsten
Mevrouw de Minister, Op 24 oktober 2012 ontving de Minaraad een adviesvraag van Vlaams minister van Energie over de ontwerpenergiebeleidsovereenkomsten. De adviestermijn bedraagt 30 dagen.
Situering
1
Lopende benchmark- en audiconvenant
1.1
Het lopende benchmarkconvenant is afgesloten met de grote energieintensieve vestigingen (jaarlijks primair energiegebruik van minstens 0,5 PJ)1 en de vestigingen die onder ETS vallen. De ondernemingen dienen tegen 2012 de wereldtop te bereiken en/of te behouden wat betreft het efficient energiegebruik. Een energieplan moet de afstand van de vestiging tot de wereldtop aantonen. Het bedrijf moet dan alle rendabele maatregelen (met een interne rentevoet of IRR na belastingen van minstens 15%) zo snel mogelijk uitvoeren. Indien dit ontoereikend is om de wereldtop te bereiken, moet het bedrijf ook minder rendabele (met een IRR na belastingen van minstens 6%) maatregelen uitvoeren. Als tegenprestatie garandeert de Vlaamse Overheid dat zij geen bijkomende maatregelen aan de bedrijven zal opleggen op gebied van rationeel energiegebruik of CO2; in het bijzonder geldt dit voor taksen of emissieplafonds. Verder zal ze alles in het werk
1
In specifieke gevallen kunnen bedrijven beneden 0,5 PJ toch beslissen om toe te treden tot het benchmarkconvenant.
2
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
77
stellen om voor de convenantbedrijven vrijstelling te verkrijgen van bijkomende Belgische of Europese maatregelen en om korting te krijgen op de federale bijdrage op energie. Een 180-tal vestigingen die samen ongeveer 82% van het industrieel energiegebruik of van de CO2-emlssles van de Vlaamse Industrie vertegenwoordigen, zijn tot het benchmarkingconvenant toegetreden. Het bestaande auditconvenant richt zich op de middelgrote energieintensieve industriële bedrijven (0,1 t.e.m. 0,5 PJ), die buiten het toepassingsgebied van het benchmarkingconvenant vallen. Toegetreden bedrijven engageren zich om zich op energetisch gebied te laten doorlichten. In een eerste fase moeten ze dan alle rendabele maatregelen (met een interne rentevoet of IRR na belastingen van minstens 15%) doorvoeren; in een tweede fase de minder rendabele maatregelen (met een IRR na belastingen van minstens 13,5%). De toegetreden bedrijven mogen rekenen op dezelfde tegenprestaties van de overheid als de benchmarkingbedrijven. Een 230-tal bedrijven zijn toegetreden tot het auditconvenant Volgens de nota aan de Vlaamse Regering over de EBO’s resulteerden beide convenanten globaal genomen in ongeveer 1% energieefficiëntieverbetering per jaar.
Voorliggende energiebeleidsovereenkomsten EBO’s
1.2
Het benchmarkconvenant en het auditconvenant eindigen respectievelijk eind 2012 en 2013. In het Vlaams regeerakkoord heeft de Vlaamse Regering zich voorgenomen om de energieconvenanten te verlengen. In de beleidsnota energie wordt gewag gemaakt van een verlenging én verbreding van de convenanten. Als mogelijke verbredingsthema’s werden daarbij energiezuinige productontwikkeling, de inzet van duurzame energie, de reductie van andere broeikasgassen en energiebesparing gerealiseerd via duurzame bedrijventerreinen naar voor geschoven. De nieuwe EBO’s starten uiterlijk op 11 december 2013 en sluiten aldus aan bij het auditconvenant. Het benchmarkconvenant wordt verlengd tot 10 december 2013. De belangrijkste kenmerken en wijzigingen t.o.v. de lopende convenanten zijn o.a.:
3
•
De definitie van 'rendabele investering in de EBO's: IRR > 12,5% voor niet VER-bedrijven en 14% voor VER-bedrijven. Investeringen met een IRR vanaf 10% zullen als potentiele rendabele investering jaarlijks herrekend worden aan geactualiseerde energieprijzen.
•
“Verbredingsthema’s”: potentieelstudie voor WKK en de energiebeheersmaatregelen en mogelijke “flexibele maatregelen” zoals grond-
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
78
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 stofvervanging door een ander type met lagere energie of CO2 inhoud, besparingen in de keten of op vlak van transport en logistiek, concernbenadering (uitwisseling van maatregelen tussen bedrijven), eigen hernieuwbare energieproductie. Een (ruimere) rapportageplicht aan de ondernemingsraad en het comité voor preventie en bescherming op het werk.
4
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22E november VLAAMS PARL M E N T 2012
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
79
Advies
2
Dit advies wordt onderschreven door volgende organisaties: ABVV, ACLVB, ACV, BBL en Natuurpunt. Voka, UNIZO en Boerenbond nemen een apart standpunt in (zie p. 16). Landelijk Vlaanderen onthoudt zich bij dit advies.
Algemene appreciatie
2.1
De Minaraad meent dat de voorliggende EBO’s nauwelijks een meerwaarde betekenen ten opzichte van business as usual, dat kwantificeerbare resultaatsverbintenissen ontbreken, dat er onvoldoende garanties zijn op het sluiten van achterpoortjes, dat de werking van de commissie voor verbetering vatbaar is, dat sancties weinig flexibel en laattijdig zijn waardoor toepassing bijna onmogelijk wordt, dat er een groot onevenwicht is tussen de engagementen van de sector en deze van de overheid en dat een brede maatschappelijke transitie-aanpak volledig ontbreekt. De Minaraad meent dan ook dat niet aan de voorwaarden2 is voldaan die opgesomd zijn in het advies van de Minaraad van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie3 en vraagt dat de EBO’s grondig worden bijgestuurd.
EBO’s moeten kaderen binnen een verruimd industrieel energiebesparingsbeleid en langetermijnvisie met het oog op een transitie naar een groene economie
2.2
Volgens de Minaraad is een vernieuwde strategie voor de bevordering van energiebesparing in de industrie nodig. Meer dan vroeger moet de strategie aandacht hebben voor het lange termijnperspectief (post 2020), de integratie van energie met andere beleidsdomeinen zoals economie, innovatie en milieu en de realisatie van absolute emissiereducties in een globaal perspectief.
2
In het advies van de Minaraad van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie wordt aangegeven dat om pragmatische redenen akkoord gegaan kon worden met de verderzetting van de convenant-aanpak. Voorwaarden zijn wel dat er voldoende ruimte is voor aanvullend beleid, dat de transparantie, de additionaliteit en de evaluatie gegarandeerd blijven en dat de gevraagde prestaties en tegenprestaties met elkaar in evenwicht zouden zijn.
3
Oorspronkelijk was dit advies bedoeld als een gezamenlijk initiatief van de Minaraad en de SERV. Op het laatste moment bleek er echter geen eenstemmigheid mogelijk in de schoot van de SERV, wat er toe leidde dat het ontwerpadvies niet kon vastgesteld worden door de SERV. Hierop werd besloten om dit advies op de agenda te houden bij de Minaraad. VOKA, UNIZO en Boerenbond onthouden zich bij dit advies.
5
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
80
De Minaraad stelt vast dat voorliggende convenanten geen oog hebben voor de integratie van het energiebesparingsbeleid in het economisch beleid, het milieubeleid en het innovatiebeleid, en voor de inpassing ervan in een Europese en globale aanpak op lange termijn. In dit verband wijst de Minaraad naar zijn advies van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie. Dit advies beoogt een bijdrage te leveren aan de visievorming over het energiebesparingsbeleid t.a.v. de industrie, en de eventuele rol van convenanten erin. De Minaraad wijst erop dat de sectororganisaties bij uitstek geplaatst zijn om een bredere maatschappelijke kijk op energiebesparingsbeleid te ontwikkelen. Zij kunnen bv. in overleg met werknemers en andere stakeholders sectorale low carbon roadmaps opstellen die effectief leiden tot een duurzame transitie. Deze opdracht voor de sectororganisaties moet volgens de Raad expliciet opgenomen worden in de EBO. De opstelling van dergelijke Vlaamse Roadmaps is een noodzakelijke bijkomende voorwaarde, die aanvullend moet gebeuren op de Europese Low Carbon Roadmaps die momenteel ontwikkeld worden door de grote sectoren op Europees niveau (papier4 en keramische sector, chemie en staalsector (in opmaak)).
Zorg voor duidelijke kwantificeerbare resultaatsverbintenissen
2.3
Een recente studie van VITO voorziet een stijging van de emissies in de sector industrie (non-ETS) van 82% tussen 2005 en 20205. Er is dus volgens de Minaraad duidelijk nood aan ambitieuze instrumenten die rekening houden met de te behalen klimaat- én energiebesparingsdoelstellingen (en de nieuwe energie-efficiëntierichtlijn in het bijzonder). De Minaraad betwijfelt sterk of de voorliggende EBO’s deze toets wel doorstaan: •
4
De interne evaluatie van VEA (met input van LNE en het verificatiebureau) gaf terecht aan dat een nieuwe EBO bij voorkeur een duidelijke kwantificeerbare resultaatsverbintenis (SMART-principe) bevat. Momenteel ontbreken dergelijke besparingsdoelstellingen. Concrete besparingsdoelstellingen laten toe om de vinger aan de pols te houden en om het convenant bij te sturen indien het onvoldoende energiebesparing oplevert. De Minaraad pleit er dan ook voor om bindende energiebesparingsdoelstellingen op te nemen in de EBO’s. Deze doelstellingen moeten passen in een langetermijnvisie. De engagementen
http://www.unfoldthefuture.eu/uploads/CEPI-2050-Roadmap-to-a-low-carbon-bio-economy.pdf
5
VITO, Ondersteuning bij de ontwikkeling van het Vlaams Klimaatbeleidsplan. Studie uitgevoerd in opdracht van LNE, Juni 2012.
6
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
81
op korte termijn, moeten als een opstap gezien worden naar de langetermijnreducties die nodig zullen zijn. •
Bovendien lijkt de 1% energie-efficiëntieverbetering die als richtinggevende resultaatsdoelstelling voor de nieuwe energiebeleidsovereenkomsten wordt vooropgesteld in de nota aan de Vlaamse Regering in tegenspraak met de nieuwe energie-efficiëntierichtlijn6 die van de lidstaten een jaarlijkse energiebesparing van 1,5% vraagt.
•
Het is met de voorliggende convenanten onduidelijk hoe nagegaan wordt of de EBO wel de benodigde energiebesparingen oplevert en in hoeverre deze bijdraagt aan de te behalen klimaatdoelstellingen. Ook moet duidelijk aangegeven worden hoe ervoor gezorgd wordt dat tijdig bijgestuurd wordt, indien de convenanten onvoldoende energiebesparing opleveren. De bepalingen in de EBO’s over de mogelijkheden voor wijziging of opheffing van de energiebeleidsovereenkomst (artikel 18) zoals ondermeer de bepaling dat op vraag van één van de partijen een overleg kan opgestart worden o.a. “als het in betekenende mate achterblijven van de als gevolg van de uitvoering van de EBO feitelijk gerealiseerde resultaten op vlak van de realisatie van energieefficiëntieverbetering” 7 is absoluut onvoldoende. (zie ook 2.10)
Meerwaarde ten opzichte van het “business as usual”?
2.4
De Minaraad ondersteunt de vaststelling van de interne evaluatie dat het convenant een duidelijke meerwaarde moet inhouden ten opzichte van het “business as usual”-scenario (Besluit Energieplanning en VER-systeem post 2012) en ten opzichte van de geldende wetgeving. De Raad meent ook dat de gevraagde prestaties en tegenprestaties met elkaar in evenwicht moeten zijn. De Raad heeft in dat opzicht dan ook veel vragen bij de meerwaarde van de voorliggende EBO’s ten opzichte van “business as usual” en de geldende wetgeving: •
Vooreerst is het niet evident om de gerealiseerde energiebesparing dankzij de convenanten/EBO’s t.o.v. de BAU (besluit energieplanning) in te schatten. Dat bleek o.a. uit de interne evaluatie. Bijgevolg is het niet mogelijk om af te wegen of de maatschappelijke baten van de convenanten/EBO’s groot genoeg zijn om te verantwoorden of en welke tegenprestaties het bedrijf krijgt voor die inspanningen.
6
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie. 7
EBO VER-bedrijven art. 18 C).
7
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
82 •
Alle maatregelen met een IRR van 14% moeten VER bedrijven uitvoeren volgens een timing zoals aangegeven in het vierjaarlijks energieplan. Die IRR van 14% is volgens de Raad nauwelijks strenger dan de IRR van 15% die wettelijk verplicht wordt via besluit energieplanning. De 12,5% voor niet-VER bedrijven is al niet veel ambitieuzer. Volgens de EBO’s moeten potentieel rendabele maatregelen (vanaf IRR van 10%) geïdentificeerd worden en jaarlijks opnieuw berekend worden aan actuele energieprijzen. Alles wat onder 10% valt, wordt dus niet opgemerkt8. Volgens de geldende energieregelgeving moet de IRR die daar geldt als grens voor rendabele maatregel (IRR van 15%) geëvalueerd worden in 2012. In voorliggende nota aan de Vlaamse Regering wordt –zonder enige onderbouwing- gesteld dat de wettelijk geldende IRR van het besluit energieplanning niet zal worden aangepast omwille van de IRR die overeengekomen werd in het convenant. Volgens de Raad is dit een eigenaardige/omgekeerde redenering. In de eerste plaats zou een grondige evaluatie van de geldende IRR van het besluit energieplanning moeten gebeuren (in hoeverre ontsluit die het energiebesparingspotentieel in de industrie?,….); waarna dan een ambitieuzere eis haar doorvertaling zou moeten krijgen in vrijwillige convenanten.
•
De Raad heeft ook vragen bij het feit dat de IRR níet aan de variabele OLO gekoppeld wordt maar de berekening van marktconforme interestvoeten wél. Hierdoor is het mogelijk dat een investering in hetzelfde jaar onder invloed van de veranderende rentevoeten wel uitgevoerd moet worden als ze economisch minder interessant is (bv. OLO 10 jaar 5 %, interestvoet krediet 9% dus ok, IRR investering 13%) en níet uitgevoerd moet worden als ze economisch interessanter is (OLO 10 jaar 3%, interestvoet krediet 8% dus niet ok, IRR investering 13%). Het afgelopen jaar fluctueerde een OLO op 10 jaar tussen 2,3% en 5,8%. Om dit effect weg te werken zou het logischer zijn de IRR te berekenen aan de hand van de OLO: bv. OLO op 10 jaar + 6%.
•
Belangrijk is ook de discontovoet die gebruikt wordt voor het berekenen van de netto actuele waarde. Dit kan ook zware impact hebben op de IRR. Een hoge discontovoet vermindert de netto actuele waarde van de investering en dus de IRR. Het besluit geeft hier geen info over. Daarnaast vraagt de Raad zich af in hoeverre bij de bepaling van de IRR rekening wordt gehouden met de (over)allocatie van gratis emissierechten bij VER- bedrijven. Houdt de bepaling van de rendabiliteit van de IRR hier rekening mee?
8
Dit terwijl in het aflopende benchmarkconvenant maatregelen tot een IRR van 6% moeten uitgevoerd worden, indien dit nodig blijkt om de wereldtop te halen.
8
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
83
•
De Raad heeft ook vragen bij de manier waarop de vennootschapsbelasting wordt ingebracht bij het berekenen van de IRR. De bepalingen in bijlage 6 geven aan dat niet met de effectief betaalde of gemiddelde vennootschapsbelasting wordt gerekend maar met het vigerende (maar meestal fictieve) tarief. Deze hogere kost vermindert onterecht de rendabiliteit van de maatregelen.
•
De vraag is ook hoe de overheid een betrouwbaar zicht krijgt of er bijkomend geïnvesteerd wordt in maatregelen voor energie-efficiëntie (investeringen van de bedrijven) door de EBO’s. De gerealiseerde investeringen worden immers niet meegenomen in de jaarlijkse verslaggeving.
•
Het is onduidelijk in hoeverre de EBO’s zullen leiden tot CO2besparingen, aangezien de bedrijven niet gevraagd wordt om te rapporteren over de gerealiseerde broeikasgasreducties.
•
De Minaraad steunt het feit dat alternatieve (“flexibele”) maatregelen worden ingezet om besparingen te realiseren. Voorbeelden hiervan zijn via het vervangen van grondstoffen door een ander type met lagere energie- of CO2-inhoud, besparingen in de keten of op vlak van transport en logistiek, concernbenadering (uitwisseling van maatregelen tussen bedrijven), eigen hernieuwbare energieproductie, wkk, etc. Deze maatregelen zorgen – in lijn met de oorspronkelijke intentie uit de beleidsnota energie– voor een (beperkte) verbreding van het convenant. Deze verbredingsmaatregelen zouden echter additioneel moeten gebeuren aan de te realiseren energie-efficiëntieverbeteringen in uitvoering van de geïdentificeerde rendabele maatregelen.
Vermijd achterpoortjes
2.5
Volgens de EBO’s zijn ondernemingen verplicht om in uitvoering van het energieplan alle rendabele maatregelen uit te voeren en potentieel rendabele maatregelen te identificeren en jaarlijks te herberekenen aan actuele energieprijzen. De EBO’s bevatten ook clausules met uitzonderingen en nuanceringen. De Minaraad pleit voor duidelijke regels en indien uitzonderingen nodig zijn, dienen deze te voldoen aan op voorhand vastgestelde criteria, goed onderbouwd te worden en transparant gecommuniceerd te worden. Dit om mogelijke achterpoortjes te vermijden. De Minaraad heeft in dit kader vragen bij: •
9
Rendabele maatregelen mogen met een jaar worden uitgesteld (of zelfs geannuleerd) indien er sprake is van economische pardonabiliteit ( “onder meer” zoals gedefinieerd in bijlage 5). Deze pardonabiliteit kan o.a. worden ingeroepen als ondernemingen investeringen voor
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
84
energie-efficiëntie niet kunnen uitvoeren aan ‘markconforme’ interestvoeten (kost lager dan OLO op 10 jaar +4,4%) of als ze grootschalige investeringen in nieuwe installaties, of nieuwbouw plannen. De Minaraad vreest dat hiermee de poort open gezet wordt voor misbruik of ontwijkgedrag. De bepalingen in bijlage 5 zijn bovendien –zo blijkt uit het convenant (art 10, 1, 3°)- niet de enige redenen die kunnen ingeroepen worden als “economische pardonabiliteit”. Welke maatregelen zijn er getroffen om te vermijden dat deze bepaling zal leiden tot misbruik of ontwijkgedrag? Is er garantie op een onafhankelijke beoordeling? Op welke basis zal de reden voor de economische pardonabiliteit ten gronde doorgelicht worden? Hoe wordt de impact op de internationale concurrentiepositie objectief gemeten? Ook bij de economische omstandigheden die in rekening gebracht mogen worden voor economische pardonabiliteit (nieuwe investeringen, nieuwbouw,…) is het mogelijk om rekening te houden met energiebesparing. •
2.6
De bepaling die stelt dat “afwijkingen ten gevolge van wijzigende productievolumes of een minder dan verwachte effectiviteit van de maatregelen zijn mogelijk en geven geen aanleiding tot tekortkomingen”(art. 9). De Minaraad vindt het logisch dat in deze gevallen het energieplan wordt geactualiseerd en de rendabiliteit wordt herberekend, zoniet wordt de deur opengezet om de effectiviteit van de EBO’s volledig te ondergraven.
Tegenprestaties door de overheid Tegenover de engagementen van de toegetreden bedrijven staan (financiele en niet-financiële) tegenprestaties van de overheid. In artikel 15 worden de engagementen vanwege het Vlaams Gewest opgesomd. Het betreft o.a. het niet opleggen van bijkomende specifieke regelgeving op Vlaams niveau met betrekking tot energie-efficiëntie of CO2-reducties (tenzij Europees verplicht), het aanvaarden van het energieplan als een geldig energieplan voor het besluit Energieplanning, het aanleveren van de noodzakelijke informatie voor de aanmelding van de energiebeleidsovereenkomst als staatssteun door de administratie douane & accijnzen bij de Europese Commissie, het ontwikkelen van een methodologie voor het inschatten van de energiebesparingen, etc. De Minaraad heeft fundamentele bedenkingen bij de voorgestelde tegenprestaties: •
10
De EBO’s bevatten de garantie dat er geen bijkomende Vlaamse maatregelen zullen worden opgelegd gericht op verdere energieefficiëntie of CO2-reducties. Dit betekent volgens de EBO's: “geen energie- of CO2 taks, geen aanvullende energie-efficiëntie of emissie-
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
85
reductiedoelen, geen aanvullende besparingsverplichtingen en geen aanvullende energie-eisen. Enkel in het geval wanneer Europa verplichtingen oplegt, die verder reiken dan bestaande of analoge maatregelen, kan het Vlaams Gewest maatregelen nemen. In geen geval neemt het Vlaamse Gewest maatregelen die verder gaan/strenger zijn dan de Europese verplichtingen”. De Minaraad vindt dit zeer verregaand. Dit engagement legt een hypotheek op de noodzakelijke transitie naar de koolstofarme economie en samenleving. Bovendien zorgt een weinig ambitieus beleid op vlak van energie-efficiëntie en CO2 ervoor dat technologische innovaties uitblijven waardoor een technologieval of “lock-in” dreigt terwijl in kader van een koolstofarme samenleving ook een technologische transitie nodig is. Als Vlaanderen competitief wil blijven, moet er worden ingezet op de lange termijn: dit betekent afstappen van BAU, en het stimuleren van investeringen in nieuwe productiemethodes en –technologieën met een langere terugverdientijd. Om deze investeringen uit te lokken, kan gedacht worden aan een innovatiefonds (mogelijks gespijsd met inkomsten van de ETS-veiling) voor innovatieve investeringen bij bedrijven die toetreden tot het convenant9. •
9
Energie-intensieve bedrijven kunnen voor bepaalde accijnzen vrijstellingen krijgen als ze een convenant ondertekenen. Ook voerde een federale wet degressiviteit in voor de federale bijdrage voor alle eindafnemers behalve degenen die geen sectorakkoord of convenant ondertekend hebben waarvoor ze in aanmerking komen. De EBO’s zijn dus een voorwaarde voor de vrijstelling van bepaalde federale taksen. De Minaraad meent dat vrijstellingen op bijdragen voor fossiele brandstoffen op termijn wellicht niet verzoenbaar zijn met de transitie naar een koolstofarme samenleving waarbij er, o.a. volgens OESOaanbevelingen, een geleidelijke verschuiving plaatsvindt van de lasten op arbeid naar de lasten op energie.10 Bovendien zou dit voordeel weg kunnen vallen wanneer in kader van de ETD-richtlijn de mogelijkheden om accijnsverminderingen toe te staan beperkt zouden worden11. Gezien de beperkte engagementen die van de bedrijven gevraagd worden in ruil voor deze tegenprestaties, betwijfelt de Raad of voor-
Zie ook Advies van de Minaraad van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie.
10
Een verschuiving van de last op arbeid naar milieu mag de financiering van de sociale zekerheid niet in gevaar brengen. In België bedraagt het globale budget van de Sociale zekerheid 55 miljard per jaar terwijl de totale inkomsten uit milieubelastingen (energie, milieu en transport) minder dan 7 miljard bedragen. De grootte orde van deze bedragen geeft aan dat zeer zorgvuldig moet omgesprongen worden met deze verschuiving. 11
Zie ook Advies van de Minaraad van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie.
11
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
86
liggend convenant de toets van de Europese Commissie inzake staatssteun zal doorstaan. •
2.7
De Raad merkt op dat het ondertekenen van een beleidsovereenkomst geen voorwaarde (meer) is om in aanmerking te komen voor aantal gunstmaatregelen op vlak van groenestroomcertificaten, ecologiesteun etc. Hiermee laat de regering een kans liggen om de (eerder beperkte) Vlaamse beleidsruimte voor het aangaan van Vlaamse tegenprestaties te benutten. Een voorwaarde voor strategische ecologiesteun is dat het steunvragende bedrijf een langetermijnvisie heeft op transitie naar groene economie. Voor alle EBO-bedrijven zou een gelijkaardige inspanning gevraagd kunnen worden voor wat betreft transitie naar koolstofarme economie.
Verbeter de werking van de Commissie Artikel 3 van de EBO’s bevat de samenstelling en de taken van de Commissie. De EBO’s worden aangestuurd door de Commissie met daarin vertegenwoordigers van de industrie en de overheid. Deze Commissie coördineert, bespreekt knelpunten, werkt mee aan en keurt algemene richtlijnen en toelichtingen goed, controleert de algemene voortgang en zorgt ten slotte voor de verslaggeving. De Minaraad heeft vragen bij samenstelling en taken van de Commissie:
12
•
Volgens de Minaraad is de Commissie onevenwichtig samengesteld. De commissie bestaat voornamelijk uit vertegenwoordigers van de sectororganisaties (12-tal) en slechts twee vertegenwoordigers van de overheid. Een meer evenwichtige samenstelling is aangewezen om onpartijdigheid te waarborgen en zelfcontrole vermijden.
•
Merkwaardig is ook dat de minister voor milieu geen vertegenwoordiger heeft terwijl CO2-reductie een van de doelstellingen is. Ook het feit dat de Vlaams minister bevoegd voor leefmilieu geen ondertekenaar is van de EBO’s, is opmerkelijk.
•
Er wordt geen rekening gehouden met de interne evaluatie die aangeeft dat het eventueel opportuun is de ledengroep van de commissie uit te breiden met derden en/of de commissie te organiseren in de schoot van reeds bestaande energiecommissies binnen bestaande organisaties. De Minaraad stelt voor om de Commissie uit te breiden met vertegenwoordigers van de strategische adviesraden bevoegd voor energie.
•
De Minaraad heeft ook bedenkingen bij de taak “ het onderhouden van contacten met maatschappelijke organisaties”. In de EBO moet
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 verduidelijkt worden, welke informatie beschikbaar is voor de maatschappelijke organisaties en hoe de doorstroming van deze informatie verzekerd wordt. •
2.8
De Raad pleit dan ook voor een evaluatie van de structuur, taken en werking van de commissie, het Verificatiebureau en hoe deze zich tot mekaar verhouden.
Verduidelijk de rol van het Verificatiebureau Artikel 4 en bijlage 3 bevatten bepalingen over het Verificatiebureau. De Raad vraagt dat onderzocht zou worden hoe de expertise van het verificatiebureau nog beter benut kan worden zonder dat de onafhankelijkheid en neutraliteit in het gedrang zou komen. Een van de mogelijke pistes is het organiseren van open opleidingen voor interne en externe energiedeskundigen. De Minaraad vraagt ook dat de strikte richtlijnen waaraan het Verificatiebureau moet voldoen (bijlage 3. 1, 4°), gepubliceerd zouden worden op de website van het Verificatiebureau.
2.9
Verhoog betrokkenheid van de werknemers De EBO’s stelt dat de ondernemingsraad en het CPBW of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging worden ingelicht over de openbare samenvatting van het energieplan (art. 10) en de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het energieplan (art. 6). De Minaraad vindt dit een stap in de goede richting maar vraagt een grotere betrokkenheid van de werknemers. Waarom worden werknemers pas ingelicht na het vaststellen van het plan? Waarom enkel over de samenvatting? De Raad meent dat de kennis en het engagement van werknemers onvoldoende benut worden en dat eenrichtingsverkeer dreigt. Werknemersparticipatie en syndicaal overleg zijn belangrijk bij het energiemanagement in een organisatie. Vooral bij heel wat niet-investeringsgerelateerde maatregelen (verbetering van het onderhoud, het beheer en de opvolging van investeringen en maatregelen die het gedrag beïnvloeden) staat sociale innovatie centraal. Zelfs bij inzake investeringsgerichte maatregelen kan werknemersparticipatie interessant zijn, bijvoorbeeld om de creativiteit van de werknemers in dat verband te stimuleren en te benutten. Tenslotte kunnen werknemers bijvoorbeeld ook een rol spelen bij de opmaak van low carbon roadmaps door sectororganisaties.
13
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
87
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
88 2.10
Voorzie evaluatiemomenten Reeds in het advies over het energiebesparingsbeleid in de industrie wijst de Minaraad op de noodzaak om regelmatige (jaarlijkse) evaluatiemomenten en meer diepgaande evaluatiemomenten (bv. per 4 jaar) te voorzien, waarbij ook het parlement wordt betrokken. Daarbij is het essentieel dat de evaluatie volgens een adequate methodologie gebeurt, dat betrouwbare en vergelijkbare data beschikbaar zijn, dat de evaluatie voldoende diepgaand gebeurt en dat relevante evoluties in binnen- en buitenland in beschouwing. De Minaraad betreurt dan ook dat de EBO’s geen evaluatiemomenten voorzien. Er is enkel sprake van een jaarlijkse rapportering. Deze jaarrapportering bevat bovendien slechts beperkte informatie. Zo is er bijvoorbeeld geen zicht op de gerealiseerde extra investeringen die gebeuren dankzij de EBO’s. Volgens het aflopende benchmarkconvenant moest er (zie artikel 15) om de vier jaar een evaluatie gebeuren van het convenant door de commissie benchmarking. In december 2008 werd een “Eindrapport Evaluatie benchmarkingconvenant” vastgesteld. De Raad betreurt dat de tweede evaluatie die volgens het convenant nog moest gebeuren, (nog) niet heeft plaatsgevonden aangezien de resultaten van deze evaluatie nuttige informatie konden leveren voor een transparant debat over een mogelijk vervolg op de convenanten. Goed bestuur vraagt om een grondige en transparante evaluatie alvorens te beslissen over de (modaliteiten van) de verderzetting van de benchmarken auditconvenanten. De – op expliciete vraag van de raden nagezonden – interne evaluatie van het VEA volstaat niet als basis voor dergelijke transparante evaluatie.
2.11
Openbaarheid van informatie In de EBO’s zijn verschillende bepalingen opgenomen over de openbaarheid van informatie en geheimhouding. De Minaraad vraagt dat in de MBO’s verduidelijkt wordt volgens welke procedure beslist wordt of passages uit het energieplan (en andere documenten) openbaar zijn of niet. Wie beslist, welke criteria moeten gehanteerd worden, wie houdt er toezicht op etc. De Minaraad is van mening dat de verwijzing naar de EU-richtlijn 2002/14 in art 8, 10 van de EBO’s niet correct is. Er moet namelijk verwezen worden naar de wetgeving die de richtlijn omgezet heeft in Belgisch recht, nl. het KB van 27 november 1973 dat in veel groter detail de vertrouwelijkheid regelt. Zo wordt hierin bepaald dat de onderneming samen met de werkne-
14
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
89
mers in de OR en/of CBPW beslissen wat vertrouwelijk is. Indien er geen consensus is in de OR/CPBW bestaat er een mediatieprocedure. Volgens de Minaraad valt de informatie uit de EBO’s onder de bepalingen van dit KB. 2.12
Verbeterpunten ten opzichte van de lopende convenanten De Minaraad stelt vast dat de EBO’s op sommige punten –weliswaar in het geheel een beperkte- verbetering inhouden ten opzichte van de lopende convenanten. Voorbeelden hiervan zijn: de verplichte rapportering aan de ondernemingsraad en het comité voor preventie en bescherming op het werk, het kaderen binnen het ruimer energiebeheer van een bedrijf (opzetten van bewustmaking, sensibilisering energiegebruik bij medewerkers en toetreding tot ISO 50001), het uitvoeren van een studie naar het economisch potentieel van kwalitatieve WKK en warmte- en koudenetwerken, …
2.13
Artikelsgewijze opmerkingen: Ten slotte heeft de Minaraad nog een aantal artikelsgewijze opmerkingen en vragen:
15
•
Art. 11. Het sanctiemechanisme bij niet-naleving van de convenant is weinig flexibel en voorziet geen gradaties. Het is alles of niets, komt laat en gaat pas in vanaf de datum van beslissing tot schrapping. Het ontbreken van een getrapt systeem is gelieerd met feit dat er vooral federale tegenprestaties zijn. Mocht er een koppeling wordt gemaakt met GSC, ecologiesteun e.d., dan kan een sneller en meer getrapt sanctiemechanisme ingevoerd worden. Ook kan gedacht worden aan het opleggen van een boete per kg CO2, of het verplicht laten uitvoeren van maatregelen met een bepaalde (lagere) rendabiliteit.
•
In Art 15. Punt 5 verbindt het Vlaamse Gewest zich ertoe om in de communicatie aandacht te besteden aan de positieve medewerking van de ondernemingen en sectororganisaties. Het is niet duidelijk wat aan de basis ligt van deze merkwaardige clausule. Wat indien blijkt dat de engagementen niet gehaald worden?
•
Bijlage 2. Art 3, 3° Waarom moeten de interne deskundigen geen 5 jaar ervaring hebben? Waarom moeten hun werkzaamheden niet geborgd zijn door (bij voorkeur internationale) professionele standaarden?
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
90 Standpunt van Voka, UNIZO en Boerenbond:
De nieuwe energiebeleidsovereenkomsten vormen de opvolgers van de huidige convenanten die afgesloten werden tussen de Vlaamse Regering en de energie-intensieve industrie. Het benchmarkingconvenant omvat een 180tal vestigingen die ongeveer 82% van het industrieel verbruik vertegenwoordigen. Globaal realiseerden deze vestigingen volgende primaire energiebesparing (fossiel en elektrisch) door de uitvoer van maatregelen: 3.52 PJp in 2008, 2.47 PJp in 2009 en 7.46 PJp in 2010 (Jaarverslag Commissie Benchmarking, 2010). Naar analogie met het benchmarkingconvenant voor de grote energie-intensieve vestigingen, is het auditconvenant als energiebeleidsovereenkomst voor de middelgrote energie-intensieve vestigen uitgewerkt. Een 230-tal bedrijven zijn toegetreden. De globale resultaten van het auditconvenant uitgedrukt als primaire energiebesparing door de uitvoer van maatregelen bedragen 703 TJp in 2008, 1024 TJp in 2009 en 859 TJp in 2010 (Jaarverslag Auditcommissie, 2010). De convenanten vormen dus een belangrijk beleidsinstrument om de energie-efficiëntie van de energie-intensieve industrie in Vlaanderen verder te verbeteren zonder de groeikansen ervan te ondermijnen. Voka, Unizo en Boerenbond zijn dan ook tevreden dat de convenanten verder gezet worden en dat de energie-intensieve industrie blijvende engagementen opneemt die in evenwicht zijn met de tegenprestaties vanwege de overheid. Voka, Unizo en Boerenbond nemen in dit advies een afzonderlijk standpunt in. Voka werd nauw betrokken bij de onderhandelingen over de nieuwe energiebeleidsovereenkomst (EBO) en het is dan ook niet opportuun om de tekst, gedragen door alle partijen rond de tafel, opnieuw te ontleden. De werkgevers willen dus niet aan de bereikte consensus afdoen. Het is volgens de werkgevers wel cruciaal om de verbeterpunten ten opzichte van de lopende convenanten onder de aandacht te brengen. In de evaluatie die door het Vlaamse Energie Agentschap (VEA) werd uitgevoerd, werden een aantal verbeterpunten voor de convenanten gedetecteerd, die meegenomen werden tijdens de onderhandelingen. Uit de voorliggende teksten blijkt duidelijk dat hiermee rekening werd gehouden. De werkgevers wensen zich dan ook gunstig uit te spreken over de nieuwe EBO’s. Hieronder wordt dan een duidelijke opsomming gegeven van de concrete verbeteringen die werden aangebracht in vergelijking met de huidige convenanten.
Additionaliteit ten opzichte van huidige wetgeving Additionaliteit van de nieuwe energiebeleidsovereenkomst ten opzichte van de bestaande wetgeving (Besluit Energieplanning), een wetgeving die veel
16
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 verder gaat dan wetgeving in omliggende landen, was een belangrijke voorwaarde bij het afsluiten van de EBO’s. De additionaliteit, die in het bijzonder in vergelijking met de omliggende landen moet gemaakt worden, wordt ondermeer verzekerd door de IRR-eis voor de definitie van rendabele investering in de nieuwe EBO (IRR >12,5% voor niet-VER-bedrijven en 14% voor VER-bedrijven). In het Besluit Energieplanning wordt gewerkt met een IRR van 15%. Bovendien worden de investeringen met een IRR vanaf 10% beschouwd als potentieel rendabele maatregelen die jaarlijks worden herrekend aan geactualiseerde energieprijzen. Deze grenzen zijn ambitieus maar worden door de bedrijven als haalbaar ingeschat. Het eisen van een ambitieuzere IRR zou de haalbaarheid, het aantal potentiële toetreders alsook de concurrentiepositie en de aantrekkelijkheid van investeringen van de bedrijven t.a.v. de buurlanden negatief beïnvloeden. Additionaliteit manifesteert zich niet alleen in de bepaling van de IRR. Ook de engagementen die de ondernemingen opnemen zijn ruimer gedefinieerd dan bij de huidige convenanten en gericht op een totaalaanpak in de bedrijven. De ondernemingen verbinden zich ertoe om energiebeheermaatregelen te nemen. Deze maatregelen zullen het management van de bedrijven stimuleren om energie efficiënt te denken en zullen de bewustmaking, het engagement en sensibilisering rond efficiënt energiegebruik van medewerkers, over de verschillende departementen heen, verplichten. Ten derde is er een nieuw engagement om kwalitatieve WKKpotentieelstudies uit te voeren in het kader van de recentelijk gepubliceerde energie efficiëntierichtlijn. Hiermee wordt door de onderneming of sector actief gezocht naar mogelijke bijdrage tot warmte- en koudenetwerken en wordt geanticipeerd op Europese verplichtingen.
Gelijke behandeling van de bedrijven Het huidige convenant maakt een onderscheid tussen bedrijven naar gelang het energiegebruik. Het al dan niet VER-plichtig zijn, speelde hier geen rol en dit leidde dus in een verschillende behandeling van vergelijkbare bedrijven. Met de nieuwe energiebeleidsovereenkomst wordt dit verschil weggewerkt door duidelijk te kiezen voor twee EBO’s enerzijds één voor de nietVER-bedrijven en anderzijds voor de VER-bedrijven conform de Europese modaliteiten, waarbij de engagementen evenwaardig zijn.
Verhoogde betrokkenheid van de werknemers Werknemers kunnen een belangrijke bijdrage leveren in het realiseren van energie-efficiëntie binnen de onderneming. In de nieuwe EBO gaan de ondernemingen het engagement aan om de ondernemingsraad en het CPBW of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging in te lichten
17
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
91
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
92
over de openbare samenvatting van het energieplan en de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het energieplan. Bovendien wordt er bij de energiebeheermaatregelen voorzien in sensibilisering, informatieverstrekking en medewerkersbetrokkenheid. Met deze maatregelen wordt erkend dat werknemers een belangrijke trigger kunnen vormen om een onderneming energie-efficiënter te kunnen maken. Dergelijk sensibilisering creëert bovendien niet alleen een energie efficiënt bewustzijn op de werkvloer, maar zal ook uitgedragen worden buiten de onderneming, bijv. naar de privésfeer van de werknemer.
Flexibele maatregelen De ondernemingen, toegetreden tot het huidige convenant, benadrukten in de evaluatie het gebrek aan flexibiliteit van het energieplan. Eens een rendabele maatregel gedefinieerd werd, kon moeilijk afgeweken worden van deze maatregel, zelfs niet wanneer meer performante of innovatieve maatregelen gedetecteerd werden. De flexibele maatregelen, opgenomen in de nieuwe EBO, laten ondernemingen toe om maatregelen opgenomen in het energieplan onder strikte voorwaarden te vervangen. Deze flexibiliteit zorgt ervoor dat bedrijven die bv. een nieuw proces lanceren dat voor hogere energie-efficiëntie zorgt, gemotiveerd worden om deze maatregel te treffen en dus niet vastgeklonken zitten aan andere en eerder bepaalde rendabele maatregelen door ondernemingen in moeilijkheden
Economische pardonnabiliteit Economische pardonnabiliteit kan worden ingeroepen indien ondernemingen investeringen voor energie-efficiëntie niet kunnen uitvoeren aan marktconforme interestvoeten (kost lager dan OLO op 10 jaar + 4.4%) of als ze grootschalige investeringen in nieuwe installaties of nieuwbouw plannen. Het vragen van uitstel voor rendabele maatregelen moet grondig geargumenteerd worden door ondernemingen in moeilijkheden. De onderneming moet hiertoe een verzoek richten aan het Verificatiebureau. Dit verzoek wordt behandeld in een hoorzitting met vertegenwoordigers van de onderneming, de ministers en het Verificatiebureau.
Samenstelling Commissie De werkgevers vinden het opmerkelijk dat de minister van Leefmilieu de nieuwe EBO niet mee zal ondertekenen. Er zal ook geen vertegenwoordiger meer zijn van deze minister in de Commissie. Dit is onlogisch vermits er een directe link is met het milieubeleid is zoals bv. de doelstelling tot reductie van CO2.
18
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
93
Opstellen van het energieplan In het vorige convenant moesten energiestudies- en plannen opgesteld worden door bedrijfsexterne/bedrijfsonafhankelijke energiedeskundigen. Bij de beleidsevaluatie door VEA werd deze noodzaak in vraag gesteld. De nieuwe EBO voorziet nu in een verbrede aanvaarding van energiedeskundigen onder welbepaalde voorwaarden. De aangestelde energiedeskundige moet binnen de zes maanden het energieplan indienen bij het Verificatiebureau. De kans bestaat dat de inwerkingtreding van de EBO voor VER-bedrijven en niet-VER-bedrijven ongeveer gelijktijdig zal plaatsvinden. Dit zal de werkdruk op energiedeskundigen opdrijven en er moet over gewaakt worden dat de kwaliteit van hun werk gewaarborgd blijft. Daarom is het belangrijk dat er voldoende flexibiliteit voorzien wordt bij de kwalitatieve opmaak van het energieplan en er eventueel voorzien wordt in een verlenging van de zes maanden.
Hoogachtend
Walter Roggeman Voorzitter Minaraad
19
Minaraad energiebeleidsovereenkomsten 22 november 2012
V L A A M S P A R LEMENT
94
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
ADVIES VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
V L A A M S P A R LEMENT
95
96
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
97
Mevrouw Freya Van den Bossche Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie Martelaarsplein 7 1000 Brussel
contactpersoon Annemie Bollen
[email protected] 02 20 90 100
ons kenmerk SERV_BR_20121127_energie_efficiëntie_abit
Brussel 27 november 2012
Adviesvraag energie-efficiëntie energie-intensieve industrie
Mevrouw de minister, U heeft de SERV om advies gevraagd inzake bovenvermelde aangelegenheid. Vermits er geen consensus gevonden werd, vindt u de standpunten van de sociale partners in bijlage bij deze brief.
Hoogachtend,
Pieter Kerremans Administrateur-generaal
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
98
1. Standpunten w erkgeversorganisaties De nieuwe energiebeleidsovereenkomsten vormen de opvolgers van de huidige convenanten die afgesloten werden tussen de Vlaamse Regering en de energieintensieve industrie. Het benchmarkingconvenant omvat een 180-tal vestigingen die ongeveer 82% van het industrieel verbruik vertegenwoordigen. Globaal realiseerden deze vestigingen volgende primaire energiebesparing (fossiel en elektrisch) door de uitvoer van maatregelen: 3.52 PJp in 2008, 2.47 PJp in 2009 en 7.46 PJp in 2010 (Jaarverslag Commissie Benchmarking, 2010). Naar analogie met het benchmarkingconvenant voor de grote energie-intensieve vestigingen, is het auditconvenant als energiebeleidsovereenkomst voor de middelgrote energieintensieve vestigen uitgewerkt. Een 230-tal bedrijven zijn toegetreden. De globale resultaten van het auditconvenant uitgedrukt als primaire energiebesparing door de uitvoer van maatregelen bedragen 703 TJp in 2008, 1024 TJp in 2009 en 859 TJp in 2010 (Jaarverslag Auditcommissie, 2010). De convenanten vormen dus een belangrijk beleidsinstrument om de energie-efficiëntie van de energie-intensieve industrie in Vlaanderen verder te verbeteren zonder de groeikansen ervan te ondermijnen. Voka, Unizo en Boerenbond zijn dan ook tevreden dat de convenanten verder gezet worden en dat de energie-intensieve industrie blijvende engagementen opneemt die in evenwicht zijn met de tegenprestaties vanwege de overheid. Voka, Unizo en Boerenbond nemen in dit advies een afzonderlijk standpunt in. Voka werd nauw betrokken bij de onderhandelingen over de nieuwe energiebeleidsovereenkomst (EBO) en het is dan ook niet opportuun om de tekst, gedragen door alle partijen rond de tafel, opnieuw te ontleden. De werkgevers willen dus niet aan de bereikte consensus afdoen. Het is volgens de werkgevers wel cruciaal om de verbeterpunten ten opzichte van de lopende convenanten onder de aandacht te brengen. In de evaluatie die door het Vlaamse Energie Agentschap (VEA) werd uitgevoerd, werden een aantal verbeterpunten voor de convenanten gedetecteerd, die meegenomen werden tijdens de onderhandelingen. Uit de voorliggende teksten blijkt duidelijk dat hiermee rekening werd gehouden. De werkgevers wensen zich dan ook gunstig uit te spreken over de nieuwe EBO‟s. Hieronder wordt dan een duidelijke opsomming gegeven van de concrete verbeteringen die werden aangebracht in vergelijking met de huidige convenanten. -
Additionaliteit ten opzichte van huidige wetgeving
Additionaliteit van de nieuwe energiebeleidsovereenkomst ten opzichte van de bestaande wetgeving (Besluit Energieplanning), een wetgeving die veel verder gaat dan wetgeving in omliggende landen, was een belangrijke voorwaarde bij het afsluiten van de EBO‟s. De additionaliteit, die in het bijzonder in vergelijking met de omliggende landen moet gemaakt worden, wordt ondermeer verzekerd door de IRR-eis voor de definitie van rendabele investering in de nieuwe EBO (IRR >12,5% voor niet-VER-
2
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
99
bedrijven en 14% voor VER-bedrijven). In het Besluit Energieplanning wordt gewerkt met een IRR van 15%. Bovendien worden de investeringen met een IRR vanaf 10% beschouwd als potentieel rendabele maatregelen die jaarlijks worden herrekend aan geactualiseerde energieprijzen. Deze grenzen zijn ambitieus maar worden door de bedrijven als haalbaar ingeschat. Het eisen van een ambitieuzere IRR zou de haalbaarheid, het aantal potentiële toetreders alsook de concurrentiepositie en de aantrekkelijkheid van investeringen van de bedrijven t.a.v. de buurlanden negatief beïnvloeden. Additionaliteit manifesteert zich niet alleen in de bepaling van de IRR. Ook de engagementen die de ondernemingen opnemen zijn ruimer gedefinieerd dan bij de huidige convenanten en gericht op een totaalaanpak in de bedrijven. De ondernemingen verbinden zich ertoe om energiebeheermaatregelen te nemen. Deze maatregelen zullen het management van de bedrijven stimuleren om energie efficiënt te denken en zullen de bewustmaking, het engagement en sensibilisering rond efficiënt energiegebruik van medewerkers, over de verschillende departementen heen, verplichten. Ten derde is er een nieuw engagement om kwalitatieve WKK-potentieelstudies uit te voeren in het kader van de recentelijk gepubliceerde energie efficiëntierichtlijn. Hiermee wordt door de onderneming of sector actief gezocht naar mogelijke bijdrage tot warmteen koudenetwerken en wordt geanticipeerd op Europese verplichtingen. -
Gelijke behandeling van de bedrijven
Het huidige convenant maakt een onderscheid tussen bedrijven naar gelang het energiegebruik. Het al dan niet VER-plichtig zijn, speelde hier geen rol en dit leidde dus in een verschillende behandeling van vergelijkbare bedrijven. Met de nieuwe energiebeleidsovereenkomst wordt dit verschil weggewerkt door duidelijk te kiezen voor twee EBO‟s enerzijds één voor de niet-VER-bedrijven en anderzijds voor de VERbedrijven conform de Europese modaliteiten, waarbij de engagementen evenwaardig zijn. -
Verhoogde betrokkenheid van de werknemers
Werknemers kunnen een belangrijke bijdrage leveren in het realiseren van energieefficiëntie binnen de onderneming. In de nieuwe EBO gaan de ondernemingen het engagement aan om de ondernemingsraad en het CPBW of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging in te lichten over de openbare samenvatting van het energieplan en de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het energieplan. Bovendien wordt er bij de energiebeheermaatregelen voorzien in sensibilisering, informatieverstrekking en medewerkersbetrokkenheid. Met deze maatregelen wordt erkend dat werknemers een belangrijke trigger kunnen vormen om een onderneming energie-efficiënter te kunnen maken. Dergelijk sensibilisering creëert bovendien niet alleen een energie efficiënt bewustzijn op de werkvloer, maar zal ook uitgedragen worden buiten de onderneming, bijv. naar de privésfeer van de werknemer.
3
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
100 -
Flexibele maatregelen
De ondernemingen, toegetreden tot het huidige convenant, benadrukten in de evaluatie het gebrek aan flexibiliteit van het energieplan. Eens een rendabele maatregel gedefinieerd werd, kon moeilijk afgeweken worden van deze maatregel, zelfs niet wanneer meer performante of innovatieve maatregelen gedetecteerd werden. De flexibele maatregelen, opgenomen in de nieuwe EBO, laten ondernemingen toe om maatregelen opgenomen in het energieplan onder strikte voorwaarden te vervangen. Deze flexibiliteit zorgt ervoor dat bedrijven die bv. een nieuw proces lanceren dat voor hogere energie-efficiëntie zorgt, gemotiveerd worden om deze maatregel te treffen en dus niet vastgeklonken zitten aan andere en eerder bepaalde rendabele maatregelen door ondernemingen in moeilijkheden -
Economische pardonnabiliteit
Economische pardonnabiliteit kan worden ingeroepen indien ondernemingen investeringen voor energie-efficiëntie niet kunnen uitvoeren aan marktconforme interestvoeten (kost lager dan OLO op 10 jaar + 4.4%) of als ze grootschalige investeringen in nieuwe installaties of nieuwbouw plannen. Het vragen van uitstel voor rendabele maatregelen moet grondig geargumenteerd worden door ondernemingen in moeilijkheden. De onderneming moet hiertoe een verzoek richten aan het Verificatiebureau. Dit verzoek wordt behandeld in een hoorzitting met vertegenwoordigers van de onderneming, de ministers en het Verificatiebureau. -
Samenstelling Commissie
De werkgevers vinden het opmerkelijk dat de minister van Leefmilieu de nieuwe EBO niet mee zal ondertekenen. Er zal ook geen vertegenwoordiger meer zijn van deze minister in de Commissie. Dit is onlogisch vermits er een directe link is met het milieubeleid is zoals bv. de doelstelling tot reductie van CO2. -
Opstellen van het energieplan
In het vorige convenant moesten energiestudies- en plannen opgesteld worden door bedrijfsexterne/bedrijfsonafhankelijke energiedeskundigen. Bij de beleidsevaluatie door VEA werd deze noodzaak in vraag gesteld. De nieuwe EBO voorziet nu in een verbrede aanvaarding van energiedeskundigen onder welbepaalde voorwaarden. De aangestelde energiedeskundige moet binnen de zes maanden het energieplan indienen bij het Verificatiebureau. De kans bestaat dat de inwerkingtreding van de EBO voor VER-bedrijven en niet-VER-bedrijven ongeveer gelijktijdig zal plaatsvinden. Dit zal de werkdruk op energiedeskundigen opdrijven en er moet over gewaakt worden dat de kwaliteit van hun werk gewaarborgd blijft. Daarom is het belangrijk dat er voldoende flexibiliteit voorzien wordt bij de kwalitatieve opmaak van het energieplan en er eventueel voorzien wordt in een verlenging van de zes maanden.
4
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
101
2. Standpunten w erknemersorganisties De tekst van dit standpunt werd ook onderschreven door BBL en Natuurpunt in het briefadvies van de Minaraad van 22 november 2012.
2.1. Situering 2.1.1
Lopende benchmark- en audiconvenant
Het lopende benchmarkconvenant is afgesloten met de grote energie-intensieve vestigingen (jaarlijks primair energiegebruik van minstens 0,5 PJ)1 en de vestigingen die onder ETS vallen. De ondernemingen dienen tegen 2012 de wereldtop te bereiken en/of te behouden wat betreft het efficiënt energiegebruik. Een energieplan moet de afstand van de vestiging tot de wereldtop aantonen. Het bedrijf moet dan alle rendabele maatregelen (met een interne rentevoet of IRR na belastingen van minstens 15%) zo snel mogelijk uitvoeren. Indien dit ontoereikend is om de wereldtop te bereiken, moet het bedrijf ook minder rendabele (met een IRR na belastingen van minstens 6%) maatregelen uitvoeren. Als tegenprestatie garandeert de Vlaamse Overheid dat zij geen bijkomende maatregelen aan de bedrijven zal opleggen op gebied van rationeel energiegebruik of CO2; in het bijzonder geldt dit voor taksen of emissieplafonds. Verder zal ze alles in het werk stellen om voor de convenantbedrijven vrijstelling te verkrijgen van bijkomende Belgische of Europese maatregelen en om korting te krijgen op de federale bijdrage op energie. Een 180-tal vestigingen die samen ongeveer 82% van het industrieel energiegebruik of van de CO2-emlssles van de Vlaamse Industrie vertegenwoordigen, zijn tot het benchmarkingconvenant toegetreden. Het bestaande auditconvenant richt zich op de middelgrote energie-intensieve industriële bedrijven (0,1 t.e.m. 0,5 PJ), die buiten het toepassingsgebied van het benchmarkingconvenant vallen. Toegetreden bedrijven engageren zich om zich op energetisch gebied te laten doorlichten. In een eerste fase moeten ze dan alle rendabele maatregelen (met een interne rentevoet of IRR na belastingen van minstens 15%) doorvoeren; in een tweede fase de minder rendabele maatregelen (met een IRR na belastingen van minstens 13,5%). De toegetreden bedrijven mogen rekenen op dezelfde tegenprestaties van de overheid als de benchmarkingbedrijven. Een 230-tal bedrijven zijn toegetreden tot het auditconvenant Volgens de nota aan de Vlaamse Regering over de EBO‟s resulteerden beide convenanten globaal genomen in ongeveer 1% energie-efficiëntieverbetering per jaar.
1
In specifieke gevallen kunnen bedrijven beneden 0,5 PJ toch beslissen om toe te treden tot het benchmarkconvenant.
5
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
102 2.1.2
Voorliggende energiebeleidsovereenkomsten EBO’s
Het benchmarkconvenant en het auditconvenant eindigen respectievelijk eind 2012 en 2013. In het Vlaams regeerakkoord heeft de Vlaamse Regering zich voorgenomen om de energieconvenanten te verlengen. In de beleidsnota energie wordt gewag gemaakt van een verlenging én verbreding van de convenanten. Als mogelijke verbredingsthema‟s werden daarbij energiezuinige productontwikkeling, de inzet van duurzame energie, de reductie van andere broeikasgassen en energiebesparing gerealiseerd via duurzame bedrijventerreinen naar voor geschoven. De nieuwe EBO‟s starten uiterlijk op 11 december 2013 en sluiten aldus aan bij het auditconvenant. Het benchmarkconvenant wordt verlengd tot 10 december 2013. De belangrijkste kenmerken en wijzigingen t.o.v. de lopende convenanten zijn o.a.: •
De definitie van 'rendabele investering in de EBO's: IRR > 12,5% voor niet VER-bedrijven en 14% voor VER-bedrijven. Investeringen met een IRR vanaf 10% zullen als potentiele rendabele investering jaarlijks herrekend worden aan geactualiseerde energieprijzen.
•
“Verbredingsthema‟s”: potentieelstudie voor WKK en de energiebeheersmaatregelen en mogelijke “flexibele maatregelen” zoals grondstofvervanging door een ander type met lagere energie of CO2 inhoud, besparingen in de keten of op vlak van transport en logistiek, concernbenadering (uitwisseling van maatregelen tussen bedrijven), eigen hernieuwbare energieproductie. Een (ruimere) rapportageplicht aan de ondernemingsraad en het comité voor preventie en bescherming op het werk.
2.2. Standpunt 2.2.1
Algemene appreciatie
De vakbonden menen dat de voorliggende EBO‟s nauwelijks een meerwaarde betekenen ten opzichte van business as usual, dat kwantificeerbare resultaatsverbintenissen ontbreken, dat er onvoldoende garanties zijn op het sluiten van achterpoortjes, dat de werking van de commissie voor verbetering vatbaar is, dat sancties weinig flexibel en laattijdig zijn waardoor toepassing bijna onmogelijk wordt, dat er een groot onevenwicht is tussen de engagementen van de sector en deze van de overheid en dat een brede maatschappelijke transitie-aanpak volledig ontbreekt. 2.2.2
EBO’s moeten kaderen binnen een verruimd industrieel energiebesparingsbeleid en langetermijnvisie met het oog op een transitie naar een groene economie
Volgens de vakbonden is een vernieuwde strategie voor de bevordering van energiebesparing in de industrie nodig. Meer dan vroeger moet de strategie aandacht hebben voor het lange termijnperspectief (post 2020), de integratie van energie met andere beleidsdomeinen zoals
6
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
103
economie, innovatie en milieu en de realisatie van absolute emissiereducties in een globaal perspectief. De vakbonden stellen vast dat voorliggende convenanten geen oog hebben voor de integratie van het energiebesparingsbeleid in het economisch beleid, het milieubeleid en het innovatiebeleid, en voor de inpassing ervan in een Europese en globale aanpak op lange termijn. In dit verband wijzen de vakbonden naar het advies van de Minaraad van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie. Dit advies beoogt een bijdrage te leveren aan de visievorming over het energiebesparingsbeleid t.a.v. de industrie, en de eventuele rol van convenanten erin. De vakbonden wijzen erop dat de sectororganisaties bij uitstek geplaatst zijn om een bredere maatschappelijke kijk op energiebesparingsbeleid te ontwikkelen. Zij kunnen bv. in overleg met werknemers en andere stakeholders sectorale low carbon roadmaps opstellen die effectief leiden tot een duurzame transitie. Deze opdracht voor de sectororganisaties moet volgens de Raad expliciet opgenomen worden in de EBO. De opstelling van dergelijke Vlaamse Roadmaps is een noodzakelijke bijkomende voorwaarde, die aanvullend moet gebeuren op de Europese Low Carbon Roadmaps die momenteel ontwikkeld worden door de grote sectoren op Europees niveau (papier2 en keramische sector, chemie en staalsector (in opmaak)). 2.2.3
Zorg voor duidelijke kw antificeerbare resultaatsverbintenis sen
Een recente studie van VITO voorziet een stijging van de emissies in de sector industrie (nonETS) van 82% tussen 2005 en 20203. Er is dus volgens de vakbonden duidelijk nood aan ambitieuze instrumenten die rekening houden met de te behalen klimaat- én energiebesparingsdoelstellingen (en de nieuwe energie-efficiëntierichtlijn in het bijzonder). De vakbonden betwijfelen sterk of de voorliggende EBO‟s deze toets wel doorstaan: De interne evaluatie van VEA (met input van LNE en het verificatiebureau) gaf terecht aan dat een nieuwe EBO bij voorkeur een duidelijke kwantificeerbare resultaatsverbintenis (SMART-principe) bevat. Momenteel ontbreken dergelijke besparingsdoelstellingen. Concrete besparingsdoelstellingen laten toe om de vinger aan de pols te houden en om het convenant bij te sturen indien het onvoldoende energiebesparing oplevert. De vakbonden pleiten er dan ook voor om bindende energiebesparingsdoelstellingen op te nemen in de EBO‟s. Deze doelstellingen moeten passen in een langetermijnvisie. De engagementen op korte termijn, moeten als een opstap gezien worden naar de langetermijnreducties die nodig zullen zijn.
•
2
http://www.unfoldthefuture.eu/uploads/CEPI-2050-Roadmap-to-a-low-carbon-bio-economy.pdf
3
VITO, Ondersteuning bij de ontwikkeling van het Vlaams Klimaatbeleidsplan. Studie uitgevoerd in opdracht van LNE, Juni 2012.
7
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
104 •
Bovendien lijkt de 1% energie-efficiëntieverbetering die als richtinggevende resultaatsdoelstelling voor de nieuwe energiebeleidsovereenkomsten wordt vooropgesteld in de nota aan de Vlaamse Regering in tegenspraak met de nieuwe energieefficiëntierichtlijn4 die van de lidstaten een jaarlijkse energiebesparing van 1,5% vraagt.
•
Het is met de voorliggende convenanten onduidelijk hoe nagegaan wordt of de EBO wel de benodigde energiebesparingen oplevert en in hoeverre deze bijdraagt aan de te behalen klimaatdoelstellingen. Ook moet duidelijk aangegeven worden hoe ervoor gezorgd wordt dat tijdig bijgestuurd wordt, indien de convenanten onvoldoende energiebesparing opleveren. De bepalingen in de EBO‟s over de mogelijkheden voor wijziging of opheffing van de energiebeleidsovereenkomst (artikel 18) zoals ondermeer de bepaling dat op vraag van één van de partijen een overleg kan opgestart worden o.a. “als het in betekenende mate achterblijven van de als gevolg van de uitvoering van de EBO feitelijk gerealiseerde resultaten op vlak van de realisatie van energie-efficiëntieverbetering” 5 is absoluut onvoldoende. (zie ook 2.10)
2.2.4
Meerwaarde ten opzichte van het “ business as usual”?
De vakbonden ondersteunen de vaststelling van de interne evaluatie dat het convenant een duidelijke meerwaarde moet inhouden ten opzichte van het “business as usual”-scenario (Besluit Energieplanning en VER-systeem post 2012) en ten opzichte van de geldende wetgeving. De Raad meent ook dat de gevraagde prestaties en tegenprestaties met elkaar in evenwicht moeten zijn. De vakbonden hebben in dat opzicht dan ook veel vragen bij de meerwaarde van de voorliggende EBO‟s ten opzichte van “business as usual” en de geldende wetgeving: •
Vooreerst is het niet evident om de gerealiseerde energiebesparing dankzij de convenanten/EBO‟s t.o.v. de BAU (besluit energieplanning) in te schatten. Dat bleek o.a. uit de interne evaluatie. Bijgevolg is het niet mogelijk om af te wegen of de maatschappelijke baten van de convenanten/EBO‟s groot genoeg zijn om te verantwoorden of en welke tegenprestaties het bedrijf krijgt voor die inspanningen.
•
Alle maatregelen met een IRR van 14% moeten VER bedrijven uitvoeren volgens een timing zoals aangegeven in het vierjaarlijks energieplan. Die IRR van 14% is volgens de Raad nauwelijks strenger dan de IRR van 15% die wettelijk verplicht wordt via besluit energieplanning. De 12,5% voor niet-VER bedrijven is al niet veel ambitieuzer. Volgens de EBO‟s moeten potentieel rendabele maatregelen (vanaf IRR van 10%) geïdentificeerd worden en jaarlijks opnieuw berekend worden aan actuele energieprijzen. Alles wat onder
4
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energieefficiëntie. 5
EBO VER-bedrijven art. 18 C).
8
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
105
10% valt, wordt dus niet opgemerkt6. Volgens de geldende energieregelgeving moet de IRR die daar geldt als grens voor rendabele maatregel (IRR van 15%) geëvalueerd worden in 2012. In voorliggende nota aan de Vlaamse Regering wordt –zonder enige onderbouwinggesteld dat de wettelijk geldende IRR van het besluit energieplanning niet zal worden aangepast omwille van de IRR die overeengekomen werd in het convenant. Volgens de vakbonden is dit een eigenaardige/omgekeerde redenering. In de eerste plaats zou een grondige evaluatie van de geldende IRR van het besluit energieplanning moeten gebeuren (in hoeverre ontsluit die het energiebesparingspotentieel in de industrie?,….); waarna dan een ambitieuzere eis haar doorvertaling zou moeten krijgen in vrijwillige convenanten. •
De vakbonden hebben ook vragen bij het feit dat de IRR níet aan de variabele OLO gekoppeld wordt maar de berekening van marktconforme interestvoeten wél. Hierdoor is het mogelijk dat een investering in hetzelfde jaar onder invloed van de veranderende rentevoeten wel uitgevoerd moet worden als ze economisch minder interessant is (bv. OLO 10 jaar 5 %, interestvoet krediet 9% dus ok, IRR investering 13%) en níet uitgevoerd moet worden als ze economisch interessanter is (OLO 10 jaar 3%, interestvoet krediet 8% dus niet ok, IRR investering 13%). Het afgelopen jaar fluctueerde een OLO op 10 jaar tussen 2,3% en 5,8%. Om dit effect weg te werken zou het logischer zijn de IRR te berekenen aan de hand van de OLO: bv. OLO op 10 jaar + 6%.
•
Belangrijk is ook de discontovoet die gebruikt wordt voor het berekenen van de netto actuele waarde. Dit kan ook zware impact hebben op de IRR. Een hoge discontovoet vermindert de netto actuele waarde van de investering en dus de IRR. Het besluit geeft hier geen info over. Daarnaast vraagt de Raad zich af in hoeverre bij de bepaling van de IRR rekening wordt gehouden met de (over)allocatie van gratis emissierechten bij VERbedrijven. Houdt de bepaling van de rendabiliteit van de IRR hier rekening mee?
•
De vakbonden hebben ook vragen bij de manier waarop de vennootschapsbelasting wordt ingebracht bij het berekenen van de IRR. De bepalingen in bijlage 6 geven aan dat niet met de effectief betaalde of gemiddelde vennootschapsbelasting wordt gerekend maar met het vigerende (maar meestal fictieve) tarief. Deze hogere kost vermindert onterecht de rendabiliteit van de maatregelen.
•
De vraag is ook hoe de overheid een betrouwbaar zicht krijgt of er bijkomend geïnvesteerd wordt in maatregelen voor energie-efficiëntie (investeringen van de bedrijven) door de EBO‟s. De gerealiseerde investeringen worden immers niet meegenomen in de jaarlijkse verslaggeving.
•
Het is onduidelijk in hoeverre de EBO‟s zullen leiden tot CO2-besparingen, aangezien de bedrijven niet gevraagd wordt om te rapporteren over de gerealiseerde broeikasgasreducties.
6
Dit terwijl in het aflopende benchmarkconvenant maatregelen tot een IRR van 6% moeten uitgevoerd worden, indien dit nodig blijkt om de wereldtop te halen.
9
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
106 •
De vakbonden steunen het feit dat alternatieve (“flexibele”) maatregelen worden ingezet om besparingen te realiseren. Voorbeelden hiervan zijn via het vervangen van grondstoffen door een ander type met lagere energie- of CO2-inhoud, besparingen in de keten of op vlak van transport en logistiek, concernbenadering (uitwisseling van maatregelen tussen bedrijven), eigen hernieuwbare energieproductie, wkk, etc. Deze maatregelen zorgen – in lijn met de oorspronkelijke intentie uit de beleidsnota energie– voor een (beperkte) verbreding van het convenant. Deze verbredingsmaatregelen zouden echter additioneel moeten gebeuren aan de te realiseren energie-efficiëntieverbeteringen in uitvoering van de geïdentificeerde rendabele maatregelen.
2.2.5
Vermijd achterpoortjes
Volgens de EBO‟s zijn ondernemingen verplicht om in uitvoering van het energieplan alle rendabele maatregelen uit te voeren en potentieel rendabele maatregelen te identificeren en jaarlijks te herberekenen aan actuele energieprijzen. De EBO‟s bevatten ook clausules met uitzonderingen en nuanceringen. De vakbonden pleiten voor duidelijke regels en indien uitzonderingen nodig zijn, dienen deze te voldoen aan op voorhand vastgestelde criteria, goed onderbouwd te worden en transparant gecommuniceerd te worden. Dit om mogelijke achterpoortjes te vermijden. De vakbonden hebben in dit kader vragen bij: •
Rendabele maatregelen mogen met een jaar worden uitgesteld (of zelfs geannuleerd) indien er sprake is van economische pardonabiliteit ( “onder meer” zoals gedefinieerd in bijlage 5). Deze pardonabiliteit kan o.a. worden ingeroepen als ondernemingen investeringen voor energie-efficiëntie niet kunnen uitvoeren aan „markconforme‟ interestvoeten (kost lager dan OLO op 10 jaar +4,4%) of als ze grootschalige investeringen in nieuwe installaties, of nieuwbouw plannen. De vakbonden vrezen dat hiermee de poort open gezet wordt voor misbruik of ontwijkgedrag. De bepalingen in bijlage 5 zijn bovendien –zo blijkt uit het convenant (art 10, 1, 3°)- niet de enige redenen die kunnen ingeroepen worden als “economische pardonabiliteit”. Welke maatregelen zijn er getroffen om te vermijden dat deze bepaling zal leiden tot misbruik of ontwijkgedrag? Is er garantie op een onafhankelijke beoordeling? Op welke basis zal de reden voor de economische pardonabiliteit ten gronde doorgelicht worden? Hoe wordt de impact op de internationale concurrentiepositie objectief gemeten? Ook bij de economische omstandigheden die in rekening gebracht mogen worden voor economische pardonabiliteit (nieuwe investeringen, nieuwbouw,…) is het mogelijk om rekening te houden met energiebesparing.
•
De bepaling die stelt dat “afwijkingen ten gevolge van wijzigende productievolumes of een minder dan verwachte effectiviteit van de maatregelen zijn mogelijk en geven geen aanleiding tot tekortkomingen”(art. 9). De vakbonden vinden het logisch dat in deze gevallen het energieplan wordt geactualiseerd en de rendabiliteit wordt herberekend, zoniet wordt de deur opengezet om de effectiviteit van de EBO‟s volledig te ondergraven.
10
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1 2.2.6
107
Tegenprestaties door de overheid
Tegenover de engagementen van de toegetreden bedrijven staan (financiële en niet-financiële) tegenprestaties van de overheid. In artikel 15 worden de engagementen vanwege het Vlaams Gewest opgesomd. Het betreft o.a. het niet opleggen van bijkomende specifieke regelgeving op Vlaams niveau met betrekking tot energie-efficiëntie of CO2-reducties (tenzij Europees verplicht), het aanvaarden van het energieplan als een geldig energieplan voor het besluit Energieplanning, het aanleveren van de noodzakelijke informatie voor de aanmelding van de energiebeleidsovereenkomst als staatssteun door de administratie douane & accijnzen bij de Europese Commissie, het ontwikkelen van een methodologie voor het inschatten van de energiebesparingen, etc. De vakbonden hebben fundamentele bedenkingen bij de voorgestelde tegenprestaties: •
De EBO‟s bevatten de garantie dat er geen bijkomende Vlaamse maatregelen zullen worden opgelegd gericht op verdere energie-efficiëntie of CO2-reducties. Dit betekent volgens de EBO's: “geen energie- of CO2 taks, geen aanvullende energie-efficiëntie of emissiereductiedoelen, geen aanvullende besparingsverplichtingen en geen aanvullende energie-eisen. Enkel in het geval wanneer Europa verplichtingen oplegt, die verder reiken dan bestaande of analoge maatregelen, kan het Vlaams Gewest maatregelen nemen. In geen geval neemt het Vlaamse Gewest maatregelen die verder gaan/strenger zijn dan de Europese verplichtingen”. De vakbonden vinden dit zeer verregaand. Dit engagement legt een hypotheek op de noodzakelijke transitie naar de koolstofarme economie en samenleving. Bovendien zorgt een weinig ambitieus beleid op vlak van energie-efficiëntie en CO2 ervoor dat technologische innovaties uitblijven waardoor een technologieval of “lockin” dreigt terwijl in kader van een koolstofarme samenleving ook een technologische transitie nodig is. Als Vlaanderen competitief wil blijven, moet er worden ingezet op de lange termijn: dit betekent afstappen van BAU, en het stimuleren van investeringen in nieuwe productiemethodes en –technologieën met een langere terugverdientijd. Om deze investeringen uit te lokken, kan gedacht worden aan een innovatiefonds (mogelijks gespijsd met inkomsten van de ETS-veiling) voor innovatieve investeringen bij bedrijven die toetreden tot het convenant7.
•
Energie-intensieve bedrijven kunnen voor bepaalde accijnzen vrijstellingen krijgen als ze een convenant ondertekenen. Ook voerde een federale wet degressiviteit in voor de federale bijdrage voor alle eindafnemers behalve degenen die geen sectorakkoord of convenant ondertekend hebben waarvoor ze in aanmerking komen. De EBO‟s zijn dus een voorwaarde voor de vrijstelling van bepaalde federale taksen. De vakbonden menen dat vrijstellingen op bijdragen voor fossiele brandstoffen op termijn wellicht niet verzoenbaar zijn met de transitie naar een koolstofarme samenleving waarbij er, o.a. volgens OESOaanbevelingen, een geleidelijke verschuiving plaatsvindt van de lasten op arbeid naar de
7
Zie ook Advies van de Minaraad van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie.
11
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
108
lasten op energie.8 Bovendien zou dit voordeel weg kunnen vallen wanneer in kader van de ETD-richtlijn de mogelijkheden om accijnsverminderingen toe te staan beperkt zouden worden9. Gezien de beperkte engagementen die van de bedrijven gevraagd worden in ruil voor deze tegenprestaties, betwijfelen de vakbonden of voorliggend convenant de toets van de Europese Commissie inzake staatssteun zal doorstaan. De vakbonden merken op dat het ondertekenen van een beleidsovereenkomst geen voorwaarde (meer) is om in aanmerking te komen voor aantal gunstmaatregelen op vlak van groenestroomcertificaten, ecologiesteun etc. Hiermee laat de regering een kans liggen om de (eerder beperkte) Vlaamse beleidsruimte voor het aangaan van Vlaamse tegenprestaties te benutten. Een voorwaarde voor strategische ecologiesteun is dat het steunvragende bedrijf een langetermijnvisie heeft op transitie naar groene economie. Voor alle EBO-bedrijven zou een gelijkaardige inspanning gevraagd kunnen worden voor wat betreft transitie naar koolstofarme economie.
•
2.2.7
Verbeter de werking van de Commissie
Artikel 3 van de EBO‟s bevat de samenstelling en de taken van de Commissie. De EBO‟s worden aangestuurd door de Commissie met daarin vertegenwoordigers van de industrie en de overheid. Deze Commissie coördineert, bespreekt knelpunten, werkt mee aan en keurt algemene richtlijnen en toelichtingen goed, controleert de algemene voortgang en zorgt ten slotte voor de verslaggeving. De vakbonden hebben vragen bij samenstelling en taken van de Commissie: •
Volgens de vakbonden is de Commissie onevenwichtig samengesteld. De commissie bestaat voornamelijk uit vertegenwoordigers van de sectororganisaties (12-tal) en slechts twee vertegenwoordigers van de overheid. Een meer evenwichtige samenstelling is aangewezen om onpartijdigheid te waarborgen en zelfcontrole vermijden.
•
Merkwaardig is ook dat de minister voor milieu geen vertegenwoordiger heeft terwijl CO 2reductie een van de doelstellingen is. Ook het feit dat de Vlaams minister bevoegd voor leefmilieu geen ondertekenaar is van de EBO‟s, is opmerkelijk.
•
Er wordt geen rekening gehouden met de interne evaluatie die aangeeft dat het eventueel opportuun is de ledengroep van de commissie uit te breiden met derden en/of de commissie te organiseren in de schoot van reeds bestaande energiecommissies binnen bestaande organisaties. De vakbonden stellen voor om de Commissie uit te breiden met vertegenwoordigers van de strategische adviesraden bevoegd voor energie. 8
Een verschuiving van de last op arbeid naar milieu mag de financiering van de sociale zekerheid niet in gevaar brengen. In België bedraagt het globale budget van de Sociale zekerheid 55 miljard per jaar terwijl de totale inkomsten uit milieubelastingen (energie, milieu en transport) minder dan 7 miljard bedragen. De grootte orde van deze bedragen geeft aan dat zeer zorgvuldig moet omgesprongen worden met deze verschuiving. 9
Zie ook Advies van de Minaraad van 5 juli 2012 over het energiebesparingsbeleid in de industrie.
12
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
109
•
De vakbonden hebben ook bedenkingen bij de taak “ het onderhouden van contacten met maatschappelijke organisaties”. In de EBO moet verduidelijkt worden, welke informatie beschikbaar is voor de maatschappelijke organisaties en hoe de doorstroming van deze informatie verzekerd wordt.
•
De vakbonden pleiten dan ook voor een evaluatie van de structuur, taken en werking van de commissie, het Verificatiebureau en hoe deze zich tot mekaar verhouden.
2.2.8
Verduidelijk de rol van het Verificatiebureau
Artikel 4 en bijlage 3 bevatten bepalingen over het Verificatiebureau. De vakbonden vragen dat onderzocht zou worden hoe de expertise van het verificatiebureau nog beter benut kan worden zonder dat de onafhankelijkheid en neutraliteit in het gedrang zou komen. Een van de mogelijke pistes is het organiseren van open opleidingen voor interne en externe energiedeskundigen. De vakbonden vragen ook dat de strikte richtlijnen waaraan het Verificatiebureau moet voldoen (bijlage 3. 1, 4°), gepubliceerd zouden worden op de website van het Verificatiebureau. 2.2.9
Verhoog betrokkenheid van de werknemers
De EBO‟s stelt dat de ondernemingsraad en het CPBW of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging worden ingelicht over de openbare samenvatting van het energieplan (art. 10) en de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het energieplan (art. 6). De vakbonden vinden dit een stap in de goede richting maar vraagt een grotere betrokkenheid van de werknemers. Waarom worden werknemers pas ingelicht na het vaststellen van het plan? Waarom enkel over de samenvatting? De vakbonden menen dat de kennis en het engagement van werknemers onvoldoende benut worden en dat eenrichtingsverkeer dreigt. Werknemersparticipatie en syndicaal overleg zijn belangrijk bij het energiemanagement in een organisatie. Vooral bij heel wat niet-investeringsgerelateerde maatregelen (verbetering van het onderhoud, het beheer en de opvolging van investeringen en maatregelen die het gedrag beïnvloeden) staat sociale innovatie centraal. Zelfs bij inzake investeringsgerichte maatregelen kan werknemersparticipatie interessant zijn, bijvoorbeeld om de creativiteit van de werknemers in dat verband te stimuleren en te benutten. Tenslotte kunnen werknemers bijvoorbeeld ook een rol spelen bij de opmaak van low carbon roadmaps door sectororganisaties. 2.2.10 Voorzie evaluatiemomenten Reeds in het advies over het energiebesparingsbeleid in de industrie wijst de Minaraad op de noodzaak om regelmatige (jaarlijkse) evaluatiemomenten en meer diepgaande evaluatiemomenten (bv. per 4 jaar) te voorzien, waarbij ook het parlement wordt betrokken. Daarbij is het essentieel dat de evaluatie volgens een adequate methodologie gebeurt, dat
13
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
110
betrouwbare en vergelijkbare data beschikbaar zijn, dat de evaluatie voldoende diepgaand gebeurt en dat relevante evoluties in binnen- en buitenland in beschouwing. De vakbonden betreuren dan ook dat de EBO‟s geen evaluatiemomenten voorzien. Er is enkel sprake van een jaarlijkse rapportering. Deze jaarrapportering bevat bovendien slechts beperkte informatie. Zo is er bijvoorbeeld geen zicht op de gerealiseerde extra investeringen die gebeuren dankzij de EBO‟s. Volgens het aflopende benchmarkconvenant moest er (zie artikel 15) om de vier jaar een evaluatie gebeuren van het convenant door de commissie benchmarking. In december 2008 werd een “Eindrapport Evaluatie benchmarkingconvenant” vastgesteld. De vakbonden betreuren dat de tweede evaluatie die volgens het convenant nog moest gebeuren, (nog) niet heeft plaatsgevonden aangezien de resultaten van deze evaluatie nuttige informatie konden leveren voor een transparant debat over een mogelijk vervolg op de convenanten. Goed bestuur vraagt om een grondige en transparante evaluatie alvorens te beslissen over de (modaliteiten van) de verderzetting van de benchmark- en auditconvenanten. De – op expliciete vraag van de raden nagezonden – interne evaluatie van het VEA volstaat niet als basis voor dergelijke transparante evaluatie. 2.2.11 Openbaarheid van informatie In de EBO‟s zijn verschillende bepalingen opgenomen over de openbaarheid van informatie en geheimhouding. De vakbonden vragen dat in de MBO‟s verduidelijkt wordt volgens welke procedure beslist wordt of passages uit het energieplan (en andere documenten) openbaar zijn of niet. Wie beslist, welke criteria moeten gehanteerd worden, wie houdt er toezicht op etc. De vakbonden zijn van mening dat de verwijzing naar de EU-richtlijn 2002/14 in art 8, 10 van de EBO‟s niet correct is. Er moet namelijk verwezen worden naar de wetgeving die de richtlijn omgezet heeft in Belgisch recht, nl. het KB van 27 november 1973 dat in veel groter detail de vertrouwelijkheid regelt. Zo wordt hierin bepaald dat de onderneming samen met de werknemers in de OR en/of CBPW beslissen wat vertrouwelijk is. Indien er geen consensus is in de OR/CPBW bestaat er een mediatieprocedure. Volgens de vakbonden valt de informatie uit de EBO‟s onder de bepalingen van dit KB. 2.2.12 Verbeterpunten ten opzichte van de lopende convenanten De vakbonden stellen vast dat de EBO‟s op sommige punten –weliswaar in het geheel een beperkte- verbetering inhouden ten opzichte van de lopende convenanten. Voorbeelden hiervan zijn: de verplichte rapportering aan de ondernemingsraad en het comité voor preventie en bescherming op het werk, het kaderen binnen het ruimer energiebeheer van een bedrijf (opzetten van bewustmaking, sensibilisering energiegebruik bij medewerkers en toetreding tot
14
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1849 (2012-2013) – Nr. 1
111
ISO 50001), het uitvoeren van een studie naar het economisch potentieel van kwalitatieve WKK en warmte- en koudenetwerken, … 2.2.13 Artikelsgew ijze opmerkingen: Ten slotte hebben de vakbonden nog een aantal artikelsgewijze opmerkingen en vragen: •
Art. 11. Het sanctiemechanisme bij niet-naleving van de convenant is weinig flexibel en voorziet geen gradaties. Het is alles of niets, komt laat en gaat pas in vanaf de datum van beslissing tot schrapping. Het ontbreken van een getrapt systeem is gelieerd met feit dat er vooral federale tegenprestaties zijn. Mocht er een koppeling wordt gemaakt met GSC, ecologiesteun e.d., dan kan een sneller en meer getrapt sanctiemechanisme ingevoerd worden. Ook kan gedacht worden aan het opleggen van een boete per kg CO2, of het verplicht laten uitvoeren van maatregelen met een bepaalde (lagere) rendabiliteit.
•
In Art 15. Punt 5 verbindt het Vlaamse Gewest zich ertoe om in de communicatie aandacht te besteden aan de positieve medewerking van de ondernemingen en sectororganisaties. Het is niet duidelijk wat aan de basis ligt van deze merkwaardige clausule. Wat indien blijkt dat de engagementen niet gehaald worden?
•
Bijlage 2. Art 3, 3° Waarom moeten de interne deskundigen geen 5 jaar ervaring hebben? Waarom moeten hun werkzaamheden niet geborgd zijn door (bij voorkeur internationale) professionele standaarden?
15
V L A A M S P A R LEMENT