Stuk 589 (2005-2006) – Nr. 1
Zitting 2005-2006 16 november 2005
GEDACHTEWISSELING over het ontwerp van auditconvenant over energie-efficiëntie in de industrie
VERSLAG namens de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie uitgebracht door de heer Bart Martens
1233 OPE
Stuk 589 (2005-2006) – Nr. 1
2
Samenstelling van de commissie: Voorzitter: de heer Marc van den Abeelen. Vaste leden: mevrouw Agnes Bruyninckx, de heren Johan Deckmyn, Pieter Huybrechts, Jan Penris, Freddy Van Gaever; de heren Jos De Meyer, Frans Peeters, Johan Sauwens, Etienne Schouppe; mevrouw Annick De Ridder, de heren Hugo Philtjens, Marc van den Abeelen; de heren Herman Lauwers, Bart Martens, Joris Vandenbroucke. Plaatsvervangers: de dames Katleen Martens, Marleen Van den Eynde, de heren Christian Verougstraete, Rob Verreycken, Frans Wymeersch; de heren Ludwig Caluwé, Carl Decaluwe, Tom Dehaene, Jan Verfaillie; de heren Marc Cordeel, Patrick Lachaert, Jul Van Aperen; de heren Gilbert Bossuyt, Flor Koninckx, Robert Voorhamme. Toegevoegde leden: de heer Eloi Glorieux; de heer Jan Peumans.
105 (2005-2006) – Nr. 1: Beleidsnota – Nr. 2 en 3: Met redenen omklede moties
3
Stuk 589 (2005-2006) – Nr. 1
INHOUD Blz. 1. Toelichting door de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur .....................................................................................................
4
2. Bespreking ..................................................................................................................................
5
______________________
Stuk 589 (2005-2006) – Nr. 1
4
DAMES EN HEREN, De Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie organiseerde op verzoek van minister Kris Peeters een gedachtewisseling over een ontwerp van auditconvenant over energie-efficiëntie in de industrie. De Vlaamse Regering had op 15 april 2005 een ontwerp van auditconvenant over energie-efficiëntie in de industrie goedgekeurd. De Vlaamse Regering besliste om dit ontwerp ter bespreking in de bevoegde commissie van het Vlaams Parlement over te zenden cf. artikel 16 van het zogenaamde REG-decreet (het decreet tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto) – Parl. St. Vl. Parl. 2003-04, nr. 2113/4. Na overleg met de juridische dienst van het Vlaams Parlement omtrent de interpretatie van artikel 16, §2, van voormeld decreet en in concreto de vraag of ‘bespreking’ impliceert dat het Vlaams Parlement dit ontwerp van auditconvenant kan amenderen, blijkt dat het Vlaams Parlement een ontwerp van energiebeleidsovereenkomst niet kan amenderen. De bespreking vond plaats op dinsdag 7 juni 2005. De commissieleden werden vooraf in kennis gesteld van een gezamenlijke brief van de drie vakbonden en de koepel van milieubewegingen. Deze organisaties formuleerden hun bedenkingen bij het voorliggende ontwerp van auditconvenant. Ook de standpunten van de Boerenbond, Unizo en VOKA werden vooraf aan de commissieleden bezorgd.
1. Toelichting door de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur
Deze Vlaamse Regering heeft het voorontwerp convenant principieel goedgekeurd op 24 december 2004. Na advies van de SERV en de Mina-raad – er is rekening gehouden met hun opmerkingen – werd het ontwerp van auditconvenant door de Vlaamse regering goedgekeurd op 15 april 2005. Daarna is het convenant ‘ter bespreking’ overgemaakt aan het Vlaams Parlement, conform artikel 16, §2, van het REG-decreet. De minister wenst kort de inhoud van het auditconvenant schetsen. Verwijzende naar de Vlaamse Klimaatconferentie die op 6 juni 2005 onder een goed gesternte van start ging, stelt de minister vast dat het bedrijfsleven en de industrie bepaalde engagementen honoreerden. De bijdrage van de industrie aan het Protocol van Kyoto houdt de continue verbetering van de energieefficiëntie in waarbij rekening wordt gehouden met de technische en economische grenzen. Voor de grote energie-intensieve vestigingen (vestigingen met een jaarlijks verbruik van ten minste 0,5 PJ) en vestigingen die onder de Europese richtlijn verhandelbare emissierechten vallen, vraagt de Vlaamse overheid om hun eigen prestaties op het vlak van energie-efficiëntie te laten toetsen aan die van andere goedpresterende vestigingen op wereldschaal, of met andere woorden te laten benchmarken. Op basis hiervan kunnen dan energie-efficiëntiedoelstellingen worden vastgelegd in een benchmarkingconvenant. Het voorliggende ontwerp van auditconvenant richt zich in principe tot de industriële eindverbruikers van energie. De doelgroep bestaat uit de ondernemingen met middelgrote energie-intensieve vestigingen die niet onder de Europese richtlijn emissiehandel vallen, maar wel een jaarlijks primair energieverbruik van ten minste 0,1 PJ en minder dan 0,5 PJ hebben.
Het auditconvenant heeft al een voorgeschiedenis. Dit convenant was aangekondigd in twee beleidsbrieven in de vorige legislatuur (door de toenmalige minister van Energie). Het was een onderdeel van de ondernemingsconferentie die afgesloten werd op 9/12/2003. Het auditconvenant is opgenomen in het Vlaams regeerakkoord en het maakt deel uit van de beleidsnota Energie van minister Peeters. Dit alles illustreert het belang van het auditconvenant en dus de noodzaak tot uitvoering.
Het aantal bedrijven of vestigingen die minder dan 0,1 PJ per jaar verbruiken, is zeer groot. Voor die kleinere energiegebruikers kunnen andere instrumenten doelmatiger ingezet worden zoals de premies van de netbeheerders of het inschakelen van energieconsulenten. De auditkosten die verbonden zijn aan de verplichtingen van het auditconvenant zouden voor de kleine, weinig energie-intensieve bedrijven relatief hoger komen te liggen, wat het instrument voor hen minder geschikt maakt.
5
Ondernemingen die dit convenant ondertekenen voor de betreffende vestigingen, verbinden zich ertoe een audit voor de bepaling van hun energiebesparingspotentieel te laten uitvoeren en te laten controleren door het Verificatiebureau. Deze audit bepaalt welke besparingsmaatregelen in het bedrijf mogelijk zijn. De referentie daarvoor zijn de best beschikbare technieken. Op basis hiervan engageert de onderneming zich om alle maatregelen en investeringen uit te voeren die over een in het convenant gedefinieerde minimum rendabiliteit beschikken. De audit dient periodiek herhaald te worden. Tijdens de looptijd van het auditconvenant dienen in een eerste ronde de investeringen uitgevoerd te worden waarvan de terugverdientijd ongeveer vijf jaar of minder is (interne rentevoet van minstens 15%). In een tweede ronde betreft het investeringen met een interne rentevoet van minstens 13,5%. Dit betekent dus dat het convenant strenger is dan het Besluit Energieplanning waar 15% gehanteerd wordt. De minister wil er ook op wijzen dat het besluit Energieplanning binnen het kader van de Europese milieuvergunningswetgeving al een uniek besluit is omdat er bedrijfsspecifieke economische (rendabiliteits)criteria in centraal staan. In zover de ondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van dit auditconvenant, zal het Vlaamse Gewest aan de ondernemingen, voor wat betreft hun betrokken vestigingen, geen bijkomende Vlaamse beleidsmaatregelen opleggen met aanvullende verplichtingen inzake verdere energiebesparing, hogere energie-efficiëntiedoelen, verdere CO2-reductie of hogere CO2-efficiëntiedoelen, voor zover die beleidsmaatregelen als belangrijkste beleidsdoel een verhoging van de energie- of CO2-efficiëntie beogen. Daarnaast zal alles in het werk gesteld worden om deze ondernemingen vrij te stellen van analoge federale of Europese maatregelen. Het auditconvenant is in essentie een alternatief op CO2-energietaksen. Hierbij wordt een win-winsituatie nagestreefd: de overheid bereikt per bedrijf meer emissievermindering dan met een algemene taksmaatregel en het bedrijf langs haar kant besteedt het geld aan toekomstgerichte innovatie in plaats van aan onproductieve taksen. De vrijstelling van taksen is de nodige compensatie hiervoor.
Stuk 589 (2005-2006) – Nr. 1
gende convenant niet goed omdat ze een aantal fundamentele bezwaren hebben bij de teksten. Deze instanties zijn ongerust en verwijzen naar de opmerkingen van de Mina-raad en de SERV. Deze partners vragen om rekening te houden met de gemaakte opmerkingen van de adviesorganen, zoniet stellen zij zelf het nut van een dergelijke convenant in vraag. Een eerste bemerking betreft de effectiviteit en de meerwaarde van dit convenant. Hoe komt men aan het vooropgestelde reductiepotentieel van 674 kton CO2 equivalenten? Het convenant is bovendien een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis. De inschatting van het potentieel is niet onderbouwd. Een tweede bemerking betreft de kostenefficiëntie. Ecologische maatregelen kosten geld maar moeten wel daadwerkelijk resultaat opleveren. Hij stelt zich vragen over de kostprijs gerelateerd aan het resultaat dat zeer twijfelachtig is. Een derde bemerking betreft het evenwicht tussen de voordelen en de lasten. Het is goed dat aan bedrijven belangrijke voordelen worden toegekend maar de heer Eloi Glorieux stelt wel een groot onevenwicht vast tussen de verstrekte voordelen en opgelegde lasten. In dit verband verwijst het lid naar de voordelen: geen bijkomende maatregelen in de looptijd van zeven jaar, genieten van degressieve heffingen, beroep doen op expansiesteun enzovoort. De enige inspanning die daartegen over staat, is investeringen doen met een interne rentevoet van 15% (eerste vier jaar) en daarna tegen een rentevoet van 13,5%. Dit zijn verre van ambitieuze doelstellingen. Het is bovendien twijfelachtig of de bedrijven de verbintenissen van de tweede periode nog zullen aangaan vermits het convenant vervalt in 2011. Op vlak van de controle voorziet het convenant dat de bedrijven interne deskundigen kunnen aanstellen. Daardoor wordt de geloofwaardigheid in vraag gesteld. Het is belangrijk om met onafhankelijke externen te werken. Ook het verificatiebureau moet meer armslag krijgen.
2. Bespreking
De heer Eloi Glorieux is van oordeel dat de vakbonden ook een punt hebben als ze het gebrek aan transparantie aanklagen en het ondertekenen van een confidentialiteitsclausule.
De heer Eloi Glorieux verwijst naar de brief van de drie vakbonden en het schrijven van de Bond Beter Leefmilieu. Deze organisaties keuren het voorlig-
Het lid stelt gelet op de vele fundamentele bezwaren voor om een hoorzitting te organiseren vooraleer de regering dit convenant definitief goedkeurt. Hij
Stuk 589 (2005-2006) – Nr. 1
6
vraagt in dit verband om de administratie, de Minaraad en de vakbonden uit te nodigen. Hij vindt het zeer erg dat de minister volkomen de opmerkingen van al deze partners negeert.
Hij sluit zich aan bij de opmerking dat er goede afspraken moeten gemaakt worden met het verificatiebureau met het oog op een degelijke effectieve controle.
De heer Bart Martens wil graag duidelijkheid over de procedure. Hij stelt vast dat het parlement de tekst niet meer kan amenderen laat staan deze tekst nog kan tegenhouden. Het lid is van oordeel dat er destijds bij de goedkeuring van het REG-decreet een fout werd gemaakt. Als het lid goed is voorgelicht, moet de minister zelfs met deze tekst niet opnieuw naar de regering. De heer Bart Martens vraagt zich dan ook af waartoe deze gedachtewisseling zal leiden en überhaupt zin heeft.
Gezien het beperkte ambitieniveau vergeleken met bestaande energieplannen in Vlarem, stelt de heer Bart Martens zich vragen bij de berekening van de interne rentevoeten die gehanteerd worden. Moeten deze regels voor de berekening niet aangepast worden? Nu wordt immers uitgegaan van de huidige energieprijzen terwijl we weten dat deze prijzen een stijgende trend vertonen. Hij verwijst naar een toelichtende nota van het verificatiebureau benchmarking omtrent de berekening van die interne rentevoeten. Hij pleit voor een aanpassing van de berekening in functie van de stijgende prijzen. Dan is energiewinst reëel haalbaar.
Hij suggereert om naar analogie met het milieubeleidsovereenkomstendecreet zoals in de commissie Leefmilieu het parlement de mogelijkheid te bieden via een met redenen omklede motie overeenkomsten ‘naar af’ te sturen. Dit convenant is weliswaar door de regering goedgekeurd maar gans het spectrum van de adviserende instanties (vakbonden, milieuorganisaties, werkgevers en zelfs de Boerenbond) is helemaal niet opgezet met wat voorligt. Het lid is van oordeel dat een aantal beweringen van deze instanties terecht zijn. Hij verwijst naar het lage ambitieniveau (de investeringen). Zal daarmee het potentieel bereikt worden? Bedrijven worden alleen verplicht tot het nemen van superrendabele investeringen. In dit verband verwijst hij naar de tussenkomst van Cenergie tijdens de hoorzitting over energievoorziening in Vlaanderen. Cenergie heeft de ervaring dat bedrijven investeringen met meer dan 10% met de glimlach kunnen realiseren. Het eigenaardige is dat wij van de superenergiebedrijven verdergaande inspanningen vragen dan voor de bedrijven die onder dit auditconvenant ressorteren. Nochtans verkeren deze superenergiebedrijven veel meer in een concurrentiële markt. Hij kreeg graag een verantwoording waarom het ambitieniveau bij de bedrijven die onder deze convenant ressorteren lager wordt gelegd dan bij de benchmarkbedrijven. Verder moet er nagedacht worden of er geen betere kwaliteitseisen moeten gesteld worden aan deze energieplannen en hij dringt aan dat er zou gewerkt worden met richtlijnenboeken zoals dat ook in de milieusector gebeurt.
Hetzelfde lid is van oordeel dat het parlement ook een rol te spelen heeft in de opvolging van dit auditconvenant. Hij betreurt dat er in tegenstelling tot de milieubeleidsovereenkomsten geen jaarlijkse rapportage aan het parlement voorzien is. Het parlement moet echter in zijn controlerende functie toezien op het al dan niet slagen van dit convenant. De heer Jan Peumans verwijst naar het advies van de juridische dienst van het Vlaams Parlement omtrent de interpretatie van artikel 16, §2, van voormeld decreet en in concreto de vraag of ‘bespreking’ impliceert dat het Vlaams Parlement dit ontwerp van auditconvenant kan amenderen. Hieruit blijkt dat het Vlaams Parlement een ontwerp van energiebeleidsovereenkomst niet kan amenderen. Verder noteert hij dat minister Peeters met dit convenant niet terug naar de regering zal gaan. Het lid verklaart dat hij bestookt werd met mails en brieven van verschillende belangengroepen in dit dossier (UNIZO, VOKA, SERV, vakbonden, e.d.). Deze groepen maken nogal wat fundamentele opmerkingen bij het voorliggende convenant. Het lid wenst te vernemen in hoeverre de minister met deze opmerkingen rekening heeft gehouden in de tekst die voorligt. Minister Kris Peeters citeert artikel 16, §2, van het REG-decreet. Daar is sprake van een voorlegging aan het Vlaams Parlement. Hij wijst er bovendien op dat het advies van de SERV waarnaar verwezen wordt, geen unaniem advies is. Er werden door de verschillende belangengroepen scherpe standpunten ingenomen. Hij is er zich van bewust dat de parlementsleden
Stuk 589 (2005-2006) – Nr. 1
7
te weinig tijd hadden om te onderzoeken in welke mate rekening werd gehouden met de opmerkingen die door de verschillende adviesorganen vertolkt werden. Er zijn een aantal technische aanpassingen gebeurd en er is een interessant debat over deze tekst gevoerd binnen de schoot van de regering. De minister wijst erop dat er bovendien niet selectief mag geciteerd worden uit de teksten van de verschillende belangengroepen. Voor de vakbonden is bijvoorbeeld de vertrouwelijkheidclausule belangrijk: de regering is daaraan in de definitieve tekst tegemoetgekomen door de verwijzing naar de richtlijn. Er zijn andere voorbeelden aan te halen waaruit blijkt dat de regering maximaal rekening gehouden heeft met de opmerkingen van de verschillende adviesorganen. De minister verklaart dat het belangrijk is voor de Vlaamse Regering dat er door het afsluiten van een convenant een engagement afgesloten wordt wat een meerwaarde is ten opzichte van een regelgeving die unilateraal afgekondigd wordt. Op die manier krijgt men een grotere draagvlak en kan men sneller en efficiënter tot resultaten komen. Daarnaast moet de toegevoegde waarde van dit convenant in vergelijking tot het ‘Besluit Energieplanning’ benadrukt worden. In het kader van het ‘Besluit Energieplanning’ zijn bedrijven met een primair energieverbruik van 0,1 PJ per jaar slechts verplicht een energieplan op te stellen voor hun vestiging bij de hernieuwing van hun milieuvergunning. In de praktijk betekent dat het tenminste al tot 2017 zal duren eer alle bedrijven uit deze doelgroep tenminste één energieplan hebben opgesteld! Bij een vergelijking van dit auditconvenant en het benchmarkconvenant moet men correct vergelijken: bij het benchmarkconvenant zijn er immers bedrijven die tot de absolute wereldtop behoren. Daarmee moet zeker terdege rekening worden gehouden. De minister verklaart dat in de 2e ronde de 13,5% zwaarder is dan het ‘Besluit Energieplanning’. Wat de opmerking van de heer Glorieux omtrent de interne deskundigen betreft, wijst de minister op de fysische toetsing vanwege het Verificatiebureau dat voorzien is in het auditconvenant (artikel 9, derde lid). Door de grootte van de doelgroep die onder het auditconvenant valt, namelijk een 400-tal bedrijven, dreigt er een tekort te ontstaan aan externe energiedeskundigen op de markt. Het is niet realistisch te verwachten dat het aantal ‘deskundige’ externe energiedeskundigen op korte termijn spectaculair
zal (kunnen) toenemen. Hierdoor zou de kostprijs van deze externe energiedeskundigen onredelijk en kunstmatig opgedreven kunnen worden. Daarom werd voorzien dat de energieplannen in het kader van het auditconvenant opgesteld kunnen worden door interne experts van het bedrijf, doch onder de beperking dat de externe energiedeskundige medeverantwoordelijk blijft. De druk op de markt van energiedeskundigen zal hiermee verminderd worden. De minister herhaalt dat de regering maximaal rekening gehouden heeft met de diverse geformuleerde opmerkingen die hem al langer dan gisteren bekend zijn. Hij vindt het zinvol dat er in debat getreden worden ook met de industrie. Hij kant zich tegen betutteling en verwacht dat zijn nieuwe aanpak tot resultaten zal leiden. De minister concludeert dat hij maximale inspanningen deed om dit auditconvenant rond te krijgen. De minister ziet geen meerwaarde in het organiseren van hoorzittingen. Enerzijds wordt er geopperd dat het dossier vooruit moet gaan, terwijl anderzijds door sommigen gepleit wordt voor hoorzittingen. De minister benadrukt dat dit convenant definitief werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering.
De verslaggever,
De voorzitter,
Bart MARTENS
Marc VAN DEN ABEELEN
––––––––––––––––––