De innovativiteit van de Nederlandse industrie Editie 2003
ir. C.C. van de Graaff drs. M. Lankhuizen drs. P. Gibcus drs. M.J. Overweel Zoetermeer, oktober 2003
ISBN: 90-371-0903-9 Bestelnummer: A200305 Prijs: € 45,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Voorwoord Voor u ligt de zevende editie uit deze EIM-reeks. Verschillende aspecten van het innovatieve gedrag van de Nederlandse industrie worden besproken. Hierbij wordt het middenbedrijf afgezet tegen het grootbedrijf, en worden ontwikkelingen per branche besproken en toegelicht. Evenals in vorige versies leunt deze EIM-publicatie hierbij sterk op cijfers uit de R&D- en innovatie-enquêtes van het CBS. In partnership stellen EIM en het CBS de voor deze publicatie gewenste innovatiemaatstaven samen. Het CBS rapporteert zelf ook jaarlijks over onderzoek en innovatie in Nederland in de publicatiereeks Kennis en economie. Centraal in Kennis en economie staan met name de kennisprocessen bij bedrijven en hoe andere instellingen daarbij aansluiten. De EIMreeks Innovativiteit van de Nederlandse industrie (en dienstensector) biedt een aanvulling op de meer algemene gegevens uit de CBS-publicatie. Enerzijds worden de CBScijfers verrijkt met beschikbare EIM-cijfers. Anderzijds biedt de branchespecifieke kennis van het EIM de mogelijkheid de cijfers per branche verder te duiden. Strategische relaties zoals die tussen het CBS en EIM bieden voor alle partijen een winwinsituatie. Het CBS heeft de mogelijkheid zijn eigen cijfers bij een breder publiek onder de aandacht te brengen. Bovendien bieden de beschrijvingen per branche ook voor het CBS interessante aanvullende inzichten die kunnen worden meegenomen bij een volgende enquêtering. EIM heeft door de samenwerking de mogelijkheid eigen cijfers te verrijken met een heel palet aan innovatiedata. Hierbij is het van cruciaal belang dat EIM de beschikking heeft over inhoudelijk deskundigen die de cijfers op de juiste waarde weten te schatten. Het bedrijfsleven wordt niet belast met extra innovatievragen door EIM aangezien reeds beschikbare uitkomsten van CBS-enquêtes worden gebruikt. Ten slotte is er natuurlijk de lezer die wordt bediend met nieuwe invalshoeken en aanvullende informatie. In de hoop dat EIM en het CBS ook in de toekomst de vruchtbare kruisbestuiving op het gebied van innovatiedata kunnen continueren wens ik de lezer veel plezier en nieuwe inzichten toe bij het lezen van deze publicatie. Gerhard Meinen (bij het CBS werkzaam als projectmanager R&D- en innovatiestatistieken)
Voorburg, september 2003
3
Inhoudsopgave
Vo o r wo o rd
3
S am en v a tt i n g
7
De el I O n t wi k ke l i n g v an d e i n n o v a ti v i t e it v an d e i n d u s t ri e tu s se n 19 9 8 en 2 0 00
9
1
Inl ei din g
11
2
S t ru c tu u r v a n d e in d u s tr ie
15
3
Inze t va n midd e le n v oor in nov at i e
19
3.1 3.2 3.3
Aandacht voor R&D Innovatie-uitgaven Gebruik van subsidies voor innovatie
19 20 22
4
He t inn ov a t ie p r o c es
23
4.1 4.2
Niet-technologische vernieuwingen Samenwerking bij innovatie
23 25
5
O u tp u t v an i n n o v a ti e
27
De el I I O n t wi k ke li ng en in de inn ov a t iv i t ei t v an d e v e r sch il le nd e su b s ec to re n
29
6
Inl ei din g
31
7
Vo ed in g s- en g en o tm id d el en in d u s t ri e
33
8
Tex t ie l- en k l ed i ng i n d u s t ri e
37
9
B o u w m at e ri al en - , m e u b e l- en o v er ig e in d u strie
41
10
Pa p i e r- en k a rt o n i n d u s t ri e
45
11
Gr a fi sc h e in d u st r ie
49
12
Aa rd o li e- in du s t ri e
53
13
Che mi sch e in du strie
57
5
14
R u b b er - en ku n s t s to fi n d u s t r ie
61
15
B a si sm e t aa l - en m e ta alp ro d u c t en i n d u s tr i e
67
16
M ac h i n e- en a p p a r a te n i n d u s t ri e
73
17
El e kt ro t ech n i sch e en med i sch e- ap p a ra t eni n d u s t r ie
77
18
Tr an sp o r t m i d d e l e n i n d u s t ri e
81
B ij la g e n I II III IV V
6
Statistische afbakening van de subsectoren Innovatieprofiel totale industrie Samenvattend overzicht vergelijking sectoren Geraadpleegde deskundigen Innovatiemaatstaven; bronnen data
87 89 91 93 95
Samenvatting
−
−
−
Inleiding en doel Dit rapport is het zevende in een reeks publicaties over innovatiemaatstaven. In deze editie wordt een overzicht gegeven van de innovatie-intensiteit op sectorniveau (2-digit) in het midden- en grootbedrijf van de Nederlandse industrie. Hierbij wordt speciale aandacht besteed aan de vraag hoe de innovativiteit van de industrie zich in de periode 1998-2000 ontwikkeld heeft. Deze publicatie is bedoeld voor beleidsmakers en adviseurs die zich een beeld willen vormen van de innovativiteit van het Nederlandse bedrijfsleven, of daar een kwantitatieve onderbouwing voor zoeken. Innovativiteit is een meerdimensionaal begrip In dit rapport wordt een meerdimensionaal begrip van innovativiteit gehanteerd. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat innovativiteit betrekking heeft op meer dan alleen ‘puur technologische’ innovaties. Om de mate van innovativiteit in beeld te brengen, kijkt EIM daarom behalve naar de voor innovatie ingezette middelen (input), en naar de output van innovatie, zoals nieuwe producten en diensten, ook naar aspecten die van invloed zijn op het innovatieproces (proces).
input
output
proces
−
CBS-enquêtes belangrijkste databronnen De belangrijkste databronnen voor deze innovatiemaatstaven zijn de innovatieenquête en de R&D-enquête van het CBS. In onderhavige publicatie wordt aan de hand van een selectie van innovatiemaatstaven uit deze enquêtes een overzicht geboden van de ontwikkeling van de innovativiteit van het midden- en grootbedrijf in de industrie. Daarbij worden de innovatiemaatstaven zo veel mogelijk uitgedrukt in percentages van relevante structuurkenmerken. In deel 2 van dit rapport wordt bovendien hetzelfde overzicht gepresenteerd voor 12 industriële subsectoren, uitgesplitst naar middenbedrijf (10-100 werknemers) en grootbedrijf (100 of meer werknemers).
Inzet van middelen voor innovatie is afgenomen De aandacht in de Nederlandse industrie voor innovatie is in 2000 afgenomen ten opzichte van 1998-1999. De totale innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde zijn teruggelopen. Alleen de uitgaven aan uitbesteed onderzoek als percentage van de productiewaarde zijn iets toegenomen. Deze stijging is overigens volledig toe te schrijven aan het grootbedrijf. In het middenbedrijf daalden ook de uitgaven aan uitbesteed onderzoek. − De uitgaven aan R&D zijn gedaald. De grootste daling zit bij het middenbedrijf. De uitgaven aan R&D in het middenbedrijf daalden zowel in absolute zin als in relatieve zin (uitgedrukt als percentage van de productiewaarde). Bovendien werden er in het middenbedrijf in de industrie in 2000 bijna een kwart minder R&D-medewerkers ingezet dan in 1998. Alhoewel ook in het grootbedrijf de uitgaven aan −
7
−
R&D als percentage van de productiewaarde daalden, zijn de uitgaven aan R&D in het grootbedrijf in absolute zin nog wel gestegen. De daling van het aantal R&Dmedewerkers bleef hier beperkt tot iets meer dan 4%. Opvallend is dat het gebruik van Nederlandse technologiesubsidies ondanks de daling van de innovatie-uitgaven is gestegen.
Aandacht voor aspecten die van invloed zijn op het innovatieproces daalde − Het percentage bedrijven dat niet-technologische vernieuwingen heeft doorgevoerd in de periode 1998-2000 ligt een stuk lager dan in de periode 1996-1998. Maar de bedrijven die dat deden voerden wel vaker op meerdere gebieden niet-technologische innovaties door. De aandacht voor strategieaanpassingen, reorganisaties, managementaanpassingen en esthetische productaanpassingen nam namelijk toe. − De belangstelling voor partnerships voor innovatie lijkt iets te zijn afgenomen. Vooral in het middenbedrijf daalde het aantal bedrijven met partnerships. Minder output van innovatie − Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties is in de periode 1998-2000 licht gedaald. Alleen in de textiel- en kledingindustrie, in de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie, in de papier- en kartonindustrie en in de transportmiddelenindustrie nam het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties toe. − Het percentage middenbedrijven met gerealiseerde innovaties daalde sterker dan het percentage grootbedrijven met gerealiseerde innovaties. Vooral het percentage middenbedrijven met procesinnovaties lijkt te zijn gedaald. In het grootbedrijf is de daling het gevolg van de groei van het totaal aantal bedrijven. Het absolute aantal grootbedrijven met gerealiseerde innovaties steeg wel. Conclusie: Innovativiteit van de Nederlandse industrie nam af − Al met al lijkt de innovativiteit van de Nederlandse industrie in de periode 19982000 te zijn afgenomen. De diverse maatstaven laten voor het overgrote deel een daling zien ten opzichte van de periode 1996-1998. Hierbij geldt dat de dalingen zich het sterkst in het middenbedrijf voordoen. In het grootbedrijf zijn de dalingen ofwel geringer, of is er slechts sprake van dalingen in relatieve zin.
8
Deel I Ontwikkeling van de innovativiteit van de industrie tussen 1998 en 2000
9
1
Inleiding
Het belang van innovatie voor de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt tegenwoordig alom onderkend. In de politiek wordt daarom de laatste tijd veel aandacht besteed aan de mogelijkheden om de Nederlandse innovatiekracht te verhogen. Zo is in het regeerakkoord van het kabinet-Balkenende II de oprichting van een innovatieplatform opgenomen. Maar ook op brancheniveau is er veel aandacht voor stimulatie van innovatie bij bedrijven. Om een gericht innovatiestimuleringsbeleid te kunnen voeren is het belangrijk om een goed beeld te hebben van de innovativiteit van de sector waarop het beleid gericht is, en de ontwikkeling daarvan. Dit rapport biedt u dat beeld. Deel 1 van het rapport ‘De innovativiteit van de Nederlandse industrie, editie 2003’ beschrijft hoe de innovativiteit van de industrie zich ontwikkeld heeft in de periode 19982000. Deze publicatie is bedoeld voor beleidsmakers en adviseurs die zich een beeld willen vormen van de ontwikkeling van de innovativiteit van de Nederlandse industrie, of daar een kwantitatieve onderbouwing voor zoeken. Voor meer informatie over de ontwikkeling van de innovativiteit in de verschillende subsectoren binnen de industrie verwijzen wij u naar deel 2 van dit rapport. Evenals in de voorgaande edities van ‘De innovativiteit van de Nederlandse industrie’ en in diverse EIM-studies wordt in dit rapport een meerdimensionaal begrip van innovativiteit gehanteerd. Hierbij wordt er van uitgegaan dat innovativiteit betrekking heeft op meer dan alleen ‘puur technologische’ innovaties, zoals technologisch nieuwe producten of productieprocessen. Ook nieuwe of verbeterde diensten, werkprocessen, marketingstrategieën en dergelijke, die gericht zijn op het behalen van concurrentievoordeel, kunnen als innovaties worden gezien. Om de mate van innovativiteit in beeld te brengen, worden naast ‘harde’ indicatoren (zoals de uitgaven aan uitbestede R&D) ook ‘zachte’ indicatoren gehanteerd (zoals het percentage bedrijven dat partnerships is aangegaan in het kader van innovatieprojecten), die recht doen aan alle vernieuwingsactiviteiten in het bedrijfsleven. EIM kijkt behalve naar de voor innovatie ingezette middelen (input), en naar de output van innovatie, zoals nieuwe producten en diensten, ook naar aspecten die van invloed zijn op het innovatieproces (proces). Bij dit laatste valt onder andere te denken aan innovativiteit in bedrijfsprocessen die niet tot het strikte productieproces worden gerekend. Innovaties op het gebied van bijvoorbeeld strategie en management kunnen immers het gevolg zijn van innovaties in producten, diensten of het strikte productieproces, maar kunnen ook van invloed zijn op de mogelijkheden van een bedrijf om innovatie-inputs om te zetten in innovatie-outputs (zie figuur 1.)
11
figuur 1
relatie tussen input-, proces- en outputmaatstaven
Input Output
− % bedrijven met eigen R&D-
− % bedrijven met gerealiseer-
personeel
de innovaties
− % R&D-medewerkers van
-
totaal aantal werknemers
waaronder met productinnovaties
− R&D-uitgaven met eigen per-
soneel als % van de produc-
waaronder met procesinnovaties
tiewaarde − innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde − uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde − uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde − % bedrijven met gebruik van
Proces − % bedrijven met niettechnologische vernieuwingen − % bedrijven met strategieaanpassingen − % bedrijven met marketingaanpassingen
Nederlandse technologiesub-
− % bedrijven met reorganisatie
sidies
− % bedrijven met managementaanpassingen − % bedrijven met esthetische productaanpassingen − % innovatoren dat partnership is aangegaan
Bron: EIM, 2003.
In zekere zin kan deze publicatie gezien worden als een aanvulling op de jaarlijkse publicatie Kennis en Economie van het CBS. In Kennis en Economie wordt een overzicht gegeven van onderzoek en innovatie in Nederland op basis van de innovatie-enquête en de R&D-enquête. Deze twee CBS-enquêtes zijn ook voor deze EIM-publicatie de belang1 rijkste bron van informatie . Waar de data in Kennis en Economie echter over het algemeen niet per sector wordt opgesplitst naar grootteklasse, gebeurt dit in onderhavige publicatie wel. Aan de hand van een selectie van innovatiemaatstaven uit Kennis en Economie wordt een overzicht geboden van de ontwikkeling van de innovativiteit van de industrie. In deel 2 van dit rapport wordt bovendien hetzelfde overzicht gepresenteerd voor een twaalftal industriële subsectoren, uitgesplitst naar middenbedrijf (10-100 2 werknemers) en grootbedrijf (100 of meer werknemers) . Daarbij worden de innovatiemaatstaven zo veel mogelijk uitgedrukt in percentages van relevante structuurkenmerken om de sectoren onderling te kunnen vergelijken. Leeswijzer Om de scores van de industrie op de verschillende innovatiemaatstaven in het juiste verband te kunnen plaatsen, wordt om te beginnen in hoofdstuk 2 een overzicht gege-
1
2
12
Meer informatie over de gebruikte bronnen vindt u in Bijlage II: Innovatiemaatstaven; definities en bronnen data. Het kleinbedrijf (0 tot 10 werknemers) wordt in deze publicatie buiten beschouwing gelaten.
ven van enkele belangrijke structuurkenmerken van de industrie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 beschreven hoe de inzet van middelen voor innovatie zich heeft ontwikkeld in de periode 1998-2000. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 gekeken naar een aantal factoren die van invloed kunnen zijn op het innovatieproces. Tot slot komt de output van de innovatieve activiteiten aan bod in hoofdstuk 5. Voor meer informatie over de innovativiteit van de verschillende subsectoren van de industrie verwijzen wij u naar deel 2 van dit rapport. In de bijlagen vindt u informatie die van belang kan zijn voor de interpretatie van de kwantitatieve gegevens. Het gaat daarbij om: − een overzicht van de statistische afbakening van deze subsectoren (bijlage I) − het innovatieprofiel van de totale industrie (bijlage II) − een samenvattend overzicht van de scores van de verschillende sectoren t.o.v. de totale industrie waardoor een onderlinge vergelijking tussen sectoren wordt vereenvoudigd (bijlage III) − een overzicht van de voor deze studie geraadpleegde deskundigen (bijlage IV) − een beschrijving van de gehanteerde maatstaven en de hiervoor gebruikte bronnen (bijlage V).
13
2
Structuur van de industrie
Om de scores van de industrie op de verschillende innovatiemaatstaven in het juiste verband te kunnen plaatsen is het belangrijk om ook een beeld te hebben van de structuur van de industrie en de plaats van de industrie in het Nederlandse bedrijfsleven. In dit hoofdstuk wordt daarom een overzicht gegeven van enkele belangrijke structuurkenmerken van de industrie. Kernactiviteit is het machinaal vervaardigen van producten De kernactiviteit van de industrie is het machinaal vervaardigen van tastbare producten. Dat neemt overigens niet weg dat industriële bedrijven ook vaak bepaalde diensten aanbieden. Het gaat dan om zaken als (ondersteuning bij) productontwikkeling en het bieden van service en onderhoud aan eerder geleverde producten. tabel 1
structuurkenmerken van de industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
(1999, 2000)
75.460
53.190
89.930
85.990
56.450
105.180
aantal ondernemingen (1999, 2000)
10.120
8.660
1.390
10.220
8.740
1.480
aantal werknemers (1999, 2000)
743.550
295.030
448.520
741.770
293.380
448.390
productiewaarde in miljoenen euro's (1998, 2000)
169.940
43.870
126.070
199.810
48.790
151.010
arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's)
Bron: EIM/CBS.
Hoge arbeidsproductiviteit door sterke automatisering Kenmerkend voor industriële productieprocessen is de inzet van machines. De mate waarin dat gebeurt is echter niet in alle subsectoren gelijk, en vaak zijn er grote verschillen tussen midden- en grootbedrijf. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de voedings- en genotmiddelenindustrie. Het middenbedrijf in deze sector gaat vaak nog vrij ambachtelijk te werk, terwijl het grootbedrijf juist tot de sterkst geautomatiseerde bedrijfstakken behoort. De arbeidsproductiviteit in het middenbedrijf ligt over het algemeen ook een stuk lager dan in het grootbedrijf (zie tabel 1). De gemiddelde arbeidsproductiviteit in de industrie ligt overigens erg hoog. In 2000 realiseerde een fulltime arbeidskracht in het midden- en grootbedrijf in de industrie een toegevoegde waarde van bijna € 86.000,-. Ter vergelijking: in de bouwnijverheid lag de arbeidsproductiviteit met circa € 47.000,- een stuk lager. Maar ook in de dienstensector bleef de arbeidsproductiviteit in 2000 met iets meer dan € 57.000,- nog duidelijk achter bij de arbeidsproductiviteit in de industrie. De ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit kan meteen ook als een van de maatstaven voor innovativiteit worden gezien. Door het productieproces efficiënter in te richten kan de arbeidsproductiviteit immers worden verhoogd. Industrie is grootschalig De industrie is een grootschalige bedrijfstak: 23% van de bedrijven heeft meer dan 10 werknemers in dienst. Ter vergelijking: in de diensten en de bouwnijverheid geldt dit voor respectievelijk 8% en 12% van de bedrijven.
15
Het aantal werknemers in een g emiddeld industrieel middenbedrijf bedroeg in 2000 33,5. Een gemiddeld industrieel grootbedrijf had dat jaar circa 300 werknemers in dienst. figuur 2
aandeel per subsector in het aantal ondernemingen, de werkgelegenheid en de productiewaarde van het midden- en grootbedrijf (meer dan 10 werknemers) in de industrie
24%
voedings- en genotmiddelen
17% 14% 2%
textiel en kleding
3% 5% 6%
bouwmaterialen, meubel en overig
10% 16% 3% 3% 2%
papier en karton
5%
grafisch
9% 11% 11%
aardolie
1% 0% 17%
chemie
9% 4% 3%
rubber en kunststof
4% 5% 9%
metaal
14% 19% 7%
machine en apparaten
12% 14% 9%
elektrotechnische en medische apparaten
11% 6% 6% 6% 5%
transportmiddelen
0% aantal ondernemingen (2000) productiewaarde in miljoenen euro's (2000)
10%
20%
30%
aantal werknemers (2000)
Bron: EIM, 2003.
Zoals uit figuur valt af te lezen geldt die grootschaligheid niet voor alle bedrijfstakken binnen de industrie. De textiel- en kledingindustrie en de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie zijn juist vrij kleinschalig. Het aandeel van deze subsectoren in het aantal ondernemingen is een stuk groter dan het aandeel in de werkgelegenheid en de productiewaarde. Het tegenovergestelde is het geval bij de voedings- en genotmiddelenindustrie, de aardolie-industrie en de chemische industrie. Deze subsectoren zijn juist zeer grootschalig. Tot het grootbedrijf in deze subsectoren behoren enkele zeer grote multinationale ondernemingen.
16
Industrie is relatief sterk afhankelijk van internationale economie De industrie is sterk internationaal georiënteerd. In 2000 werd in het midden- en grootbedrijf in de industrie iets meer dan de helft van de afzet gerealiseerd met export. Voor het totale particuliere bedrijfsleven blijft dit percentage steken op iets minder dan 30%. Hierbij geldt: hoe kleiner het bedrijf, hoe kleiner het aandeel uit export. Kleinere bedrijven zoeken hun afzetmarkten dichter bij huis. Als het middenbedrijf exporteert, is dit vooral naar het nabije buitenland (België en Duitsland). De sterke internationale oriëntatie brengt met zich mee dat industriële bedrijven ook sterker afhankelijk zijn van internationale economische ontwikkelingen dan hun collega’s in de bouwnijverheid en de dienstverlening. De industrie profiteerde in 2000 nog van de economische groei In 2000 profiteerde de industrie nog van de periode van hoogconjunctuur eind jaren negentig. De productiewaarde liet in 2000 dan ook een forse stijging (bijna 18%) zien ten opzichte van 1999. Ook het aantal ondernemingen groeide in deze periode. Mede door de sterke internationale oriëntatie was de aankomende kentering in de economische ontwikkeling echter al wel zichtbaar. De verwachtingen voor 2001 en 2002 waren duidelijk minder positief. Producenten van grondstoffen, halffabrikaten en kapitaalgoederen kregen in de loop van 2000 al te maken met een afnemende orderstroom, terwijl de grondstofkosten toenamen als gevolg van de gestegen olieprijzen. Werkgelegenheidsontwikkeling in 2000 vrij constant Ondanks de stijging van de productiewaarde bleef de werkgelegenheid in de industrie in 2000 vrijwel gelijk. Nu is de industrie traditioneel een sector waar omzetgroei zich in geringe mate vertaalt in groei van de werkgelegenheid. Maar daarnaast was er in 2000 door de krapte op de arbeidsmarkt vaak ook geen extra personeel te krijgen, waardoor ondernemers gedwongen werden maatregelen te nemen om de arbeidsproductiviteit te verhogen.
17
3
Inzet van middelen voor innovatie
In dit hoofdstuk bekijken we welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan op het gebied van de middelen die worden ingezet om innovaties te realiseren. Hiervoor kijken we niet alleen naar de inzet van R&D-personeel en de daarmee gepaard gaande uitgaven, maar ook naar andere innovatie-uitgaven zoals de uitgaven aan uitbesteed onderzoek en de uitgaven aan nieuwe machines. Verder kijken we naar het percentage bedrijven dat gebruik maakt van technologiesubsidies om de innovatie-uitgaven te bekostigen.
3.1
Aandacht voor R&D Middenbedrijf traditioneel minder aandacht voor R&D dan grootbedrijf Traditioneel besteedt het middenbedrijf minder aandacht aan R&D dan het grootbedrijf. Het innovatieproces verloopt in het middenbedrijf vaak meer ad hoc dan dat er echt van R&D kan worden gesproken. In tabel 2 zien we dan ook dat het grootbedrijf in de industrie op alle R&D-maatstaven fors hoger scoort dan het middenbedrijf. Waar in het grootbedrijf de R&D-medewerkers vaak ook specifiek met R&D bezig zijn, is in het middenbedrijf R&D vaker slechts een deel van de taak. In 2000 werd per R&D-medewerker in het middenbedrijf gemiddeld zo’n € 31.500,- uitgegeven, terwijl de R&D-uitgaven per R&D-medewerker in het grootbedrijf bijna € 114.000,- bedroegen. tabel 2
inzet van middelen voor innovatie in de industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar MB + GB
% bedrijven met eigen R&D-personeel (1999, 2000) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999, 2000)
20
2 e jaar MB 15
GB 55
MB + GB 19
MB 14
GB 51
5,8
2,8
7,8
5,3
2,1
7,4
(1999, 2000)
1,9
0,5
2,3
1,7
0,4
2,1
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998, 2000)
3,1
1,8
3,5
2,7
1,2
3,1
0,7
1,0
0,6
0,4
0,6
0,3
0,3
0,1
0,4
0,4
0,1
0,5
uitgaven aan R&D met eigen personeel als % van de productiewaarde
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998, 2000) uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998, 2000) % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998, 2000)
24
nb
nb
25
20
52
3
nb
nb
3
2
11
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998, 2000) Bron: EIM/CBS.
‘R&D-gat’ tussen midden- en grootbedrijf wordt groter In tabel 2 zien we ook dat het gat op het gebied van R&D tussen middelgrote en grote bedrijven is gegroeid. Alhoewel ook in het grootbedrijf de uitgaven aan R&D als percentage van de productiewaarde dalen, is deze daling hier volledig toe te schrijven aan de sterke stijging van de productiewaarde. In absolute zin zijn de uitgaven aan R&D in het
19
grootbedrijf nog wel gestegen. In het middenbedrijf daalden de uitgaven aan R&D zowel in absolute zin als in relatieve zin (uitgedrukt als percentage van de productiewaarde). Bovendien werden er in het middenbedrijf in de industrie in 2000 bijna een kwart minder R&D-medewerkers ingezet dan in 1998. In het grootbedrijf daalde het aantal R&D-medewerkers ook, maar de daling bleef hier beperkt tot iets meer dan 4%. Met andere woorden: R&D lijkt nog meer dan voorheen een zaak van het grootbedrijf te zijn geworden. In verschillende subsectoren wordt aangegeven dat de teruggang in de aandacht voor R&D in het middenbedrijf ermee te maken heeft dat fundamentele technologische innovatie simpelweg te complex en te duur wordt voor kleinere bedrijven. Doordat er steeds hogere eisen worden gesteld aan producten, en terugverdientijden korter worden, is deze vorm van innovatie voor veel middenbedrijven te hoog gegrepen. Hierdoor nemen de uitgaven aan R&D af en daalt ook het percentage R&D-medewerkers. Dit geldt zeker in de voedings- en genotmiddelenindustrie, waar hoge eisen worden gesteld aan zaken als voedselveiligheid en waar het moeilijk is om in de distributieketen schapruimte te krijgen voor nieuwe producten. Maar ook in het middenbedrijf in de textiel- en kledingindustrie, de papier- en kartonindustrie, de metaalproductenindustrie en de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie zijn de uitgaven aan R&D met ei1 gen personeel afgenomen . Afname R&D zet deur open voor internationale concurrentie Veel van de sectoren waar de aandacht voor R&D terugloopt, maken eenvoudig te transporteren producten. Bovendien zijn ze voor een groot deel afhankelijk van intermediaire leveringen. Het teruglopen van de R&D-uitgaven is daarom zeer zorgelijk te noemen. Door weinig te investeren in R&D wordt de deur opengezet voor concurrentie op basis van prijs. Dit verhoogt in de regel de internationale concurrentie en stimuleert de verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden.
3.2
Innovatie-uitgaven Natuurlijk kan er niet blindgevaren worden op R&D-uitgaven en de inzet van R&Dpersoneel om een beeld te krijgen van de innovativiteit van de industrie. Daarmee zou geen recht worden gedaan aan de vele facetten van innovatie. In tabel 3 wordt dan ook gekeken naar de innovatie-uitgaven van bedrijven. Hiertoe worden, naast de uitgaven voor onderzoek (R&D) met eigen personeel, ook de uitgaven aan nieuwe machines, de uitgaven aan uitbesteed onderzoek, de uitgaven aan licenties en advisering en de kosten voor marketing en opleiding en dergelijke die innovatie met zich meebrengt, gerekend. Ook innovatie-uitgaven lopen terug Als we in tabel 2 kijken naar de innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde, bevestigt dit het beeld dat was ontstaan bij de maatstaven die betrekking hadden op R&D. Ook de totale innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde lopen terug. De daling is hier zelfs nog sterker dan de daling van de R&D-uitgaven als percentage van de productiewaarde. Alleen de uitgaven aan uitbesteed onderzoek als percentage van de productiewaarde zijn iets toegenomen. Deze stijging is volledig toe
1
20
Zie bijlage I voor de statistische afbakening van de door EIM onderscheiden subsectoren, en deel 2 van dit rapport voor meer informatie over de ontwikkeling van de innovativiteit van deze subsectoren
te schrijven aan het grootbedrijf. In het middenbedrijf daalden de uitgaven aan uitbesteed onderzoek juist. Net als bij de R&D-uitgaven laat het grootbedrijf in absolute zin nog wel een stijging van de innovatie-uitgaven zien. Maar deze stijging wordt ook hier meer dan tenietgedaan door de groei van de productiewaarde. Een paar subsectoren van de industrie onderscheiden zich als het gaat om innovatieuitgaven positief van de rest van de industrie (zie tabel). Zo gaven de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie en de machine- en apparatenindustrie in 1998 al veel meer dan gemiddeld uit aan innovatie. Maar in de periode 1998-2000 namen de uitgaven van deze subsectoren aan innovatie als percentage van de productiewaarde ook nog toe. Verder zijn de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie en de papier- en kartonindustrie duidelijk bezig met een inhaalslag op dit punt. tabel 3
vergelijking tussen de industriële sectoren in het midden- en grootbedrijf op de inzet van middelen voor innovatie
input
VG
TK
BM
PK
G
A
C
RK
MP
MA
EM
TM
% bedrijven met eigen R&D-personeel (1999, 2000)
-↓
-↓
-↑
nb
-↓
nb
+↓
+↓
-
+↓
+↑
+↑
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999, 2000)
-↓
-↓
-↑
-↓
-↓
+↑
+↓
-↓
-↓
+↓
+↑
-↓
(1999, 2000)
-=
-↓
-↑
-↓
-↓
-↓
+↓
-↓
-↓
+↑
+↓
-↓
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998, 2000)
-↓
-↑
-↑
-↑
-↓
-↓
+↓
-↓
-↓
+↑
+↑
-↓
-↓
+=
+↑
+↑
+↓
-↓
-↓
+↑
+↓
-↓
+=
-↓
-=
-=
-↑
-=
-=
-↓
+↓
-=
-=
+↑
+↑
+↑
-↑
-↑
-↑
+↑
-↓
+↑
+↓
+↓
-↑
+↑
+↑
+=
0↑
+↑
0↑
0↓
-↓
+↓
+↓
+↑
-↓
0↑
+↓
0=
-↓
-↓
-↑
-↓
-↓
+↓
+↓
-↓
-↓
+↑
+↑
0↓
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998, 2000) uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998, 2000) % bedrijven met gebruiken van Nederlandse technologiesubsidies (1998, 2000) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998, 2000) totaaloordeel input
+
e
VG
voedings- en genotmiddelenindustrie
e
boven het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
-
onder het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
TK
textiel- en kledingindustrie
0
gelijk aan het gemiddelde van de industrie (2e meetjaar)
BM
bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie
↑ ↓
toegenomen in de periode tussen de twee meetjaren
PK
papier- en kartonindustrie
afgenomen in de periode tussen de twee meetjaren
G
grafische industrie
=
stabiel gebleven in de periode tussen de meetjaren
A
aardolie-industrie
nb
niet beschikbaar
C
chemische industrie
RK
rubber- en kunststofindustrie
MP
basismetaal- en metaalproductenindustrie
MA
machine- en apparatenindustrie
EM
elektrotechnische en medische-apparatenindustrie
TM
transportmiddelenindustrie
Bron: EIM/CBS.
21
3.3
Gebruik van subsidies voor innovatie Gebruik van subsidies neemt iets toe Als we teruggaan naar tabel 2 blijkt dat het gebruik van subsidies niet is afgenomen. Dat het gebruik van technologiesubsidies ondanks de daling van de innovatie-uitgaven niet is gedaald, kan erop wijzen dat veel bedrijven door gebruik te maken van subsidies proberen de schade beperkt te houden. Overigens wordt er in de industrie in vergelijking met de dienstverlening en de bouwnijverheid altijd al veel gebruik gemaakt van technologiesubsidies. Dit is niet verbazingwekkend. Technologiesubsidies zijn immers over het algemeen gericht op technologische innovatie en het uitvoeren van R&D, zaken die in de industrie meer gebruikelijk zijn dan in de dienstverlening en de bouwnijverheid. Als we kijken naar de verschillende subsectoren van de industrie zien we dit ook terug. Het subsidiegebruik is sterk gekoppeld aan het percentage bedrijven met R&D-medewerkers. In sectoren waar veel bedrijven R&D-personeel in huis hebben, wordt ook veel gebruik gemaakt van subsidies. Meest gebruikte Nederlandse technologiesubsidie is de WBSO De meest gebruikte Nederlandse technologiesubsidie is de WBSO. In het kader van de WBSO kunnen bedrijven een tegemoetkoming in de loonkosten voor R&D (Speur- & Ontwikkelingswerk) krijgen. Deze tegemoetkoming bestaat uit een vermindering van de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Starters kunnen in het kader van de WBSO in aanmerking komen voor een aftrek speur- en ontwikkelingswerk voor zelfstandigen. Voor bedrijven is de regeling laagdrempelig vanwege de eenvoud van de administratieve procedure. Bovendien is de regeling generiek, dat wil zeggen dat S&O van alle technologieën onder de werking van de wet valt. De regeling stimuleert S&O dat in technische zin nieuw is voor de aanvrager. Voor veel andere technologieregelingen van het Ministerie van Economische Zaken geldt een hogere drempel, namelijk dat S&O nieuw voor Nederland moet zijn. Grootbedrijf maakt vaker gebruik van subsidies dan het middenbedrijf Alhoewel het aandeel van het MKB in de toegekende aanvragen voor technologiesubsidies vaak vrij hoog ligt, is het percentage grootbedrijven dat gebruik maakt van subsidies toch bijna tweeëneenhalf maal zo hoog als het percentage middenbedrijven dat dit doet. Grootbedrijven verrichten vaker R&D, weten beter hun weg te vinden naar subsidies, en kunnen vaak eenvoudiger aan alle (administratieve en inhoudelijke) criteria voldoen. Gebruik Europese subsidies vrij beperkt In vergelijking met het gebruik van Nederlandse technologiesubsidie is het gebruik van Europese technologiesubsidies beperkt. Slechts 3% van de industriële midden- en grootbedrijven maakt gebruik van Europese subsidies. Europese subsidies lijken daarbij nog meer dan de Nederlandse subsidies een zaak te zijn van het grootbedrijf. Gezien het feit dat, voor projecten in het EU-kaderprogramma, bedrijven moeten samenwerken met bedrijven uit andere lidstaten is dat niet zo vreemd. Internationale samenwerking is voor veel middelgrote bedrijven toch een minder voor de hand liggende keuze dan voor grote bedrijven. Subsectoren die veel gebruik maken van EU-subsidies zijn veelal de sectoren waar het grootbedrijf een dominante positie inneemt, zoals de aardolie-industrie en de chemische industrie. Maar ook in de rubber- en kunststofindustrie en in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie wordt bovengemiddeld gebruik gemaakt van EU-subsidies (zie ook deel 2).
22
4
Het innovatieproces
In dit hoofdstuk kijken we naar het innovatieproces. Hoe gaan bedrijven te werk bij innovatie? Doen ze dit bijvoorbeeld alleen of in samenwerking met andere bedrijven of instellingen (4.2)? Ook is het interessant om te weten welke niet-technologische vernieuwingen bedrijven doorvoeren (4.1). Het gaat daarbij hoofdzakelijk om vernieuwin1 gen in bedrijfsprocessen die niet tot het strikte productieproces van het bedrijf behoren. Hierbij valt te denken aan vernieuwingen op het gebied van strategie, management en marketing. Vernieuwingen hierin zijn op zich al vormen van innovaties. Maar belangrijker is misschien nog dat ze ook kunnen samenhangen met innovaties in producten, productieprocessen of diensten. Ze kunnen het klimaat voor innovatie beïnvloeden of juist het gevolg zijn van innovaties.
4.1
Niet-technologische vernieuwingen Minder bedrijven met niet-technologische vernieuwingen Als we naar tabel 4 kijken valt op dat het percentage bedrijven dat niet-technologische vernieuwingen heeft doorgevoerd in de periode 1998-2000 een stuk lager ligt dan in de periode 1996-1998. De aandacht voor de afzonderlijk genoemde niet-technologische vernieuwingen, te weten strategieaanpassingen, marketingaanpassingen, reorganisaties, managementaanpassingen en esthetische productaanpassingen neemt echter in vrijwel alle gevallen toe (gemiddeld met 15%). Ook wanneer we hierbij kijken naar het percentage van alle bedrijven in plaats van naar het percentage van de bedrijven met niet-technologische vernieuwingen zoals in tabel 4, blijft deze toename zichtbaar. Kennelijk voerden bedrijven die op één punt niet-technologische vernieuwingen doorvoerden vaker dan voorheen ook op andere punten niet-technologische vernieuwingen door. Alleen het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is gedaald. Deze daling is deels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. In het eerste meetjaar werd namelijk niet afzonderlijk gevraagd naar esthetische productvernieuwingen. Veel bedrijven zullen dit soort vernieuwingen toen waarschijnlijk onder marketingaanpassingen hebben geschaard. Ook wanneer hiervoor wordt gecorrigeerd, blijft er echter een daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen zichtbaar. Een daling van het aantal marketingaanpassingen lag ook voor de hand. In conjuncturele topjaren (zoals in 1998-2000) zullen bedrijven minder geneigd om marketingaanpassingen door te voeren.
1
Innovaties in het strikte productieproces, in het geval van de industrie de fysieke vervaardiging van producten, komen aan bod in hoofdstuk 5.
23
tabel 4
het innovatieproces in de industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar MB + GB
2 e jaar MB
GB
MB + GB
MB
GB
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998, 1998-2000)
64
61
86
54
50
79
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
44
41
64
60
59
66
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
42
39
59
32
31
35
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
34
32
50
47
45
58
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
21
21
27
29
28
32
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
26
26
27
% innovatoren dat partnership is aangegaan (1996-1998, 1998-2000)
24
20
41
24
19
39
*
De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren.
Bron: EIM/CBS.
Sommige subsectoren laten op het gebied van niet-technologische vernieuwingen een ander beeld zien dan de totale industrie (zie tabel 5). Zo zien we bij de textiel- en kledingindustrie bijvoorbeeld een sterke stijging van zowel het percentage bedrijven met strategieaanpassingen als het percentage bedrijven met reorganisaties. Hetzelfde geldt voor de basismetaal- en metaalproductenindustrie. Verder laten ook de papier- en kartonindustrie en de transportmiddelenindustrie een sterke stijging van het aantal reorganisaties zien. De toename in het aantal reorganisaties hangt waarschijnlijk samen met een toenemende concentratie die zich in deze subsectoren de afgelopen jaren heeft voorgedaan. In deel 2 van dit rapport gaan we nader in op de innovatie-intensiteit van de subsectoren van de industrie.
24
tabel 5
vergelijking tussen de industriële sectoren in het midden- en grootbedrijf op het innovatieproces
proces
VG
TK
BM
PK
(1996-1998, 1998-2000)
+↓
+↑
-↓
+↓
% bedrijven met strategieaanpassingen
-↓
+↑
-↑
% bedrijven met marketingaanpassingen
+↓
-↓
% bedrijven met reorganisatie
+↑
% bedrijven met managementaanpassingen
G
A
C
RK
MP
MA
EM
TM
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
-↓
+↑
+↑
+↑
+↓
+↑
-=
+↑
+↑
-↓
-↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
-↑
-↓
-↓
-↓
+↑
-↑
+↑
-↓
+↑
+↓
0↑
-↑
+↑
+↑
-↑
-↓
-↓
-↑
+↑
-↓
-↓
+↑
-↓
+↑
+↑
+↑
-↑
+ nb
+ nb
+ nb
- nb
- nb
+ nb
+ nb
+ nb
- nb
- nb
- nb
- nb
1998-2000)
-↑
+↑
-↓
+↑
-↑
+↑
+↓
+↑
-↓
+=
+↓
-↓
totaaloordeel proces
+↓
+↑
-↓
+↑
-↓
+↑
+↓
+↑
-↑
+↓
+↓
-↓
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
% bedrijven met esthetische prductaanpassingen % innovatoren dat partnership is aangegaan (1996-1998,
+
e boven het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
VG
voedings- en genotmiddelenindustrie
-
e onder het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
TK
textiel- en kledingindustrie
0
gelijk aan het gemiddelde van de industrie (2e meetjaar)
BM
bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie
↑ ↓
toegenomen in de periode tussen de twee meetjaren
PK
papier- en kartonindustrie
afgenomen in de periode tussen de twee meetjaren
G
grafische industrie
=
stabiel gebleven in de periode tussen de meetjaren
A
aardolie-industrie
nb
niet beschikbaar
C
chemische industrie
RK
rubber- en kunststofindustrie
MP
basismetaal- en metaalproductenindustrie
MA
machine- en apparatenindustrie
EM
elektrotechnische en medische-apparatenindustrie
TM
transportmiddelenindustrie
Bron: EIM/CBS.
Ook wet- en regelgeving van invloed op innovatie Zoals in de inleiding van deze paragraaf al werd aangegeven, kunnen niet-technologische vernieuwingen het klimaat voor innovatie beïnvloeden. Een andere factor die van invloed kan zijn op de mogelijkheden van een bedrijf om te innoveren of op de noodzaak voor het bedrijf om te innoveren is de wet- en regelgeving. Soms kan de invloed hiervan heel direct zijn. Zo is bijvoorbeeld in het meest recente Bouwbesluit vastgelegd dat deuren andere standaardmaten moeten hebben dan voorheen. Dit betekent dat een aantal bedrijven zijn machinepark daarvoor heeft moeten aanpassen. Soms gaat dat meer geleidelijk, zoals bijvoorbeeld in de vorm van het verpakkingsconvenant. Hierin zijn afspraken gemaakt omtrent het terugdringen van de hoeveelheid verpakkingsafval die gestort of verbrand wordt. Hierdoor weten bedrijven waar ze in de tussenliggende periode naartoe moeten werken.
4.2
Samenwerking bij innovatie Grootbedrijf innoveert bijna twee keer zo vaak in partnership als middenbedrijf In tabel 4 zien we naast het percentage bedrijven dat diverse niet-technologische vernieuwingen heeft doorgevoerd ook het percentage innovatoren (bedrijven waarvan bekend is dat ze zich hebben beziggehouden met het (laten) verrichten van technologische vernieuwingen) dat een partnership is aangegaan. Wat hierbij opvalt is dat ook het
25
grootbedrijf ongeveer twee keer zo vaak participeert in een partnership voor innovatie als het middenbedrijf. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat in subsectoren waar zeer veel middenbedrijven actief zijn, collectieve researchstichtingen zoals bijvoorbeeld de eerder genoemde Stichting Bouwresearch, door de bedrijven zelf waarschijnlijk niet als partnerships zullen worden gezien en daarom ook niet worden weergegeven in de cijfers. Het is mogelijk dat het gat tussen het midden- en het grootbedrijf in feite iets kleiner is dan het hier lijkt. Dat neemt echter niet weg dat het verschil vrij groot is. Bedrijven die samenwerken, werken overigens vaak met meer dan één partner samen. Innovatieve samenwerking vooral binnen Nederland en bedrijfskolom Bijna 80% van de bedrijven die samenwerken op het gebied van innovatie, doet dit met binnenlandse partners. In de industrie wordt desondanks ook vrij veel samengewerkt met buitenlandse partners. Bedrijven die samenwerken met buitenlandse partners doen dit vooral met bedrijven en instellingen uit andere Europese landen of uit de Verenigde Staten. Verder wordt het grootste deel van de partnerships op het gebied van innovatie aangegaan met bedrijven uit de eigen bedrijfskolom; gelieerde bedrijven, toeleveranciers of afnemers. In sectoren die zelf vooral halffabrikaten maken zoals de metaalproductenindustrie en de rubber- en kunststofindustrie richt een groot deel van de partnerships zich op het gezamenlijk met afnemers ontwikkelen van deze halffabrikaten. In subsectoren waar eindproducten worden vervaardigd, zoals in de grafische industrie, speelt de samenwerking met toeleveranciers juist een belangrijke rol. Vooral in middenbedrijf daling innovatoren met partnerships De belangstelling voor partnerships voor innovatie lijkt iets te zijn afgenomen. Vooral in het middenbedrijf daalde het aantal bedrijven met partnerships. Alhoewel het aantal grootbedrijven in absolute zin licht toenam in deze periode, was er ook hier procentueel gezien sprake van een daling. De daling van het percentage innovatoren met innovatiepartnerships is verbazingwekkend. Doordat innovatie in veel industriële subsectoren steeds complexer wordt en de grenzen tussen sectoren vager worden, zou je juist verwachten dat het percentage bedrijven met partnerships zou toenemen. Het lijkt erop dat veel ondernemers door een verminderd vertrouwen in de toekomstige conjunctuur, minder in innovatie willen investeren, en daarom ook minder geneigd zijn partnerships aan te gaan. Een andere mogelijke verklaring voor het teruggelopen aantal partnerships is dat in een aantal subsectoren steeds meer bedrijven in buitenlandse handen zijn. In die gevallen dicteert het moederbedrijf vaak met wie wordt samengewerkt of neemt het zelf de R&D over.
26
5
Output van innovatie
In dit hoofdstuk kijken we naar de output van de innovatieve activiteiten van industriële 1 bedrijven. Hoeveel bedrijven hebben daadwerkelijk product- of procesinnovaties gerealiseerd? Lichte daling percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties In tabel 6 zien we dat de verminderde investeringen in innovatie hun weerslag vinden in een lichte daling van het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties. Alleen in de textiel- en kledingindustrie, in de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie, in de papier- en kartonindustrie en in de transportmiddelenindustrie nam het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties toe (zie tabel 7). In de overige subsectoren was er sprake van een daling van 5 tot 23%. In het middenbedrijf minder aandacht voor procesinnovatie Waar in het middenbedrijf de R&D en innovatie-uitgaven het sterkst terugliepen, daalt ook het percentage middenbedrijven met gerealiseerde innovaties sterker dan het overeenkomstige percentage grootbedrijven. Vooral het percentage middenbedrijven met procesinnovaties lijkt te dalen. Aan de ene kant is dat verbazingwekkend, omdat procesinnovaties vaak juist gericht zijn op kostenbesparing. Ervan uitgaande dat middenbedrijven inderdaad minder investeren in R&D en innovatie omdat technologische innovatie te complex en daarmee te duur voor ze wordt, zou je verwachten dat deze bedrijven geneigd zijn om kosten te besparen door procesinnovatie. Aan de andere kant vereist procesinnovatie ook vaak de aanschaf van nieuwe machines, iets waar veel bedrijven bij het zien van de voortekenen van de economische teruggang van af zullen hebben gezien. In het grootbedrijf steeg het aantal bedrijven met gerealiseerde innovaties wel, maar deze stijging was lager dan de groei van het totaal aantal grootbedrijven. Ook hier zien we daarom een lichte daling van het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties. tabel 6
output van innovatie in de industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB % bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998, 1998-2000)
57
MB 54
GB 79
MB + GB 55
MB 51
GB 78
−
waaronder met productinnovaties
87
85
93
87
86
91
−
waaronder met procesinnovaties
74
73
80
71
69
76
Bron: EIM/CBS.
Focus op product- of procesinnovatie verschilt per subsector Vaak gaan product- en procesinnovaties hand in hand. Voor de vervaardiging van een nieuw product zijn immers vaak ook aanpassingen in het productieproces nodig. Sub-
1
Bij procesinnovaties doelen we op innovaties in het strikte productieproces, in het geval van de industrie de fysieke vervaardiging van producten. Innovaties in overige bedrijfsprocessen zijn in paragraaf 3.2 aan bod gekomen.
27
sectoren met een relatief sterke focus op procesinnovaties zijn de papier- en kartonindustrie, de grafische industrie en de metaalindustrie. De transportmiddelenindustrie, de machine- en apparatenindustrie en de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie kennen daarentegen juist een sterke focus op productinnovatie. Proces- en productinnovaties in de overige subsectoren, maar ook in de dienstverlening en de bouw, zijn regelmatig afgeleid van productinnovaties uit de machine- en apparatenindustrie en de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie. Door nieuwe machines en apparaten te gebruiken zijn deze sectoren in staat om zelf ook vernieuwingen in hun producten of processen door te voeren. In deel 2 van dit rapport vindt u meer informatie over en voorbeelden van product- en procesinnovaties in de verschillende subsectoren van de industrie. tabel 7
vergelijking tussen de industriële sectoren in het midden- en grootbedrijf op output van innovatie
output
VG
TK
BM
PK
G
A
C
RK
MP
MA
EM
TM
innovaties) (1996-1998, 1998-2000)
-↓
-↑
+↑
+↑
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
+↑
% bedrijven met productinnovaties (1996-1998, 1998-2000)
-↓
0↑
-↑
+↑
-↓
+=
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
+↑
% bedrijven met procesinnovaties (1996-1998, 1998-2000)
-↓
-↑
+↑
+↑
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
-↓
+↓
-↑
totaaloordeel output
-↓
-↑
+↑
+↑
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
+↑
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (proces- en product-
e
+
boven het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
VG
voedings- en genotmiddelenindustrie
-
e onder het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
TK
textiel- en kledingindustrie
e
0
gelijk aan het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
BM
bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie
↑ ↓
toegenomen in de periode tussen de twee meetjaren
PK
papier- en kartonindustrie
afgenomen in de periode tussen de twee meetjaren
G
grafische industrie
=
stabiel gebleven in de periode tussen de meetjaren
A
aardolie-industrie
nb
niet beschikbaar
C
chemische industrie
RK
rubber- en kunststofindustrie
MP
basismetaal- en metaalproductenindustrie
MA
machine- en apparatenindustrie
EM
elektrotechnische en medische-apparatenindustrie
TM
transportmiddelenindustrie
Bron: EIM/CBS.
28
Deel II Ontwikkelingen in de innovativiteit van de verschillende subsectoren
29
6
Inleiding
In deel 1 van dit rapport ‘De innovativiteit van de Nederlandse industrie, editie 2003’ is een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving gegeven van de innovativiteit van de industrie en de ontwikkeling daarvan in de periode 1998-2000. In dit tweede deel wordt hetzelfde gedaan voor een twaalftal subsectoren van de industrie, waarbij steeds een vergelijking wordt gemaakt met de totale industrie. Aan de hand van een selectie van innovatiemaatstaven uit Kennis en Economie (CBS) wordt een overzicht geboden van de ontwikkeling van de innovativiteit van een twaalftal subsectoren van de industrie, uitgesplitst naar middenbedrijf (10-100 werknemers) 1 en grootbedrijf (100 of meer werknemers) . Daarbij wordt evenals in deel 1 gekeken naar zowel de voor innovatie ingezette middelen (input), als naar de output van innovatie, zoals nieuwe producten en diensten, en naar aspecten die van invloed zijn op het innovatieproces (proces). De geselecteerde innovatiemaatstaven worden zo veel mogelijk uitgedrukt in percentages van relevante structuurkenmerken om de sectoren onderling te kunnen vergelijken. Leeswijzer In de hierop volgende hoofdstukken wordt per hoofdstuk de innovativiteit van het midden- en grootbedrijf in een van de twaalf sectoren van de industrie beschreven. Daarbij wordt om te beginnen steeds een beschrijving gegeven van de belangrijkste structuurkenmerken van de betreffende sector. De structuur van een sector kan namelijk sterk van invloed zijn op het innovatieprofiel. Vervolgens wordt een introductie gegeven op innovatie in de betreffende subsector. Daarbij wordt aandacht besteed aan zaken als de verhouding tussen product- en procesinnovatie en aan de invloed van externe factoren op de innovativiteit. Nadat het innovatieprofiel in tabelvorm is gepresenteerd, wordt achtereenvolgens een toelichting gegeven op de stand van zaken en de ontwikkeling op de ingezette middelen voor innovatie, het innovatieproces en gerealiseerde innovatieve output. Hierbij wordt waar mogelijk ook een vergelijking gemaakt met het innovatieprofiel van de totale industrie. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een beknopte conclusie, waarin een totaaloordeel wordt geveld over de mate van innovativiteit van de subsector. In de bijlagen vindt u informatie die van belang kan zijn voor de interpretatie van de kwantitatieve gegevens. Het gaat daarbij om: − een overzicht van de statistische afbakening van deze subsectoren (bijlage I) − het innovatieprofiel van de totale industrie (bijlage II) − een samenvattend overzicht van de scores van de verschillende sectoren t.o.v. de totale industrie waardoor een onderlinge vergelijking tussen sectoren wordt vereenvoudigd (bijlage III) − een overzicht van de voor deze studie geraadpleegde deskundigen (bijlage IV) − een beschrijving van de gehanteerde maatstaven en de hiervoor gebruikte bronnen (bijlage V).
1
Het kleinbedrijf (0 tot 10 werknemers) wordt in deze publicatie buiten beschouwing gelaten.
31
7
Het merendeel van de omzet van de voedings- en genotmiddelenindustrie wordt gerealiseerd door het grootbedrijf
Productinnovatie is vooral een zaak van het grootbedrijf
Voedings- en genotmiddelenindustrie
Structuur De subsectoren van de voedings- en genotmiddelenindustrie, te weten de dierlijkevoedingsmiddelenindustrie, de genotmiddelenindustrie en de overige-voedingsmiddelenindustrie, worden qua omzet gedomineerd door het grootbedrijf. Het meest duidelijk komt dit naar voren in de genotmiddelenindustrie waar meer dan 90% van de totale omzet (€11,5 miljard) door het grootbedrijf wordt voortgebracht. In de overigevoedingsmiddelenindustrie ligt dit percentage op 73 en in de dierlijke voedingsmiddelen op ruim 70. Het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie wordt gekenmerkt door een procesmatige wijze van produceren. Dit in tegenstelling tot het middenbedrijf, waar het productieproces een meer ambachtelijk karakter heeft. Dit verschil uit zich het beste in het verschil in de arbeidsproductiviteit, die in het grootbedrijf 2,5 maal zo hoog als in het middenbedrijf. In 2000 waren bijna 5.000 ondernemingen actief in de voedings- en genotmiddelenindustrie, waarvan 270 in het grootbedrijf en bijna 1.200 in het middenbedrijf. In totaal waren het groot- en het middenbedrijf goed voor meer dan 125.000 werknemers. Gezamenlijk behaalden ze een omzet van bijna 48 miljard euro. Het leeuwendeel hiervan, € 39 miljard, kwam voor rekening van het grootbedrijf. Innovatie in de voedings- en genotmiddelenindustrie Productinnovaties zijn in deze sector vooral een zaak voor het grootbedrijf. Het middenbedrijf komt vaak niet veel verder dan procesinnovaties en die worden dan meestal nog aangestuurd door de machine-industrie. De reden voor het bijna uitblijven van productinnovatie in het middenbedrijf is dat de regelgeving rond voedingsmiddelen en alle eisen waaraan producten en productieprocessen moeten voldoen dermate ingewikkeld is geworden, dat kleinere bedrijven hier niet meer aan toe komen. De productinnovaties die in het middenbedrijf worden toegepast bestaan meestal uit marginale veranderingen van bestaande producten, zoals een lichte verandering van de smaak of een andere portionering. Uit het juryrapport van de Marketing Award: DE is erin geslaagd een nieuwe wijze van koffiezetten te introduceren. Lekker, met de meerwaarde van gemak. De kracht van het concept wordt duidelijk, als consumenten elkaar uitleggen en demonstreren wat de voordelen zijn. Nieuwe soorten zijn weer in aantocht en in de nabije toekomst zullen de huishoudens niet alleen theedozen hebben maar ook een “koffiedoos”met verschillende soorten Senseo. Bron: Foodmagazine juni ’03 jaargang 59
In het grootbedrijf worden veel innovaties uit het buitenland geadopteerd
Het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie wordt ten dele beheerst door grote internationaal opererende multinationale bedrijven. Grote delen van het innovatieproces worden dan ook in het buitenland uitgevoerd. De voedings- en genotmiddelenindustrie scoort daardoor op vrijwel iedere innovatiemaatstaf lager dan het industriegemiddelde. Het enige terrein waar de voedingsmiddelenindustrie ongeveer gelijk of zelfs fractioneel hoger scoort, is op het terrein van procesinnovaties. Het middenbedrijf scoort op zijn beurt weer op vrijwel iedere maatstaf lager dan het grootbedrijf. Aan het verschil tussen de scores op innovatiemaatstaven van 2000 ten opzichte van 1999 valt af te leiden dat de recessie haar schaduw reeds vooruitwierp. Op een aantal cruciale gebieden vallen de scores voor het tweede jaar lager uit dan voor het eerste
33
jaar. In tabel 8 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (SBI 15-16). tabel 8
innovatieprofiel van de voedings- en genotmiddelenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
16
9
50
12
6
40
3,2
1,4
4,0
2,9
1,1
3,7
0,5
0,3
0,6
0,5
0,1
0,6
1,4
1,6
1,3
1,0
0,9
1,0
0,6
1,0
0,5
0,2
0,6
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
0,1
17
nb
nb
20
14
47
3
nb
nb
4
2
12
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
68
64
89
55
51
76
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
43
67
56
51
76
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
54
52
63
36
33
47
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
34
30
53
50
50
51
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
22
21
30
19
15
31
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
42
44
38
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
19
13
37
21
17
32
3
53
48
78
48
44
67
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
82
78
91
82
78
92
−
waaronder met procesinnovaties
79
76
88
78
76
84
101.250
51.990
124.380
104.970
54.480
128.900
1.380
1.125
255
1.430
1.160
270
126.040
40.280
85.770
126.460
40.550
85.910
45.190
8.430
36.760
47.750
8.780
38.970
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
34
Lage scores op vrijwel alle inputmaatstaven
Het middenbedrijf haalt procesinnovaties binnen door de aanschaf van nieuwe machines
De voedings- en genotmiddelenindustrie onderscheidt zich positief op het gebied van marketingaanpassingen en esthetische productvernieuwingen
Sterke teruggang ook op procesmaatstaven
Weinig gerealiseerde innovaties
Inzet van middelen voor innovatie Als we een vergelijking maken tussen de scores in tabel 8 en de innovativiteit van de totale industrie (zie bijlage II, tabel 20) dan scoort de voedings- en genotmiddelenindustrie op vrijwel alle inputmaatstaven lager. Enige uitzondering is het percentage bedrijven dat gebruik maakt van Europese technologiesubsidies. Volgens de brancheorganisatie, de koepel VAI, is dit deels een gevolg van het feit dat de voedings- en genotmiddelenindustrie sterk gedomineerd wordt door multinationals, die kind aan huis zijn in Brussel. Overigens is het opvallend dat met name het grootbedrijf in vergelijking met de rest van de industrie weinig middelen inzet voor innovatie. Hiervoor is een aantal redenen aan te voeren. Wellicht is een maatstaf als bestedingen aan R&D in relatie tot de omzet, voor de voedings- en genotmiddelen met hun erg hoge productiviteit in vergelijking met de rest van de industrie, minder geschikt om een vergelijking te maken. Daarnaast, en dat is al eerder gememoreerd, wordt de voedings- en genotmiddelenindustrie gedomineerd door een beperkt aantal multinationals. Deze bedrijven laten wel onderzoek in Nederland uitvoeren, maar de meeste uitgaven worden toch in het buitenland gedaan. Uit tabel 8 wordt duidelijk dat het middenbedrijf lager scoort op het gebied van ingezette middelen voor innovatie dan het grootbedrijf. Er is echter één uitzondering, namelijk de uitgaven aan nieuwe machines als percentage van de productiewaarde. Dit duidt vooral op procesvernieuwingen. Het geeft ook duidelijk aan dat de innovaties in het middenbedrijf vooral worden aangeleverd en niet door de bedrijven zelf worden bedacht. Het innovatieproces Hoewel de in Nederland gevestigde voedings- en genotmiddelenindustrie laag scoort op de inzet van middelen voor innovatie, is het onterecht te stellen dat deze industrietak niet vernieuwingsgezind zou zijn. In de eerste plaats duidt de enorme productiviteit van de tak erop dat er (zeker in het verleden) werd en wordt nagedacht over efficiency. Ook de schaal waarop geopereerd wordt duidt daarop. In de tweede plaats spelen ook niettechnologiegebonden vernieuwingen een rol. Op dit gebied scoort de voedingsmiddelenindustrie soms beter dan het industriegemiddelde. Een opvallend verschil met het industriegemiddelde is het hoge percentage bedrijven met esthetische aanpassingen en marketingaanpassingen (tabel 8). Deze aanpassingen worden vaak uitgelokt door veranderingen in de samenleving, zoals de komst van meer tweeverdieners, vergrijzing, kleinere gezinsomvang, maar ook de toename van het aantal allochtonen. Vergeleken met de rest van de industrie zijn er in de voedings- en genotmiddelenindustrie weinig bedrijven waarbij het management wordt aangepast. Evenals bij de inputindicatoren is ook bij de procesindicatoren sprake van een sterke achteruitgang ten opzichte van één à twee jaar geleden, behalve als het om reorganisaties gaat (tabel 8). Output van innovatie Zoals uit het voorgaande blijkt, is de voedings- en genotmiddelenindustrie een op het eerste gezicht minder innovatieve sector. Dit wordt nog eens onderschreven door het percentage bedrijven dat innovaties heeft gerealiseerd. Dit geldt zowel voor het grootals het middenbedrijf. Opvallend is dat het percentage bedrijven dat innovaties gerealiseerd heeft, met name in het grootbedrijf, in de loop van de tijd zelfs lager is geworden. De positie van de voedings- en genotmiddelenindustrie ten opzichte van het industriegemiddelde is hiermee verslechterd. Niet verwonderlijk is dat het in deze sector vooral om procesinnovaties gaat. Echt nieuwe producten komen niet vaak naar buiten, meestal gaat het over aanpassingen in bestaande producten. Als er nieuwe producten worden geïntroduceerd, zijn deze meestal
35
niet in Nederland of niet door Nederlandse bedrijven ontwikkeld. Vaak wordt de ontwikkeling van nieuwe producten ook niet door Nederlandse bedrijven geëntameerd.
Voedings- en genotmiddelenindustrie is matig innovatief
36
Conclusie De voedings- en genotmiddelenindustrie besteedt wel aandacht aan innovatie, maar komt in vergelijking met andere sectoren niet met echt revolutionaire ideeën. In de meeste gevallen is sprake van incrementele vernieuwingen. Veel productinnovaties komen uit het buitenland. Innovativiteit in de voedingsmiddelenindustrie concentreert zich voornamelijk op het productieproces. Dit betekent dat veel innovaties aangeleverd worden door de machine-industrie, al dan niet op verzoek van de voedingsmiddelenindustrie zelf. De voedings- en genotmiddelenindustrie is in vergelijking met het industriegemiddelde dan ook matig innovatief te noemen.
8
Textiel- en kledingindustrie
Structuur De textiel- en kledingindustrie is een relatief kleinschalige bedrijfstak. In de kledingindustrie is in Nederland zelfs bijna geen grootbedrijf aanwezig. In de kledingbranche heeft een verschuiving plaatsgehad van industrie naar handel. De meeste bedrijven hebben tegenwoordig een handelsfunctie: zij richten zich meer en meer op inkoop en laten confectie elders produceren. De textielindustrie is meer kapitaalintensief. De mogelijkheden om productie naar elders te verplaatsen zijn hierdoor veel beperkter dan in de kledingbranche. In de textielindustrie zien we daarom nog wel grootbedrijven, bovendien is hier ook het aandeel van de middenbedrijven groter. In de totale textiel- en kledingindustrie waren in 2000 circa 475 bedrijven actief. Deze bedrijven boden werk aan ruim 22.500 personen en realiseerden daarmee een productiewaarde van € 3,2 miljard.
Textielindustrie kapitaalintensief, in kledingbranche verschuiving naar handel
Overwegend middenbedrijf
Innovatie in de textiel- en kledingindustrie Innovaties in de textiel- en kledingindustrie worden meestal door branchevreemde partijen in gang gezet. Belangrijke ontwikkelingen gebeuren op de volgende gebieden: − garens en weefsels. Er zijn grote ontwikkelingen op het gebied van coatings, mengingen, warmte-isolatie en chemisch vervaardigde stoffen in plaats van geweven 1 stoffen. Deze stoffen zijn nauwelijks van geweven stof te onderscheiden . Een ander voorbeeld is dat men probeert wolsoorten dusdanig te bewerken dat ze niet meer kriebelen en krimpen. De ontwikkelingen op dit gebied worden veelal door de chemische branche in gang gezet. − vervoer, communicatie en distributie. Zeker in de kledingindustrie, waar de productie vaak voor een groot deel in het buitenland plaatsvindt, spelen communicatie en transport een belangrijke rol in het concurrentievermogen van bedrijven. Er wordt daarom geïnvesteerd in innovatie op het gebied van IT en logistieke software.
Innovatie komt vaak van buiten de branche
Er wordt in deze branche relatief weinig aandacht besteed aan vernieuwing van het productieproces. Innovaties in het productieproces zijn vaak vooral incrementeel. Enkele jaren geleden geloofde men nog sterk in het automatiseren van de productie van kleding, maar doordat arbeid toch nog steeds relatief goedkoop is, komen innovaties als naairobots niet van de grond. Innovaties in de textielindustrie hebben vooral betrekking op technisch textiel. Technisch textiel is een groeimarkt. Bedrijven die zich van oudsher bezighielden met traditioneel textiel gaan zich steeds vaker (ook) toeleggen op technisch textiel. Op dit moment is het aandeel van traditioneel textiel nog circa 60%. De voorspelling van de brancheorganisatie is echter dat er over 10 jaar 80% technisch en 20% traditioneel textiel zal zijn. Het onderstaande voorbeeld illustreert bovendien dat er zich naast innovaties binnen de textielindustrie ook verschuivingen vanuit de textielindustrie naar andere sectoren voordoen.
Innovaties in textiel betrekking op technisch textiel
1
Bovendien heeft het proces als voordeel dat er op kleine schaal geproduceerd kan worden.
37
Lankhorst Euronete, een van de grootste producenten van touwen en visnetten in Europa, bestaat 200 jaar. Het bedrijf ontwikkelde zich van een lokale producent van bulktouw tot een multinational met hoogwaardige producten. Lankhorst is begonnen als een kleine touwslagerij en verkocht touw en trossen aan boeren en vissers. In de jaren zeventig werden de natuurvezels vervangen door kunststoffen en het productassortiment werd uitgebreid met zwaardere sleeptrossen, hijskabels, bindtouw, tapijtgarens en kunstgras. Vanaf het einde van de jaren tachtig werd de touwproductie stapsgewijs naar Portugal verplaatst. De samenwerking met het Portugese Euronete mondde in 1998 uit in een fusie. De vestiging in Sneek heeft zich inmiddels vrijwel volledig toegelegd op kunststofrecycling. Het bedrijf koopt kunststofafval in en maakt hiervan een breed palet aan kunststof producten, waaronder kunststof pallets, verpakkings- en opslagsystemen voor buizen en staalrollen en twee meter hoge kunststof rioolputten. Aan het eind van het jaar verwacht Lankhorst zelf ontwikkelde bodemplaten voor auto’s op de markt te kunnen brengen. Bron: NRC Handelsblad, 17 juni 2003. In tabel 9 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het middenen grootbedrijf in de textiel- en kledingindustrie (SBI 17-19). tabel 9
innovatieprofiel van de textiel- en kledingindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
13
9
68
10
7
39
1,7
1,6
2,0
1,1
0,6
2,0
0,6
0,4
0,8
0,4
0,1
0,8
1,3
1,2
1,3
1,3
0,8
2,0
0,5
0,5
0,5
0,5
0,2
0,9
0,1
0,0
0,2
0,1
0,1
0,1
17
nb
nb
16
15
39
3
nb
nb
3
4
7
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
60
57
81
65
61
96
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
37
34
61
52
56
32
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
42
40
63
23
21
37
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
37
37
42
57
56
61
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
26
27
25
15
16
13
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
39
40
34
17
38
14
35
30
27
42
1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
3
39
42
72
46
49
73
−
waaronder met productinnovaties
89
88
98
92
93
85
−
waaronder met procesinnovaties
73
74
72
64
64
66
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
*
54.030
57.930
49.030
50.140
52.050
47.480
470
425
45
475
420
55
23.600
13.750
9.840
22.660
13.200
9.460
3.130
1.700
1.430
3.200
1.790
1.420
De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren.
1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
Inzet van middelen voor innovatie De textiel- en kledingindustrie scoort op vrijwel alle inputmaatstaven lager dan het gemiddelde voor de hele industrie, zo blijkt uit vergelijking van tabel 9 met tabel 20 (bijlage II). Dit geldt vooral voor de kledingindustrie. Kledingbedrijven investeren volgens de brancheorganisatie Modint zelfs mondjesmaat in innovatie. De ondernemers in deze deelsector kijken veelal naar het kortetermijnresultaat. Het gaat er in de confectie om tegen een redelijke prijs kleine hoeveelheden kleding op tijd in de winkel te krijgen. De winst behaalt men uit een hoge omloopsnelheid. Door de druk van seizoencollecties hebben ondernemers de neiging om in korte cycli te denken. Veel bedrijven hebben daarnaast ook weinig middelen om te investeren. De geïnvesteerde middelen voor innovatie liggen in de textielindustrie hoger. R&D behoort hier vaker tot de bedrijfsactiviteiten dan in de kledingindustrie. Een voorbeeld van een grootschalig R&D-project in de textielindustrie dat door de overheid wordt gesubsi1 dieerd is het project “Waterkringloopsluiting in de textielverwerkende industrie” . Binnen dit project wordt collectief onderzoek gedaan naar zuiveringstechnieken. De inputmaatstaven die betrekking hebben op R&D (bedrijven met eigen R&Dpersoneel, R&D-medewerkers, R&D-uitgaven en uitgaven aan uitbesteed onderzoek) laten een daling zien in 2000 (zie tabel 9). Dit impliceert dat innovatie in kleding en textiel in 2000 minder op R&D gebaseerd is dan in 1998/99. Er dient opgemerkt te worden dat er in het grootbedrijf voor een aantal inputmaatstaven sprake is van een toename in 2000. Bovendien zijn de investeringen van het grootbedrijf in nieuwe machines in 2000 hoger dan het gemiddelde voor de hele industrie. Dit duidt erop dat het grootbedrijf zich meer bezighoudt met innovatie dan het middenbedrijf.
Kledingbedrijven investeren mondjesmaat in innovatie. Ondernemer denkt op korte termijn
Textiel doet meer aan R&D
Innovatie in kleding en textiel in 2000 minder gebaseerd op R&D.
1
VTN, Jaarverslag 2002.
39
Met name hoog percentage bedrijven met reorganisatie in 19982000. In kleding al eerder
Bedrijven met gerealiseerde innovaties gering
De textiel- en kledingindustrie in haar geheel minder innovatief dan de totale industrie
In grootbedrijf sprake van toename van middelen voor innovatie Aantal bedrijven met innovaties neemt wel toe
40
Het innovatieproces Op het gebied van de niet-technologische vernieuwing ligt met name het percentage bedrijven met reorganisaties boven het gemiddelde van de hele industrie. Het percentage is gestegen in de periode 1998-2000. Dit lijkt in mindere mate van toepassing op de kledingindustrie. De reorganisaties (grote ontslagrondes) hebben in deze industrie namelijk al vóór de in tabel 9 vermelde periodes plaatsgehad. In het grootbedrijf is ook het percentage bedrijven met marketingaanpassingen hoger dan gemiddeld. Marketing is belangrijk voor bedrijven in de confectiebranche. Dit komt doordat de relatie tussen de kledingindustrie en haar afnemers aan het veranderen is. Grootwinkelbedrijven (zoals H&M en ZARA) zijn op een gegeven moment zo groot dat ze zelf naar Duitsland of het Verre Oosten gaan en de kleding daar rechtstreeks zelf inkopen. De agenten worden uitgeschakeld en moeten hun positie heroverwegen. Output van innovatie In de textiel- en kledingindustrie realiseren minder bedrijven innovaties dan in de rest van de industrie. Met name het percentage bedrijven dat procesinnovaties realiseerde is laag te noemen. Het aantal bedrijven met gerealiseerde innovaties is in de periode 1998-2000 overigens wel toegenomen ten opzichte van de periode 1996-1998. Conclusie De textiel- en kledingindustrie in haar geheel is minder innovatief dan de totale industrie. De textiel- en kledingindustrie scoort op vrijwel alle inputmaatstaven lager dan het gemiddelde voor de hele industrie, en er zijn minder bedrijven die innovaties realiseren. Op het gebied van de niet-technologische vernieuwing ligt met name het percentage bedrijven met reorganisaties boven het gemiddelde. Er is wel een duidelijk onderscheid tussen de textielbranche enerzijds en de kledingbranche anderzijds. Kledingbedrijven investeren volgens de brancheorganisatie zelf mondjesmaat in innovatie. De ondernemer denkt veelal in korte cycli. Innovatie in de kledingbranche wordt veelal buiten de branche om geïnitieerd (chemische industrie). De textielbranche doet meer aan R&D. Daarbij geldt technisch textiel als een groeimarkt. Innovatie in kleding en textiel is in 2000 minder gebaseerd op R&D. Uitgaven aan innovatie als geheel nemen daarentegen toe. Ondanks de gemiddeld lage score van de textiel- en kledingindustrie op de inputmaatstaven dient opgemerkt te worden dat er in 2000 in het grootbedrijf sprake is van een toename van de middelen voor innovatie. Ondanks het feit dat er in kleding en textiel minder bedrijven zijn die innovaties realiseren dan in de gehele industrie, neemt het aantal bedrijven met gerealiseerde innovaties wel toe. Men lijkt derhalve een inhaalslag te maken.
9
Bedrijfstak is afhankelijk van de ontwikkelingen in de bouwnijverheid
De bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie behoort niet tot de koplopers op innovatiegebied
Bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie
Structuur Binnen de bedrijfstak bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie is in het middenbedrijf sprake van een oververtegenwoordiging van de hout- en timmerindustrie en fabrikanten van betonproducten. Verder omvat de bedrijfstak houtzagerijen, producenten van houten emballage, fineer- en plaatmateriaal, verduurzamingsbedrijven en vervaardigers van andere houtproducten, betonmortelcentrales, natuursteenbewerking en producenten van keramische bouwproducten. De ontwikkeling van de omzet van de bedrijfstak wordt vooral bepaald door de gang van zaken in de bouwnijverheid. De bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie bestaat uit ongeveer 1.600 midden- en grootbedrijven met een werkgelegenheid van ruim 75.000 werknemers. De productiewaarde van deze bedrijven is 11,3 miljard euro. Innovatie in de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie De bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie behoort zeker niet tot de koplopers op innovatiegebied. Als we een vergelijking maken tussen de innovatieve prestaties van de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie (tabel 10) en die van de totale industrie (tabel 20, bijlage II) blijkt dat deze subsector op bijna alle innovatiemaatstaven lager scoort dan de totale industrie. Vernieuwingen in de bouwnijverheid worden echter wel negen van de tien keer geïnitieerd door de bouwmaterialenindustrie. Innovatieprijs. “De innovatieprijs is ontstaan uit het actieprogramma 20% meer hout in de bouw. Inzendingen voor deze prijs moeten aan de volgende criteria voldoen: het initiatief moet de concurrentiepositie van hout of houtproducten in de bouw verbeteren; het moet een bijdrage leveren aan duurzaam bouwen in Nederland, en in de praktijk toegepast of verkrijgbaar zijn.” Bron: http://www.centrum-hout.nl Per branche zijn er ook verschillen. Zo is de timmerindustrie innovatief te noemen op het gebied van proces- en productinnovaties. Fabrieksmatige vervaardiging van complete geveldelen en gelakte en beglaasde kozijnen zorgt ervoor dat de productiviteit in de bouwnijverheid kan stijgen en ook de toegevoegde waarde in de timmerindustrie toe kan nemen. De rest van de industrie is duidelijk traditioneler. Overigens geldt voor deze tak van de industrie dat er van de afnemerskant weinig druk is om te innoveren. Het is in veel gevallen eerder de veranderende regelgeving die innovaties afdwingt. Het feit dat de bouw traditioneel is ingesteld blijkt vooral uit de lange doorlooptijd van de diffusie van vernieuwingen. Dit ondanks het feit dat binnen de bouw en de timmerindustrie bureaus als Stichting Bouwresearch en Stichting Hout Research actief zijn in het stimuleren van innovatie door kennisoverdracht. In tabel 10 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie (SBI 20, 26, 36, 37).
41
tabel 10
innovatieprofiel van de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
8
5
24
14
11
33
1,3
1,2
1,4
1,8
1,3
2,5
0,3
0,2
0,5
0,4
0,2
0,7
1,1
1,0
1,2
1,6
1,0
2,3
0,5
0,6
0,4
0,9
0,6
1,3
0,1
0,0
0,1
0,1
0,1
0,2
14
nb
nb
15
11
35
1
nb
nb
3
3
7
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
58
54
92
51
46
78
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
40
37
72
48
41
73
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
34
31
69
31
30
34
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
32
31
51
46
41
62
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
20
19
28
29
29
31
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
28
28
26
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
22
19
35
18
14
35
3
44
43
50
57
55
66
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
85
84
91
81
79
92
−
waaronder met procesinnovaties
76
75
84
77
79
71
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
*
59.490
52.570
1.600
1.370
75.520
43.400
10.010
5.680
62.150
54.880
71.860
230
1.610
1.370
32.120
75.420
43.130
32.300
4.330
11.310
6.240
5.070
240
De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren.
1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
42
68.860
Inzet van middelen voor innovatie In tabel 10 is het gebruikelijke verschil te zien tussen de middelen die grote bedrijven investeren in innovaties en wat kleinere bedrijven doen. De in vergelijking met de rest van de industrie hoge uitgaven aan machines kunnen het gevolg zijn van investeringen binnen de timmerindustrie. In het meest recente Bouwbesluit is vastgelegd dat deuren andere standaardmaten moeten hebben. Dit betekent dat een aantal bedrijven het machinepark daarvoor heeft moeten aanpassen. Verder is opvallend dat er door de bedrijven in relatie tot de productiewaarde weinig wordt besteed aan R&D. Dit kan te maken hebben met de geringe innovatiedruk vanuit de bouw. Innovaties worden in deze sector maar traag opgepikt door bedrijven en klanten, omdat men niet snel geneigd is het werkproces anders in te richten.
R&D via institutionele organisaties
Het innovatieproces Alhoewel het percentage bedrijven dat überhaupt niet-technologische vernieuwingen heeft doorgevoerd, is gedaald in de periode tussen de twee metingen, wordt dit gecompenseerd doordat deze bedrijven wel vaker op meerdere gebieden vernieuwingen hebben doorgevoerd. Op het gebied van procesmaatstaven scoort deze bedrijfstak over het algemeen iets beneden het gemiddelde van de totale industrie. Alleen het grootbedrijf wijkt hier en daar iets af van het gemiddelde. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de strategieaanpassingen en het percentage bedrijven dat een reorganisatie heeft doorgevoerd. Het middenbedrijf is op dit punt juist iets minder veranderingsgezind.
Wat betreft procesmaatstaven wijkt deze bedrijfstak nauwelijks af van het gemiddelde
Output van innovatie Zoals te verwachten op grond van de inputs blijven ook de innovatieve outputs van de bedrijfstak achter bij het industriegemiddelde. Dit is het meest zichtbaar in het grootbedrijf. In het middenbedrijf is sprake van een hogere score op het gebied van de outputindicatoren. Waarschijnlijk is ook hier de invloed merkbaar van de timmerindustrie. Deze branche kan vrijwel geheel tot het middenbedrijf worden gerekend. Wanneer ingezoomd wordt op deze branche, blijkt dat bijna alle bedrijven technologische vernieuwingen hebben doorgevoerd. Deze vernieuwingen hebben in de meeste gevallen te maken met arboen milieuwetgeving, zoals de verplichting waterafdunbare verven te gebruiken en maatregelen te treffen voor de afvoer van stof en dergelijke. Deze veranderingen brengen met zich mee dat ook wijzigingen in het productieproces moeten worden aangebracht. 1 Verder is er al langere tijd sprake van de invoering van CNC-gestuurde machines die een belangrijke verandering van het proces met zich meebrengt. De timmerindustrie is dus mede onder druk van de wet- en regelgeving redelijk innovatief te noemen. Ook is er een trend waarneembaar dat de bouwmaterialenindustrie hoe langer hoe meer tracht een deel van de werkzaamheden die traditioneel op de bouwplaats werden uitgevoerd, onder te brengen in het industriële proces. Het doel hiervan is het vergroten van de toegevoegde waarde. Daarnaast kan dit de doorlooptijd van bouwprojecten bekorten, hetgeen de aannemerij ten goede kan komen.
Wet- en regelgeving triggers om te innoveren
De innovaties zijn er vooral op gericht delen van het bouwproces naar de voorfase te halen
1
CNC staat voor Computerized Numerical Control. Een CNC gestuurde machine is dus een computergestuurde machine.
43
Bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie is niet bijster innovatief
44
Conclusie De bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie is op het eerste gezicht niet bijster innovatief. Innovaties ontstaan nogal eens als gevolg van wijzigingen in wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, milieu en/of verandering in het Bouwbesluit. Het lijkt erop dat deze industrietak weinig innovatieve activiteiten uitbesteedt, maar dit kan een vertekening zijn omdat een deel van het onderzoek wordt uitbesteed door de brancheorganisaties. Wel is de afgelopen tijd de innovativiteit, zoals die van de indicatoren kan worden afgelezen, gestegen.
10
Papier- en kartonindustrie bestaat uit producerende en verwerkende bedrijven
Kapitaalintensiteit overheerst
Papier- en kartonindustrie relatief kleine industriële sector
Papier- en kartonindustrie gemiddeld innovatief Procesinnovaties vooral bij de papier- en kartonproducerende bedrijven
Vooral productinnovatie bij de verwerkende bedrijven
Papier- en kartonindustrie
Structuur De papier- en kartonindustrie bestaat ten eerste uit de papier- en kartonproducerende bedrijven. Deze groep bestaat bijvoorbeeld uit bedrijven die oud papier recyclen tot pulp, of papierstof maken door middel van mechanische, chemische of halfchemische processen. Daarnaast wordt de papier- en kartonindustrie vertegenwoordigd door de papier- en kartonverwerkende bedrijven die onder andere verpakkingsmiddelen, zakdoeken, toiletpapier, behang en enveloppen vervaardigen. De papier- en kartonindustrie is een kapitaalintensieve industrie. De jaarlijkse afschrijvingen op machines zijn vaak enorm hoog. Bedrijven dienen daarom op een slimme wijze om te gaan met machines. Door het versterken van de kennisinfrastructuur tussen de papier- en kartonindustrie, universiteiten, fabrikanten en toeleveranciers verbetert de concurrentiepositie van de Nederlandse papier- en kartonindustrie steeds meer. Het midden- en grootbedrijf in de papier- en kartonindustrie is met 230 bedrijven, waarvan 155 middelgrote en 75 grote bedrijven, een relatief kleine sector van de industrie. Deze ondernemingen zorgden in 2000 voor circa 24.800 arbeidsplaatsen. Daarmee is het midden- en grootbedrijf in de papier- en kartonindustrie goed voor 3% van de werkgelegenheid in het midden- en grootbedrijf in de totale industrie. Het aantal werknemers is ten opzichte van 1999 iets gedaald. In 2000 realiseerde het grootbedrijf met 17.130 werknemers een productiewaarde van 3,9 miljard euro en de arbeidsproductiviteit bedroeg 82.220 euro per fte. Het middenbedrijf realiseerde dat jaar een productiewaarde van 1,3 miljard euro. De arbeidsproductiviteit in het middenbedrijf lag in 2000 op iets meer dan 56.000 euro per fte (tabel 11). Innovatie in de papier- en kartonindustrie In tabel 11 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de papier- en kartonindustrie (SBI 21). Wanneer we tabel 11 vergelijken met het innovatieprofiel van de totale industrie (tabel 20, bijlage II) blijkt dat de papier- en kartonindustrie een gemiddeld innovatieve sector is. De papier- en kartonproducerende industrie richt zich vooral op procesinnovaties, zoals het ontwikkelen en veranderen van vezels die nodig zijn voor het maken van papier. Met procesinnovaties proberen de papier- en kartonproducerende bedrijven steeds meer uit hun machinepark te halen en het productieproces sneller te laten verlopen. Dit heeft ertoe geleid dat vandaag de dag bedrijven 1.600 meter papier per minuut kunnen produceren. Productinnovaties vinden vaker plaats bij de papier- en kartonverwerkende bedrijven. De productinnovaties gebeuren vaak in opdracht van afnemers. Op basis van de specificaties van de klant wordt het product samengesteld. BASF heeft een nieuwe manier gevonden waardoor papier nog minder snel scheurt. Door kleine hoeveelheden polyvinylamine toe te voegen aan de natuurlijke ingrediënten van papier, is men erin geslaagd om zowel droog als nat papier minder snel te laten scheuren. Polyvinylamine verbindt de papiervezels zo dicht bij elkaar dat zelfs vochtig keukenpapier tegenstand biedt aan de druk die er op staat. Dit brengt niet alleen nieuwe mogelijkheden met zich mee, maar het vergemakkelijkt de productie en vermindert de problemen rondom het recyclen van papier. Bron: http://www.basf.nl/info/innovatief/20001124.html
45
tabel 11
innovatieprofiel van de papier- en kartonindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
26
9
72
nb
6
nb
2,1
1,8
2,3
1,2
0,6
1,5
0,3
0,3
0,4
0,2
0,1
0,3
1,1
1,6
1,0
2,4
1,5
2,7
0,6
1,2
0,4
2,0
1,2
2,3
nb
nb
nb
nb
nb
nb
24
nb
nb
28
17
49
5
nb
nb
3
2
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
6
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
64
57
81
59
50
80
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
45
36
66
57
54
61
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
43
41
47
32
30
34
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
28
21
44
54
53
56
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
18
16
23
37
34
42
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
19
15
24
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
27
17
42
32
17
55
3
58
50
78
66
61
74
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
85
79
94
80
77
83
−
waaronder met procesinnovaties
88
92
81
83
75
96
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
69.690
53.030
77.080
74.110
56.010
82.220
220
160
60
230
155
75
24.940
7.660
17.280
24.800
7.680
17.130
4.770
1.140
3.630
5.200
1.320
3.880
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
46
Meeste R&D bij de papier- en kartonverwerkende bedrijven
Wel vaak maar niet veel R&D-personeel in het grootbedrijf
Gemiddelde aandacht voor niettechnologische vernieuwingen
Steeds meer reorganisaties in de papier- en kartonindustrie
Minder esthetische productaanpassingen
Steeds meer gerealiseerde innovaties in het middenbedrijf
Inzet van middelen voor innovatie Papier- en kartonproducerende bedrijven zijn goed in het implementeren van procesinnovaties, maar minder goed in R&D. Voor de producerende bedrijven is het veel handiger om kennis door middel van nieuwe machines in te kopen van toeleveranciers uit de machine- en apparatenindustrie. De papier- en kartonproducerende bedrijven kopen dus veel meer nieuwe technologieën dan dat zij zelf speurwerk en ontwikkeling verrichten. De papier- en kartonverwerkers zijn door hun overheersende productinnovaties meer bezig met R&D dan de producerende bedrijven. Het grootbedrijf doet beduidend meer aan R&D dan het middenbedrijf. In 1999 had bijna 72% van deze bedrijven eigen R&D-personeel in dienst. Dit is ruim boven het gemiddelde in de totale industrie. In het middenbedrijf bleef het percentage bedrijven met eigen R&D-personeel in 1999 steken op 9%, en in 2000 daalde het naar 6%. De lage scores in het middenbedrijf komen waarschijnlijk doordat deze bedrijven vooral in opdracht van klanten produceren. De bedrijven in de papier- en kartonindustrie hebben procentueel gezien wel minder R&D-medewerkers in dienst dan gemiddeld. De innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde blijven in het grootbedrijf ook sterk achter bij die in de totale industrie. De uitgaven aan nieuwe machines zijn door de steeds toenemende kapitaalintensiteit van de papier- en kartonindustrie gestegen. Het innovatieproces Het percentage bedrijven in de papier- en kartonindustrie met niet-technologische vernieuwingen ligt iets hoger dan het gemiddelde in de totale industrie. Dit percentage is tussen 1998 en 2000 wel iets gedaald. Het grootste deel van die daling werd veroorzaakt door het grootbedrijf. Wel is het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen in het grootbedrijf nog steeds hoger dan in het middenbedrijf. Op strategie- en marketingaanpassingen scoort de papier- en kartonindustrie vrij gemiddeld. Steeds meer bedrijven in de papier- en kartonindustrie vallen onder grote (buitenlandse) concerns. Dit brengt grote veranderingen met zich mee voor deze bedrijven. Vaak blijft er slechts één hoofdkantoor over en worden de locaties omgebouwd tot uitsluitend productielocaties. Dit zorgde voor een toename van het percentage bedrijven met reorganisaties. De relatief lage aandacht voor esthetische productaanpassingen (tabel 11) komt door de aard van de producten van deze sector. Het alom bekende witte A4'tje lijkt de afgelopen niet veranderd te zijn, maar is absoluut niet meer hetzelfde als tien jaar geleden. Voor esthetische aanpassingen is de ruimte van nature beperkt. Output van innovatie Het middenbedrijf realiseerde de afgelopen jaren steeds meer innovaties, terwijl bij het grootbedrijf een lichte daling waarneembaar is. Het middenbedrijf in de papier- en kartonindustrie realiseerde meer innovaties dan middenbedrijven in de totale industrie. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties in het grootbedrijf bleef daarentegen achter op dat in de totale industrie. De laatste jaren is een verschuiving waarneembaar van productinnovatie in het grootbedrijf naar procesinnovaties. Het middenbedrijf laat een omgekeerde beweging zien. Conclusie De papier- en kartonindustrie is een gemiddeld innovatieve sector. In de papier- en kartonindustrie dient een onderscheid te worden gemaakt naar papier- en kartonproducerende bedrijven en papier- en kartonverwerkende bedrijven. De producenten van papier en karton richten zich vooral op procesinnovaties. In de papier- en kartonverwerkende bedrijven ligt de nadruk op productinnovatie. Bij deze verwerkende bedrijven vindt de
47
meeste R&D plaats. Het middenbedrijf houdt zich nauwelijks met R&D bezig. De laatste jaren lag het percentage reorganisaties boven het gemiddelde.
48
11
Grafische industrie
Structuur De grafische industrie is een van de grotere branches in het midden- en kleinbedrijf. De sector is in drie hoofdgroepen in te delen, namelijk de uitgeverijen, de drukkerijen en de reproductie van opgenomen media. Door de toegenomen digitalisering van de branche en de op de veranderende marktvraag afgestemde productportfolio (bijvoorbeeld printing on demand) duidt de grafische industrie zichzelf aan als ‘grafimediabranche’. De grens tussen de ICT- en de grafische sector is aan het vervagen. Kleinschaligheid overheerst in de grafische branche. Ruim 85% van de bedrijven heeft 1 20 of minder medewerkers . In 2000 telde het middenbedrijf 1.000 ondernemingen, terwijl het grootbedrijf door 90 bedrijven werd vertegenwoordigd. De kleine bedrijven zijn bijvoorbeeld de algemene en reclamedrukkerijen, boek- en tijdschriftenuitgeverijen, grafische reproductie- en afwerkbedrijven, en uitgeverijen van geluidsopnamen. De grote bedrijven concentreren zich vooral in de tijdschriften- en formulierendrukkerijen en bij de uitgeverijen van dagbladen. Het middenbedrijf creëert ongeveer de helft van de werkgelegenheid in de grafische industrie. In zowel het middenbedrijf als het grootbedrijf is een forse daling van het aantal werknemers waarneembaar. De 68.250 werknemers in de middelgrote en grote grafische bedrijven waren goed voor een productiewaarde van bijna 11 miljard euro (tabel 12).
Toenemende digitalisering zorgt voor vervaging tussen ICT- en grafische sector
Veelal kleinschaligheid in grafische industrie
Middenbedrijf creëert helft van de werkgelegenheid
Innovatie in de grafische industrie Procesinnovaties domineren de grafische industrie. De machines en systemen krijgen steeds meer mogelijkheden. De grafische sector is een turbulente sector. Het is nog niet zo lang geleden dat een technologische innovatie twintig jaar mee kon. Populair gezegd: de persen draaien nog wel, maar het hele voortraject is inmiddels geautomatiseerd, en de ontwikkelingen staan niet stil.
Procesinnovaties domineren in grafische industrie
De Gouden Z voor innovatie is door het KVGO (Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen) in 1997 ingesteld om de grafimediabranche extra te stimuleren tot innovaties. Het KVGO heeft de Gouden Z Innovatie 2002 toegekend aan het project ‘Digrastar-Model’. De projectnaam ‘Digrastar-Model’ is afgeleid van het Digitaal GRAfisch STAbiel Realisatie-Model. In Nederland hebben zeven bedrijven (Reed Business Information, BV&R Lithografen, TextLithoGroep, Roto Smeets Utrecht, Koninklijke Drukkerij G. J. Thieme, Senefelder Misset Doetinchem en ß+O Grafische Productie Advisering) met behulp van overheidssubsidie drie jaar samengewerkt om een drievoudig integere workflow te ontwikkelen, vanaf de ontwerpfase tot en met de drukkerijproductie. Dankzij Digrastar kunnen creatieven hun ontwerp geheel in RGB maken en bewerken via Photoshop, zonder te letten op CMYK-vertalingen voor het drukken. De werking in een notendop: een speciaal ontwikkelde DGS Profiler controleert het document op digitale kwaliteit en stuurt de pagina’s via een snijformaatcontrole naar een desktop inkjetproofer. Deze maakt een contractproef die rekening houdt met het drukprofiel van pers en papier. De complete drukvormen worden in het allerlaatste stadium overgezet van RGB naar CMYK, inclusief een laatste digitale controle op het hoogst mogelijke niveau. Zo doen zich geen verrassingen meer voor op de pers. Bron: KVGO. 1
Bron: Rabobank Cijfers&Trends 2002/2003.
49
De meest recente ontwikkeling is het digitale papier. Deze innovatie staat nog in de kinderschoenen, maar het kan snel uitgroeien tot een serieuze optie. Dit roept om een vernieuwing van de bedrijfsstrategie waarbij creativiteit en visie belangrijke elementen zijn. Iedere technologische innovatie is een aanslag op de investeringen. De keuze is wachten op de volgende innovatie en achterlopen bij de concurrent die wel investeert in de laatste productiemiddelen, of meedoen, met het gevaar dat de tijd van de ‘return 1 on investment’ te kort is . In tabel 12 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de grafische industrie (SBI 22). Uit dit overzicht blijkt dat de innovativiteit van de grafische industrie achterblijft op de meeste maatstaven bij het gemiddelde in de industrie (zie tabel 20, bijlage II).
Innovativiteit blijft achter bij totale industrie
tabel 12
innovatieprofiel van de grafische industrie voor ondernemingen met 10100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
9
8
29
6
5
17
1,0
0,8
1,2
0,5
0,6
0,3
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
1,7
2,9
0,9
0,8
1,4
0,4
1,3
2,5
0,5
0,5
0,9
0,2
0,1
0,1
0,1
0,0
0,0
0,0
5
nb
nb
2
2
7
3
nb
nb
1
1
2
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
71
70
83
48
46
80
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
45
62
71
74
54
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
44
42
60
46
49
29
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
40
39
53
37
32
73
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
22
22
25
30
31
22
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
17
17
20
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
16
14
26
17
16
30
3
57
55
71
44
42
63
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
73
73
80
74
74
77
−
waaronder met procesinnovaties
90
90
95
80
79
92
1
50
Bron: Graficus (2001), nr. 5 juli.
1 e jaar MB + GB
2 e jaar MB
GB
MB + GB
MB
GB
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
*
88.010
68.280
106.590
92.170
71.280
111.850
1.175
1.085
90
1.090
1.000
90
69.120
33.520
35.600
68.250
33.110
35.150
9.860
3.770
6.090
10.890
4.290
6.600
De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren.
1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS
Inzet van middelen voor innovatie Bedrijven in de grafische industrie doen betrekkelijk weinig aan R&D. Slechts 6% van de bedrijven heeft eigen R&D-personeel in dienst tegen 19% bij de Nederlandse industrie als geheel. Door de nadruk binnen de grafische industrie op procesinnovaties, die vaak grotendeels worden aangeleverd door de machine-industrie, blijft er een beperkte ruimte over voor echte productinnovaties. Dit heeft tot gevolg dat bedrijven weinig geld uittrekken voor de ontwikkeling van nieuwe producten, laat staan voor research. De uitgaven aan R&D en uitbesteed onderzoek als percentage van de productiewaarde zijn dan ook laag ten opzichte van die in de gehele industrie. Door de geringe investeringen in R&D worden over de gehele linie ook minder subsidies aangevraagd dan gemiddeld. Opvallend zijn de bovengemiddelde investeringen in nieuwe machines. De totale innovatie-uitgaven zijn echter beperkt en laten een daling zien. Voor de komende jaren wordt een stijging verwacht. Dit heeft alles te maken met de snelle opmars van nieuwe procestechnieken en nieuwe media in de grafische sector. Middelgrote grafische bedrijven schaffen regelmatig nieuwe machines aan die vaak geïntegreerd zijn met computers, zoals ‘computer-to-plate apparatuur’. Hiermee is het mogelijk alle stappen die voorafgaan aan het maken van de uiteindelijke drukplaat te vervangen door computerbewerking. Gespecialiseerde machine- en apparatenbouwers leveren deze apparatuur.
Relatief weinig R&D in grafische industrie
Bovengemiddelde investeringen in nieuwe machines in middenbedrijf
Het innovatieproces In de grafische branche ligt het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen iets beneden het gemiddelde. Vergeleken met het eerste meetjaar concentreerden minder bedrijven zich op niet-technologische vernieuwingen. Van oudsher heeft de grafische industrie vanuit technologische ontwikkelingen geredeneerd. De komende ja1 ren zal het bij innovatie meer om kennis en diensten gaan draaien . Naar verwachting zal het aandeel niet-technologische vernieuwingen de komende jaren gaan stijgen. Rendabele bedrijven onderscheiden zich door onder andere een optimale beheersing van het bedrijfsproces. Het wordt daarbij steeds belangrijker dat bedrijven duidelijke strategische keuzes maken op grond van de eigen specifieke kernkwaliteiten en/of am-
Middenbedrijf besteedt veel aandacht aan strategieaanpassingen
1
Bron: Graficus (2001), nr. 5 juli.
51
1
bities . Veel grafische ondernemingen realiseren zich dit en het aandeel bedrijven met strategieaanpassingen is dan ook fors gestegen. Het percentage grote bedrijven in de 2 grafische industrie met marketingaanpassingen is aanzienlijk afgenomen tussen 1996 en 2000. De markt waarin de grote bedrijven, zoals krantendrukkerijen, zich begeven is klein. Het heeft geen enkele zin voor deze bedrijven om de strategie en de marketing voortdurend aan te passen bij een goedlopend concept. De vervagende grenzen tussen de ICT- en de grafische sector zorgen voor een grote afhankelijkheid van deze twee sectoren. Dit zal tot uiting komen in de vorm van samenwerking tussen ICT- en grafische bedrijven. Bovendien lopen grafische bedrijven die niet met hun tijd meegaan het risico om te veranderen in organisaties die alleen op de knoppen mogen drukken om het proces aan te sturen. Om dat te voorkomen, kunnen 3 ze beter proberen om een samenwerkingsverband aan te gaan . Het aantal partnerships is in 2000 dan ook licht toegenomen, maar het percentage innovatoren dat een partnership is aangegaan blijft nu nog wel achter bij dat in de totale industrie.
Lichte toename aantal partnerships
Output van innovatie In de grafische industrie is het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties tussen 1996 en 2000 gedaald. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties was in het eerste meetjaar nog vergelijkbaar met dat in de totale industrie, maar in het tweede meetjaar dook dit percentage beneden het industriegemiddelde. In tegenstelling tot de totale industrie ligt de nadruk in de grafische industrie op gerealiseerde procesinnovaties. Toch is het aantal gerealiseerde procesinnovaties in zowel het middenbedrijf als het grootbedrijf gedaald.
Aantal gerealiseerde innovaties daalt in de grafische industrie
Conclusie De grafische industrie is een van de grootste takken van de industrie. Kenmerkend voor de grafische sector is de kleinschaligheid van de ondernemingen. De laatste jaren is de grens tussen de ICT- en de grafische sector behoorlijk vervaagd. Grafische bedrijven spreken dan ook vaak over de grafimediabranche. In vergelijking met de totale industrie is de grafische industrie een matig innovatieve sector. De innovativiteit is tussen 1998 en 2000 bovendien gedaald. Op vele maatstaven ligt de score benedengemiddeld. De grafische bedrijven leggen zich vooral toe op procesinnovaties. De innovaties volgen elkaar snel op waardoor grafische bedrijven genoodzaakt zijn om een goede strategie te kiezen. Door de beperkte ruimte voor productinnovaties vindt nauwelijks R&D plaats in de grafimediabranche.
1
2
3
52
Bron: Rabobank Cijfers&Trends 2002/2003. Deze daling kan waarschijnlijk voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan een verandering in de vraagstelling (Zie bijlage V Innovatiemaatstaven bronnen data), De daling bij het grootbedrijf is echter van dien aard dat er ook bij een gelijkgebleven vraagstelling een flinke daling zichtbaar zou zijn geweest. Bron: Graficus (2003), nr. 3.
12
De aardolie-industrie gedomineerd door grootbedrijf en internationaal georiënteerd
Productiewaarde sterk afhankelijk van olieprijs
Aardolie-industrie
Structuur De aardolie-industrie bestaat uit aardolieraffinaderijen en andere aardolieverwerkende bedrijven, met uitzondering van de petrochemische industrie. Het gaat om 15 ondernemingen die goed zijn voor een werkgelegenheid van circa 5.780 personen. Dit is bij uitstek een grootschalige en kapitaalintensieve bedrijfstak. De productiewaarde komt voor 98% voor rekening van het grootbedrijf, de werkgelegenheid voor meer dan 90%. Deze grootbedrijven zijn zeer grote multinationale ondernemingen, waarvan de activiteiten zich uitstrekken buiten het gebied van raffinage en andere aardolieverwerking. Zo vallen ook de winning van aardolie en de distributie van benzine via benzinestations onder het activiteitenpakket van deze bedrijven. Als de structuurkenmerken uit tabel 13 worden afgezet tegen die van de totale industrie, kan worden geconstateerd dat tegenover een gering aantal ondernemingen en een gering aandeel in de werkgelegenheid, een productiewaarde staat van meer dan 22 miljard euro, en de hoogste arbeidsproductiviteit van de hele industrie. Hierbij moet nog wel worden opgemerkt dat de productiewaarde en de arbeidsproductiviteit in deze sector sterk afhankelijk zijn van de olieprijs. Hierdoor kan een vrij wisselvallig beeld ontstaan bij innovatiemaatstaven die worden uitgedrukt als percentage van de productiewaarde. Innovatie in de aardolie-industrie De aardolie-industrie is zeer actief op het gebied van innovatie. De afgelopen decennia hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan op de volgende gebieden: − de aansturing en beheersing van het productieproces (proces control): Het streven naar optimalisering van processen en toenemende kosten van de factor arbeid zijn een enorme drijfveer geweest voor automatisering van processen. Daarmee is de arbeid steeds hoogwaardiger geworden. − milieu: De kennis en kunde van milieu bij de maatschappijen is verdiept. − productkwaliteit: Deze wordt gedreven door milieuoverwegingen en door de wens een beter product te maken. Shell Pura is bijvoorbeeld daadwerkelijk een beter product (zie onderstaand kader). In het lab van Q8 is men bezig te onderzoeken hoe benzine beter verbrand kan worden en hoe men deeltjes uit de diesel kan halen zodat deze schoner en beter is. − katalyse: Katalyse versnelt het raffinageproces waardoor dit sneller en efficiënter verloopt en betere producten oplevert. In tabel 13 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de aardolie-industrie (SBI 23). Sinds maart 2000 heeft Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. een nieuwe benzine in het assortiment: Shell Pura. Dit is een verder ontwikkelde benzine, die minder verontreinigende stoffen bevat dan andere benzines. Dus is deze brandstof beter voor het milieu en ook beter voor de motor. Het product is het alternatief voor de standaard Euro 95 kwaliteit en voorziet in een vraag van bewuste automobilisten, die in hun rijgedrag willen bijdragen aan een beter milieu. Bron: www.pura.nl
53
tabel 13
innovatieprofiel van de aardolie-industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
40
nb
nb
10,0
nb
0,3
MB + GB
MB
GB
nb
nb
nb
nb
10,5
nb
nb
nb
nb
0,1
nb
nb
1,9
2,8
1,9
0,2
0,3
0,2
1,3
2,4
1,2
0,0
0,0
0,0
0,1
0,0
0,1
0,1
0,0
0,1
44
nb
nb
60
33
100
14
nb
nb
7
0
17
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde
1
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde
2
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
67
52
85
63
87
14
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
52
42
63
71
68
100
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
41
33
50
15
8
100
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
56
52
63
85
84
100
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
30
12
50
14
15
0
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
57
62
0
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
46
48
44
51
21
71
3
89
82
100
73
56
100
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
82
78
87
100
100
100
−
waaronder met procesinnovaties
66
74
57
76
61
86
432.670
132.150
463.710
1.142.800
233.210
1.232.190
20
10
11
15
9
6
6.140
580
5.560
5.780
520
5.260
12.170
210
11.960
22.120
370
21.740
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
54
Inzet van middelen voor innovatie De uitgaven aan R&D, innovatie en nieuwe machines in de aardolie-industrie lijken in eerste instantie laag vergeleken bij het gemiddelde van de gehele industrie (zie tabel 20, bijlage II). Hierbij moet worden aangetekend dat R&D in de aardolie-industrie in 1 sterke mate te maken heeft met globalisering. Van de grote zes verrichten alleen Shell en Q8 R&D in Nederland. De overige vier (Nederlandse vestingen van buitenlandse multinationals) verrichten R&D in respectievelijk Frankrijk, de VS en Engeland. Anderzijds geldt dat het aantal R&D-medewerkers hoog is in de aardolie-industrie, evenals het gebruik van technologiesubsidies (zowel nationaal als Europees). De bedrijven die in Nederland actief zijn op het gebied van innovatie en R&D zijn zeer innovatief. Verder valt op dat de uitgaven aan nieuwe machines in de periode 1998-2000 sterk zijn gedaald. Dit kan evenwel niet meteen opgevat worden als een indicatie van verminderde investeringen. Volgens een vertegenwoordiger van de brancheorganisatie is de periode 1998-2000 hiervoor te kort. De investeringscycli van de grote oliemaatschappijen strekken zich uit over 15 jaar. De lage waarden in 2000 kunnen het gevolg zijn van relatief hoge uitgaven in het jaar daarvoor.
Van de 6 multinationals verrichten er 2 R&D in Nederland
Aantal R&Dmedewerkers is hoog evenals gebruik technologiesubsidies
Het innovatieproces Met betrekking tot niet-technologische vernieuwingen hebben er in de periode 19982000 veel strategieaanpassingen, marketingaanpassingen (in het grootbedrijf) en reorganisaties plaatsgevonden in de aardolie-industrie. Deze zijn als volgt te verklaren: − strategieaanpassingen. Deze worden gedreven door het streven naar betere en schonere producten, en het streven naar kostenverlaging. Ook spelen hierbij ontwikkelingen op het gebied van centralisatie versus decentralisatie. − marketing. De bedrijven zijn bezig met een inschatting van wat de consument belangrijk vindt. De grote 5 zijn bezig met schonere producten. Anderzijds richt een aantal kleinere bedrijven zich vooral op laagwaardige en daarmee goedkope producten (Tango). Een derde trend is dat veel benzinestations gemakswinkels worden. Zo verkopen Shell stations de meeste belegde broodjes in Nederland. − reorganisaties. Bedrijven staan onder druk van milieuwetgeving. Ofschoon hiervoor nog geen concrete aanwijzingen zijn, is het volgens een vertegenwoordiger van de brancheorganisatie niet onmogelijk dat een van de maatschappijen in de toekomst besluit tot verplaatsing van de raffinage naar het buitenland. Verder speelt wat betreft de reorganisaties natuurlijk ook mee dat oliemaatschappijen vrijwel allemaal grote beursgenoteerde ondernemingen zijn. Om beleggers tevreden te houden met een positieve ontwikkeling van het bedrijfsresultaat is een optimale organisatie van het bedrijf nodig.
Veel strategieaanpassingen, marketingaanpassingen en reorganisaties
Aardolie-industrie is
Output van innovatie De aardolie-industrie is zeer innovatief wat gerealiseerde innovaties betreft. Zowel het percentage bedrijven met productinnovatie als het percentage bedrijven met procesinnovatie is hoger dan het gemiddelde voor de hele industrie. Wel is het percentage bedrijven met procesinnovaties tussen 1998 en 2000 gedaald.
innovatief, zowel wat betreft product- als procesinnovatie
Conclusie De aardolie-industrie is een innovatieve industrie. Dit komt vooral tot uitdrukking in de output. Zowel het percentage bedrijven met productinnovatie als het percentage bedrijven met procesinnovatie is hoger dan het gemiddelde voor de hele industrie, en er doen
De aardolie-industrie is een innovatieve industrie
1
Total, Shell, ESSO, Chevron/Texaco, BP en Q8.
55
zich op diverse fronten ontwikkelingen voor. Op de meeste innovatiemaatstaven heeft zich tussen 1998 en 2000 wel een daling voorgedaan. Bij de voor innovatie ingezette middelen is deze daling echter vooral een gevolg van de sterke stijging van de productiewaarde. Ook is de aardolie-industrie dynamisch op een aantal organisatorische aspecten. Zo vinden er veel strategieaanpassingen, marketingaanpassingen (in het grootbedrijf) en reorganisaties plaats. De aardolie-industrie is een bij uitstek een internationaal georiënteerde bedrijfstak. Dit betekent mede dat innovatie en R&D in belangrijke mate buiten Nederland worden verricht.
56
13
Chemische industrie
Structuur De chemische industrie wordt gedomineerd door het grootbedrijf in de basischemie en in de productie van verf, kunststoffen en geneesmiddelen: grote bedrijven nemen meer dan 80% van de werkgelegenheid en de productiewaarde voor hun rekening. Het middenbedrijf in de chemie bestaat voor het grootste deel uit makers van verf, lak en drukinkt (de grootste subgroep), van farmaceutische producten, van zeep, was- en andere reinigingsmiddelen, en van parfums en cosmetica. Het gaat in de chemische industrie blijkens tabel 14 om 390 ondernemingen die samen ongeveer 66.880 werknemers in dienst hebben, en in 2000 een productiewaarde realiseren van 34 miljard euro. De arbeidsproductiviteit in de chemische industrie is in 2000 toegenomen. Innovatie in de chemische industrie Mede onder druk van milieuwetgeving, internationale concurrentie en fluctuerende grondstofprijzen, besteedt de chemische industrie veel aandacht aan innovatie. Er worden steeds weer nieuwe en andere producten ontwikkeld met een hoge toegevoegde waarde. Voorbeelden van innovaties in de chemische industrie zijn o.a.: − Uitbreiding grondstofproductie voor de (super)sterke Twaron-vezel (Teijin Twaron) − Nieuw antitrombosemiddel (Arixtra) van Organon (Akzo Nobel) − Nieuwe hersteldrank voor sporters van DSM − Nieuwe watergedragen blanke lak voor autoschadeherstel (Akzo Nobel) − Nieuw ingrediënt voor varkensvoer (VevoVitall) dat afgifte van ammoniak via varkensurine vermindert (DSM) Bron: Knipselkrant www.vnci.nl In tabel 14 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de chemische industrie (SBI 24).
57
tabel 14
innovatieprofiel van de chemische industrie voor ondernemingen met 10100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
53
nb
nb
13,8
nb
3,4
MB + GB
MB
GB
49
nb
nb
nb
12,3
nb
nb
nb
nb
2,6
nb
nb
5,0
1,0
5,9
3,7
0,7
4,4
0,7
0,3
0,7
0,2
0,2
0,2
0,7
0,1
0,9
0,6
0,1
0,8
60
nb
nb
50
42
61
11
nb
nb
8
3
16
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
80
82
78
67
59
84
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
60
64
53
67
66
67
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
58
64
48
34
36
30
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
45
43
49
45
35
57
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
23
22
24
31
34
28
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
32
37
26
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
45
38
61
40
31
56
3
83
83
82
79
76
83
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
97
99
95
95
99
88
−
waaronder met procesinnovaties
78
79
83
69
63
79
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
106.570
83.300
110.760
118.030
99.410
121.400
370
235
135
390
240
150
66.460
10.130
56.330
66.880
10.240
56.640
26.290
4.700
21.590
33.950
6.220
27.730
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
58
Inzet van middelen voor innovatie De chemische industrie is een van de meest innovatieve bedrijfstakken binnen de Nederlandse industrie (zie tabel 21, bijlage III). De chemische industrie is kennisintensiever en specialistischer, en maakt meer gebruik van hoger opgeleiden dan de gemiddelde industrie (tabel 20, bijlage II). De chemische industrie wordt in vergelijking met de totale industrie gekenmerkt door hogere percentages bedrijven met eigen R&D-personeel en meer uitgaven aan R&D en uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde. Van de ‘grote 5’ op het gebied van R&D in Nederland behoren er twee tot de chemische industrie. Akzo Nobel doet na Philips het meeste aan onderzoek in Nederland. DSM komt 1 op de vijfde plaats. Het percentage chemiebedrijven dat van Nederlandse technologiesubsidies gebruik maakt is 2x zo groot is als van de totale industrie. Uit de cijfers in tabel 14 blijkt dat de uitgaven aan nieuwe machines als percentage van de productiewaarde in de chemische industrie achterblijven bij het industriegemiddelde. In absolute zin echter liggen investeringen in de chemische industrie sinds 1998 boven de 1,8 miljard euro, ofwel een kwart van de industriële investeringen in Nederland. De inputmaatstaven laten een daling zien in 2000, met als belangrijke uitzondering uitgaven aan R&D en uitbesteed onderzoek. Deze maatstaven nemen toe. Dit impliceert dat bedrijven zich meer toeleggen op R&D om een hogere toegevoegde waarde voor afnemers te garanderen.
Chemie boven gemiddelde wat betreft bedrijven met R&Dpersoneel en innovatieuitgaven
Veel gebruik van technologiesubsidies
Daling op meeste inputmaatstaven, uitgaven aan onderzoek nemen toe
Het innovatieproces De chemische industrie heeft een hoger percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen. Met name het percentage bedrijven met strategieaanpassingen is bovengemiddeld. Wel is dit percentage afgenomen in de periode 1998-2000. Het bovengemiddelde aantal strategieaanpassingen in de chemische industrie is onder andere een gevolg van fluctuaties in de olieprijs. Ruwe olie is de belangrijkste grondstof voor de chemische industrie. In de chemische industrie wordt vaak samengewerkt op het gebied van innovatie. Het Topinstituut Polymeren, een strategische alliantie tussen industrie en universiteiten met medefinanciering van het Ministerie van Economische Zaken, is een voorbeeld van een dergelijk partnership. Begin 2001 is er een nieuwe vorm van publiek-private samenwerking toegevoegd aan de topinstituten, namelijk een onderzoeksprogramma voor duurzame katalyse (ACTS).
Veel bedrijven met strategieaanpassingen. Mogelijk reactie op stijging olieprijs 19992000 Veel samenwerking in chemie, onder meer publiek-private samenwerking
Output van innovatie De chemische industrie heeft een bovengemiddelde score wat betreft het aantal bedrijven met gerealiseerde innovaties. Hierbij valt op dat het middenbedrijf goed scoort met betrekking tot productinnovaties, en het grootbedrijf met betrekking tot procesinnovaties. Bij kleinere bedrijven in de chemische industrie ligt minder dan bij de grote het accent op continuproductie, en daarmee op investeringen in procesinnovatie. Het percentage bedrijven met productinnovaties ligt in het middenbedrijf boven het gemiddelde van de totale industrie. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties is in de periode 1998-2000 overigens wel gedaald ten opzichte van de periode 1996-1998. Dit geldt zowel voor product- als procesinnovaties. Deze ontwikkeling wordt in de hand gewerkt door minder gunstige conjuncturele vooruitzichten.
Chemie scoort bovengemiddeld wat betreft bedrijven met gerealiseerde innovaties
1
VNCI, Jaarverslag 2001, Leidschendam.
59
De chemie behoort tot de meest innovatieve bedrijfstakken in Nederland
Daling in middelen voor innovatie, m.u.v. uitgaven aan eigen en uitbestede R&D
60
Conclusie De chemie behoort tot de meest innovatieve bedrijfstakken in Nederland. De chemische industrie doet meer aan innovatie en R&D, maakt meer gebruik van (m.n. Nederlandse) technologiesubsidies en kent een hoger percentage innovatoren met partnerships (onder meer publiek-privaat). De chemische industrie heeft bovendien een aanzienlijk hoger percentage bedrijven met gerealiseerde proces- en productinnovaties dan de gehele industrie. Op het gebied van niet-technologische vernieuwing ligt met name het percentage bedrijven met strategieaanpassingen boven het gemiddelde. Deze aanpassingen zijn mogelijk een reactie op olieprijsstijgingen in de periode 1999-2000. De uitgaven aan nieuwe machines bleven in 2000 achter bij het industriegemiddelde. Grootschaligheid werkt dit in de hand. In absolute zin echter liggen investeringen in de chemische industrie sinds 1998 boven de 1,8 miljard euro, ofwel een kwart van de industriële investeringen in Nederland. De meeste inputmaatstaven laten een daling zien, maar de uitgaven aan R&D met eigen personeel en de uitgaven aan uitbesteed onderzoek nemen toe. Ook het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties is in de periode 1998-2000 gedaald ten opzichte van de periode 1996-1998.
14
Rubber- en kunststofindustrie
Structuur De rubber- en kunststofindustrie is bij uitstek een industrietak van het midden- en kleinbedrijf. Bijna 9 van de 10 bedrijven hebben minder dan 50 werknemers in dienst. Rubber- en kunststofbedrijven in Nederland begeven zich met hun activiteiten in diverse branches. Ongeveer een derde van de bedrijven is actief op het gebied van toelevering. Dat betreft niet alleen de vervaardiging van technische onderdelen, maar ook van andere componenten die uiteindelijk worden afgezet aan industriële bedrijven. Daarnaast richt ca. 20% van de rubber- en kunststofindustrie zich op de verpakkingsbranche, eveneens 20% van de bedrijven is actief in de bouw en nog eens 20% fabriceert con1 sumentenproducten. De resterende 7% is actief op andere sectoren. De 475 middelgrote en grote ondernemingen in deze bedrijfstak zijn goed voor een werkgelegenheid van ongeveer 29.980 personen, en voor een productiewaarde van 5,6 miljard euro. De werkgelegenheid is in 2000 gedaald ten opzichte van 1999. Desondanks is de werkgelegenheid in de kunststofverwerking sinds 1996 gegroeid. In 5 jaar kwamen er ca. 4.000 banen bij (tabel 15).
Industrietak van het midden- en kleinbedrijf
Activiteiten in diverse branches
Aantal bedrijven ge-
De industrie heeft te maken met een aantal ontwikkelingen waardoor het aantal bedrijven in het tweede jaar is gedaald: − schaalvergroting − verplaatsing naar het buitenland.
daald door schaalvergroting en verplaatsing naar buitenland
2
Met name kleine bedrijven (minder dan 20 werknemers) zijn weggevallen. De arbeidsproductiviteit is toegenomen in 2000. Bedrijven investeren in processen en ‘hardware’ omdat de marges onder druk staan. De arbeidsproductiviteit was internationaal gezien relatief laag. Er is dus sprake van een inhaalslag ten opzichte van het buitenland. Innovatie in de rubber- en kunststofindustrie Innovaties in de rubber- en kunststofverwerkende industrie hebben enerzijds betrekking 3 op nieuwe toepassingen van bestaande producten en materialen . Kunststoffen worden in toenemende mate gebruikt in de gezondheidszorg, het transport en de bouw. De moderne gezondheidszorg maakt op grote schaal gebruik van kunststof, bijvoorbeeld de flexibele buizen en slangen voor een infuus, injectiespuiten, hechtgaren, pleisters, contactlenzen, hartkleppen en kunstknieën. Men verwacht zelfs dat er uiteindelijk complete kunststof organen zullen komen. De auto-industrie heeft weer een heel andere 4 reden om kunststof en rubber te gebruiken: verlaging van het gewicht van de auto, terugdringing van het brandstofgebruik en vergroting van de veiligheid. Kunststof composieten zijn bovendien interessant als constructiemateriaal. Kunststof materialen zijn inmiddels zo sterk dat er op verschillende plaatsen in de wereld zelfs kunststofbruggen
1
2
3
4
www.nrk.nl www.nrk.nl De onderstaande voorbeelden zijn afkomstig van www.nrk.nl Een bedrijf in Friesland is er bijvoorbeeld in geslaagd om kunststof vrachtwagen velgen te maken. Vergeleken met een stalen velg scheelt dat per wiel maar liefst 32 kilo.
61
zijn gebouwd. In Groot-Brittannië staat bijvoorbeeld een plastic verkeersbrug, die voertuigen van 38 ton kan dragen. Daarnaast hebben innovaties in de rubber- en kunststofverwerkende industrie betrekking op de ontwikkeling van nieuwe materialen. Zo zijn er kunststoffen ontwikkeld die elektriciteit kunnen geleiden, licht geven of die geschikt zijn als membraanfilters. De chemische industrie maakt inmiddels veel gebruik van dergelijke geavanceerde kunststofmembranen, bijvoorbeeld bij de zuivering van afvalwater. Nog in ontwikkeling is een nieuw kneedbaar zogenaamd composiet materiaal. Het gaat om een kunststof (PET, hetzelfde materiaal waar PET-flessen van worden gemaakt) gemengd met koolstofvezeltjes. Dat levert een heel sterk materiaal op dat stalen of aluminium structuurdelen zou kunnen vervangen. De kunststofdakkapel van Ubbink uit Doesburg is een succes in de bouw. Binnen een dag is het mogelijk een prefab-polyesterdakkapel te monteren. Aan de basis van dit geslaagde product ligt een stevig marktonderzoek en een gedegen keuze voor partners in de keten. De heer A. Pes van Ubbink: "Het product is ontwikkeld in samenwerking met TNO-Bouw en de toeleverende industrie. Het concept is over het hele traject uitontwikkeld, van de milieuvriendelijke RPM polyestervormtechnologie tot de bok waarop de kapel geleverd wordt. De bok is integraal onderdeel geworden van het product. Het is niet alleen een hulpmiddel voor veilig transport maar ook verrijdbaar en functioneel bij het op haar plaats tillen van de kapel." Als geen ander wist Ubbink dat een product in de bouw alleen kans van slagen heeft als alle ketenpartners betrokken zijn bij de ontwikkeling. Een grondige inventarisatie als basis bracht leveranciers, aannemers, bouwmaterialenhandel, logistiek en mogelijke verkoopkanalen in kaart, waarna een strenge selectie plaatsvond. Belangrijk voor het succes van het product is de snelheid van levering en plaatsing. Uit voorraad leverbaar en onderhoudsvriendelijk zijn eveneens unieke verkoopargumenten waarmee consumenten en woningbouwcorporaties over de streep worden getrokken. Bron: NRK. In tabel 15 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de rubber- en kunststofindustrie (SBI 25). tabel 15
innovatieprofiel van de rubber- en kunststofindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
32
25
75
26
20
60
4,6
4,1
5,0
2,2
2,2
2,3
0,9
0,5
1,1
0,5
0,6
0,5
2,2
2,1
2,4
1,6
1,4
1,7
1,0
1,2
0,8
0,8
0,5
1,0
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
0,1
47
nb
nb
31
26
58
1
nb
nb
8
5
19
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
62
1
2
2
2
1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
71
66
93
58
53
88
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
42
73
63
65
56
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
49
47
64
45
46
41
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
33
32
34
43
41
52
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
23
22
26
26
24
31
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
33
31
41
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
24
16
57
31
33
25
3
72
68
96
68
65
87
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties waaronder met productinnovaties
97
96
100
90
87
97
waaronder met procesinnovaties
75
74
81
76
76
79
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
62.330
55.230
69.320
69.717
62.700
76.500
495
420
75
475
400
75
30.690
15.220
15.460
29.980
14.675
15.300
4.730
2.280
2.460
5.650
2.620
3.030
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
R&D in middenbedrijf op kleine schaal
Middenbedrijf volop bezig met innoveren maar investeert minder in nieuwe machines
Inzet van middelen voor innovatie Wanneer we tabel 15 vergelijken met het innovatieprofiel van de totale industrie (tabel 20, bijlage II) blijkt dat relatief veel bedrijven in het kunststofverwerkend middenbedrijf R&D verrichten, maar minder bedrijven veel R&D-personeel hebben. Dit wijst erop dat R&D in het kunststofverwerkend middenbedrijf op kleine schaal gebeurt. Dit sluit aan bij de opmerkingen in de inleiding dat de rubber- en kunststofindustrie bij uitstek een industrietak van het midden- en kleinbedrijf is. De uitgaven aan innovatie en R&D door het kunststofverwerkend middenbedrijf zijn hoger dan het industriegemiddelde. De R&D-uitgaven zijn in 2000 bovendien gestegen. Deze gegevens duiden erop dat het middenbedrijf in de rubber- en kunststofindustrie volop bezig is met innoveren. Een bedrijfstaktoets uit 1999 concludeerde onder meer dat de innovativiteit van de rubber- en kunststofindustrie omhoog kon. De bovenstaande gegevens impliceren dat de bedrijven invulling geven aan de aanbevelingen. Dit geldt echter veel minder voor investeringen in nieuwe machines. De uitgaven aan nieuwe machines in het kunststofverwerkend middenbedrijf zijn gedaald (van 1,2% in het eerste jaar naar 0,5% in het tweede) en liggen in 2000 zelfs onder het gemiddelde voor het industrieel middenbedrijf. Het kunststofverwerkend grootbedrijf daarentegen geeft
63
Dalende trends in input. Oorzaken: concentratie, verplaatsing naar het buitenland en focus op core-activiteiten
Groot beroep op technologiesubsidies
Veel strategieaanpassingen in middenbedrijf door tucht van de markt
Faseverschil met grootbedrijf dat strategie al eerder heeft aangepast
Veel partnerships in kunststofverwerking, middenbedrijf met inhaalslag bezig
Veel esthetische productaanpassingen. Zal nog toenemen in middenbedrijf
64
wel meer uit aan nieuwe machines dan het industrieel grootbedrijf. Bovendien neemt het aandeel toe in 2000. Bekijken we de inputindicatoren in hun geheel, dan geven deze in veel gevallen blijk van een dalende trend. De rubber- en kunststofindustrie heeft de afgelopen periode te maken gehad met een aantal ontwikkelingen die de dalingen kunnen verklaren: − bij grote bedrijven ziet men een concentratie. Productie-units worden tegen het licht gehouden en samengevoegd. Dit heeft schaalvergroting tot gevolg − geografische verschuivingen. R&D-centra worden naar het buitenland verplaatst waar concentratie plaatsvindt − focus op core-activiteiten. ‘Make or buy’ beslissingen hebben tot gevolg dat activiteiten worden uitbesteed en onderdelen worden verzelfstandigd Opvallend tot slot is het verhoudingsgewijs grote beroep dat kunststof- en rubberverwerkers doen op technologiesubsidies. Zowel het percentage bedrijven met gebruik van nationale subsidies als het percentage bedrijven met gebruik van Europese subsidies is bovengemiddeld. Dit wijst erop dat kunststof- en rubberverwerkende bedrijven hun weg weten te vinden naar subsidieverstrekkers. Het innovatieproces In de rubber- en kunststofindustrie passen meer bedrijven dan gemiddeld hun marketing aan. In het kunststofverwerkende middenbedrijf passen daarnaast ook meer bedrijven dan gemiddeld in de hele industrie hun strategie aan. De rubber- en kunststofindustrie heeft te maken met een piek in de grondstofprijzen voor kunststof producten in 1999. Bovendien heeft de rubber- en kunststoffenindustrie te maken met sterke internationale concurrentie van lage lonen landen. Opvallend is dat strategieaanpassingen in het kunststofverwerkende middenbedrijf sterk zijn toegenomen in de periode 19982000 en dat strategieaanpassingen in het kunststofverwerkende grootbedrijf sterk zijn afgenomen. Er is hier wellicht sprake van een faseverschil. Het grootbedrijf ervaart meer tucht van de markt en past zijn strategieën aan in de periode 1996-1998. Een voorbeeld is het naar het buitenland verplaatsen van (delen van) de onderneming. In 1998-2000 is het grootbedrijf klaar met het zich aanpassen aan de markt en is de strategie intern vastgelegd. Het middenbedrijf zit dan nog in de eerdere fase. Deze bedrijven ervaren de ontwikkelingen in de markt en oriënteren zich. De rubber- en kunststofverwerkende industrie onderscheidt zich wat partnerships betreft positief van het industriegemiddelde. Opvallend is wel dat er een omkering heeft plaatsgevonden tussen het middenbedrijf en het grootbedrijf. In de periode 1996-1998 heeft het kunststofverwerkend grootbedrijf een bovengemiddelde score op het aantal innovatoren met partnerships, terwijl het middenbedrijf onder het gemiddelde voor de hele industrie zit. In 1998-2000 is de situatie omgekeerd. De daling in het aantal innovatoren in het grootbedrijf dat partnerships aangaat kan onder andere verklaard worden door de verplaatsing van productie en R&D naar het buitenland (zie onder input). Het middenbedrijf is wellicht nog met een inhaalslag bezig. Er zijn veel bedrijven met esthetische productaanpassingen in de rubber- en kunststofverwerkende industrie. Dit geldt in eerste instantie voor het grootbedrijf. Naar verwachting zal het percentage in het middenbedrijf in de toekomst even groot worden. Esthetische productaanpassingen zijn namelijk een belangrijke trend. Het gaat om de wens van de consument.
De kunststofverwerkende industrie is innovatief, zowel wat betreft product- als procesinnovaties
Output van innovatie De score van het middenbedrijf in de rubber- en kunststofverwerkende industrie op de gehanteerde outputmaatstaven is overwegend positief. Het percentage bedrijven dat innovaties heeft gerealiseerd, ligt boven het industriegemiddelde. Dit geldt voor zowel product- als procesinnovaties. Wel is dit percentage gedaald in de periode 1998-2000. Het sterkst was de daling in het grootbedrijf. In het middenbedrijf bleef het percentage bedrijven met procesinnovaties nog vrij constant, maar het percentage bedrijven met productinnovaties daalde met iets meer dan 13%. Conclusie De rubber- en kunststofindustrie is bij uitstek een industrietak van het midden- en kleinbedrijf. Wat betreft middelen voor innovatie is het kunststofverwerkende middenbedrijf veelal innovatiever dan gemiddeld. De uitgaven voor innovatie en R&D van het kunststofverwerkende middenbedrijf zijn hoog, en bovendien doen relatief veel bedrijven aan R&D. Wel is het zo dat R&D op kleine schaal gebeurt en dat het kunststofverwerkende middenbedrijf minder investeert in nieuwe machines. De kunststofverwerkende industrie (midden- en grootbedrijf) maakt veel gebruik van technologiesubsidies. Ook is de rubber- en kunststofindustrie dynamisch op een aantal organisatorische aspecten. Zo vinden er veel marketingaanpassingen en in het middenbedrijf veel strategieaanpassingen plaats. Het percentage kunststofverwerkende bedrijven dat innovaties heeft gerealiseerd ligt boven het industriegemiddelde. Dit geldt voor zowel product- als procesinnovaties. Veel input- en outputindicatoren (midden- en grootbedrijf) geven blijk van een dalende trend. Concentratie bij grote bedrijven, verplaatsing van productie en R&D naar het buitenland en focus op core-activiteiten vormen een verklaring voor deze dalingen.
65
15
Basismetaal- en metaalproductenindustrie
Structuur De basismetaalindustrie bestaat hoofdzakelijk uit grootschalige vervaardigers van staal en aluminium. In tegenstelling tot de basismetaalindustrie overheerst kleinschaligheid in de metaalproductenindustrie. De ruim 1.700 bedrijven in het middenbedrijf zijn bijna allemaal actief in de metaalproductenindustrie. De bedrijven in de metaalproductenindustrie zijn voornamelijk toeleveranciers van metaalproducten die produceren op specificatie van afnemers. Dit zijn de zogenoemde ‘jobbers’. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld constructiebedrijven, lasinrichtingen, oppervlaktebehandelingsbedrijven, smederijen, gereedschaps- en matrijzenmakers, en tank- en reservoirbouwers. Het aantal bedrijven in de metaalsector is tussen 1996 en 2000 met 2,4% gestegen, terwijl de stijging in de totale industrie slechts 1,6% bedroeg. De in totaal 1.970 middelgrote en grote ondernemingen in deze bedrijfstak waren in 2000 goed voor een werkgelegenheid van meer dan 1 miljoen arbeidsplaatsen. De arbeidsproductiviteit in de basismetaal- en metaalproductenindustrie in zowel het middenbedrijf als het grootbedrijf blijft wel achter bij het industriegemiddelde (tabel 16).
Middenbedrijf sterk gedomineerd door metaalproductenindustrie
Arbeidsproductiviteit blijft achter op totale industrie
Innovatie in de basismetaal- en metaalproductenindustrie In tabel 16 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de basismetaal- en metaalproductenindustrie (SBI 27-28). In de metaalproductenindustrie vinden innovaties met name plaats in de materiaalbewer1 kingstechnieken . De innovativiteit verschilt sterk per branche. Zo is de metaalconstructiebouw aan te merken als niet innovatief, maar de matrijzenbouw juist wel. In het geheel genomen is de basismetaal- en metaalproductenindustrie te beschouwen als een gemiddeld innovatieve sector. De productinnovaties zijn veelal ad hoc oplossingen, die meestal worden geïnitieerd door de afnemers. Slechts een klein deel van de bedrijven maakt eigen producten. Procesinnovaties spelen bij deze groep dan ook een grotere rol. De verwachting van ondernemers is dat het aandeel van de omzet dat in R&D wordt geïnvesteerd in de toekomst groeit. Er lijkt een collectief innovatiebewustzijn op gang te komen. Veel metaalverwerkende bedrijven krijgen zo langzamerhand door dat loonmatiging alleen niet genoeg is om te winnen van lagelonenlanden. Verdergaande loonmatiging maakt het alleen maar moeilijker om enthousiaste mensen naar de metaal te krijgen. De Nederlandse metaalproductenindustrie kan zich wel onderscheiden door innovatie, van zowel het eigen productieproces als de producten voor de opdrachtgevers die daaruit voortkomen. Wie investeert in moderne, hooggeautomatiseerde machines kan een stuk sneller produceren, en zo uit metaal producten maken die tot voor kort technisch helemaal niet mogelijk waren, tegen een prijs die al helemaal niet moge2 lijk was, en daarmee opdrachtgevers verrassen en sterker aan zich binden .
Basismetaal- en metaalproductenindustrie gemiddeld innovatieve sector
Toename innovatie verwacht door collectief innovatiebewustzijn
1
2
Bron: Economisch Bureau ING (2002), Sectorstudie metaalproducten- en machine-industrie, Herziene e 2 druk. Bron: Metaalnieuws (11/12/02).
67
Böhler in Amsterdam komt met het nieuwe roestvast staal M315, dat ondanks zijn trekvastheid en corrosieweerstand goed te verspanen is. Het materiaal kan toegepast worden in bijvoorbeeld de matrijzenbouw, de machinebouw, constructies, montageplaten en gereedschapopnames. Het M315 staal is ontwikkeld om verspaningsproblemen veroorzaakt door het hoge percentage chroom in het materiaal, dat weer nodig is door de grote hoeveelheid koolstof, op te lossen. Bij M315 is daarom van allebei het percentage verlaagd. Bij het verspanen van M315 is, bij gelijke parameters, de slijtage op het gereedschap minder, wat resulteert in minder gereedschapswisseling en verbruik, en wordt er zo’n honderd procent meer gepresteerd. Bij aangepaste verspaningsparameters zorgt de lagere slijtage voor een tot ongeveer twintig procent hogere productiviteit. Bron: Metaalnieuws (2003), nr. 12. tabel 16
innovatieprofiel van de basismetaal- en metaalproductenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
14
10
54
14
11
49
2,6
2,3
2,9
1,9
1,4
2,5
0,7
0,3
1,1
0,6
0,2
0,9
2,0
2,2
1,9
1,4
1,0
1,7
1,0
1,4
0,8
0,6
0,6
0,5
0,1
0,1
0,2
0,1
0,0
0,2
21
nb
nb
23
20
52
3
nb
nb
1
1
8
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
53
50
81
52
50
73
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
38
35
61
61
60
68
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
27
24
54
28
28
30
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
30
29
46
46
46
50
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
21
21
22
37
37
35
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
18
16
21
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
24
21
40
22
14
41
3
47
44
81
45
41
83
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
80
77
92
82
76
90
−
waaronder met procesinnovaties
85
87
83
79
80
80
68
1 e jaar MB + GB
2 e jaar MB
GB
MB + GB
MB
GB
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
55.840
48.200
63.920
64.220
51.440
77.880
1.920
1.745
175
1.970
1.780
190
109.120
56.370
52.750
106.370
55.230
51.140
16.130
6.630
9.500
17.240
7.130
10.110
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
Inzet van middelen voor innovatie Het speurwerk in de metaalsector vindt veelal plaats in het middenbedrijf. Het grootbedrijf daarentegen doet vergeleken met het middenbedrijf meer aan de ontwikkeling van producten en/of processen. Het percentage bedrijven met eigen R&D-personeel is in de basismetaal- en metaalproductenindustrie lager dan gemiddeld. Er zijn beduidend meer bedrijven met eigen R&D-personeel in het grootbedrijf dan in het middenbedrijf. De achterliggende reden is dat de innovatieve werkzaamheden van personeel in het middenbedrijf vaak niet expliciet worden bijgehouden. Het maakt deel uit van de dagelijkse werkzaamheden. Dit maakt het lastig om het percentage R&D-medewerkers te bepalen voor het middenbedrijf. Het grootbedrijf heeft vaak werknemers in dienst die zich uitsluitend bezighouden met R&D met de daarbij horende functieomschrijving. De laatste jaren maken R&D-medewerkers een steeds kleiner deel uit van het personeelsbestand. In 1999 was nog 2,6% uitsluitend bezig met R&D en in 2000 was dit percentage gedaald naar 1,9%. De R&D-uitgaven met eigen personeel, als percentage van de productiewaarde, blijven in beide jaren achter bij die in de totale industrie. De verwachting is dat in 2001 en 2002 door kostenbesparende maatregelen de investeringen in R&D 1 enigszins zullen stagneren . Niet alleen de uitgaven aan R&D met eigen personeel blijven in het grootbedrijf achter op de totale industrie (zie tabel 20, bijlage II), maar ook de innovatie-uitgaven als geheel. In het middenbedrijf zijn de uitgaven aan innovatie iets bovengemiddeld. De innovatie-uitgaven zijn in de meetperiode flink gedaald. De uitgaven aan nieuwe machines om technologisch nieuwe producten te kunnen realiseren, maken in deze sector een vrij groot deel uit van de innovatie-uitgaven. De uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn veel lager dan gemiddeld in de industrie. Vooral het middenbedrijf besteedt nauwelijks onderzoek uit, omdat het gewoonweg de financiële middelen niet heeft. Gezien de lage uitgaven aan eigen en uitbestede R&D is het opmerkelijk dat het gebruik van subsidies in de metaalindustrie amper afwijkt van het industriegemiddelde. Dit komt door de hoge mate waarin de subsidies worden gestimuleerd vanuit de branchevereniging. Een veel gebruikte stimuleringsregel is de Wet Bevordering Speur- en Ont-
R&D blijft achter bij de totale industrie
Innovatie-uitgaven in middenbedrijf iets bovengemiddeld
Gemiddeld gebruik van subsidies
1
Bron: Economisch Bureau ING (2002), Sectorstudie metaalproducten- en machine-industrie, Herziene e 2 druk.
69
wikkelingswerk (WBSO). Daarnaast ondersteunt het Branche Technologie Centrum Me1 taal ondernemers in de metaalindustrie bij het aanvragen van subsidies . Het innovatieproces In de basismetaal- en metaalproductenindustrie is vooral het percentage middelgrote bedrijven met niet-technologische vernieuwingen laag. Bij niet-technologische vernieu2 wingen in de metaalindustrie gaat het bijvoorbeeld om de invoering van ERP-systemen om de bedrijfsprocessen te verbeteren. De grote bedrijven hebben dergelijke niettechnologische vernieuwingen al een aantal jaren geleden ingevoerd. Door de grotere vraag van afnemers naar dergelijke systemen, zal het middenbedrijf de komende jaren een inhaalslag maken. Strategie en marketing zijn jaren een ondergeschoven kindje geweest in het middenbedrijf. Toch raakt het middenbedrijf zich steeds meer bewust van het feit dat strategie en marketing twee belangrijke concepten zijn. In vergelijking met 1999 is dan ook een vooruitgang waarneembaar. De kwaliteit-prijsverhouding van bijna alle metaalverwerkende bedrijven is bekend door de toegenomen transparantie op de markt. Doordat deze verhouding toch al bekend is, hoeven bedrijven minder in marketing te investeren. Dit is een mogelijke verklaring voor het geringe percentage marketingaanpassingen. De nieuwe technologieën vereisen andere kwalificaties van het personeel. Bijvoorbeeld traditioneel lassen vraagt veel ambacht, maar laserlassen vraagt om programmering. Dit vraagt andere kennis van het personeel. Bedrijven nemen nieuw personeel in dienst of zetten het huidige personeel op andere posities in het bedrijf in. Dit zorgt voor reorganisaties, maar leidt vooral ook door de nieuwe koers tot managementaanpassingen. Alhoewel het percentage bedrijven met esthetische productvernieuwingen in de basismetaal- en metaalproductenindustrie lager is dan gemiddeld, wordt er steeds meer aandacht besteed aan esthetische vernieuwingen, bijvoorbeeld het design van een boormachine.
Relatief weinig niettechnologische vernieuwingen in middenbedrijf
Toenemende aandacht voor strategie en esthetische productaanpassingen
Output van innovatie In het middenbedrijf zijn er weinig bedrijven met gerealiseerde innovaties. In de periode 1996-2000 realiseerde iets meer dan 40% van de bedrijven een proces- of productinnovatie. In de totale industrie geldt dit voor iets meer dan de helft van de middenbedrijven. In beide meetjaren legt het grootbedrijf zich meer toe op productinnovatie dan procesinnovatie. Voorheen realiseerde het middenbedrijf meer procesinnovaties dan productinnovaties. De laatste jaren is de kloof tussen het percentage gerealiseerde product- en procesinnovaties afgenomen.
Middenbedrijf realiseert weinig innovaties
Conclusie De basismetaalindustrie bestaat voornamelijk uit grote bedrijven, terwijl in de metaalproductenindustrie kleinschaligheid domineert. De innovativiteit in de basismetaal- en metaalproductenindustrie verschilt sterk per sector. Over de gehele linie genomen is de metaalsector een iets benedengemiddeld innovatieve sector. Alhoewel de gerealiseerde innovaties de afgelopen jaren vrij stabiel zijn gebleven, laten de middelen voor innovatie en de innovativiteit van bedrijfsprocessen een daling zien. Productinnovaties gebeuren vaak ad hoc en op initiatief van afnemers. Procesinnovaties spelen een veel grotere rol.
1
2
70
Bron: http://www.btc.nl. ERP-systemen (Enterprise Resource Planning) zijn pakketten die de bedrijfsvoering over de gehele breedte ondersteunen door verwerking van de informatie rond de goederenstromen en financiële stromen.
Als het gaat om niet-technologische vernieuwingen, waren vooral strategie en marketing jarenlang niet belangrijk, maar de laatste jaren is hier steeds meer aandacht voor.
71
16
Machine- en apparatenindustrie
Structuur De machine- en apparatenindustrie omvat een breed cluster aan bedrijven die zijn te segmenteren naar product/markt en gebruiksdoel. Voorbeelden zijn fabrikanten van landbouwmachines, motoren, pompen en compressoren, hijs-, hef- en andere transportwerktuigen, machines en apparaten voor koeltechniek en klimaatregeling, gereedschapswerktuigen en machines voor de voedingsmiddelenindustrie. Een belangrijk deel van het middenbedrijf in deze bedrijfstak produceert apparaten en andere machineonderdelen die zij toeleveren aan veelal tot het grootbedrijf behorende bouwers van complete machines en productiesystemen. Een minderheid van de bedrijven fabriceert onder eigen merk. Het vervaardigen van producten naar specificatie van de klant is kenmerkend voor de machine- en apparatenindustrie. Hiervoor zijn vaak geen grote bedrijven nodig. Kleinschaligheid voert de boventoon in de machine- en apparatenindustrie. Deze kleinschalige producties vragen meer arbeidsinzet, met name van hoger geschoolden, en leveren meer toegevoegde waarde, maar minder omzet. Massaproductie vindt in deze tak van industrie nauwelijks nog plaats in Nederland. Deze is bijna geheel verplaatst naar lagelonenlanden. De bedrijven die werkzaam zijn binnen de machine- en apparatenindustrie hebben dan ook vaak een relatief sterke internationale oriëntatie. De machine- en apparatenbouw omvat in het laatste meetjaar 1.390 middelgrote en grote ondernemingen met bijna 85.900 werknemers. Dit is een lichte stijging ten opzichte van het voorgaande jaar. In de totale industrie daalde de werkgelegenheid in het middenbedrijf. Ook het grootbedrijf in de machine- en apparatenindustrie maakte een positieve werkgelegenheidsontwikkeling door. De productiewaarde van het middenbedrijf bedroeg in 2000 ongeveer 5,6 miljard euro, die van grote bedrijven 7,7 miljard euro (tabel 17).
Middenbedrijven veelal toeleveranciers van het grootbedrijf
Vooral kleinschalige en specifieke productie in de machine- en apparatenindustrie
Positieve ontwikkeling van de werkgelegenheid
Innovatie in de machine- en apparatenindustrie In tabel 17 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de machine- en apparatenindustrie (SBI 29). De machine- en apparatenindustrie is veel innovatiever dan de rest van de industrie (zie tabel 20, bijlage II) en relatief sterk gericht op productinnovatie. Alhoewel de innovaties in de machine- en apparatenbouw breed zijn, ligt vaak dezelfde basistechnologie ten grondslag aan deze innovaties: het meten van fysische grootheden. Veel innovaties in andere sectoren zijn afgeleid van de mate van de innovativiteit van machines en apparaten. De machines worden steeds complexer, onder meer omdat ze steeds vaker uitgerust worden met elektronische componenten. Deze integratie van mechanica met elektronica (maar ook optica en informatica) wordt mechatronica genoemd. De machine- en apparatenbouw moet zijn innovaties met name uit de toepassing van de voornoemde 1 technologieën halen .
Bovengemiddeld innovatief met een sterke focus op productinnovatie
Innovatie vooral door invoering van mechatronica
1
Bron: Economisch Bureau ING (2002), Sectorstudie metaalproducten- en machine-industrie, Herziene e 2 druk.
73
SKF Development Centre Mechatronics uit Nieuwegein, onderdeel van SKF Engineering & Research, ontwikkelde een volledig hydrauliekvrije vorkheftruck. Het gaat hierbij om een totaalconcept: de aandrijving in de rijrichtingen is elektromechanisch en de verticale aandrijving voor het heffen is dat ook, evenals het stuurmechanisme. Alle overbrenging gebeurt met elektronische impulsen. Het belangrijkste voordeel van de hydrauliekvrije opzet is de besparing op de energiekosten. Daarnaast is de stuurkolom veel kleiner, is er nauwelijks tot geen geluidsproductie en het onderhoud is eenvoudig. Het volledig hydrauliekvrije voertuig is geschikt voor een veelheid aan toepassingen in bijvoorbeeld de landbouw en het grondverzet. Bron: SKF (www.skfusa.com/industrial-vehicles) en Electronics & Automation 2003 (www.eabeurs.nl/beurskrant.pdf) .
tabel 17
innovatieprofiel van de machine- en apparatenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
36
31
77
30
23
82
7,0
6,0
8,1
6,8
4,7
8,9
2,9
1,0
4,3
3,3
0,9
5,1
4,1
2,2
5,6
4,6
1,9
6,5
0,6
0,5
0,7
0,3
0,5
0,1
0,6
0,2
0,9
0,7
0,1
1,1
43
nb
nb
44
39
82
2
nb
nb
3
2
12
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
71
68
91
56
53
75
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
48
46
60
65
66
58
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
47
44
68
27
25
38
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
35
33
53
51
48
61
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
22
22
24
31
30
35
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
20
20
22
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
25
23
33
25
24
30
3
72
70
92
63
59
98
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
95
95
99
97
97
97
−
waaronder met procesinnovaties
57
56
60
49
47
61
74
1 e jaar MB + GB
2 e jaar MB
GB
MB + GB
MB
GB
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
51.370
47.510
55.400
52.970
49.560
56.420
1.280
1.120
160
1.390
1.230
160
80.800
41.290
39.510
85.900
43.270
42.630
11.430
5.060
6.380
13.320
5.560
7.750
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
Sterke nadruk op R&D in het grootbedrijf
Minder aanschaf van nieuwe machines
Veel uitbesteed onderzoek Groot beroep op nationale technologiesubsidies
Inzet van middelen voor innovatie De machine- en apparatenindustrie telt veel bedrijven met eigen R&D-personeel (dit blijkt uit een vergelijking van tabel 17 met tabel 20, bijlage II). Vooral het grootbedrijf in de machine- en apparatenbouw kent een hoog percentage bedrijven met eigen R&Dpersoneel. Het grootbedrijf heeft zich de laatste decennia moeten onderscheiden op basis van R&D door de toenemende internationale concurrentie, waardoor er relatief veel aandacht is besteed aan R&D. Het middenbedrijf opereert minder internationaal en legt minder nadruk op R&D. Opvallend is het sterk bovengemiddelde percentage R&Dmedewerkers in het middenbedrijf van deze bedrijfstak: bijna 5% van de werkgelegenheid, tegen een industriegemiddelde van ruim 2%. Toch is een dalende tendens van het aantal middenbedrijven met eigen R&D-personeel waarneembaar. De aanschaf van machines voor eigen gebruik blijft, met name in het middenbedrijf, achter. In het tweede jaar zijn nog minder machines aangeschaft dan in het eerste jaar. Dit ligt voor de hand omdat de nadruk steeds meer komt te liggen op productie van kleine series en massaproductie meer en meer wordt uitbesteed aan lagelonenlanden. De uitgaven aan uitbesteed onderzoek liggen bij de machine- en apparatenbouw hoger dan in de gemiddelde industrie. Regelmatig besteedt het grootbedrijf het speurwerk uit aan een universiteit, terwijl het zelf het product ontwikkelt. De machine- en apparatenbouwers doen meer dan gemiddeld een beroep op nationale technologiesubsidies. De internationale concurrentiepositie is sterk afhankelijk van de mate waarin bedrijven in staat zijn om technologische vernieuwingen te realiseren. Om dit te realiseren heeft de overheid een aantal technologiestimuleringsprogramma’s doorgevoerd, zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), met het MKB als primaire doelgroep en deze bedrijfstak als een belangrijke focus. Daarnaast zijn de technologiesubsidieregelingen de afgelopen jaren toegankelijker geworden. Er zijn veel minder Europese dan Nederlandse subsidies aangevraagd. Veel machine- en apparatenbouwers ervaren het aanvragen van Europese subsidies als een omslachtige procedure.
75
Het innovatieproces Als het gaat om de innovativiteit van bedrijfsprocessen, blijft de machine- en apparatenbouw iets dichter bij het gemiddelde van de industrie. Vooral in de periode 19961998 had men veel aandacht voor niet-technologische vernieuwingen. De afgelopen jaren nam het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen af. Het aandeel middenbedrijven dat strategieaanpassingen heeft doorgevoerd is de afgelopen jaren wel sterk toegenomen. Deze bedrijven hebben zich de laatste jaren meer moeten toeleggen op de productie en toelevering van kleine series. Het grootbedrijf liet een lichte daling van de strategieaanpassingen zien. De conjuncturele topjaren zorgden voor een afname van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen. Het heeft 1 geen zin voor bedrijven om een goedlopende formule te veranderen . Ondanks de gunstige economie in de periode 1996 tot en met 2000 hebben in het tweede jaar opvallend meer bedrijven gereorganiseerd of het management aangepast.
Daling van het aandeel bedrijven met niettechnologische vernieuwingen. Veel strategieaanpassingen in het middenbedrijf
Output van innovatie Het aandeel grote bedrijven met gerealiseerde innovaties is hoger dan het industriegemiddelde. Door een afname van de procesinnovaties en de productie van kleine series daalde het percentage middenbedrijven met gerealiseerde innovaties. In de machine- en apparatenindustrie vinden veel meer productinnovaties dan procesinnovaties plaats. De productinnovaties zijn vooral het gevolg van de vele doorgevoerde elektronische vernieuwingen. In het verlengde van productinnovaties in deze sector vinden de procesinnovaties vaak plaats bij klanten die een product hebben aangeschaft.
Hoge innovatieoutput
Conclusie De machine- en apparatenindustrie is een buitengewoon innovatieve sector vergeleken met de totale industrie. De nadruk ligt vooral op productinnovatie. De toenemende internationale concurrentie heeft gezorgd voor stimuleringsprogramma’s van de overheid en een betere toegang tot subsidieregelingen. Vooral het grootbedrijf heeft hier dankbaar gebruik van gemaakt. De grote bedrijven hebben zich meer gericht op R&D en realiseerden meer innovaties. De productie vindt steeds meer plaats in landen met lage lonen, waardoor de aanschaf van machines daalde. In Nederland blijft alleen de kleinschalige maar hoogwaardige productie over.
1
76
Het beeld van een daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen, wordt versterkt doordat in het eerste meetjaar de bedrijven niet gevraagd werden naar het percentage esthetische aanpassingen. Deze aanpassingen werden in het eerste meetjaar waarschijnlijk veelal meegenomen in het percentage marketingaanpassingen. Door toevoeging van het percentage esthetische aanpassingen in het tweede meetjaar is een duidelijk onderscheid aangebracht. Het gevolg is dat het percentage bedrijven met marketingaanpassingen een sterke daling laat zien.
17
Elektrotechnische en medische-apparatenindustrie
Structuur De elektrotechnische en medische-apparatenindustrie is aan de ene kant relatief kleinschalig. Ruim 80% van de bedrijven heeft minder dan 10 werknemers in dienst (deze bedrijven worden hier verder buiten beschouwing gelaten). Aan de andere kant zijn er in deze sector ook een aantal zeer grote bedrijven die een groot deel van de werkgelegenheid en de productie verzorgen. Bedrijven in deze sector houden zich bezig met de vervaardiging van diverse elektrotechnische en medische apparaten, variërend van computers en telecommunicatieapparatuur tot protheseartikelen en lampen. Het grootbedrijf is daarbij vooral sterk in de vervaardiging van meet-, regel- en controleapparatuur, kantoormachines en computers en in de vervaardiging van schakel- en verdeelinrichtingen. Het middenbedrijf houdt zich ook vaak bezig met de vervaardiging van meet-, regel- en controleapparatuur en daarnaast vooral met de vervaardiging van medische apparaten en instrumenten en orthopedische en protheseartikelen. Vaak werken deze bedrijven als toeleverancier voor onder andere de machine- en apparatenindustrie. Alhoewel het aantal ondernemingen in de elektrotechnische en medischeapparatenindustrie groeit, loopt het aantal werknemers in het middenbedrijf terug als gevolg van automatisering en een toenemend gebruik van inleenkrachten (tabel 18). De arbeidsproductiviteit in deze sector is vrij hoog. De gemiddelde arbeidsproductiviteit ligt in de industrie weliswaar iets hoger, maar deze wordt zeer sterk omhooggetrokken door de arbeidsproductiviteit in de aardolie-industrie.
Kleinschalig maar ook aantal zeer grote bedrijven
Bedrijven zijn vaak toeleverancier
Aantal ondernemingen groeit maar werkgelegenheid loopt terug
Innovatie in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie In deze branche is productinnovatie van nature heel belangrijk, bedrijven concurreren vooral op technologie. Maar daarnaast krijgt procesinnovatie steeds meer aandacht. Brancheorganisatie Holland Elektronika legt als onderdeel van de NEVAT (Nederlandse Vereniging Algemene Toelevering) ook sterk de nadruk op organisatorische innovatie. En dan gaat het met name om het verbeteren van de afstemming bij toeleveren en uitbesteden. Door deze afstemming te verbeteren kan de winst worden verhoogd en kunnen de time-to-market en de levertijden van producten worden verkort. Hiervoor wordt veel ICT ingezet. Deze sector profiteert hierbij duidelijk van de groeiende mogelijkheden op het gebied van datacommunicatie. De meeste productinnovatie in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie komt voort uit één of meer van de volgende trends: 1 − integratie van technologieën: Embedded software , maakt bijvoorbeeld steeds meer deel uit van elektrotechnische producten − miniaturisering: producten worden steeds kleiner, de afmetingen worden steeds meer bepaald door wat nog te hanteren is − draadloze communicatie tussen producten.
Productinnovatie heel belangrijk, maar aandacht voor organisatorische innovatie neemt toe
Drie trends zorgen voor eindeloze variatiemogelijkheden bij productinnovatie
Deze drie trends zorgen er gezamenlijk voor dat er een eindeloze variatie van producten te ontwikkelen is. In tabel 18 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatiepro-
1
Embedded software is de software die is geïntegreerd in producten. Deze software draait dus niet op een PC maar op een in het product geïntegreerde chip.
77
fiel van het midden- en grootbedrijf in de elektrotechnische en medischeapparatenindustrie (SBI 30-33). Het bedrijf Double Lux in Appingedam heeft een product ontwikkeld waarmee door de plaatsing van spiegelreflectoren op kale tl-buizen het rendement van de bestaande lampen verhoogd kan worden. Het resultaat is volgens het bedrijf maar liefst 100 procent meer lichtopbrengst. Met andere woorden: je kunt 50 procent van de verlichting uitschakelen, terwijl de lichtopbrengst op de werkvloer gelijk blijft. De energiekosten worden daarmee gehalveerd, zodat de investering zich in veel gevallen binnen een jaar terugverdient. Bijkomend voordeel is dat het licht – door de overkapping – gelijkmatiger over de ruimte wordt verdeeld, zodat er een rustiger lichtbeeld ontstaat dan bij vrij stralende lampen. Bron: Innovisie december 2002.
tabel 18
innovatieprofiel van de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
36
30
74
39
32
82
15,8
6,1
18,6
17,0
5,6
20,1
8,2
2,2
9,1
8,1
1,7
9,0
10,2
3,9
11,2
11,1
3,8
12,2
0,7
0,7
0,7
0,7
0,6
0,7
1,1
0,5
1,2
1,6
0,4
1,8
41
nb
nb
46
41
76
10
nb
nb
7
5
22
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
68
66
83
60
57
79
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
42
73
69
67
80
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
49
47
57
27
25
36
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
36
33
56
48
43
68
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
21
18
36
34
34
34
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
25
26
21
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
39
36
53
35
29
57
3
80
77
100
69
64
99
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
92
92
94
99
99
96
−
waaronder met procesinnovaties
60
57
73
65
63
73
78
1 e jaar MB + GB
2 e jaar MB
GB
MB + GB
MB
GB
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
61.310
48.190
65.050
63.280
50.910
66.670
605
525
80
635
545
90
83.360
18.530
64.830
84.520
18.180
66.340
15.490
2.090
13.410
17.750
2.270
15.480
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
Zeer hoge scores op inputmaatstaven
Innovaties uit deze sector vaak van invloed op innovaties in andere sectoren
Innovatie lijkt voor middenbedrijven duur en complex te worden
Gebruik subsidies hoog maar zou waarschijnlijk beter kunnen
Inzet van middelen voor innovatie De elektrotechnische en medische-apparatenindustrie zet traditioneel veel middelen in voor innovatie. Als we tabel 18 vergelijken met het innovatieprofiel van de totale industrie (tabel 20, bijlage II) zien we dat de bedrijven in deze subsector niet alleen vaker eigen R&D-personeel hebben dan gemiddeld, maar dat ze ook meer R&D-personeel in eigen huis hebben. Maar ook de innovatie-uitgaven, waaronder de uitgaven aan uitbesteed onderzoek en de uitgaven aan eigen R&D, liggen fors boven het gemiddelde. In het grootbedrijf nemen de scores op inputmaatstaven, in tegenstelling tot bij veel andere subsectoren, ook nog steeds toe. Dit is niet verbazingwekkend. Innovatie in de totale industrie berust steeds meer op elektronica en ICT. Door de groeiende mogelijkheden van elektrotechniek en ICT en de sectoroverstijgende invloed van innovaties in deze sector wordt onder meer de inzet van R&D-mensen gestimuleerd. Een belangrijk belemmering voor innovatie in deze sector is dan ook de schaarste aan technisch opgeleide medewerkers. Dat de ontwikkeling van het middenbedrijf wat betreft de inzet van middelen voor innovatie achterblijft kan erop wijzen dat de kosten van innovatie te hoog worden voor kleinere bedrijven. Hiervoor zijn drie oorzaken aan te wijzen. Ten eerste is er de krapte op de arbeidsmarkt waardoor goede techneuten duurder worden en naar het grootbedrijf trekken. Ten tweede worden innovatieprojecten steeds complexer, doordat producten steeds kleiner worden en er steeds meer mogelijk is, maar ook doordat er steeds meer eisen worden gesteld aan het functioneren van producten. Ten derde worden de terugverdientijden steeds korter. Producten volgen elkaar steeds sneller op. De ontwikkelkosten moeten daarom in kortere tijd worden terugverdiend. Hierdoor kunnen vaak alleen de grotere bedrijven de risico’s van productontwikkeling nog beheersen. Hun afzetmarkt is groter en daarmee ook de mogelijkheden om investeringen terug te verdienen. Er wordt in deze sector veel gebruik gemaakt van technologiesubsidies, maar het verschil met het industriegemiddelde is minder groot dan je op basis van het verschil in innovatie-uitgaven zou verwachten. Wellicht dat de innovativiteit van deze sector nog verder versterkt zou kunnen worden als met name het middenbedrijf de weg naar de beschikbare technologiesubsidies zou weten te vinden.
79
Veel aandacht voor niet-technologische innovatie, maar neemt wel af
Daling aantal partnerships
Veel gerealiseerde innovaties, maar middenbedrijf valt terug
Sterk bovengemiddeld innovatief, maar ontwikkeling middenbedrijf is zorgwekkend
80
Het innovatieproces De aandacht die er in deze branche wordt besteed aan organisatorische innovatie blijkt direct uit tabel 18. In vergelijking met de totale industrie hebben in de tweede meetperiode veel bedrijven in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie strategieaanpassingen doorgevoerd. Sowieso is de aandacht voor niet-technologische innovaties in deze sector hoog. Het percentage bedrijven dat niet-technologische vernieuwingen doorvoert neemt wel iets af. Het lijkt erop dat vooral díe bedrijven met niet-technologische vernieuwingen doorgaan die op meerdere terreinen tegelijk niet-technologische vernieuwingen doorvoeren. De daling van het aantal partnerships zou verklaard kunnen worden doordat steeds meer bedrijven in buitenlandse handen zijn. In die gevallen dicteert het moederbedrijf vaak met wie wordt samengewerkt of neemt het zelf de R&D over. Output van innovatie Zoals aan de hand van de sterk bovengemiddelde inzet van financiële en personele middelen te verwachten valt, realiseren bedrijven in deze sector vaak innovaties. In het grootbedrijf geldt dit zelfs voor bijna alle bedrijven. In het middenbedrijf is het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties wel fors teruggelopen. Innoveren wordt voor het middenbedrijf vaak te duur, dat zie je terug in de output. De innovatieve bedrijven die overblijven, innoveren wel vaker op zowel proces- als productgebied. Procesinnovatie is een van de weinige methoden om kosten te besparen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er in het middenbedrijf meer aandacht is voor procesinnovatie dan voorheen. Conclusie De elektrotechnische en medische-apparatenindustrie in haar geheel is bovengemiddeld innovatief. Deze sector scoort hoog op zowel input-, proces- als outputmaatstaven. Veel van de productinnovaties uit deze sector leiden bovendien in andere sectoren van de industrie tot procesinnovaties. Een zorgelijke ontwikkeling is wel dat de innovativiteit van het middenbedrijf in deze sector duidelijk afneemt. Juist in een tijd waarin de concurrentie van in het buitenland gevestigde toeleveranciers steeds sterker wordt, zouden deze bedrijven moeten investeren in innovatie. Het risico is anders groot dat ze op termijn de concurrentie met bedrijven uit landen waar de lonen lager liggen niet meer aan zullen kunnen.
18
Transportmiddelenindustrie
Structuur De transportmiddelenindustrie omvat zo’n 500 bedrijven waar minstens tien personen werkzaam zijn. Binnen deze bedrijfstak steken twee clusters er duidelijk bovenuit, namelijk bouw en reparatie van (commerciële) schepen, en carrosseriebouw, inclusief fabricage van aanhangwagens en opleggers. Daarnaast zijn bouwers en reparateurs van sport- en recreatievaartuigen nog goed vertegenwoordigd. In totaal circa 44.760 werknemers in het midden- en grootbedrijf realiseren met elkaar een productiewaarde van bijna 11,5 miljard euro (tabel 19). Afgezien van de 500 wat grotere bedrijven is er in de bedrijfstak nog een groot aantal bedrijven aanwezig met minder dan tien werknemers. Deze zijn vooral sterk vertegenwoordigd bij de bouw en reparatie van sport- en recreatievaartuigen. Op deze groep wordt in de onderhavige publicatie niet ingegaan.
Vooral bouw en reparatie van schepen en carrosseriebouw sterk vertegenwoordigd in midden- en grootbedrijf
Innovatie in de transportmiddelenindustrie In de carrosseriebouw ligt het accent bij innovatie-inspanningen op onderzoek naar en ontwikkeling van lichtgewicht constructies. In de scheepsbouw gaat ontwerpen vaak gepaard met testen van modellen en wordt gezamenlijk onderzoek gedaan naar energiebesparende technieken. Verder zit innovativiteit er vooral in de organisatie van het totale productieproces. Daar is een groot aantal uitvoerders en onderaannemers (van cascobouwers tot elektronicaspecialisten) bij betrokken, wat een premie zet op de kwaliteit van het management van het totale proces, en dus op innovaties die de complexiteit helpen beheersen: met name automatisering via ontwerpprogrammatuur die aan1 sluit op die van (toe)leveranciers en ERP en ERP-achtige toepassingen. In tabel 19 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de transportmiddelenindustrie (SBI 34-35).
In de scheepsbouw veel aandacht voor innovatie in de organisatie van het totale proces
1
ERP-systemen (Enterprise Resource Planning) zijn pakketten die de bedrijfsvoering over de gehele breedte ondersteunen door verwerking van de informatie rond de goederenstromen en financiële stromen.
81
tabel 19
innovatieprofiel van de transportmiddelenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
21
13
71
22
14
65
7,5
2,9
9,4
4,5
2,7
5,3
1,4
0,4
1,6
1,0
0,5
1,2
2,0
1,3
2,2
1,9
1,1
2,1
0,3
0,4
0,3
0,2
0,3
0,2
0,3
0,1
0,4
0,5
0,0
0,6
28
nb
nb
28
19
73
4
nb
nb
4
3
9
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
63
58
85
47
41
84
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
46
44
57
50
46
62
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
43
41
53
23
24
21
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
27
22
54
52
53
50
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
17
16
23
28
19
52
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
21
21
21
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
25
20
42
20
12
43
3
55
49
100
56
50
90
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
90
88
98
99
100
96
−
waaronder met procesinnovaties
60
57
71
65
66
65
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
*
63.240
43.300
71.770
67.560
46.760
76.660
515
445
70
505
425
80
47.780
14.310
33.470
44.760
13.610
31.140
10.720
2.190
8.530
11.450
2.210
9.240
De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren.
1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
82
Inzet van middelen voor innovatie Een vergelijking met de cijfers van de totale industrie (zie tabel 20, bijlage II) laat zien dat het grootbedrijf in de transportmiddelenindustrie met zijn R&D-inspanning achterblijft bij het industriegemiddelde. Voor het middenbedrijf in de sector liggen de scores op of zelfs iets boven dit gemiddelde. Dat met name het grootbedrijf in de transportmiddelenindustrie wat minder uit de vergelijking komt is mede toe te schrijven aan de hoge R&D-investeringen van het grootbedrijf in de chemische, de elektrotechnische en de machine-industrie: die jagen het gemiddelde van het totale industriële grootbedrijf op. Opvallend, zeker gezien hun benedengemiddelde R&D-inspanning, is het grote aantal ondernemingen in het grootbedrijf binnen de sector dat gebruik maakt van Nederlandse technologiesubsidies: 73%, bij een industriegemiddelde van 52%. Zowel de scheepsals de carrosseriebouw heeft een aantal mede met subsidies gefinancierde (collectieve) innovatieprojecten lopen, gecoördineerd door de brancheorganisatie. Voor de transportmiddelenindustrie stonden ten tijde van de metingen veel subsidiemogelijkheden open, niet alleen van het Ministerie van Economische Zaken, maar ook van Verkeer & Waterstaat. Momenteel is dat duidelijk minder, onder meer door een inperking van de 1 Vamil-regeling . Deze inperking beïnvloedt met name de carrosseriebouw negatief. De jongste innovatiegegevens wijzen op teruglopende investeringen in de transportmiddelenindustrie als geheel. Dat blijkt uit de daling in het aandeel van R&D-medewerkers en de uitgaven voor R&D, overigens voornamelijk bij het grootbedrijf. Maar ook vergeleken met een eerdere innovatiemeting (gegevens van 1997) is het R&D-gehalte van de transportmiddelenindustrie licht, maar onmiskenbaar afgenomen, ook in het middenbedrijf.
Aandacht van het middenbedrijf voor investeringen in innovatie is bovengemiddeld
Veel gebruik van technologiesubsidies
Investeringen in innovatie lopen terug
Het innovatieproces Het aandeel van bedrijven die vernieuwingen van niet-technologische aard hebben doorgevoerd ligt in de transportmiddelenindustrie iets beneden het gemiddelde van de Nederlandse industrie in zijn totaliteit. Het verschil komt volledig voor rekening van het middenbedrijf. Bij de afzonderlijke aspecten scoren de middenbedrijven in deze sector benedengemiddeld. Van de grote bedrijven heeft een bovengemiddeld aantal managementaanpassingen doorgevoerd. De ontwikkeling die voor deze bedrijfstak naar voren komt (tabel 19) is in de eerste plaats het sterk stijgende aantal reorganisaties en managementaanpassingen in het middenbedrijf in de transportmiddelenindustrie (van 22% naar 53%), terwijl het aandeel bedrijven met niet-technische vernieuwingen juist afneemt. Een mogelijke verklaring is de concentratie in de scheepsbouw, waarbij een aantal werven in andere handen is overgegaan. Bij de grote bedrijven in de sector vinden meer managementaanpassingen plaats.
Vrij beperkte aandacht voor niettechnologische vernieuwing
Output van innovatie Wat betreft het aandeel bedrijven met gerealiseerde innovaties wijkt de transportmiddelenindustrie nauwelijks af van het industriegemiddelde, maar is er ten opzichte van de vorige meting bij het grootbedrijf in deze sector wel sprake van een zekere teruggang. Die bedrijven overtreffen overigens wel nog steeds het industriegemiddelde. Bij het middenbedrijf valt op dat bij de gerealiseerde innovaties zowel het aandeel dat betrekking heeft op product- als het aandeel dat betrekking heeft op procesinnovatie is
Het percentage grootbedrijven met gerealiseerde innovaties neemt iets af
1
Vamil staat voor willekeurige afschrijving milieu-investering. De Vamil-regeling biedt ondernemers een liquiditeits- en rentevoordeel. Ze kunnen de betaling van inkomsten- of vennootschapsbelasting uitstellen door het fiscaal vrij (willekeurig) afschrijven van bepaalde milieu-investeringen.
83
toegenomen. Dit wijst op toenemende integratie van product- en procesinnovaties, doordat productinnovaties vragen om gelijktijdige aanpassing van de toe te passen productietechniek.
De transportmiddelenindustrie is vrij gemiddeld innovatief
84
Conclusie In de transportmiddelenindustrie houden veel bedrijven zich bezig met innovatie, maar de daarvoor uitgetrokken bedragen zijn laag. Het is een bedrijfstak die efficiënt met zijn innovatie-inspanningen omspringt: ondanks de wat beperktere middelen voor innovatie-inputs liggen de outputs (gerealiseerde innovaties) op een gemiddeld niveau. Het handig combineren van elders ontwikkelde producten speelt er een belangrijke rol, gecombineerd met collectieve research in brancheverband.
Bijlagen
85
Bijlage I Statistische afbakening van de subsectoren Per sector zijn de subsectoren vermeld volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voedings- en genotmiddelenindustrie 15
Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
16
Verwerking van tabak
Textiel- en kledingindustrie 17
Vervaardiging van textiel
18
Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont
19
Vervaardiging van leer en lederwaren (excl. kleding)
Bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie 20
Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk (geen meubels)
26
Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten
36
Vervaardiging van meubels, vervaardiging van overige goederen n.e.g. (excl. sociale werkvoorziening)
37
Voorbereiding tot recycling
Papier- en kartonindustrie 21
Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren
Grafische industrie 22
Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media
Aardolie-industrie 23
Aardolie- en steenkoolverwerkende industrie; bewerking van splijt- en kweekstoffen
Chemische industrie 24
Vervaardiging van chemische producten
Rubber- en kunststofindustrie 25
Vervaardiging van producten van rubber en kunststof
87
Basismetaal- en metaalproductenindustrie 27
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
28
Vervaardiging van producten van metaal (geen machines en transportmiddelen)
Machine- en apparatenindustrie 29
Vervaardiging van machines en apparaten
Elektrotechnische en medische-apparatenindustrie 30
Vervaardiging van kantoormachines en computers
31
Vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden
32
Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatie-apparaten en -benodigdheden
33
Vervaardiging van medische apparaten en instrumenten, orthopedische artikelen e.d., precisie- en optische instrumenten en uurwerken
Transportmiddelenindustrie
88
34
Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers
35
Vervaardiging van transportmiddelen (geen auto's, aanhangwagens en opleggers)
Bijlage II Innovatieprofiel totale industrie
tabel 20
innovatieprofiel van de totale industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) 1 e jaar
2 e jaar
MB + GB
MB
GB
MB + GB
MB
GB
20
15
55
19
14
51
5,8
2,8
7,8
5,3
2,1
7,4
1,9
0,5
2,3
1,7
0,4
2,1
3,1
1,8
3,5
2,7
1,2
3,1
0,7
1,0
0,6
0,4
0,6
0,3
0,3
0,1
0,4
0,4
0,1
0,5
24
nb
nb
25
20
52
3
nb
nb
3
2
11
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
64
61
86
54
50
79
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
44
41
64
60
59
66
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen*
42
39
59
32
31
35
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
34
32
50
47
45
58
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
21
21
27
29
28
32
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
nb
nb
nb
26
26
27
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
24
20
41
24
19
39
3
57
54
79
55
51
78
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
−
waaronder met productinnovaties
87
85
93
87
86
91
−
waaronder met procesinnovaties
74
73
80
71
69
76
75.460
53.190
89.930
85.990
56.450
105.180
10.120
8.660
1.390
10.220
8.740
1.480
743.550
295.030
448.520
741.770
293.380
448.390
169.940
43.870
126.070
199.810
48.790
151.010
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
* De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3 = 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM/CBS.
89
Bijlage III Samenvattend overzicht vergelijking sectoren tabel 21
vergelijking tussen de industriële sectoren in het midden- en grootbedrijf op de verschillende innovatiemaatstaven
Input (Totaaloordeel)
VG
TK
BM
PK
G
A
C
RK
MP
MA
EM
TM
-↓
-↓
-↑
-↓
-↓
+↓
+↓
-↓
-↓
+↑
+↑
0↓
-↓
-↓
-↑
nb
-↓
nb
+↓
+↓
-
+↓
+↑
+↑
-↓
-↓
-↑
-↓
-↓
+↑
+↓
-↓
-↓
+↓
+↑
-↓
-=
-↓
-↑
-↓
-↓
-↓
+↓
-↓
-↓
+↑
+↓
-↓
-↓
-↑
-↑
-↑
-↓
-↓
+↓
-↓
-↓
+↑
+↑
-↓
-↓
+=
+↑
+↑
+↓
-↓
-↓
+↑
+↓
-↓
+=
-↓
-=
-=
-↑
-=
-=
-↓
+↓
-=
-=
+↑
+↑
+↑
-↑
-↑
-↑
+↑
-↓
+↑
+↓
+↓
-↑
+↑
+↑
+=
0↑
+↑
0↑
0↓
-↓
+↓
+↓
+↑
-↓
0↑
+↓
0=
+↓
+↑
-↓
+↑
-↓
+↑
+↓
+↑
-↑
+↓
+↓
-↓
+↓
+↑
-↓
+↓
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
-↓
% bedrijven met strategieaanpassingen
-↓
+↑
-↑
+↑
+↑
+↑
+↓
+↑
-=
+↑
+↑
-↓
% bedrijven met marketingaanpassingen*
+↓
-↓
-↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
-↑
-↓
-↓
-↓
% bedrijven met reorganisatie
+↑
+↑
-↑
+↑
-↓
+↑
+↓
0↑
-↑
+↑
+↑
-↑
% bedrijven met managementaanpassingen
-↓
-↓
-↑
+↑
-↓
-↓
+↑
-↓
+↑
+↑
+↑
-↑
+ nb
+ nb
+ nb
- nb
- nb
+ nb
+ nb
+ nb
- nb
- nb
- nb
- nb
-↑
+↑
-↓
+↑
-↑
+↑
+↓
+↑
-↓
+=
+↓
-↓
-↓
-↑
+↑
+↑
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
+↑
-↓
-↑
+↑
+↑
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
+↑
-↓
0↑
-↑
+↑
-↓
+=
+↓
+↓
-↓
+↓
+↓
+↑
-↓
-↑
+↑
+↑
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
-↓
+↓
-↑
-↓
-↑
-↑
0=
-↓
+↓
+↓
+↓
-↓
+=
+=
0↓
% bedrijven met eigen R&D-personeel
1
%R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde
1
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde
2
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies
2
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
Proces (Totaaloordeel) % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
% bedrijven met esthetische productaanpassingen % innovatoren dat partnership is aangegaan
3
Output (Totaaloordeel) % bedrijven met gerealiseerde innovaties (proces- en productinnovaties)
3
% bedrijven met productinnovaties % bedrijven met procesinnovaties Totaaloordeel innovativiteit
3
3
1
1999, 2000
VG
voedings- en genotmiddelenindustrie
2
1998, 2000
TK
textiel- en kledingindustrie
3
1996-1998, 1998, 2000
BM
bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie
*
De daling van het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is grotendeels
PK
papier- en kartonindustrie
toe te schrijven aan een verandering in de vraagstelling tussen de twee meetjaren
G
grafische industrie
e score op maatstaf is boven het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
A
aardolie-industrie
+
e
-
score op maatstaf is onder het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
C
chemische industrie
0
e score op maatstaf is gelijk aan het gemiddelde van de industrie (2 meetjaar)
RK
rubber- en kunststofindustrie
↑ ↓
score op maatstaf is toegenomen in de periode tussen de twee meetjaren
MP
basismetaal- en metaalproductenindustrie
score op maatstaf is afgenomen in de periode tussen de twee meetjaren
MA
machine- en apparatenindustrie
=
score op maatstaf is stabiel gebleven in de periode tussen de meetjaren
EM
elektrotechnische en medische-apparatenindustrie
nb
niet beschikbaar
TM
transportmiddelenindustrie
Bron: EIM/CBS.
91
Bijlage IV Geraadpleegde deskundigen F. Bastiaanse
NBvT, Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten
D. Boot
VNPI, Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie
H.C. Bos
FOCWA, Nederlandse Vereniging van Ondernemers in het Carrosseriebedrijf
J. Bouwma
Synerchem, Branche technologisch centrum voor de chemische industrie
R.D. Diamant
VAI, werkgeversvereniging voor bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie
J.C. Groeneveld
FHI, Federatie van technologiebranches
A.C. van der Giessen
HE, Vereniging Holland Elektronika
P. ’t Hart
VNSI, Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie
A. Hooijmeijer
KCPK, KennisCentrum Papier en Karton
G.J. Koopman
VNP, Vereniging van Nederlandse Papier- en Kartonfabrieken
C. Lodiers
VTN, Vereniging Textielindustrie Nederland
G. Roseboom
KVGO, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen
W.F. de Ruijter
NRK, Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie
R. Tap
Modint, Ondernemersorganisatie van leveranciers van mode en interieurtextiel
S.V. Swolfs
HE, Vereniging Holland Elektronika
V. Tunzi
Metaalunie, Nederlandse organisatie van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf in de metaal
93
Bijlage V Innovatiemaatstaven; bronnen data In deze bijlage wordt eerst een globale omschrijving van de voor deze publicatie gebruikte bronnen gegeven, waarna per innovatiemaatstaf zal worden aangegeven welke bron gebruikt is. CIS-enquête en R&D-enquête Jaarlijks wordt door het CBS een R&D-enquête gehouden. In de oneven jaren wordt dit R&D-formulier aangevuld met vragen over de verdeling van het R&D-personeel (fte) over verschillende technologiegebieden, en in even jaren wordt het R&D-formulier aangevuld met een innovatievragenlijst. Naast de bekende R&D-bedrijven (uit de oneven jaren) ontvangen ook willekeurig getrokken bedrijven uit de totale bedrijvenpopulatie dit innovatieformulier. De innovatie-enquête wordt sinds eens in de vier jaar gehouden in het kader van de ‘Community Innovation Survey’ (CIS). Het CBS vindt een pauze van 4 jaar tussen twee innovatie-enquêtes te lang, en heeft besloten deze enquête om het jaar te organiseren. 1 In 1999 is daarom een enquête over de periode 1996-1998 gehouden (CIS2,5) . De scores op de maatstaven in dit rapport voor het eerste meetjaar zijn grotendeels gebaseerd op deze CIS2,5-enquête. Voor sommige maatstaven is hierbij echter gebruik gemaakt van de R&D-enquête van 1999. De scores voor het tweede meetjaar zijn gebaseerd op 2 de CIS3-enquête . Uitleg bij gebruikte indicatoren In tabel 22 wordt een overzicht gegeven van de bronnen van de per maatstaf gebruikte data. Daarna worden de afzonderlijke maatstaven besproken. Bij indicatoren waarbij geen verdere uitleg noodzakelijk is, is deze uitleg achterwege gelaten.
1
2
De CIS2,5-enquête is afgenomen in 1999 en de hiermee verzamelde data hebben betrekking op de periode 1996-1998 of op het jaar 1998. De resultaten van de CIS2,5-enquête zijn gepubliceerd op http://statline.cbs.nl/ en in Kennis en Economie 2000, Onderzoek en innovatie in Nederland, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2000. De CIS3-enquête is afgenomen in 2001 en de hiermee verzamelde data hebben betrekking op de periode 1998-2000 of op het jaar 2000. De resultaten van de CIS3-enquête zijn gepubliceerd op http://statline.cbs.nl/ en in Kennis en Economie 2002, Onderzoek en innovatie in Nederland, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2002.
95
tabel 22
tabellen innovatieprofiel sectoren, bronnen data op basis van
maatstaf (jaar waarop de score betrekking heeft)
tabelnr.
tabelnr.
Kennis en
Kennis en
Economie
Economie
2000/2001*
2002*
A4.1.1 (2001)
A.4.2.1
A4.1.10 (2001)
A.4.2.6
A4.1.2 (2001)
A.4.2.2
A4.1.4.2
A.4.1.3.2
A4.1.4.3
A.4.1.3.2
A4.1.4.3
A.4.1.3.2
A4.3.1
A.4.3.1
A4.3.1
A.4.3.1
A6.4.1
A.6.4.1
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel
1
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers
1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde
1
2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde
2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies
2
2
2
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen
3
−
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
A6.4.1
A.6.4.1
−
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
A6.4.1
A.6.4.1
−
waaronder % bedrijven met reorganisatie
A6.4.1
A.6.4.1
−
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
A6.4.1
A.6.4.1
−
waaronder % bedrijven met esthetische productaanpassingen
n.v.t.
A.6.4.1
A5.1.2.1
A.5.1.2.1
A6.1.1
A.6.1.2
% innovatoren dat partnership is aangegaan
3
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties
3
−
waaronder met productinnovaties
A6.1.1
A.6.1.2
−
waaronder met procesinnovaties
A6.1.1
A.6.1.2
EIM
EIM
EIM
EIM
EIM
EIM
EIM
EIM
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) aantal ondernemingen aantal werknemers
1
1
productiewaarde in miljoenen euro's
2
1
* De data van CBS zoals gepresenteerd in Kennis en Economie zijn over het algemeen uitgedrukt in absolute aantallen en bedragen. De in dit rapport gepresenteerde maatstaven zijn tot stand gekomen door deze aantallen en bedragen uit te drukken in procenten van door EIM berekende structuurkenmerken. 1 = 1999, 2000 2 = 1998, 2000 3= 1996-1998, 1998-2000 Bron: EIM.
96
Pe rcen ta ge be dri jve n met e ige n R&D -pe rs oneel , Pe rcen ta ge R&D m ede we rke rs van to taal aa n tal we rk nem ers, R &D-ui tga ven me t eige n p er so neel als % va n de p r od u ct ie waa rde Kenmerkend voor R&D in deze maatstaven is het streven naar oorspronkelijkheid en vernieuwing, met toepassing van B-wetenschappen, zoals wiskunde/informatica, natuur-, landbouw-, technische en/of medische wetenschappen. Daarbij wordt systematisch (planmatig) gezocht naar oplossingen voor praktische (bijv. productie)problemen binnen het bedrijf (= Research). Ook fundamentele research wordt meegerekend. Daarbij gaat het primair om het vergroten van technisch-wetenschappelijke kennis – los van praktische problemen. Development = het systematisch uitwerken van eigen bedrijfsideeën of het verder ontwikkelen van andermans researchresultaten tot geheel nieuwe of wezenlijk verbeterde diensten, producten/prototypes en/of productietechnieken/ processen (CBS, Kennis en Economie 2001 blz. 254) R&D-uitgaven met eigen personeel zijn een onderdeel van de totale innovatie-uitgaven. Onder R&D-uitgaven met eigen personeel vallen: − bruto loonkosten (eventuele aftrek in het kader van de WBSO Afdrachtvermindering Speur- en Ontwikkelingswerk (S&O) is hierin niet verrekend), − overige R&D-exploitatiekosten zoals huurkosten, gas/water/licht, wetenschappelijke tijdschriften verzekering, onderhoud laboratoria etc. − R&D-investeringen zoals gebouwen (incl. verbouw) en machines (=excl. Afschrijvingen). (CBS, Kennis en Economie 2002 blz. 249)
I nn ova tie -ui tga ve n al s % va n de p ro du c tie waa r de Onder innovatie-uitgaven vallen: − apparatuur/hardware (zie hieronder; Uitgaven aan nieuwe machines, wordt apart behandeld) − eigen onderzoek (=totale uitgaven aan R&D verricht met eigen personeel, zie boven) − uitbesteed onderzoek (zie hieronder; wordt apart behandeld) − inkoop licenties & andere kennis (het verwerven van licenties/octrooien en /of het inkopen van niet-geoctrooieerde vindingen of het inkopen van speciale deskundigheid bijv. op het gebied van IT, teneinde nieuwe/verbeterde producten enz. te kunnen verwezenlijken) − overige kosten innovatie (totale kosten voor marketing, opleiding en andere kosten voorzover die posten direct te maken hebben met de introductie van vernieuwde producten/diensten of processen). (CBS, Kennis en Economie 2002 blz. 252)
Ui tga ven aan ni eu we mac hi nes als % va n de p rod u c tie waa rde Uitgaven aan nieuwe machines zijn een onderdeel van de totale innovatie-uitgaven. Onder uitgaven aan nieuwe machines vallen: − inkoop van geavanceerde computers, machines speciaal aangeschaft om nieuwe/duidelijk verbeterde producten, diensten of processen te kunnen realiseren. (CBS, Kennis en Economie 2002 blz. 252)
97
Ui tga ven aan ui tbes tee d o n de rz oek a ls % van de p rod u ctie waa rde Uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn een onderdeel van de totale innovatie-uitgaven. Onder uitgaven aan uitbesteed onderzoek vallen: − uitgaven aan uitbestede R&D bij zusterondernemingen, andere ondernemingen, universiteiten of andere researchinstellingen. (CBS, Kennis en Economie 2002 blz. 249)
Pe rcen ta ge be dri jve n met ge bruik va n Nede rla ndse tec h nol ogie su bsi d ies en Pe rce n tage bed rij ven me t ge b ruik van Eu ro pes e te ch nol ogi es ub sidie s Het gaat hierbij om Innovatoren (bedrijven waarvan bekend is dat ze innoveren) met ontvangen overheidssubsidies of fiscale regelingen voor innovatie, niet om alle bedrijven met ontvangen overheidssubsidies. Aangezien het hier gaat om subsidies voor innovatie zal dit percentage echter wel vrijwel gelijk zijn aan het percentage van alle bedrijven met innovatiesubsidies van de overheid.
Pe rcen ta ge be dri jve n met nie t te c hn olo gis che ve rn ieu wi ng en Hier ligt de nadruk niet op de toepassing van technologie, zoals bij veel andere indicatoren maar op de volgende aspecten: − strategie: Implementatie, wijzigen van de strategische (langere termijn) doelen van het bedrijf; − management: Toepassen van geavanceerde, niet eerder door het bedrijf gebruikte managementtechnieken; − reorganisatie: Doorvoeren van ingrijpende veranderingen in de bestaande organisatiestructuur van het bedrijf; − marketing: Toepassing of ontwikkeling van wezenlijk nieuwe marketingconcepten – gezien vanuit het bedrijf; − puur esthetische productaanpassingen: Niet-technische maar subjectieve veranderingen van producten zoals wijziging van kleur, verpakking e.d. (CBS, Kennis en Economie 2002 blz. 253) In CIS2,5 is niet afzonderlijk gevraagd naar puur esthetische productaanpassingen. Gezien de formulering van de vraag, zal een groot deel van de bedrijven puur esthetische productaanpassingen destijds onder marketingaanpassingen hebben geschaard. Hierdoor ontstaat een wat vertekend beeld bij de vergelijking van de scores op marketingaanpassingen in het eerste en tweede meetjaar. De getallen in de tabellen bij de onderdelen van deze maatstaf zijn relatief (uitgedrukt als percentage van het totaal aantal bedrijven dat in die periode niet-technologische vernieuwingen heeft doorgevoerd). Ze tellen ook niet op tot 100%, omdat de meeste bedrijven met dit soort vernieuwingen meerdere vormen van vernieuwingen tegelijkertijd (of binnen de periode van de vraagstelling) doorgevoerd hebben.
Pe rcen ta ge i n no va to re n d at partne rs hip is aan geg aan Een partnership is het actief en gezamenlijk met anderen werken aan de ontwikkeling van nieuwe of sterk verbeterde producten, enz., al dan niet in een formeel samenwerkingsverband. Meestal (niet altijd) worden de kosten en opbrengsten van dit soort partnerships gedeeld. Uitbesteed werk wordt dus niet meegenomen. Let op! Het gaat hier om het percentage van bedrijven waarvan bekend is dat ze zich in de betreffende periode bezighielden met het (laten) verrichten van technologische vernieuwingen. (CBS, Kennis en Economie 2002 blz. 251 en blz. 129)
98
Pe rcen ta ge be dri jve n met ge reali see rde in no va ties ( p ro ces - en p ro d u c tin no va ties ) Het gaat hierbij om het op de markt brengen/in gebruik nemen van producten, diensten of processen die voor het bedrijf duidelijk nieuw of duidelijk verbeterd zijn. (CBS, Kennis en Economie 2002 blz. 250)
99
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in drie reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports, Strategische Verkenningen en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-enondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200303 A200302
15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207 A200206
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003 10-12-2002
A200205 A200204 A200203 A200202 A200201 A200118 A200117 A200116
6-12-2002 1-10-2002 26-9-2002 10-10-2002 29-7-2002 16-5-2002 7-3-2002 28-3-2002
A200115 A200114 A200113
13-3-2002 8-3-2002 14-2-2002
A200112
7-3-2002
A200111 A200110 A200109 A200108 A200107 A200106 A200105 A200104 A200103 A200102 A200101 A200021 A200020
23-1-2002 17-1-2002 22-1-2002 22-1-2002 9-1-2002 17-12-2001 17-12-2001 17-12-2001 28-8-2001 15-10-2001 12-7-2001 3-5-2001 10-4-2001
Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003 De innovativiteit van de Nederlandse industrie en dienstensector 2002 Entrepreneurship Under Pressure ZZP'ers in de tijd gevolgd Het belang van importeren voor het MKB Kleinschalig Ondernemen 2002 Het midden- en kleinbedrijf in de jaren 2003-2006 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2001 De kracht van het idee De innovativiteit van de Nederlandse industrie - Editie 2001: Ontwikkelingen in de tijd The Long Road to the Entrepreneurial Society Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2000 Voor wie niet altijd 'Kleinduimpje' in ondernemersland wil blijven Entrepreneurship in the Netherlands; Innovative Entrepreneurship: New Policy Challenges! Waarom investeren jonge bedrijven? Stimulering van het MKB Ondernemen in de Diensten 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2002 Ondernemen in de Groothandel 2002 Ondernemen in de Industrie 2002 Ondernemen in het Ambacht 2002 De opbrengsten van bedrijfsopleidingen Zelfstandigen Zonder Personeel: waarheden en mythes Small business, big markets, one world Kleinschalig Ondernemen 2001 Hoe 'groen' is het MKB-milieubeleid? Het voorbereidingsproces: van start tot finish?
101
102
A200019
24-4-2001
A200018
8-3-2001
A200017 A200016 A200015 A200014
5-3-2001 19-2-2001 15-2-2001 8-3-2001
A200013
22-1-2001
A200012 A200011 A200010 A200009
6-2-2001 11-1-2001 8-1-2001 8-1-2001
De MKB-ondernemer en de inzet van en zorg voor personeel De ontwikkeling van de arbeidskosten in de jaren negentig De innovativiteit van de Nederlandse industrie Jonge ondernemingen in 2000 Regionale clusters nader bekeken Entrepreneurship in the Netherlands; New economy: new entrepreneurs! Het belang van bedrijfstypen voor de werkgelegenheidsontwikkeling, Editie 2000 Reductie administratieve lasten door ICT Wat betekent ICT voor vernieuwingen in het MKB? Ondernemen in de Groothandel 2001 Ondernemen in de Diensten 2001