De innovativiteit van de Nederlandse industrie en dienstensector 2002
ir. C.C. van de Graaff drs. R.M. Braaksma drs. P. Gibcus Zoetermeer, december 2002
ISBN: 90-371-0871-7 Bestelnummer: A200206 Prijs: € 50,00 Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap/.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
Vo or wo ord
5
Sa menva ttin g
7
1
Inleid ing
17
2
D e i nn ov a tie m aat st ave n
19
3
In te rs ec to ra le ve rge lijk ing
21
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Structuur van de industrie- en dienstensector Inputmaatstaven Procesmaatstaven Outputmaatstaven Conclusie
21 25 27 28 30
4
In nov at iema at stav en pe r s ub sector in de industrie
31
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12
Voedings- en genotmiddelenindustrie Textiel-, kleding- en leerindustrie Bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie Papier- en kartonindustrie Grafische industrie Aardolie-industrie Chemische industrie Rubber- en kunststofindustrie Basismetaal- en metaalproductenindustrie Machine- en apparatenindustrie E l e k t r o t e c h n i s c h e e n m ed i s c h e - a p p a r a t e n i n d u s t r i e Transportmiddelenindustrie
31 34 36 38 41 44 45 48 50 52 54 57
5
In nov at iema at stav en pe r s ub se c to r in d e d ien st en
59
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11
Groothandel Detailhandel en reparatie Horeca en autohandel Vervoer en communicatie Financiële instellingen Computerservicebureaus Juridische en economische dienstverlening Architecten- en ingenieursbureaus Verhuur en overige zakelijke dienstverlening Milieudienstverlening Overige dienstverlening
59 62 65 67 69 72 74 77 79 81 84
Bijlagen I II
Statistische afbakening van de deelsectoren Innovatiemaatstaven; bronnen data
87
91
3
4
Voorwoord In 1997 verscheen de eerste EIM-publicatie die een kwantitatief inzicht opleverde in diverse innovatiemaatstaven op sectorniveau naar grootteklasse. Ondergetekende had toen de eer om die publicatie het licht te doen zien. Daarbij sprak ik in het voorwoord toentertijd ook drie wensen uit. Deze wensen loop ik graag even met u door. De eerste wens was gericht op de hoop dat het niet bij een eenmalige publicatie zou blijven, maar dat dit de eerste van een reeks zou zijn. Het onderhavige rapport is de zesde sinds 1997, zodat we al van een aardige reeks kunnen spreken. De tweede wens betrof de dekking van de sectoren. In 1997 hadden we ons beperkt tot de industrie, onderscheiden naar 14 deelsectoren, hetgeen toen overigens al uitdaging genoeg was. Omdat juist ook de dienstensector voor de Nederlandse economie van groot belang is, zou het gewenst zijn als we in de toekomst ook de dienstensector met zijn grote diversiteit aan deelsectoren zouden kunnen beschrijven qua innovativiteit. Ik ben verheugd u vanaf deze plaats te kunnen vertellen dat ook dat gelukt is. Reeds in een eerdere publicatie in deze reeks hebben we speciaal aandacht besteed aan de dienstensector, en ook in onderhavige rapportage worden naast 12 deelsectoren uit de industrie, 11 deelsectoren uit de diensten nader belicht. Daarbij wordt steeds een onderscheid gemaakt naar het middenbedrijf en het grootbedrijf. De laatste wens die ik in 1997 uitsprak was dat het heel interessant zou zijn indien we een korte tijdreeks op zouden kunnen bouwen zodat we de ontwikkeling op het gebied van innovativiteit in de tijd zouden kunnen analyseren. Aan deze wens is vorig jaar uitgebreid voldaan door het analyseren en beschrijven van de ontwikkelingen in de innovativiteit van de diverse industriële sectoren. Daarin kon toen als algemene tendens in de industrie een accentverschuiving van R&D naar (door)ontwikkeling gesignaleerd worden. We zullen ons inspannen om in de toekomst vaker ontwikkelingen in de tijd te kunnen beschouwen. Tot slot wil ik de lezer er graag op wijzen dat wij evenals andere jaren in dit project een partnership zijn aangegaan met het CBS. In het bijzonder wil ik namens de auteurs Gerhard Meinen dan ook hartelijk bedanken voor de constructieve samenwerking tussen EIM en CBS. Natuurlijk bedank ik vanaf deze plaats ook graag de auteurs van de onderhavige rapportage voor hun inspanningen en mooie prestatie. Yvonne Prince Directeur EIM bv
5
Samenvatting Dit rapport is het zesde in een reeks publicaties over innovatiemaatstaven. In deze editie wordt een overzicht gegeven van de innovatiemaatstaven op sectorniveau (2-digit) in het midden- en grootbedrijf van de Nederlandse industrie en dienstensector. Deze publicatie is bedoeld voor beleidsmakers en adviseurs die zich een beeld willen vormen van de innovativiteit van het Nederlandse bedrijfsleven, of daar een kwantitatieve onderbouwing voor zoeken. Innovativiteit is een meerdimensionaal begrip Evenals in de voorgaande edities en in diverse EIM-studies wordt in dit rapport een meerdimensionaal begrip van innovativiteit gehanteerd. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat innovativiteit betrekking heeft op meer dan alleen ‘puur technologische’ innovaties, zoals technologisch nieuwe producten of productieprocessen. Ook nieuwe of verbeterde diensten, werkprocessen, marketingstrategieën en dergelijke, die gericht zijn op het behalen van concurrentievoordeel, kunnen als innovaties worden gezien. Om de mate van innovativiteit in beeld te brengen, dienen daarom naast ‘harde’ indicatoren ook meer ‘zachte’ indicatoren gehanteerd te worden, die recht doen aan alle vernieuwingsactiviteiten in het industriële en het dienstverlenende middenbedrijf. Deze indicatoren ofwel maatstaven zijn onder te verdelen in drie categorieën, te weten: input-, procesen outputmaatstaven. Inputmaatstaven hebben betrekking op de personele en materiële middelen die geïnvesteerd worden in innovatie. In deze publicatie gaat het daarbij om de volgende maatstaven: − Het percentage bedrijven met eigen R&D-personeel − Het percentage R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers − De R&D-uitgaven met eigen personeel als percentage van de productiewaarde − De innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde − De uitgaven aan nieuwe machines als percentage van de productiewaarde − De uitgaven aan uitbesteed onderzoek als percentage van de productiewaarde − Het percentage bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies − Het percentage bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies Bij procesmaatstaven gaat het om organisatorische aspecten die van invloed zijn op de mogelijkheden om innovatie-inputs om te zetten in innovatie-outputs. In deze publicatie worden de volgende procesmaatstaven onderscheiden: − Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen waaronder het percentage bedrijven met strategieaanpassingen waaronder het percentage bedrijven met marketingaanpassingen waaronder het percentage bedrijven met reorganisatie waaronder het percentage bedrijven met managementaanpassingen − Het percentage innovatoren dat partnership is aangegaan − Het percentage innovatoren dat externe adviseurs gebruikt als informatiebron
7
Outputmaatstaven geven een beeld van resultaten van de innovatie-inspanningen. In dit geval wordt gekeken naar: − Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties (proces- en productinnovaties) waaronder met productinnovaties waaronder met procesinnovaties − Het percentage bedrijven dat het effect van innovaties op de concurrentiepositie kan inschatten waaronder concurrentiepositie weinig veranderd waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd Om de scores van de verschillende sectoren beter te kunnen beoordelen worden tevens de volgende structuurkenmerken gepresenteerd: − De arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) − Het aantal ondernemingen − Het aantal werknemers − De productiewaarde in miljoenen euro's De belangrijkste databronnen voor deze innovatiemaatstaven zijn de innovatie-enquête en de R&D-enquête van het CBS. De via deze enquêtes verzamelde data worden door 1 het CBS gepresenteerd in StatLine . Daarnaast rapporteert het CBS hierover ook in de jaarlijkse publicatie Kennis en Economie. In Kennis en Economie worden de data over het algemeen in absolute aantallen c.q. bedragen gepresenteerd en niet per sector opgesplitst naar grootteklasse. In onderhavige publicatie wordt daarentegen aan de hand van een selectie van innovatiemaatstaven uit Kennis en Economie een innovatieprofiel gepresenteerd van 12 industriële deelsectoren en 11 dienstverlenende deelsectoren, uitgesplitst naar middenbedrijf (10-100 werknemers) en grootbedrijf (100 of meer werknemers). Daarbij worden de innovatiemaatstaven zo veel mogelijk uitgedrukt in percentages van relevante structuurkenmerken van de sectoren om ze onderling te kunnen vergelijken. In zekere zin kan deze publicatie gezien worden als een aanvulling op Kennis en Economie. Vergelijking industrie en diensten Op vrijwel alle gehanteerde maatstaven scoort de industrie hoger dan de dienstensector. Op inputmaatstaven blijft de dienstensector het sterkst achter bij de industrie.
1
8
Zie www.cbs.nl.
tabel 1
Profiel inputmaatstaven voor de industrie- en de dienstensector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) Industrie
Inputmaatstaven % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)*
MB+GB
MB
Diensten GB
MB+GB
MB
GB
4
12
1,5
1,6
19
14
49
5
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
3,1
1,8
3,5
1,5
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
23
n.b.
n.b.
4
n.b.
n.b.
3
n.b.
n.b.
1
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
* Diensten exclusief de sectoren Horeca en Autohandel en Overige dienstverlening. Bron: EIM/CBS.
Dienstverlenende bedrijven hebben veel minder eigen R&D-personeel in dienst. Ook de R&D-uitgaven met eigen personeel liggen in de diensten een stuk lager dan in de industrie. Dit is logisch omdat bij innovatie in de diensten, de technologische component een minder grote rol speelt. R&D ligt dan minder voor de hand. Wat betreft de inzet van R&D-personeel is er in de diensten echter wel minder verschil tussen de scores van het midden- en grootbedrijf dan in de industrie. Alhoewel ook de totale innovatieuitgaven in de diensten achterblijven bij die van de industrie, is het verschil op deze maatstaf echter minder groot. De innovatie-uitgaven van de diensten worden positief beïnvloed door de uitgaven aan nieuwe machines en aan overige innovatie-uitgaven, zoals industrieel ontwerp, licenties, marktintroducties en opleidingskosten met betrekking tot innovaties. Gezien de grotere R&D- en innovatie-inspanningen van de industrie, is het niet verwonderlijk dat bedrijven in de industrie ook meer gebruikmaken van technologiesubsidies dan bedrijven in de diensten. tabel 2
Profiel procesmaatstaven voor de industrie- en de dienstensector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) Industrie
Procesmaatstaven
Diensten
MB+GB
MB
GB
MB+GB
MB
GB
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
64
61
86
62
60
83
% innovatoren dat partnership is aangegaan (1996-1998)
24
20
41
26
25
36
% innovatoren dat externe adviseurs gebruikt als informatiebron (1996-1998)
66
62
84
73
72
84
Bron: EIM/CBS.
Afgaande op de inputmaatstaven lijkt de dienstensector qua innovativiteit achter te blijven bij de industrie. Wanneer gekeken wordt naar de procesmaatstaven ontstaat een ander beeld. Op het gebied van niet-technologische vernieuwingen, zoals strategieaanpassingen, marketingaanpassingen, reorganisaties en managementaanpassingen zijn er nauwelijks verschillen tussen industrie en diensten. Wel zijn er verschillen op te merken tussen deelsectoren. Deze verschillen worden, zowel in de industrie als in de diensten, vooral veroorzaakt door de middenbedrijven. Als alleen gekeken wordt naar de grootbedrijven zijn de verschillen tussen de deelsectoren beperkter. Het lijkt er bovendien op dat middelgrote bedrijven in de diensten sterker extern georienteerd zijn bij innovatieprojecten dan industriële collega’s. Middelgrote dienstverle-
9
nende bedrijven die innoveren doen dit vaker in partnerships en maken vaker gebruik van externe adviseurs als informatiebron. tabel 3
Profiel outputmaatstaven voor de industrie- en de dienstensector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) Industrie
Outputmaatstaven
Diensten
MB+GB
MB
GB
MB+GB
MB
GB
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
55
52
71
30
29
46
% bedrijven dat het effect van innovaties op de concurrentiepositie kan inschatten (19961998)
77
77
78
75
75
73
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
39
38
43
39
39
43
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
26
27
21
30
31
26
Bron: EIM/CBS.
Gezien de lagere scores op inputmaatstaven is het niet verwonderlijk dat bedrijven in de diensten minder vaak innovaties hebben gerealiseerd dan bedrijven in de industrie. De dienstverlenende bedrijven scoren echter niet op alle outputmaatstaven slechter dan de industrie. Het effect van innovaties op de concurrentiepositie lijkt in de diensten namelijk groter te zijn dan in de industrie. Het lijkt er dan ook op dat het effect van innovaties groter is, wanneer innovatie in de sector minder gebruikelijk is. In weinig innovatieve sectoren kunnen bedrijven zich door middel van innovaties sterker onderscheiden ten opzichte van concurrenten dan in sterk innovatieve sectoren. De innovativiteit van de industriële sectoren In tabel 4 is samengevat hoe de innovatieprofielen van de verschillende sectoren uit de industrie zich verhouden tot het gemiddelde innovatieprofiel van de industrie in het midden- en grootbedrijf. Daarna volgt per sector een nadere toelichting.
10
tabel 4
Vergelijking innovatieprofielen sectoren met het industriegemiddelde Innovatieprofiel t.o.v gemiddelde industrie
Sector
Input
Proces
Output
Totaal
voedings- en genotmiddelenindustrie
-
0
-
-
textiel- en lederindustrie
-
-
-
-
bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie
-
-
-
-
papier- en kartonindustrie
-
0
0
0
grafische industrie
-
+
0
0
aardolie-industrie
+
+
+
+
chemische industrie
+
+
+
+
rubber- en kunststofindustrie
0
+
+
+
basismetaal- en metaalproductenindustrie
-
-
-
-
machine- en apparatenindustrie
+
+
+
+
elektrotechnische en medische-apparatenindustrie
+
+
+
+
transportmiddelenindustrie
0
0
0
0
Bron: EIM.
Ten opzichte van de totale industrie is de voedings- en genotmiddelenindustrie gematigd innovatief te noemen. Op vrijwel alle inputmaatstaven scoort deze sector lager dan gemiddeld. Wel is er meer aandacht voor niet-technologische vernieuwingen dan gemiddeld. Daarentegen worden er in deze sector iets minder innovaties gerealiseerd dan in de totale industrie. De invloed van innovaties op de concurrentiepositie is in deze sector bovendien minder groot dan in de totale industrie De sector textiel-, kleding- en lederindustrie is minder innovatief te noemen. Op vrijwel alle inputmaatstaven scoort deze sector zeer laag. Alleen het percentage bedrijven dat gebruikmaakt van Europese technologiesubsidies is gelijk aan het industriegemiddelde. Het percentage bedrijven dat niet-technische vernieuwingen heeft doorgevoerd is ook iets lager dan gemiddeld en bedrijven in deze sector zijn bij innovaties beperkt extern georiënteerd. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties is in de textiel-, kleding- en lederindustrie dan ook erg laag. Wel is het effect van deze innovaties op de concurrentiepositie groter dan gemiddeld. De bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie levert benedengemiddelde innovatieinspanningen. De druk tot vernieuwing vanuit de markt is in deze sector betrekkelijk gering. Op niet-technologische vernieuwingen blijft het middenbedrijf iets achter bij het gemiddelde, terwijl het grootbedrijf een bovengemiddelde score behaalt. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties blijft echter in het grootbedrijf sterk achter bij dat in de totale industrie. Bovendien is het effect van innovaties op de concurrentiepositie beperkt. In de papier- en kartonindustrie vindt de R&D vooral plaats in het grootbedrijf. De lagere scores voor het middenbedrijf hangen waarschijnlijk samen met het feit dat vooral in opdracht van klanten wordt ontwikkeld en geproduceerd, wat veelal resulteert in ad hoc oplossingen voor praktische problemen en waarvoor weinig fundamenteel onderzoek wordt verricht. Het middenbedrijf in deze sector kent wel hogere innovatieuitgaven dan de totale industrie. In vergelijking met de totale industrie is het percenta-
11
ge bedrijven met niet-technologische vernieuwingen in zowel het middenbedrijf als het grootbedrijf iets lager dan gemiddeld. De scores op het gebied van externe oriëntatie zijn vergelijkbaar met die van de totale industrie. De invloed van innovaties op de concurrentiepositie lijkt in deze sector sterker te zijn dan gemiddeld. De uitgaven aan R&D in de grafische industrie zijn laag, evenals de innovatie-uitgaven. Alleen de uitgaven aan nieuwe machines liggen boven het sectorgemiddelde. Waarschijnlijk heeft dit ermee te maken dat het accent binnen de grafische industrie ligt op procesinnovatie en integratie van nieuwe media. Hierdoor is er beperkte ruimte voor echte productinnovatie en wordt er weinig geld gestoken in de ontwikkeling van nieuwe producten. Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen is in de grafische industrie wel hoger dan gemiddeld, maar het gebruik van externe adviseurs en het percentage innovatoren met partnerships is laag. De innovatie-inspanningen van de grafische industrie resulteren in een gemiddeld aantal bedrijven met gerealiseerde innovaties, waarvan het effect op de concurrentiepositie wel iets sterker is dan gemiddeld. De aardolie-industrie is een bij uitstek internationaal georiënteerde bedrijfstak. Wereldwijde concurrentie zorgt voor innovatiedruk. Het middenbedrijf in de aardolie-industrie behaalt dan ook een bovengemiddelde score op het gebied van innovatie-inputs, alleen de uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn in deze sector beperkt. Met name in het middenbedrijf zijn innoverende bedrijven vaker dan collega’s elders een partnership aangegaan. De percentages bedrijven die niet-technologische vernieuwingen hebben gerealiseerd liggen daarentegen in het middenbedrijf beneden het industriegemiddelde. De aardolie-industrie scoort wel duidelijk bovengemiddeld als het gaat om gerealiseerde innovaties. Deze innovaties hebben echter relatief weinig invloed op de concurrentiepositie. In de chemische industrie scoort het grootbedrijf boven, maar het middenbedrijf benéden het industriegemiddelde. Op het gebied van niet-technologische vernieuwing behaalt het middenbedrijf in de chemie over de gehele linie een bovengemiddelde score. Ook komen partnerships en het gebruik van externe adviseurs vaker voor dan elders in de industrie. Het percentage bedrijven dat proces- en productinnovaties heeft gerealiseerd ligt in de chemische industrie duidelijk boven het industriegemiddelde. Dit is aan het middenbedrijf toe te schrijven. De rubber- en kunststofindustrie kenmerkt zich door veel inzet van eigen personeel op het gebied van R&D. De uitgaven aan R&D blijven echter achter bij het industriegemiddelde. Desondanks wordt er in deze sector een groot beroep gedaan op nationale technologiesubsidies. Wat betreft innovatie van bedrijfsinterne processen en externe betrekkingen scoort deze sector iets boven het industriegemiddelde. Het percentage bedrijven dat innovaties heeft gerealiseerd ligt, met name dankzij productinnovaties, duidelijk boven het gemiddelde. Het effect hiervan op de concurrentiepositie is echter bescheiden. De basismetaal- en metaalproductenindustrie beschikt over een beperkte hoeveelheid R&D-personeel. De innovatie-uitgaven in het middenbedrijf zijn in deze sector echter, vooral dankzij de hogere uitgaven aan machines, juist iets bovengemiddeld. Het aantal ondernemingen in het middenbedrijf dat niet-technologische vernieuwingen heeft doorgevoerd is laag. In het middenbedrijf zijn ook maar weinig bedrijven met gerealiseerde innovaties. In het grootbedrijf ligt het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties juist een stuk hoger dan gemiddeld. Het effect van innovaties op de concurrentiepositie is zowel in het midden- als in het grootbedrijf overwegend positief.
12
De innovatie-inputs van de machine- en apparatenbouw geven positieve scores aan die variëren van licht tot duidelijk bovengemiddeld. Alleen de aanschaf van machines voor eigen gebruik blijft met name bij het middenbedrijf achter. Wat betreft procesmaatstaven blijft de machine- en apparatenbouw dichter bij het industriegemiddelde. Het aandeel bedrijven dat innovaties heeft gerealiseerd ligt beduidend hoger dan gemiddeld in de industrie, met een gezien de aard van de activiteiten voor de hand liggend accent op productinnovaties. Daarbij loont innovatie in deze sector ook, vooral voor de kleinere bedrijven. De elektrotechnische en medische-apparatenindustrie als geheel is sterk technologiegedreven. Deze sector is dan ook bovengemiddeld innovatief te noemen. Midden- en grootbedrijven scoren hoog op vrijwel alle inputmaatstaven. Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen en het percentage bedrijven met partnerships is iets hoger dan gemiddeld. Het percentage bedrijven dat externe adviseurs heeft gebruikt, is juist lager dan gemiddeld. Ook het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties ligt ruim boven het gemiddelde. De concurrentiepositie is hierdoor echter weinig verbeterd. De transportmiddelenindustrie heeft over het algemeen, afgezet tegen het industriegemiddelde, een modale score op het gebied van innovatie-inspanningen. Het algemene beeld van de transportmiddelenindustrie op het gebied van procesmaatstaven komt overeen met het industriegemiddelde. Op het gebied van outputmaatstaven scoort het middenbedrijf iets onder het industriegemiddelde, maar evenals bij de R&D-inspanning overtreft het grootbedrijf in de bedrijfstak dit gemiddelde duidelijk. Innovaties hebben in deze sector de concurrentiepositie van bedrijven echter betrekkelijk weinig veranderd De innovativiteit van de dienstverlenende sectoren In tabel 5 is samengevat hoe de innovatieprofielen van de verschillende sectoren uit de diensten zich verhouden tot het gemiddelde innovatieprofiel van de diensten in het midden- en grootbedrijf. Daarna volgt per sector een nadere toelichting. tabel 5
Vergelijking innovatieprofielen sectoren met het dienstengemiddelde Innovatieprofiel t.o.v gemiddelde dienstensector
Sector
Input
Proces
Output
Totaal
groothandel
+
0
+
+
detailhandel en reparatie
-
-
-
-
horeca en autohandel
-
-
-
-
vervoer en communicatie
-
-
-
-
financiële instellingen
+
+
+
+
computerservicebureaus
+
+
+
+
juridische en economische dienstverlening
0
0
0
0
architecten en ingenieursbureaus
+
+
+
+
verhuur en overige zakelijke dienstverlening
-
0
-
-
milieudienstverlening
+
+
-
+
overige dienstverlening
-
0
-
-
Bron: EIM.
13
De groothandel houdt zich iets meer bezig met R&D dan de totale dienstensector. Ook de uitgaven aan innovatie liggen iets hoger. Groothandelsbedrijven maken tweemaal zo vaak gebruik van technologiesubsidies als gemiddeld in de dienstensector. In het middenbedrijf worden door innoverende bedrijven wel minder partnerships aangegaan dan gemiddeld. In het grootbedrijf is dit percentage juist iets bovengemiddeld. Bij het aandeel bedrijven met gerealiseerde innovaties is het verschil tussen middenbedrijf en grootbedrijf groot, maar bij beide grootteklassen is dit aandeel hoger dan gemiddeld in de diensten. Het merendeel van deze innovatoren vindt de concurrentiepositie, als gevolg van innovaties, enigszins verbeterd. De detailhandels- en reparatiesector heet weinig innovatief te zijn. Het middenbedrijf in deze sector heeft vrijwel geen eigen R&D-personeel in dienst. Gezien de benedengemiddelde R&D-inspanningen in deze sector is het niet verwonderlijk dat het percentage bedrijven dat gebruikmaakt van een Nederlandse technologiesubsidie iets achterblijft. Opvallend is dat in de detailhandel en reparatie ook bij weinig bedrijven sprake is van niet-technologische vernieuwingen. Deze sector heeft hierop zelfs de laagste score van alle dienstensectoren. Wel worden er meer partnerships aangegaan door innovatoren en wordt er meer gebruikgemaakt van externe adviseurs. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties blijft achter bij dat in de totale dienstensector. Innovatieve activiteiten in deze sector zijn veelal gericht op het verbeteren van de klantenbinding. Het effect van deze innovaties op de concurrentiepositie is gemiddeld te noemen. In de horeca en autohandel gaat het doorgaans om ‘afgeleide’ innovaties die hun oorsprong hebben in de voedingsmiddelenindustrie, respectievelijk de auto-industrie. De beschikbare inputmaatstaven wijzen voor deze bedrijfstak(ken) op benedengemiddelde innovatie-inspanningen. Het lijkt er daarbij op dat het middenbedrijf innovatiever is dan het grootbedrijf. Daarentegen realiseren weinig middenbedrijven in deze bedrijfstak(ken) niet-technologische vernieuwingen. Op het gebied van innovatie-outputs is de score van de bedrijfstak(ken) duidelijk benedengemiddeld, in lijn met de inputs. De vervoer- en communicatiesector behaalt lage scores op de gehanteerde inputmaatstaven. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat voor innovaties in deze sector branchegrenzen overschrijdende overeenstemming rond standaarden vaak een noodzaak is, en een groot aantal deelnemers een voorwaarde voor succes. Innoveren is daardoor voor het merendeel van de bedrijven een kwestie van ‘adopteren’. Innovatie gebeurt dan ook vaker dan in de totale dienstensector in partnerships. Op het gebied van niettechnologische vernieuwingen valt de score in de bedrijfstak ook lager uit dan gemiddeld in de dienstensector het geval is. Wat betreft gerealiseerde innovaties brengt het grootbedrijf het er beter af dan het middenbedrijf: respectievelijk een boven- en een benedengemiddelde score in vergelijking met bedrijven uit dezelfde grootteklasse elders in de dienstensector. De uitgaven aan innovatie en R&D zijn in de financiële dienstverlening beduidend hoger dan in de totale dienstensector. Desondanks wordt er in deze sector vrijwel helemaal geen gebruikgemaakt van Nederlandse subsidies. De scores op de procesmaatstaven stijgen over de hele linie sterk uit boven het gemiddelde van de dienstensector. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties, zoals internetbankieren, de invoering van de chipknip, het op de markt brengen van nieuwe verzekerings- en beleggingsproducten, ligt in de financiële dienstverlening ruim bovengemiddeld. De computerservicebureaus hebben te maken met snelle economische veroudering en dus een zeer korte levenscyclus van hard- én software. De ‘innovatiedruk’ is daardoor
14
groot. Bedrijven in deze sector steken qua innovatie-inspanning met kop en schouders uit boven het gemiddelde van de dienstensector. Op het gebied van niet-technologische vernieuwingen zijn de scores van computerservicebureaus eveneens duidelijk bovengemiddeld. De output in de vorm van gerealiseerde innovaties geeft even spectaculaire verschillen met het gemiddelde van de totale dienstensector te zien als de inputmaatstaven. De gerealiseerde innovaties hebben daarbij een positieve invloed op het concurrentievermogen. In de juridische en economische dienstverlening wordt minder aan R&D gedaan dan in de totale dienstensector. De innovatie-uitgaven zijn daarentegen wel bovengemiddeld. Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen wijkt in de juridische en economische dienstverlening nauwelijks af van dat in de totale dienstensector. Het aantal grootbedrijven met partnerships is hoog. In de economische en juridische dienstverlening zijn ook beduidend meer bedrijven met gerealiseerde innovaties dan in de totale dienstensector, waarbij de verdeling tussen product- en procesinnovaties nauwelijks afwijkt van het gemiddelde. Het innovatie-inputprofiel van de sector architecten- en ingenieursbureaus komt sterk overeen met dat van de computerservicebureaus; met een inzet aan mensen en middelen voor R&D die sterk uitgaat boven het gemiddelde van de totale dienstensector. In deze sector zijn de scores van het grootbedrijf, in tegenstelling tot bij de computerservicebureaus, wel hoger dan die van het middenbedrijf. De procesmaatstaven zoals vastgesteld voor deze meting laten voor architecten- en ingenieursbureaus licht bovengemiddelde scores zien. Het aandeel bedrijven met gerealiseerde product- en procesinnovaties ligt bij architecten- en ingenieursbureaus duidelijk hoger dan gemiddeld. Het accent ligt verhoudingsgewijs op productinnovaties. Daarbij hebben met name de middelgrote bedrijven door innovaties hun concurrentiepositie verbeterd. De verhuur en overige zakelijke dienstverlening is in vergelijking met de totale dienstensector matig innovatief. Met name op inputmaatstaven scoort deze sector lager dan gemiddeld. Vooral de uitgaven aan eigen en uitbestede R&D zijn hierbij laag. Bedrijven in deze sector hebben wel iets vaker dan gemiddeld niet technologische vernieuwingen doorgevoerd, maar de externe oriëntatie van innovatieve midden- en grootbedrijven in deze sector blijft iets achter bij de totale dienstensector. Alhoewel het percentage bedrijven met gerealiseerde product- en procesinnovaties iets onder het gemiddelde ligt, is deze score gezien de lage innovatie-uitgaven zeker niet slecht te noemen. Het effect van de gerealiseerde innovaties op de concurrentiepositie is daarentegen beperkt. Op innovatieve inspanningen laat de milieudienstverlening een wisselend beeld zien. Wat betreft het aandeel bedrijven met R&D-personeel en het aandeel R&D-personeel in de werkgelegenheid is de score van deze sector bijvoorbeeld bovengemiddeld, vergeleken met de totale dienstensector. Het percentage R&D-uitgaven van de productiewaarde is daarentegen lager. Op zowel innovatie-uitgaven als niet-technologische vernieuwingen behaalt het middenbedrijf in deze sector bovengemiddelde scores, terwijl het grootbedrijf benedengemiddeld presteert. Het aantal door milieudienstverleners gerealiseerde innovaties is zowel in het midden- als in het grootbedrijf wat onder de maat. Het effect van innovaties op de concurrentiepositie is daarbij bovendien relatief gering. Tot de overige dienstverlening worden gerekend: overig onderwijs, persoonlijke dienstverlening zoals kappers, en werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties en dergelijke. De scores van deze sector op de gehanteerde inputmaatstaven wijzen op een sterk bij het gemiddelde van de totale dienstensector achterblijvende innovativiteit. Op niet-
15
technologische vernieuwingen wijken de scores echter nauwelijks af van het gemiddelde. Zoals te verwachten op grond van de inputs, scoren de overige dienstverleners ook bij de outputs duidelijk benedengemiddeld. Voorzover innovaties zijn gerealiseerd ligt het accent op procesinnovaties. Innovaties hebben in deze sector ofwel weinig effect op de concurrentiepositie ofwel verbeteren deze behoorlijk. Een lichte verbetering is er zelden.
16
1
Inleiding
In december 1997 publiceerde EIM de eerste editie van het rapport ‘De innovativiteit van de Nederlandse industrie’, waarin een overzicht van innovatiemaatstaven op sector1 niveau (2-digit) in de Nederlandse industrie werd gegeven . Daarbij werd aangekondigd dat het de eerste publicatie van een reeks zou zijn. Het onderhavige rapport is inmiddels de zesde publicatie in deze reeks en beschrijft zowel de innovativiteit van de industrie als die van de dienstensector.
Onderhavige publicatie zesde van een reeks
Deze publicatie is bedoeld als naslagwerk voor beleidsmakers en adviseurs die zich een beeld willen vormen van de innovativiteit van (sectoren van) het Nederlandse bedrijfsleven, of daar een kwantitatieve onderbouwing voor zoeken.
Publicatie is bedoeld voor beleidsmakers en adviseurs
Evenals in de voorgaande edities en in diverse EIM-studies wordt in dit rapport een meerdimensionaal begrip van innovativiteit gehanteerd. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat innovativiteit betrekking heeft op meer dan alleen ‘puur technologische’ innovaties, zoals technologisch nieuwe producten of productieprocessen. Ook nieuwe of verbeterde diensten, werkprocessen, marketingstrategieën en dergelijke, die gericht zijn op het behalen van concurrentievoordeel, kunnen als innovaties worden gezien. Om de mate van innovativiteit in beeld te brengen, dienen daarom naast ‘harde’ indicatoren (zoals de uitgaven aan uitbestede R&D) ook ‘zachte’ indicatoren gehanteerd (zoals het percentage bedrijven dat partnerships is aangegaan in het kader van innovatieprojecten) te worden, die recht doen aan alle vernieuwingsactiviteiten in het bedrijfsleven. De indicatoren van innovativiteit zijn daarnaast in deze publicatie zodanig gekozen, dat zij zo goed en volledig mogelijk het innovatieproces zoals zich dat in het bedrijfsleven voordoet met al zijn inputs, het proces zelf en de outputs, beschouwen. Inputmaatstaven hebben betrekking op de personele en materiële middelen die geïnvesteerd worden in innovatie. Outputmaatstaven geven een beeld van de resultaten van de innovatie-inspanningen, zoals nieuwe producten en het effect van innovaties op de concurrentiepositie. Bij procesmaatstaven gaat het om organisatorische aspecten die van invloed zijn op de mogelijkheden om innovatie-inputs om te zetten in innovatie2 outputs .
Innovativiteit een meerdimensionaal begrip
In zekere zin kan deze publicatie gezien worden als een aanvulling op de jaarlijkse publicatie Kennis en Economie van het CBS. In Kennis en Economie wordt een overzicht gegeven van onderzoek en innovatie in Nederland op basis van de innovatie-enquête en de R&D-enquête. Deze twee CBS enquêtes zijn ook voor deze EIM-publicatie de belang3 rijkste bron van informatie . Waar de data in Kennis en Economie echter over het algemeen in absolute aantallen c.q. bedragen gepresenteerd worden en niet per sector worden opgesplitst naar grootteklasse, gebeurt dit in onderhavige publicatie wel. Aan de hand van een selectie van innovatiemaatstaven uit Kennis en Economie wordt hier een innovatieprofiel gepresenteerd van 12 industriële deelsectoren en 11 dienstverlenende deelsectoren, uitgesplitst naar middenbedrijf (10-100 werknemers) en grootbe-
CBS-data belangrijkste bron
1
2
3
Y.M. Prince, De innovativiteit van de Nederlandse industrie; Innovatiemaatstaven op sectorniveau, EIM, Zoetermeer, 1997. Zie hoofdstuk 2 voor meer informatie over de gehanteerde maatstaven. Meer informatie over de gebruikte bronnen vindt u in Bijlage II: Innovatiemaatstaven; bronnen data.
17
drijf (100 of meer werknemers). De innovatiemaatstaven worden bovendien zo veel mogelijk uitgedrukt in percentages van relevante structuurkenmerken van de sectoren om ze onderling vergelijkbaar te maken. Gegevens deels gebaseerd op schattingen en ramingen
Hierbij dient nog wel te worden opgemerkt dat veel van de in dit rapport opgenomen gegevens tot stand zijn gekomen op basis van door EIM uitgevoerde schattingen en ramingen. Bij de vergelijking en beoordeling van de cijfers dient dan ook te worden aangetekend dat niet alle gepresenteerde gegevens even ‘hard’ zijn. Leeswijzer De publicatie vangt in hoofdstuk 2 aan met een overzicht van de gehanteerde innovatiemaatstaven. In hoofdstuk 3 wordt aan de hand van deze maatstaven de innovativiteit van de industrie- en de dienstensector vergeleken, waarna in de hoofdstukken 4 en 5 wordt ingegaan op de innovativiteit van de verschillende deelsectoren van de industrie en de diensten. In bijlage I vindt u een overzicht van de statistische afbakening van deze deelsectoren. Een beschrijving van de gehanteerde maatstaven en de hiervoor gebruikte bronnen vindt u in bijlage II.
18
2
De innovatiemaatstaven
Evenals in voorgaande jaren, is ook dit jaar weer een selectie gemaakt uit het beschik1 bare datamateriaal . Hierbij is getracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de in voorgaande publicaties gebruikte maatstaven. Zoals gebruikelijk in de voorgaande publicaties zijn de maatstaven dan ook onderverdeeld in drie categorieën: input-, proces- en outputmaatstaven. Daarnaast zijn ook enkele structuurkenmerken opgenomen die noodzakelijk zijn om de verschillende maatstaven in het juiste perspectief te kunnen plaatsen.
Maatstaven onderverdeeld input-, procesen outputmaatstaven
In dit hoofdstuk zal, per categorie, kort worden uitgelegd wat er onder deze categorie wordt verstaan en welke maatstaven dit jaar zijn geselecteerd. Meer informatie over de afzonderlijke innovatiemaatstaven en de gebruikte bronnen vindt u in Bijlage II: Innovatiemaatstaven; bronnen data. Input Net zoals in het productieproces zijn ook in het innovatieproces arbeid en kapitaal belangrijke inputs. Hooggekwalificeerd personeel en voldoende middelen zijn twee randvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn om überhaupt innovatief te kunnen zijn. De in deze publicatie gehanteerde inputmaatstaven hebben dan ook betrekking op de personele en financiële middelen die geïnvesteerd worden in innovatie, te weten: − Het percentage bedrijven met eigen R&D-personeel − Het percentage R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers − De R&D-uitgaven met eigen personeel als percentage van de productiewaarde − De innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde − De uitgaven aan nieuwe machines als percentage van de productiewaarde − De uitgaven aan uitbesteed onderzoek als percentage van de productiewaarde − Het percentage bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies − Het percentage bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies.
Personele en financiële middelen noodzakelijk voor innovatie
Output Outputmaatstaven geven een beeld van resultaten van de innovatie-inspanningen De output van het innovatieproces kan onder andere gemeten worden door het aantal product- en procesinnovaties. Tevens is de betekenis van de innovaties voor het bedrijf van belang. In dit geval wordt daarom gekeken naar: − het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties waaronder met productinnovaties waaronder met procesinnovaties − het percentage bedrijven dat het effect van innovaties op de concurrentiepositie kan inschatten waaronder concurrentiepositie weinig veranderd waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd.
Niet alleen aantal gerealiseerde innovaties maar ook effect van deze innovaties is belangrijk
1
Afkomstig uit de CBS innovatie-enquête en R&D-enquête, zie bijlage II: Innovatiemaatstaven; bronnen data, voor meer informatie over de gebruikte bronnen.
19
Proces De wijze waarop innovatie-inputs omgezet (kunnen) worden in bovenbeschreven outputs is uiteraard ook een belangrijk aspect van de innovativiteit. Daarbij is zowel de kwaliteit van het interne bedrijfsproces als de externe gerichtheid van het bedrijf in de vorm van samenwerking, klant- en marktoriëntatie van belang. In deze publicatie worden de volgende procesmaatstaven onderscheiden: − Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen 1 waaronder het percentage bedrijven met strategieaanpassingen waaronder het percentage bedrijven met marketingaanpassingen waaronder het percentage bedrijven met reorganisatie waaronder het percentage bedrijven met managementaanpassingen − Het percentage innovatoren dat partnership is aangegaan − Het percentage innovatoren dat externe adviseurs gebruikt als informatiebron.
Zowel kwaliteit interne bedrijfsproces als externe oriëntatie van invloed op mogelijkheden om te innoveren
Structuurkenmerken Om de scores van de verschillende sectoren in het juiste perspectief te kunnen plaatsen worden de volgende structuurkenmerken gepresenteerd: − De arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) − Het aantal ondernemingen − Het aantal werknemers − De productiewaarde in miljoenen euro's.
Structuurkenmerken noodzakelijk om scores sectoren in het juiste perspectief te plaatsen
1
20
Voor meer informatie over hoe in het midden- en kleinbedrijf wordt omgegaan met strategie en innovatie verwijzen wij naar de nog te verschijnen minirapportage ‘Strategie en Innovatie, Gebruik van managementtechnieken voor bepaling van de innovatiestrategie in het MKB’, EIM, Zoetermeer.
3
Intersectorale vergelijking
In dit hoofdstuk worden de innovatiemaatstaven van de industrie en de dienstensector met elkaar vergeleken. Hiervoor wordt eerst een beschrijving gegeven van deze twee sectoren aan de hand van enkele structuurkenmerken (§3.1). Vervolgens worden de prestaties van de industrie en diensten op input-, proces- en outputmaatstaven van innovatie vergeleken (§3.2 t/m §3.4). Bij deze vergelijking zal ook zo veel mogelijk worden gekeken naar verschillen tussen deelsectoren en de invloed hiervan op de totaalscores van de sectoren.
3.1
Structuur van de industrie- en dienstensector Om de scores van een sector op de verschillende innovatiemaatstaven in het juiste verband te kunnen plaatsen is het belangrijk om ook een beeld te hebben van de structuur van een sector. Vandaar dat in tabel 6 een overzicht wordt gegeven van enkele belangrijke structuurkenmerken van de industrie- en dienstensector. tabel 6
Structuurkenmerken van de industrie- en de dienstensector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) Industrie
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)* aantal ondernemingen (1999)
MB+GB 75.458
MB 53.187
Diensten GB 89.928
MB+GB 62.572
MB
GB
56.444
66.735
10.121
8.663
1.389
30.591
28.298
2.293
aantal werknemers (1999)
743.549
295.033
448.516
2.599.752
949.395
1.650.356
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
169.938
43.873
126.065
233.144
95.364
137.780
* Vanwege een sterk afwijkende exploitatiestructuur van de sector ‘Verhuur en overige zakelijke dienstverlening’ is deze sector bij de berekening van de arbeidsproductiviteit van de totale diensten buiten beschouwing gelaten. Bron: EIM.
In Nederland kunnen in totaal ruim 46.000 bedrijven tot de industrie worden gerekend. Hiervan heeft circa 78% minder dan 10 werknemers in dienst en behoort daarmee tot het kleinbedrijf. Van de overige bedrijven worden er, zoals uit tabel 6 valt af te lezen, ruim 8.600 gerekend tot het middenbedrijf (10 tot 100 werknemers) en bijna 1.400 tot het grootbedrijf (meer dan 100 werknemers). In de totale industrie zijn per bedrijf gemiddeld circa 18 werknemers in dienst. In vergelijking met de industrie zijn de diensten kleinschalig. Van de bijna 400.000 dienstverlenende ondernemingen kan 92% tot het kleinbedrijf worden gerekend. Van de overige ruim 30.000 ondernemingen behoren er circa 28.000 tot het middenbedrijf en bijna 2.300 tot het grootbedrijf. De gemiddelde bedrijfsomvang in de totale dienstensector bedraagt iets meer dan 8 1 werknemers .
Industrie is relatief grootschalig
1
P.A. van Eck van der Sluijs, Ondernemen in de diensten 2002, Sectorscoop, EIM, januari 2002.
21
Wanneer we alleen kijken naar het midden- en grootbedrijf zoals in deze rapportage, is het verschil in gemiddelde bedrijfsgrootte echter beperkt. De dienstensector lijkt dan zelfs iets grootschaliger te zijn. In de diensten komt de gemiddelde bedrijfsgrootte dan uit op ruim 85 en in de industrie op 74 werknemers. Dit verschil is vooral toe te schrijven aan de grootbedrijven. Alhoewel er in de diensten relatief weinig bedrijven tot het grootbedrijf gerekend kunnen worden, zijn de grootbedrijven die er zijn vaak zeer groot. Een grootbedrijf in de diensten telt gemiddeld 719 werknemers, in de industrie 322. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat in de diensten veel parttimers werken. Diensten verantwoordelijk voor groot deel van de werkgelegenheid
Schaalgrootte per deelsector verschillend
22
Door het grote aantal bedrijven in de diensten is het aandeel van deze sector in de werkgelegenheid, ondanks de lage gemiddelde bedrijfsgrootte, zeer groot. De sector diensten verzorgt bijna 70% van de werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven. De industrie is in dit opzicht een kleine sector. Slechts 20% van de werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven komt voort uit de industrie. In de dienstensector neemt het aantal bedrijven bovendien het sterkst toe, waardoor ook de werkgelegenheid en de productie sterk groeien. Zoals uit figuur 1 blijkt, zijn niet alle deelsectoren van de industrie even grootschalig. Relatief grootschalige deelsectoren zijn de deelsectoren die gerekend kunnen worden tot de procesindustrie; de voedings- en genotmiddelenindustrie, de chemische industrie en de aardolie-industrie. In deze deelsectoren is het aandeel van de deelsector in de werkgelegenheid van de totale industrie groter dan het aandeel van het aantal bedrijven. De textiel- en leerindustrie en de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie zijn juist kleinschalig. Hetzelfde geldt in mindere mate voor de machine- en apparatenindustrie, de metaalindustrie, de rubber- en kunststofindustrie en de grafische industrie. Deze sectoren zijn veelal arbeidsintensief. Het aandeel van de deelsector in de productiewaarde ligt in deze deelsectoren lager dan het aandeel in de werkgelegenheid.
figuur 1
Aandeel per deelsector in het aantal ondernemingen, de werkgelegenheid en de productiewaarde van het midden- en grootbedrijf (meer dan 10 werknemers) in de totale industrie
27%
voedings- en genotmiddelen
17%
14% 2%
textiel en leer
3%
5% 6%
bouwmaterialen, meubel en overig
10%
16%
3% 3% 2%
papier en karton
6%
grafisch
9%
12%
7%
aardolie
1% 0% 15%
chemie
9%
4% 3%
rubber en kunststof
4% 5% 9%
metaal
15%
19%
7%
machines en apparaten elektrotechnische en medische apparaten transportmiddelen 0%
11%
13%
9% 11%
6%
5%
6% 6%
10%
20%
30%
productiewaarde in miljoenen euro's (1998) aantal werknemers (1999) aantal ondernemingen (1999)
Bron: EIM, 2002.
Op consumenten gerichte diensten arbeidsintensief
Ook tussen de dienstverlenende deelsectoren zijn grote verschillen op het gebied van schaalgrootte en arbeidsintensiviteit (zie figuur 2). De deelsectoren architecten en ingenieursbureaus, juridische en economische dienstverlening, horeca en autohandel en de groothandel zijn kleinschalig. Grootschalige dienstverlenende deelsectoren zijn de financiële instellingen, en verhuur en overige zakelijke dienstverlening. Het meest arbeidsintensief zijn de dienstverlenende deelsectoren die zich richten op consumenten; de detailhandel en reparatie, de horeca en autohandel en de overige dienstverlening.
23
figuur 2
Aandeel per deelsector in het aantal ondernemingen, de werkgelegenheid en de productiewaarde van het midden- en grootbedrijf (meer dan 10 werknemers) in de totale diensten
16%
Groothandel
12% 21% 6%
Detailhandel en reparatie
17% 14% 7%
Horeca en Autohandel
8% 15% 21%
Vervoer en communicatie
15% 13% 14%
Financiële instellingen
Computerservicebureaus
Juridische en economische dienstverlening
Architecten- en ingenieursbureaus
9% 4% 4% 3% 3% 3% 4% 6% 2% 2% 4% 23% 25%
Verhuur en overige zakelijke dienstverlening
Milieudienstverlening
14% 2% 1% 1% 2%
Overige dienstverlening
0%
4% 5%
10%
20%
30%
productiewaarde in miljoenen euro's (1998) aantal werknemers (1999) aantal ondernemingen (1999)
Bron: EIM, 2002.
Hoge arbeidsproductiviteit in het industriële grootbedrijf
24
Gezien het grote aandeel van de diensten in de werkgelegenheid, is het niet verwonderlijk dat ook de totale toegevoegde waarde van de dienstensector een stuk hoger ligt dan die van de industrie. Het verschil is hier echter minder groot dan bij de werkgelegenheid. De dienstensector is namelijk relatief arbeidsintensief. In het midden- en grootbedrijf ligt de arbeidsproductiviteit op iets meer dan € 62.500 per fte. In de industrie is dit bijna € 75.500 per fte. Dit verschil in arbeidsproductiviteit is inherent aan de uitgevoerde werkzaamheden. In de dienstverlening is arbeid de belangrijkste productiefactor, terwijl in de industrie ook de inzet van materieel een belangrijke productiefactor vormt. Door automatisering kan men de arbeidsproductiviteit verhogen. De meeste vormen van dienstverlening zijn echter nog nauwelijks te automatiseren. Binnen de industrie is door de verschillen op het gebied van automatisering ook sprake van een aanzienlijk verschil in arbeidsproductiviteit tussen het midden- en grootbedrijf. Het middenbedrijf is veelal sterker vertegenwoordigd in meer ambachtelijke sectoren
van de industrie en kent daardoor een wat lagere arbeidsproductiviteit. Het grootbedrijf is sterker vertegenwoordigd in de procesindustrie en kent een hoge arbeidsproductiviteit. Vooral de aardolie-industrie springt er in dit opzicht uit met een arbeidsproductiviteit in het grootbedrijf van ruim € 450.000 per fte.
3.2
Inputmaatstaven In tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de scores van de industrie- en dienstensector op de in deze publicatie gehanteerde inputmaatstaven. Deze maatstaven hebben betrekking op de inzet van personele en financiële middelen ten behoeve van innovatie. tabel 7
Profiel inputmaatstaven voor de industrie- en dienstensector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) Industrie
Inputmaatstaven % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)*
MB+GB
MB
Diensten GB
MB+GB
MB
GB
19
14
49
5
4
12
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)*
5,8
2,8
7,8
0,6
1,0
0,7
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)*
1,9
0,5
2,3
0,4
0,3
0,4
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
3,1
1,8
3,5
1,5
1,5
1,6
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,7
1,0
0,6
0,6
0,6
0,5
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,3
0,1
0,4
0,2
0,1
0,2
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
23
n.b.
n.b.
4
n.b.
n.b.
3
n.b.
n.b.
1
n.b.
n.b.
* Diensten exclusief de sectoren horeca en autohandel en overige dienstverlening. Bron: EIM/CBS.
Weinig eigen R&Dpersoneel in diensten
Uit tabel 7 blijkt dat de inzet van R&D-personeel in de diensten ver achterblijft ten opzichte van de industrie. In de industrie heeft bijna een op de vijf bedrijven eigen R&Dpersoneel in dienst. In de diensten is dit een op de 20. Het percentage R&Dmedewerkers ten opzichte van het totale aantal medewerkers blijft zelfs nog verder achter. In het midden- en grootbedrijf in de dienstensector maken de R&Dmedewerkers 0,6% uit van het totale aantal medewerkers. In de industrie ligt dit percentage op 5,8. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook de uitgaven aan R&D met eigen personeel in diensten een stuk lager liggen dan in de industrie. Dit is logisch omdat bij innovatie in de diensten, de technologische component een minder grote rol speelt. R&D ligt dan minder voor de hand. Daarbij komt dat innovaties in de diensten veelal het doorvoeren van nieuwe werkwijzen of het implementeren van nieuwe software, etc. betreffen, waardoor er minder behoefte is aan fundamenteel onderzoek. Bovendien is in de definitie van R&D van het CBS opgenomen dat dit te maken dient te hebben met het streven naar oorspronkelijkheid en vernieuwing, met toepassing van Bwetenschappen, zoals wiskunde/informatica, natuur-, landbouw-, technische en/of medische wetenschappen. Zaken die voor dienstensectoren veelal minder relevant zijn.
25
Groot verschil in inzet R&D-personeel tussen midden- en grootbedrijf in de industrie
Inputmaatstaven diensten vooral beïnvloed door financiële en technische dienstverlening
Uitgaven aan uitbesteed onderzoek lager in de diensten
Verschil in uitgaven aan nieuwe machines beperkt
26
Met name in de industrie is er een groot verschil tussen het middenbedrijf en het grootbedrijf wat de inzet van eigen R&D-personeel betreft. De uitgaven aan R&D met eigen personeel beslaan in het grootbedrijf zelfs een vijfmaal zo groot percentage van de productiewaarde als in het middenbedrijf. Het verschil tussen de scores van het middenbedrijf en het grootbedrijf is vooral groot in sectoren waarbij er een groot verschil is in de aard van de werkzaamheden tussen de grootteklassen, zoals de voedings- en genotmiddelenindustrie, en de metaalindustrie. In deze sectoren richt het middenbedrijf zich veelal op kleinere series of zelfs op enkelstuksproductie, terwijl het grootbedrijf zich richt op massaproductie en zeer sterk procesgestuurd is. In de diensten is het verschil tussen de middelgrote en grote bedrijven minder groot. Het percentage bedrijven met eigen R&D-medewerkers in het middenbedrijf ligt hier weliswaar ook op ongeveer een derde van dat van het grootbedrijf, maar middelgrote bedrijven die wel R&D-medewerkers in dienst hebben, hebben vaak ook veel R&Dmedewerkers in dienst. Het percentage R&D-medewerkers ten opzichte van het totale aantal werknemers ligt hier in het middenbedrijf namelijk hoger dan in het grootbedrijf. De uitgaven aan eigen R&D blijven in het dienstverlenende middenbedrijf dan ook slechts licht achter bij die van het grootbedrijf. Deze cijfers worden sterk beïnvloed door de sectoren financiële instellingen, computerservicebureaus en architecten- en ingenieursbureaus, waar ten opzichte van de overige dienstensectoren zeer veel bedrijven R&D-personeel in dienst hebben en waarbij het percentage R&D-medewerkers in het middenbedrijf hoog is. Kennelijk is er in deze sectoren sprake van een minimaal benodigde inzet van R&D-medewerkers, die weinig afhankelijk is van de bedrijfsomvang. Niet alleen de uitgaven aan R&D met eigen personeel blijven in de diensten achter bij de industrie. Ook de uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn in de diensten gering. Het verschil tussen de twee sectoren is hier echter minder groot. In het dienstverlenende middenbedrijf wordt zelfs een iets groter deel van de productiewaarde besteed aan uitbesteed onderzoek dan in de industrie. Deze hoge score van het dienstverlenende middenbedrijf is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de financiële instellingen, de computerservicebureaus en de milieudienstverlening, waar het middenbedrijf een groter deel van de productiewaarde besteedt aan uitbesteed onderzoek dan het grootbedrijf. In de industrie zijn het daarentegen vooral de grootbedrijven en dan met name de grootbedrijven in de chemie, de machine- en apparatenbouw en de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie die veel uitgeven aan onderzoek. Het verschil in uitgaven aan machines voor innovaties, tussen de diensten en de industrie is beperkt. In de industrie wordt nauwelijks meer uitgegeven aan nieuwe machines, die benodigd zijn voor innovaties, dan in de diensten (0,7 tegenover 0,6% van de productiewaarde). In de diensten zijn veel innovaties waarschijnlijk gerelateerd aan ICT. Het gaat hierbij vooral om het implementeren van elders ontwikkelde innovaties, waarbij eigen ontwikkeling nauwelijks een rol speelt. Hiervoor is wel nieuwe apparatuur maar weinig inzet van R&D-medewerkers nodig.
Alhoewel de uitgaven aan R&D met eigen personeel in de industrie dus bijna zes maal zo hoog zijn als in de diensten, is er maar een factor twee verschil tussen de totale in1 novatie-uitgaven in deze twee sectoren. Niet alleen wordt de score van de diensten op deze maatstaf positief beïnvloed door de slechts licht achterblijvende uitgaven aan nieuwe machines, maar ook vooral door de overige (niet in de tabel gespecificeerde) innovatie-uitgaven, zoals uitgaven aan industrieel ontwerp, licenties, kosten van marktintroducties en opleidingskosten met betrekking tot innovaties. In de diensten wordt aan deze zaken zelfs meer uitgegeven dan in de industrie.
Innovatie-uitgaven diensten worden positief beïnvloed door uitgaven aan machines en overige innovatieuitgaven
Dat bedrijven in de industrie ook meer gebruikmaken van technologiesubsidies dan bedrijven in de diensten is niet verwonderlijk. De R&D- en innovatie-inspanningen van de industrie zijn immers ook duidelijk hoger. Bovendien zijn de beschikbare subsidies veelal ook meer gericht op industriële processen. Het verschil is het grootst bij het gebruik van Nederlandse technologiesubsidies. In 1998 maakte 23% van de industriële bedrijven gebruik van Nederlandse technologiesubsidies. Dit percentage werd in de diensten alleen benaderd door de computerservicebureaus en de architecten- en ingenieursbureaus. In de totale dienstensector maakte zo’n 4% van de bedrijven gebruik van Nederlandse technologiesubsidies.
Industriële bedrijven maken vooral gebruik van Nederlandse technologiesubsidies
3.3
Procesmaatstaven In tabel 8 wordt een overzicht gegeven van het innovatieprofiel van de industrie- en dienstensector op procesmaatstaven. Dit zijn maatstaven die betrekking hebben op organisatorische aspecten die van invloed zijn op de mogelijkheden om innovatie-inputs om te zetten in innovatie-outputs. tabel 8
Profiel procesmaatstaven voor de industrie- en dienstensector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) Industrie
Procesmaatstaven
Diensten
MB+GB
MB
GB
MB+GB
MB
GB
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
64
61
86
62
60
83
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
44
41
64
43
41
61
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
42
39
59
35
34
53
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
34
32
50
31
29
54
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
21
21
27
17
17
24
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
24
20
41
26
25
36
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
66
62
84
73
72
84
Bron: EIM/CBS.
1
Tot de innovatie-uitgaven worden gerekend: inkoop van nieuwe machines om innovaties te kunnen realiseren, uitgaven aan R&D met eigen personeel, uitbesteed onderzoek, industrieel ontwerp, licenties, kosten marktintroductie en opleidingskosten met betrekking tot innovaties.
27
Afgaande op de inputmaatstaven lijkt de dienstensector qua innovativiteit achter te blijven bij de industrie. Wanneer gekeken wordt naar de procesmaatstaven, ontstaat een ander beeld. Op het gebied van niet-technologische vernieuwingen, zoals strategieaanpassingen, marketingaanpassingen, reorganisaties en managementaanpassingen, zijn er nauwelijks verschillen tussen de industrie en de diensten. In de periode 19961998 heeft 64% van de industriële bedrijven niet-technologische vernieuwingen doorgevoerd. Bij de dienstverlenende bedrijven was dit 62%. Ook het verschil tussen de scores van het middenbedrijf en het grootbedrijf is in beide sectoren vrijwel gelijk. Zowel in de industrie als in de diensten kwamen strategieaanpassingen het vaakst voor, gevolgd door marketingaanpassingen en reorganisaties. Managementaanpassingen werden in beide sectoren het minst vaak doorgevoerd.
Weinig verschil in niettechnologische vernieuwingen
Middelgrote dienstverlenende bedrijven die innoveren, doen dit vaker dan hun industriele collega’s in partnerships. In het grootbedrijf daarentegen zijn er meer industriële innovatoren die partnerships zijn aangegaan. Het verschil tussen midden- en grootbedrijf is op deze maatstaf dan ook groter in de industrie dan in de diensten. In de industrie zijn het vooral de grootschalige internationaal georiënteerde deelsectoren als de chemische en aardolie-industrie die vaak partnerships zijn aangegaan. De sterk consumentgerichte textiel- en kledingindustrie en de voedings- en genotmiddelenindustrie werken het minst samen met andere bedrijven op het gebied van innovaties. Van de dienstverlenende sectoren zijn het wederom de milieudienstverlening en de computerservicebureaus die hoog scoren op deze maatstaf, maar ook in de deelsector vervoer en communicatie zijn veel innovatoren partnerships aangegaan. Wellicht heeft deze hoge score te maken met het feit dat met name communicatiebedrijven (waaronder telecomaanbieders) te maken hebben met uniforme standaarden waardoor zij vaak genoodzaakt zijn samen te werken bij innovaties.
Relatief veel partnerships in het dienstverlenende middenbedrijf
Het lijkt erop dat middelgrote bedrijven in de diensten sterker extern georiënteerd zijn bij innovatieprojecten dan industriële middenbedrijven. Hetzelfde patroon als bij de innovatoren met partnerships, zien we namelijk terug bij het percentage bedrijven die externe adviseurs gebruiken als informatiebron bij innovaties. Alhoewel de verschillen tussen de industrie en de diensten hier kleiner zijn, scoort ook hier het dienstverlenende middenbedrijf hoger dan het industriële middenbedrijf. In het grootbedrijf zijn de scores van de twee sectoren echter gelijk. Over het algemeen zijn het dezelfde deelsectoren die vaak gebruikmaken van externe adviseurs als die vaak partnerships zijn aangegaan. Dit geldt echter niet voor de computerservicebureaus, en de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie. Deze sectoren scoorden weliswaar hoog op het percentage innovatoren die partnerships zijn aangegaan, maar maken sterk benedengemiddeld gebruik van externe adviseurs. In de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie is juist het tegenovergestelde het geval.
Middenbedrijf in de diensten maakt ook meer gebruik van externe adviseurs
3.4
Outputmaatstaven Tot slot zullen we de prestaties van de industrie- en dienstensector vergelijken op de resultaten van de innovatie-inspanningen, de outputmaatstaven. Een overzicht van deze maatstaven vindt u in tabel 9.
28
tabel 9
Profiel outputmaatstaven voor de industrie- en dienstensector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) Industrie
Outputmaatstaven
Diensten
MB+GB
MB
GB
MB+GB
MB
GB
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (19961998)
55
52
71
30
29
46
-
waaronder met productinnovaties
87
85
93
82
82
82
-
waaronder met procesinnovaties
74
73
80
47
46
60
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (19961998)
77
77
78
75
75
73
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
35
35
36
31
31
31
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
39
38
43
39
39
43
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
26
27
21
30
31
26
Bron: EIM/CBS.
Minder gerealiseerde innovaties in de diensten
Weinig procesinnovaties in de diensten
Deelsectoren met hoge scores op input- en procesmaatstaven realiseren veelal ook het vaakst innovaties
Gezien de lagere scores op inputmaatstaven is het niet verwonderlijk dat bedrijven in de diensten minder vaak innovaties hebben gerealiseerd dan bedrijven in de industrie. In de periode 1996-1998 heeft dan ook slechts 30% van de dienstverlenende bedrijven met meer dan 10 werknemers innovaties gerealiseerd. In de industrie ligt dit percentage op 55. Dit verschil is in het middenbedrijf overigens iets groter dan in het grootbedrijf. In beide sectoren realiseerde het grootbedrijf meer innovaties dan het middenbedrijf, maar in de diensten is het verschil tussen het middenbedrijf en het grootbedrijf op dit punt groter. In beide sectoren betreffen de gerealiseerde innovaties het vaakst productinnovaties. In de industrie realiseerde 87% van de bedrijven met gerealiseerde innovaties productinnovaties. In de diensten was dit 82%. In de industrie realiseerde echter ook nog 74% van de bedrijven procesinnovaties, terwijl in de diensten dit percentage op 47 bleef steken. Dit lage percentage procesinnovaties in de diensten is grotendeels toe te schrijven aan het middenbedrijf. Wellicht wordt dit lage percentage procesinnovaties gedeeltelijk veroorzaakt door het feit dat bij de dienstverlening het product veelal onlosmakelijk verbonden is aan het productieproces. Dienstverlenende bedrijven zullen hierdoor vaak meer moeite hebben om een onderscheid te maken tussen proces en product dan industriële bedrijven, en wellicht vaker aangeven productinnovaties te hebben doorgevoerd. Zowel in de industrie als in de diensten lijken hoge scores op input- en procesmaatstaven inderdaad te leiden tot meer gerealiseerde innovaties. In de industrie zijn het dan ook de aardolie- en chemische industrie en de elektrotechnische en medischeapparatenindustrie die het vaakst innovaties realiseerden in de periode 1996-1998. In de diensten scoren de computerservicebureaus, de architecten- en ingenieursbureaus en de financiële instellingen het hoogst. Deelsectoren die in vergelijking tot andere deelsectoren zelden innovaties realiseren zijn in de industrie de textiel- en kledingindustrie, de bouwmaterialenindustrie en de metaalindustrie. In de diensten waren dit de overige dienstverlening, de detailhandel en reparatie en de deelsector vervoer en communicatie. Opmerkelijk is echter dat ook de milieudienstverlening slecht scoort op gerealiseerde innovaties, terwijl deze sector op veel andere maatstaven hoge scores laat zien.
29
Dienstverlenende en industriële bedrijven zijn ongeveer even vaak in staat om het effect van innovaties op de concurrentiepositie in te schatten. Het effect van innovaties op de concurrentiepositie lijkt in de diensten wel groter te zijn dan in de industrie. Innovatoren in de diensten antwoorden vaker dan innovatoren in de industrie dat hun concurrentiepositie als gevolg van innovaties verbeterd is en minder vaak dat de concurrentiepositie weinig veranderd is. Dit geldt zowel voor het midden- als voor het grootbedrijf. Overigens is zowel binnen de industrie als binnen de diensten het effect van innovaties op de concurrentiepositie groter bij de middenbedrijven dan bij de grootbedrijven. Terwijl het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties in het middenbedrijf juist lager ligt. Het lijkt er dan ook op dat het effect van innovaties groter is wanneer innovatie minder gebruikelijk is. In weinig innovatieve sectoren kunnen bedrijven zich door middel van innovaties sterker onderscheiden ten opzichte van concurrenten dan in sterk innovatieve sectoren.
Effect van innovaties op de concurrentiepositie is groter wanneer innovatie minder gebruikelijk is
3.5 Innovativiteit en karakter van innovaties verschillen sterk per deelsector
30
Conclusie Door de grote verschillen tussen de deelsectoren laat het karakter van de innovativiteit van de sectoren industrie en diensten als geheel zich moeilijk beschrijven. Wanneer we afgaan op de in dit hoofdstuk gepresenteerde tabellen, lijken proces- en productinnovatie redelijk gelijke tred te houden in de industrie, terwijl bedrijven in de dienstensector zich meer richten op productinnovatie dan op procesinnovatie. De grens is hierbij echter zeer moeilijk te trekken. Bij dienstverlening zijn proces en product veelal onlosmakelijk met elkaar verbonden. Productinnovatie in de diensten resulteert over het algemeen ook niet in een tastbaar product, zoals in de industrie, maar in een nieuwe ‘ontastbare’ dienst. Uit de tabellen komt ook naar voren dat de industrie op vrijwel alle gehanteerde maatstaven hoger scoort dan de dienstensector. Binnen de industrie zijn de aardolie-industrie en de chemische industrie het meest innovatief te noemen. Binnen de dienstensector zijn het vooral de zakelijke diensten en met name de (in omvang kleine) deelsectoren computerservicebureaus, architecten- en ingenieursbureaus en milieudienstverlening die hoog scoren op innovatiemaatstaven. Op consumenten gerichte dienstensectoren zoals de detailhandel en de horeca en autohandel zijn het minst innovatief.
4
Innovatiemaatstaven per subsector in de industrie
In dit hoofdstuk wordt de innovativiteit van de verschillende sectoren van de industrie behandeld. Om te beginnen wordt in tabel 10 een samenvattend overzicht gegeven van hoe de innovatieprofielen van de verschillende sectoren uit de industrie zich verhouden 1 tot het gemiddelde innovatieprofiel van de industrie in het midden- en grootbedrijf . Daarna wordt per sector een beschrijving gegeven van de belangrijkste structuurkenmerken en wordt het innovatieprofiel van de sector besproken. tabel 10
Vergelijking innovatieprofielen sectoren met het industriegemiddelde Innovatieprofiel t.o.v gemiddelde industrie
Sector
Input
Proces
Output
Totaal
voedings- en genotmiddelenindustrie
-
0
-
-
textiel- en lederindustrie
-
-
-
-
bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie
-
-
-
-
papier- en kartonindustrie
-
0
0
0
grafische industrie
-
+
0
0
aardolie-industrie
+
+
+
+
chemische industrie
+
+
+
+
rubber- en kunststofindustrie
0
+
+
+
basismetaal- en metaalproductenindustrie
-
-
-
-
machine- en apparatenindustrie
+
+
+
+
elektrotechnische en medische-apparatenindustrie
+
+
+
+
transportmiddelenindustrie
0
0
0
0
Legenda:
- Lager dan het industriegemiddelde 0 Vergelijkbaar met het industriegemiddelde + Hoger dan het industriegemiddelde.
Bron: EIM.
4.1
Voedings- en genotmiddelenindustrie Structuur In 1999 waren bijna 5.200 ondernemingen actief in de voedings- en genotmiddelenindustrie, waarvan ruim 1.100 in het middenbedrijf en circa 250 in het grootbedrijf. Met circa 126.000 werknemers realiseerden deze bedrijven gezamenlijk een productiewaarde van ruim € 45 miljard. De voedings- en genotmiddelenindustrie is hiermee een zeer grootschalige bedrijfstak, maar de verschillen tussen het middenbedrijf en het grootbedrijf zijn groot. Het grootbedrijf wordt gedomineerd door de procesindustrie, terwijl het middenbedrijf veelal een wat meer ambachtelijk karakter heeft. De arbeidsproductiviteit
Grootbedrijf vooral procesindustrie, middenbedrijf meer ambachtelijk
1
Zie bijlage I voor de statistische afbakening van de sectoren.
31
in het grootbedrijf is hierdoor bijna tweeëneenhalf maal zo hoog als in het middenbedrijf. Maar ook de arbeidsproductiviteit van het midden- en grootbedrijf gezamenlijk ligt in deze sector circa 15% hoger dan gemiddeld in de industrie. Innovatie in de voedings- en genotmiddelenindustrie Productinnovaties blijven vooral in het middenbedrijf vaak beperkt tot verbeteringen van bestaande producten, zoals het ontwikkelen van nieuwe smaakvarianten of het aanpassen van de verpakking. Grote vernieuwingen zijn in de voedings- en genotmiddelenindustrie vrijwel alleen voor de hele grote bedrijven weggelegd. Het grootbedrijf is ook beduidend innovatiever dan het middenbedrijf. Op vrijwel alle maatstaven scoort het grootbedrijf hoger dan het middenbedrijf. Ten opzichte van de totale industrie is de voedings- en genotmiddelenindustrie dan ook gematigd innovatief te noemen. Op vrijwel alle inputmaatstaven scoort deze sector lager dan gemiddeld. Ook is de invloed van innovaties op de concurrentiepositie in deze sector minder groot dan in de totale industrie. Wel is er meer aandacht voor niettechnologische vernieuwingen dan gemiddeld. In tabel 11 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (SBI 15-16).
Grote vernieuwingen vrijwel alleen voor hele grote bedrijven weggelegd
tabel 11
innovatieprofiel van de voedings- en genotmiddelenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
16
9
50
3,2
1,4
4,0
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,5
0,3
0,6
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,4
1,6
1,3
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,6
1,0
0,5
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,1
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
17
n.b.
n.b.
3
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
68
64
89
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
43
67
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
54
52
63
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
34
30
53
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
22
21
30
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
19
13
37
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
65
57
91
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
53
48
78
-
waaronder met productinnovaties
82
78
91
-
waaronder met procesinnovaties
79
76
88
76
74
81
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
32
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
45
46
44
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
34
32
40
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
21
23
16
MB + GB
MB
GB
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
101.247
51.985
124.380
1.381
1.127
254
126.043
40.277
85.766
45.191
8.430
36.761
Bron: EIM/CBS.
Matige score op inputmaatstaven Met name in het middenbedrijf relatief weinig R&D-personeel
Innovatie-uitgaven fors lager dan gemiddeld
Gebruik van Nederlandse technologiesubsidies lager dan gemiddeld
Meer aandacht voor niet technologische vernieuwingen
Gemiddelde externe oriëntatie
Input De voedings- en genotmiddelenindustrie scoort op vrijwel alle inputmaatstaven benedengemiddeld. Alleen het percentage bedrijven die gebruikmaken van Europese technologiesubsidies is gelijk aan het gemiddelde in de industrie. Het percentage bedrijven met eigen R&D-personeel ligt met 16% iets onder het industriegemiddelde van 19%. Dit iets lagere percentage wordt veroorzaakt door het relatief lage percentage middenbedrijven met eigen R&D-personeel. In het grootbedrijf is dit percentage met 50% gelijk aan het gemiddelde. Het aantal R&D-medewerkers in de bedrijven met R&D-personeel is echter niet zo groot. Het percentage R&D-medewerkers van het totale aantal medewerkers blijft namelijk ook in het grootbedrijf achter bij het gemiddelde. De innovatie-uitgaven in de voedings- en genotmiddelenindustrie bedragen 1,4% van de productiewaarde. In de totale industrie ligt dit percentage ruim twee maal zo hoog. Opvallend hierbij is dat vooral het grootbedrijf in deze sector achterblijft bij de totale industrie. Hieruit blijkt ook dat deze lage scores voor een deel verklaard kunnen worden door de hoge productiewaardes in deze sector. Gezien de lage innovatie-uitgaven is het niet verwonderlijk dat ook het gebruik van technologiesubsidies iets achterblijft bij de totale industrie. In de voedings- en genotmiddelenindustrie maakt 17% van de bedrijven gebruik van Nederlandse technologiesubsidies. In de totale industrie is dit 23%. Zoals hierboven al is aangegeven, is het percentage bedrijven die gebruikmaken van Europese technologiesubsidies echter wel gelijk aan het gemiddelde in de industrie. Proces Alhoewel uit het bovenstaande blijkt dat de aandacht voor R&D in de voedings- en genotmiddelenindustrie achterblijft bij de totale industrie, is er wel veel aandacht voor niet-technologische vernieuwingen. Met name het percentage bedrijven met marketingaanpassingen is hoger dan gemiddeld. Dit is ook niet verwonderlijk aangezien het accent bij innovatie in deze sector veelal ligt op gedeeltelijke aanpassingen van bestaande producten. Hierbij speelt marketing vaak een grote rol, terwijl de R&Dinspanningen veelal beperkt blijven. Daarnaast herbergt deze deelsector veel grootschalige bedrijven. Procesinnovaties betalen zich daar eerder uit. De externe oriëntatie van bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie, die technologisch innoveren, is redelijk vergelijkbaar met de totale industrie. Innovatoren maken in deze sector bijna even vaak gebruik van externe adviseurs als gemiddeld. Het percentage innovatoren die in de periode 1996-1998 een partnership zijn aangegaan in verband met een technologische innovatie is in deze sector echter, met name in het middenbedrijf, wat lager dan gemiddeld.
33
Output Dat met name het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie voor een belangrijk deel tot de procesindustrie kan worden gerekend, is ook terug te zien in het karakter van de gerealiseerde innovaties. In het grootbedrijf heeft 88% van de bedrijven met gerealiseerde innovaties procesinnovaties gerealiseerd, terwijl dit in de totale industrie maar 80% was. Ook in het middenbedrijf is dit percentage hoger dan gemiddeld, maar het verschil is hier minder groot. De percentages van de bedrijven met gerealiseerde innovaties met productinnovaties zijn in deze sector lager dan gemiddeld. De invloed van innovaties op de concurrentiepositie is in de voedings- en genotmiddelenindustrie lager dan gemiddeld. Van de bedrijven die de invloed van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten geeft 45% aan dat de concurrentiepositie weinig is veranderd, 34% geeft aan dat de concurrentiepositie enigszins is verbeterd en slechts 21% is van mening dat deze als gevolg van innovaties behoorlijk is verbeterd. In de totale industrie liggen deze percentages op respectievelijk 35, 39 en 26%.
Veel procesinnovaties in het grootbedrijf
Invloed van innovaties op concurrentiepositie beperkt
4.2 Sector als geheel relatief kleinschalig
Innovativiteit laat zich moeilijk omschrijven door grote verschillen tussen textiel- en kleding- en leerindustrie
34
Textiel-, kleding- en leerindustrie Structuur De textiel-, kleding- en leerindustrie is relatief kleinschalig. In 1999 waren in deze sector 540 ondernemingen met meer dan 10 werknemers actief. Bij deze ondernemingen waren ruim 23.500 personen werkzaam. Gezamenlijk realiseerden zij een productie met een waarde van € 3,1 miljard. Van deze ondernemingen behoorden er 424 tot het middenbedrijf en 47 tot het grootbedrijf. Hierbij is het grootbedrijf het sterkst vertegenwoordigd in de productie van textiel. Het grootste deel van de middenbedrijven in deze sector legt zich toe op de productie van kleding, textielwaren en overige textielproducten. Innovatie in de textiel-, kleding- en leerindustrie Wanneer we kijken naar de scores op de innovatiemaatstaven is de sector in vergelijking met de totale industrie zeer matig innovatief te noemen. De innovativiteit van deze sector laat zich echter moeilijk beschrijven doordat de drie deelsectoren, de textielindustrie, de kledingindustrie en de leerindustrie, onderling sterk verschillen. De textielindustrie is een stuk grootschaliger dan de overige twee deelsectoren. De kleding- en leerindustrie zijn kleinschaliger en de kledingindustrie is arbeidsintensiever dan de rest. Verder kent de textielindustrie ook meer fundamentele productinnovaties, waarmee ook regelmatig nieuwe markten worden aangeboord. In de kledingindustrie en de leerindustrie blijven productinnovaties veelal beperkt tot nieuwe varianten of modellen. In tabel 12 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de textiel- kleding- en leerindustrie (SBI 17-19).
tabel 12
innovatieprofiel van de textiel-, kleding- en leerindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
13
9
68
1,7
1,6
2,0
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,6
0,4
0,8
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,3
1,2
1,3
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,5
0,5
0,5
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,0
0,2
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
17
n.b.
n.b.
3
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
60
57
81
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
37
34
61
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
42
40
63
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
37
37
42
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
26
27
25
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
17
14
35
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
51
46
84
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
39
42
72
-
waaronder met productinnovaties
89
88
98
-
waaronder met procesinnovaties
73
74
72
65
60
93
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
24
22
31
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
36
34
44
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
40
44
24
57.929
49.031
424
47
23.596
13.752
9.844
3.128
1.702
1.426
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
54.030 540
Bron: EIM/CBS.
Lage scores op vrijwel alle inputmaatstaven
Percentage grootbedrijven met eigen R&D-personeel wel hoog
Input De textiel-, kleding- en leerindustrie scoort op vrijwel alle inputmaatstaven zeer laag. Alleen het percentage bedrijven die gebruikmaken van Europese technologiesubsidies is gelijk aan het industriegemiddelde. Gezien de bedrijfsstructuur en de aard van de werkzaamheden is het waarschijnlijk dat de scores in de textielindustrie wel hoger zullen liggen dan in de kleding- en leerindustrie. Productontwikkeling in de kledingindustrie betreft namelijk hoofdzakelijk het ontwerpen van de kleding en dit wordt door de bedrijven zelf meestal niet als R&D gezien. Het aantal bedrijven met eigen R&D-personeel ligt met 13% een stuk lager dan in de totale industrie, waar 19% van de bedrijven eigen R&D-personeel in dienst heeft. Deze lage score is echter volledig toe te schrijven aan het middenbedrijf. In het grootbedrijf in de textiel-, kleding- en leerindustrie beschikken juist meer bedrijven dan gemiddeld over
35
eigen R&D-personeel. Bij deze bedrijven is het aantal R&D-medewerkers per bedrijf wel laag, aangezien het percentage R&D-medewerkers een stuk lager is dan gemiddeld. Proces Het percentage bedrijven die niet-technische vernieuwingen hebben doorgevoerd is ook iets lager dan in de totale industrie. Deze niet-technologische vernieuwingen betreffen in de textiel-, kleding- en leerindustrie vooral in het middenbedrijf iets vaker dan gemiddeld reorganisaties en managementaanpassingen. In het grootbedrijf zijn er juist relatief veel bedrijven waarbij de niet-technologische vernieuwing een marketingaanpassing betreft. Ook het aantal bedrijven die gebruikmaken van externe adviseurs of een partnership zijn aangegaan voor innovatieprojecten is laag in vergelijking met de rest van de industrie. Slechts 17% van de innovatoren in de textiel-, kleding- en leerindustrie is een partnership aangegaan, terwijl dit percentage voor de totale industrie op 24 ligt. Externe adviseurs werden door 51% van de innovatoren gebruikt als informatiebron tegenover 66% in de totale industrie. De externe oriëntatie is in het grootbedrijf in deze sector, evenals in de totale industrie, sterker dan in het middenbedrijf.
Iets minder niet technologische vernieuwingen dan gemiddeld
Beperkte externe oriëntatie
Output In de textiel-, kleding- en leerindustrie worden erg weinig product- en/of procesinnovaties gerealiseerd. Op deze maatstaf scoort deze sector zelfs het laagst van alle sectoren. Gezien de lage inzet van financiële en personele middelen is dit ook niet verwonderlijk. In het grootbedrijf waar veel bedrijven eigen R&D-personeel in dienst hebben, is het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties ook wel hoger dan gemiddeld. De focus bij de gerealiseerde innovaties ligt in deze sector wel iets meer dan gemiddeld op productinnovaties. Waarschijnlijk komen procesinnovaties in deze sector ook vaak voort uit productinnovaties of andersom. In het middenbedrijf zijn namelijk ook veel bedrijven met gerealiseerde innovaties die zowel productinnovaties als procesinnovaties hebben gerealiseerd. Alhoewel het aantal gerealiseerde innovaties laag is, is het effect van deze innovaties op de concurrentiepositie wel groter dan gemiddeld. Bij 76% van de bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten is de concurrentiepositie verbeterd. Bij 40% is die zelfs behoorlijk verbeterd. In de totale industrie zijn deze percentages 65 en 26%. Wellicht is het effect van innovaties in deze sector groter doordat de algehele innovativiteit van de sector vrij laag is en bedrijven zich hierdoor juist sterk kunnen onderscheiden door wel te innoveren.
Zeer weinig bedrijven met gerealiseerde innovaties
Focus op productinnovaties
Innovaties hebben veel invloed op de concurrentiepositie
4.3 In het middenbedrijf vooral veel timmerfabrikanten en fabrikanten van betonproducten
36
Bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie Structuur In de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie zijn in totaal zo’n 1.600 bedrijven aanwezig die werk bieden aan zo’n 75.000 werknemers en een productiewaarde genereren van 10 miljard euro. Het middenbedrijf is goed voor circa 60% van de totale werkgelegenheid en productiewaarde. De bedrijfstak wordt in het middenbedrijf met name vertegenwoordigd door timmerfabrikanten en fabrikanten van betonproducten, en omvat verder houtzagerijen, producenten van houten emballage, fineer- en plaatmateriaal, verduurzamingsbedrijven en vervaardigers van andere houtproducten, betonmortelcentrales, natuursteenbewerkingsbedrijven en producenten van keramische bouwproducten. Deze bedrijfstak is sterk verbonden met zijn voornaamste afzetmarkt: de bouw.
Innovatie in de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie In zijn totaliteit beschouwd kan de sector bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie zeer gematigd innovatief worden genoemd. Op vrijwel alle maatstaven scoort deze sector in vergelijking met andere industriële sectoren laag tot zeer laag. Vernieuwing van het bouwproces komt daarentegen wel voor een groot deel van de producenten van bouwmaterialen waarbij materialen van hout een belangrijke plaats innemen: fabrieksmatige vervaardiging van modules, componenten en onderdelen is de belangrijkste methode om de productiviteit in de bouw te verbeteren, en een constante kwaliteit van de producten te waarborgen. Belangrijke omgevingsfactoren uit een oogpunt van innovatie zijn een ‘conservatieve’ markt (bouwers willen met het oog op montage en verwerking van de toegeleverde producten in de eerste plaats ‘weten waar ze aan toe zijn’), en verder per land en zelfs per regio verschillende regelgeving en standaards. In tabel 13 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie (SBI 20, 26, 36-37).
Sector zeer gematigd innovatief Producenten van bouwmaterialen wel drijvende factor in vernieuwingen bouwproces
tabel 13
innovatieprofiel van de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
8
5
24
1,3
1,2
1,4
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,3
0,2
0,5
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,1
1,0
1,2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,5
0,6
0,4
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,0
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
14
n.b.
n.b.
1
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
58
54
92
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
40
37
72
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
34
31
69
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
32
31
51
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
20
19
28
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
22
19
35
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
76
75
79
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
44
43
50
-
waaronder met productinnovaties
85
84
91
-
waaronder met procesinnovaties
76
75
84
78
78
80
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
47
47
49
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
27
26
33
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
26
27
17
59.494
5.565
68.855
1.596
1.369
227
aantal werknemers (1999)
75.518
43.395
32.123
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
10.008
5.677
4.331
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)* aantal ondernemingen (1999)
*Excl. 36.631 Sociale werkvoorziening. Bron: EIM/CBS.
37
Input In tabel 13 is het gebruikelijke verschil te zien tussen midden- en grootbedrijf: de grote bedrijven steken meer geld en mankracht in nieuwe ontwikkelingen dan de middelgrote. Overigens komt de aandacht van bedrijven voor incrementele innovaties in de gekozen maatstaven minder goed tot uitdrukking. Het totaalbeeld binnen deze bedrijfstak is voor beide grootteklassen hetzelfde: de innovatieve inspanningen blijven ver achter bij het industriegemiddelde. En dat geldt in het bijzonder voor de uitgaven aan eigen en uitbestede R&D. De druk tot vernieuwing vanuit de markt is betrekkelijk gering. Aannemers willen héél zeker weten dat een vernieuwing een verbetering is, en pikken vernieuwingen bovendien traag op omdat zij dan ook hun werkwijze moeten aanpassen. In de bedrijfstak worden wél collectieve ontwikkelingsprojecten uitgevoerd zoals met betrekking tot houtveredeling en –verduurzaming, en sterkere betonproducten.
Benedengemiddelde innovatie-inspanningen
Innovatiedruk is minder groot dan elders
Proces Op het gebied van procesmaatstaven zijn de verschillen van de bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie met het industriegemiddelde betrekkelijk gering. Opvallend is dat het middenbedrijf in de bedrijfstak iets achterblijft bij dit gemiddelde, terwijl het grootbedrijf juist een bovengemiddelde score behaalt. Het voorgaande geldt met name voor aanpassingen van de marketing, en in wat mindere mate ook voor strategieaanpassingen. Dit zou een resultaat kunnen zijn van internationalisering en verschuivende verhoudingen binnen de Europese markt: de grote bouwmaterialen- en meubelfabrikanten zijn sterker exportgeoriënteerd en worden door die ontwikkeling gedwongen om hun verkoopstrategie tegen het licht te houden.
Grootbedrijf iets hogere score op niettechnologische aspecten
Output Zoals te verwachten was op grond van de inputs blijven ook de innovatieve outputs van de bedrijfstak achter bij het industriegemiddelde, in het bijzonder die van het grootbedrijf. Dit gegeven moet waarschijnlijk vooral worden toegeschreven aan het ontbreken van een ‘structuurverschil’ tussen klein en groot. Dit in tegenstelling tot wat elders in de industrie vaak wordt aangetroffen: klein en groot zitten voor een belangrijk deel met soortgelijke producten op dezelfde markt, waar bijvoorbeeld in de transportmiddelenindustrie kleine lokale carrosserie- en jachtenbouwers tegenover grote voor de wereldmarkt producerende bouwers van zeeschepen en (vracht)auto’s staan.
Minder gerealiseerde innovaties
4.4 Papier- en kartonindustrie is een kleine sector
Middenbedrijf bestaat vrijwel geheel uit papier- en kartonverwerkende bedrijven
38
Papier- en kartonindustrie Structuur De papier- en kartonindustrie is een relatief kleine sector van de industrie. In 1999 waren er 218 ondernemingen actief in de papier- en kartonindustrie, waarvan 158 in het middenbedrijf en 60 in het grootbedrijf. Meer dan 7.600 personen in het middenbedrijf realiseerden in 1998 een productie van circa 1,1 miljard euro. In het grootbedrijf zijn ruim 17.000 personen werkzaam en werd er een productiewaarde van ongeveer 3.600 miljoen euro gerealiseerd. De papier- en kartonindustrie kan worden onderverdeeld in papier- en kartonproducerende bedrijven en papier- en kartonverwerkende bedrijven. Het middenbedrijf bestaat vrijwel geheel uit de tweede groep. De papier- en kartonproducerende industrie kent globaal genomen drie typen bedrijven. In de papierindustrie zijn er bulkproducenten en specialisten en in de kartonindustrie zijn er alleen bulkproducenten. De bulkproducenten van papier zijn voornamelijk te vinden in het grootbedrijf en hebben enorme machines met een grote capaciteit. De specialisten in de papierindustrie behoren vaker tot het
middenbedrijf. De bulkproducenten van karton hebben in vergelijking met de papiermachines een lagere snelheid in verband met de dikte van het karton. De machines kunnen een forse capaciteit hebben, al ligt deze lager dan bij de bulkproducenten in de papierindustrie. De bedrijven in deze sector richten zich op diverse markten, variërend van verpakkingen voor consumentengoederen tot transportverpakkingen. Innovatie in de papier- en kartonindustrie De papier- en kartonindustrie is iets minder dan gemiddeld innovatief te noemen. Op inputmaatstaven blijven de scores achter bij het gemiddelde. Dit hangt samen met het feit dat productinnovatie in de papierverwerkende industrie vaak in opdracht van afnemers gebeurt. Het productidee wordt veelal aangeleverd door de afnemer en technisch uitgewerkt door de fabrikant. Procesinnovaties zijn in deze branche vaak het gevolg van milieuwetgeving. De scores op outputmaatstaven zijn wel positiever dan in de totale industrie. In tabel 14 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de papier- en kartonindustrie (SBI 21).
Productinnovatie vaak in opdracht van afnemers
tabel 14
innovatieprofiel van de papier- en kartonindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
26
9
72
2,1
1,8
2,3
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,3
0,3
0,4
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,1
1,6
1,0
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,6
1,2
0,4
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,0
0,0
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
24
n.b.
n.b.
5
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
64
57
81
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
45
36
66
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
43
41
47
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
28
21
44
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
18
16
23
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
27
17
42
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
74
n.b.
n.b.
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
58
50
-
waaronder met productinnovaties
85
79
94
-
waaronder met procesinnovaties
88
92
81
72
74
69
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
78
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
26
23
32
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
50
52
46
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
24
25
23
53.029
77.079
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
69.691 218
158
60
24.937
7.661
17.276
4.773
1.144
3.630
Bron: EIM/CBS.
39
Input Echte R&D gebeurt vooral bij het grootbedrijf. Bijna 72% van het aantal grootbedrijven in de papier- en kartonindustrie heeft eigen R&D-personeel in dienst. In vergelijking met het grootbedrijf heeft het middenbedrijf (9%) beduidend minder eigen R&D-personeel. Ook de uitgaven aan R&D en het aantal R&D-medewerkers ten opzichte van het totaal aantal werknemers zijn in het middenbedrijf lager dan in het grootbedrijf. Het middenbedrijf heeft tevens lagere uitgaven aan R&D en minder R&D-medewerkers dan in de totale industrie. De lagere scores voor het middenbedrijf hangen waarschijnlijk samen met het feit dat er in het middenbedrijf vooral in opdracht van klanten wordt ontwikkeld en geproduceerd, wat veelal resulteert in ad hoc oplossingen voor praktische problemen en waarvoor weinig fundamenteel onderzoek wordt verricht.
Weinig R&D in middenbedrijf
Het middenbedrijf heeft procentueel gezien de hoogste innovatie-uitgaven en geeft het meest uit aan nieuwe machines. Een mogelijke verklaring is dat het middenbedrijf vaak 1 werkt met kleinere en oudere machines dan het grootbedrijf . Op een gegeven moment moeten deze oudere machines vervangen worden en dus zijn de uitgaven hoger dan in het grootbedrijf. Het middenbedrijf in deze sector kent ook hogere innovatie-uitgaven dan de totale industrie, maar lagere uitgaven aan nieuwe machines dan in de totale industrie. De uitgaven aan uitbesteed onderzoek blijken nagenoeg gelijk te zijn voor het middenbedrijf en het grootbedrijf. De scores voor uitbesteed onderzoek zijn lager dan in de totale industrie. De percentages voor bedrijven die gebruikmaken van Nederlandse of Europese technologiesubsidies zijn alleen bekend voor het midden- en grootbedrijf samen. Er zijn meer bedrijven in de papier- en kartonindustrie die gebruikmaken van Nederlandse technologiesubsidies dan van Europese technologiesubsidies (respectievelijk 24 en 5%). Beide percentages liggen net iets boven het gemiddelde van de totale industrie.
Middenbedrijf investeert meer
Proces Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen is in het grootbedrijf hoger dan in het middenbedrijf. In vergelijking met de totale industrie is het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen, in zowel middenbedrijf als het grootbedrijf iets lager dan gemiddeld. In de papier- en kartonindustrie wisselen geluiden over 2 negatieve ontwikkelingen steeds af met berichten dat het beter gaat . De bedrijven dienen hier constant op in te spelen. In eerste instantie zal waarschijnlijk geprobeerd worden de strategieën bij te stellen. Ongeveer tweederde van het grootbedrijf heeft te maken met strategieaanpassingen, terwijl dit percentage in het middenbedrijf op 36 ligt. Het aannemelijke gevolg is dat bedrijven hun marketing hierop aanpassen. Tevens zal dit invloed hebben op reorganisaties en managementaanpassingen. Het percentage bedrijven met reorganisaties is lager dan gemiddeld. Het aantal innovatoren die een partnership zijn aangegaan, is in het middenbedrijf lager dan in het grootbedrijf. Toch zijn de scores vergelijkbaar met die van de totale industrie. De partnerships betreffen waarschijnlijk vooral samenwerking tussen fabrikant en opdrachtgever.
Gemiddelde aandacht voor bijna alle procesmaatstaven
Middenbedrijf minder partnerships dan het grootbedrijf
1
2
40
Bron: J.J.H. Rogier (1998), De wisselwerking tussen organisatie en markt, Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen, Hoofdstuk 8, blz. 180. Bron: Graficus (2002), Nr. 15.
Output In de totale industrie zijn minder innovaties gerealiseerd dan in de papier- en kartonindustrie. Productinnovatie gebeurt vooral in opdracht van afnemers die een productidee aanleveren. Procesinnovaties gaan vaak samen met milieuwetgeving. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties ligt in het middenbedrijf op 50, waarvan 79% heeft aangegeven productinnovaties te hebben gerealiseerd en 92% procesinnovaties. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovatie is in het grootbedrijf beduidend hoger. Het middenbedrijf houdt zich meer bezig met procesinnovatie en het grootbedrijf wat meer met productinnovatie. Het middenbedrijf moet met hun relatief oudere machines steeds meer voldoen aan wetgeving op het gebied van milieu. Dit in tegenstelling tot het grootbedrijf dat de beschikking heeft over moderne en geavanceerde machines en zich meer toelegt op het vervaardigen van kwalitatief hoogwaardige producten. Deze machines voldoen vaak al aan de strenge milieueisen. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties ligt in deze sector hoger dan gemiddeld in de industrie. Het percentage bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten ligt in de papier- en kartonindustrie iets lager dan gemiddeld. De helft van de bedrijven die dit wel kunnen, geeft aan dat de concurrentiepositie iets verbeterd is, een kwart geeft aan dat de concurrentiepositie weinig verbeterd is en een kwart zegt dat de concurrentiepositie behoorlijk is verbeterd. De invloed van innovaties op de concurrentiepositie lijkt in deze sector daarmee sterker te zijn dan gemiddeld.
Aanleiding product- en procesinnovatie verschillend
Concurrentiepositie enigszins verbeterd
4.5 Middenbedrijf in grafische industrie goed voor helft van de werkgelegenheid
Vooral procesinnovatie in de grafische industrie
Grafische industrie Structuur Het middenbedrijf is in de grafische industrie goed voor ongeveer de helft van de werkgelegenheid in deze sector. Het telt bijna 1.100 bedrijven die gezamenlijk een werkgelegenheid van 33.500 arbeidsplaatsen, en een productiewaarde van meer dan 3,7 miljard euro realiseren. De arbeidsproductiviteit bedraagt hier bijna 50.000 euro per werknemer. In het grootbedrijf zijn bijna 36.000 personen actief bij 91 ondernemingen. De arbeidsproductiviteit is ongeveer 78.000 euro per werknemer en er wordt een productiewaarde van meer dan 6 miljard euro gerealiseerd. Reclamedrukkerijen en niet-gespecialiseerde drukkerijen vormen samen ruim de helft van de ondernemingen in deze sector. Andere specialismen die met een substantieel aantal bedrijven zijn vertegenwoordigd zijn tijdschriftendrukkers, grafische afwerkbedrijven, drukkers van dagbladen, en grafische reproductiebedrijven en zetterijen. Innovatie in de grafische industrie Technische innovatie is in de grafische industrie in de eerste plaats procesinnovatie: machines en systemen met meer mogelijkheden. Momenteel gaat het om de overgang naar computergestuurde machines, geavanceerde printers en digitale informatie en informatieverwerking. Die overgang doet de grens tussen de ICT- en de grafische sector vervagen: digitale informatie kan gedrukt worden, maar ook op cd of via een website beschikbaar gesteld worden. De grafische industrie duidt zichzelf daarom aan als ‘grafimediabranche’. Dat impliceert voor grafische bedrijven ook de noodzaak tot (nadenken over) vernieuwing van hun bedrijfsstrategie: welke diensten moet men bieden, welke expertise met het oog daarop verwerven, etc. In tabel 15 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de grafische industrie (SBI 22). Uit dit overzicht blijkt dat de grafische industrie op het gebied van innovatie op de meeste maatstaven iets achterblijft
41
bij het gemiddelde in de industrie. Alleen op niet-technologische vernieuwingen scoort deze sector sterk bovengemiddeld. tabel 15
innovatieprofiel van de grafische industrie voor ondernemingen met 10100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
9
8
29
1,0
0,8
1,2
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,1
0,1
0,1
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,7
2,9
0,9
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
1,3
2,5
0,5
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,1
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
5
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
3
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
71
70
83
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
45
62
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
44
42
60
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
40
39
53
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
22
22
25
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
16
14
26
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
64
63
73
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
57
55
71
-
waaronder met productinnovaties
73
73
80
-
waaronder met procesinnovaties
90
90
95
73
73
76
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
24
22
39
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
44
45
39
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
32
33
23
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
88.012
68.281
1.176
1.085
106.593 91
69.116
33.520
35.596
9.863
3.774
6.089
Bron: EIM/CBS.
Lage uitgaven R&D
42
Input In het middenbedrijf heeft circa 8% van de bedrijven eigen R&D-personeel in dienst. Dit percentage is lager dan in het middenbedrijf in de totale industrie. Ook in het grootbedrijf zijn minder bedrijven met R&D-personeel. Voor zowel het middenbedrijf als het grootbedrijf is het percentage R&D-medewerkers van het totale aantal werknemers ongeveer gelijk aan 1%. In vergelijking met de totale industrie is dit laag. Waarschijnlijk heeft dit ermee te maken dat het accent binnen de grafische industrie ligt op procesinnovatie en integratie van nieuwe media. Hierdoor is er beperkte ruimte voor echte productinnovatie en wordt er weinig geld gestoken in de ontwikkeling van nieuwe producten.
Weinig investeringen
Gebruik subsidies zeer beperkt
Opvallend veel reorganisaties in het middenbedrijf
Minder externe adviseurs gebruikt in grootbedrijf
Nadruk op procesinnovatie
Inschatting effect op concurrentiepositie vrij gemiddeld
De innovatie-uitgaven zijn procentueel het hoogst in het middenbedrijf. Grafische bedrijven in het middenbedrijf investeren bovengemiddeld in nieuwe machines en computers. De uitgaven bedragen circa 2,5% van de productiewaarde. Vanaf 2000 zijn veel bedrijven overgestapt op ‘computer-to-plate’-apparatuur. Die vervangt alle met conventionele apparatuur gebruikelijke stappen die voorafgaan aan het vervaardigen van de uiteindelijke drukplaat door computerbewerking: beeld en tekst bewerken, pagina’s zetten en samenvoegen tot één vel, en filmen. Het is zelfs al mogelijk om ook de laatste stap te automatiseren. De vervaardiging van de drukplaat wordt dan digitaal aangestuurd binnen de machine zelf. Deze overgang vraagt aanzienlijke investeringen in software, die echter in 1998, en dus in tabel 15, nog niet zichtbaar zijn. Uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn er nauwelijks. Het gebruik van technologiesubsidies binnen de grafische industrie is laag. Vooral de Nederlandse technologiesubsidies in de grafische industrie zijn aanzienlijk lager dan in de totale industrie. Proces Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen is in de grafische industrie hoger dan gemiddeld. Alhoewel het grootbedrijf hierbij hoger scoort dan het middenbedrijf, is het verschil kleiner dan in de totale industrie. De percentages bedrijven in het middenbedrijf met strategieaanpassingen, marketingaanpassingen en managementaanpassingen zijn iets hoger dan in de totale industrie. Opvallend is dat het percentage bedrijven met een reorganisatie in het middenbedrijf een stuk hoger is dan in de totale industrie. In de grafische industrie zijn in vergelijking met de totale industrie maar weinig innovatoren een partnership aangegaan. De meeste partnerships zijn aangegaan in het grootbedrijf. Waarschijnlijk komt dit vooral door de overgang naar meer computergestuurde machines, digitale informatie en digitale informatieverwerking waardoor de grenzen tussen de ICT- en de grafische sector vervagen. In de toekomst zal dit vermoedelijk leiden tot meer partnerships tussen ICT-bedrijven en grafische bedrijven. Het aantal innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron is gemiddeld, behalve in het grootbedrijf. In de totale industrie gebruikt 84% van de innovatoren in het grootbedrijf een externe adviseur als informatiebron, terwijl dit percentage in het grootbedrijf van de grafische industrie gelijk is aan 73%. Output Het percentage gerealiseerde innovaties in de grafische industrie is vergelijkbaar met de totale industrie. In tegenstelling tot de totale industrie, waar de nadruk ligt op gerealiseerde productinnovaties, ligt in de grafische industrie de nadruk echter op gerealiseerde procesinnovaties. Met machines en systemen met meer mogelijkheden wordt geprobeerd meer te behalen. De overgang naar grafimedia heeft waarschijnlijk ook geleid tot een hoger percentage gerealiseerde procesinnovaties. Het percentage bedrijven die het effect van de innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten is iets lager dan gemiddeld. Het effect van innovaties op de concurrentiepositie is het grootst in het middenbedrijf, 78% van de bedrijven heeft te kennen gegeven dat de concurrentiepositie enigszins tot behoorlijk verbeterd is. In het grootbedrijf is dit percentage gelijk aan 62.
43
4.6
Aardolie-industrie Structuur De aardolie-industrie bestaat uit aardolieraffinaderijen en andere aardolieverwerkende bedrijven, maar zonder de petrochemische industrie. Het gaat om 20 ondernemingen die goed zijn voor een werkgelegenheid van ruim 6.000 personen. Dit is bij uitstek een grootschalige en kapitaalintensieve bedrijfstak. De productiewaarde komt voor 98% voor rekening van het grootbedrijf, de werkgelegenheid voor meer dan 90%. Als de structuurkenmerken uit tabel 16 worden afgezet tegen die van de totale industrie, kan worden geconstateerd dat tegenover een gering aantal ondernemingen en een gering aandeel in de werkgelegenheid, een productiewaarde staat van meer dan 12 miljard euro, en de hoogste arbeidsproductiviteit van de hele industrie. De aardolie-industrie is een bij uitstek internationaal georiënteerde bedrijfstak. Innovatie in de aardolie-industrie Wereldwijde concurrentie zorgt in de aardolie-industrie voor innovatiedruk. In tabel 16 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de aardolie-industrie (SBI 23). Het algemene beeld van deze sector ten opzichte van de totale industrie is dat deze sector sterk bovengemiddeld innovatief is. Vernieuwingen betreffen met name procestechnologie en exploratiemethoden, bijvoorbeeld voor diepzeeboringen. tabel 16
innovatieprofiel van de aardolie industrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
40
n.b.
n.b.
10,0
n.b.
n.b.
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,3
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,9
2,8
1,9
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
1,3
2,4
1,2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,0
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
44
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
14
n.b.
n.b.
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
67
52
85
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
52
42
63
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
41
33
50
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
56
52
63
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
30
12
50
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
46
48
44
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
72
n.b.
n.b.
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
89
82
100
-
waaronder met productinnovaties
82
78
87
-
waaronder met procesinnovaties
66
74
57
93
85
100
Proces
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
48
n.b.
78
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
30
n.b.
n.b.
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
22
n.b.
n.b.
132.145
463.705
9
11
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998) Bron: EIM/CBS.
44
432.666 20 6.138
575
5.563
12.172
209
11.963
Input Hoewel gebaseerd op een beperkt aantal maatstaven, kan worden gesteld dat het middenbedrijf in de aardolie-industrie een bovengemiddelde score behaalt op het gebied van innovatie-inputs (zie tabel 16). De innovatie-uitgaven én de uitgaven aan machines van het middenbedrijf zijn met 2,8 en 2,4% van de productiewaarde bovengemiddeld, vergeleken met het middenbedrijf elders in de industrie (resp. 1,8 en 1,0% van de productiewaarde). De uitgaven voor uitbesteed onderzoek zijn gering, maar dat lijkt branchegebonden: ook de groten in de bedrijfstak doen dat weinig, terwijl de R&D-intensiteit er toch duidelijk bóvengemiddeld is. In de aardolie-industrie in haar totaliteit hebben duidelijk méér bedrijven eigen R&D-personeel, en heeft dat R&D-personeel een groter aandeel in de werkgelegenheid. Een accent op procesvernieuwing, bedrijfsgebonden ‘maatwerk’ en een sterke concurrentie op technologische innovatie maken dat uitbesteden van onderzoek aan derden waarschijnlijk minder dan elders een optie is. De uitgaven voor R&D als percentage van de productiewaarde zijn naar verhouding gering, maar dit houdt in de eerste plaats verband met de zeer hoge productiewaarde in de noemer van dit verhoudingsgetal.
Bovengemiddelde innovatie-inspanning
Geringe uitgaven voor uitbesteed onderzoek
Aandeel R&D laag door hoge productiewaarde
Proces Met name in het middenbedrijf binnen de aardolie-industrie zijn innovatoren vaker dan collega’s elders in de industrie een partnership aangegaan: 48% tegen een industriegemiddelde van 20% Het aandeel dat niet-technologische vernieuwingen heeft gerealiseerd ligt daarentegen in het middenbedrijf beneden het industriegemiddelde, hoewel het nog altijd boven de 50% ligt. Wél zijn naar verhouding vaak reorganisaties doorgevoerd bij bedrijven in de aardolie-industrie, en met name bij de kleinere, maar weer minder managementaanpassingen.
Veel partnerships
Niet-technologische vernieuwingen benedengemiddeld
Output De aardolie-industrie scoort duidelijk bovengemiddeld als het gaat om gerealiseerde innovaties: 82% van de middelgrote bedrijven en alle grote bedrijven in de bedrijfstak hebben innovaties gerealiseerd in de periode 1996-1998, tegen een industriegemiddelde van respectievelijk 52 en 71%. De grote bedrijven zijn wat beter in staat om het effect van die innovaties op hun concurrentiepositie in te schatten. Wat de richting van dat effect betreft ligt de nadruk echter op ‘weinig verandering’, vergeleken met de rest van de industrie. Kennelijk is in deze bij uitstek internationale bedrijfstak vernieuwing geboden, alleen al om gelijke tred te kunnen houden met de concurrentie.
Bovengemiddeld aandeel innovatieve bedrijven Innovaties hebben een beperkte invloed op de concurrentiepositie
4.7
Chemische industrie Structuur De chemische industrie wordt gedomineerd door het grootbedrijf in de basischemie en in de productie van verf, kunststofvezels en geneesmiddelen: grote bedrijven nemen meer dan 80% van de werkgelegenheid en de productiewaarde voor hun rekening. Het middenbedrijf in de chemie bestaat voor het grootste deel uit makers van verf, lak, mastiek en drukinkt (de grootste subgroep), van farmaceutische producten, van zeep, wasen andere reinigingsmiddelen, en van parfums en cosmetica. Het gaat blijkens tabel 17 om 235 ondernemingen die samen meer dan 10.000 werknemers in dienst hebben, en in 1999 een productiewaarde realiseren van 4,7 miljard euro.
45
Bij kleinere bedrijven in de chemische industrie ligt minder dan bij de grote in met name de basischemie het accent op continuproductie, en daarmee op investeringen in procesinnovatie. Innovatie in de chemische industrie De chemische industrie is zeer innovatief. Op vrijwel alle maatstaven scoort deze sector sterk bovengemiddeld. Productinnovatie krijgt daarbij naar verhouding meer nadruk. Hierbij gaat het voornamelijk om productverbeteringen, en minder om fundamentele vernieuwingen die het eindpunt zijn van grootscheepse researchprojecten. In tabel 17 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de chemische industrie (SBI 24). tabel 17
innovatieprofiel van de chemische industrie voor ondernemingen met 10100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
53
n.b.
n.b.
13,8
n.b.
n.b.
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
3,4
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
5,0
1,0
5,9
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,7
0,3
0,7
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,7
0,1
0,9
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
60
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
11
n.b.
n.b.
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
80
82
78
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
60
64
53
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
58
64
48
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
45
43
49
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
23
22
24
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
45
38
61
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
82
n.b.
n.b.
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
83
83
82
-
waaronder met productinnovaties
97
99
95
-
waaronder met procesinnovaties
78
79
83
84
86
82
Proces
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
38
n.b.
44
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
37
n.b.
n.b.
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
25
n.b.
n.b.
83.296
110.762
235
137
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999)
372
aantal werknemers (1999)
66.455
10.131
56.325
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
26.290
4.700
21.590
Bron: EIM/CBS.
46
106.569
Grootbedrijf boven, middenbedrijf benéden het industriegemiddelde
Middenbedrijf chemie realiseert veel niettechnologische innovaties Partnerships komen in de chemie extra vaak voor
Aandeel innovatieve bedrijven duidelijk bovengemiddeld
Kleinere bedrijven efficiënter met de beschikbare inputs? Innovativiteit heeft een gemiddeld effect op de concurrentiepositie
Input Worden de in tabel 17 gepresenteerde inputmaatstaven voor de chemische industrie vergeleken naar grootteklasse, dan valt op dat de innovatie-inspanningen van het middenbedrijf ver achterblijven bij die van het grootbedrijf. Het middenbedrijf geeft iets minder dan 1% van zijn productiewaarde uit aan R&D tegen een industriegemiddelde van ruim 1,8%, terwijl het grootbedrijf in de bedrijfstak er bijna 6% aan spendeert tegen een gemiddelde van 3,5% voor de totale industrie. Hierbij is de kanttekening op haar plaats dat slechts drie maatstaven zijn uit te splitsen naar grootteklasse, te weten de uitgaven voor innovatie in hun totaliteit, die aan nieuwe machines en die aan uitbesteed onderzoek. Maar een vergelijking met het industriegemiddelde op deze drie maatstaven maakt duidelijk dat het middenbedrijf in de chemie achterblijft (bij het gemiddelde van het middenbedrijf in de industrie), terwijl het chemisch grootbedrijf de inspanningen van het gemiddelde industriële grootbedrijf juist royaal overtreft. Dat maakt aannemelijk dat de hoge scores van de totale bedrijfstak op de inputmaatstaven die niet naar grootteklasse konden worden uitgesplitst eveneens vrijwel geheel voor rekening komen van het grootbedrijf. Proces Op het gebied van niet-technologische vernieuwing behaalt het middenbedrijf in de chemie over de gehele linie een bovengemiddelde score, ten opzichte van het middenbedrijf elders (82 tegen 61% gemiddeld), en ook ten opzichte van het grootbedrijf in de eigen sector (78%). Dat geldt met name voor aanpassingen van marketing en strategie. Partnerships van innovatieve bedrijven komen in de chemie zowel bij grote als kleinere bedrijven vaker voor dan elders in de industrie, maar bij de grote toch duidelijk het meest. Het gebruik van externe adviseurs als bron van informatie ligt in de chemie hoog. Een uitsplitsing naar grootteklasse is hier echter niet mogelijk. Output Het aandeel van bedrijven die proces- en productinnovaties hebben gerealiseerd ligt in de chemische industrie duidelijk boven het industriegemiddelde. Het middenbedrijf maakt het verschil: waar elders in de industrie het aandeel innovatieve bedrijven in het middenbedrijf minder is dan in het grootbedrijf ligt dit aandeel in de chemie bij beide grootteklassen op hetzelfde niveau, iets boven de 80%. Voor het totale industriële middenbedrijf is het gemiddelde 52%, en voor het grootbedrijf 71%. Het contrast met de grote verschillen bij de inputs valt op. In hoeverre dit ligt aan extra efficiënt omspringen met de beschikbare inputs door kleinere chemische bedrijven dan wel aan een sterk accent op kleine toepassingsinnovaties bij die bedrijven is vooralsnog een open vraag. Het effect dat innovaties hebben op de concurrentiepositie van bedrijven is voor de chemische industrie bij de laatste meting nauwelijks anders dan voor andere industriële bedrijfstakken. In de chemische industrie zijn iets meer bedrijven in staat om dat effect in te schatten, zowel bij middenbedrijven als bij grote, maar afwijkingen van het industriegemiddelde in termen van een verbeterde of verslechterde concurrentiepositie zijn er nauwelijks.
47
4.8
Rubber- en kunststofindustrie Structuur Rubber- en kunststofverwerkers hebben het materiaal gemeen, maar richten zich verder op zeer uiteenlopende product-marktcombinaties. Het gaat om een breed scala aan eindproducten en halffabrikaten, variërend van huishoudelijke producten tot hightech onderdelen voor de lucht- en ruimtevaart. Zij worden vervaardigd van een enorme diversiteit aan kunststoffen van het simpelste polyethyleen tot hoogwaardige technische kunststoffen, met uiteenlopende be- en verwerkingstechnieken als spuitgieten, extruderen, vacuümvormen, en zelfs ‘ambachtelijke’ productie zoals grote vormstukken van glasvezelversterkt polyester. De 496 middelgrote en grote ondernemingen in deze bedrijfstak zijn goed voor een werkgelegenheid van ruim 30.600 personen, en voor een productiewaarde van 4,7 miljard euro. Een belangrijk deel van de productie gaat in de vorm van toeleveringen naar andere ondernemingen. Daarnaast zijn vervaardigers van kunststofproducten voor de bouw, van verpakkingsmiddelen en van procesindustriële halffabrikaten zoals platen en buizen nog met substantiële aantallen bedrijven vertegenwoordigd. De rubber - en kunststofverwerkende industrie bestaat grotendeels uit kleine en middelgrote bedrijven. Zoals tabel 18 laat zien, zijn bij grote kunststofverwerkende bedrijven nauwelijks méér werknemers in dienst dan bij het middenbedrijf. Ook bij het grootbedrijf werken zelden meer dan een paar honderd werknemers.
Zeer uiteenlopende product-marktcombinaties
Vooral toeleveringen aan andere ondernemingen
Innovatie in de rubber- en kunststofindustrie In tabel 18 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de rubber- en kunststofindustrie (SBI 25). Afgaande op dit innovatieprofiel is deze sector, in vergelijking met de overige industriële sectoren, vrij gemiddeld innovatief te noemen.
Gemiddeld innovatief
tabel 18
innovatieprofiel van de rubber- en kunststofindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
32
25
75
4,6
4,1
5,0
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,9
0,5
1,1
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
2,2
2,1
2,4
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
1,0
1,2
0,8
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,1
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
47
n.b.
n.b.
1
n.b.
n.b.
Proces
48
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
71
66
93
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
42
73
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
49
47
64
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
33
32
34
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
23
22
26
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
24
16
57
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
74
71
87
MB + GB
MB
GB
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
72
68
96
-
waaronder met productinnovaties
97
96
100
-
waaronder met procesinnovaties
75
74
81
79
81
71
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
39
42
23
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
44
41
58
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
17
17
19
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
62.331
55.231
aantal ondernemingen (1999)
496
421
aantal werknemers (1999)
30.686
15.223
15.463
4.734
2.275
2.460
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
69.321 75
Bron: EIM/CBS.
Veel inzet op het gebied van R&D
Uitgaven voor R&D blijven achter
Laag budget voor uitbesteed onderzoek
Groot beroep op nationale technologiesubsidies
Licht bovengemiddelde scores op niettechnologische aspecten
Input Het kunststofverwerkende middenbedrijf heeft afgezet tegen de totale Nederlandse industrie een bovengemiddeld aandeel bedrijven met eigen R&D-personeel: bijna 25% tegen 14% gemiddeld in het industriële middenbedrijf. Ook het aandeel R&Dmedewerkers binnen de totale werkgelegenheid is met 4,2% groot (gemiddeld bij het industrieel middenbedrijf: 2,8%). De uitgaven voor innovatie en R&D van het kunststofverwerkende middenbedrijf wijken veel minder dan de personele inzet af van het industriegemiddelde. Kortom: veel bedrijven verrichten R&D, maar minder bedrijven verrichten véél R&D. Voor het grootbedrijf geldt dit in nog sterkere mate. Hier heeft driekwart van de bedrijven eigen R&Dpersoneel (gemiddeld: iets minder dan de helft). Maar die R&D-medewerkers zijn goed voor 5% van de werkgelegenheid, tegen 7,8% gemiddeld in het industriële grootbedrijf. De uitgaven voor innovatie liggen bij het kunststofverwerkende grootbedrijf eveneens een stuk lager dan gemiddeld. Kennelijk is er voorkeur voor het zelf verrichten van onderzoek, want men spendeert minder aan uitbesteed onderzoek dan gemiddeld in de industrie. Wellicht hangt dit samen met de aard van het onderzoek: vaak betrekkelijk kleinschalige projecten en experimenten waarmee iets nieuws wordt ‘uitgeprobeerd’, en waarbij de toegevoegde waarde van externe hulptroepen betrekkelijk beperkt is. Opvallend tot slot is het verhoudingsgewijs grote beroep dat kunststof- en rubberverwerkers doen op nationale technologiesubsidies, en het geringe beroep op Europese subsidies. De relatieve kleinschaligheid en een betrekkelijk geringe internationale oriëntatie van de hele bedrijfstak vormen een mogelijke verklaring voor deze discrepantie. Proces De rubber- en kunststofverwerkende industrie onderscheidt zich wat innovatie van bedrijfsinterne processen en externe betrekkingen betreft licht positief van het industriegemiddelde. In het middenbedrijf heeft een wat hoger percentage bedrijven marketingaanpassingen doorgevoerd, en is er meer gebruikgemaakt van externe adviseurs als bron van informatie.
49
Het grootbedrijf in de sector past wat vaker dan gemiddeld in het industriële grootbedrijf zijn strategie aan. Het middenbedrijf in de bedrijfstak doet dat niet vaker dan elders in de industrie gebruikelijk is.
Meer strategieaanpassingen in het grootbedrijf
Output De score van het middenbedrijf in de rubber- en kunststofverwerkende industrie op de gehanteerde outputmaatstaven is overwegend positief. Het percentage bedrijven die innovaties hebben gerealiseerd, ligt boven het industriegemiddelde, met name dankzij productinnovaties. Gezien het feit dat bedrijven in deze sector vaak als toeleverancier werken voor andere ondernemingen, zullen veel van deze productinnovaties waarschijnlijk door klanten worden geïnitieerd. Door de klanten wordt van de rubber- en kunststofverwerkende bedrijven verwacht dat zij een deel van de productontwikkeling verzorgen. Het effect van de innovaties op de concurrentiepositie wordt dan ook overwegend ingeschat als gering: onveranderd, of een lichte verbetering.
Kunststofverwerkende industrie productinnovatiever Productinnovatie vaak in opdracht van klanten
4.9 Middenbedrijf sterk gedomineerd door metaalproductenindustrie
Basismetaal- en metaalproductenindustrie matig innovatief
Basismetaal- en metaalproductenindustrie Structuur In de basismetaal- en metaalproductenindustrie waren in 1999 1.923 ondernemingen met meer dan 10 werknemers actief. Hiervan konden 177 ondernemingen tot het grootbedrijf worden gerekend, en de overige 1.746 ondernemingen tot het middenbedrijf. In het grootbedrijf realiseerden in 1998 ruim 61.000 werknemers een productiewaarde van 9,5 miljard euro. In het middenbedrijf lag het aantal werknemers iets lager. Iets minder dan 46.000 werknemers realiseerden hier een productiewaarde van circa 6,6 miljard euro. Het middenbedrijf in de basismetaal- en metaalproductenindustrie wordt zeer sterk gedomineerd door de metaalproductenindustrie. Deze groep bedrijven bestaat voor een groot deel uit jobbers, bedrijven die op specificatie van afnemers produceren. Innovatie in de basismetaal- en metaalproductenindustrie In tabel 19 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de basismetaal- en metaalproductenindustrie (SBI 27-28). Het beeld dat ontstaat als we naar deze tabel kijken is dat van een matig innovatieve sector. Productinnovaties, bij bedrijven in de metaalproductenindustrie, zijn veelal ad hoc oplossingen, die meestal worden geïnitieerd door de afnemers. Slechts een klein deel van de bedrijven maakt eigen producten. Procesinnovaties spelen bij deze groep bedrijven dan ook een grotere rol. tabel 19
innovatieprofiel van de basismetaal- en metaalproductenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
50
14
10
54
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
2,6
2,3
2,9
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,7
0,3
1,1
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
2,0
2,2
1,9
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
1,0
1,4
0,8
MB + GB uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998) % bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
0,1
MB
GB 0,1
0,2
21
n.b.
n.b.
3
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
53
50
81
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
38
35
61
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
27
24
54
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
30
29
46
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
21
21
22
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
24
21
40
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
64
n.b.
n.b.
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
47
44
-
waaronder met productinnovaties
80
77
81 92
-
waaronder met procesinnovaties
85
87
83
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
77
78
77
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
31
32
25
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
46
45
53
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
23
23
22
5.5841
48.204
63.916
1.923
1.746
10.9120
56.369
52.752
16.129
6.629
9.500
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
177
Bron: EIM/CBS.
Weinig R&D-personeel
Innovatie-uitgaven in middenbedrijf iets bovengemiddeld
Gemiddeld gebruik van subsidies
Input Het percentage bedrijven met eigen R&D-personeel is in de basismetaal- en metaalproductenindustrie lager dan gemiddeld. Dit geldt echter alleen voor het middenbedrijf. In het grootbedrijf is het percentage bedrijven met eigen R&D-personeel juist bovengemiddeld. Deze grootbedrijven met eigen R&D-personeel hebben echter een relatief gering aantal R&D-medewerkers in dienst. De R&D-uitgaven met eigen personeel, als percentage van de productiewaarde, blijven dan ook achter bij de totale industrie. In het grootbedrijf blijven niet alleen de uitgaven aan R&D met eigen personeel achter bij de totale industrie maar ook de innovatie-uitgaven als geheel. Slechts 1,9% van de productiewaarde wordt in het grootbedrijf in de basismetaal - en metaalproductenindustrie uitgegeven aan innovatie. In de totale industrie is dit in het grootbedrijf gemiddeld 3,5%. In het middenbedrijf zijn de innovatie-uitgaven in deze sector juist iets bovengemiddeld. De uitgaven aan nieuwe machines om technologisch nieuwe producten te kunnen realiseren, maken in deze sector een vrij groot deel uit van de innovatieuitgaven en zijn zowel in het middenbedrijf als in het grootbedrijf ook hoger dan gemiddeld in de industrie. De uitgaven aan uitbesteed onderzoek blijven daarentegen achter in vergelijking met de totale industrie. Gezien de lage uitgaven aan eigen en uitbestede R&D is het opmerkelijk dat het gebruik van subsidies in deze sector nauwelijks afwijkt van het gemiddelde in de industrie. Een mogelijke verklaring hiervoor kan liggen in het feit dat het gebruik van subsidies door
51
de branchevereniging actief gestimuleerd wordt. Het Branche Technologie Centrum 1 Metaal ondersteunt ondernemers in de metaalindustrie bij het aanvragen van subsidies . Proces Het percentage bedrijven met niet-technologische veranderingen is vooral in het middenbedrijf in de basismetaal- en metaalproductenindustrie laag. Daarbij komt dat bedrijven met niet-technologische vernieuwingen in deze sector ook zelden meer dan één niet-technologische vernieuwing hebben doorgevoerd. In het middenbedrijf zijn vooral weinig bedrijven met marketingaanpassingen. Op zich is deze lage score goed te verklaren uit het feit dat deze bedrijven vrijwel uitsluitend op business-to-businessmarkten opereren en hun klanten over het algemeen goed kennen. Dit neemt echter niet weg dat een lage score op marketingaanpassingen lijkt te duiden op een geringe motivatie om de bestaande klantenkring uit te breiden. De externe oriëntatie van bedrijven die innoveren wijkt in deze sector nauwelijks af van het industriegemiddelde. In het kader van innovatieprojecten is 24% van de bedrijven een partnership aangegaan en heeft 64% van de bedrijven gebruikgemaakt van externe adviseurs.
Weinig niettechnologische vernieuwingen
Gemiddelde externe oriëntatie
Output In het middenbedrijf zijn er weinig bedrijven met gerealiseerde innovaties. Slechts 44% van de middenbedrijven in deze sector heeft in de periode 1996-1998 proces- en/of productinnovaties gerealiseerd. In de totale industrie geldt dit voor iets meer dan de helft van de middenbedrijven. Het percentage grootbedrijven ligt daarentegen met 81% een stuk hoger dan gemiddeld. In het grootbedrijf ligt de focus ook evenals in de totale industrie iets sterker op productinnovaties dan op procesinnovaties. In het middenbedrijf daarentegen betreffen de gerealiseerde innovaties vaker procesinnovaties dan productinnovaties. Van de bedrijven in de basismetaal- en metaalproductenindustrie die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten geeft in het middenbedrijf 68% aan dat de concurrentiepositie is verbeterd. In het grootbedrijf geldt dit voor 75% van de bedrijven. Deze percentages liggen hoger dan gemiddeld in de industrie. Alhoewel, of wellicht juist doordat, de innovativiteit van deze sector als geheel als matig kan worden bestempeld, lijken innovaties in deze sector dus een sterker positief effect te hebben op de concurrentiepositie dan gemiddeld.
Weinig middenbedrijven met gerealiseerde innovaties
Effect van innovaties op concurrentiepositie vaker dan gemiddeld positief
4.10
Machine- en apparatenindustrie Structuur De machine- en apparatenindustrie omvat een groot aantal uiteenlopende branchegroepen die zijn in te delen naar product/markt en gebruiksdoel. In Nederland belangrijke branchegroepen zijn landbouwwerktuigen, koeltechnische machines en apparaten, hijs-, hef- en andere transportwerktuigen, gereedschapswerktuigen en andere machines voor algemeen gebruik, machines voor de voedingsmiddelenindustrie, motoren en turbines, en pompen en compressoren. Een belangrijk deel van het middenbedrijf in deze bedrijfstak vervaardigt apparaten en andere machineonderdelen die zij toeleveren aan veelal tot het grootbedrijf behorende bouwers van complete machines en productiesystemen.
Middenbedrijf veelal toeleveranciers voor grootbedrijf in dezelfde deelsector
1
52
http://www.btc.nl/actueel.htm.
Het gaat in totaal om ruim 1.250 bedrijven met ten minste 10 werkzame personen, waarvan 158 op grond van een aantal van ten minste 100 werknemers worden gerekend tot het grootbedrijf. Al deze bedrijven bij elkaar hebben ruim 80.000 mensen in dienst, van wie iets meer dan de helft is te vinden bij het middenbedrijf. De productiewaarde van de grootbedrijven is 6,4 miljard euro, die van de middelgrote ruim 5 miljard (zie tabel 20). Innovatie in de machine- en apparatenindustrie In tabel 20 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de machine- en apparatenindustrie (SBI 29). Hieruit blijkt dat de machine- en apparatenindustrie bovengemiddeld innovatief is en relatief sterk gericht is op productinnovatie.
Bovengemiddeld innovatief
tabel 20
innovatieprofiel van de machine- en apparatenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
36
31
77
7,0
6,0
8,1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
2,9
1,0
4,3
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
4,1
2,2
5,6
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,6
0,5
0,7
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,6
0,2
0,9
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
43
n.b.
n.b.
2
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
71
68
91
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
48
46
60
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
47
44
68
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
35
33
53
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
22
22
24
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
25
23
33
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
63
59
84
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
72
70
92
-
waaronder met productinnovaties
95
95
99
-
waaronder met procesinnovaties
57
56
60
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
79
79
77
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
23
23
24
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
42
41
49
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
34
36
28
Output
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
51.367
47.508
1.278
1.120
158
aantal werknemers (1999)
80.797
41.292
39.505
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
11.434
5.055
6.379
aantal ondernemingen (1999)
55.401
Bron: EIM/CBS.
53
Input In de machine- en apparatenbouw worden doorgaans meer middelen voor innovatie vrijgemaakt dan in de overige industrie. Er is één uitzondering: de aanschaf van machines voor eigen gebruik blijft met name bij het middenbedrijf achter. Dit ligt voor de hand, gezien het accent op prototypes, unica en kleine series bij deze bedrijven. Opvallend is het sterk bovengemiddelde percentage R&D-medewerkers in het middenbedrijf van deze bedrijfstak: bijna 6% van de werkgelegenheid, tegen een industriegemiddelde van minder dan 3%. Ook het aandeel bedrijven die überhaupt over eigen R&D-mensen beschikken ligt veel hoger dan elders in de industrie (31%, tegen 14%). Voor de R&D-uitgaven geldt dat ze in het middenbedrijf nog altijd hoger liggen dan bij de meeste andere bedrijfstakken, maar dat het verschil met het grootbedrijf in de eigen bedrijfstak hier naar verhouding veel groter is: 1% tegenover ruim 4% van de productiewaarde voor met eigen mensen verrichte R&D. Hetzelfde geldt voor uitbesteed onderzoek: hiervoor geven kleinere machinebouwers méér uit dan het middenbedrijf elders in de industrie, maar bij de grote is dat verschil nog aanzienlijk groter.
Bovengemiddelde scores, maar niet voor nieuwe machines Veel R&D-personeel aanwezig
Vooral het grootbedrijf heeft een hoog R&Dbudget
Proces Wat niet-technologische vernieuwingen en procesmaatstaven betreft blijft de machineen apparatenbouw iets dichter bij het industriegemiddelde dan op de meeste inputmaatstaven. Desondanks is de aandacht voor niet-technologische vernieuwingen in de machine- en apparatenindustrie hoog in vergelijking met andere sectoren van de industrie. Constant houden van de factor grootteklasse (door uitsluitend te vergelijken met dezelfde grootteklasse in andere bedrijfstakken) nuanceert dit beeld wel iets.
Bovengemiddelde aandacht voor niet technologische vernieuwingen
Output Op outputmaatstaven is het beeld voor de hele machine- en apparatenbouw positief, en dat geldt zowel voor het midden- als voor het grootbedrijf in de bedrijfstak. Het aandeel bedrijven die innovaties hebben gerealiseerd ligt beduidend hoger dan gemiddeld in de industrie, met een gezien de aard van de activiteiten voor de hand liggend accent op productinnovaties. Verder is er ook een verhoudingsgewijs hoog percentage bedrijven dat een ‘behoorlijke verbetering’ van zijn concurrentiepositie zegt te hebben ontleend aan zijn innovatieactiviteiten, vooral bij het middenbedrijf: 36%, tegen 26% voor het gemiddelde middenbedrijf in de industrie, en 28% voor de grote machine- en apparatenbouwers.
Duidelijk bovengemiddelde innovatieoutput
Innovativiteit loont, vooral voor de middelgrote bedrijven
4.11 Overwegend kleinschalig
54
Elektrotechnische en medische-apparatenindustrie Structuur De elektrotechnische en medische apparatenindustrie is een zeer gediversifieerde sector. Alhoewel de sector als geheel vrij kleinschalig is, kent deze sector ook enkele zeer grote ondernemingen. Het middenbedrijf bestaat uit 525 bedrijven, waarin meer dan 18.500 mensen werkzaam zijn. Het middenbedrijf legt zich met name toe op de productie van medische apparatuur en overige elektrische apparaten en is minder sterk aanwezig in de computerindustrie en audio-, video- en telecomindustrie. In 1998 werd door het middenbedrijf in deze sector een productiewaarde van bijna 2,1 miljard euro gerealiseerd. Het grootbedrijf bestaat uit 80 bedrijven met in totaal bijna 65.000 werknemers. In 1998 realiseerde het grootbedrijf in de elektrotechnische en medische apparatenindustrie een productiewaarde van bijna 13.500 euro.
Innovatie in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie De elektrotechnische en medische-apparatenindustrie als geheel is sterk technologiegedreven, bedrijven concurreren met name op het gebied van technologie. Hierdoor is het voortdurend verbeteren van deze technologie van levensbelang voor de bedrijven. De elektrotechnische en medische-apparatenindustrie is dan ook bovengemiddeld innovatief te noemen. In tabel 21 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie (SBI 3033).
Sterk technologiegedreven
tabel 21
innovatieprofiel van de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999) R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999) innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
36
30
74
15,8
6,1
18,6
8,2
2,2
9,1
10,2
3,9
11,2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,7
0,7
0,7
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
1,1
0,5
1,2
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
41
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
10
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
68
66
83
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
42
73
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
49
47
57
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
36
33
56
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
21
18
36
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
39
36
53
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
60
56
80
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
80
77
100
-
waaronder met productinnovaties
92
92
94
-
waaronder met procesinnovaties
60
57
73
75
76
71
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
42
43
35
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
39
38
43
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
20
19
22
48.194
65.052
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
61.305
aantal ondernemingen (1999)
605
aantal werknemers (1999)
83.361
18.529
64.832
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
15.493
2.085
13.408
525
80
Bron: EIM/CBS.
Hoge scores op bijna alle inputmaatstaven
Input Midden- en grootbedrijven investeren veel mankracht en middelen in innovatie. De elektrotechnische en medische-apparatenindustrie heeft bijna twee keer zoveel R&D-
55
Uitgaven aan nieuwe machines niet hoger
Fluctuerend beeld procesmaatstaven
Veel strategieaanpassingen in het grootbedrijf
Veel partnerships
Bovengemiddeld percentage gerealiseerde innovaties
Concurrentiepositie weinig tot enigszins veranderd
56
personeel in dienst als gemiddeld in de industrie. In de totale industrie heeft 19% van de bedrijven eigen R&D-personeel, terwijl in de elektrotechnische en medischeapparatenindustrie 36% van de bedrijven eigen R&D-personeel in dienst heeft. Bovendien zijn de uitgaven aan R&D bovengemiddeld. Het grootbedrijf legt zich het meest toe op R&D en daar zijn de uitgaven aan R&D ook het hoogst. De uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn zowel voor het middenbedrijf als het grootbedrijf bovengemiddeld. Gezien de bovengemiddelde R&D- en innovatie-inspanningen is het niet verwonderlijk dat in deze sector ook veel bedrijven gebruikmaken van Nederlandse en Europese technologiesubsidies. In tegenstelling tot de andere inputmaatstaven zijn de uitgaven aan nieuwe machines in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie niet hoger, maar vrijwel gelijk aan die van de totale industrie. Het middenbedrijf in deze sector geeft zelfs iets minder uit aan nieuwe machines dan de totale industrie. Een mogelijke verklaring is dat de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie zich steeds meer specialiseert en steeds meer bedrijfsonderdelen, waaronder productie, uitbesteden. Hierdoor hoeft deze sector niet zelf te produceren en de daarvoor benodigde machines niet aan te schaffen. Proces In vergelijking met de totale industrie laat de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie een wisselend beeld zien. Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen en het percentage bedrijven met partnerships is hoger dan gemiddeld. Het percentage bedrijven die externe adviseurs hebben gebruikt, is juist lager dan gemiddeld. Het grootbedrijf in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie heeft procentueel gezien meer strategieaanpassingen dan de totale industrie. De waarschijnlijke reden is dat de grootbedrijven in deze sector hard met elkaar concurreren en het voortdurend verbeteren van wezenlijk belang is, waardoor de strategie dient te worden aangepast. Daarnaast worden er regelmatig strategische samenwerkingsverbanden aangegaan met grote afnemers. Ook het aantal marketingaanpassingen is iets hoger dan gemiddeld in het grootbedrijf, maar in het middenbedrijf is het percentage lager dan gemiddeld. Het grootbedrijf kent eveneens meer reorganisaties dan het middenbedrijf en de totale industrie. Het percentage bedrijven die managementaanpassingen hebben doorgevoerd, is wederom in het grootbedrijf het hoogst. Op het gebied van samenwerking heeft de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie een voorsprong op de rest van de industrie. Doordat bedrijven in deze sector zich steeds meer gaan specialiseren en de productieketen steeds meer wordt opgesplitst, zullen bedrijven in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie waarschijnlijk meer gaan samenwerken met toeleveranciers en afnemers. Het percentage innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron ligt iets hoger dan gemiddeld. Output Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties (proces- en productinnovaties) ligt ruim boven het gemiddelde. In het midden- en grootbedrijf zijn meer productinnovaties dan procesinnovaties gerealiseerd. Op het gebied van gerealiseerde productinnovaties is er nauwelijks verschil tussen het middenbedrijf en het grootbedrijf. Het percentage gerealiseerde procesinnovaties is bij het middenbedrijf wel wat lager dan bij het grootbedrijf. Van de bedrijven in de elektrotechnische en medische-apparatenindustrie geeft 75% aan het effect van innovaties op de concurrentiepositie te kunnen inschatten. Opvallend is dat zowel in het middenbedrijf als in het grootbedrijf het grootste deel van de bedrijven aangeeft dat de concurrentiepositie weinig is veranderd. Ook zijn er veel bedrijven
die hebben aangegeven dat de concurrentiepositie enigszins is verbeterd door de innovaties.
4.12
Transportmiddelenindustrie Structuur De transportmiddelenindustrie omvat ruim 500 middelgrote en grote bedrijven met bijna 48.000 werknemers en een productiewaarde van tegen de 11 miljard euro. De arbeidsproductiviteit ligt met ruim 61.000 euro onder het industriegemiddelde. Het middenbedrijf kent twee grote clusters van bedrijven; de scheepsbouw en -reparatie, en de carrosseriebouw, inclusief de fabricage van aanhangwagens en opleggers. Daarnaast omvat de bedrijfstak nog kleinere aantallen ondernemingen die auto’s en auto-onderdelen, rijwielen en andere transportmiddelen vervaardigen.
Transportmiddelenindustrie is arbeidsintensief
Innovatie in de transportmiddelenindustrie Zowel in de scheeps- als in de carrosseriebouw zijn ontwikkelingen gaande die het innovatievermogen van de bedrijfstak beïnvloeden. Het gaat om de introductie van nieuwe planningsystemen bij met name scheepsreparatiebedrijven en van nieuwe (composiet)materialen bij carrosseriebouwers. In tabel 22 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de transportmiddelenindustrie (SBI 34-35). Hieruit komt de transportmiddelenindustrie naar voren als een matig innovatieve sector.
Matig innovatief
tabel 22
innovatieprofiel van de transportmiddelenindustrie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
21
13
71
7,5
2,9
9,4
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
1,4
0,4
1,6
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
2,0
1,3
2,2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,3
0,4
0,3
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,3
0,1
0,4
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
28
n.b.
n.b.
4
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
63
58
85
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
46
44
57
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
43
41
53
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
27
22
54
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
17
16
23
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
25
20
42
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
64
59
83
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
55
49
100
-
waaronder met productinnovaties
90
88
98
-
waaronder met procesinnovaties
60
57
71
Output
57
MB + GB
MB
GB
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
83
82
86
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
49
52
40
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
29
27
36
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
22
22
24
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
63.243
aantal ondernemingen (1999)
516
43.297
aantal werknemers (1999)
47.781
14.310
33.470
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
10.722
2.194
8.528
444
71.771 72
Bron: EIM/CBS.
Grootbedrijf doet meer aan R&D
Lage uitgaven aan machines
Gemiddelde aandacht voor procesmaatstaven
Grootbedrijf naar verhouding méér innovaties Innovativiteit bij grootbedrijf meer invloed op de concurrentiepositie
58
Input De transportmiddelenindustrie heeft, afgezet tegen het industriegemiddelde, een modale score op het gebied van innovatie-inspanningen. Het aandeel eigen R&Dmedewerkers is bovengemiddeld, maar voornamelijk door toedoen van de grote bedrijven in de bedrijfstak. Hier wordt 2,3% van de productiewaarde besteed aan R&D tegen een industriegemiddelde voor het grootbedrijf van 1,5%. Maar de totale uitgaven voor innovatie liggen zowel bij de grote als bij de middelgrote transportmiddelproducenten beneden het industriegemiddelde (zie tabel 22). De uitgaven aan nieuwe machines liggen duidelijk beneden het industriegemiddelde. Waar de totale industrie hier in 1998 gemiddeld 0,7% van de productiewaarde aan uitgaf is dit voor de transportmiddelensector 0,3%. Dit hangt samen met het feit dat productinnovativiteit zwaarder weegt dan procesinnovativiteit (zie de outputmaatstaven). Het middenbedrijf geeft hieraan naar verhouding méér uit dan het grootbedrijf. Ook het aandeel innovatie-uitgaven ligt beneden modaal. Proces Het algemene beeld van de transportmiddelenindustrie op het gebied van procesmaatstaven komt overeen met het industriegemiddelde. Dat geldt zowel voor het middenals voor het grootbedrijf. Alleen de percentages bedrijven met reorganisaties en managementaanpassingen liggen benedengemiddeld. Output Het middenbedrijf in de transportmiddelenindustrie scoort op het gebied van outputmaatstaven iets onder het industriegemiddelde, maar evenals bij de R&D-inspanning overtreft het grootbedrijf in de bedrijfstak dit gemiddelde duidelijk. Het accent ligt op productinnovaties, minder op procesinnovaties. Afgaande op de trend in de tweede helft van de jaren negentig hebben innovaties de concurrentiepositie van bedrijven betrekkelijk weinig veranderd. Bijna de helft van de bedrijven in deze sector geeft aan dat de concurrentiepositie als gevolg van innovaties weinig veranderd is. In de totale industrie geldt dit voor slechts 35%. Het grootbedrijf in de bedrijfstak geeft wél wat vaker dan het middenbedrijf aan dat dit het geval is.
5
Innovatiemaatstaven per subsector in de diensten
In dit hoofdstuk wordt de innovativiteit van de verschillende sectoren van de dienstensector behandeld. Om te beginnen wordt in tabel 23 een samenvattend overzicht gegeven van hoe de innovatieprofielen van de verschillende sectoren uit de diensten zich verhouden tot het gemiddelde innovatieprofiel van de diensten in het midden- en 1 grootbedrijf . Daarna wordt per sector een beschrijving gegeven van de belangrijkste structuurkenmerken en wordt het innovatieprofiel van de sector besproken. tabel 23
vergelijking innovatieprofielen sectoren met het dienstengemiddelde Innovatieprofiel t.o.v gemiddelde dienstensector
Sector
Input
Proces
Output
Totaal
groothandel
+
0
+
+
detailhandel en reparatie
-
-
-
-
horeca en autohandel
-
-
-
-
vervoer en communicatie
-
-
-
-
financiële instellingen
+
+
+
+
computerservicebureaus
+
+
+
+
juridische en economische dienstverlening
0
0
0
0
architecten- en ingenieursbureaus
+
+
+
+
verhuur en overige zakelijke dienstverlening
-
0
-
-
milieudienstverlening
+
+
-
+
overige dienstverlening
-
0
-
-
Legenda
- Lager dan het industriegemiddelde 0 Vergelijkbaar met het industriegemiddelde + Hoger dan het industriegemiddelde.
Bron: EIM.
5.1
Groothandel Structuur In 1999 waren er ongeveer 6.500 ondernemingen actief in de groothandel, waarvan meer dan 6.000 in het middenbedrijf. Meer dan 200.000 personen in het middenbedrijf realiseerden in 1998 een productie van bijna 2 miljard euro. In het grootbedrijf waren ruim 120.000 personen werkzaam en werd een productiewaarde van ongeveer 16,6 miljard euro gerealiseerd (zie tabel 24). De groothandel heeft als belangrijkste functie het voor eigen rekening en risico inkopen van goederen die buiten de eigen onderneming zijn geproduceerd, en deze af te zetten
Dynamische sector
1
Zie bijlage I voor de statistische afbakening van de sectoren.
59
aan bedrijfsmatige afnemers. Van oudsher zijn de kernelementen handel drijven en het verrichten van fysieke distributie. Er zijn vele typen bedrijven. Dit type bedrijven wordt 1 meestal ingedeeld naar de producten die ze verhandelen of naar hun functie, zoals importeur of exporteur, handelshuis, verkoopkantoor van buitenlandse producenten, of binnenlandse handelaar en grossier. De omvangrijkste subsector is de kapitaalgoederenhandel. De positie van de groothandel in de keten leidt ertoe dat er van verschillende kanten invloed op de sector wordt uitgeoefend. Een flexibele en dynamische instelling van de groothandel is daardoor noodzakelijk. Het aantal fusies en overnames in de groothandel is al jarenlang erg hoog. Ook heerst er een sterke dynamiek in de vorm van toe- en uittreding van bedrijven. Deze dynamiek wordt veroorzaakt door sterke invloeden op de sector, vanuit (internationale) handelspolitiek, en vanuit de logistieke en distributiezijde. Aan de afnemerszijde worden bedrijven steeds grootschaliger, zodat de groothandel met sterkere machtsposities te maken krijgt en duidelijke toegevoegde waarde moet kunnen blijven bieden. Ook wordt de klantenkring steeds internationaler. Innovatie in de groothandel Gezien de dynamische omgeving van deze sector is het niet verwonderlijk dat de groothandel bovengemiddeld innovatief is. Innovaties in de groothandel vinden veelal plaats op het gebied van logistiek en toepassingen van ICT (zowel in het handelsproces als in de distributie en de logistiek), terwijl bij niet-technologische vernieuwingen het invoeren van kwaliteitszorgsystemen, samenwerking en het voldoen aan milieuwetgeving belangrijke onderwerpen zijn. In tabel 24 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de groothandel (SBI 51).
Bovengemiddeld innovatief
tabel 24
innovatieprofiel van de groothandel voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
6
6
17
1,0
1,0
1,1
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,4
0,3
0,5
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
2,3
2,3
2,4
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,8
0,9
0,7
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,2
0,2
0,2
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
8
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
2
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
70
69
90
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
46
45
66
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
48
47
63
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
33
31
57
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
19
19
20
1
60
De volgende indeling in 9 groepen wordt meestal gebruikt: groothandel in: 1) agrarische producten, 2) grondstoffen en halffabrikaten, 3) bouwmaterialen, 4) kapitaalgoederen, 5) consumptiegoederen food, verse producten, 6) consumptiegoederen food, overige producten, 7) consumptiegoederen non-food, modegevoelig, 8) consumptiegoederen non-food, overige producten en 9) overige artikelen.
MB + GB
MB
GB
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
21
19
39
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
70
69
84
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
39
37
61
-
waaronder met productinnovaties
79
79
81
-
waaronder met procesinnovaties
56
56
53
77
77
75
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
30
29
37
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
41
41
38
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
29
30
25
71.157
66.717
78.544
6.482
6.052
430
32.1429
201.156
120.274
36.565
19.974
16.591
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998) Bron: EIM/CBS.
Input De groothandel houdt zich iets meer bezig met R&D dan de totale dienstensector. Er wordt veel R&D gedaan op het gebied van software. De toepassing van de juiste software blijkt van groot belang te zijn voor de groothandel, omdat bij de keuze van het juiste pakket de groothandel in staat is om voorsprong te nemen bij nieuwe ontwikke1 lingen als ketenintegratie en E-business . De groothandelsbedrijven hebben niet veel eigen R&D-personeel in dienst, maar dit geldt ook voor de totale dienstensector. Het percentage R&D-medewerkers van het totale aantal werknemers in het middenbedrijf is gelijk aan dit percentage in het grootbedrijf. De uitgaven aan R&D met eigen personeel zijn in het grootbedrijf hoger dan in het middenbedrijf. Gemiddeld wordt door de groothandelsbedrijven 2,3% van de productiewaarde uitgegeven aan innovatie. Het middenbedrijf en het grootbedrijf ontlopen elkaar hierbij nauwelijks. Het percentage is echter wel iets hoger dan in de totale dienstensector. De groothandelsbedrijven geven net iets meer uit aan nieuwe machines dan de totale dienstensector. Waarschijnlijk komt dit door de hogere uitgaven aan ICT. De uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn iets hoger dan gemiddeld. De verschillen zijn echter niet groot. Twee keer zoveel groothandelsbedrijven maken gebruik van technologiesubsidies als gemiddeld in de dienstensector. Van Nederlandse technologiesubsidies wordt door 8% van de bedrijven gebruikgemaakt en van Europese technologiesubsidies door 2%.
Iets meer R&D dan in totale dienstensector
Groothandel twee keer zoveel technologiesubsidies
5.1.1 Proces Op het gebied van niet-technologische vernieuwingen is de groothandel innovatiever dan de totale dienstensector. Het aandeel bedrijven met dit soort vernieuwingen is in deze sector 70% tegenover 62% in de totale dienstensector. Bij het grootbedrijf ligt dit aandeel nog een stuk hoger, op 90% (in de totale dienstensector op 83%). De niettechnologische vernieuwingen hebben relatief vaak betrekking op marketingaanpassingen.
Groothandel innovatiever op procesmaatstaven
1
Bron: Magazine van het Nederlands Verbond van de Groothandel (2002), Jaargang 3, Nr. 1.
61
Van de innoverende bedrijven is 21% een partnership aangegaan, dit is lager dan in de totale dienstensector waar het percentage gelijk is aan 26. In het middenbedrijf worden door innovatoren minder partnerships aangegaan dan gemiddeld. In het grootbedrijf is dit percentage juist iets bovengemiddeld. De innovatoren in de groothandelsbedrijven gebruiken ongeveer even vaak externe adviseurs als informatiebron als gemiddeld in de totale dienstensector.
Minder partnerships in het middenbedrijf
Output Bij het aandeel bedrijven met gerealiseerde innovaties is het verschil tussen middenbedrijf en grootbedrijf groot, doch bij beide grootteklassen is dit aandeel hoger dan gemiddeld. In het grootbedrijf heeft 61% van de bedrijven gerealiseerde innovaties en in het middenbedrijf schommelt dit percentage rond de 37. Het middenbedrijf en het grootbedrijf hebben beide meer innovaties gerealiseerd met productinnovaties dan met procesinnovaties. De onderlinge verschillen tussen het middenbedrijf en het grootbedrijf zijn op dit punt gering. De effecten van de innovaties op de concurrentiepositie verschillen in de groothandel nauwelijks van het gemiddelde in de dienstensector. Ongeveer 75% van de innovatoren is in staat om het effect van de innovaties op de concurrentiepositie in te schatten. Het merendeel van deze innovatoren vindt de concurrentiepositie enigszins verbeterd.
Groot verschil tussen gerealiseerde innovaties
Nauwelijks verschil bij het effect van de innovatie op de concurrentie
5.2
Detailhandel en reparatie Structuur In 1999 waren ongeveer 4.400 ondernemingen actief in de detailhandel- en reparatiesector. Er werd een productiewaarde van bijna 14,4 miljard euro gerealiseerd. In de meer dan 4.100 bedrijven in het middenbedrijf waren ruim 153.000 personen werkzaam. De productiewaarde in het grootbedrijf bedroeg ruwweg 5,4 miljard euro. Het grootbedrijf bestond uit bijna 250 ondernemingen. Meer dan 284.000 personen in het middenbedrijf realiseerden een productiewaarde van circa 9 miljard euro. De arbeidsproductiviteit is in de detailhandel en reparatie voor middenbedrijf en grootbedrijf vrijwel gelijk. De detailhandel- en reparatiesector bestaat voornamelijk uit kleinschalige bedrijven met meestal één vestiging. Er kan een onderscheid gemaakt worden naar het grootwinkelbedrijf, dat zijn de bedrijven met zeven of meer vestigingen, het samenwerkende MKB (in inkoopcombinaties, in- en verkoopverenigingen, franchiseorganisaties, etc.) en nietsamenwerkend MKB. De detailhandel en reparatie is zeer sterk afhankelijk van de individuele bestedingen door huishoudens (consumptieve bestedingen). Dit betreffen uitgaven aan voedings- en 1 genotmiddelen, duurzame consumptiegoederen en overige goederen . Het inkoopbeleid van winkels wordt steeds meer bepaald door de consumentenvraag. In 1999 was een dalende tendens te constateren in de versbranches. Het aantal speciaalzaken in groenten en fruit daalde. Bij de horeca besteedde de consument wel meer. Deze ontwikkeling duidt op een toenemend belang van de consumptie buitenshuis ten koste van de boodschappen voor thuisgebruik. Ook wordt er in verhouding minder uitgegeven
Veel kleinschalige bedrijven
Sterk afhankelijk van consumptieve bestedingen
1
62
Het gaat bij overige goederen met name om de volgende artikelengroepen: boeken, kranten en tijdschriften, papierwaren, cosmetische producten, was- en reinigingsmiddelen, genees- en verbandmiddelen, bloemen en planten, verf en behang, benzine, diesel/LPG en goederen n.e.g.
aan kleding. Hiertegenover staat een groei van het aantal speciaalzaken in de compu1 terhard- en software . Innovatie in de detailhandel & reparatie De detailhandel heet weinig innovatief te zijn. In de detailhandel draait het in belangrijke mate om het op maat bedienen van klanten. Veel innovatieve activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de klantenbinding of de logistieke processen. Winkelen op de elektronische snelweg, zelfscanning en bezorgdiensten zijn voorbeelden van nieuwe concepten om in te spelen op de wensen van de klant. Bovendien zijn scanninggegevens de afgelopen jaren steeds meer de basis geworden voor alle logistieke activiteiten ten aanzien van inkoop en distributie, prognose en productie. Traditionele winkeliers lopen echter vaak nog ver achter op deze gebieden. In tabel 25 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de detailhandel & reparatie (SBI 52).
Innovatieve activiteiten vooral gericht op verbeteren van klantenbinding of logistieke processen
tabel 25
innovatieprofiel van de detailhandel & reparatie voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
0
0
3
0,1
0,1
0,2
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,4
0,1
0,5
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,5
1,6
1,5
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,8
0,9
0,7
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,2
0,0
0,3
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
2
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
1
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
55
54
77
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
33
32
50
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
27
26
50
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
28
27
42
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
18
18
29
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
29
28
30
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
77
76
84
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
22
21
38
-
waaronder met productinnovaties
80
81
66
-
waaronder met procesinnovaties
48
46
68
80
82
66
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
28
27
32
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
41
42
27
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
31
30
41
34.623
34.878
34.466
4.366
4.130
236
43.7542
153.249
284.293
14.366
5.378
8.988
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998) Bron: EIM/CBS.
1
Bron: Hoofdbedrijfschap Detailhandel (2000), Jaarboek Detailhandel 2000-2001, Rijswijk.
63
Vrijwel geen eigen R&D-personeel in het middenbedrijf
Hogere uitgaven aan nieuwe machines
Uitgaven aan uitbesteed onderzoek hoog in grootbedrijf Minder gebruik van Nederlandse technologiesubsidies dan gemiddeld
Relatief weinig technologische vernieuwingen
Meer partnerships en externe adviseurs dan gemiddeld
Gerealiseerde innovaties scoren lager dan gemiddeld
64
Input In de detailhandel hebben innovaties vaak een geringe technologische component. Daarnaast worden veel innovaties kant-en-klaar door leveranciers verzorgd (bijv. scanningtechnieken). Aan eigen R&D wordt maar weinig aandacht besteed. Het middenbedrijf in de detailhandel- en reparatiesector heeft dan ook vrijwel geen eigen R&D-personeel in dienst. Ook in het grootbedrijf zijn, in vergelijking met de totale dienstensector, maar weinig ondernemingen aanwezig met eigen R&D-personeel (3 versus 11%). In het grootbedrijf en het middenbedrijf is het percentage R&Dmedewerkers van het totale aantal werknemers lager dan gemiddeld in de dienstensector. De uitgaven aan R&D met eigen personeel als percentage van de productiewaarde is in het middenbedrijf gelijk aan 0,1%. Dit percentage is lager dan gemiddeld. Het grootbedrijf heeft iets hogere uitgaven aan R&D met eigen personeel dan de totale dienstverlening. De innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde zijn in het middenbedrijf iets hoger dan gemiddeld. Het grootbedrijf heeft iets lagere innovatie-uitgaven dan de totale dienstensector. Het middenbedrijf heeft de hoogste uitgaven aan nieuwe machines. Innovatie heeft in de detailhandel en reparatie vaak een supplier-dominated karakter. De uitgaven aan nieuwe machines zijn dan ook hoger dan in de totale dienstverlening. Waarschijnlijk heeft de opkomst van het internet als verkoopkanaal geleid tot meer uitgaven aan ICT-apparatuur in de detailhandel en reparatie. Daarnaast wordt er steeds geïnvesteerd in nieuwe hardware op het gebied van voorraadbeheersing en het afrekenen. Het grootbedrijf geeft tweemaal zoveel uit aan uitbesteed onderzoek dan de totale dienstensector. Het middenbedrijf in de detailhandel- en reparatiesector geeft daarentegen nauwelijks iets uit aan uitbesteed onderzoek. Gezien de benedengemiddelde R&D-inspanningen in deze sector is het niet verwonderlijk dat het percentage bedrijven die gebruikmaken van een Nederlandse technologiesubsidie in deze sector ook iets achterblijft. Van Europese technologiesubsidies wordt door 1% van de bedrijven gebruikgemaakt. Dit percentage komt wel overeen met het percentage bedrijven die gebruikmaken van Europese technologiesubsidies in de totale dienstensector. Proces Het grootbedrijf scoort bij de procesmaatstaven op alle punten beter dan het middenbedrijf. Opvallend is dat in de detailhandel en reparatie bij relatief weinig bedrijven sprake is van niet-technologische vernieuwingen, zoals strategie- of marketingaanpassingen (55%, ten opzichte van 62% gemiddeld in de diensten). Het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen is in de detailhandel en reparatie het laagst van alle dienstensectoren. In de detailhandel en reparatie worden iets vaker dan gemiddeld partnerships aangegaan door innovatoren (29%, tegen 26%). Dit is echter vooral toe te schrijven aan het MB. In het grootbedrijf gaan innovatoren juist minder vaak dan gemiddeld een partnership aan. Ook gebruiken meer innovatoren externe adviseurs als informatiebron dan gemiddeld in de dienstensector. Output De outputmaatstaven tonen lagere scores dan gemiddeld in de dienstensector. Dit is gezien de lage scores op de inputmaatstaven niet verwonderlijk. Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties blijft achter bij de totale dienstensector. In de detail-
handel en reparatie ligt een sterkere nadruk op procesinnovaties dan gemiddeld. Met name in het grootbedrijf is er sprake van een relatief grote nadruk op procesinnovaties. De detailhandel en reparatie kunnen beter dan gemiddeld het effect van innovaties op de concurrentiepositie inschatten. Het middenbedrijf kan de concurrentiepositie beter inschatten dan het grootbedrijf. Ongeveer 70% van de innovatoren in het middenbedrijf heeft aangegeven dat de concurrentiepositie in de periode 1996-1998 verbeterd is, tegenover 68% van de innovatoren in het grootbedrijf. Deze percentages zijn gemiddeld te noemen.
Groot inschattingsvermogen ten aanzien van concurrentiepositie
5.3 Overwegend middenen kleinbedrijf in horeca en autohandel
Veelal afgeleide innovaties
Horeca en autohandel Structuur De horeca omvat bedrijven die logies, maaltijden en dranken verschaffen, en is overwegend kleinschalig en consumentgericht. De autobranche omvat autohandels-, reparatieen servicebedrijven, is eveneens voor een groot deel consumentgericht, maar ook voor een deel business-to-business: bedrijfsauto’s. Zowel in de autobranche als in de horeca speelt het midden- en kleinbedrijf een dominante rol. Zij richten zich voornamelijk op de binnenlandse markt. In deze sector zijn 172 grootbedrijven actief die werk bieden aan bijna 71.500 personen. In het middenbedrijf gaat het om 4.432 ondernemingen en bijna 145.000 personen. De arbeidsproductiviteit is zowel in het middenbedrijf als in het grootbedrijf laag in vergelijking met de totale dienstensector. Innovatiemaatstaven in de horeca en de autohandel Innovaties in deze bedrijfstak hebben enerzijds betrekking op ICT: boeken, afrekenen, reserveringssystemen, relatiebeheer, planning (ERP-systemen), etc. Anderzijds betreft het nieuwe technologie zoals op het gebied van grootkeukentoepassingen in de horeca en diagnosesystemen in de autobranche. Het gaat doorgaans niet om eigen innovaties maar om ‘afgeleide’ innovaties die hun oorsprong hebben in de voedingsmiddelenindustrie, respectievelijk de auto-industrie. De horeca en de autohandel zelf zijn dan ook nauwelijks innovatief te noemen. Een belangrijke innovatiestimulerende omgevingsfactor voor deze bedrijfstakken is overheidsregelgeving op het gebied van milieu, hygiëne en veiligheid. Voor de autobranche is in het bijzonder van belang dat de EU inmiddels het einde heeft verordonneerd van het exclusieve dealersysteem, waardoor de internationale concurrentie toeneemt. In tabel 26 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de horeca en de autohandel (SBI 50+55).
65
tabel 26
innovatieprofiel van de horeca en de autohandel voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
n.b.
n.b.
n.b.
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
n.b.
n.b.
n.b.
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,1
n.b.
1,4
0,6
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,5
0,6
0,3
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,1
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
1
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
0
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
54
53
83
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
34
34
52
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
26
25
51
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
26
25
58
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
17
16
27
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
16
n.b.
n.b.
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
73
73
83
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
25
24
40
-
waaronder met productinnovaties
77
77
76
-
waaronder met procesinnovaties
41
40
52
77
77
72
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
32
33
22
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
41
40
63
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
27
27
15
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
41.159
39.921
43.407
4.604
4.432
172
214.731
143.328
71.403
15.706
8.973
6.733
Bron: EIM/CBS.
Benedengemiddelde innovatie-inspanningen
Middenbedrijf innovatiever dan grootbedrijf
66
Input De horecasector geldt als één van de minder innovatieve sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven. Voor de autohandel geldt hetzelfde. De beschikbare inputmaatstaven geven voor deze bedrijfstak(ken) benedengemiddelde innovatie-inspanningen aan, afgezet tegen het gemiddelde van de totale dienstensector. Dit geldt zowel voor innovatie-uitgaven in het algemeen als voor uitgaven aan nieuwe machines en uitbesteed onderzoek. Innovatie-uitgaven vertegenwoordigen 1% van de productiewaarde. Voor de totale dienstensector is dit 1,5%. Afzonderlijke cijfers naar grootteklasse zijn voor slechts enkele indicatoren beschikbaar. Die wijzen in de richting van een grotere achterstand ten opzichte van het dienstengemiddelde bij het grootbedrijf in deze bedrijfstak(ken) dan bij het middenbedrijf. Zo liggen de innovatie-uitgaven van het middenbedrijf bijna op het dienstengemiddelde: 1,4 tegen 1,5% van de productiewaarde, terwijl deze percentages voor het grootbedrijf op
0,6 en 1,5 liggen. Hieruit kunnen echter geen vergaande conclusies worden getrokken: dit verschil tussen klein en groot hangt vermoedelijk vooral samen met schaaleffecten met betrekking tot innovatie die hier niet maar elders in de dienstensector wél een rol spelen. Proces Afgezet tegen de dienstensector als geheel realiseert een klein deel van de middenbedrijven in deze bedrijfstak(ken) niet-technologische vernieuwingen. Het middenbedrijf scoort daarbij naar verhouding laag op het gebied van marketingaanpassingen.
Lage score op niettechnologische vernieuwing
Datzelfde middenbedrijf doet daarentegen naar verhouding vaak een beroep op externe adviseurs als bron van informatie. Dit houdt mogelijk verband met de aard van het innovatieproces in een groot deel van deze bedrijfstak(ken): collectief adopteren van door derden gerealiseerde en aangeboden vernieuwingen, met organisaties als Bedrijfschap Horeca of BOVAG als intermediair en als leverancier van advies en begeleiding. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat maar weinig innovatoren in deze sector partnerships aangaan.
Kleinere bedrijven zoeken meer extern advies
Output Op het gebied van innovatie-outputs is de score van de bedrijfstak(ken) duidelijk benedengemiddeld, in lijn met de inputs. Dat geldt zowel voor product- als voor procesinnovaties. Middenbedrijven scoren op productinnovaties naar verhouding iets beter dan op procesinnovaties, waarschijnlijk door een grotere slagvaardigheid bij het doorvoeren van ‘experimenten’.
Benedengemiddelde innovatie-output
5.4 Hoge arbeidsproductiviteit
Matig innovatieve sector
Vervoer en communicatie Structuur De vervoersector omvat het vervoer over de weg en per spoor, over water en door de lucht, alsmede de dienstverlening ten behoeve van het transport zoals expediteurs, cargadoors en stuwadoors, en reisbureaus. Verder omvat de bedrijfstak communicatie- en postdiensten, inclusief telematicadiensten, internetproviders, en radio- en televisiedistributiebedrijven. Het gaat in deze sector om ruim 4.000 ondernemingen in het midden- en grootbedrijf die tegen de 400.000 werknemers in dienst hebben, en een productiewaarde realiseren van 48,5 miljard euro (zie tabel 27). De arbeidsproductiviteit in deze sector is hoog. De ondernemingen zijn zowel op de binnenlandse als de buitenlandse markt actief. In het middenbedrijf van de vervoersector is het goederenvervoer de belangrijkste deelsector, terwijl in het grootbedrijf de luchtvaart, spoorwegen, telecom en post, e.d. belangrijk zijn. Het merendeel van de binnenlandse afzet van het vervoer over de weg bestaat uit het leveren van vervoersdiensten aan bedrijven. Het resterende deel betreft taxidiensten, personenvervoer per autobus of boot, verhuis- en opslagactiviteiten en boekingen van reizen, e.d. voor particuliere huishoudingen. Innovatie in vervoer & communicatie In tabel 27 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in vervoer & communicatie (SBI 60-64). Hieruit valt af te leiden dat de sector vervoer en communicatie als geheel slechts matig innovatief is. Met name op input- en procesmaatstaven scoort deze sector benedengemiddeld. Wel worden er veel innovaties gerealiseerd. Deze innovaties betreffen enerzijds nieuwe producten, bijvoor-
67
beeld op het gebied van (mobiele) telecommunicatie, anderzijds procesverbeteringen zoals in de logistieke dienstverlening met behulp van tracking & tracing, en elektronische overdracht van voorheen schriftelijke informatie zoals vrachtbrieven en douaneformulieren. Voor veel van de innovaties op dit gebied zijn gedeelde standaarden binnen een hele keten nodig, en dus samenwerking tussen belangenorganisaties van de verschillende partijen binnen die keten. tabel 27
innovatieprofiel van de vervoer- en communicatiesector voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
1
0
7
0,3
0,0
0,5
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,2
0,0
0,3
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
0,7
0,5
0,7
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,3
0,2
0,3
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,0
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
3
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
0
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
49
46
83
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
35
33
56
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
22
21
44
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
26
24
59
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
11
10
22
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
36
36
38
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
80
80
84
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
23
21
53
-
waaronder met productinnovaties
80
81
75
-
waaronder met procesinnovaties
46
43
61
74
73
79
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
29
30
21
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
40
39
47
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
31
31
32
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
78.077
70.667
4.076
3.788
81.455 288
387.848
121.802
266.046
48.575
14.288
34.287
Bron: EIM/CBS.
Minder innovatieve inspanningen
68
Input De vervoer- en communicatiesector behaalt lage scores op de gehanteerde inputmaatstaven. De totale innovatie-uitgaven liggen op minder dan 0,7% van de productiewaarde (gemiddeld in de dienstensector: 1,5%). Dat geldt voor het grootbedrijf, en in (nog aanzienlijk) sterkere mate voor het middenbedrijf, beide vergeleken met de waarden van hun grootteklasse in de totale dienstensector. Met name zijn bedrijven die zelf R&D
verrichten en eigen R&D-mensen in dienst hebben een zeer kleine minderheid. De middelen die in deze sector voor innovatie worden vrijgemaakt zijn derhalve beperkt. Twee kanttekeningen zijn hierbij op hun plaats. De eerste is dat het wegvervoer en de binnenscheepvaart de bulk van alle bedrijven in deze sector zijn. De tweede staat al in de inleidende paragraaf van dit hoofdstuk en is een variant op het bekende gezegde ‘it takes two to tango’: voor innovaties waardoor logistieke processen sneller en efficiënter verlopen is branchegrenzenoverschrijdende overeenstemming vaak een noodzaak, en een groot aantal deelnemers een voorwaarde voor succes. In die situatie is innoveren voor het merendeel van de bedrijven een kwestie van ‘adopteren’.
Adopteren meestal belangrijker dan zelf innoveren
Proces Op het gebied van niet-technologische vernieuwingen valt de score in de bedrijfstak lager uit dan gemiddeld in de dienstensector het geval is. Marketingaanpassingen hebben bijvoorbeeld plaatsgevonden bij 22% van de bedrijven, tegen een gemiddelde van 35% in de totale dienstensector. Het middenbedrijf voert daarbij ook zelden meer dan één niet-technologische vernieuwing door. Als het gaat om innovatieve partnerships en om het inschakelen van externe adviseurs als bron van informatie, liggen de verhoudingen omgekeerd: het middenbedrijf overtreft het gemiddelde van (het middenbedrijf in) de dienstensector, het grootbedrijf wijkt wat dit betreft niet af van het grootbedrijf elders in de dienstensector. Het vaak collectieve karakter van innovaties en de afhankelijkheid van derden bij het realiseren van innovaties (zie hierboven) zijn een mogelijke verklaring voor dit verschijnsel.
Minder niettechnologische innovatie
Veel partnerships en externe adviezen
Output Wat gerealiseerde product- en procesinnovaties betreft brengt het grootbedrijf in de vervoers- en communicatiesector het er afgaande op de uitkomsten van tabel 27 beter af dan het middenbedrijf: respectievelijk een boven- (53% heeft innovaties gerealiseerd tegen 46% gemiddeld) en een benedengemiddeld aandeel (21% gerealiseerde innovaties tegen 29% gemiddeld) in vergelijking met bedrijven uit dezelfde grootteklasse elders in de dienstensector. Ook meldt het grootbedrijf vaker een verbetering van de eigen concurrentiepositie als effect van (voorafgaande) innovaties. Bij het middenbedrijf komen de desbetreffende scores ongeveer overeen met het gemiddelde van de dienstensector. Ook deze bevindingen wijzen op een ander soort innovatieproces, het gezamenlijk innoveren ofwel adopteren van innovaties in tegenstelling tot het zelf innoveren. Ze sluiten immers volstrekt niet aan op de (lage) scores op inputmaatstaven.
Grootbedrijf realiseert meer innovaties ...
... en verbetert daarmee vaak de concurrentiepositie
5.5
Financiële instellingen Structuur Bedrijven in de financiële dienstverlening zijn zowel kleinschalig als grootschalig. Het middenbedrijf bestaat in 1999 uit meer dan 1.000 ondernemingen en het grootbedrijf uit 140 financiële instellingen. In het middenbedrijf zijn in deze sector 27.000 personen werkzaam. Zij hebben in 1999 een productiewaarde van 3,4 miljard euro gerealiseerd. De arbeidsproductiviteit in deze sector is in vergelijking met de andere dienstensectoren hoog. In het middenbedrijf ligt deze op circa 74.000 euro, en in het grootbedrijf op bijna 77.000 euro. In het grootbedrijf werken ruim 200.000 personen. Deze personen realiseerden in 1998 een productiewaarde van 28,7 miljard euro. Kernproducten van de financiële sector zijn: geld lenen, beleggen, investeren, verhandelen en uitgeven. De grootste financiële instellingen zijn de banken en de verzeke-
69
raars. Tevens omvat deze groep hypotheekbanken, bouwfondsen, commerciële financiële maatschappijen en beleggingsinstellingen. Daarnaast zijn er nog de optie- en effectenbeurzen, en bedrijven die zich bezighouden met beheer en administratie van aandelen en obligaties. Ook de pensioenfondsen, assurantiekantoren en accountantskantoren worden tot financiële instellingen gerekend. De financiële sector werd de afgelopen jaren gekenmerkt door fusies en overnames, hetgeen ertoe heeft geleid dat vooral het aantal banken en verzekeringsmaatschappijen, maar ook grote accountantskantoren en financiële dienstverleners behoorlijk is uitgedund. Er is sprake van schaalvergroting en internationalisering. Druk op marges en toenemende concurrentie maken dat banken hun aandacht verleggen van eenvoudige bankdiensten en -producten voor particulieren naar meer winstgevende activiteiten als beursgangen en beleggingen voor de zakelijke markt en de vermogende particulieren.
5.5.1 Innovatiemaatstaven in de financiële instellingen In vergelijking met andere dienstverlenende sectoren is de financiële dienstverlening bovengemiddeld innovatief. De automatiseringsgraad in deze sector is dan ook buitengewoon hoog. Bovendien heeft de komst van internet gezorgd voor de nodige veranderingen binnen de branche. Internetbankieren en -verzekeren worden steeds meer gemeengoed. Daarbij heeft de elektronische handtekening dezelfde rechtsgeldigheid gekregen als de normale handtekening. E-commerce, ofwel marketing, aankoop en verkoop van producten, diensten of informatie via elektronische netwerken, begint ook in de financiële instellingen voet aan de grond te krijgen. In tabel 28 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf van de financiële instellingen (SBI 65-67). tabel 28
innovatieprofiel van de financiële instellingen voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
5
n.b.
n.b.
0,9
0,4
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
0,5
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,3
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
2,8
3,6
2,7
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
1,0
1,3
1,0
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,4
0,5
0,4
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
1
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
0
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
76
74
93
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
59
56
79
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
52
49
71
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
42
39
62
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
18
16
29
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
32
30
37
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
75
71
91
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
43
38
75
-
waaronder met productinnovaties
78
74
95
-
waaronder met procesinnovaties
55
52
66
Output
70
MB + GB
MB
GB
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
68
65
79
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
36
36
35
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
38
35
45
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
26
29
20
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
85.914
aantal ondernemingen (1999)
1187
aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
84.372
86.113
1046
141
235.666
27.333
208.333
32.156
3.410
28.746
Bron: EIM/CBS.
Uitgaven aan innovatie beduidend hoger dan totale dienstensector
Vrijwel geen gebruik van subsidies
Veel aandacht voor niet-technologische innovaties
Veel partnerships voor innovatie in financiële dienstverlening
Input De financiële sector herbergt een gemiddeld percentage (5%) bedrijven met eigen R&D personeel. In het middenbedrijf is het percentage R&D-medewerkers van het totale aantal werknemers het hoogst. De financiële instellingen hebben in het middenbedrijf en het grootbedrijf hogere innovatie-uitgaven dan de totale dienstensector. Vooral het middenbedrijf spendeert beduidend meer middelen aan innovatie. Tevens kent de financiële sector hogere uitgaven aan nieuwe machines en uitbesteed onderzoek dan de totale dienstensector. Het middenbedrijf heeft de hoogste uitgaven. De gehele dienstensector maakt nauwelijks gebruik van subsidies. In de financiële sector wordt vrijwel helemaal geen gebruikgemaakt van Nederlandse subsidies, maar 1% van de bedrijven maakt hier gebruik van. Van Europese technologiesubsidies lijkt helemaal geen gebruik te worden gemaakt. Dit wekt geen verbazing, omdat een sterke technologische component meestal een voorwaarde is bij het toekennen van subsidies. In de financiële sector gaat het vaak om toepassing van technologie en niet zozeer om de ontwikkeling daarvan. Proces De scores op de procesmaatstaven stijgen over de hele linie sterk uit boven het gemiddelde van de dienstensector. Het grootbedrijf scoort op alle innovatiemaatstaven hoger dan het middenbedrijf. Niet-technologische vernieuwingen hebben onder andere te maken met de fusies en de overnames binnen de financiële markt. Vooral in het grootbedrijf hebben erg veel bedrijven (93%) niet-technologische vernieuwingen doorgevoerd. Door de fusies en de overnames komen de financiële instellingen er niet onderuit hun strategie aan te passen, maar liefst 79% van de ondernemingen in de financiële dienstverlening in de periode 1996-1998 heeft dit gedaan. Daarnaast heeft 71% van de bedrijven ook marketingaanpassingen doorgevoerd en 62% is gaan reorganiseren. Het percentage managementaanpassingen is wat lager dan gemiddeld. In de totale dienstensector is 24% van de innovatoren een partnership aangegaan, terwijl dit percentage in de financiële dienstverlening gelijk is aan 32. De meeste partnerships zijn aangegaan in het grootbedrijf. Een mogelijke verklaring voor de hogere score is dat bedrijven die niet willen fuseren of een overname willen voorkomen een partnership aangaan om hun concurrentiepositie te verbeteren. Door de vele fusies en overnames in de financiële sector is het aannemelijk dat er vele externe adviseurs zijn gebruikt als informatiebron. In de financiële sector worden door innovatoren meer externe adviseurs gebruikt dan in de totale dienstensector. Externe adviseurs worden vooral in het grootbedrijf erg vaak ingeschakeld (bij 91%).
71
Output Het percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties, zoals internetbankieren, de invoering van de chipknip, en het op de markt brengen van nieuwe verzekerings- en beleggingsproducten, ligt in de financiële dienstverlening met 43% hoger dan gemiddeld. Dit percentage wordt sterk beïnvloed door de hoge score van het grootbedrijf op deze maatstaf. Het percentage gerealiseerde innovaties in de financiële sector ligt in het grootbedrijf op 75. Grote financiële dienstverleners lijken continu met innovatie bezig te zijn. De financiële instellingen in het middenbedrijf hebben daarentegen op het gebied van de product- en procesinnovaties lagere scores dan gemiddeld in de totale dienstverlening. Het percentage bedrijven in de financiële dienstverlening die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten is ongeveer gelijk aan het percentage bedrijven in de totale dienstensector die dit kunnen. Het middenbedrijf blijft echter iets achter en is minder goed in staat om het effect van innovaties op de concurrentiepositie in te schatten. Ongeveer 36% van de bedrijven vindt de concurrentiepositie weinig veranderd sinds de innovatie, 38% geeft aan dat de concurrentiepositie enigszins verbeterd is en 26% meent dat de concurrentiepositie behoorlijk verbeterd is.
Veel gerealiseerde innovaties in het grootbedrijf
Middenbedrijf kan concurrentiepositie minder goed inschatten
5.6
Computerservicebureaus Structuur Tot de computerservicebureaus behoort een heterogene groep van ruim 900 middelgrote en grote bedrijven die hard- en software leveren, en actief zijn op het gebied van ontwikkeling, advies, ondersteuning en installatie van computersystemen. Samen bieden zij werk aan 85.000 mensen, en realiseren zij in 1998 een productiewaarde van 8,5 miljard euro. Het grootste deel van de ondernemingen in deze sector is middelgroot. Er zijn 87 bedrijven met meer dan 100 werknemers. Die zijn wél goed voor tweederde van de werkgelegenheid bij bedrijven vanaf 10 werkzame personen. Grote bedrijven zijn vooral actief op het gebied van advies en support. Bij de middelgrote zijn veel softwarespecialisten. De internationale oriëntatie van Nederlandse computerservicebedrijven is gering: slechts een beperkt deel van de omzet wordt in het buitenland gerealiseerd.
Snelle economische veroudering hard- en software zorgt voor grote innovatiedruk
72
Innovatie in de computerservicebureaus Belangrijk uit het oogpunt van innovatie is snelle economische veroudering en dus een zeer korte levenscyclus van hard- én software. De ‘innovatiedruk’ is daardoor groot. De computerservicebureaus vormen dan ook de meest innovatieve sector binnen de dienstverlening. Kleine en middelgrote bedrijven in deze bedrijfstak zijn vaak degenen die experimenteren met nieuwe producten. Zij vertegenwoordigen voor het grootbedrijf een kweekvijver waaruit aantrekkelijke overnamekandidaten kunnen worden opgevist. In tabel 29 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf van de computerservicebureaus (SBI 72).
tabel 29
innovatieprofiel van de computerservicebureaus voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
33
33
36
3,3
7,1
1,4
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
1,2
2,6
0,6
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
4,4
6,9
3,1
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
1,5
1,5
1,5
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,5
0,9
0,3
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
19
n.b.
n.b.
6
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
86
86
93
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
69
68
82
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
61
60
65
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
45
43
68
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
23
22
32
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
36
36
44
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
68
67
83
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
71
72
65
-
waaronder met productinnovaties
94
94
97
-
waaronder met procesinnovaties
27
23
65
85
85
81
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
30
31
13
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
31
31
40
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
39
38
48
58.395
62.389
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
61.115
aantal ondernemingen (1999)
906
aantal werknemers (1999)
84.992
27.828
57.164
8.593
2.797
5.797
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
819
87
Bron: EIM/CBS.
Middelgrote bedrijven zijn koplopers qua innovatie-inspanning
Softwarebranche maakt het verschil uit tussen groot- en middenbedrijf
Input Vóór alles maakt tabel 29 duidelijk dat computerservicebureaus qua innovatieinspanning met kop en schouders uitsteken boven het gemiddelde van de dienstensector. Daarbij neemt het middenbedrijf een uitzonderlijke positie in, met uitgaven en personele inzet voor R&D die zelfs nog zeer royaal die van het grootbedrijf overtreffen: R&D-uitgaven van 2,6% tegenover 0,6% van de productiewaarde, en een aandeel R&D-medewerkers van meer dan 7% tegenover 1,4% voor het grootbedrijf. Opmerkelijk is ook het grote verschil bij uitbesteed onderzoek. Middelgrote bedrijven besteden veel meer dan gemiddeld uit, terwijl grote bureaus op het gemiddelde zitten. Het verschil ten gunste van middelgrote bedrijven houdt verband met het feit dat in het grootbedrijf ondernemingen domineren waarbij het accent ligt op (business-tobusiness)dienstverlening en -ondersteuning. Ontwikkeling van nieuwe software komt daarentegen voornamelijk voor rekening van het middenbedrijf.
73
Aansluitend op de grote innovatie-inspanningen in deze bedrijfstak is een eveneens sterk bovengemiddeld gebruik van Nederlandse én Europese technologiesubsidies. Daarbij moet worden aangetekend dat veel van deze subsidies speciaal voor ICTtoepassingen in het leven zijn geroepen. Proces Op het gebied van niet-technologische vernieuwingen zijn de scores van computerservicebureaus eveneens duidelijk bovengemiddeld, maar zij zijn voor het middenbedrijf niet hoger dan voor het grootbedrijf in de bedrijfstak. Het accent bij de niet-technologische innovaties ligt tamelijk sterk op aanpassingen van strategie en marketing, vooral bij de middelgrote bedrijven. Op het gebied van marketingaanpassingen is de score van middelgrote computerservicebureaus 60% tegenover 41% gemiddeld in (het middenbedrijf in) de dienstensector. Hier geldt dat wie nieuwe producten maakt moet nadenken over de doelgroep en hoe die te bereiken. Dergelijke procesinnovaties liggen dan meer voor de hand.
Bovengemiddelde niettechnologische innovatie
Output Uit alle innovatiemaatstaven blijkt dat de sector computerservicebureaus een zeer dynamische sector is waar verandering eerder regel dan uitzondering is. De output in de vorm van gerealiseerde innovaties geeft dan ook even spectaculaire verschillen met het gemiddelde van de totale dienstensector te zien als de inputmaatstaven. Voor het middenbedrijf gaat het om 72% van de bedrijven met innovaties tegen een gemiddelde van 29%, en voor het grootbedrijf om 65% tegenover 46%. Bij de middelgrote bedrijven ligt een sterk accent op productinnovaties, bij de grote daarnaast ook op procesinnovaties. De gerealiseerde innovaties hebben een positief effect gehad op de concurrentiepositie van de bedrijven: vier op de tien middelgrote bedrijven hebben die in de periode 19961998 behoorlijk zien verbeteren, en zelfs bijna vijf op de tien grote. Dat de grote het er wat dat betreft beter hebben afgebracht dan de kleinere heeft waarschijnlijk te maken met een verschil in innovatiedruk. Voor de kleinere geldt wat sterker: ‘innoveren om te overleven’.
Gerealiseerde innovaties vér boven dienstengemiddelde
Innovativiteit beïnvloedt de concurrentiepositie positief
5.7
Juridische en economische dienstverlening Structuur De sector juridische en economische dienstverlening omvat rechtskundige dienstverleners (advocaten en notarissen), accountants, belastingconsulenten, markt- en opiniebureaus en economische onderzoeks-, advies- en PR-bureaus. In deze sector valt een zeer groot deel van de bedrijven onder het kleinbedrijf en er zijn veel freelancers. In deze rapportage gaat het echter alleen om de middelgrote en grote bedrijven. In de juridische en economische dienstverlening zijn zo’n 1.700 middenbedrijven en 85 grote bedrijven aanwezig. Het middenbedrijf bood in 1999 werk aan bijna 45.000 mensen en was goed voor een arbeidsproductiviteit van 51.000 euro per fte en een productiewaarde van ruim 1,1 miljard euro. Het grootbedrijf behaalde een arbeidsproductiviteit van ruim 74.000 euro met nagenoeg 49.000 personen. De productiewaarde in het grootbedrijf lag in 1998 iets boven de 4,5 miljard euro. De ontwikkelingen in de juridische en economische dienstverlening lijken twee kanten op te gaan: specialisatie en diversificatie. Met name de kleine bureaus in de branche zullen zich in toenemende mate gaan specialiseren in een bepaalde vorm van dienstverlening om beter te kunnen concurreren en te voldoen aan de hoge kwaliteitseisen van de klanten. Anderzijds gaan met name de grotere bureaus hun dienstenpakket uitbrei-
74
den, teneinde de klanten een full-servicepakket te kunnen aanbieden. Menselijk kapitaal blijft een belangrijke succesfactor voor de branche, maar het belang van verregaande vormen van automatisering en het gebruik van nieuwe media nemen sterk toe. Innovatie in de juridische en economische dienstverlening In tabel 30 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de juridische en economische dienstverlening (SBI 74.1). Hieruit blijkt dat de innovativiteit van deze sector nauwelijks afwijkt van het gemiddelde van de diensten. Zowel op input- en procesmaatstaven als outputmaatstaven blijven de scores vrij dicht bij het gemiddelde. tabel 30
innovatieprofiel van de juridische en economische dienstverlening voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
n.b.
n.b.
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
0,6
2
0,4
0,8
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,3
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
2,4
1,6
3,0
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,9
0,7
1,1
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,3
0,1
0,4
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
1
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
0
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
61
60
87
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
47
46
66
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
34
32
70
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
32
32
39
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
15
15
20
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
28
26
57
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
74
n.b.
n.b.
30
29
53
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998) -
waaronder met productinnovaties
95
95
94
-
waaronder met procesinnovaties
41
39
60
58
57
69
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
32
33
17
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
40
38
63
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
28
29
20
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
63.182
58.849
1.777
1.692
66.972
93.580
44.742
48.839
7.980
3.452
4.527
85
Bron: EIM/CBS.
75
Minder R&D in vergelijking met totale dienstensector
Innovatie-uitgaven bovengemiddeld
Grootbedrijf meer aanpassingen dan middenbedrijf
Meeste partnerships in het grootbedrijf
Nadruk op procesinnovatie
Verschillende beoordeling concurrentiepositie
76
Input In vergelijking met de totale dienstverlening bevinden zich in de juridische en economische dienstverlening iets minder bedrijven met eigen R&D-personeel (2 versus 5%). Deze lagere scores zijn niet vreemd gezien het feit dat R&D vooral slaat op technologische ontwikkelingen die in de onderhavige sector minder gebruikelijk zijn. Het aantal R&Dmedewerkers maakt in het middenbedrijf in deze sector ook een wat kleiner deel uit van het totale aantal werkenden dan gemiddeld in de dienstverlening. Het grootbedrijf heeft daarentegen in verhouding tot de totale dienstverlening meer R&D-personeel. De R&D-uitgaven met eigen personeel als percentage van de productiewaarde zijn benedengemiddeld. De innovatie-uitgaven zijn in de juridische en economische dienstverleningssector (2,4%) hoger dan in de totale dienstensector (1,5%). Dit geldt ook voor de uitgaven aan nieuwe machines. In het grootbedrijf van de juridische en economische dienstverlening wordt het dubbele uitgegeven aan nieuwe machines in vergelijking met de totale dienstensector. Deze bedrijven investeren waarschijnlijk vooral in hardware en software. Ook de uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn hoger dan gemiddeld. Proces Ongeveer 60% van alle bedrijven in de branche is in de periode 1996-1998 bezig geweest met niet-technologische vernieuwingen. Hier is met name het aandeel van het grootbedrijf hoog, met 87% van de bedrijven, tegen 60% van het middenbedrijf. In vergelijking met het percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen in de totale dienstensector zijn de scores voor deze branche gemiddeld. Het grootbedrijf heeft echter hogere scores dan gemiddeld op het gebied van strategieaanpassingen en managementaanpassingen. Technologische vernieuwingen betreffen in het grootbedrijf in maar liefst 66% van de gevallen strategieaanpassingen en in 70% van de gevallen managementaanpassingen. Het percentage reorganisaties binnen het grootbedrijf ligt wel lager dan in de totale dienstensector. Meer dan de helft van de innovatoren in het grootbedrijf is een partnership aangegaan. In het kleinbedrijf is slechts een kwart van de innovatoren een samenwerkingsverband aangegaan. Deze samenwerking blijft vermoedelijk vaak niet beperkt tot dezelfde beroepsgroep. Waarschijnlijk zullen in toenemende mate samenwerkingsverbanden ontstaan tussen advocaten en beleggingsadviseurs. Ook het notariaat lijkt er behoefte aan te hebben banden aan te knopen met deze beroepsgroepen. Het grootbedrijf, dat in steeds grotere mate internationaal gaat opereren, blijkt ten aanzien van de innovaties veel gebruik te maken van internationale contacten. In de economische en juridische dienstverlening is het gebruik van externe adviseurs als informatiebron door innovatoren gemiddeld in vergelijking met de totale dienstensector. Output Het percentage gerealiseerde innovaties in het middenbedrijf ligt op 29 en op 53% in het grootbedrijf. Hiermee wijkt deze sector nauwelijks af van het gemiddelde. In de economische en juridische dienstverlening zijn er beduidend meer gerealiseerde productinnovaties dan procesinnovaties. Het middenbedrijf en het grootbedrijf beoordelen de effecten van de gerealiseerde innovaties voor hun positie op de markt verschillend. In het middenbedrijf vindt 67% van de innovatoren, die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten, dat de vernieuwing hun concurrentiepositie in positieve zin heeft beïnvloed. In het grootbedrijf vindt 83% van deze bedrijven dat de concurrentiepositie enigszins tot behoorlijk is verbeterd door de innovaties.
5.8
Architecten- en ingenieursbureaus Structuur Architecten- en ingenieursbureaus adviseren, maken technische ontwerpen, eventueel prototypes, testen o.a. de technische haalbaarheid van nieuwe of sterk verbeterde producten, assisteren in voorkomende gevallen bij de werkvoorbereiding en houden toezicht op de feitelijke uitvoering. Grotere bedrijven in de sector voeren daarnaast activiteiten uit als projectcoördinatie, kostenbewaking, e.d. Deel van de kernactiviteit van ingenieursbureaus is uitvoering van R&D in opdracht van derden. Van de 1.100 architecten- en ingenieursbureaus zijn er ruim 1.010 middelgroot. Het grootbedrijf telt in totaal 90 bedrijven. Samen bieden zij werk aan bijna 55.000 mensen, en genereerden zij in 1998 een productiewaarde van 5,6 miljard euro. Innovatie in de architecten- en ingenieursbureaus Innovatie betreft in deze sector niet alleen de eigen dienstverlening. Ingenieursbureaus fungeren deels als de externe R&D-afdeling van opdrachtgevers in industrie en dienstverlening. De bedrijven in deze branche fungeren in feite als ‘kennisdragers’ en hebben voor afnemers de functie om kennislacunes te vervullen, en daarmee innovatie in andere bedrijven mogelijk te maken. De sector architecten- en ingenieursbureaus is dan ook sterk bovengemiddeld innovatief. In tabel 31 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf van de architecten- en ingenieursbureaus (SBI 74.2).
Ingenieursbureaus faciliteren innovaties bij andere bedrijven
tabel 31
innovatieprofiel van de architecten- en ingenieursbureaus voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999) % R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
18
16
46
5,7
4,9
6,5
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
2,8
2,3
3,1
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
4,0
4,2
4,0
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,4
0,6
0,2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,8
0,1
1,3
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998) % bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
21
n.b.
n.b.
4
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
66
64
88
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
51
48
75
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
38
37
50
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
39
37
55
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
16
15
21
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
34
31
56
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
78
78
81
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
55
53
79
-
waaronder met productinnovaties
91
91
94
-
waaronder met procesinnovaties
45
44
56
79
80
68
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
21
20
34
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
40
39
48
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
39
42
18
77
MB + GB
MB
GB
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
48.310
48.275
1.100
1.010
48.343
55.876
28.104
27.772
5.623
2.256
3.367
90
Bron: EIM/CBS.
Technische dienstverleners leveren grote innovatie-inspanning
Grootbedrijf is koploper
Licht bovengemiddeld op niet-technologische innovatie In middenbedrijf meer reorganisaties, in grootbedrijf meer partnerships
Veel innovaties gerealiseerd, vooral bij het grootbedrijf
Innovatie versterkt de concurrentiepositie, vooral in het middenbedrijf
78
Input Het innovatie-inputprofiel van de sector architecten- en ingenieursbureaus komt sterk overeen met dat van de computerservicebureaus, met een inzet aan mensen en middelen voor R&D die sterk uitgaat boven het gemiddelde van de totale dienstensector. Van de totale productiewaarde gaat ruim 4% naar innovatie-uitgaven, tegen 1,5% gemiddeld in de totale dienstensector (zie tabel 31). Een belangrijk verschil met de in de vorige paragraaf behandelde computerservicebedrijven is de ‘klassieke’ verhouding tussen midden- en grootbedrijf, met hogere scores voor het grootbedrijf. Het zijn derhalve de grotere architecten- en ingenieursbureaus die als koploper op innovatiegebied fungeren. Met name opvallend zijn de hoge uitgaven voor uitbesteed onderzoek bij grote bureaus in deze bedrijfstak: 1,3% van de productiewaarde, tegen minder dan een kwart procent gemiddeld in het grootbedrijf in de dienstensector. Dit houdt mogelijk verband met ‘bredere’ en technische disciplines overschrijdende opdrachten voor deze bedrijven, waarvoor zij vervolgens derden moeten inschakelen die de ontbrekende expertise kunnen aanvullen. Minder verrassend zijn de vergeleken met andere bedrijfstakken geringe bestedingen voor nieuwe machines. Proces De procesmaatstaven zoals vastgesteld voor deze meting geven voor architecten- en ingenieursbureaus licht bovengemiddelde scores te zien, afgezet tegen het gemiddelde van de totale dienstensector. Dat geldt voor niet-technologische vernieuwingen, en ook voor het aangaan van partnerships voor innovatieprojecten. Er zijn wél enkele accentverschillen bij het midden- en het grootbedrijf in de sector. Naar verhouding wat meer midden- dan grote bedrijven hebben reorganisaties doorgevoerd (weer vergeleken met het gemiddelde van hun grootteklasse in de hele dienstensector): 37% in deze sector tegen 29% gemiddeld. Daarentegen zijn grote bedrijven vaker partnerships aangegaan, vermoedelijk vanuit dezelfde achtergrond als al geschetst onder inputs, en waarschijnlijk ook als uitvloeisel van de voortgaande integratie van technische vakgebieden. Daardoor moet steeds meer kennis elders gehaald worden. Output Al met al is de sector van architecten- en ingenieursbureaus zeer innovatief te noemen. Het aandeel bedrijven met gerealiseerde product- en procesinnovaties ligt bij architecten- en ingenieursbureaus duidelijk hoger dan gemiddeld in de dienstensector: 55 tegen 30% van alle middelgrote en grote bedrijven. Bij de grote bedrijven is dit 79 tegenover 46%, waarmee zij naar verhouding (nog) beter scoren dan het middenbedrijf. Het accent ligt verhoudingsgewijs op productinnovaties. Met name de middelgrote architecten- en ingenieursbureaus hebben hun concurrentiepositie verbeterd dankzij de gerealiseerde innovaties: 42% een ‘behoorlijke’ verbetering. Bij de grote bedrijven is dit slechts 18%: zie tabel 31. Gegeven de hoge scores van
grote architecten- en ingenieursbureaus op in- én outputmaatstaven ligt de conclusie voor de hand dat deze bedrijven te maken hebben met een hoge ‘innovatiedruk’.
5.9 Verhuur en overige zakelijke dienstverlening verzorgt bijna een kwart van de productiewaarde van het totale midden- en grootbedrijf in de dienstensector
Met uitzondering van verhuur van onroerend goed en uitzendbureaus, een kleinschalige sector
Verhuur en overige zakelijke dienstverlening matig innovatief
Verhuur en overige zakelijke dienstverlening Structuur Het midden- en grootbedrijf van de sector ‘verhuur en overige zakelijke dienstverlening’ realiseerde in 1998 een productiewaarde van circa 52,5 miljard euro, bijna een kwart van de productiewaarde van het totale midden- en grootbedrijf in de dienstensector. De sector bestaat uit drie hoofdgroepen. Ten eerste de groep ‘verhuur en handel in onroerend goed’. Tot deze groep behoren onder andere projectontwikkelaars en handelaars in onroerend goed, verhuurders van onroerend goed zoals gemeentelijke woningbedrijven en bemiddelaars in en beheerders van onroerend goed. De tweede groep bestaat uit bedrijven die zich bezighouden met de verhuur van roerende goederen, waaronder verhuurders van personenauto’s, verhuurders van transportmiddelen zonder bedienend personeel, verhuurders van machines en werktuigen en verhuurders van overige roerende goederen. De derde en laatste groep binnen deze sector bestaat uit bedrijven die zich bezighouden met keuring en controle, reclamebureaus, uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling, beveiligingsbedrijven, reiniging van gebouwen en transportmiddelen, en ten slotte een restgroep met alle overige zakelijke dienstverlening zoals fotografie, pakken en sorteren, en loon-, secretariaats- en vertaalwerk. De sector verhuur en overige zakelijke dienstverlening herbergt veel kleine bedrijven. Van de bedrijven in deze sector heeft 92% minder dan 10 werknemers in dienst. Van de 4.294 overige bedrijven behoort 87% tot het middenbedrijf en 13% tot het grootbedrijf. De deelsectoren verhuur van onroerend goed en uitzendbureaus zijn juist vrij grootschalig. In deze deelsectoren behoort slechts 74 respectievelijk 75% van de bedrijven tot het kleinbedrijf. De deelsectoren projectontwikkeling en bemiddeling in beheer van onroerend goed bestaan daarentegen vrijwel geheel uit bedrijven met minder dan 10 werknemers. Alhoewel het aantal midden- en grootbedrijven in de verhuur en overige zakelijke dienstverlening als geheel beperkt is, is de gemiddelde bedrijfsomvang van deze bedrijven wel iets hoger dan gemiddeld. In totaal waren in 1999 bijna 650.000 personen in dienst van midden- en grootbedrijven in deze sector. Door de aanwezigheid van verhuurbedrijven laat de exploitatiestructuur van deze sector zich moeilijk vergelijken met andere sectoren. In tegenstelling tot andere dienstensectoren is de inzet van arbeid in deze deelsector namelijk niet de belangrijkste bron van toegevoegde waarde. Hierdoor laat de arbeidsproductiviteit in deze sector een afwijkend en niet representatief beeld zien. Innovatie in de verhuur en overige zakelijke dienstverlening In tabel 32 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de verhuur en overige zakelijke dienstverlening (SBI 70-71, 74.38). Door de grote diversiteit van deze sector is de aard van de innovaties in deze sector ook moeilijk te beschrijven. Afgaande op de scores op de innovatiemaatstaven zoals opgenomen in tabel 32, lijkt de verhuur en overige zakelijke dienstverlening, in vergelijking met de totale dienstensector, echter matig innovatief te zijn. Met name op inputmaatstaven scoort deze sector lager dan gemiddeld.
79
tabel 32
innovatieprofiel van de verhuur en overige zakelijke dienstverlening voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
1
n.b.
n.b.
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
0,1
n.b.
n.b.
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,1
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
0,5
0,5
0,5
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,2
0,3
0,1
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,0
0,0
0,1
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
2
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
1
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
65
63
74
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
49
48
57
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
37
36
46
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
33
31
51
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
18
17
22
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
24
23
30
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
70
68
82
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
27
26
32
-
waaronder met productinnovaties
80
80
80
-
waaronder met procesinnovaties
43
39
64
67
67
68
Output
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998) -
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
37
37
37
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
36
35
44
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
27
28
20
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
76.511
204.164
40.190
4.294
3.738
556
639.353
158.594
480.759
52.607
31.216
21.391
Bron: EIM/CBS.
Innovatieve inspanningen liggen ogenschijnlijk op laag niveau
Vooral uitgaven aan eigen en uitbestede R&D zijn laag
80
Input De sector verhuur en overige zakelijke dienstverlening scoort op alle inputmaatstaven lager dan gemiddeld in de dienstensector. Slechts 1% van de midden- en grootbedrijven in deze sector heeft eigen R&D-personeel in dienst. In de totale dienstensector is dit 5%. Het percentage R&D-medewerkers ten opzichte van het totale aantal werknemers en de uitgaven aan R&D met eigen personeel als percentage van de productiewaarde liggen een vergelijkbare factor lager dan het gemiddelde. De totale innovatie-uitgaven als percentage van de productiewaarde zijn eveneens laag te noemen. In deze sector wordt een half procent van de productiewaarde uitgegeven aan innovatie. In de totale dienstensector is dit driemaal zoveel. Het niveau van de innovatie-uitgaven wordt met name negatief beïnvloed door de zeer geringe uitgaven aan R&D met eigen personeel en aan uitbesteed onderzoek.
Gezien de lage uitgaven aan R&D, maken in deze sector, in vergelijking met andere sectoren, nog vrij veel bedrijven gebruik van technologiesubsidies. Zo’n 2% van de bedrijven maakt gebruik van Nederlandse technologiesubsidies en 1% van de bedrijven van Europese technologiesubsidies. Deze scores liggen een stuk dichter bij de gemiddelde scores voor de totale dienstensector dan bij de overige inputmaatstaven het geval is.
Gebruik technologiesubsidies in vergelijking met uitgaven aan R&D vrij hoog
Proces Hoewel de uitgaven aan R&D laag zijn, betekent dit niet dat van innovatie in deze sector helemaal geen sprake is. De aard van de vernieuwing is vaak niet-technologisch. Bedrijven in de sector ‘verhuur en overige zakelijke dienstverlening’ hebben in de periode 1996-1998 iets vaker dan gemiddeld niet-technologische vernieuwingen doorgevoerd. In het middenbedrijf was dit bij 63% van de bedrijven in deze sector het geval. In de totale dienstensector voerde 60% van de middenbedrijven niet-technologische vernieuwingen door. In het grootbedrijf lag dit percentage met 74% juist iets onder het gemiddelde van 83%. Middenbedrijven in deze sector voerden ook vaker dan gemiddeld meerdere niet-technologische vernieuwingen door. Met name het percentage middenbedrijven die strategieaanpassingen doorvoerden is hoog te noemen. De externe oriëntatie van innovatieve midden- en grootbedrijven in deze sector blijft wat achter bij de totale dienstensector. Desondanks maakt nog 68% van de innovatieve middenbedrijven en 82% van de innovatieve grootbedrijven gebruik van externe adviseurs. Daarnaast is bijna een kwart van de innovatoren in het kader van een innovatieproject een partnership aangegaan.
Vaker niettechnologische vernieuwingen dan gemiddeld
Iets minder partnerships en gebruik externe adviseurs
Output Alhoewel het percentage bedrijven met gerealiseerde product- en procesinnovaties iets onder het gemiddelde ligt, is deze score gezien de lage innovatie-uitgaven zeker niet slecht te noemen. In de ’verhuur en overige zakelijke dienstverlening’ hebben 26% van de middenbedrijven en 32% van de grootbedrijven tussen 1996 en 1998 proces- en/of productinnovaties gerealiseerd. In de totale dienstensector geldt dit voor 29% van de middenbedrijven en voor 46% van de grootbedrijven. In deze sector waren bovendien minder bedrijven die zowel proces- als productinnovaties realiseerden. Bedrijven in deze sector kunnen ook minder vaak inschatten wat het effect van innovaties op de concurrentiepositie is. Van de bedrijven die dit wel kunnen geeft een relatief groot deel (37%) aan dat de concurrentiepositie weinig is veranderd. Slechts 42% van alle bedrijven met gerealiseerde innovaties gaf aan dat de concurrentiepositie enigszins of behoorlijk is verbeterd. In vergelijking met de totale dienstensector lijkt het effect van innovaties op de concurrentiepositie in de verhuur en overige zakelijke dienstverlening dan ook beperkt te zijn. In deze sector hebben veel innovaties een ’me too’-karakter. In de dienstverlening kunnen vernieuwingen (door de lagere technologische component) eenvoudiger van concurrenten worden geïmiteerd. Dit verklaart het verhoudingsgewijs geringe effect op de concurrentiepositie.
Wat minder gerealiseerde innovaties dan gemiddeld
Effect van innovaties op concurrentiepositie is gering
5.10 Hoge arbeidsproductiviteit
Milieudienstverlening Structuur De milieudienstverlening is een combinatie van technische dienstverlening inclusief consultancy, en activiteiten die eerder verwant zijn aan bouwactiviteiten of industrieel zijn, zoals sanering. Het gaat om bedrijven die zich bezighouden met inzameling en behandeling van afval en afvalwater, sanering van (bijvoorbeeld door industriële activiteiten)
81
verontreinigde terreinen, alsmede activiteiten op het gebied van meten, analyseren en adviseren. In deze gespecialiseerde sector zijn circa 300 grote en middelgrote bedrijven aanwezig. Zijn bieden werk aan bijna 23.000 werknemers, en zijn goed voor een productiewaarde van 5,2 miljard euro. De arbeidsproductiviteit is in deze sector hoog in vergelijking met andere dienstverlenende sectoren. Mede doordat geprivatiseerde overheidsbedrijven er deel van uitmaken is er in deze jonge sector toch relatief veel grootbedrijf. Innovatie in de milieudienstverlening In tabel 33 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de milieudienstverlening (SBI 90). Hieruit valt op te maken dat de milieudienstverlening bovengemiddeld innovatief is.
Bovengemiddeld innovatief
tabel 33
innovatieprofiel van de milieudienstverlening voor ondernemingen met 10100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
13
n.b.
n.b.
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
0,9
n.b.
n.b.
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
0,2
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
1,3
4,4
0,2
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,9
2,8
0,2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,1
0,4
0,0
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
9
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
4
n.b.
n.b.
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
72
71
85
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
56
58
38
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
31
32
15
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
47
45
69
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
23
24
15
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
43
n.b.
n.b.
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
79
n.b.
n.b.
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
22
24
14
-
waaronder met productinnovaties
81
80
86
-
waaronder met procesinnovaties
65
66
57
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
84
82
100
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
33
33
n.b.
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
43
44
n.b.
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
24
23
n.b.
Output
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
84.238
aantal ondernemingen (1999)
302
aantal werknemers (1999)
22.732
7.259
15.474
5.237
1.672
3.565
productiewaarde in miljoenen euro's (1998) Bron: EIM/CBS.
82
84.238 246
84.238 56
Middelgrote bedrijven leveren bovengemiddelde innovatieinspanning
Kleinere bedrijven geven veel meer uit aan machines
Middenbedrijf scoort bovengemiddeld, grootbedrijf benédengemiddeld
Middenbedrijf: organisatorische ‘turbulentie’
Gerealiseerde innovaties blijven licht achter
Hoge innovatiedruk: innovaties weinig effect op de concurrentiepositie
Input Wat betreft het aandeel bedrijven met R&D-personeel en het aandeel R&D-personeel in de werkgelegenheid is de score van de milieudienstverlening bovengemiddeld, vergeleken met de totale dienstensector. Het percentage R&D-uitgaven van de productiewaarde is daarentegen benédengemiddeld. Dit houdt verband met het grote gewicht van bouwverwante en industriële activiteiten zoals saneringsprojecten in de productiewaarde en de werkgelegenheid. Die activiteiten zijn met name te vinden bij de grote bedrijven in de sector. Dat verklaart ook minstens gedeeltelijk het grote verschil tussen de innovatie-uitgaven van het middenbedrijf (ruim bóvengemiddeld) en die van het grootbedrijf (duidelijk benédengemiddeld): respectievelijk 4,4 en 0,2% van de productiewaarde. Een zeer opvallend verschil tussen midden- en grootbedrijf betreft verder de uitgaven aan nieuwe machines: 2,8% van de productiewaarde en daarmee royaal bovengemiddeld in het middenbedrijf tegenover 0,2% in het grootbedrijf, en daarmee even royaal benédengemiddeld. De sector milieudiensten is hiermee ongeveer de enige waar het middenbedrijf een groter deel van zijn productiewaarde aan machines spendeert dan het grootbedrijf. Tot slot geldt voor uitbestede R&D hetzelfde als voor R&D in eigen beheer: véél in het middenbedrijf, weinig in het grootbedrijf. Dat het beroep op technologiesubsidies boven het gemiddelde van de dienstensector ligt is veel minder opzienbarend, zeker gezien de omvang van het totaal aan milieusubsidies. Proces Het beeld van de inputmaatstaven wordt min of meer herhaald bij de procesmaatstaven: op het gebied van niet-technologische vernieuwingen behaalt het middenbedrijf in de milieudienstverlening bovengemiddelde scores en het grootbedrijf benedengemiddelde. Met name de lage score op het gebied van marketingaanpassingen valt op. Wellicht is er weinig behoefte aan marketing in een markt waarin overheden optreden als opdrachtgever, en (deels) voormalige overheidsbedrijven als aannemer. Verder zijn middelgrote milieudienstverleners bovengemiddeld actief op het gebied van strategieaanpassingen, reorganisaties en managementaanpassingen, een indicatie voor organisatorische ‘turbulentie’. Ook het aandeel van bedrijven die met het oog op innovatieprojecten partnerships aangaan ligt in deze sector verhoudingsgewijs hoog, evenals bij ingenieursbureaus. De achtergrond is waarschijnlijk dezelfde, namelijk dat technische complexiteit en grensoverschrijdende technieken vragen om elders te halen kennis. Output Op het gebied van outputmaatstaven ligt het aantal door milieudienstverleners gerealiseerde innovaties wat onder de maat. Dit geldt niet alleen voor het grootbedrijf, maar ook voor het middenbedrijf, zij het in veel lichtere mate. Dit staat enigszins in contrast met de geleverde inspanning, die met name voor het middenbedrijf juist bóvengemiddeld is, afgezet tegen het gemiddelde bedrijf van die grootteklasse in de dienstensector. Het accent ligt bij de milieudienstverleners naar verhouding wat sterker dan elders op procesinnovaties. Het effect van innovaties op de concurrentiepositie van bedrijven is iets beneden het gemiddelde van de totale dienstensector. Dit is ook hier mogelijk toe te schrijven aan de innovatiedruk in een sector waar in tamelijk sterke mate juist op innovativiteit geconcurreerd wordt. Een andere verklaring kan zijn dat veel innovaties in deze sector worden ‘afgedwongen’ door regelgeving. Door het uniforme karakter van innovaties is het voor bedrijven moeilijker om zich hiermee van concurrenten te onderscheiden.
83
5.11
Overige dienstverlening Structuur De overige dienstverlening is een uiteenlopende verzameling kleinere dienstensectoren waarin tegen de 1.500 middelgrote en grote bedrijven aanwezig zijn die ruim 100.000 werknemers in dienst hebben, en ruim 5,7 miljard euro omzetten (in 1999). Deze sector omvat drie subgroepen. De eerste is het ‘overig onderwijs’ waaronder auto- en motorrijscholen, maar ook afstandsonderwijs, basisonderwijs voor volwassenen, bedrijfsopleidingen- en trainingen, en studiebegeleiding vallen. De tweede groep bestaat uit werkgevers-, werknemers-, en beroepsorganisaties, levensbeschouwelijke en politieke organisaties, en overige ideële organisaties en dergelijke, waaronder gezelligheidsverenigingen, steunfondsen (niet op het gebied van welzijnszorg) en fanclubs. De derde groep bestaat uit bedrijven die zich bezighouden met het reinigen van textiel, persoonlijke diensten, zoals kappers en schoonheidsverzorging, maar ook uitvaartverzorging, begraafplaatsen en crematoria, en ten slotte fitnesscentra, sauna’s en bronnenbaden. Deze zeer kleinschalige sector bestaat overigens voor het overgrote merendeel uit kleine bedrijven die hier verder buiten beschouwing blijven: kappers, freelance docenten, schoonheidsspecialistes, e.d.
Uiteenlopende verzameling kleinere dienstensectoren
Innovatie in de overige dienstverlening De grote verscheidenheid aan diensten in de sector maakt het lastig een algemeen beeld te schetsen van de innovativiteit van de sector. Bij het afstandsonderwijs is waarschijnlijk meer innovativiteit mogelijk vanwege de toenemende ICT-mogelijkheden. Voor ideële organisaties, persoonlijke dienstverleners, e.d. is dit veel minder het geval. De sector in zijn geheel lijkt echter matig innovatief te zijn. In tabel 34 vindt u het samenvattende overzicht van het innovatieprofiel van het midden- en grootbedrijf in de overige dienstverlening (SBI 80.4, 91, 93).
Sector als geheel matig innovatief
tabel 34
innovatieprofiel van de overige dienstverlening voor ondernemingen met 10-100 werknemers (MB) en 100 en meer werknemers (GB) MB + GB
MB
GB
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
n.b.
n.b.
n.b.
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
n.b.
n.b.
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
0,4
0,7
0,3
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
0,3
0,5
0,2
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
0,0
0,0
0,0
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
1
n.b.
n.b.
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
0
n.b.
n.b.
% bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
60
58
94
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
44
42
77
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
20
19
47
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
30
28
68
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
20
19
34
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
31
n.b.
n.b.
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (1996-1998)
77
78
66
% bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
10
10
11
-
waaronder met productinnovaties
76
53
75
-
waaronder met procesinnovaties
54
53
64
Proces
Output
84
MB + GB
MB
GB
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
72
72
77
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
40
39
n.b.
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
20
19
n.b.
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
40
42
n.b.
44.355
44.357
44.354
1.497
1.345
152
106.000
36.000
70.000
5.735
1.947
3.789
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999) aantal ondernemingen (1999) aantal werknemers (1999) productiewaarde in miljoenen euro's (1998) Bron: EIM/CBS.
Geringe innovatieinspanning
Grootbedrijf het sterkst achter bij gemiddelde
Gemiddelde scores op niet-technologische vernieuwingen Weinig marketingaanpassingen
Grootbedrijf: meer organisatorische aanpassing
Betrekkelijk weinig gerealiseerde innovaties
Input De algemene indruk van deze sector is die van een achterblijvende aandacht voor innovatie. Voorzover inputmaatstaven van deze divers samengestelde sector voorhanden zijn, indiceren zij een sterk bij het gemiddelde van de totale dienstensector achterblijvende innovativiteit. De uitgaven voor innovatie zijn iets meer dan 0,4% van de productiewaarde, tegen een dienstengemiddelde van 1,5%. Eenzelfde verschil is aanwezig bij de uitgaven voor nieuwe machines en apparatuur en voor uitbesteed onderzoek, en ook worden (veel) minder technologiesubsidies binnengehaald (zie tabel 34). Het valt op dat het grootbedrijf in deze sector (nog) méér moet toegeven op het dienstengemiddelde dan het middenbedrijf. Dit houdt vermoedelijk verband met de sectorstructuur: in het grootbedrijf zijn met name de grote schoonmaakbedrijven te vinden. Proces Wat de procesmaatstaven betreft is het beeld van de sector overige diensten genuanceerder dan voor de innovatiemaatstaven: ze wijken weinig af van het dienstengemiddelde. Enige uitzondering op de geringe uitslag ten opzichte van het dienstengemiddelde is het doorvoeren van marketingaanpassingen: dat gebeurt naar verhouding weinig. Het gemiddelde voor de dienstensector is hier 35% van de bedrijven met zulke aanpassingen, terwijl de overige diensten niet verder komen dan 20%. Wellicht hebben veel bedrijven in deze sector vaste klantrelaties waardoor ze hun marketing minder snel hoeven aan te passen. Met name het grootbedrijf behaalt een bovengemiddelde score als het gaat om reorganisaties en om aanpassingen van strategie en management. Flexibiliteit van organisatie en bedrijfsstrategie zijn in deze sector kennelijk van grotere waarde voor het concurrentievermogen dan nieuwe producten. Output Zoals te verwachten op grond van de inputs scoren de overige dienstverleners ook bij de outputs duidelijk benedengemiddeld. Dat geldt met name voor het percentage bedrijven die innovaties hebben gerealiseerd: 10%, tegen gemiddeld 30% in de totale dienstensector in Nederland. Voorzover innovaties zijn gerealiseerd ligt het accent op procesinnovaties.
85
Veel bedrijven met een door innovatie verbeterde concurrentiepositie
86
Enerzijds is er een vrij grote groep bedrijven waar innovaties weinig aan de concurrentiepositie hebben veranderd. Anderzijds is er een naar verhouding eveneens grote groep bedrijven waarvan de concurrentiepositie behoorlijk is verbeterd. De tussengroep met een lichte verbetering is in deze sector duidelijk ondervertegenwoordigd. Dit geldt zowel voor de grote als voor de middelgrote bedrijven.
Bijlage I Statistische afbakening van de deelsectoren Per sector zijn de deelsectoren vermeld volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voedings- en genotmiddelenindustrie 15
Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
16
Verwerking van tabak
Textiel- en kledingindustrie 17
Vervaardiging van textiel
18
Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont
19
Vervaardiging van leer en lederwaren (excl. kleding)
Bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie 20
Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk (geen meubels)
26
Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten
36
Vervaardiging van meubels, vervaardiging van overige goederen n.e.g.
37
Voorbereiding tot recycling
Papier- en kartonindustrie 21
Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren
Grafische industrie 22
Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media
Aardolie-industrie 23
Aardolie- en steenkoolverwerkende industrie; bewerking van splijt- en kweekstoffen
Chemische industrie 24
Vervaardiging van chemische producten
Rubber- en kunststofindustrie 25
Vervaardiging van producten van rubber en kunststof
Basismetaal- en metaalproductenindustrie 27
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
28
Vervaardiging van producten van metaal (geen machines en transportmiddelen)
87
Machine- en apparatenindustrie 29
Vervaardiging van machines en apparaten
Elektrotechnische en medische apparatenindustrie 30
Vervaardiging van kantoormachines en computers
31
Vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden
32
Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparaten en -benodigdheden
33
Vervaardiging van medische apparaten en instrumenten, orthopedische artikelen e.d., precisie- en optische instrumenten en uurwerken
Transportmiddelenindustrie 34
Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers
35
Vervaardiging van transportmiddelen (geen auto's, aanhangwagens en opleggers)
Groothandel 51
Groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto’s en motorfietsen)
Detailhandel & reparatie 52
Detailhandel en reparatie van consumentenartikelen (excl. auto’s, motorfietsen en motorbrandstoffen)
Horeca & autohandel 50
Handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen; benzineservicestations
55
Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking
Vervoer & communicatie 60
Vervoer over land
61
Vervoer over water
62
Vervoer door de lucht
63
Dienstverlening t.b.v. vervoer
64
Post en telecommunicatie
Financiële instellingen
88
65
Financiële instellingen (excl. verzekeringswezen en pensioenfondsen)
66
Verzekeringswezen en pensioenfondsen (excl. verplichte sociale verzekeringen)
67
Activiteiten t.b.v. of verwant aan financiële instellingen
Computerservicebureaus 72
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.
Juridische en economische dienstverlening 74.1
Rechtskundige dienstverlening, accountants, boekhoudbureaus, belastingconsulenten, markt- en opinieonderzoeksbureaus, economische adviesbureaus en holdings
Architecten- en ingenieursbureaus 74.2
Architecten-, ingenieurs- en overige technisch ontwerp-, teken- en adviesbureaus
Verhuur en overige zakelijke dienstverlening 70
Verhuur van en handel in onroerend goed
71
Verhuur van transportmiddelen, machines en werktuigen zonder bedienend personeel en van overige roerende goederen
74.3-8
Overige zakelijke dienstverlening excl. juridische en economische dienstverlening en architecten- en ingenieursbureaus
Milieudienstverlening 90
Milieudienstverlening
Overige dienstverlening 80.4
Overig onderwijs (o.a. autorijscholen en volwassenenonderwijs)
91
Werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties; levensbeschouwelijke en politieke organisaties; overige ideële organisaties
93
Overige dienstverlening
89
Bijlage II Innovatiemaatstaven; bronnen data Deze bijlage is bedoeld als toelichting op de hoofdstukken 3, 4 en 5. In deze bijlage wordt eerst een globale omschrijving van de in deze hoofdstukken gebruikte bronnen gegeven, waarna per maatstaf zal worden aangegeven welke bron hierbij gebruikt is. CIS-enquête en R&D-enquête Jaarlijks wordt door het CBS een R&D-enquête gehouden. In de oneven jaren wordt dit R&D-formulier aangevuld met vragen over de verdeling van het R&D-personeel (fte) over verschillende technologiegebieden. In de even jaren wordt het R&D-formulier aangevuld met een innovatievragenlijst. Naast de bekende R&D-bedrijven (uit de oneven jaren) ontvangen ook willekeurig getrokken bedrijven uit de totale bedrijvenpopulatie dit innovatieformulier. Deze innovatie-enquête is een onderdeel van de ‘Community Innovation Survey’ (CIS) die eens in de vier jaar wordt gehouden (CIS1 1993 en CIS2 1997). Het CBS vindt een pauze van 4 jaar tussen twee innovatie-enquêtes te lang, en heeft besloten deze enquête eens om het jaar te houden. In 1999 is daarom een enquête over de periode 19961 1998 gehouden (CIS2,5) . Op het moment dat deze publicatie werd samengesteld vormde de hierin verzamelde informatie de meest recente beschikbare gegevens op het gebied van innovatie. Het grootste deel van de in deze publicatie gepresenteerde maat2 staven is dan ook gebaseerd op de CIS2,5-enquête. Waar in de R&D-enquête van 1999 vergelijkbare maar recentere informatie beschikbaar was dan in de CIS2,5-enquête is van deze informatie gebruikgemaakt. De R&D-enquête wordt gehouden onder bedrijven met meer dan 10 werknemers. De kleine bedrijven worden buiten beschouwing gelaten. In de CIS2,5-enquête zijn deze kleine bedrijven wel meegenomen. Hierover is in een eerdere publicatie door EIM reeds 3 gerapporteerd . In deze publicatie beperken we ons tot het midden- en grootbedrijf. Uitleg bij gebruikte indicatoren In tabel 35 wordt een overzicht gegeven van de bronnen van de per maatstaf gebruikte data. Daarna worden de afzonderlijke maatstaven besproken. Bij indicatoren die voor zich spreken is geen uitleg gegeven.
1
2
3
Resultaten van de CIS 2,5 enquête zijn gepubliceerd in Kennis en Economie 2000, Onderzoek en innovatie in Nederland, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2000. Resultaten van de R&D-enquête 1999 zijn gepubliceerd in Kennis en Economie 2001, Onderzoek en innovatie in Nederland, Centraal Bureau voor de Statistiek,Voorburg/Heerlen, 2001. Y. Bernardt, e.a., De innovativiteit van de Nederlandse industrie, EIM, Zoetermeer, 2001.
91
tabel 35
tabellen innovatieprofiel sectoren, bronnen data Op basis van K&E tabelnr. (jaar van uitgave), of andere
Maatstaf (jaar waarop de score betrekking heeft)
bron
Input % bedrijven met eigen R&D-personeel (1999)
A4.1.1 (2001)
% R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers (1999)
A4.1.10 (2001)
R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde (1999)
A4.1.2 (2001)
innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde (1998)
A4.1.4.2 (2000)
uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde (1998)
A4.1.4.3 (2000)
uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde (1998)
A4.1.4.3 (2000)
% bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies (1998)
A4.3.1 (2000)
% bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies (1998)
A4.3.1 (2000)
Proces % bedrijven met niet-technologische vernieuwingen (1996-1998)
A6.4.1 (2000)
-
waaronder % bedrijven met strategieaanpassingen
A6.4.1 (2000)
-
waaronder % bedrijven met marketingaanpassingen
A6.4.1 (2000)
-
waaronder % bedrijven met reorganisatie
A6.4.1 (2000)
-
waaronder % bedrijven met managementaanpassingen
A6.4.1 (2000)
% innovatoren die partnership zijn aangegaan (1996-1998)
A5.1.2.1 (2000)
% innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron (19961998)
A5.1.1.1 (2000)
Output % bedrijven met gerealiseerde innovaties (1996-1998)
A6.1.1 (2000)
-
waaronder met productinnovaties
A6.1.1 (2000)
-
waaronder met procesinnovaties
A6.1.1 (2000)
% bedrijven die het effect van innovaties op de concurrentiepositie kunnen inschatten (1996-1998)
A6.3.1 (2000)
-
waaronder concurrentiepositie weinig veranderd
A6.3.1 (2000)
-
waaronder concurrentiepositie enigszins verbeterd
A6.3.1 (2000)
-
waaronder concurrentiepositie behoorlijk verbeterd
A6.3.1 (2000)
Structuurkenmerken arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per fte in euro's) (1999)
EIM
aantal ondernemingen (1999)
EIM
aantal werknemers (1999)
EIM
productiewaarde in miljoenen euro's (1998)
EIM
Bron: EIM.
Percentage bedrijven met eigen R&D-personeel, percentage R&D-medewerkers van totaal aantal werknemers, R&D-uitgaven met eigen personeel als % van de productiewaarde Kenmerkend voor R&D in deze maatstaven is het streven naar oorspronkelijkheid en vernieuwing, met toepassing van B-wetenschappen, zoals wiskunde/informatica, natuur-, landbouw-, technische en/of medische wetenschappen. Daarbij wordt systematisch (planmatig) gezocht naar oplossingen voor praktische (bijv. productie)problemen binnen het bedrijf (= Research). Ook fundamentele research wordt meegerekend. Daarbij gaat het primair om het vergroten van technisch-wetenschappelijke kennis – los van
92
praktische problemen. Development = het systematisch uitwerken van eigen bedrijfsideeën of het verder ontwikkelen van andermans researchresultaten tot geheel nieuwe of wezenlijk verbeterde diensten, producten/prototypes en/of productietechnieken/processen (CBS, Kennis en Economie 2001, blz. 254). R&D-uitgaven met eigen personeel zijn een onderdeel van de totale innovatie-uitgaven. Onder R&D-uitgaven met eigen personeel vallen: − brutoloonkosten (eventuele aftrek in het kader van de WBSO Afdrachtvermindering Speur- en Ontwikkelingswerk (S&O) is hierin niet verrekend) − overige exploitatiekosten − R&D-investeringen zoals gebouwen (incl. verbouw) en machines (= excl. afschrijvingen). Innovatie-uitgaven als % van de productiewaarde Onder innovatie-uitgaven vallen: − apparatuur/hardware (zie hieronder; Uitgaven aan nieuwe machines, wordt apart behandeld) − eigen onderzoek (=totale uitgaven aan R&D verricht met eigen personeel, zie boven) − uitbesteed onderzoek (zie hieronder; wordt apart behandeld) − industrieel ontwerp (technische voorbereiding van productieprocessen teneinde nieuwe/verbeterde producten daadwerkelijk in productie te kunnen nemen) − licenties/advisering (het verwerven van licenties/octrooien en /of het inkopen van niet-geoctrooieerde vindingen) − marketing (kosten van marketingactiviteiten voorzover ze direct te maken met de marktintroductie) − opleiden (Kosten van opleiding, bijscholing eigen personeel voor zover dit direct te maken heeft met de introductie of ontwikkeling van vernieuwde producten en/of diensten) (CBS, Kennis en Economie 2000, blz. 274). Uitgaven aan nieuwe machines als % van de productiewaarde Uitgaven aan nieuwe machines zijn een onderdeel van de totale innovatie-uitgaven. Onder uitgaven aan nieuwe machines vallen: − inkoop van machines en/of computers speciaal om technologisch nieuwe producten te kunnen realiseren (CBS, Kennis en Economie 2000, blz. 274). Uitgaven aan uitbesteed onderzoek als % van de productiewaarde Uitgaven aan uitbesteed onderzoek zijn een onderdeel van de totale innovatie-uitgaven. Onder uitgaven aan uitbesteed onderzoek vallen: − uitgaven aan uitbestede R&D bij zusterondernemingen, andere ondernemingen, universiteiten of andere researchinstellingen (CBS, Kennis en Economie 2000, blz. 274). Percentage bedrijven met gebruik van Nederlandse technologiesubsidies en percentage bedrijven met gebruik van Europese technologiesubsidies Het gaat hierbij om innovatoren (bedrijven waarvan bekend is dat ze innoveren) met ontvangen overheidssubsidies, niet om het % van alle bedrijven. Aangezien het hier gaat om subsidies voor innovatie, zal dit % echter wel vrijwel gelijk zijn aan het % van alle bedrijven met innovatiesubsidies van de overheid.
93
Voorbeelden van Nederlandse subsidies die hieronder vallen zijn onder andere: het Programmatisch Bedrijfsgerichte Technologiestimulering (PBTS), de Technische ontwikkelingskredieten (TOK), de Kennisdrager in het Midden en Kleinbedrijf-regeling (KIMregeling) en de regeling voor toelevering en uitbesteding (T&U). De WBSO Afdrachtvermindering Speur en Ontwikkelingswerk (S&O) wordt hier echter niet meegerekend. Voorbeelden van Europese subsidies die hieronder vallen zijn: ESPRIT (European Strategic Program for Research and Development in Information Technologies), RACE (Research and development in Advanced Communications technologies for Europe), BRITE (Basic Research in Industrial Technologies for Europe). (CBS, Kennis en Economie 2000, blz. 268). Percentage bedrijven met niet-technologische vernieuwingen De indicator over de mate waarin niet-technologische vernieuwingen worden doorgevoerd, is opgenomen om beter recht te doen aan de innovativiteit in de dienstensector. Hier ligt de nadruk niet op de toepassing van technologie, zoals bij innovatoren maar op de volgende aspecten: − veranderingen in langetermijnstrategie − nieuwe marketingconcepten − ingrijpende veranderingen in de organisatiestructuur − nieuwe geavanceerde managementtechnieken. De getallen bij de onderdelen van deze maatstaf tellen in de tabellen uit de hoofdstukken 3, 4 en 5 niet op tot 100% van de bedrijven met niet-technologische vernieuwingen, omdat de meeste bedrijven met dit soort vernieuwingen meerdere vormen van vernieuwingen tegelijkertijd (of binnen de periode van de vraagstelling) doorgevoerd hebben. Percentage innovatoren die partnership zijn aangegaan Een partnership is het actief en gezamenlijk met anderen werken aan de ontwikkeling van technologisch nieuwe of verbeterde producten, diensten of processen, waarbij de kosten en de opbrengsten in principe gedeeld worden. Partnerships voor niettechnologische vernieuwingen en uitbesteed werk worden dus niet meegenomen (CBS, Kennis en Economie 2000, blz. 273). Percentage innovatoren die externe adviseurs gebruiken als informatiebron Het gaat hierbij om het percentage van de innovatoren (bedrijven waarvan bekend is dat ze innoveren) die gebruikmaken van externe adviseurs als informatiebron, niet om het % van alle bedrijven. Onder externe adviseurs vallen: private onderzoeksbureaus (consultants), researchinstellingen, universiteiten, innovatiecentra, brancheorganisaties. Percentage bedrijven met gerealiseerde innovaties (proces- en productinnovaties) Wanneer de vernieuwende activiteiten van ‘innovatoren’ uit de inputfactoren ook daadwerkelijk zijn doorgevoerd in de beschouwde periode, wordt gesproken van gerealiseerde innovaties. Het gaat hierbij dus om innovaties van producten, diensten of processen die ontstaan door het toepassen van nieuwe of recente technologie, zoals informatietechnologie, natuurwetenschappen en andere technisch georiënteerde kennisgebieden, waaronder niet-routinematige toepassingen van wiskundige technieken (CBS, Kennis en Economie 2000, blz. 270).
94
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in drie reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports, Strategische Verkenningen en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-enondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200205 A200204 A200203 A200202 A200201 A200118 A200117 A200116
5-12-2002 1-10-2002 26-9-2002 10-10-2002 29-7-2002 16-5-2002 7-3-2002 28-3-2002
A200115 A200114 A200113
13-3-2002 8-3-2002 14-2-2002
A200112
7-3-2002
A200111 A200110 A200109 A200108 A200107 A200106 A200105 A200104 A200103 A200102 A200101 A200021 A200020 A200019
23-1-2002 17-1-2002 22-1-2002 22-1-2002 9-1-2002 17-12-2001 17-12-2001 17-12-2001 28-8-2001 15-10-2001 12-7-2001 3-5-2001 10-4-2001 24-4-2001
A200018
8-3-2001
A200017 A200016 A200015 A200014
5-3-2001 19-2-2001 15-2-2001 8-3-2001
A200013
22-1-2001
A200012 A200011 A200010 A200009 A200008
6-2-2001 11-1-2001 8-1-2001 8-1-2001 18-12-2000
Entrepreneurship Under Pressure ZZP'ers in de tijd gevolgd Het belang van importeren voor het MKB Kleinschalig Ondernemen 2002 Het midden- en kleinbedrijf in de jaren 2003-2006 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2001 De kracht van het idee De innovativiteit van de Nederlandse industrie - Editie 2001: Ontwikkelingen in de tijd The Long Road to the Entrepreneurial Society Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2000 Voor wie niet altijd 'Kleinduimpje' in ondernemersland wil blijven Entrepreneurship in the Netherlands; Innovative Entrepreneurship: New Policy Challenges! Waarom investeren jonge bedrijven? Stimulering van het MKB Ondernemen in de Diensten 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2002 Ondernemen in de Groothandel 2002 Ondernemen in de Industrie 2002 Ondernemen in het Ambacht 2002 De opbrengsten van bedrijfsopleidingen Zelfstandigen Zonder Personeel: waarheden en mythes Small business, big markets, one world Kleinschalig ondernemen 2001 Hoe 'groen' is het MKB-milieubeleid? Het voorbereidingsproces: van start tot finish? De MKB-ondernemer en de inzet van en zorg voor personeel De ontwikkeling van de arbeidskosten in de jaren negentig De innovativiteit van de Nederlandse industrie Jonge ondernemingen in 2000 Regionale clusters nader bekeken Entrepreneurship in the Netherlands; New economy: new entrepreneurs! Het belang van bedrijfstypen voor de werkgelegenheidsontwikkeling, Editie 2000 Reductie administratieve lasten door ICT Wat betekent ICT voor vernieuwingen in het MKB? Ondernemen in de Groothandel 2001 Ondernemen in de Diensten 2001 Ondernemen in de Industrie 2001
95
96
A200007 A200006
18-12-2000 13-12-2000
A200005 A200004 A200003
5-12-2000 16-8-2000 6-7-2000
A200002 A200001 A199923 A199922 A199921 A199920 A199919 A199918 A199917
15-6-2000 16-6-2000 16-5-2000 11-5-2000 26-4-2000 2-3-2000 29-2-2000 28-2-2000 22-2-2000
A199916 A199915 A199914 A199913 A199912 A199911 A199909 A199908
15-2-2000 16-2-2000 16-2-2000 10-2-2000 24-1-2000 24-1-2000 24-1-2000 12-1-2000
Ondernemen in het Ambacht 2001 Bedrijvendynamiek, snelgroeiende bedrijven en regionaaleconomische ontwikkeling Ondernemen in de Detailhandel 2001 Wat bepaalt het succes van een starter? Het belang van bedrijfstypen voor de werkgelegenheidsontwikkelingen Groeipatronen van bedrijven Kleinschalig ondernemen 2000 Bedrijfsleven in beeld: het particulier beveiligingsbedrijf The State of Small Business in the Netherlands 1997/1998 Scholing van werknemers Ondernemerschap in de grote steden De innovativiteit van de Nederlandse dienstensector MKB-kenniscirkels Signalen uit de netwerkeconomie: samenwerken op Internet Financiering van startende vrouwelijke ondernemers Ondernemen in de Diensten 2000 Ondernemen in de Industrie 2000 Ondernemen in het Ambacht 2000 Ondernemen in de Groothandel 2000 Ondernemen in de Detailhandel 2000 Benchmark ondernemerschap Entrepreneurship in the Netherlands: Opportunities and threats to nascent entrepreneurship