Onthaastingshutje voor compact wonen Annemarie Bodaar Sandra Butter Geurt Keers1
Tweede wonen tussen wal en schip Hoewel het tweede wonen in omvang en impact toeneemt valt het in het beleid van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en landschap tussen wal en schip. Duidelijk beleid op dit gebied wordt momenteel niet gevoerd. Een belangrijke oorzaak voor de groei van het tweede wonen is het compacte-stadsbeleid. Het wonen in de steden wordt als beklemmend ervaren; meer en meer stedelingen zijn geneigd om in hun vrije tijd toevlucht te zoeken in diverse vormen van tweede wonen in een rustige groene omgeving, wat een toename van ruimteconsumptie en mobiliteit inhoudt in plaats van de voorgestane groeivermindering. Tweede wonen als stedelijk verschijnsel Het verschijnsel tweede woning dateert uit de oudheid. De Romeinen trokken 2000 jaar geleden al naar Pompeï om de drukte van het compacte Rome te ontvluchten en fysiek en mentaal tot rust te komen. De behoefte aan een buitenhuis was toen hetzelfde als nu. Zoals Plinius verwoordde: “Het buitenhuis is een plek waar je kunt uitrusten en genieten van het uitzicht, waar je in een mooie omgeving fysiek en mentaal tot rust kan komen.”2 Vormen in het tweede wonen met indicatieve aantallen Recreatiewoning (sta)caravan
3
114.000 150.000
Woonboot
10.000
volkstuin (met huis)
240.000
boot met bed (zeiljacht, kruiser)
133.000
Totaal
pm 647.000
Bron: CBS, Maandstatistiek Bouwnijverheid, maart 1998. CBS, Toerisme en recreatie in cijfers 1997. Research voor beleid, Op staande wielen, onderzoek naar problemen rond de verhuur van vaste jaaren seizoensplaatsen op Nederlandse campings, Leiden 1996. Stichting Recreatie, Macro-recreatieve verkenning 1995. Van Dorst Omgevingstechnologie, Een verborgen oplossing, Van informele woonvormen naar een informele stedebouw, Rotterdam 1996
Ook in Nederland trok de elite vanaf de zeventiende eeuw naar rustige en natuurschone gebieden buiten de stad, zoals naar Haarlem en de Vechtstreek. Met de emancipatie van de werkende stand in het begin van deze eeuw konden ook min1
Annemarie Bodaar is projectmedewerkster bij NIROV, Sandra Butter is projectmedewerkster bij RIGO Research en Advies, Geurt Keers is vennoot bij RIGO Research en Advies. Dit artikel is een uitwerking van een lezing op de workshop “Meer dan een woning” van het NIROV dd. 8 oktober 1998
2
NIROV, Symposium verslag Recreatief wonen, inspiratiebron voor de woningbouw in de toekomst, Den Haag 1998
1
der bedeelde mensen het zich permitteren om volkstuinen nabij de stad te houden. Het tweede wonen is sindsdien weinig onder de aandacht gekomen, maar mede door de compacte verstedelijking verheugt het zich de laatste jaren in een groeiende populariteit. Beleidstheorie VINEX en onbedoelde effecten Het ruimtelijk ordeningsbeleid van de overheid is gericht op compact verstedelijken. Het concept vond zijn oorsprong in 1978 in Amsterdam en is in 1983 opgenomen in de Structuurschets Stedelijke Gebieden. In 1988 is het in VINEX opgenomen als hét verstedelijkingsconcept. Doel is het ruimtebeslag van activiteiten als wonen en werken te beperken door in hoge dichtheden te bouwen. Door het kiezen van bouwlocaties in en om steden nabij werk en voorzieningen wordt ook de mobiliteitsgroei beheerst. Inmiddels zijn er aanwijzingen dat bij compact wonen compensatiegedrag optreedt. Stedelingen trekken er vaker op uit, waardoor de mobiliteit in de recreatiesfeer toeneemt. Een deel van de recreatie vindt bovendien plaats in “het onthaastingshutje”: de volkstuin, de stacaravan of de tweede woning. In de afgelopen jaren heeft er een forse stijging in het aantal tweede woningen plaatsgevonden. De stijging in het aantal recreatiewoningen was twee keer zo groot als de stijging in de totale woningvoorraad. Door deze ontwikkelingen wordt de “winst” in het ruimtebeslag van het compacte wonen in het buitengebied, dat nu juist volgens het beleid opengehouden en beschermd moet worden, teniet gedaan. Groei recreatiewoningen vergeleken met groei woningvoorraad 1992-1998 135 130 125 120 115 110 105 100 95 90 1992
1993
1994
1995
1996
totale woningvoorraad
1997
1998
1999
recreatiewoningen
Bron: CBS, Maandstatistiek Bouwnijverheid, 1999
In andere Europese landen met compacte steden wordt groei van het tweede wonen in verband gebracht met compensatiegedrag. “De groei van het tweede wonen in Frankrijk is het effect van groeiende vraag van middengroepen - typisch voor de moderne stedelijke maatschappij - die trachten hun dagelijks leven in appartemen-
3
80.000 recreatiewoningen staan officieel geregistreerd.
2
ten te compenseren met een vrijheidsgevoel dat hun het bezit van een buitenhuis aan de kust, in de bergen of op het platteland biedt.”4 In landen als Zweden, Oostenrijk en Hongarije heeft een derde van de inwoners van de grote compacte steden een buitenhuis.5 Concrete aanleidingen voor compensatiegedrag in ons land volgen uit de ontevredenheid van Nederlandse stedelingen met hun woonsituatie. Van de stedelingen vindt 50% dat ze te dicht op elkaar wonen.6 Zoals in Rotterdam: “Het dicht op elkaar wonen is in veel Rotterdamse wijken een groter milieuprobleem dan stank of herrie van de industrie.”7 Ook vindt 41% van de bewoners in sterk verstedelijkte gebieden dat er te weinig natuur is in de directe woonomgeving, tegenover 17% in weinig verstedelijkte gebieden.8 Leefstijlen en meer dan één woning Ook leefstijlen spelen een rol bij compact wonen en het tweede wonen. Een aantal soorten stedelingen kan onderscheiden worden. Verschillende stedelingen De stadsfan
De echte liefhebber van de stad. Gericht op de stedelijke voorzieningen. Maakt wat vaker een verre reis, geen behoefte aan een eigen buitenverblijf.
De combi
De “Romein” woont graag in de stad maar ook in landelijk gebied en heeft daar een tweede huis.
De beknotte buitenwoner
Bij gebrek aan beter op de stad aangewezen. Heeft al naar gelang het inkomen een tweede huis, stacaravan of volkstuin. Neiging tot permanente bewoning van tweede woning. De woning in de stad wordt dan onderverhuurd of afgestoten.
De “omgekeerde” combi
Tweede woning in de stad voor het weekend voor stedelijke recreatie.
De stadsfans kiezen voor het leven in de stad, waar voldoende voorzieningen voor hen zijn. Recreatie vindt voornamelijk plaats in de stad, maar als het budget het toelaat worden er verre reizen gemaakt. Behoefte aan een buitenhuis is er niet. De stadsfans zijn niet per definitie stedelingen met een hoog inkomen, maar zijn ook te vinden onder studenten. De combi’s houden evenveel van de stad als van het land en hebben daarom zowel een stadshuis als een onthaastingshutje in het buitengebied. Combi’s met veel geld hebben een tweede huis, combi’s met minder geld een stacaravan of volkstuin.
4
R. Béteille, Le tourisme vert, PUF, Parijs, 1996, blz. 81
5
Lichtenberg, E. Policital systems and urban development, Geografisch Tijdschrift XXV (1991) nr. 3, blz. 421-426
6
RPD, Ruimtelijke verkenningen, 1996, blz.14
7
Rotterdams Dagblad, ‘Dicht op elkaar wonen’ is nu een erkend milieuprobleem, 16 juni 1998
8
RIVM e.a., Natuurverkenningen 97, Alphen a/d Rijn, 1998, blz.54
3
Volkstuintjes voor combi’s en stadsgevangenen
Het type “beknotte” buitenwoner is op de stad aangewezen, maar wil liever suburbaan of landelijk wonen. Door de beknotting op het wonen in zowel stedelijk als landelijk gebied kan de gewenste woning op de reguliere woningmarkt niet gevonden worden. Daarom begeeft de beknotte buitenwoner zich op de markt voor het tweede wonen. De beknotte buitenwoners met een hoger inkomen zoeken dit vooral op de markt voor recreatiewoningen. Al voor zo’n 3,5 ton wordt een recreatievilla gevonden op een mooie locatie, aan het Lingemeer bijvoorbeeld.9 Op de VINEX-locaties hoeft voor deze prijs niet eens gekeken te worden voor een vrijstaande woning. Als het even kan wordt de recreatievilla permanent bewoond en wordt de woning in de stad afgestoten of onderverhuurd. Mensen met een laag inkomen, de “stadsgevangenen”, zijn aangewezen op de goedkope woningvoorraad in de stad. Ze zouden het liefst suburbaan wonen, maar kunnen dit niet realiseren en schaffen daarom een volkstuin of stacaravan aan om toch buiten te kunnen verblijven. Ook voor hen is het permanent bewonen een wens. Tenslotte zijn er de “omgekeerde” combi’s die in de vrije tijd het landelijk wonen voor de variatie inruilen voor het “bruisende” stadsleven, door middel van een pied-à-terre in de stad. Schotten bestaan niet voor de consument Door het compacte stad beleid en restrictief beleid voor het Groene Hart en de Veluwe wordt zowel het eerste wonen als het tweede wonen in het buitengebied beknot. Door het restrictieve beleid zijn tussen de provincies verschillen in het aandeel tweede woningen ontstaan. Met name Zeeland, Drenthe en Friesland hebben
9
Volkskrant, Wonen voor een prik in vakantievilla, 23 oktober 1998
4
een hoog percentage recreatiewoningen te opzichte van het totaal aantal woningen. Door de beknotting op het tweede wonen vindt verdringing op de lokale woningmarkt dikwijls plaats. De woningmarkt in het restrictieve gebied wordt door het beleid krap gehouden en daardoor verstoord. Lokale bewoners verhuizen van de oude dorpskern naar de “schaarse” nieuwbouwwoningen aan de dorpsrand, de zogenaamde “witte schimmel”. De vrijkomende woningen in de oude kern worden als tweede woning tegen “hoge” prijzen opgekocht door stedelingen (combi’s of beknotte buitenwoners). Minder draagkrachtige lokale woningzoekenden kunnen zo geen woning bemachtigen met als gevolg dat zij naar de stad uitwijken, als beknotte buitenwoner, of permanent in een recreatiewoning bij het dorp gaan wonen. In een onderzoek kwam aan het licht dat van de steekproef van 5.000 recreatiewoningen op de Veluwe 20% permanent bewoond is.10
Verdringingseffecten bij eerste en tweede wonen in het restrictieve buitengebied Buitengebied Dorp Recreatiepark
A C
dorpskern
A
2
2
1
C
1 2
B
1
1
E
1
D
B
1 = 2 =
eerste woning tweede woning
A B C D E
combi stadsgevangene beknotte buitenwoner witte schimmel verdreven dorpeling
= = = = =
lokale bewoners stedelingen
Het buitenland is voor beknotte tweede-woningzoekenden ook een interessante optie. Spanje en Frankrijk zijn de favoriete bestemmingen. In eerste instantie vanwege het klimaat, maar ook doordat er veel minder beperkingen aan tweede woningbezit worden opgelegd. Daardoor is de keuze ruimer en het aanbod kwalitatief beter tegen een lagere prijs. Aldus een in het stadscentrum van Haarlem wonend “combi” stel: ”Eerst zijn we in Nederland gaan kijken. Je komt of in een pretpark terecht, of je betaalt anderhalve ton voor een omgebouwde garagebox. Daarna zijn we in de Dordogne belandt. In sommige dorpen woonden alleen nog maar Duitsers, Britten en Nederlanders. Uiteindelijk vonden we een huis in Honoré-les Bains. Daar zitten echter veel Parijzenaars.”11
10
De Telegraaf, Wonen voor een schijntje in een vakantievilla, 20 mei 1998
11
Het Parool, Tweede huis verandert klein dorp in spookstad, 3 oktober 1998
5
Definities van “hutjes” Voor een definitie voor permanente bewoning werd voorheen de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens gebruikt. Nadat bleek dat dit niet voldoende was zijn er aanvullende definities geformuleerd. Volgens de VNG wordt een woning permanent bewoond als deze meer dan 180 dagen in een aaneengesloten periode van 360 dagen wordt bewoond. De vraag is hoe dit gecontroleerd gaat worden. Een andere vorm van restricties zijn de eisen die aan de bebouwing kunnen worden gesteld. Uit jurisprudentie is een definitie voor stacaravan afgeleid om zo te kunnen voorkomen dat er bungalows worden gebouwd: ‘Onder een stacaravan wordt verstaan een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om (in zijn geheel) regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden 12 als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen’.
Naar één miljoen tweede huizen? Het tweede wonen zal in aantal en differentiatie toenemen. Ten eerste door demografische ontwikkelingen; het aantal mensen van middelbare leeftijd en het aantal ouderen zal stijgen. Deze groepen kunnen het zich veroorloven om een tweede woning aan te schaffen. Door inkomensgroei zijn bovendien meer mensen in staat om zich op de “tweede woningmarkt” te begeven. Daarnaast neemt door toenemende verstedelijking de “milieudruk” op stedelingen toe. Ook de psychische belasting op mensen wordt groter door een toenemende werkdruk en de “verplichting” om ook in de vrije tijd actief bezig te zijn. Hierdoor is men geneigd erop uit te trekken en zichzelf te onthaasten. Deze ontwikkeling wordt ook gevoed door toenemende individualisering en grotere behoefte aan privacy. Een sobere calvinistische levenshouding gaat over in een op consumeren gericht levenspatroon. De Franse situatie, waar 14% van de huishoudens een tweede woning heeft, kan wellicht als richtlijn voor de Nederlandse ontwikkelingen dienen. Dit zou betekenen dat er in 2030 ongeveer 1 miljoen tweede woningen in Nederland staan. Tweede woningvoorraad en huishoudens in Frankrijk, 1960-1995 tweede huizen
huishoudens
aantal
Index 1982 =100
aantal
index 1980=100
1960
600.000
50
1982
1.200.000
100
19.044.000
100
1990
2.800.000
233
21.535.000
113
1995*
3.100.000
258
22.715.000
119
Bron: R. Béteille. Schatting; bij jaarlijks toevoeging van 60.000 tweede woningen aan de voorraad (blz.74); 1960-1990, gemiddelde groei is 73.000 tweede huizen per jaar. Bron huishoudens: VROM, Statistics on housing in the European Community 1992, Den Haag, 1992.
12
Vereniging Nederlandse Gemeenten, 1 2 3 Wonen of recreëren, Den Haag 1997
6
Onthaastingsregio’s als toekomstperspectief? De ontwikkelingen in het tweede wonen kunnen een dusdanige omvang en impact krijgen dat de overheid zou moeten bijsturen voor doeleinden als zuinig ruimtegebruik, open houden van landelijk gebied en mobiliteitsbeheersing. Voor de Vijfde Nota is het tweede wonen een aandachtspunt. De ministeries van VROM en LNV denken aan goede inpassing van het tweede wonen in het landschap en het tweede wonen als middel om wegkwijnend platteland op te peppen. Er wordt een onderscheid gemaakt naar de aard van gebieden en de toegestane functies. In restrictieve gebieden worden op bescheiden schaal alleen nieuwe activiteiten toegestaan die een duidelijke kwaliteitsverbetering van het groen in houden. In andere gebieden worden nieuwe functies en impulsen toegestaan om de dynamiek van het landelijk gebied te waarborgen. LNV stelt ook voor om nabij de stad meer recreatieve- en verblijfsmogelijkheden te creëren in groene buffers. Voor een “complete stad” zou er ook meer publiek groen in de bestaande stad moeten komen. In aanvulling op VINEX’s compacte stad komen er op bescheiden schaal ook nieuwe woon- en werklocaties langs de corridors tussen de grote steden, om meer aan de ruimtebehoefte tegemoet te komen. Op deze locaties moet ruimer en meer gedifferentieerd gebouwd worden. Het is de vraag of deze beleidsvoornemens voldoende houvast zullen bieden om het eerste en tweede wonen in goede banen te leiden. Veel stedelingen hebben grote behoefte aan privé-groen. Het valt te bezien of met meer publiek groen in en om de stad de beknotte buitenwoner in de stad gehouden kan worden. Het beleid schept in beginsel veel ruimte voor het tweede wonen. Als met de voornemens te weinig aan de groeiende woonwensen van stedelingen wordt voldaan bestaat het risico dat zich in niet-restrictieve gebieden een ongebreidelde groei van het tweede wonen voor zal doen. Mede doordat mensen ten opzichte van hun werk meer footloose worden kunnen “onthaastingsregio’s” ontstaan waar permanent in tweede woningen gewoond gaat worden. Dit heeft gevolgen voor de minder aantrekkelijke stedelijke gebieden waar dan leegstand kan ontstaan. Ook de vraag naar nieuwe woningen in stadsgewesten kan terugvallen. In het beleid wordt nog veel belang gehecht aan het onderscheid tussen het eerste en tweede wonen. Mede hierdoor kan onbedoeld een groei van permanent wonen in tweede woningen plaatsvinden, die gereguleerd zou kunnen worden. Het is wellicht effectiever het “eerste” wonen meer ruimte te geven om behoefte aan het “tweede” wonen af te remmen. Daartoe zou meer extensivering in de stad moeten plaatsvinden dan nu gedacht wordt. Op VINEX locaties kan, waar nodig, ruimer gebouwd worden en langs de corridors kan in lagere dichtheden en met meer kwaliteit gebouwd worden, “Wassenaars langs de corridor”. Het is dan een oplossing om het corridormodel ruimer te zien, door ook verder weg van de stadsgewesten te bouwen op toplocaties in minder waardevolle delen van het landelijk gebied. Waarom bouwen we niet in het gebied tussen Nijkerk-Barneveld-Ede of op de Zeeuwse zeedijken?
7
De onthaastingsstructuur van Nederland in 2020
Bron: “De Recreatievogel”, DLO-Staring Centrum, Wageningen, 1998
8