RUSSISCHE TROEPEN IN ROTTERDAM IN DE MAAND DECEMBER 1813 DOOR DRS. F.H. NITZSCHE
O
NS allen is bekend, dat Napoleon op 15 oktober 1813 bij Leipzig verslagen werd. Ook dat hij zich daarna snel naar Parijs begaf om van daaruit zicrrmet de hulp van nieuwe lichtingen achter de Rijn trachten te handhaven. De legers der Verbondenen spoedden zich westwaarts; de Russen en Pruisen zwermden over de Grote Europese Laagvlakte in westelijke richting uit en zo bereikten ze ook de oostelijke grens van ons land. Uiteraard bleven troepen niet stilstaan bij de grenzen van een land dat door de Fransen ingelijfd en bestuurd was. In ons land raakte de bevolking bij het horen van de vele geruchten over de nadering van de bondgenoten in beweging. In Den Haag vond op 9 november een 'Dolle Dinsdag' psychose plaats. En in deze sfeer naderden de vreemde troepen uit het oosten. Op 12 november wist een snelle Kozakken-voorhoede Zwolle bij verrassing te bezetten (aanslagen op de vestingen Coevorden en Deventer mislukten). Van Zwolle uit vervolgden de Kozakken hun weg naar Amersfoort. Op 15 november verliet het Franse opperbestuur de hoofdstad. Dit voorbeeld werd door de in Den Haag aanwezige ambtenaren op de 17de gevolgd; op hun weg naar het zuiden namen ze hun collega's uit Rotterdam met zich mee. In Gonnchem wachtten ze op voor hen betere tijden. De Franse opperbevelhebber, Molitor, trok zich met zijn troepen terug op Utrecht, alwaar hij 9000 man wist te verzamelen. Zo was er in Holland (het gewest) een machtsvacuüm ontstaan; in Amsterdam en Den Haag staken oproerige bewegingen de kop op met het doel te komen tot een eigen zelfstandige regering. Of wij ons zelf bevrijd hebben of dat wij door vreemde mogendheden bevrijd zijn is sindsdien een steeds terugkerende vraag geweest. Ik citeer hier Colenbrander (Onze Eeuw, 1903, pag. 730): 'niet wij hebben Napoleon overwonnen, maar Europa; dat Holland opstaan kon, heeft het te danken gehad aan de krijgsbedrijven van anderen'. Inderdaad, in Holland ontstonden oproerige bewegingen, maar ook zonder deze zouden de geallieerden het land bevrijd hebben. 270
Onstonden er in Den Haag en Amsterdam oproerige bewegingen, ook in Rotterdam bleef het niet rustig en er moest beslist worden hoe in de bestuurloosheid moest worden voorzien. Welnu: de gegoede burgers vormden er een Provisionele Raad ter handhaving van de orde. Uit het voorgaande heeft de geachte lezer begrepen, dat de Kozakken snel in westelijke richting konden oprukken. Van Amersfoort ging het op Amsterdam aan en vandaar via Haarlem en Leiden over Den Haag naar Rotterdam. Dat een afdeling Kozakken deze route gevolgd heeft mag blijken uit het verzoek van Kolonel Fourebrutos aan de Provisionele Raad, d.d. 8 december 1813, om in Delft en zo mogelijk tot Haarlem toe, na te gaan waar één van zijn muzikanten, genaamd Andre Matsees, gebleven was. De Raad geeft gevolg aan dit verzoek en richt een brief aan de 'Regeering der Stad Delft' (zie Register Uijtgaende Missives No. 42). Interessant is het signalement, dat onderaan de brief is toegevoegd: Lengte 5/^ voet, ogen bruin, aangezigt pokdalig, neus groot, haar zwart, gekleed met een witte mantel, roode kraag, roode epoletten No. 14, groen met witte strepen op den rok, musikant der Russische Keizerlijke Toulasche Infanterie'. Doordat de Franse opperbevelhebber zich met zijn troepen van Utrecht uit verder in zuidelijke richting had teruggetrokken, kon een tweede colonne van de Pruisische en Russische legers van het oosten uit Rotterdam bereiken (zie Reg. Uitg. Miss. No. 36). In de betreffende Resolutiën staat het volgende: 'Is op verzoek van de Officieren van het Corps van den Heer Majoor von Colom eene missive gedepecheerd aan de Regeering der Stad Gouda met verzoek om den Vrijwilligen Jager, Bober, zoo mogelijk op te sporen, of te doen opsporen, van plaats tot plaats tot Arnhem en bij ontdekking na hier te transporteren'. Als we dit zo lezen dan interesseert ons de reden van het achterblijven van deze twee soldaten. Ziekte? Liefde? Desertie? Besmettelijke ziekten maakten in de toenmalige armeeën meer slachtoffers dan het vijandelijk vuur. De pokken bijv. kwamen nog veelvuldig voor, maar de genoemde Matsees had deze - toen zeer gevaarlijke - ziekte doorstaan. Helaas wordt onze nieuwsgierigheid niet bevredigd. Over Matsees komt elf dagen later het bericht binnen dat hij te Leiden is aangetroffen en gearresteerd, zonder enige nadere vermelding. En van Bober wordt men uit de Resolutiën niets meer gewaar. We weten dus langs welke wegen de Russen Rotterdam 271
bereikt hebben. De eerste troepen kwamen hier op zaterdag 4 december. In de Resolutiën van die dag staat vermeld: 'Eene missive aan de Kamer van Koophandel, houdende, dat vermits de aankomst van vijfhonderd Kozakken binnen deze Stad, bij gebrek aan de nodige stalling, de Beurs zal moeten worden geoccupeerd'. De Russische opperbevelhebber in Rotterdam werd Generaal Graaf von Benkendorff, telg uit een voorheen Duits geslacht, dat zich in de dagen van Peter de Grote bij de Russische aristocratie gevoegd had. Deze Kozakken waren de eersten van steeds meer geallieerde troepen, die Rotterdam passeerden in zuidelijke richting. Op de grote verscheidenheid van volken, die zich in die geallieerde legers bevonden, wijst Publicatie No. 42, afkomstig van de Commissaris Generaal van het Departement van de Monden van de Maas, d.d. 12 december (zie het betreffende Register), 'houdende bepalingen wegens de publijke coers der Pruijssische, Beijersche, Saxische, Brabandsche en Rijks geld- speciën'. Ook zijn er berichten over Engelse troepen, maar die kwamen uiteraard op zichzelf uit het westen. Hoe was het weer in die laatste maand van het jaar 1813? In de Resolutiën van de Raad valt daarover niets te lezen. We kunnen stellen: Waren de weersomstandigheden exceptioneel geweest hetzij te warm, hetzij te koud - dan was daarover wellicht iets vermeld. We mogen dus aannemen, dat er geen strenge vorst heerste, dat deze decembermaand een gewone, sombere, natte maand is geweest. Ook geen stormen, want over brand noch brandbescherming wordt iets vermeld. De temperatuur zal de normale temperatuur voor deze maand geweest zijn, enkele graden boven nul. Ten aanzien van de inkwartieringen komen geen bepalingen in verband met een lage temperatuur voor. Ook de Nieuwe Maas was open, want hier en daar in de Resolutiën kan men lezen, dat het overzetten niet gehinderd werd door ijsgang. De bovenstaande, op indirecte wijze uit de verslagen opgebouwde conclusie wordt bevestigd door de op exacte gegevens gereconstrueerde weersomstandigheden door Mr. W.F. Lichtenauer, die bij de reconstructie gebruik maakte van de bij het K.N.M.I. aanwezige meteorologische gegevens van die dagen (zie zijn werk: Rotterdam in november en december 1813 tussen Den Haag en Gorcum, pag. 149). In zijn dagorder van 8 december noemt von Benkendorff zich 'General Commandant der Russischen Truppen in die Vereinig272
ten Niederlanden'. Hij is al direct na aankomst van de Kozakken-voorhoede hier. Waar hij gehuisvest is geweest is uit de Resolutiën en uit de brieven niet na te gaan. Er zijn wel enige bewijzen van rechtstreeks contact tussen de Generaal en het Provisionele Bestuur van onze stad. Vanzelfsprekend heeft de President-Burgemeester J.F. van Hogendorp de Generaal al direct een beleefdheidsvisite gebracht. Reeds de volgende dag gaat een invitatie naar de Generaal tot het bijwonen samen met een aantal officieren van een diner op donderdag 9 december ter gelegenheid van de inhuldiging te Rotterdam van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje. Er gaan met de brief zestien blanco uitnodigingen 'que je prie V:E: de vouloir distribuer parmi Messieurs les Généraux et les officiers supérieurs qui ont 1'honneur d'etre sous les ordres de V:E: Je ne me permettais pas cette indiscretion, si les noms de Messieurs les officiers me fussent connus ou si j'en avais recu la liste\ De brief vermeldt dan verder dat de voor dit diner bestemde ruimte in het Hotel op de Werf der Marine te gering is om meer officieren in de uitnodiging te betrekken en besluit dan: 'Je saisis en même temps cette occasion pour prier V:E: de vouloir donner Tordre pour que les voitures de Monsieur 1'officier Russe, qui est logé, sur Ie Blaak, chez Mr. van Zuijlen, n'embarassent pas Ie passage a 1'occasion du cortege de S:A:S:. Il serait suffisant, je crois, que ces voitures se placassent derriére les arbres. J'ose me flatter que V:E: voudra bien ne pas considérer cette demande comme indiscrete, mais indispensable pour que Ie train de S:A:S: ne soit pas interrompu'. Op donderdag 9 december zijn de Russen vertegenwoordigd in de stoet, die de Prins van Oranje van de Heulbrug af begeleidt naar 's Lands Werf door de stad ('een corps Russische hussaeren met het schoone Musijk'). Op vrijdag 10 december requireert de Russische Generaal 2191 ellen laken van verschillende kleur. De details komen naderhand. Op zaterdag 11 december wordt het innemen van de gewichtige vesting Breda door de troepen van Zijne Russische Keizerlijke Majesteit bekend gemaakt. Hierna nemen de contacten af, omdat het gros van de Russische troepen zich alweer ten zuiden van de grote rivieren bevindt. Over de inkwartiering der troepen wordt de lezer van de Resolutiën regelmatig ingelicht, overigens met dezelfde tendens als hierboven over de contacten is weergegeven. Naarmate de 273
Russische troepen zich verder zuidwaarts van Rotterdam bevinden worden de regelingen betreffende de inkwartiering verzacht. We zullen de Resolutiën weer van het begin af volgen. Op zondag 5 december wordt in de Raad besloten de normale en bestaande regeling voor inkwartiering van troepen niet toe te passen, omdat het aantal te verwachten vreemde soldaten te groot is. Een ieder, zonder uitzondering, zal soldaten in huis moeten nemen (zie Register der Publicatiën No. 17). In de eerste twee weken van december 1813 werden Rotterdam en omstreken overstroomd door eerst Russische en daarna Pruisische en andere troepen van de drie hoofdwapens. Maar Rotterdam is geen garnizoensstad; de troepen zijn op doorreis. Steeds kwamen er nieuwe uit het noorden of het oosten en de reeds gearriveerde trokken weer zuidwaarts. Hoewel het winter was. In het verleden had men doorgaans een winterpauze in acht genomen. Nu haastte men zich achter Napoleon I aan; hij moest geen gelegenheid tot reorganisatie van zijn troepenmacht krijgen. Op zaterdag 11 december verschijnt er een Publicatie (No.22), waarin vermeld wordt dat de ingezetenen, die inkwartiering hebben gehad hun biljetten zullen moeten tonen aan het desbetreffende bureau in de Wijnstraat (meer over de inkwartiering kan men lezen in het artikel van Mr. F.C. Koch: De Russen in Rotterdam, R'damsch Jaarboekje, 1921, pp. 129-132). Op woensdag 15 december wordt er m.b.t. de inkwartieringsplicht al een kleine uitzondering gemaakt (zie Reg. der Publ. No. 31): 'De Burgemeester der Stad Rotterdam geeft, bij deze, kennis aan alle en een iegelijk daerin geconcerneerd, dat de noodige schikkingen gemaekt zijn voor de besteding van Inkwartiering ten behoeve van alleen wonende Weduwen en Vrijsters, dewelken verlangen, dat de Militairen, die anders bij haar zouden worden gelogeerd, ten haren kosten, door het Bureau van Inkwartiering worden besteed'. De Chef van het Bureau van Inkwartiering, een zekere A.W. Versfeit, krijgt de 18de december kennis van het besluit van de Raad, dat 'op verzoek van de presidenten der wijken, alsmede ten verzoeke van de Leden van de Commissie van Liefdadigheid over de gevangenen goedgevonden (is) om de Heren Wijkmeesteren en de Leden van gemelde Comissie uijt hoofde van derzelver veelvuldige werkzaamheden met zoo veel ijver vrijwillig en gratis waargenomen te libereren van de Inkwartiering van Troupes'. Een verdere verruiming van de bepalingen betreffende 274
de inkwartiering, die doet vermoeden dat het aantal buitenlandse troepen verminderd is. Het is begrijpelijk dat niet alle Rotterdammers even gecharmeerd zijn geweest van de inkwartiering. Op 18 december wordt een publicatie vastgesteld van de volgende, er niet om liegende, inhoud (zie Reg. der Publ. No. 37): 'De Burgemeester der Stad Rotterdam, vernomen hebbende, dat zommige en zelfs van de notabele burgers dezer Stad, zich niet ontzien om diegenen der Troupes, die met behoorlijke biljetten van het Bureau van Inkwartiering bij hun gebilletteerd worden, aftewijzen, met aen die manschappen eene zekere hoeveelheid gelds te geven, waer door dezelven, met zich eene kleine uitgave te getroosten, andere inwoonders der Stad merkelijk bezwaren en daer door de grootste disorders veroorzaken op het Bureau van Inkwartiering. Zoo is't, dat de Burgemeester voorn:, een ieder ernstig wil hebben vermaend, zo als hij doende is bij deze, om de troupen, die zich bij hun, behoorlijk geauthoriseerd, aendienen, te logeren, zonder dat het hun vrij zal staen dezelve troupen aftewijzen, ten einde elders inkwartiering te zoeken. Terwijl de genen, die tegen den inhoud van deze Publicatie mogten bevonden worden te handelen ofte ageren, met eene dubbelde inkwartiering zullen gestraft, aen het publiek bekend geweest, en dus aen de algemeene indignatie overgegeven worden'. We kunnen uit dergelijke berichten opmaken dat de grootste drukte met de Russische (en andere buitenlandse) troepn achter de rug is. Een week lang komen deze in de Raad niet meer ter sprake. Zo ebt de aanwezigheid van de vreemde troepen in de decembermaand van 1813 af. Wat de verhouding met de Rotterdamse burgers betreft, regelmatig ontmoeten we aanduidingen van grotere en kleinere strubbelingen. Het was niet allemaal pais en vree. Zwarte handel werd er gedreven en er moesten maatregelen tegen worden genomen. Requisities kwamen regelmatig voor. Bij de inkwartieringen hebben we al het verschijnsel ontmoet, dat men de te inkwartieren soldaten probeerde af te schepen met wat geld, opdat zij zich in logementen zouden kunnen laten inschrijven. De soldaten en onderofficieren werden als gebruikelijk bij de lagere categorieën ondergebracht, terwijl de officieren bij de notabelen ingedeeld werden. Vreemde mensen in huis, die men niet of nauwelijks kon verstaan en terwijl men zelf na de Franse bezetting weinig in de provisiekast had; nee, erg blij zal men met die inkwartiering niet zijn geweest. Was de inkwartiering zwaar? 275
Wat moest de bevolking een Russische soldaat aanbieden? Daarover schrijft reeds op 8 december de President-Burgemeester de Russische Commandant een brief (zie Reg. Uitg. Miss. No. 44) waarin Ma demande que j'eus 1'honneur de vous faire savoir de vouloir fixer d'une maniere reguliere la quantité de vivres et de boisson qu'il convient de donner aux troupes sous les ordres de V:E:\ Generaal von Benkendorff antwoordt positief op dit verzoek en er gaat van hem een dagorder uit, waaruit blijkt wat iedere burger de bij hem ingekwartierde soldaat moet verschaffen (zie Reg. der Publ. No. 20). Aangezien deze dagorder reeds door Mr. F.C. Koch in zijn hiervoor genoemd artikel in het R'damsch Jaarboekje, 1921, weergegeven is wordt er hier naar verwezen. Men leest dan dat verstrekt moet worden 3/4 kg. vlees, 3 pond brood en daarboven nog 2 rantsoenen brandewijn (of genever) van de grootte van een bierglas elk. Dit alles uiteraard per dag. Zoals reeds is gezegd: de Nederlanders kwamen berooid uit de Franse tijd, hadden zelf al nauwelijks genoeg en dan nog deze vorderingen. Begrijpelijk, dat er burgers waren die deze inkwartieringen trachtten te ontlopen, door o.a. doodgewoon de zich aan het huis meldende en van inkwartieringsbiljetten voorzien zijnde vreemde soldaat af te kopen, waartegen de President-Burgemeester, zoals we al gezien hebben, strenge straffen in het vooruitzicht stelde. Zijn er ook wrijvingen geweest tussen de burgers van Rotterdam en de allerlei talen sprekende leden van de buitenlandse legermacht, meer in het bijzonder met de Russen? In de zojuist gememoreerde brief van de President-Burgemeester aan de Russische Generaal Graaf von Benkendorff klinkt al iets door van dikwijls weerkerende moeilijkheden. En de Russen waren nog maar pas drie dagen in onze stad! 'L'impossibilité de s'entendre et de communiquer ses idees occasionne souvent des malentendus' en wat verder in dezelfde brief: 'Désordres, qui, je ne veux pas Ie cacher a V:E:, se commettent journellement'. De Heer M.W. Reepmaker, Commandant der Rustbewaarders te Rotterdam, spreekt in een brief, waarover hierna meer, over 'de goede burgerij, welke eenen ongehoorde(n) overlast leid'. Hoewel ik de mededelingen van de President-Burgemeesteren die van de Heer Reepmaker niet zo absoluut wil nemen als ze ons bij eerste kennisneming lijken, ga ik toch niet zover als Mr. F.C. Koch, die wat het wangedrag betreft slechts het hierna nog te vermelden geval, dat uitvoerig in de Resolutiën verslagen wordt, 276
^rc B U R G E M E E S T E R der S T A D fereügt ter kennisfe der goede Burgery de v o l g e n d e ,
R O T T E R D A M
TAGES ORDER.
'Door zyne Excellentie den GflfWffl*?/ VON B E N K . E N D O K F F geteekend, en aen hem Burgemeester ter hand gertclde.
J * . €jt«lfen5 tot G R A F V O N BENKEN-
DAG ORDER
D O R F F tfcHcr.il Canmtattbant &tc in bir Pcrrinigtcn Oicöcrt.möm
Zyne Excellentie de GRAAF VON BENKENDOKFF, Generaal Commandant der KuJifche Troupen , in de vereenigde Nederlanden , brengt ter kennisfe van de Bui'gery der Stad Rotterdam, dat het Hoogstdezdve heeft goedgedaeht te bepalen, gelyk Zyne Excellentie bepaelt by deze, dat ieder Burger, by wieö een K«#öfch Soltfaet of Soldaten zal of zulten zyn ingekwartierd, gehouden zal zyn aen ieder man ce geven, d g d
ben ^nrgern 6ec Jitabt fiottêrbans natfj» ba^5 |j'>fSft öilfelöen gslt gcffiiibfn JaBcn fcftsfi fessen / f« tolt <§r.
€r.rtifeü5 ftfetmtt
fcftfesjtn 6^3 jtttet fMtgtr taoBrjgt rfn ötifïïcïjcr / o&tt halbaten rinjjuartirt jlufa / bet ftpi fall Jrbcr man s« 0t6en Cin finb cin ftalö yffinb f itifrfj. SiBci r.niontn tStanöttotin oötr ieörr ban cinrn gftoófjnïirïitn ^iet0fa£ tafine 3fin; barrririjen bon rtt»a£
zonder tot het geven van iets meer of ander» gehouden te ayn. —
;fi fcijn / fea ré öer fifftimre lulllr bon
Willende Zyne Excellentie voornoemd, dat, zoo wel de Burgers als de Soldaeten onder Hoogdeszelfs order, ftiptelyk bovengemelde order naerkomen en voldoen.
ftntcc ïj'irJjtfl
l>irfelDfJi 53rfr(}lr»
natöiiomiufH fniö öcfoigrn.
BENKENDORFF.
BENKENDORFF.
Voor Copie conform,
T'ÏÏÉ
J. F. VAN Te
R
oblgc orbrc
O
T
T
E
HOGENBORP, R
D
A
M
,
Ter Drukkèrye van H E N D R I K VAN W A E S B E R G E ,
«o. 20,
7527.
aanhaalt en daaruit concludeert dat de overlast van de vreemde soldaten kennelijk nogal meeviel. We mogen in elk geval constateren, dat de overlast voor de burgers hier binnen de perken bleef; over het algemeen zijn de wrijvingen niet van crimineje aard. En de conclusie lijkt gerechtvaardigd dat beide overheden, zowel de civiele als de militaire, hun mensen goed in bedwang hadden. Wat was dat dan voor een geval, dat door Koch aangehaald is en waarom werd dit in extenso in de Resolutiën van de Raad weergegeven? In de nacht van zaterdag op zondag 11 en 12 december speelde dit zich afin de woning van G. Giersbergen, die op de Hoogstraat tegenover het Dolhuis woonde. Nadat hij twee Russische militairen, die bij hem ingekwartierd waren van het nodige brood, kaas en jenever voorzien had, verlangden ze nog meer. Het liep al tegen negenen 's avonds. Niettemin verliet Giersbergen zijn huis om nog vlees te kopen. Tijdens zijn afwezigheid kwam er nog een derde Rus zich bij de twee reeds aanwezige voegen. Er ontstond een twist met de vrouw van Giersbergen en één der Russen ging zover dat hij haar met een pollepel sloeg. Toen Giersbergen thuis kwam en dit vernam begaf hij zich rechtstreeks naar de stadswacht, die vervolgens de Russische militair arresteerde. Op de stadswacht verklaarde Giersbergen dat de Russen drie flessen jenever hadden uitgedronken en dat de gearresteerde beschonken was. Dit op zichzelf misschien gewone geval kreeg een ernstige nasleep, doordat een Russische aide-de-camp, die ingelicht werd, zich er mee ging bemoeien. Volgens het verslag van de Commandant der Rustbewaarders, die 's nachts om één uur gewekt werd door de aide-de-camp, was hij behandeld 'met de grootste brutaliteiten en schandelijkste bejegeningen, dat een ieder die weder eenen militair, over wien klagten kwamen, arresteerde, zou worden gefusilleerd, etc. etc'. Dit nu kon Reepmaker, de Commandant van de Stedelijke Rustbewaarders, niet accepteren, aangezien hij ter bewaring van orde en rust aangesteld was. Bovendien was door de Russische wacht een patrouille van de Stedelijke Rustbewaarders afgetuigd. Reepmaker zag in dit alles een aantasting van zijn gezag en van zijn autoriteit en hij verzocht naar aanleiding van deze ordeverstoring van het commando te worden ontheven. Waarschijnlijk was deze wrijving de zoveelste en liep de maat, nu de Russen zich er mee gingen bemoeien en zelfs zijn gezag aantastten, bij Reepmaker over. Uiteindelijk wist de President277
Burgemeester hem te bewegen zijn ontslagaanvrage in te trekken (zie voor een volledig verslag van deze wrijving en het rapport van de Commandant der Rustbewaarders het artikel van Mr. F.C. Koch en natuurlijk het verslag in de Resolutiën van de Rotterdamse Raad). Ook op maandag 13 december kan de Raad zich bezig houden met een ordeverstoring (zie de Resoluties aldaar): 'Is op verzoek van den aannemer Karpesteijn te kennen gegeven, dat er bij de distributie der fourage aan de Cavalry wanorden hebben plaats gehad, veroorzaakt doordien de Troupen door sommige Burgers zijn geleid naar het huys van gemelde Karpesteijn, inplaats van naar de buijten-Rotte, waar de magazijnen zich bevinden'. Het werd blijkbaar een reuze volksoploop, die m.i. gezien moet worden als een uiting van ontevredenheid over de algemene levensomstandigheden. Want bij Karpesteijn waren slechts hooi en fourage voor de paarden te halen. Aan verbetering van die slechte omstandigheden kon de stedelijke overheid, zo direct na de Franse bezetting en ook door de eisen, die de militaire overheden stelden, weinig doen. De algemene economische toestand was in die dagen slecht. Dat deze volksoploop door de autoriteiten als ernstig werd beschouwd kan worden afgeleid uit het feit, dat de PresidentBurgemeester er een aparte publicatie aan wijdde (zie Reg. der Pub. No. 24). Het ging bij deze oploop kennelijk om een drijven in de bevolking, dat voor herhaling deed vrezen, en naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de reeds gememoreerde ongunstige economische toestand. Dat er ook in deze tijd burgers waren die wilden profiteren van deze ongunstige omstandigheden laat zich begrijpen. Zo waren de leveranties voor de hulptroepen in die maand december niet onderworpen aan de plaatselijke belasting. In de Resoluties van 15 december staat daarover: 'Is gelezen eene missive van den Heer Commissaris van dit District in dato den 13en dezer, houdende dat de leveranties voor de hulptroepen niet onderhevig zijn aan de plaatselijke Octroijen. Waar op gedelibereert zijnde, is daer van dadelijk aan de Hoofdadministratie van het Stedelijk Octroi kennis gegeven; met aanbeveling tot het daar stellen van alle mogelijke precauties ten eijnde gemelde vrijheden geene aanleiding tot fraude geve' (zie ook Reg. der Uijtg. Miss. No. 62). Men heeft het gelezen: het woord 'fraude' komt in deze Resolutie al voor. Deze voor de militairen bestemde goederen te 278
bemachtigen tegen de lage prijs (zonder de plaatselijke opcenten) en weer te verkopen met winst onder de officiële prijs aan zijn medeburgers, daar moest tegen gewaakt worden. Zo moest ook de invoer van deze goederen geregeld worden. Op donderdag 16 december (zie de Resoluties aldaar) 'is nog gelezen eene missive van den controlleur en chef der vereenigde rechten, daar bij verzoekende dat de fouragie voor de Troupen, niet moge worden ingevoerd door de Goudse-, Hof- en Binnenwegse Poorten; en niet anders dan met schriftelijke declaratiën. En is die conform met de aannemer Karpesteijn de nodige arrangementen gemaakt' (zie ook Reg. der Ink. Miss. No. 70). Door te verbieden dat de goederen via alle poorten binnengevoerd werden kon men een goede controle houden op de betaling der rechten bij invoer in het stadsgebied. Op deze wijze werd sluikhandel tegengegaan. Niettemin werd er toch geknoeid. De mens blijft gelijk; steeds vindt hij nieuwe wegen om zich te onttrekken aan opgelegde dwang. De volgende proclamatie (Reg. der Publ. No. 23) diende dit te voorkomen: 'De Burgemeester der Stad Rotterdam, met de uitterste indignatie vernomen hebbende, dat eenige eigenbelangzoekers zich niet ontzien om van de troupen te koopen Fourage en Levensmiddelen, alleen tot het onderhoud van de troupen der Bondgenoten gedestineerd - en, naerdien dit daden zijn, hoogst strafbaer, en bij opgevolgde publicatiën, van tijd tot tijd, op zware straffen verboden;- Zoo is 't, dat de Burgemeester voorn:, bij deze, allen en een iegelijk interdiseert, om, in welk geval ook, van eenig Militair te koopen, of op eenige wijze aantenemen, eenige Levensmiddelen of Fourage, hoe gering ook, en van wat aerd of natuur zulks zoude mogen zijn, op poene van dadelijk te zullen worden geapprehendeerd, in besloten hechtenis te worden gezet, aan de Justitie overgeleverd en naer de strikste letter der Wet, als ontvreemders van 's Lands eigendommen, te zullen worden gecorrigeerd en gestraft'. Deze publicatie loog er niet om; bovendien er was al een paar malen gewaarschuwd. We mogen hieruit dus afleiden, dat er wel degelijk zwarte handel, om een hedendaags woord te gebruiken, gedreven werd. We weten reeds hoeveel de soldaat bij inkwartiering ontving van de burger. Het was een stevige portie vlees en drank. Moest er voor die soldaten nog meer gezorgd worden? Ja, allereerst had men dan het hooi en de overige fourage voor 279
de paarden. Onder de Russische soldaten bevond zich, zoals we al weten, een groot aantal cavaleristen, kozakken. Bovendien ook artillerie. We weten ook dat de aannemer Karpesteijn tevens belast was met de verstrekking van deze goederen. Het was winter, althans december. Het hooi moest van de boeren worden gevorderd. Ook de andere benodigdheden voor de paarden moesten van het platteland komen. We kunnen ons dus voorstellen dat dit nogal afgestroopt werd. Er werden haver, hooi, stro, vlees, brandewijn en andere zaken gerequireerd (zie Reg. Ink. Miss. No. 36). Hoe moet dat requireren gezien worden? Vragend, vorderend of eisend? Voor mezelf staat het vast dat de aanwezigheid der troepen van de bondgenoten gewoon vereiste, dat er voor deze mensen en hun paarden gezorgd werd. Het valt buiten het bestek van dit onderwerp een bespreking te wijden aan de aard van de bezetting. We kunnen het rustig zo stellen: hadden we ons zelf wel of niet bevrijd, de vreemde troepen hadden in elk geval ons land overstroomd. Er viel over hun aanwezigheid niet te discussiëren en zij vorderden dus, hetzij vriendelijk, hetzij met geweld. We kunnen het merken aan de toon van de dagorder van von Benkendorff. Dan volgt hier nog een voorbeeld. Het betreft een zeer grote vordering van de Russische opperbevelhebber zelf; van laken, dat hij kennelijk voor de uniformen van zijn manschappen nodig heeft. In de Resolutiën van 10 december lezen we het volgende: 'Namens Zijne Excellentie den Heer Generaal von Benkendorff, Commandant der Russische Keijzerlijke Troupen gerequireerd zijnde de volgende Lakenen, als: 786 Ellen zwart Laken 1263 Ellen grijs dito 44 Ellen rood dito & 98 Ellen ligt blauw of wit. Is deswegens aan welgemelde Zijne Excellentie eene missive gedepecheerd houdende de zwarigheden, die er exteeren om aan opgemelde requisitie te kunnen voldoen'. Deze briefis te vinden in het Reg. Uijtg. Miss. onder No. 46. De Burgemeester schrijft daarin: 'J'ai 1'honneur de vous informer que je me suis empressé de faire venir devant moi les fabricans et les marchands en drap de cette ville, pour prendre avec eux des arrangements afin de satisfaire aux demandes que nous venons de recevoir de la part de V:E: Tous m'ont declare unanimement qu'ils n'étaient pourvus en aucune facon d'une 280
quantité de drap équivalente a celle que V:E: requiert dans Ie moment. Un des plus fameux détaillans d'Amsterdam, qui par hasard se trouve en ville, me certifie la même chose et m'assure que je me donnerais d'unitiles peines si je poursuivais mes perquisitions a eet égard. Si V:E: veuille considérer que toute importation de draps étrangers est prohibiés depuis plus de dix neuf ans et que les magasins d'oü nous arrivèrent nos provisions de drap se trouvent a Tilburg, que les troupes francaises occupent toujours. Etc, etc\ Tegelijk met deze brief werd er een brief aan de Souvereine Vorst, de Prins van Oranje geschreven (Reg. Uijtg. Miss. No. 47). Het Provisionele Bestuur nam de zaak hoog op, men zocht zelfs steun bij de Oranje-vorst. In deze brief vraagt de Burgemeester in hoeverre hij zich aan deze requisitie moet houden, en indien de Vorst vindt, dat er wel aan de vordering moet worden voldaan 'in dat geval U: D: H: ootmoedig te verzoeken, mij tot het leveren van bovengem. lakens wel te willen authoriseren, terwijl de Stad van Rotterdam zich dan het uitschot van die penningen gaarne zoude getroosten'. Het antwoord komt reeds drie dagen later. In de Resolutiën van 13 december kunnen we lezen:'.. .eene missive van den Heer Commissaris Generaal voor binnenlandse zaken in dato den 12en dezer, houdende in antwoord op de missive, bij appoinctement van den 1 len dezer door Zijne Koninglijke Hoogheijd, in handen van hem Commissaris Generaal gesteld, relatief de alhier gedane requisitie van Lakenen, om zich, wanneer alle vriendelijke representatiën niets vermogen, die vorderingen te getroosten, en de Stad in dat geval het uijtschot der benodigde penningen zal behoren te doen, en dat intusschen de vereijschte demarches door Zijne Koninglijke Hoogheijd gedaan waren, om die requisitiën in het vervolg te voorkomen' (zie ook Reg. Ink. Miss. No. 52). We lezen het: het antwoord was in alle opzichten negatief. Wel leveren, geen financiële tegemoetkoming en over geen enkele poging tot hulp van Amsterdamse, Leidse of Haagse wolfabrikanten wordt gesproken. De Rus vorderde, ditmaal na vriendelijk verzoek, en wij leverden. Maar er waren ook andere vorderingen, niet voorafgegaan door een vriendelijk verzoek! Men nam gewoon; maar dat gebeurde dan door lagere organen. In het Reg. Ink. Miss. bevindt zich onder No. 45 een brief van de Burgemeester van Schoonhoven, waarin deze meldt dat de 281
haver, die op last van de Burgemeester van Rotterdam door de heren Hoijer van Brakel en Vlierboom naar Schoonhoven gezonden was, door 'voor deze Stad gecampeerd geweest zijnde Cosakken' in beslag was genomen. Al deze vorderingen kostten geld. De Burgemeester had dit wel al zien aankomen en daarom was in de raadszitting van 6 december al over de financiële zijde van de komst der buitenlandse troepen gesproken. Het was nog steeds het jaar 1813. En in de Franse tijd, die tot 17 november geduurd had, was het bestuur streng centralistisch geregeld geweest. In die dagen was iedere stad verplicht jaarlijks een budget op te stellen en de inkomende gelden af te dragen aan de 'Centrale Kas' in Den Haag. Zo dus ook Rotterdam. En als men dan onvoorzien geld nodig had, kon men - onder opgave van redenen - een tegemoetkoming aanvragen. Zo werd er in die raadsvergadering besloten een brief aan de Commissaris van het district (dus nog niet de minister, want die voerde de titel van CommissarisGeneraal) te zenden inzake de extra kosten die het doortrekken van de soldaten met zich mee zou brengen (Reg. Uijtg. Miss. No. 37). Uit die brief: '...Zoo vind ik mij verpligt UEdGestr. te adieren omtrend de pressante en op het Budget dezer Stad onvoorziene benodigde uitgaven voor onkosten der Caserneering, van den grooten doormarsch van Troupes welke tegenwoordig plaats heeft, en dagelijks staat te vermeerderen. Ik begrijpe het dierhalven noodzaaklijk dat er te mijner Dispositie worde gesteld 20 a 25000 Guldens, om te voorzien in de urgente en meest nodige uitgaven derzelve Casemeering, te nemen op het Budget van den jaare 1813 en dat de Tresaurier dezer Stad de Behoorlijke autorisatie moge erlangen, etc...'. Na zaterdag 1 januari 1814 komen de Russen noch andere buitenlandse troepen meer ter sprake, behoudens een mededeling over een transport van 'gekwetste' Russen in de richting van Delft op 7 januari. Op 1 januari komt een brief binnen van de Commissaris-Generaal van het Departement van Oorlog (Reg. Ink. Miss. No. 128), waarin deze schrijft: 'Daar Rotterdam, ofschoon nu en dan bezetting van Troupes hebbende, echter nooit onder de garnisoenssteden is gerekend, etc'. Wanneer we dit lezen komt bij ons de gedachte boven: De storm is over! De grote drukte is voorbij. De maand december van het jaar 1813 was een merkwaardige maand voor onze stad; ook een zeer kleurrijke met al die buitenlandse uniformen. Blijkens de hiervoor besproken vordering van de Russische 282
generaal overheersten grijs en zwart. Maar ook rood en blauw waren aanwezig, evenals geel en groen. Verder was de maand merkwaardig door de drukte, veroorzaakt door allerlei vreemde talen sprekende soldaten. In de eerste helft was de drukte het grootst; in de tweede helft ebde ze alweer af, doordat het oorlogsfront zich naar het zuiden verplaatste. Bovendien ging de hoofdaanvoer van manschappen en materieel van Utrecht zuidwaarts. Aan het eind van de maand was dus voor Rotterdam een merkwaardige episode in haar geschiedenis voorbij.
283