Ongebonden spiritualiteit of verbonden spiritueel? Woerden, 9 februari 2012. dr. K.H. (Ina) ter Avest, lector Hogeschool Inholland
[email protected]
Mij is gevraagd in deze presentatie in te gaan op spiritualiteit in Levensbeschouwing/Godsdienst. Ik ga u niet vertellen hoezeer de positie van Godsdienst in de samenleving veranderd is onder invloed van secularisatie, individualisering, multiculturalisering en glocalisering. Over die maatschappelijke ontwikkeling wordt u geacht zich voldoende geïnformeerd te hebben. Over de positie van kerken hierin en hun eventueel ondersteunende rol voor docenten Levensbeschouwelijke en Godsdienstige Vorming ga ik ook niet met u van gedachten wisselen, alhoewel ook daar over veel interessants te melden zou zijn, gezien de schat aan expertise die in geloofsgemeenschappen ligt opgeslagen met betrekking tot het omgaan met verhalen. Ook ga ik niet in op de positie van het vak in het voortgezet onderwijs in Nederland, noch op de positie daarvan in de ons omringende landen – terwijl ik daar vanuit het Eurpese REDCo project wel wat over zou kunnen zeggen. Waar ik het graag met u over wil hebben, wat ik u graag wil voorleggen is de kwestie van de ontvankelijkheid van de leerling voor het spirituele. De vraag die mij bezig houdt, en ik hop dat u de komende veertig minuten met mij daarover wilt nadenken luidt: wat betekent het label ‘ongebonden spirituelen’ en moet het label voor die groep mensen die daarmee aangeduid wordt niet veeleer zijn ‘verbonden spirituelen’? Ongebonden of verbonden, that’s the question.
1
Ik wil deze vraag als volgt behandelen. Ik begin straks met een verhaal, waarvan ik denk dat het kenmerkend is voor de huidige situatie met betrekking tot het denken over en beleven van God in onze samenleving; niet langer een rots in de branding. En daana gaan we: 1. Eerst het begrip ‘spiritualiteit’ aan een nader onderzoek onderwerpen. 2. Dan kijken we naar verhalen als ruimte voor exploratie. 3. Vervolgens gaan we na wat de WRR schrijft over de groep ‘ongebonden spirituelen’, op welke manier het begrip ‘spiritualiteit’ daarin functioneert, en waarin deze groep zich onderscheidt an de andere groeperingen. 4. Vervolgens ga ik met u naar leerlingen die geparticipeerd hebben in het REDCo onderzoek, en gaan nader in op het verlangen dat in deze uitspraken . 5. Tot slot doe ik dan ook een voorstel voor de uitbreiding van dat begrippenkader van Grimmitt met het concept ‘learning for religiosity’. Maar dan nu eerst een verhaal van God1. God wou er een week tussen uit. Schepselen zien, kjjken hoe ze het maken. Hij sprak er over met Elia. ‘Ik leen je lange haar, je leren riem, je naam. Voor een week. Vind je dat goed?’ ‘Best’, zei Elia, ‘maar baten zal het u niet, iedereen herkent u toch.’ ‘Waar zal ik heen’, riep God, ‘maak jij eens een plan!’ ‘Naar de rechter, naar de makelaar, naar de bloemenvrouw’, opperde Elia, ‘naar de mieren, het haasje, het eiland, wat wilt u?’ God dacht diep na.’ Ik kom er niet uit’, riep hij toen,’ maak jij maar een keus.’ Elia verzond zeven brieven: ‘Gij krijgt vandaag bezoek van iemand met lang haar en een leren riem om en hij heet Elia’. Voor iedere dag van de week verzond hij een brief. Aan het einde van een week vol terleurstellingen (God is door niemand herkend en de één doet of hij niet thuis is, de ander heeft geen tijd en zo voort) belt God aan bij het laatste adres. Niemand deed open. God werd treurig. ‘Ik ben er een van dertien ongelukken’, riep hij. ‘Nu ben ik al een hele week
1
Uit: Aangenomen Vader, van Huub Oosterhuis en Geertrui Charpentier, Ambo Baarn 1990.
2
op weg, naar schepselen toe, maar het mag niet, blijkbaar.’Hij belde, wachtte, het begon te regenen. Zondagavond. Hij belde nog eens, het afdakje boven de deur was maar smal en hij werd nat. Toen zag hij dat er, onder hetzelfde afdak, nog een huis was, met ook zo’n deur en een bel. Hij belde aan, omdat hij doornat werd. Een jongetje deed open en zei: ‘Mijn vader is niet thuis.’ Een man kwam te voorschijn. ‘Ben je niet thuis?’ riep God. ‘Eigenlijk niet’, zei de man, ‘maar kom binnen.’ ‘Ik heb mijn komst niet aangekondigd’, zei God, ‘je m’excuse’. ‘Wat wil je’, zei de man. ‘Niks eigelijk’, riep God. ‘Maar nu ik er toch ben, wie weet.’ Het ging ongemerkt. Ze spraken uren. Het jongetje was allang naar bed. Ze werden vrienden. ‘Wil je mijn zoon zijn?’, vroeg God ineens. Hij schrok er zelf van, maar wist dat dit de vraag was die hem uit de hemel had gedreven, een week op reis. ‘Ten eerste’, zei de man, terwijl hij zijn bril afzette, ‘ben ik even oud als jij, zo te zien. En ten tweede: wil jij dan mijn vader zijn?’ ‘Hoe bedoel je’, riep God. ‘ Ja, hoe bedoel ik’, zei de man. ‘Dat je me niet achterna zit met wat jij … dat ik mag voelen wat ik voel en denken wat ik denk. Dat ik je niet hoef te aanbidden of te vrezen. Dat er geen foto van je boven mijn bed zal hangen’, vervolgde de man, ‘en dat ik mijn kinderen niet naar je noem, en zelfs niet van je droom. Kan jij dat hebben, denk je? Zul je niet kwaad zijn als wij helemaal niet op je lijken’, vroeg de man, ‘wil je dan ook nog onze vader zijn?’ ‘En al die schepselen’, zei de man, ‘die als mieren tegen je op zullen kruipen als ze eenmaal weten dat jij hun vader wilt zijn.’ God zweeg, Met zijn hand aan de deurknop. ‘Ik wil het proberen’, zei hij toen, en begon te huilen. Alle bergstromen en verborgen bronnen braken in hem los. ‘Wat sta ik hier nou te huilen’, zei hij na een poosje. ‘Ik moet weg, het is de hoogste tijd’. ‘Huil maar’, zei de man. ‘Wie zou niet huilen bij het zien van zoveel mensen. Ja ik wil jouw zoon zijn’. ‘Tot ziens.’ ‘Tot ziens’, zei God.
3
Wat maakt dit verhaal nou tot een religieus, of spiritueel verhaal?
1. Spiritualiteit en religiositeit Het verhaal sluit in eerste instantie aan bij een godsdienstige traditie van een sprekende en handelende God. Het verhaal roept echter ook een werkelijkheid op die contrasteert met een zelf geconstrueerd beeld, een voor-beeld, een verwachting. Tegelijkertijd bevestigt het verhaal het beeld van een zorgenzame Vader en een meelevende God. Het verhaal prikkelt de verbeelding. Het verhaal verbreedt de horizon en biedt een nieuw perspectief. Het is een verhaal dat raakt; het nodigt je uit iets te doen het vraagt om een antwoord, een be-ja-en, een bevestigen van de verteller, God in dit geval. God zelf is hier aan het woord, en schetst zichzelf als een mens die dolgraag vader wil zijn, en aan die mens vraagt: wil je mijn zoon zijn. Als vader heeft hij bevestiging nodig van de mens die zegt: ja, ik wil jouw zoon zijn. Pas dan, door die erkenning door de zoon wordt Hij vader.
Een aarzelende en twijfelende God horen wij in dit verhaal. Een God die op zoek is naar zijn mensen, die bezorgd is hoe het met hen gaat, die het contact met hen kennelijk een beetje kwijt is geraakt en die band wil herstellen. Re-ligare.
Religie en spiritualiteit zijn begrippen die nogal eens voor verwarring zorgen, zeker bij de jongeren met wie wij wij dagelijks omgaan, in en buiten de les. Om daarin helderheid te scheppen wil ik met u het woord spiritueel nader onder de loep nemen. Inspiratie komt van het Latijnse in en spirare, en is ook gerelateerd aan het woord spiritus. In-spirare betekent in de eerste plaats blazen, ademenen, blaas in mij, bijvoorbeeld blaas in mij de adem van de Heer . In die betekenis komt het dicht bij het woord ruah, zoals we dat kennen uit het Eerste Testament. In meer seculiere termen zou je kunnen zeggen: blaas in mij verfrissende nieuwe
4
gedachten, nieuwe dromen, bijvoorbeeld de droom een vriend te zijn, de droom een goede vader te zijn, de droom voor eeuwig bij elkaar te zijn en niet afscheid te moeten nemen met een ‘tot ziens’. Dromen die ingeblazen worden in … ja in wat eigenlijk? De geest, het hart, de ziel? Ziel als plaats van het oneindig verhaal van verlangen om be –ademd te zijn, geraakt, aangeraakt te zijn, geïnspireerd op een manier die al ons doen en laten doordrenkt.
Nieuwe ideeen hangen soms in de lucht, je ademt ze in, je raakt ervan doordrenkt, ze maken je geinteresseerd en enthousiast. Met de metafoor van adem, be-ademen komt de nadruk te liggen op mij als fysiek wezen en de wereld om me heen, waarvan ik de sfeer, de cultuur inadem. Met het inademen komt een kind ter wereld, wordt hij aanwezig; een nieuw geborene komt met een schreeuw in dit bestaan. En als iemand overlijdt zeggen we dat hij zijn laatste adem uitblaast – de relatie met de wereld begint met in-ademen, en eindigt met uit-ademen. Ik als mens kan niet leven zonder frisse lucht, zonder op adem te komen. Inademen, in-spiratie, verwijst naar een innerlijke vitaliteit, een levenskracht van binnen die het verlangen wekt, die je aanzet om iets te doen in de wereld buiten je. Inspiratie is een kracht die je raakt en in beweging zet. Spiritualiteit is nauw verwant aan de begrippen ‘ervaring’, en ‘betekenisverlening’. Deze twee begrippen maken van spiritualiteit iets van deze wereld, ze humaniseren het begrip spiritualiteit. Spiritualiteit is er in alledaagse ervaringen, ervaringen die verwijzen naar een wereld buiten onszelf, de wereld van het grote mysterie van het leven. Tegelijkertijd is er de verbinding met de activiteit, het handelen dat voortkomt uit die inspiratie. Inspiratie als kracht die je in beweging zet. Een waarschuwing is hier wel op zijn plaats: we moeten, aldus Kees Waaijman, oppassen dat het aspect van de actieve betekenisverlening niet te veel nadruk krijgt ten koste van het aspect van de passiviteit, de ontvankelijkheid voor dat wat van buiten af komt, wat op jou toekomt, en wat jij met het in-ademen be-ja-t. Belangrijk aan dat be-ja-en, is dat ik met het in-ademen, de interruptie van buitenaf toelaat, wat heet – er 5
niet zonder kan, of nog sterker: ik wil geraakt worden en in beweging gezet, ik wil zo’n invloed in-stroom van frisse lucht, nieuwe ideeen, in-spiratie in mijn leven. Voor de ontwikkeling van een spirituele houding is in de eerste plaats van levensbelang dat de stroom van frisse lucht, levenskracht, niet gehinderd wordt in de beweging van buiten naar binnen. Paradoxaal daarin is, dat de in-ademing, de inspiratie die in beweging zet, tegelijkertijd rust brengt, zielerust. Wát het precies is dat be-ademt, en dat in-spireert, kan verschillen van persoon tot persoon. Voor de een bestaat de inspirerende ervaring uit het gevoel één te zijn met de natuur; voor de ander is het de genegenheid van de oduers. Weer een ander raakt geïnspireerd door negatieve ervaringen, zoals bijvoorbeeld de confrontatie met onrecht en armoede. En weer een ander wordt geraakt en in beweging gezet door verhalen, verhalen uit een religieuze of godsdienstige traditie, verhalen uit de literatuur, verhalen van mensen. Collega lector Bram de Muynck benadrukt die rol van verhalen, en hij omschrijft inspiratie dan ook als ‘de manier waarop mensen ervaringen zoals die zich in het dagelijks leven voordoen op een min of meer systematische manier verbinden met verhalen uit godsdienstige tradities. Naast geïnspireerd zijn door verhalen kan ook het deelgenoot zijn in rituelen inspirerend zijn, of het samen in bewondering stil staan bij religieuze kunst, of het bezoek aan een Heilige Plaats, dat allemaal kan in-spirerend zijn. Naast een ongehinderd kunnen laten stromen van in-spirerende krachten (van buiten naar binnen) is volgens de VU-collega Angela Roothaan een aandachtige houding (van binnenuit gericht op buiten) essentieel voor de ontwikkeling van een spirituele houding. Aandacht voor de bron van leven, voor adem van de geest, schept openingen voor de dynamiek van de beweging, het in beweging gezet láten worden, geïnspireerd handelen. In beweging gezet om vertrouwde gedachten te verlaten, bekende manieren van doen (zo doen wij dat nou eenmaal, zo zijn onze manieren) en onbekend terrein te betreden – niemandsland. Grensoverschrijdend gedrag. De Engelse godsdienstpedagoog John Hull noemt dat een transcendente ervaring, de Nederlandse filosoof Harry Kunneman spreekt van immanente 6
transcendentie – de ervaring van het overstijgen van het hier en nu, het boven jezelf uitstijgen in de werkelijkheid van alledag, of het boven zichzelf uitstijgen ván die alledaagse ervaringen.
De begrippen transcendentie en religieuze traditie zijn gevallen. Transcendentie komt van het Latijnse trans, wat betekent over, dwars over heen, overbruggen en scandere wat betekent klimmen of stijgen, opstijgen. Transcendentie verwijst naar de mogelijkheid om grenzen te overstijgen. Gewone alledaagse ervaringen kunnen vanuit een ander perspectief bezien worden, een perspectief waardoor die alledaagse ervaring er anders uit gaat zien, een andere, diepere betekenis krijgt. Die mogelijkheid om iets op een andere manier te bezien, wordt geprikkeld, gestimuleerd door het gebruik van metaforen. Metaforen hebben immers de kracht meerdere associatienetwerken op hetzelfde moment te activeren en over elkaar te laten tuimelen.
2. Verhalen als ruimte voor exploratie Welke weg gaan wij met onze leerlingen? De weg van verhalen, waarin heden, toekomst en verleden met elkaar verbonden worden – religare. Onderweg met onze leerlingen willen wij ruimte creeren voor het ontstaan van die verbinding door de tijd heen. Verhalen als metaforen stimuleren dat grensoverschrijdend gedrag; transcendentie. Ze doen dat binnen de veilige ruimte van het verhaal. Een verhaal immers heeft altijd een begin, een middenstuk en een eind. Het is niet eindeloos, niet grenzenloos. Binnen de veilige ruimte van het verhaal, neemt de toehoorder verschillende rollen van personages in het verhaal op, en neemt hij rollen over (vgl. Sundén). Het verhaal stimuleert tot identificatie met verschillende posities en ervaringen van verschillende mensen in het verhaal. Ik als luisteraar ga een band aan met de personages in het verhaal. Ik verbind mij met de één of de ander. De personages in het verhaal, en ik die de ruimte van het verhaal binnen treedt, de ander en ik zijn met elkaar 7
verbonden in het verhaal. Het verhaal als metafoor, als bril om ándes waar te nemen. Het verhaal als ruimte, bewegingsruimte, speelruimte van betekenissen. Het gaat er niet om of het verhaal waar gebeurd is, het gaat er om of het verhaal wáár kan worden in het leven van de leerling. Of het lijkt op iets dat hij heeft meegemaakt, en tegelijkertijd nét even anders is, verrassend anders, een ander perspectief. Verhalen prikkelen tot perspectiefwisseling, ook op het eigen levensverhaal. Verhalen in religieuze en literaire tradities bieden een nieuwe taal voor het eigen verhaal, religieuze geletterdheid, metafore taal, een taal voor spirituele ervaringen, ze helpen die te articuleren. Bijbels en koranische verhalen, literaire verhalen houden alledaagse ervaringen tegen het licht, de contouren van het leven van alledag worden scherper zichtbaar. In-zicht ontstaat in wat er werkelijk toe doet.
Laten we nu eens kijken hoe verbondenheid in het verhaal, hoe spiritualiteit en religiositeit er uit ziet in een alledaagse klassensituatie. In de klas is het verhaal van Mozes verteld, Mozes en de Brandende Braamstruik. De docent heeft de situatie geschetst van Mozes die gezegd wordt zijn schoenen uit te doen omdat hij heilige grond betreedt, God tegemoet. Ik geef een kort fragment van het gesprek dat de docent naar aanleiding van dit verhaal voert met de leerling. De docent vraagt de leerling of Mozes God kan zien? Nee, zegt de jongen. Hoezo niet? vraagt de docent. Omdat, en de jongen aarzelt, omdat God ons wel kan zijn, maar wij kunnen God niet zien, zo zit dat nou eenmaal. Dan vraagt de docent: Kunnen wij de stem van God horen, zoals Mozes de stem van God hoorde? De jongen frons zijn wenkbrauwen en zegt dan: God spreekt nog wel tot mensen, ook nu, maar de mensen luisteren niet. En na nog even nadenken zegt hij: God moet misschien iets harder praten.
Het fronsen van de wenkbrauwen wijst erop dat de jongen worstelt met Gods aanwezigheid in de wereld. Hij legt het probleem in eerste insantie bij demensen: God spreekt wel, maar 8
zij luisteren niet; zij staan niet open voor de in-spiratie van buiten af, ze zijn niet ontvankelijk voor de adem van de geest, daarom horen zij God niet Dan, bij nader inzien, legt hij het probleem bij God: die moet harder spreken. Zoals ook in het verhaal waarmee ik begon God iets gaat doen omdat hij het contact met de mensen wat kwijt is geraakt en hij daarom afdaalt uit de hemel om te zien hoe hetmet de mensen gaat.
3.De ongebonden spirituelen in het WRR rapport Niet langer gebonden aan verzuilde godsdienstigheid, niet meer in staat tot religieuze ervaring in versteende godsdienstigheid, blijkt dat de mens ongeneeslijk spiritueel is. En omdat dat niet meer binnen de kerkmuren gevonden wordt, spreken we van ongebonden spiritualiteit. Wat is die spiritualiteit, waar vinden mensen die, of liever: waar en waardoor raken mensen geinspireerd. Waar worden zij geraakt en vinden zij zich zelf terug – of worden zij gevonden? Ongebonden spirituelen, zo lezen wij in het WRR rapport Geloven in het Publieke domein, kenmerken zich door ‘een transcendente, spirituele orientatie, die zich niet conformeert aan doctrines. Deze geëmancipeerde categorie is empathisch ingesteld, gericht op harmonie met de wereld en vertrouwt op eigen intuitie’. Ze zijn minder op religie en het leven naar geloofsregels gericht. Zelfbeschikking is belangrijk. Deze groep bestaat uit een jongere leeftijdscategorie, ze achten zich niet verbonden met een bepaalde groep. Of zoals één van de jongeren van het REDCo onderzoek opmerkte: ik geloof wel, maar niet in de God van de kerk. Kenmerkend voor de groep ongebonden spirituelen is de interpretatie van transcendentie: transcendentie gaat bij hen gepaard met een geëmancipeerde instelling en een intrinsieke motivatie. Transcendentie is praktisch bruikbaar. 4.REDCo leerlingen en spiritualiteit Ik haalde zojuist al een uitspraak aan van één van de jongeren die wij gesproken hebben in het kader van het Europese REDCo onderzoek. De vraag in dat onderzoek was of religie het samenleven kan bevorderen of dat het een factor van conflict is. Het onderzoek is uitgevoerd 9
in acht Europese landen, en een algemeen beeld is dat voor jongeren religie eigenlijk geen onderwerp van gesprek is. In de meest geseculariseerde landen zoals Estland en Nederland geldt dat in hoge mate, maar ook in de andere landen zoals Noorwegen (waar iedereen tot de Lutherse kerk behoort) en Spanje (waar vrijwel iedereen katholiek is) zien we datzelfde beeld: religie doet er voor jongeren in het algemeen niet toe. Wel komen we vaak de uitspraak tegen dat ze wel in ‘iets’ geloven, zoals dat ook in het hierboven aangehaalde citaat: ik geloof wel in iets, maar niet in de God van de kerk. Dat ‘iets’ vullen de leerlingen met geloven in samen leven, dat dat kan ondanks de verschillen op etnich, cultureel en religieus gebied. Dat geloven in dat het kán, uiten zij in een geïnteresseerd zijn in wát die ander dan gelooft en wat dat in het dagelijks leven betekent. Ze zijn nieuwsgiering naar elkaars verhalen, en nemen daar graag kennis van. Ze reageren empatisch. Kennis is voor de leerlingen in deze leeftijdsgroep belangrijk, kennis van elkaars verhalen en kennis over de verhalen van de traditie waartoe sommige van hun leeftijdsgenoten zich bekennen. Verhalen om te kennen, en wellicht later ervan te leren om de grens van het eigen bestaan te overschrijden en ín het verhaal te stappen en de geest van het verhaal in te ademen om het eigen verhaal vanuit dat ander perspectief te bezien. Misschien zijn leerlingen van 13-16 jaar daarvoor ook nog wel wat erg jong. Exploreren en kennis nemen van ‘de ander’ in een steeds groter wordende wereld om hen heen is een dominante drive in hun leven, meer dan een verbinding aangaan en tot actie overgaan om te werken aan het gelóóf in het samen leven. Uitdagen, lef aanmoedigen, én zorg dragen, bemoedigen in het wankele evenwicht waarin de leerlingen, deze jonge adolescenten zich bevinden. Provoceren, provocare (waarin zich het Engelse care verborgen aanwezig is). Wat betekent die exploratiedrang, en de daarmee gepaard gaande openheid voor het andere en het nieuwe, voor de inspiratie van jongeren, jongeren die aan de beschrijving van ongebonden spirituelen voldoen? Kunnen zij – ongebonden spiritueel – verbonden zijn in verhalen? En wat betekent het voor de doelen die wij ons , docenten Levensbeschouwing en 10
Godsdienst kunnen stellen in onze omgang met jongeren? Om die vraag te beantwoorden maak ik een uitstapje naar de theorie die Michael Grimmitt
heeft ontwikkeld over
godsdienstige opvoeding.
5. Grimmitt revisited – een nieuwe concept Grimmitt spreekt van learning in, about en from religion, waarmee hij achtereenvolgens bedoelt het socialiseren in een religieuze traditie, het leren er óver – dat is kennis nemen van een of meerdere religieuze tradities (Geestelijke Stromingen zouden we zeggen) en het leren ván die tradities, dat wil zeggen de eigen religieuze identiteit ontwikkelen met behulp van of aan de hand van verhalen, symbolen en rituelen van een of meerdere religieuze tradities. Ik zou daar aan willen toevoegen: learning for, het leren ten behoeve van, als voorwaarde voor het ontwikkelen van een spirituele levenshouding. Dat houdt in het stimuleren van een aandachtige houding in de exploratie van de wereld om je heen. Dat houdt in dat de wilskracht om open te staan voor de ander gestimuleerd moet worden, die het mogelijk maakt om nieuwsgierig te zijn, vragen te stellen in plaats van oordelen te vellen. Luisteren, reflecteren en waarderen, dat is betekenis geven. Verhalen bieden een veilige ruimte om het andere te exploreren, te verkennen wat die ander inspireert. Het verhaal als een idealisatie, een ideale voorstelling van een ‘iets’, waarin zij geloven. Het verhaal stimuleert de verbeelding om zich een voorstelling te vormen van dat ‘iets’ . Het verhaal reikt taal aan om in fantasie een voorstelling te maken van een ideale werkelijkheid, taal voor waar ik van droom, van ‘iets’. Taal om de eigen (straat) taal te verrijken; taal om het eigen levensverhaal verder te schrijven. Een persoon in het verhaal kan daarin als een spiegel zijn, de persoon in het verhaal kan het eigen nog onbewuste verlangen weergeven en op die manier een weg openen naar wie wij willen zijn. In het verhaal verbind ik mij met een mogelijke toekomst. In het verhaal verbind 11
ik mij ook met het verleden, met mensen die in andere tijden, in andere omstandigheden een zelfde worsteling hebben gekend, een zelfde verlangen hebben ervaren. Die ervaringen van anderen komen van buiten af mijn leven in, zij inspireren mij en zetten mij aan tot handelen, to t het overdenken van ‘zo zijn onze manieren’.
Levensbeschouwelijke vorming in het onderwijs bestaat mijns inziens in het creeren van ruimte (letterlijk en figuurlijk), een veilige ruimte, speelruimte en een vrije ruimte. Vrije ruimte waarin de stroom van buiten, dat wat op ons toe komt, niet gehinderd wordt om te inspireren. Het verhaal als een ruimte waarin docent en leerlingen een ontmoeting aangaan met de personages van het verhaal, waarin zich zich herkennen in het mee beleven van de ervaringen van de personages. Het verhaal biedt een ruimte waarin ongebonden spirituelen verbonden raken en zich laten inspireren.
In het verhaal waarmee ik begon is God op verrassende manier de aarzelende en zoekende persoon. Hij is op zoek naar zijn mensen, wil het verbond tussen hen dat hij dreigt uit het oog te verliezen, opnieuw herstellen - religare. Hij wil weten hoe het met ze gaat. God toont zich in dit verhaal als zorgzaam en kwetsbaar in zijn wil om te zorgen. Hij wil daarin erkend worden, erkend als zorgzame vader en is pas gelukkig als de man God daarin bevestigt en zegt: ik wil jouw zoon zijn; jij mag mijn vader zijn. Laten wij voor onze leerlingen zo’n vader zijn, een vader die (en ik citeer uit het verhaal waarmee ik begon): Een vader die me niet achterna zit met wat hij … dat ik mag voelen wat ik voel en denken wat ik denk. Dat ik je niet hoef te aanbidden of te vrezen. Dat er geen foto van je boven mijn bed zal hangen, vervolgde de man, en dat ik mijn kinderen niet naar je noem, en zelfs niet van je droom. Kan jij dat hebben, denk je? Kunnen wij dat hebben, wij, docenten Levensbeschouwing en Godsdienst? Zullen wij niet kwaad zijn als de leerlingen helemaal niet
12
op ons lijken? Zul jij helemaal niet kwaad zijn, vroeg de man aan God, wil je dan ook nog onze Vader zijn? God zweeg, Met zijn hand aan de deurknop zei hij ‘Ik wil het proberen’. Laten wij dat ook proberen, geïnspireerd door en verbonden in dit verhaal.
13