ONDERZOEKSVOORSTEL EZ-STIMULERINGSPROGRAMMA MVO
Maatschappelijk verantwoord ondernemen en de globalisering van de civil society
1. Naam organisatie die onderzoeksvoorstel indient: Globus (Instituut voor Globalisering en Duurzame Ontwikkeling), Universiteit van Tilburg Contactpersoon: Prof.dr. Paul van Seters Adres: Globus, Universiteit van Tilburg, Postbus 90153, 5000 LE, Tilburg Telefoonnummer: 013 – 4668015 E-mail:
[email protected] 2. Titel onderzoeksvoorstel: Maatschappelijk verantwoord ondernemen en de globalisering van de civil society 3. Bij welk onderdeel of welke onderdelen van het onderzoeksprogramma MVO sluit het onderzoeksvoorstel aan? Bij hoofdstuk 3, “De externe organisatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen” 4. Samenwerkingspartner(s) van andere universitaire onderzoeksgroepen: •
Prof.dr. Jonathan Verschuuren, hoogleraar Internationaal Milieurecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid/Centrum voor wetgevingsvraagstukken, Universiteit van Tilburg De onderzoeksgroep van Jonathan Verschuuren (Centrum voor wetgevingsvraagstukken, UvT) verricht al enige jaren onderzoek naar de juridische aspecten van duurzaam ondernemen. Zie bijvoorbeeld het onderzoeksrapport dat in 2000 voor het ministerie van VROM is gemaakt, getiteld “Duurzaam ondernemen en regelgeving”. Verschuuren heeft de afgelopen maanden een VICI-aanvraag uitgewerkt en ingediend voor de Vernieuwingsimpuls, die thans ter beoordeling voorligt bij NWO. Titel van deze aanvraag: “Implications for the future development of international environmental law arising from the collaboration between NGOs and mutinational corporations”. Er zijn opvallende raakvlakken tussen deze VICI-aanvraag en het onderhavige voorstel in het kader van het EZonderzoeksprogramma MVO, maar de invalshoeken zijn complementair, en beide onderzoeken kunnen veel profijt hebben van elkaars nabijheid c.q. kruisbestuiving. In de hoop dat beide aanvragen per 1 januari van start kunnen gaan, wordt uitgekeken naar een vruchtbare samenwerking in dezen tussen Globus en de faculteit der rechtsgeleerdheid van de UvT.
•
Prof.dr. Nigel Roome, hoogleraar Milieumanagement, Erasmus Universiteit Rotterdam
•
Prof.dr. Gerard Keijzers, hoogleraar Duurzaam Ondernemen, Universiteit Nyenrode Paul van Seters, Nigel Roome en Gerard Keijzers hebben 1 september 2001 gezamenlijk een expression of interest ingediend in het kader van ICES/KIS-3, getiteld “Novel Models of Governance for Corporate Sustainability and
1
Collaborations for Sustainable Enterprise”. Deze expression of interest wordt in het najaar van 2002 uitgewerkt tot een onderzoeksvoorstel in het kader van ICES/KIS-3. De verwachte datum van indiening is 15 januari 2003. Het onderhavige voorstel in het kader van het EZ-onderzoeks-programma MVO is zorgvuldig afgestemd met deze ICES/KIS-3-plannen. Het eerste zou belangrijke input kunnen leveren voor het laatste; het laatste zou een ideale omgeving kunnen vormen voor het eerste. Bij realisering van de ICES/KIS-3-plannen zal er intensief worden samengewerkt tussen Globus/Universiteit van Tilburg, ESM/Erasmus Universiteit Rotterdam en Nyenrode Universiteit. Maar ook als die plannen onverhoopt geen doorgang vinden, zullen Nigel Roome en Gerard Keijzers, en hun onderzoeksgroepen in Rotterdam respectievelijk Nyenrode, nauw samenwerken met de Globus-onderzoekers aan het hier voorgestelde EZMVO-onderzoek. 5. Samenvatting: Ondernemingen globaliseren, maar ook hun stakeholders. De spectaculaire toename van het aantal internationale non-gouvernementele organisaties vormt een belangrijke illustratie van de globalisering van de civil society. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) heeft betrekking op de relaties die ondernemingen onderhouden met belanghebbenden. In dat licht is het opmerkelijk dat de aandacht voor MVO, zowel maatschappelijk als wetenschappelijk, vaak eenzijdig vanuit het perspectief van de onderneming wordt ingevuld. Veel minder aandacht bestaat voor de invalshoek van maatschappelijke organisaties of stakeholders. Wie zijn die stakeholders? Wat doen zij op het gebied van MVO? Wat zijn hun opvattingen over MVO? Tot welke vormen van samenwerking tussen ondernemingen en maatschappelijke organisaties heeft dit geleid? Deze vragen staan centraal in het hier voorgestelde onderzoek. Het optreden van stakeholders in drie sectoren wordt met elkaar vergeleken: voeding, chemie en financiën. In het bijzonder wordt daarbij gekeken naar de wijze waarop MVO is beïnvloed vanuit de global civil society. Kennis hierover is van cruciaal belang voor ondernemingen die serieus werk willen maken van MVO. 6. Doorlooptijd onderzoeksproject (start- en einddatum): 1 januari 2003 – 31 december 2004 7. Doel van het onderzoeksproject: Dit onderzoeksvoorstel heeft tot doel de kennis omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen te verdiepen en een positieve bijdrage te leveren aan de praktijk van MVO. Kennis en praktijk van MVO zijn intrinsiek met elkaar verbonden; het voorgenomen onderzoek stelt die verbinding centraal, en beoogt die empirisch te onderbouwen en theoretisch te verfijnen. In twee opzichten verschilt deze doelstelling van wat zowel in de wetenschap als in de maatschappelijke discussie gangbaar is. In de eerste plaats vooronderstelt dit doel een ander perspectief op MVO dan gebruikelijk. In de tweede plaats impliceert dit doel een andere wetenschapsopvatting dan de heersende. Perspectief. De in wetenschappelijke én maatschappelijke kring gebruikelijke benadering van MVO vertrekt vanuit het perspectief van de onderneming. MVO wordt beschouwd als een (nieuwe) loot aan de stam van het ondernemen, en de relevantie ervan wordt afgeleid van de betekenis die het heeft voor de onderneming als zodanig. Verwonderlijk is dat natuurlijk niet, gezien de centrale plaats van ondernemingen in onze samenleving. Eenzijdigheid is niettemin het kenmerk van deze benadering: men kijkt vanuit de onderneming naar de wereld buiten de onderneming; men kijkt niet of veel minder vanuit die buitenwereld naar de onderneming. Maar wanneer uitgegaan wordt van de moderne opvatting van MVO,
2
waarin de relaties die ondernemingen onderhouden met belanghebbenden centraal staan, dan biedt dat ruimte voor een benadering die meer recht doet aan het perspectief van belanghebbenden of stakeholders. Ondernemingen zijn daarbij wel degelijk volop in beeld, maar de verhouding tussen onderneming en stakeholders versmalt zich niet tot een soort van eenrichtingsverkeer. Wanneer ervan uitgegaan wordt dat bij MVO de relatie onderneming-stakeholders essentieel is, dan komt het wederkerige karakter van MVO veel sterker naar voren. Een relationele opvatting van MVO geeft ruimte aan belangen en visies van partijen over en weer. Zodoende ontstaan mogelijkheden voor een verdieping van de kwaliteit van de relatie. Daarom moeten vraagstukken van MVO bestudeerd worden niet alleen vanuit het perspectief van ondernemingen, maar tegelijkertijd ook vanuit het perspectief van stakeholders. Door naast de ervaringen, opvattingen en verwachtingen van ondernemingen de ervaringen, opvattingen en verwachtingen van stakeholders centraal te stellen, en door de relaties tussen ondernemingen en stakeholders vanuit beiderlei posities te bestuderen, beoogt dit onderzoek bij te dragen aan een verrijking van kennis en praktijk van MVO. Wetenschapsopvatting. Kennisontwikkeling ziet men vaak als een lineair proces dat zich voltrekt op basis van een strikte scheiding tussen wetenschap, beleid en praktijk. Deze lineaire opvatting is in feite gebaseerd op een positivistische wetenschapsopvatting waarbij vanuit moderne kennistheoretische inzichten vraagtekens zijn gezet. In moderne(re) opvattingen wordt kennis beschouwd als de uitkomst van een proces van dynamische interactie tussen wetenschap, beleid en praktijk. Met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek wijst die laatste opvatting op de noodzaak van vraaggestuurd en probleemgericht onderzoek, van vergroting van de ruimte voor multi-, inter- en transdisciplinair onderzoek, en van een structurele uitwisseling van kennis tussen onderzoek en samenleving. Wetenschappelijke kennisontwikkeling dient de praktijk, en omgekeerd voedt de praktijk weer de kennisontwikkeling. Op grond van deze inzichten kan kennisontwikkeling worden aangemerkt als een complex, interactief proces en niet meer als een lineair proces. In de literatuur over wetenschapsonderzoek vindt men dit verschil in benadering van kennisontwikkeling terug als de overgang van “mode-1 science” naar “mode-2 science”, zoals weergegeven in onderstaande tabel: MODE-1 SCIENCE academische context disciplinair homogeen hiërarchisch en stabiel kwaliteitscontrole academisch verantwoording aan de wetenschap
MODE-2 SCIENCE op toepassing georiënteerd transdisciplinair heterogeen heterarchisch en variabel kwaliteit gemeten naar bredere set criteria verantwoording ook aan de samenleving
Het onderhavige onderzoek heeft uitdrukkelijk mede als doel een bijdrage te leveren aan de hier geschetste overgang van mode-1 science naar mode-2 science. Kennis over MVO schuilt in de eerste plaats bij ondernemingen en maatschappelijke organisaties (als belanghebbenden of stakeholders), en wetenschappelijk onderzoek is in belangrijke mate het mobiliseren en articuleren van die praktijkkennis. Daarom is intensieve samenwerking met ondernemingen en maatschappelijke organisaties een noodzakelijke voorwaarde voor het welslagen van dit onderzoek. 8. Vraagstelling: Vraag 1: Welke samenhang bestaat er tussen de opkomst van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de globalisering van de civil society?
3
Vraag 2: Welke in Nederland gevestigde ondernemingen in de drie sectoren voeding, chemie en financiën spelen een prominente rol op het terrein van MVO? Vraag 3: Welke maatschappelijke organisaties zijn belanghebbende of stakeholder van deze ondernemingen, gezien vanuit die ondernemingen? Vraag 4: Wat zijn de ervaringen (retrospectief), opvattingen (normatief) en verwachtingen (prospectief) ten aanzien van MVO van deze maatschappelijke stakeholders? Vraag 5: Welke aanzetten tot nieuwe samenwerking tussen ondernemingen en maatschappelijke organisaties zijn zichtbaar in de antwoorden op bovenstaande vragen? 9. Uitwerking van de vraagstelling: Ad vraag 1: De sterke stijging wereldwijd van de aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen hangt op allerlei manieren samen met het proces van globalisering. Ondernemingen, vooral internationaal opererende ondernemingen, ondergaan de invloed van globalisering in vele fasen van hun bestaan, van de afhankelijkheid van flitskapitaal voor de financiering van investeringen tot de noodzaak van mondiale reclamecampagnes voor de afzet van producten. Maar niet alleen ondernemingen hebben te maken met globalisering, hetzelfde geldt voor belanghebbende partijen in de omgeving van ondernemingen, de zogenoemde stakeholders. Sterker nog, het is juist het optreden van stakeholders als “globale” actoren dat directe invloed blijkt uit te oefenen op de wijze waarop ondernemingen omgaan met MVO. Het bekendste, en inmiddels klassieke, voorbeeld hiervan levert de affaire rondom het olieboorplatform Brent Spar. De internationale milieuorganisatie Greenpeace dwong de multinationale oliemaatschappij Shell in 1995 tot intrekking van het besluit de Brent Spar af te zinken in de Noordzee. Omdat Shell beschikte over alle benodigde vergunningen en zich kon beroepen op uitvoerige milieutechnische rapporten, had het aanvankelijk de kritiek van Greenpeace schouderophalend naast zich neergelegd. Maar Shell had onderschat met hoeveel gemak Greenpeace van de ene dag op de andere een internationale consumentenboycot kon organiseren via het in 1995 nog betrekkelijk prille medium internet, de belichaming bij uitstek van globalisering. Shell ging door de knieën voor deze nieuwe vorm van globale pressie, maar greep op haar beurt de Brent Spar-affaire aan om zich te bezinnen op de betekenis daarvan voor de koers van de onderneming op langere termijn. De reputatie die Shell thans geniet met betrekking tot MVO hangt direct samen met de lessen die het bedrijf heeft getrokken uit deze affaire, en met de initiatieven tot samenwerking met maatschappelijke organisaties die daaruit zijn voortgekomen. Drie zaken waarmee Nederlandse ondernemingen de afgelopen periode in het nieuws zijn gekomen bevestigen dit beeld van de verwevenheid van globalisering en MVO: •
Ahold kondigde in april 2002 aan te gaan samenwerken met Utz Kapeh in Guatemala. Utz Kapeh (vrij vertaald: “een goede kop koffie”) is een onafhankelijke instelling die is opgericht door Ahold en zijn koffieleveranciers in Midden-Amerika. Utz Kapeh heeft een gedragscode opgesteld voor koffieplantages met minimumeisen voor milieubelasting, hygiëne, kwaliteit en arbeidsomstandigheden; op basis hiervan laat Utz Kapeh plantages certificeren. Ahold heeft zich ertoe verplicht dat alle huismerkkoffie gaat voldoen aan deze gedragscode. Het initiatief stamt uit Guatemala (en Zaandam), maar inmiddels
4
hebben zich koffieboeren uit onder andere Honduras, Costa Rica, Peru, Indonesië en Vietnam bij Utz Kapeh aangesloten. Aholds opmerkelijke stap op het gebied van MVO is dus een vorm van samenwerking met een wereldomspannend netwerk van koffieplanters, een nieuwe manifestatie van globalisering. •
In augustus 2002 maakte de Nederlandse milieuorganisatie Milieudefensie bekend dat zij onderzoek had gedaan naar de zalmkwekerijen van de Nederlandse onderneming Nutreco in Chili, en dat zij op basis van de negatieve uitkomst van dat onderzoek een klacht had ingediend tegen Nutreco bij het ministerie van Economische Zaken. De klacht van Milieudefensie had overigens niet alleen betrekking op milieuaspecten, maar ook op de gebrekkige arbeidsvoorwaarden ter plekke. Milieudefensie bracht deze klacht naar buiten aan de vooravond van de VN-top over duurzame ontwikkeling in Johannesburg, een top waar Milieudefensie zich nadrukkelijk presenteerde als onderdeel van de wereldwijde milieuorganisatie Friends of the Earth. Met andere woorden, een Nederlandse milieuorganisatie beperkt haar actieradius niet (langer) tot milieueffecten van Nederlandse ondernemingen in Nederland, maar gedraagt zich typisch als speler op een wereldtoneel. Nutreco laat zich graag voorstaan op haar MVO-beleid, maar kwam niettemin hardhandig in aanraking met een voor haar geheel onverwachte vorm van globalisering.
•
In september 2002 bood de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie Novib het Coffee Rescue Plan aan staatssecretaris Van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking aan. Dit plan behelst een campagne om de historisch lage marktprijs voor koffie te verhogen. Daarnaast zouden overheden samen met de vier grootste koffieproducenten ter wereld, waaronder het Amerikaans/Nederlandse Sara Lee/Douwe Egberts, voor 100 miljoen dollar vijf miljoen zakken inferieure koffie moeten opkopen en vernietigen. Daardoor zou de koffieprijs met 20 procent stijgen, en zou een humanitaire ramp voor 25 miljoen koffieboeren (een kwart van het totale aantal) worden afgewend. Douwe Egberts heeft overigens al laten weten hier economisch geen heil in te zien, omdat deze maatregelen niets doen aan de kern van het probleem, de overproductie van koffie in landen als Brazilië en Vietnam. Sterker nog, voor boeren zou het een stimulans kunnen zijn om nog meer koffie te gaan verbouwen. Maar de bedrijfseconomische merites van het Coffee Rescue Plan zijn minder relevant dan het feit dat Novib deze campagne voert als onderdeel van de internationale ontwikkelingsorganisatie Oxfam. Novib/Oxfam richt zich tot, onder meer, Sara Lee/Douwe Egberts naar aanleiding van de problemen met de wereldproductie van koffie. Allerlei grenzen zijn weggevallen: globalisering ten voeten uit. Tegelijkertijd toont het hoe ondernemingen onderhevig zijn aan de druk van maatschappelijke organisaties die zelf globaliseren.
Bovenstaande voorbeelden demonstreren de bijzondere rol van maatschappelijke organisaties bij de ontwikkeling van MVO. Dit geldt met name voor internationaal opererende maatschappelijke organisaties: Greenpeace, Utz Kapeh, Milieudefensie/Friends of the Earth, Novib/Oxfam – de hier genoemde voorbeelden zijn uiteraard niet willekeurig gekozen. In internationaal verband duidt men dergelijke maatschappelijke organisaties aan als non-gouvernementele organisaties (ngo’s). Het collectief van deze internationale ngo’s (ingo’s) staat bekend als de global civil society. Sinds het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw is het aantal ingo’s wereldwijd explosief gegroeid. Volgens schattingen van de International Union of Associations in Brussel telde de wereld in het jaar 1900 ongeveer 100 van dergelijke ingo’s (voorbeelden: Internationale Rode Kruis, Anti-Slavery Society), in het jaar 1990 ongeveer 6000 (Greenpeace, Artsen Zonder Grenzen, Amnesty International etc.), en in het jaar 2000 ongeveer 26.000. Deze explosieve ontwikkeling van de global civil society is onmiskenbaar een drijvende kracht in het proces van
5
globalisering, en heeft even onmiskenbaar een belangrijk aandeel gehad in de opkomst van MVO. De Engelse socioloog Anthony Giddens noemde onlangs de groei van de global civil society “een van de belangrijkste ontwikkelingen in de wereld vandaag de dag”, en de verkenning daarvan “een van de grootste uitdagingen van de sociale wetenschappen in de komende jaren”. Het onderhavige onderzoek zal om te beginnen in de geest van Giddens een nadere verkenning verrichten van de samenhang tussen de opkomst van MVO en de globalisering van de civil society. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van bestaande literatuur over de opkomst van MVO respectievelijk de globalisering van de civil society, en zullen die twee bronnen van informatie systematisch op elkaar worden betrokken. Deze verkenning zal dienen als achtergrond bij de beantwoording van de nu volgende, meer toegespitste vragen die dit onderzoek aan de orde stelt. Ad vraag 2: Het Amerikaanse Global Reporting Initiative (GRI) is in vijf jaar tijd uitgegroeid tot een van de gezaghebbendste instellingen ter wereld op het gebied van de standaardisering van regels voor duurzame jaarverslagen. Sinds 1 september jl. is GRI in Amsterdam gevestigd. Oprichter en topman van GRI, de Amerikaanse consultant Allen White, vertelde bij de opening van zijn nieuwe Amsterdamse kantoor aan diverse kranten dat het besluit om GRI naar Nederland te verkassen positief was beïnvloed door de reputatie van een aantal Nederlandse ondernemingen: “Bedrijven als Shell, Unilever en ING zijn zeer actief met duurzaam ondernemen. In deze dynamische omgeving kan GRI nieuwe ideeën opdoen.” Nederland beschikt dus over een aantal koplopers op het gebied van duurzaam of maatschappelijk verantwoord ondernemen, en als wij de uitspraak van de GRItopman (vrij) mogen interpreteren als een top-3, dan bevinden die koplopers zich in de sectoren chemie, voeding en financiën. Ook wanneer het commentaar van GRIzijde niet letterlijk moet worden opgevat, maar meer als een beleefdheidsfrase, dan blijft het opvallend dat White juist deze drie bedrijven noemde, en geen drie andere. In beide gevallen lijkt het een redelijke veronderstelling dat de meest interessante ervaringen met MVO in Nederland zich afspelen in de sectoren voeding, chemie en financiën. Om deze reden is een keuze gemaakt het onderzoek te concentreren op deze drie sectoren. Om te beginnen verschaft dat de gelegenheid aandacht te besteden aan de grote onderlinge verschillen in MVO-problematiek: chemie vergt enorme investeringen; voedsel is aanzienlijk complexer (onder meer vanwege de lange ketens); financiën is relatief eenvoudig (in ieder geval eenvoudiger dan de andere twee). In de tweede plaats komt het tegemoet aan de steeds algemener gedeelde opvatting dat men over MVO alleen iets zinnigs kan zeggen wanneer het betrekking heeft op één bepaalde sector. Ten slotte nodigt deze opzet uit tot een vergelijking van MVO-ervaringen en -mogelijkheden, hetgeen de kennis en praktijk van MVO alleen maar ten goede kan komen. In ieder van de drie sectoren zal een tiental koplopers op het gebied van MVO worden geïdentificeerd (de al genoemde koplopers Shell, Unilever en ING daarbij inbegrepen). De selectie van de tien bedrijven per sector zal geschieden op basis van reputatie-onderzoek, naar analogie van de wijze waarop gebruik is gemaakt van de uitspraak van de GRI-topman. Aan een aantal (ervarings)deskundigen zal de vraag worden voorgelegd, welke bedrijven in de desbetreffende sector in hun ogen “zeer actief” zijn op het gebied van MVO. Het gaat daarbij overigens niet om een ranking; van belang is uitsluitend of een onderneming op een reputatie op MVOgebied geniet, niet of die reputatie hoger of lager is dan die van een andere
6
onderneming. Van de tien te selecteren koplopers in iedere sector hoeft dan ook enkel gezegd te kunnen worden dat zij tot de categorie koplopers behoren in hun sector; dat er in die sector nog meer bedrijven in die categorie thuishoren, of zelfs dat de allerbeste MVO-ondernemingen buiten de selectie zijn gebleven (niet erg waarschijnlijk overigens), doet niet ter zake. De beperking van het aantal koplopers tot tien per sector gebeurt louter om praktische reden. Het is nodig om voldoende houvast te verschaffen voor de beantwoording van de volgende vragen van het onderzoek. Ad vraag 3: Aan tien vertegenwoordigers van ieder van de geselecteerde ondernemingen zal de vraag worden voorgelegd om tien maatschappelijke organisaties te noemen die in hun ogen een belangrijke rol spelen als stakeholder van hun bedrijf. Bovendien zal hen gevraagd worden waarom zij een organisatie als stakeholder beschouwen. Uitgaande van tien ondernemingen per sector ontstaat op deze wijze een verzameling van 1000 genomineerde maatschappelijke organisaties per sector (en in totaal dus 3000). Op basis van een analyse van deze drie verzamelingen van 1000 nominaties, zal voor iedere sector een top-10 van belangrijke maatschappelijke organisaties worden opgesteld. Opgeteld is er dan sprake van drie maal een top-10, voor iedere sector één. Uiteraard kunnen (en hoogstwaarschijnlijk zullen) dezelfde organisaties op meer dan één top-10 voorkomen, omdat zij door ondernemingen in verschillende sectoren kunnen (zullen) worden aangemerkt als belangrijke stakeholder. Dit biedt overigens interessante mogelijkheden om twee categorieën stakeholders met elkaar te vergelijken: stakeholders die als belangrijk worden gezien in slechts één sector tegenover stakeholders die in meerdere sectoren de aandacht trekken. Een belangrijk criterium om in de top-10 te geraken is uiteraard het aantal malen dat een organisatie wordt genoemd (een organisatie die twintig maal wordt genoemd maakt een veel grotere kans in de top-10 terecht te komen dan een organisatie die slechts één maal wordt genoemd), maar dit is toch niet het enige criterium. Bestudering van de verzameling en van de opgegeven redenen kan uitwijzen, dat de top-10 verschillende categorieën moet bevatten om representatief te zijn voor de gehele verzameling (bijvoorbeeld om te voorkomen dat lokale actiegroepen helemaal buiten de boot vallen). Overigens gaat het ook hier, net als bij de selectie van de koploper-ondernemingen, niet om een ranking. Van belang is uitsluitend dat de maatschappelijke organisaties die de top-10 halen behoren tot de groep “belangrijke stakeholders”. Wie op nummer 1 staat, en wie op nummer 10 doet niet ter zake. Ook kan het zijn dat er maatschappelijke organisaties zijn die buiten de top-10 blijven, en die belangrijker zijn als stakeholder dan sommige organisaties die wel op de top-10 prijken. Ook de beperking van de top-10 tot 10 stakeholders, of het totaal tot 30 (inclusief dubbeltellingen), heeft louter een praktische achtergrond. Deze beperking is een voorwaarde om betrouwbare antwoorden te krijgen op de volgende vraag van het onderzoek. Ad vraag 4: De kern van het onderzoek bestaat uit een poging een beeld te construeren van MVO vanuit het perspectief van de stakeholders (en om dat toe te voegen aan het MVO-beeld van ondernemingen teneinde zo te komen tot een meer geïntegreerde “relationele” benadering van MVO). Daartoe zal uitgebreid aandacht worden besteed aan de ervaringen (retrospectief), opvattingen (normatief) en verwachtingen (prospectief) ten aanzien van MVO van de 30 (inclusief dubbeltellingen) geselecteerde stakeholders. Veel van deze zaken kan worden nagespeurd via
7
bronnenstudie bij de desbetreffende stakeholders (jaarverslagen, rapporten, brieven, archieven, video’s etc.). Maar de nadruk hier zal toch liggen op het afnemen van diepte-interviews met een vertegenwoordiging (enkele personen) van elk van de geselecteerde stakeholders. Die interviews zullen worden gestructureerd rondom vijf clusters van vragen: • • • • •
Wat was de feitelijke aanleiding voor het ontstaan van de stakeholderrelatie van deze maatschappelijke organisatie met de bedrijven in deze sector? Welk belang stond daarbij op het spel? Waar kwam dit vandaan? Wat is de visie van deze maatschappelijke organisatie op de ondernemingsstrategie en de rol van de bedrijven in de desbetreffende sector gegeven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid? Welke ontwikkeling maakt MVO door? Welke (netwerken van) maatschappelijke organisaties onderscheidt men die van belang zijn of worden voor deze bedrijven? Welke veranderingen in de maatschappelijke omgeving van deze bedrijven spelen een rol? Hoe en met welke instrumenten kan men zijn invloed laten gelden op de ondernemingen. Welke indicatoren worden gebruikt om de mate van voortgang vast te stellen van MVO c.q. van succesvolle interventies door de maatschappelijke groepering?
De uitkomsten van deze diepte-interviews kunnen aanleiding zijn om het onderzoek uit te breiden tot partijen in de omgeving van deze maatschappelijke organisaties, en daarmee soortgelijke interviews te plegen. Ad vraag 5: De antwoorden op bovenstaande vragen geven een specifiek beeld van de dialoog die gevoerd wordt door ondernemingen en hun omgeving. Het is het beeld vanuit de optiek van (het netwerk van) belanghebbenden in de omgeving van de onderneming, dat zich laat construeren rondom verschillende praktijkcases. Een vooronderstelling van dit onderzoek is dat deze cases veel licht zullen werpen op nieuwe vormen van samenwerking tussen ondernemingen en maatschappelijke organisaties. MVO verschijnt daarmee steeds nadrukkelijker als een complex en dynamisch relatiepatroon van de onderneming en haar stakeholders. Zien wij hier het MVO van de toekomst? MVO evolueert van stakeholder management, via stakeholder dialoog, naar stakeholder samenwerking. Een tweede vooronderstelling van dit onderzoek is dat de antwoorden op bovenstaande vragen ook duidelijk zullen maken hoezeer genoemde ontwikkeling wordt voortgestuwd door de globalisering van de civil society, een maatschappelijk proces van het allergrootste belang dat op zijn beurt grote invloed uitoefent op de globalisering van ondernemingen. (De relatie tussen deze twee globaliseringsprocesssen is uiteraard wederkerig.) Vaak speelt ook de overheid een rol bij deze nieuwe vormen van samenwerking tussen ondernemingen en maatschappelijke organisaties. Dat de aandacht in dit onderzoek primair uitgaat naar de private sector en de maatschappelijke sector betekent niet dat de publieke sector van het toneel is verdwenen. Door de globalisering is de rol van nationale overheden in allerlei opzichten teruggedrongen. Daar staat overigens tegenover dat de betekenis van internationale gouvernementele organisaties (igo’s) enorm is toegenomen. Nieuwe vormen van samenwerking en bestuur tussen overheden, ondernemingen en maatschappelijke organisaties worden wel aangeduid met de term new governance. Wellicht zal MVO zich in de toekomst vooral manifesteren in deze gedaante, dat wil zeggen als onderdeel van een meer omvattend systeem van new governance. Maar dat is zéker toekomstmuziek. Dit onderzoek naar MVO legt dus de nadruk in eerste instantie en vooralsnog op de relatie tussen ondernemingen en maatschappelijke organisaties. Die relatie vormt de basis voor (nieuwe) vormen van samenwerking tussen beide partijen. Het begrip
8
relatie impliceert het idee van wederkerigheid. Het gaat om twee kanten van een relatie, die beide tot hun recht moeten komen in een realistische, evenwichtige en geïntegreerde benadering van MVO. Zowel de theoretische als de praktische kennis hierover staat nog in de kinderschoenen. Onderzoek van samenwerkingsprojecten van ondernemingen en maatschappelijke organisaties bieden de gelegenheid die kennis een stapje verder te brengen. De betekenis hiervan voor de theorie van stakeholder-relaties én voor de MVO-praktijk van ondernemingen is groot. 10. Theoretisch kader: Vier verschillende tradities vormen gezamenlijk het theoretische kader van het voorgenomen onderzoek: •
In het voorgaande is er al op gewezen dat dit onderzoek in wetenschapstheoretische zin een bijdrage wil leveren aan de overgang van “mode-1 science” naar “mode-2 science”. Voor een belangrijke bron van dit theoretische gedachtegoed, zie Michael Gibbons e.a., The New Production of Knowledge: The Dynamics of Science and Research in Contemporary Societies (Londen: Sage Publications, 1994).
•
Dit onderzoek vraagt aandacht voor een betrekkelijk nieuw verschijnsel, de globalisering van de civil society. Een echte theorie over dit onderwerp heeft zich nog niet gemeld, al zijn er recentelijk interessante aanzetten in deze richting verschenen. Zie vooral Helmuth Anheier e.a., Global Civil Society 2001 (Oxford: Oxford University Press, 2001).
•
Dit onderzoek borduurt voort op de theorie van globalisering en new governance van Joseph Nye. Zie Joseph S. Nye & John D. Donahue (red.), Governance in a Globalizing World (Washington, D.C.: Brookings Institution Press, 2000).
•
Dit onderzoek benadrukt de cruciale rol van stakeholders voor de ontwikkeling van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Op dit punt is het onderzoek verankerd in de sociale theorie van het communitarisme. Zie met name Philip Selznick, The Communitarian Persuasion (Washington, D.C.: Woodrow Wilson Center Press, 2002).
11. Onderzoeksmethodologie: Op basis van de in het voorgaande aangegeven onderverdeling van de vraagstelling in vijf vragen (zie §8) kan de looptijd van het onderzoek worden onderverdeeld in vijf fasen. In de verschillende fasen van het onderzoek ligt het accent op verschillende methoden van onderzoek: • • • • •
Fase 1: literatuuronderzoek Fase 2: enquêtes Fase 3: individuele interviews Fase 4: groepsinterviews Fase 5: case studies
In alle fasen van het onderzoek zal er sprake zijn van intensieve bestudering van bronnen bij de in het onderzoek betrokken ondernemingen en maatschappelijke organisaties: jaarverslagen, rapporten, brieven, archieven, video’s etc.
9
12. Samenwerking met bedrijfsleven: Dit onderzoeksvoorstel is geënt op een stakeholders-onderzoek dat Globus momenteel uitvoert in opdracht van de Stichting Duurzame Voedingsmiddelenketen (DuVo) Doorlooptijd van het DuVo-onderzoek is 1 juni 2002 – 1 november 2002. De Stichting DuVo is een samenwerkingsverband van zestien Nederlandse voedingsmiddelenbedrijven: Albert Heijn, DSM Food Specialties, Koninklijke Cebeco Groep, Heineken Nederland, Sara Lee/DE, McDonald’s Nederland, Perfetti Van Melle, The Greenery, Unilever Bestfoods Nederland, Koninklijke Cosun, Campina, H.J. Heinz B.V., Royal Numico, Profarm/Cehave, CSM-suiker en Avebe. Het onderzoek brengt in beeld wie de stakeholders zijn van de DuVo-bedrijven, en wat deze stakeholders op het gebied van MVO van deze bedrijven willen c.q. verwachten. In het onderzoek wordt nauw samengewerkt met vertegenwoordigers van de DuVo-bedrijven (via een stuurgroep en een begeleidingscommissie). Deze samenwerking met de voedingsector zal worden voortgezet in het beoogde EZ-MVO-onderzoek. Een soortgelijke betrokkenheid van en samenwerking met het bedrijfsleven is voorzien voor de chemische sector en de financiële sector. Daartoe zijn afspraken gemaakt via de branche-organisaties van deze sectoren, respectievelijk de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) en de Nederlandse Vereniging van Banken (VNB). In het kader van de in het voorgaande reeds genoemde expression of interest voor ICES/KIS-3 (zie §4) is een bijzondere vorm van samenwerking gecreëerd met een achttal bedrijven, in vier sectoren, die gezamenlijk in dat onderzoek participeren als action-learning cluster. Het gaat om de volgende sectoren en bedrijven: • • • •
Voeding: Unilever en Perfetti Van Melle Energie: Shell en Nuon Financiële dienstverlening: RaboBank en Triodosbank Producten en diensten: Océ Data en Philips
Daarnaast is in de opzet van het ICES/KIS-3-onderzoek een belangrijke rol weggelegd voor het Business Leadership Forum, een persoonlijk initiatief van J. Witteveen, A. Stikker, P. van Riemsdijk en K. Jironet dat dateert uit 2000 en wordt ondersteund vanuit de Rotterdam School of Management. Zowel het action-learning cluster van de acht bedrijven als het Business Leadership Forum zullen deel uitmaken van de ICES/KIS-3-aanvraag die 15 januari 2003 zal worden ingediend. Bij toewijzing van deze aanvraag zullen dit action-learning cluster en het Business Leadership Forum eveneens betrokken worden bij de uitvoering van het EZ-MVOonderzoek. Via de International Advisory Board van het ICES/KIS-3-onderzoek kan het hier voorgestelde EZ-MVO-onderzoek tevens gebruikmaken van de kennis en ervaring van een aantal vooraanstaande Europese en Noord-Amerikaanse onderzoekers en zal worden samengewerkt met de buitenlandse onderzoeksgroepen van deze internationale experts. 13. Te verwachten resultaten (praktisch en theoretisch) (fasering van resultaten gedurende looptijd): De resultaten van dit onderzoek zullen worden neergelegd in een wetenschappelijk boek, met daarin de uitwerking van een relationele theorie van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tegelijkertijd zal de verworven kennis worden teruggekoppeld naar de praktijk van de ondernemingen en maatschappelijke organisaties, die van begin tot eind actief in dit onderzoek participeren. Deze onderlinge betrokkenheid c.q. wederkerigheid tussen theorie en praktijk is immers de
10
kern van de in het voorgaande geschetste “mode-2 science” (zie §7). De samenwerking tussen onderzoekers, ondernemingen en maatschappelijke organisaties krijgt gestalte in de gezamenlijke productie van een praktijkboek, met een beschrijving van cases en best practices. Een serie gezamenlijke workshops dient als basis voor de totstandkoming van dit praktijkboek. Gezamenlijke workshops voor onderzoekers en in het onderzoek betrokken ondernemingen en maatschappelijke organisaties zullen gehouden worden gedurende de gehele looptijd van het onderzoek (in alle vijf fasen), minimaal eens per drie maanden. In de eerste vier fasen van het onderzoek ligt de nadruk in de workshops op de terugkoppeling van de uitkomsten van het onderzoek per fase. In de vijfde en laatste fase ligt de nadruk op de gezamenlijke productie van het praktijkboek en op het schrijven van het wetenschappelijke boek. De fasering in de tijd is als volgt: • • • • •
Fase 1: drie maanden Fase 2: drie maanden Fase 3: drie maanden Fase 4: zes maanden Fase 5: negen maanden
14. Verspreiding van resultaten (workshops, publicaties etc.): De verspreiding van de resultaten van dit onderzoek hangt nauw samen met de opzet van het onderzoek als vorm van “mode-2 science” (zie §7). Intensieve samenwerking tussen onderzoekers, ondernemingen en maatschappelijke organisaties, in de vorm van (minimaal) drie-maandelijkse workshops, is een noodzakelijke voorwaarde voor een succesvolle uitvoering. De resultaten van het onderzoek worden verspreid via deze workshops, via het gezamenlijke praktijkboek en via het wetenschappelijke boek. In het ruimere samenwerkingsverband van “Maatschappelijk verantwoord ondernemen: Een gezamenlijk onderzoeksprogramma” (de grondslag voor het onderhavige EZ-Stimuleringsprogramma MVO), is voorzien in een aantal gezamenlijke conferenties. Ook die conferenties zullen dienen als vehikel voor de verspreiding van de resultaten van dit onderzoek. 15. Organisatie: Het hier voorgestelde onderzoek wordt uitgevoerd door een voltijdse senioronderzoeker, die wordt aangesteld bij Globus voor een periode van twee jaar. Deze ervaren onderzoeker (minimaal postdoc) fungeert als spil van de organisatie van het onderzoek. Paul van Seters (Globus, UvT), is projectleider. Jonathan Verschuuren (Centrum voor wetgevingsvraagstukken, UvT), Nigel Roome (Erasmus Centre for Sustainable Development and Management, EUR) en Gerard Keijzers (leerstoelgroep Duurzaam Ondernemen, Nyenrode) zijn betrokken bij het voorgestelde onderzoek als begeleiders, maar zijn ook verantwoordelijk voor de verbinding en interactie met het onderzoek van hun eigen onderzoeksgroepen. Voor de wetenschappelijke en logistieke ondersteuning van dit project is een deeltijdse (0.6 fte) onderzoeksassistent voorzien, die wordt aangesteld bij Globus. Tot de taken van deze onderzoeksassistent behoren de coördinatie van de (intensieve) contacten met ondernemingen en maatschappelijke organisaties, het organiseren van de serie van (minimaal) acht workshops, en de organisatie van het praktijkboek.
11
De kern van de organisatie ligt dus bij Globus. Vanuit Globus zal de samenwerking georganiseerd worden enerzijds met de drie andere universitaire onderzoeksgroepen, anderzijds met de ondernemingen en maatschappelijke organisaties die in het onderzoek participeren. Voor het overige wordt de organisatie van het onderzoek vooral bepaald door de in het voorgaande onderscheiden vijf fasen van het onderzoek (zie §11 en §13). In iedere fase zal het accent op andere vormen van organisatie liggen. 16. Begroting: Senior-onderzoeker (1,0 fte, brutoplus/2 jaar, incl. 15% overhead) Onderzoeksassistent (0,6 fte, brutoplus/2 jaar, incl. 15% overhead) Enquêtes Workshops (8 workshops à ¼SHUZRUNVKRS Ontwikkeling praktijkboek Reiskosten TOTAAL
¼
¼
¼ ¼
¼ ¼ ¼
17. Relevante publicaties van de betrokken onderzoekers: Wetenschappelijke publicaties Paul van Seters (drie publicaties op het onderzoeksterrein in de afgelopen twee jaar): •
• •
“Legal Moralism, Liberal Legalism, and the Tangled Web of Law and Morality”, in: Hans Krabbendam & Hans-Martien ten Napel (red.), Regulating Morality: A Comparison of the Role of the State in Mastering the Mores in the Netherlands and the United States (Antwerpen: Maklu, 2000), 23-33. “Law, Society and the Search for Community”, in: Robert A. Kagan e.a. (red.), Legality and Community: On the Intellectual Legacy of Philip Selznick (IGS/UC Berkeley: Berkeley Public Policy Press, 2002), 373-387. Paul van Seters (red.), Law and Communitarianism (Lanham, Maryland: Rowman & Littlefield, verschijnt eind 2002).
Enkele andere relevante publicaties Paul van Seters: • • • •
“More Dutch Miracles? Toward a Global Civil Society?”, paper presented at the SASE Conference, Universiteit van Amsterdam, 1 juli 2001. “Globaliseringsdebat moet anders”, Het Finacieele Dagblad, 19 maart 2002. “NGO’s winnen door globalisering snel aan invloed”, de Volkskrant, 29 augustus 2002. “VN-top Johannesburg bepaald niet mislukt”, NRC Handelsblad, 12 september 2002.
Wetenschappelijke publicaties Jonathan Verschuuren (drie publicaties op het onderzoeksterrein in de afgelopen twee jaar): •
“Negotiated Decision-Making in the Shadow of the Law”, in: Boudewijn de Waard (red.), Negotiated Decision-Making (Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2000), 219-243.
12
• •
“EC Environmental Law and Self-Regulation in the Member States: In Search of a Legislative Framework” in: Han Somsen e.a. (red.), Yearbook of European Environmental Law (Oxford: Oxford University Press, 2000), 103-121. “Duurzaam ondernemen: Naar een nieuwe generatie milieuwetgeving” (met R. van Gestel), in: Nederlands Juristenblad, vol. 75, nr. 40 (2000), 1949-1955.
Wetenschappelijke publicaties Nigel Roome onderzoeksterrein in de afgelopen twee jaar): • • •
(drie
publicaties
op
het
Nigel Roome (red.), Sustainability Strategies for Industry: The Future of Corporate Practice (Washington, D.C.: Island Press, 1998). “Sustainable Business: Learning-Action Networks as Organizational Assets” (met S. Clarke), Business Strategy and Environment, vol. 8, nr. 5 (1999), 296-310. Metatextual Organizations: Innovation and Adaptation for Global Change, oratie Erasmus Universiteit Rotterdam, 2001.
Wetenschappelijke publicaties van Gerard Keijzers (drie publicities op het onderzoeksterrein in de afgelopen twee jaar): • • •
Lenen of stelen van de toekomst? Investeren in duurzaam ondernemen, oratie Universiteit Nyenrode, 2000. Geard Keijzers & Ronald Jeurissen, Duurzaam ondernemen: Toekomstethiek in dialoog (Deventer: Kluwer, 2002). Gerard Keijzers e.a., Duurzaam ondernemen: Strategie van bedrijven (Deventer: Kluwer, 2002).
13