www.researchportal.be - 5 Feb 2016 01:49:10
Onderzoeksprojecten (40 - 60 van 135) Zoekfilter: Classificaties: Aardwetenschappen, geofysica
Geneste modellering van de Groenlandse ijskap ter ondersteuning van de datering en interpretatie van de NEEM ijskern (NEEM-B) Vrije Universiteit Brussel Abstract: 1. Achtergrond en belang van het project Sinds de eerste ijskernen geboord werden in de jaren '60 (Camp Century en Byrd) heeft het ijskernonderzoek een cruciale plaats verworven in onze kennis van Laatquartaire klimaatsveranderingen. De actuele stand van dit onderzoek op de Groenlandse ijskap uit zich nog het best in de gedetailleerde ijskernen die geboord werden op Summit (GRIP - Greenland Ice core Project - en GISP2 - Greenland Ice Sheet Project 2) en in NGRIP (NorthGRIP), cf. Dansgaard et al. (1993) en NGRIP project members (2004). De meest spectaculaire bevinding van Groenlandse ijskernen is het besef dat de laatste glaciale periode gekenmerkt werd door plotse en abrupte klimaatsschommelingen op een duizendjarige tijdschaal welke bekend zijn geworden onder de naam Dansgaard-Oeschger events. Het begrijpen van de oorzaken van deze snelle klimaatsschommelingen, en de implicaties daarvan voor het toekomstige klimaat, is één van de centrale onderwerpen in de studie van het klimaat en heeft beduidende implicaties voor het beleid. Desondanks de grote betekenis van bestaande Groenlandse ijskernen lijden zij allen aan hetzelfde euvel: geen van deze ijskernen werpt een klaar licht op het klimaat van het laatste interglaciaal 115000 tot 130000 jaar geleden welke periode ook bekend staat als het Eemiaan. Ijs uit het Eemiaan is aanwezig in de ijskernen die geboord werden op Summit maar is sterk verstoord. Het Eemiaan is onvolledig vanwege te veel basaal smelten in de NGRIP ijskern en is veel te dun voor klimaatstudies in de Camp Century ijskern. Het laatste interglaciaal is nochtans een cruciale periode om de processen van klimaatsverandering beter te begrijpen omdat deze periode een analogie vormt voor de huidige opwarming van de aarde, zij het dat zijn oorzaak ontegensprekelijk van natuurlijke oorsprong is. Klimaatsreeksen uit mariene en terrestrische sedimenten suggereren dat het Eemiaan in Groenland tot 5°C warmer zou geweest zijn dan vandaag. Op die manier kan deze periode ons iets leren over wat er mogelijk op komst is onder de toekomstige klimaatsomstandigheden die geprojecteerd worden. In het bijzonder suggereren een aantal modelstudies dat de Groenlandse ijskap volledig zou verdwijnen onder zulke warmere omstandigheden aan een snelheid die afhangt van de duur en de sterkte van de opwarming (Huybrechts et al., 1991; Huybrechts en de Wolde, 1999; Cuffey en Marshall, 2000; Greve, 2000; Huybrechts, 2002; Gregory et al., 2004; Otto- Bliesner et al., 2006). De nieuwe North Greenland Eemian Ice Drilling (NEEM) site (77.5°N, 50.9°W, 2650 m boven zeeniveau) werd geselecteerd op basis van beschikbare data van oppervlaktehoogte, ijsdikte, en ijsradarmetingen als de meest geschikte plaats om een ongestoorde klimaatsreeks te vinden van het Eemiaan en de vorige ijstijd. De NEEM site ligt ongeveer 300 km ten noorden van de NGRIP site langsheen de ijsscheiding in een gebied met een eerder lage accumulatie en een redelijk vlakke bodemtopografie. De ijsdikte werd met een radar vastgesteld op 2542 m. Eerste ruwe inverse modelresultaten geven aan dat het Eemiaan zal kunnen gevonden worden op een diepte tussen 2265 en 2345 m met een gemiddelde jaarlijkse laagdikte van 7 mm, genoeg voor een betekenisvolle klimaatsreconstructie (Buchardt en Dahl-Jensen, 2008). De NEEM klimaatsrecord zal daarom een volledig interglaciaal kunnen afdekken van begin tot einde op een voldoende hoge resolutie in verschillende parameters. Bovendien zal de klimaatsreeks kunnen bevestigen of het inderdaad gevoelig warmer was gedurende deze periode en of er snelle klimaatsveranderingen in zulk een warmer klimaat voorkwamen. Dit moet toelaten een precieser beeld te krijgen van het gedrag van de Groenlandse ijskap in een warmer klimaat. Tevens zullen de gegevens aan het licht brengen of er Dansgaard-Oeschger gebeurtenissen plaatsvonden tijdens de vorige glaciale periode. De bevindingen van de NEEM ijskern zullen ook toelaten om klimaatsvariaties uit het huidige en vorige interglaciaal in verband te brengen met voorspelde scenarios voor de opwarming van de aarde. Een correcte interpretatie van klimaatsreeksen uit ijskernen veronderstelt een gepaste oplossing voor twee fundamentele problemen. Ten eerste is het sleutelprobleem van elke klimaatsreconstructie een accurate datering. Het tweede probleem volgt onmiddellijk uit de dynamica van de ijskap zelf over de gehele periode die afgedekt wordt door de ijskern. Bovenal heeft de oppervlaktehoogte waarop de ijsdeeltjes oorspronkelijk werden afgezet wijzigingen ondergaan als gevolg van veranderingen in de accumulatie, de ijstemperatuur, de ijskapuitbreiding, de horizontale ijsvloei, en mogelijk nog andere factoren (Huybrechts, 2002). Zulke oppervlaktewijzigingen veroorzaken afwijkingen in de temperatuursreeks die uit de ijskern gewonnen wordt. Die afwijkingen zijn niet aan het klimaat gerelateerd en dienen derhalve zo nauwkeurig mogelijk bepaald te worden. Bovendien ligt de NEEM site op de ijsflank langs de as van een zwakhellende rug. Het gevolg daarvan is dat het ijs in de ijskern niet lokaal werd afgezet maar afkomstig is van een plaats stroomopwaarts. Dieper ijs in de kern kwam daarom van een steeds hogere, en dus koudere, plaats op de ijskap. Ook kan men redelijkerwijs veronderstellen dat de Groenlandse ijskap tijdens het Eemiaan een andere geometrie vertoonde dan de huidige. Op basis van momenteel beschikbare modelberekeningen van de Groenlandse ijskap (bv. Cuffey en Marshall, 2000) is het onwaarschijnlijk dat de huidige geometrie en oppervlaktehoogte van toppen en ijsscheidingen bewaard is gebleven tijdens het Eemiaan. Deze beperkingen bemoeilijken de interpretatie van de ijskern. Dit vraagt om ijsdynamische modellering uitgaande van geofysische waarnemingen zowel van de ijskern zelf als van zijn omgeving. 2. Methodologie Onze benadering om de chronologie en de niet klimaatsgebonden temperatuursafwijkingen te bepalen bestaat erin om de geschiedenis van de ijskap en de ijsstroming te reconstrueren over ten minste de gehele tijdsspanne die door de ijskern wordt afgedekt. Deze procedure wordt uitgevoerd over het gehele gebied waar de ijsdeeltjes uit de NEEM ijskern worden verondersteld afgezet geweest te zijn. Wij zullen daarom een hoge-resolutie hogere-orde ijsvloeimodel voor het NEEM gebied nesten in een veelomvattend driedimensionaal thermomechanisch stromingsmodel van de gehele Groenlandse ijskap. Het gereconstrueerde hoge-resolutie driedimensionale snelheidsveld van een voorwaarts experiment met het geneste model zal daarom gebruikt worden in een Lagrangiaans achterwaarts opsporingsalgorithme om de trajectories van de ijsdeeltjes te achterhalen vanaf de plaats en het tijdstip van afzetting. Deze informatie kan onmiddellijk in verband gebracht worden met een hele reeks spatio-temporele parameters die nodig zijn voor een correcte interpretatie van de ijskern. De procedure levert onmiddellijk de diepte-ouderdom verdeling, de oppervlakteomstandigheden tijdens de afzetting van de ijsdeeltjes, alsmede een hele reeks relevante parameters zoals de initiële jaarlijkse laagdikte. De procedure is in staat om volledig rekening te houden met tijdsafhankelijke veranderingen in zulke cruciale parameters als de ijsdikte, richting van de ijsvloei, vloeisnelheid, accumulatie, en basaal smelten. De grootschalige component van het geneste model is een bestaand veelomvattend Groenlands ijsstromingsmodel (Huybrechts en de Wolde, 1999; Huybrechts, 2002). Dit model zal gedraaid worden op een horizontale resolutie van 20 km (mogelijk 10 km) met 30 lagen in de verticale en 9 lagen in de bodem voor de berekening van de warmtegeleiding in de aardkorst. Dit model bevat componenten die de stroming van gegrond ijs en basaal glijden beschrijven volgens de gangbare vereenvoudigingen in de 'shallow-ice' benadering, alsmede de reactie van de vaste aarde en de massabalans op het contactoppervlak tussen ijs en atmosfeer. De belangrijkste inputs van het model zijn het oppervlakteklimaat (massabalans en oppervlaktetemperatuur), de geothermische warmteflux en de zeespiegelstand die de kustlijn en de waterdiepte rond het continent bepaalt. Het smelt- en afstromingsmodel is gebaseerd op de positive-degree-day methode, en houdt rekening met processen die smeltwater vasthouden in de sneeuwlaag en met herbevriezing van smeltwater (Janssens and Huybrechts, 2000; Hanna et al., 2005). In dit project zal het grootschalige model verder verfijnd worden door de laatste gegevens in de datasets te verwerken voor oppervlaktehoogte, ijsdikte, bodemtopografie en neerslag. Gezien het belang van basaal smelten voor het vinden van oud ijs, wat grotendeels afhangt van de geothermische warmteflux, zal getracht worden om verschillende ruimtelijke verdelingen voor deze parameter in de berekeningen te betrekken in plaats van uit te gaan van een constante waarde (Huybrechts, 1996; Shapiro en Ritzwoller, 2004; Greve, 2005). De huidige versie van het grootschalige Groenlandmodel gaat uit van een Euleriaanse beschrijving om een eerste schatting te maken van de ouderdoms- en isotopenverdeling in het ijs (Huybrechts, 1994). Zuivere Lagrangiaanse benaderingen werden ontwikkeld en uitgetest in eerder werk (Rybak en Huybrechts, 2003) maar vertonen gekende gebreken vanwege de spreiding van de tracers in het bijzonder dicht bij de bodem. Binnen dit project zullen we de tracer module verder verbeteren door over te gaan op een semi-Lagrangiaanse benadering (Clarke en Marshall, 2002; Clarke et al., 2005). Het fijnschalige model is gebaseerd op de hogere-orde code van Pattyn (2003). Dit model omvat zowel longitudinale als transversale gradiënten in het krachtenevenwicht. Deze bijkomende termen verbeteren de snelheidsoplossing op ijsscheidingen, in de omgeving van de ijsrand en in gebieden met uitgesproken reliëf of hoge snelheidsgradiënten. Deze termen zijn ook vereist voor een meer realistische oplossing op
numerieke roosters met een horizontale resolutie van de orde van de ijsdikte. In dit project zullen we voortbouwen op een verder ontwikkelde versie van deze code op basis van een staggered-grid benadering van het numerieke schema om gekende convergentieproblemen onder bepaalde omstandigheden te omzeilen (Bert De Smedt en Oleg Rybak, persoonlijke mededeling). Het lokale ijsstromingsmodel zal geïmplementeerd worden op een horizontale resolutie van 2 km of minder met 100 lagen in de verticale. In eerste instantie zullen experimenten uitgevoerd worden met een voor de hand liggend koppelingssschema in de neerwaartse richting tussen het grootschalige en fijnschalige model. De uitwisseling van informatie tussen beide modellen zal vooreerst volgens de anomaliemethode plaatsgrijpen (Huybrechts et al., 2007). Niettegenstaande zijn verdere ontwikkelingen gepland met tweezijdige koppelingsschema's waarin de snelheidsoplossing in het lokale hoge-resolutie model kan terugkoppelen op de grootschalige ijsstroming. Naast de chronologie en de niet klimaatsgebonden temperatuursafwijkingen van de NEEM ijskern zal het geneste model ook de gepaste variabelen berekenen om het vervormingsgregime op verschillende diepten en op verschillende plaatsen in de Groenlandse ijskap te karakteriseren. Zoals het geval was in andere studies (Marshall en Cuffey, 2000) zal dit toelaten om de risico's van verstoringen in de ijsstroming en eventuele onderbrekingen in de ijskern beter in te schatten. Vooral in de lagen dicht bij de bodem kunnen zulke verstoringen ontstaan door migratie van de ijsscheiding en de daarbij horende veranderingen van het vloeiregime. De tijdsafhankelijke modellering zal voortdurend worden verfijnd in functie van de beschikbaarheid van nieuwe meetgegevens van de boring zelf en van het omliggende gebied. Fijnschalige radarprofielen zowel vanuit de lucht als van op het ijsoppervlak zijn reeds beschikbaar voor de NEEM site. Deze gegevens zullen verder verwerkt worden om reconstructies van de bodemtopografie en de interne gelaagdheid te verbeteren zowel rond het boorgat als langsheen de vloeilijn tussen NEEM en NGRIP. Het semi-permanente NEEM kamp werd reeds geïnstalleerd gedurende de zomer van 2007. Daarenboven voerde het Alfred-Wegener-Institut für Polar- und Meersforschung (AWI) een oppervlaktetraverse uit tussen NGRIP en NEEM langsheen de ijsscheiding om met Ground Penetrating Radar (GPR) interne reflectors te karteren tot op een diepte van 40 m. Deze zullen dienen om de accumulatie in het gebied beter te evalueren. Het AWI team zette onderweg ook GPS balisen uit om oppervlaktehoogten en stroomsnelheden te meten, en boorde verschillende ondiepe boorkernen tot een diepte van ongeveer 70 m aangevuld met metingen in sneeuwkuilen. Tenslotte zullen we het 3-D thermomechanische stromingsmodel van de Groenlandse ijskap opnieuw laten lopen over de laatste twee glaciale cycli om de evolutie van de gehele ijskap en de implicaties voor het globale zeeniveau terug te evalueren. Deze experimenten zullen gebruik maken van verbeterde klimaatsforceringen van de NEEM ijskern zelf en zullen tevens gebruik kunnen maken van verbeterde schattingen van de geothermische warmteflux en van het verband tussen accumulatie en temperatuursverandering zoals afgeleid uit de veldwaarnemingen. Er kan verwacht worden dat deze experimenten meer klaarheid zullen scheppen in de cruciale vragen over het lot en de stabiliteit van de Groenlandse ijskap gedurende het Eemiaan en tijdens de snelle klimaatsveranderingen gedurende de glaciale perioden. Organisaties: • Geografie
Onderzoekers: • PHILIPPE HUYBRECHTS
Geochemie en petrologie van de ICDP boorkern in de Chicxulub inslagkrater (Yucatan) : kwantitatieve inschatting van het puin en het gas dat in de atmosfeer vrijkwam en van hun mogelijke invloed op de massa-extinctie aan de K/T grens. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De 'International Scientific Drilling Program' (ICDP) heeft in 2002 een 1.5 km diepe boring uitgevoerd in de Chicxulub krater in Yucatan. De komeet- of asteroïde-inslag die 65 miljoen jaar geleden, deze krater vormde, is zeer waarschijnlijk verantwoordelijk voor het uitsterven aan de Krijt-Tertiair (K/T) grens van meer dan 50% van de fauna en de flora op aarde (Alvarez et al., 1980; Smit en Hertogen, 1980). Het antwoord op de vraag waarom de dinosauriërs en andere organismen uitgestorven zijn bevindt zich diep in de lithologie van de Chicxulub krater. Het ICDP boorkernmateriaal is sinds de zomer van 2002 ter beschikking voor de internationale groep van onderzoekers die deelnemen aan het ICDP Chicxlub-project (zie lijst op de ICDP website http://icdp.gfz-potsdam.de/html/sites/chicxulub/news/news.html en het programma van de Plenary Session US2: EGS-AGU- EUG joint Assembly, Nice, 06 - 11/4/200). Een ploeg van 'Science team leaders' werd geselecteerd om het onderzoek op de boorkern te coördineren. Ik ben één van de zes 'Science team leaders' met als verantwoordelijkheid het thema 'Stratigrafie en Gevolgen op de Regionale Geologie'. Organisaties: • Isotopen Geologie en Evolutie van het Paleo-Milieu
Onderzoekers: • Philippe CLAEYS
Geografische Informatie: kennisbehoeftes hoe het opleiding/training systeem voor GI professionals beter kan inspelen op de vraag vande GI arbeidsmarkt. KU Leuven Abstract: Geografische Informatie Wetenschap & Technologie wint steeds meer aan belang. Vraag is hoe de GI W&T curricula op academisch niveau en via permanente vorming kunnen afgestemd worden op de behoeften van de GI arbeidsmarkt. Het GI N2K project betreft een uitgebreid netwerk van 31 partners(25 landen) uit de academische en niet-academische sector en partners uit de GI industrie, belangrijke GI verenigingen en individuele experts. In het project worden de huidige kenniseisen en vaardigheden van de arbeidsmarkt vergeleken met het huidige opleidingsaanbod. Uitgangspunt is debestaande GI W&T- Body of Knowledge die zal worden geactualiseerd en inovereenstemming gebracht met de nieuwe technologische ontwikkelingen en met het Europese perspectief. De nieuwe BoK zal een ontologische benadering toepassen en zal de vorm aannemen van een dynamisch e-depot met tools om het te gebruiken, te verkennen, om curricula, opleidingsmogelijkheden en cursussen te definiëren inclusief tools voor func Organisaties: • Afdeling Bos, Natuur en Landschap
Onderzoekers: • Jos Van Orshoven
Geografische informatiesystemen (GIS) ten voordele van de publieke gezondheidszorg - ontwikkeling en implementatie van geautomatiseerde tijd-ruimte modellen Universiteit Gent Abstract: IWT/SB-lichting 2014 IWT/SB/Fransen Koos/131329 Geografische informatiesystemen (GIS) ten voordele van de publieke gezondheidszorg - ontwikkeling en implementatie van geautomatiseerde tijdruimte modellen Organisaties: • Vakgroep Geografie
Onderzoekers: • Philippe De Maeyer
GeoRisCA: Geo-risk in Midden Afrika: geïntegreerde benadering van de multi-hazards en van de kwetsbaarheid ter ondersteuning van het risico beheer (Geo-risk in Central Africa: integrating multi-hazards and vulnerability to support risk management)
Vrije Universiteit Brussel Abstract: De Oost-Afrikaanse riftvallei is een belangrijk tektonisch element dat Centraal-Afrika vormt en dat rechtlijnige laaglanden definieert tussen hooglandketens door geologische breukwerking, geassocieerd met aardbevingen en vulkanisme. Het interessegebied, zich uitstrekkend van de provincie Noord-Kivu in de Democratische Republiek van de Congo (D.R.C.) tot Noord-Burundi en Oost-Rwanda, ligt gecentreerd rond het Kivumeer en de Virunga Vulkanische Provincie (V.V.P.) in het centrum van de riftvallei. Een zeldzame combinatie van verschillende types 'geohazards' bedreigt dit dichtbevolkte gebied, onderverdeeld in seismische, vulkanische en massabewegings- hazards. Dit project is toegespitst op het Kivubekken, de meest dichtbevolkte streek van de rift waar eveneens een concentratie van geohazards bestaat. De regio wordt gekenmerkt door een sterke seismiciteit, af te leiden uit de aardbevingen met de hoogste magnitudes geregistreerd in Afrika, in 1910 (M 7.3 West-Tanzania), 1990 (M 7.0, Zuid-Soedan), 1992 (M 7.0, Oost-D.R.C.) en 2005 (M 6.8, Oost-D.R.C.). Meer recent zijn aardbevingen van matige sterkte die het Kivubekken raakten en belangrijke schade en slachtoffers aanrichtten. Vanwege de demografische groei wordt een steeds groter percentage van de bevolking en infrastructuur blootgesteld aan het seismische risico in deze regio's. Een nieuwe aardbeving gelijkaardig aan de Rukwa 1910 beving (M 7.3) zou een echte catastrofe kunnen zijn. Het interessegebied herbergt eveneens de twee actiefste Afrikaanse vulkanen: Nyiragongo en Nyamulagira. Hun activiteit kan een omvangrijke impact hebben op de omgeving: de lava geëxtrudeerd tijdens de eruptie van Nyamulagira in 2010 vernielde bijvoorbeeld een geschatte 927 ha woud. De naburige Nyiragongo-vulkaan bezit in de krater een semi-permanent lavameer met een diameter van ongeveer 200 m, momenteel het grootste ter wereld. Deze vulkaan is vermoedelijk eveneens de meest gevaarlijke (voor mensen) in Afrika, aangezien er ~700.000 bewoners van Goma stad, ongeveer 15 km naar het Zuiden, bedreigd worden. In januari 2002, evenals voordien in 1977, openden zich spleten op de zuidelijke flank van de vulkaan. Snelle lavastromen vernielden ongeveer 10 % van de stad, brachten 150 personen om het leven, maakten 100.000 personen dakloos en activeerden een humanitaire crisis. De socio-economische impact op lange termijn blijft nog steeds sterk voelbaar tot op vandaag. Goma is een strategisch economisch centrum voor de Regio van de Grote Meren met een snel groeiende populatie, eveneens vanwege het belangrijke aandeel verdreven bevolking dat zich vestigt in kampen, wanneer conflicten hen verdrijven van hun woonplaats. De historisch inactieve vulkanen in het oostelijk deel van de V.V.P. vertegenwoordigen een bijkomende dreiging, af te leiden uit de Holocene pyroklastische afzettingen in Rwanda. Dergelijke uitbarsting zou tegenwoordig een aanzienlijke impact kunnen hebben op regionaal niveau. Het Kivumeer rijst een andere hazard-gerelateerde beslommering via de hoge CO2 gasconcentratie opgelost in het water, wat kan leiden tot een katastrophische limnische eruptie. Er wordt gevreesd dat zulk een brutale vrijlating van gas zou leiden tot een omvangrijke dodentol door verstikking in de gehele regio, zoals het geval was in 1986 rondom het Nyosmeer in Kameroen. Een natuurlijke omslag van het meerwater kan voorkomen wanneer het CO2-gas zich dichtbij verzadiging bevindt, of het zou aangezet kunnen worden door andere gebeurtenissen (b.v. een sublacustriene of grote landverschuiving) - vooral in de Baai van Kabuno, ten Noordwesten van het Kivumeer, waar de CO2-concentratie zeer hoog is. Gashazard veroorzaakt eveneens frequente sterfgevallen door verstikking op de kust rond Goma door de passieve vulkanische ontgassing, die CO2 accumulatie in landdepressies veroorzaakt tot lethale concentraties. De gasdynamica in de Mazuku blijft slecht begrepen en de link tussen gasflux en de vulkanische activiteit is nog niet gekend. Dergelijke ontgassing werd geobserveerd in vele gebieden, inclusief de stedelijke omgevingen, waar ongelukken frequent voorkomen. Doorheen de gehele doelregio vertegenwoordigen landverschuivingen de meest belangrijke lokale hazard. De wijdverspreide verbreiding van deze massabewegingen wordt aangetoond via de recent ontwikkelde online databank "The natural hazard database for Central Africa". In het studiegebied kunnen landverschuivingen aangezet worden door beide klimaatgerelateerde gebeurtenissen (sterke regenval) en seismische of vulkanische (moderstromen) activiteit, of zelfs door gecombineerde effecten. Antropogenetische factoren versterken de potentiële impact van deze landverschuivingen. Daarbovenop blijkt dat de frequentie en magnitude van massabewegingen en hun overeenkomstige effecten in stedelijke gebieden van Centraal-Afrika (zoals Kinshasa, Bukavu, Uvira, Mbuji-Mayi, Butembo en Bujumbura) veel groter zijn dan verwacht indien enkel natuurlijke factoren in rekening worden gebracht. In steden zoals Bujumbura en Uvira bijvoorbeeld, begrenzen beide het riftescarpement en het Tanganyikameer de stedelijke expansie. De bevolking is daarom gedwongen zich te vestigen in gebieden die in toenemende mate ongeschikt zijn, resulterend in ontelbare voorbeelden van belangrijke wegen of woningen gebouwd op hellingen geaffecteerd door landverschuivingen of steenlawines. Dergelijke rampen - de realisatie van het risico - zijn het resultaat van de spatiale conjunctie van een hazard en kwetsbare aandelen (personen, bezittingen, verbindingslijnen, activiteiten) in een gegeven locatie en tijd. De kwetsbaarheid, die de vatbaarheid is van bedreigde elementen voor schade wanneer een specifieke hazard zich voordoet, wordt gecontroleerd door de blootstelling en weerstand van de bedreigde elementen. Een sleutelbijdrage van ons project is de ontwikkeling van een methodologie om de kwetsbaarheid ten opzichte van geohazards te benaderen binnen het studiegebied op regionale en lokale schaal, voor geselecteerde stedelijke sites, waarbij de vulnerabiliteitsevolutie doorheen de tijd in overweging wordt genomen. De geïdentificeerde factoren overwegend, stelt het project zich tot doel om het risico van multi-geohazards te bepalen in een regio die onderworpen is aan vele (mogelijk gecombineerde) jaarlijkse rampen, en die zou kunnen getroffen worden door een ramp met grote impact in de komende jaren. Meest bedreigend op regionale schaal zijn de seismische hazard en de uitbarsting van minstens één der twee actieve vulkanen van de Virunga. Mogelijke dodelijke gasuitbarstingen in bepaalde gebieden rond Goma, en het grote aantal gerapporteerde en mogelijk toekomstige massabewegingen, net zoals plaatsspecifieke seismische amplificatieëffecten, verhogen het lokale risico. Onze benadering zal de vorm aannemen van dynamische kaarten en databanken om het besluitvormingsproces te ondersteunen. Aangezien beide menselijke levens en specifieke ecosystemen bedreigd zijn, is het van primair belang om een comprehensieve methodologie uit te werken, om op een betrouwbare manier de multigeohazards in te schatten over zowel korte als lange termijn, en om het gerelateerde risico duidelijk af te lijnen en te karteren. Met deze instrumenten zullen zowel de lokale en regionale overheden, als de lokale en internationale aandeelhouders voordeel halen uit essentiële documenten om een meer efficiënt rampresponsmechanisme te ontwikkelen. De uitkomst van dit project zal ook bijdragen aan de verbetering van landplanning en de implementatie van ontwikkelinsprogramma's. De specifieke doelen van ons project zijn (1) om bij te dragen tot een betere inschatting van de onderzochte geohazards op regionale schaal, zoals een stedelijke context; (2) de globale kwetsbaarheid van de populaties inschatten voor deze geohazards, een studie nooit eerder uitgevoerd in deze regio, niettegenstaande er 3 miljoen personen wonen; (3) een risico-inschattingsmethodologie ontwikkelen, die een snelle bijgewerkte risicoportrettering in een specifiek gebied zal toelaten wanneer nodig; (4) een serie lokale en regionale risicokaarten afleveren die een groot aantal hazards en vulnerabiliteitsindicatoren zullen voorstellen, wat de besluitvorming moet ondersteunen; (5) tot slot het versterken van risicomanagementsprocessen via de communicatie van onze resultaten met bestaande gereedheids-en-mitigatie instituren, autoriteiten en andere belanghebbende organisaties. Om de vooropgestelde doelen te bereiken zal een innovatieve aanpak ontwikkeld worden, gebaseerd op de integratie van verscheidene methodologieën. Methodes uit de geologie, geofysica, geomorfologie, geografie en antropologie zullen gecombineerd worden om een realistisch beeld van het risico in het studiegebied te verkrijgen. De ontwikkelde methodologie op lokale schaal zal hazard-gerelateerde en vulnerabiliteitsfactoren, evenals risicoperceptieïndicatoren, combineren. Tot slot zal ons project de tijds- en plaatsdimensies integreren: zoals eerder aangehaald, zal de risicoschatting op regionale en lokale (stedelijke) schaal gedefinïeerd worden. Daarbovenop zal ons project een evoluerend overzicht van het risiconiveau aanreiken door de variaties van de geohazards, de kwetsbaarheidsfactoren en de omgangsmechanismen die de bevolking oprichtten om de geohazards tegemoet te treden, te overwegen. Organisaties: • Geografie
Onderzoekers: • Matthieu KERVYN DE MEERENDRE
GLAMUR.
KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • Afdeling Bio-economie
Onderzoekers: • Erik Mathijs
?Going soft?. Hoe levenstijlen, residentiële zelfselectie en subjectief welzijn de interactie tussen bebouwde omgeving en verplaatsingsgedrag beïnvloeden. Universiteit Gent Abstract: De meeste studies die de link tussen de bebouwde omgeving en verplaatsingsgedrag onderzoeken, gebruiken voornamelijk objectieve karakteristieken zoals densiteit, diversiteit en design. Recentelijk wordt echter meer aandacht besteed aan subjectieve aspecten, zoals attitudes en leefstijlen. Binnen dit project worden zowel objectieve als subjectieve elementen in beschouwing genomen om de link tussen de bebouwde omgeving, verplaatsingsgedrag en welzijn te bestuderen. Organisaties: • Vakgroep Geografie
Onderzoekers: • Frank Witlox • Veronique Van Acker
Het belang van piekdebieten en overstromingsvlakteprocessen voor de koolstofdynamiek van grote tropische rivieren. KU Leuven Abstract: Recent research has highlighted the importance of rivers within the global carbon cycle. Rivers not only transport considerable amounts of carbon to the ocean thereby connecting the terrestrial and oceanic componentof the carbon cycle. Rivers can also be looked as important reactors asa large fraction of the carbon that enters the fluvial system does not reach the ocean due to within-river mineralisation of floodplain deposition.Our understanding of the role of rivers in the carbon cycle is, however, still very limited. River systems have hitherto mainly been studied through longitudinal survey whereby differences in sediment/carbon concentrations from the headwaters to the mouth are used to make inferences about the dynamics of carbon within the river system. While it is certainly true that important insights can be gained from such surveys, they neglect two very important components of river systems. The first is that rivers show a very high temporal variability in discharge and that Organisaties: • Afdeling Geografie
Onderzoekers: • Gerard Govers • Gerda Neyens • Okke Batelaan • Steven Bouillon
Het opmaken van de quartairkaart van het kaartblad Aarschot Vrije Universiteit Brussel Abstract: De opdracht bestaat erin om een quartairgeologische kaart op te stellen van een welbepaald gebied in Vlaanderen dat overeenstemt met een topografisch kaartblad op schaal 1/50 000. De quartairkaart is van het type profieltypenkaart waarop naast de laterale variaties van de afzettingen eveneens de verticale opbouw van het Quartair wordt weergegeven. Door de verticale opbouw weer te geven, wordt een driedimensionaal beeld gevre erd. Om dit driedimensionaal beeld op een tweefimensionaal vlak mogelijk te maken, een kaart blijft een tweedimensionaal voorstelling, worden er een reeks van profieltypen ingevoerd die niets anders zijn dan een weergaven van de verschillende quartairgeologische sequenties aangetroffen in het karteringsgebied. Organisaties: • Geografie
Onderzoekers: • MARC VAN MOLLE
Het opmaken van de quartairkaart van het kaartblad Geraardbergen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De opdracht bestaat erin om een quartairgeologische kaart op te stellen van een welbepaald gebied in Vlaanderen dat overeenstemt met een topografisch kaartblad op schaal 1/50.000. De quartairkaart is van het type "profieltypekaart" waarop naast de laterale variaties van de afzettingen eveneens de vertikale opbouw van het quartair wordt weergegeven. Door de vertikale opbouw weer te geven wordt bijgevolg een driedimensionaal beeld gecreëerd. Om dit driedimensionaal beeld op een tweedimensionaal vlak mogelijk te maken, een kaart blijft een tweedimenionale voorstelling, worden er een reeks van profieltypes ingevoerd die niets anders zijn dan een weergave van de verschillende quartairgeologische sequenties die worden aangetroffen in het karteringsgebied. Organisaties: • Geografie
Onderzoekers: • MARC VAN MOLLE • FRIEDA BOGEMANS
Het uitvoeren van een historisch-strategische landschapsanalyse in het kader van het Europees project 'TransMusSites 14-45' Universiteit Gent Abstract: De globale doelstelling van de opdracht is het uitvoeren van een historisch-strategische landschapsanalyse in het kader van het project "TransMusSites 14-45". Uitganspunt hiervoor is "het landschap bewaren en begrijpbaar maken voor het grote publiek". In de voorziene geselecteerde gebieden ligt de focus op de sporen in het landschap die herinneren aan WOI, welke dienen geïnventariseerd te worden in functie van een valorisatie. De benadering vanuit de actuele landschapzorg kadert in de Europese Landschapsconventie, waarbij landschap beschouwd wordt als een gebied, zoals waargenomen door de mens, waarvan het karakter het resultaat is van de actie en interactie van natuurlijke en menselijke factoren. Hier bij wordt ook het dynamische aspect van landschap in beschouwing genomen. Het landschap in de regio's van West-Vlaanderen, Département du Pas-de-Calais, département du Nord wordt o.a. bepaald door de gebeurtenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarbij het landschap vaak beschreven wordt als de laatste materiële getuige van de Eerste Wereldoorlog. Organisaties:
• Vakgroep Geografie
Onderzoekers: • Veerle Van Eetvelde
Hoge resolutie Rb-Sr en Pb isotopengeochemie: Toepassingen in geologisch en archeometrisch onderzoek. Vrije Universiteit Brussel Abstract: --In 2005 wordt er via de "Impulsfinanciering zware apparatuur" van de Vlaamse Gemeenschap ter bevordering van de internationale wetenschappelijke competitiviteit van het onderzoek in Vlaanderen een multi-collector inductief gekoppeld plasma massaspectrometer (MC-ICPMS) voor interdisciplinair onderzoek toegekend aan de Universiteit Gent, de Vrije Universiteit Brussel en de K.U.Leuven. De locatie van het apparaat is te Gent. De huidige aanvraag richt zich op de ontwikkeling van Rb-Sr en Pb isotopenonderzoek met dit nieuw instrumentarium en de toepassing ervan in projecten van de verschillende deelnemende groepen uit de aardwetenschappen. De verschillende onderzoeksthema's zijn in belangrijke mate afhankelijk van dikwijls complexe analyses d.m.v. geavanceerde apparatuur. Gezien de relatief kleine schaal van de Vlaamse geologische onderzoeksgroepen is het van essentieel belang dat deze nauw samenwerken en dat informatie tussen de verschillende disciplines uitgewisseld wordt. De bepaling van de oorsprong van gesteenten gebeurt in belangrijke mate op basis van geochemische studies. De genese kan afgeleid worden op basis van de hoofd- en spoorelementensamenstelling en van de isotopensignatuur van mineralen en gesteenten. Oorspronkelijk gebeurde dit hoofdzakelijk o.b.v. totaalanalysen, doch de noodzaak van in situ analysen, waarbij individuele mineraalkorrels of zones in de mineralen gemeten worden, wordt nu algemeen aanvaard. Alhoewel o.b.v. van de hoofd- en spoorelementen reeds interessante conclusies kunnen getrokken worden i.v.m. de genese van mineralen en gesteenten zijn de isotoopsignatures essentieel om een gefundeerde uitspraak te doen over de vormingsomstandigheden. MC-ICPMS is een nieuwe en bijzonder krachtige techniek voor de bepaling van isotoopverhoudingen. In situ analysen zijn mogelijk wanneer een laser ablatie eenheid gekoppeld is aan de MC-ICPMS en voor de monsterintroductie zorgt. Het onderzoeksthema van de vakgroep Geologie aan de VUB is vooral gericht op paleomilieureconstructies aan de hand van isotopengeochemie (stabiele isotopen: Hellings et al., 2000, Felder et al., 2003, maar ook Sr en Pb isotopenverhoudingen: Verheyden et al., 2000, Lazareth et al., 2000). De VUB beschikt over vier stabiele isotopen massaspectrometers voor stabiele isotopen. Sr en Pb metingen moeten echter tot nu toe in het buitenland uitgevoerd worden. Organisaties: • Geologie
Onderzoekers: • Philippe CLAEYS
Hydrothermale systemen in impact-kraters: mogelijke bakermatten van het leven op aarde en op andere planeten Vrije Universiteit Brussel Abstract: Er is vandaag in de wetenschappelijke gemeenschap veel interesse voor interacties tussen organismen en de levenloze natuur met belangrijke implicaties voor de oorsprong van het leven en voor exobiologie, de mogelijkheid dat microbieel leven ook op andere planeten, zoals Mars, Europa of Titan, zou bestaan. Filogenetisch onderzoek toont aan dat een van de eerste vormen van leven waarschijnlijk thermofiele autotrofe organismen waren, zoals die vandaag in vulkanische hydrothermale omgevingen gevonden worden. Hydrothermale omgevingen bestaan ook in impakt-kraters, door de circulatie van water verwarmd bij de hete van de gesteenten gesmolten door de impakt. Zeer waarschijnlijk waren deze hydrothermale systemen gedurende korte tijd zeer actief De mogelijkhei d bestaat dat hydrothermale systeem van impakt-krater, ook een gunstige plaats is voor de ontwikkeling van microörganismen. Hydrothermal systemen van impact-kraters moeten ook ondergezocht worden op organische koolstof en fossiele sporen van microbiele activiteiten met de oog op de mogelijkheid dat ze de bakermat van het leven zouden geweest zijn. Als, bewijzen van microorganismen in de hydrothermale zone van krater-bekken op de aarde bestaan, worden dezelfde omgevingen op de planeet Mars zeer interesante doelen voor de sample return missions gepland door ESA en NASA in de nabije toekomst. Organisaties: • Isotopen Geologie en Evolutie van het Paleo-Milieu
Onderzoekers: • Philippe CLAEYS
Hyperspectrale karakterisatie van een (eco-)hydrologische processen in randstedelijke zones. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het objectief van dit onderzoek bestaat erin het potentieel van hyperspectrale data voor hydro-ecologisch onderzoek in suburbane zones en voor biomonitoring van stedelijke vijvers te onderzoeken, met de bedoeling processen van runoff, voorkomen van grondwaterafhankelijke ecosystemen, en afwisselingen tussen heldere en turbiede toestanden van vijvers in stedelijke gebieden beter te begrijpen. Methodologisch onderzoek op vlak van hyperspectrale beeldanalyse zal gekoppeld worden aan de ontwikkeling van nieuwe benaderingen voor gedistribueerde hydrologische modellering, optimaal gebruik makend van de informatie afgeleid uit hyperspectrale data. Het potentieel van hyperspectrale reflectantieanalyse voor het onderscheiden van diverse heldere en turbiede toestanden van vegetatie in stedelijke vijvers zal worden geanalyseerd door het koppelen van spectroscopische data aan metingen van vegetatieabundantie, fysische en chemische variabelen, ten behoeve van een verbeterde biomonitoring en herstel van stedelijke vijvers. Organisaties: • Cartografie en Geo-informatiekunde • Elektronica en Informatica • Biologie • Hydrologie en Waterbouwkunde • Geografie
Onderzoekers: • Luca DEMARCHI • HICHEM SAHLI • OKKE BATELAAN • FRANK CANTERS • LUDWIG TRIEST • Cheung Wai CHAN
Ice2sea: estimating the future contribution of continental ice to sea-level rise. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Ice2sea:estimating the future contribution of continental ice to sea-level rise. Organisaties: • Geografie
Onderzoekers: • PHILIPPE HUYBRECHTS
ICE AND CLIMATE Vrije Universiteit Brussel
Abstract: Matching onderzoeksgroep. Organisaties: • Geografie
Onderzoekers: • PHILIPPE HUYBRECHTS
Interacties tussen zeepiegelstijging, vegetatiesterfte, waterstroming en sedimentatie in schormoerassen: een experimentele studie. Universiteit Antwerpen Abstract: Schorren zijn kustmoerassen die momenteel worden bedreigd door de globale zeespiegelstijging, al hebben ze een zeker vermogen om zich hieraan aan te passen door sedimentatie. In verschillende schorrengebieden in de wereld is de sedimentatiesnelheid echter kleiner dan de snelheid van zeespiegelstijging, wat leidt tot toenemende overstroming van de schorren, bijgevolg een toenemende stress voor de schorrenvegetatie, wat uiteindelijk kan resulteren in grootschalige afsterfte van de vegetatie. In dit project onderzoeken we de impact van vegetatiesterfte op de getijdenstromingen en sedimentatiepatronen in een schorre, die op hun beurt bepalend zijn voor het (on)vermogen voor hervestiging van de vegetatie. De hypothese wordt onderzocht dat een kritisch kantelpunt bestaat, nl. dat er een kritisch niveau van vegetatiesterfte is waarbij stromings- en sedimentatiepatronen zo significant worden veranderd dat de condities voor hervestiging van de vegetatie slechter en slechter worden, mogelijks resulterend in het definitief verlies van de schorrenvegetatie. In dit project kwantificeren we de effecten van verschillende spatio-temporele patronen van vegetatiesterfte op de stromings- en sedimentatiesnelheden in een schorre. In het aangevraagde BOF/DOCPRO bonusproject wordt dit thema onderzocht op basis van veldexperimenten. Dit is complementair aan het oorspronkelijke BOF/DOCPRO project (waarvoor de doctoraatsbursaal een FWO beurs heeft verworven), waarbij dit thema wordt onderzocht op basis van teledetectie en hydrodynamische modellering. Het project zal resulteren in nieuwe kennis die kan bijdragen tot een betere voorspelling van de reactie van schorren op zeespiegelstijging. Organisaties: • Ecosysteembeheer
Onderzoekers: • Stijn Temmerman • Rebecca Van Coppenolle
Internationaal congres : the third international postgraduate paleo-environments symposium (Brussel, 14 tot 17 september 2004) Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dit symposium biedt aan postgraduaten uit alle richtingen de opportuniteit aan binnen quartaire wetenschappen hun werk met andere vakgenoten te bespreken in een rustige omgeving. Na 2 dagen van presentaties staat een uitstap gepland. Organisaties: • Wetenschappen van het Systeem Aarde • Isotopen Geologie en Evolutie van het Paleo-Milieu
Onderzoekers: • Philippe CLAEYS
Isotopengeologie Vrije Universiteit Brussel Abstract: Reconstructie van laatglaciale en holocene klimaatsveranderingen in de zuidelijke hemisfeer aan de hand van een merentransect doorheen Zuid Chili (CHILT) Organisaties: • Geologie
Onderzoekers: • EDWARD KEPPENS
IWT Opvangbeurs voor 12 maanden, Joke Belza. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Voorbereiding van IWT beurs aanvraag Organisaties: • Geologie
Onderzoekers: • Philippe CLAEYS