ONDERZOEK NAAR DE WERKWIJZE ROND DE VERKOOP VAN AANDELEN WAVIN D E ROL VAN DE PROVINCIE ALS PUBLIEKE AANDEELHOUDER
Utrecht, 14 februari 2007
Ruud Berndsen Niels Kastelein Michiel Kort Bart de Groot Sarah Rietman
33469
ONDERZOEK NAAR DE WERKWIJZE ROND DE VERKOOP VAN AANDELEN WAVIN D E ROL VAN DE PROVINCIE ALS PUBLIEKE AANDEELHOUDER
INHOUD 1.
INLEIDING .............................................................................................. 1 1.1 1.2 1.3 1.4
2.
2.2 2.3 2.4
B EOORDELINGSKADER ...................................................................... 24 G EBRUIKELIJKHEID .......................................................................... 25 P A SSENDHEID ................................................................................. 27 S AMENSPEL ..................................................................................... 30 D EMOCRATISCH GEHALTE ................................................................. 31
SAMENVATTING VAN CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ..................33 5.1 5.2 5.3
33469
P RIVAAT PERSPECTIEF ....................................................................... 15 P UBLIEK PERSPECTIEF ...................................................................... 20
CONCLUSIES ........................................................................................ 24 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
5.
E ERSTE FA SE : GESCHIEDENIS TOT AAN VERKOOP DOOR S HELL AAN CVC II ............................................................................................. 4 T WEEDE FASE : V ERKOOP S HELL TO T OPRICHTING WMO B EHEER ...........6 D ERDE FASE : VAN OPRICHTING WMO B EHEER TOT VERKOOP WAVIN ............................................................................................ 7 V IERDE FASE : VAN VERKOOP WAVIN AAN CVC IV TOT HEDEN ............ 14
BEVINDINGEN ....................................................................................... 15 3.1 3.2
4.
A ANLEIDING VOOR HET ONDERZOEK .................................................... 1 O NDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 1 U ITVOERING ..................................................................................... 2 LEESWIJZER ....................................................................................... 3
RECONSTRUCTIE ................................................................................... 4 2.1
3.
Blz.
C ONCLUSIES ....................................................................................33 A ANBEVELINGEN ...............................................................................35 E INDOORDEEL ................................................................................. 38
Bijlagen: 1.
Feitenoverzicht: −
Eerste fase: Geschiedenis tot aan verkoop Shell aan CVC II.
−
Tweede fase: Verkoop Shell tot oprichting WMO Beheer.
−
Derde fase: Van oprichting WMO Beheer tot Verkoop WAVIN.
−
Vierde fase: Na verkoop WAVIN aan CVC IV tot heden.
2.
Gesprekspartners.
3.
Overzicht aandeelhouders WMO Beheer.
4.
Begrippenlijst.
D ISCLAIMER Dit rapport is samengesteld door Berenschot B.V. in opdracht van de Commissie Beleidsevaluatie van Provinciale Staten van Overijssel. Het rapport is gebaseerd op feiten en opvattingen die door Berenschot op basis van vertrouwelijke gesprekken en (vertrouwelijk) beschikbaar gestelde documenten, zijn verzameld. Het rapport is binnen de daarvoor ter beschikking gestelde tijd met grote zorg opgesteld. Berenschot B.V. staat echter niet in voor de juistheid en volledigheid van de informatie zoals in dit rapport weergegeven en aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de inhoud, noch jegens de opdrachtgever noch jegens derden.
33469
1.
INLEIDING
1.1
A ANLEIDING VOOR HET ONDERZOEK
Provinciale Staten van Overijssel hebben in hun vergadering van 11 oktober 2006 de motie Jaegers c.s. aangenomen.
Provinciale Staten van Overijssel in vergadering bijeen d.d. 11 oktober 2006 besluiten: •
Tot een extern onderzoek naar de werkwijze bij de verkoop van de aandelen van WAVIN BV en dragen de griffie op hiertoe voorbereidingen te treffen.
•
Verwachten zo snel mogelijk, in ieder geval voor 1 februari, verslag van het onderzoek.
Aanleiding hiervoor was onder meer de berichtgeving in de media, waardoor bij Provinciale Staten twijfel is ontstaan over de gevolgde werkwijze bij de verkoop van de aandelen WAVIN BV. De Commissie Beleidsevaluatie van de provincie Overijssel is gevraagd dit externe onderzoek te begeleiden. Het hoofddoel van het onderzoek is als volgt: het in beeld brengen van de werkwijze bij de verkoop van de aandelen van WAVIN, teneinde bij toekomstige verkooptransacties van aandelen van bedrijven door de Provincie Overijssel, een goede besluitvormingsprocedure (en ook een goede prijs voor de aandelen) te waarborgen. Provinciale Staten willen, op basis van het onderzoek, komen tot een gedragslijn voor wat betreft de procedurele en inhoudelijke aspecten bij toekomstige, vergelijkbare verkooptransacties. Het besluitvormingsproces rond de verkoop van aandelen WAVIN zoals dat destijds is verlopen, geldt daarbij als voorbeeld. 1.2
O NDERZOEKSVRAGEN
Het in de vorige paragraaf geformuleerde hoofddoel van het onderzoek impliceert enerzijds terugkijken en anderzijds vooruitkijken. Ook hebben de onderzoeksvragen zowel procesmatige als inhoudelijke componenten. Dit in beschouwing nemend zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd voor dit onderzoek: 1.
Hoe kan het proces worden gereconstrueerd vanaf het provinciale besluit dat aandelen WAVIN BV door de provincie1 op een geschikt moment zouden worden afgestoten tot en met de verkoop van de aandelen?
In de reconstructie gaat het erom een goed beeld te krijgen van de cruciale momenten in het proces en de issues die gedurende het proces een rol speelden. Gezien de onderzoeksvraag is het niet nodig om tot in detail in te gaan op alle gebeurtenissen in het verlopen proces. Met name aangaande de waardebepaling is het niet de bedoeling om de gedane waarderingsonderzoeken over te doen, maar veel eerder om een oordeel te geven over de redelijkheid van het accepteren van het bod, gezien de omstandigheden en beschikbare informatie ten tijde van de verkoop (halverwege 2005). Het gaat dus om de beantwoording van
1
Met het noemen van de provincie bedoelen we in dit rapport het provinciebestuur.
de vraag of het provinciebestuur bij de verkoop van aandelen WAVIN, in alle redelijkheid op de juiste wijze tot haar besluit is gekomen.2 Er lijken geen uniform aanvaarde normen te bestaan voor een verkoopproces zoals dat bij WAVIN. Natuurlijk zijn er wettelijke normen op financieel en bestuurlijk gebied, maar deze zeggen weinig over de werkwijze bij het verkoopproces. Om tot een oordeel te komen zijn vier criteria ontworpen die hieronder in vier subvragen staan geformuleerd: •
Was de gevolgde procedure gebruikelijk?
•
Pasten de ondernomen stappen bij de situatie?
•
Verliep het samenspel tussen betrokken partijen naar tevredenheid?
•
Is de besluitvorming democratisch correct verlopen, afgezet tegen aanvaarde normen hiervoor?
2.
Hoe zou een procesontwerp voor toekomstige verkoopprocessen eruit kunnen zien?
Op basis van de conclusies van het onderzoek zullen aanbevelingen worden geformuleerd voor toekomstige verkoopprocessen. 1.3
U ITVOERING
Voor de uitvoering van het onderzoek was toegankelijkheid van dossiers van groot belang. Om gemakkelijk toegang te verkrijgen tot de diverse provinciale stukken is er een contactpersoon vanuit de ambtelijke organisatie aangesteld. Daarnaast hebben wij vertrouwelijk inzage gekregen in het volledige dossier van WMO Beheer3, zoals dat thans door de rechtsopvolger Wadinko wordt beheerd. Ook is ten behoeve van het onderzoek met een aantal betrokkenen van binnen en buiten de provincie gesproken. Een overzicht van de gesprekspartners is opgenomen in bijlage II. Deze gesprekken hebben in vertrouwelijke setting plaatsgevonden. Om de vertrouwelijkheid te waarborgen zijn er gespreksverslagen gemaakt voor intern gebruik in het team van adviseurs. Daar waar er behoefte bestond bij de gesprekspartners om hun eigen verslag in te zien, is dit ter commentaar voorgelegd. Om de vertrouwelijkheid van deze gesprekken te waarborgen zijn in het rapport geen direct naar personen herleidbare opmerkingen opgenomen.
Dit betekent dat wij geen onderzoek hebben uitgevoerd naar de waarde van de aandelen WAVIN. Ook hebben wij geen beoordeling uitgevoerd van de waarderingen die door betrokken adviseurs in het kader van het koop/verkoopproces zijn opgesteld.
2
Met het noemen van WMO Beheer bedoelen we in dit rapport de bestuurders van de vennootschap WMO Beheer (de directie en de RvC).
3
33469
2
Dit onderzoek is begeleid door de Commissie Beleidsevaluatie van Provinciale Staten van Overijssel, die als volgt is samengesteld: Voorzitter: de heer mr. dr. A.J.E. Havermans Lid: dhr. mr. C.J. Netjes Lid: dhr. drs. P.J. Schipper CMC Lid: dhr. drs. W.B.A. Jaegers Lid: dhr. J. Oldenburger Lid: dhr. G. van Dijk Ambtelijke ondersteuning: mevrouw drs. R. Wiggers en de heer J.J. Wezenberg 1.4
LEESWIJZER
Het rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 is een reconstructie van het proces rondom de aandelenverkoop Wavin opgenomen. In bijlage I is een reconstructie op hoofdlijnen opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat onze bevindingen, zowel vanuit privaat als vanuit publiek perspectief bezien. Hoofdstuk 4 bevat de conclusies en hoofdstuk 5 de aanbevelingen.
33469
3
2.
RECONSTRUCTIE
Op basis van de beschikbare documenten is een chronologisch overzicht van gebeurtenissen opgesteld die relevant zijn voor dit onderzoek (zie bijlage I). In dit hoofdstuk is dit overzicht uitgewerkt in een feitelijke reconstructie op hoofdlijnen. Voordat we dat doen maken we graag een aantal korte opmerkingen over het beschrijven van feiten in een reconstructie. Het reconstrueren van feiten is niet waardevrij. Niet alle feiten hebben evenveel invloed gehad en er is vanzelfsprekend een selectie geweest van feiten voordat ze een plek kregen in dit rapport met bijlage. In overleg met de commissie hebben we daarom om te beginnen de reconstructie opgedeeld in vier fasen. Die staan hieronder vermeld: 1.
Eerste fase: geschiedenis tot aan de verkoop van de aandelen WAVIN door Shell aan CVC II4.
2.
Tweede fase: van verkoop door Shell tot oprichting WMO Beheer.
3.
Derde fase: van oprichting WMO Beheer tot verkoop WAVIN aan CVC IV5.
4.
Vierde fase: na verkoop WMO Beheer aan CVC IV tot heden.
Voor deze fasen beschrijven wij de feiten die relevant zijn in het licht van de centrale onderzoeksvraag. Deze concentreert zich in de derde fase. De beschrijving van die fase is dan ook het meest gedetailleerd. Dit hoofdstuk en de bijlage zijn gebaseerd op zowel de schriftelijke stukken als de mondelinge bronnen die wij voor dit onderzoek hebben geraadpleegd. 2.1
E ERSTE FASE : GESCHIEDENIS TOT AAN VERKOOP DOOR S HELL AAN CVC II
WAVIN werd opgericht in 1955 in de tijd van de wederopbouw. Het bedrijf werd opgericht door de toenmalige directeur van WMO die, vanwege de hoge kosten van lekkage van gietijzeren waterleidingbuizen, creatieve en innovatieve oplossingen probeerde te bedenken. WAVIN start daarom als eerste bedrijf met de productie van kunststof drinkwaterbuizen en dat blijkt een gat in de markt. Uiteindelijk geeft de minister van Economische Zaken aan dat een nutsbedrijf niet tevens een concurrerende speler kan zijn op de markt van de buismaterialen en daarom gaat WAVIN losgekoppeld van WMO verder, met WMO als aandeelhouder. In 1962 neemt Shell de helft van de aandelen over.
4
CVC II is fonds nummer 2 van CVC Capital Partners.
5
CVC IV is fonds nummer 4 van CVC Capital Partners.
33469
4
WMO 50%
Shell 50%
WAVIN
De situatie was vanaf 1962 dan ook zoals hiervoor beschreven. Hierin hebben zowel WMO als Shell 50% van de aandelen in WAVIN in handen. Deze situatie blijft, voor zover wij kunnen overzien, stabiel tot eind jaren ’90. In die periode zien we zowel aan de zijde van Shell als die van de provincie nadere overwegingen over hun participatie in WAVIN ontstaan.
Intenties tot verkoop In 1998 ontwikkelt Shell een voorstel om WAVIN als geheel te verkopen en vindt daarvoor op enig moment een geïnteresseerde partij. WMO is op dat moment niet actief betrokken bij het opstellen van dit voorstel en wordt hiermee geconfronteerd. De publieke aandeelhouders achten de geboden prijs te laag. Doordat de aandeelhouders middels de aandeelhoudersovereenkomst aan elkaar zijn verbonden (vanwege zogenaamde ‘Right of first refusal’ en ‘Right to tag along’6), blijkt het voor Shell moeilijk om WMO onder druk te zetten. Shell overweegt nog om eerst de volledige eigenaar van WAVIN te worden en vervolgens alle aandelen te verkopen. Dit voorstel wordt binnen Shell echter niet goedgekeurd. Hierna komt CVC II als koper van het deel van Shell in beeld. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van WMO van 20 mei 1998 geven de aandeelhouders instemming aan het voorstel van de directie en de raad van commissarissen (RvC) om afspraken te maken met een nieuwe partner in WAVIN. Er vond overleg plaats met Shell over de criteria waaraan een nieuwe partner zou moeten voldoen. Ook zijn er gesprekken gevoerd met potentiële partners. WMO heeft tijdens deze gesprekken rekening gehouden met de volgende criteria: •
De zelfstandigheid en continuïteit van WAVIN.
•
De continuïteit van de werkgelegenheid in Overijssel.
•
Het behoud van het hoofdkantoor van WAVIN in Overijssel.
•
Een jaarlijkse dividendstroom voor WMO uit WAVIN.
•
De keuzevrijheid voor WMO bij een mogelijke verkoop op termijn.
“Right of First Refusal” (ROFR) is het recht om een bod op een aandeel te doen, nadat biedingen van anderen in beschouwing zijn genomen. Dus als iemand € 1.000,-- biedt en jij hebt een ROFR dan moet het bod jou bekend worden gemaakt en kun jij kopen voor € 1001,--.
6
“Right to Tag Along” wil zeggen dat als een aandeelhouder wil verkopen, de andere aandeelhouders het recht hebben om aan deze transactie mee te doen.
33469
5
Mede op basis van deze criteria bleek CVC een geschikte partner voor WMO. Gedeputeerde Staten besluiten in hun vergadering d.d. 8 december 1998 in te stemmen met de verkoop van de Shell-aandelen aan CVC. De uiteindelijke overdracht van de aandelen WAVIN van Shell aan CVC vindt op 1 maart 1999 plaats. Nadere overweging om te kiezen voor CVC II – en niet voor een branchegenoot van WAVIN – is dat WAVIN op deze manier zelfstandig kan blijven en kan groeien. CVC is, net als Shell voorheen, als aandeelhouder volstrekt gelijkwaardig aan WMO. Wel spreekt CVC met WMO af dat op termijn (van 4 tot 7 jaar7) verkoop van WAVIN mogelijk moet zijn.
Overwegingen van publieke zijde Op 3 december 1998 voert de provincie overleg met WMO over de ontwikkelstrategie van het aandeelhoudersschap van de provincie. Vanwege veranderingen in wet- en regelgeving over zeggenschap in bedrijven ontstaat de noodzaak om een grotere afstand tussen de overheidsaandeelhouders en betrokken bedrijven te creëren. Rolconflicten voor bijvoorbeeld gedeputeerden die zowel bestuurder aan de ene kant als commissaris in een marktgericht bedrijf zijn, dienen te worden voorkomen. Gedeputeerde Staten- en Provinciale Staten-leden van die raden zouden daarom vervangen moeten worden door professionele deskundigen. Verder wordt vastgesteld dat er geen reden is om de participatie van WMO in WAVIN en Wadinko te beëindigen. 2.2
T WEEDE FASE : V ERKOOP S HELL TOT OPRICHTING WMO B EHEER
Vanaf 1999 nemen CVC II en WMO Beheer beide deel in WAVIN voor 45,75%. Daarnaast beschikt het management van WAVIN over 8,5% van de aandelen. Deze aandelen, verenigd in de Stichting Management Participatie8, vertegenwoordigen geen zeggenschap. Om ook op dit gebied de gelijkwaardigheid volledig te laten zijn, wijst CVC II twee bestuursleden van deze stichting aan, net als WMO.
7
Zo blijkt uit de presentatie gehouden tijdens de AvA van 20 mei 2005.
8
De participatie door het management van WAVIN is ondergebracht in de Stichting Management Participatie. De stichting heeft geen zeggenschap.
33469
6
Eind 1999 en in de eerste helft van 2000 vinden er enkele externe ontwikkelingen plaats die het aandeelhouderschap van de provincie in WMO beïnvloeden. Allereerst brengt de minister van VROM op 11 november 1999 via een brief de provincie op de hoogte van het kabinetsstandpunt betreffende het overheidseigendom van waterleidingbedrijven. Dit standpunt luidt dat het kabinet vasthoudt aan het waarborgen van het overheidseigendom van waterleidingbedrijven waarbij de infrastructuur en de voorziening in één hand dienen te blijven. Enige maanden later, in maart 2000, informeert de directie van WMO haar aandeelhouders over de start van een onderzoek naar een fusie tussen WMO en Waterbedrijf Gelderland. In februari is op initiatief van de provincie Gelderland dit fusieproces opgeschort om te laten onderzoeken of NUON ook bij het nieuwe bedrijf betrokken zou kunnen worden.
Nadere overwegingen van de provincie In juli van 2000 dienen Gedeputeerde Staten een strategienota met betrekking tot aandeelhouderschappen en deelnemingen in bij Provinciale Staten. Deze worden behandeld op 19 september 2000 en PS besluiten dat belangen van WMO in WAVIN en Wadinko geen kerntaak van de provincie zijn. Deze belangen kunnen op een geschikt moment worden afgestoten.9 Op 17 mei 2002 krijgt vervolgens het opgaan van WMO in het nieuwe fusiebedrijf Vitens zijn beslag. WAVIN en Wadinko gaan niet mee in deze fusie en worden afgesplitst en in WMO Beheer ondergebracht. 2.3
D ERDE FASE : VAN OPRICHTING WMO B EHEER TOT VERKOOP WAVIN
In WMO Beheer is de provincie grootaandeelhouder met 25 procent en de verschillende gemeenten voor het overige deel. Het gaat om veel Overijsselse gemeenten en om Meppel, de Gemeente Noord-Oost-polder, Urk en Westerveld. Hieronder is dit schematisch weergegeven.
Besluit 23-I door Provinciale Staten van Overijssel, gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten van 4 juli 2000, kenmerk EMT/2000/1761.
9
33469
7
WMO Beheer neemt de aandelen WAVIN van WMO over. Na de afsplitsing van WAVIN en Wadinko van WMO participeert WMO Beheer voor 45,75% in WAVIN. Deze situatie is hieronder weergegeven.
Gelijkgerichte belangen Met de oprichting van WMO Beheer en het aanstellen van deze partij als beheerder van de aandelen WAVIN van de publieke aandeelhouders, raakt WAVIN meer in de belangstelling van de aandeelhouders. WAVIN is het meest zichtbare deel van de aandeelhouderschappen van WMO Beheer. In september 2002 organiseert WMO Beheer een workshop voor haar aandeelhouders. De conclusie van die bijeenkomst is dat WMO Beheer binnen een periode van ongeveer 5 jaar een ‘exit’ uit WAVIN serieus dient te overwegen. Hiermee wordt het eerder genomen besluit uit 2000 herbevestigd. Daarbij staat de financiële opbrengst voor de aandeelhouders voorop. Daarnaast gelden andere doelstellingen, zoals het behouden van WAVIN voor Overijssel, de versterking van werkgelegenheid en de regionale uitstraling. Vanaf dit moment hebben WMO Beheer en CVC II een gelijkgericht belang tot verkoop van WAVIN. Beide zijn immers van zins om op termijn te vervreemden en willen de opbrengst van de verkoop zo hoog mogelijk maken.
De relatie tussen WMO Beheer en de provincie Al eerder (zie fase 1) was binnen de provincie bepaald dat Provinciale Staten- en Gedeputeerde Staten-leden bij voorkeur geen lid meer zouden zijn van de raad van commissarissen van bedrijven waarin de provincie deelneemt. In 2002 is besloten deze rollen expliciet te scheiden (29 oktober 2002). Wanneer in april 2003 het nieuwe college van Gedeputeerde Staten aantreedt, kan de zittende commissaris aanblijven als commissaris namens de provincie, omdat deze geen gedeputeerde meer is. Geruime tijd is één ambtenaar verantwoordelijk geweest voor het dossier WAVIN en trad intern en extern op als eerste aanspreekpunt. Tussen de verantwoordelijke gedeputeerde en de commissaris namens de provincie vindt vanaf dat moment periodiek overleg plaats, twee maal per jaar en daarnaast wanneer commissaris of provincie daar aanleiding toe zag. In ieder geval werd er voor iedere aandeelhoudersvergadering met elkaar gesproken. Voor deze overleggen werd een beperkte agenda opgesteld en er vond geen verslaglegging plaats. In deze overleggen werd met name de financiële situatie van WMO Beheer, en daarmee van WAVIN en Wadinko, besproken. De exit uit WAVIN is op geen moment voor mei 2005 concreet aan de orde geweest.
33469
8
Om de relatie tussen commissaris en provincie vorm te geven is een protocol opgesteld dat beperkt van omvang was. In dit protocol zijn geregeld: de eerder genoemde overlegfrequentie, de relatie tussen commissaris en Gedeputeerde Staten (de commissaris verschaft inlichtingen aan Gedeputeerde Staten en neemt kennis van door hen verstrekte informatie met behoud van eigen wettelijke verantwoordelijkheid), dat de commissaris geen andere functies bij de private rechtspersoon kan vervullen zonder voorafgaande toestemming van Gedeputeerde Staten, de informatieplicht van de commissaris om de provincie te informeren over de aanvaarding van functies bij andere private rechtspersonen en de vergoeding die vanuit de provincie beschikbaar wordt gesteld (reis- en verblijfkosten conform reisregeling Overijssel).
Het verkoopproces krijgt vorm CVC II en WMO Beheer zijn vanaf 2002 gericht op vervreemding van de aandelen WAVIN. In 2004 wordt door WAVIN getracht het Britse bedrijf Hepworth10 aan te kopen. Dit paste bij de groeistrategie die WAVIN had. De goedkeuring van die aankoop door de RvC van WAVIN vormt in de zomer van 2004 aanleiding om de verkoop van WAVIN zelf nu concreet aan de orde te stellen. Daartoe neemt WMO Beheer een gerenommeerde adviseur in de arm. In september 2004 wordt vervolgens een stuurgroep ingesteld met als leden de voorzitter van de RvC van WAVIN, de bestuursvoorzitter WAVIN, een partner van CVC en de algemeen directeur van WMO Beheer. Daarnaast wordt een werkgroep met mensen van CVC, de financieel directeur van WMO Beheer en de adviseur van WMO Beheer ingesteld. Nadat deze groep eenmaal bij elkaar is geweest wordt besloten dat deze weinig meerwaarde zal hebben in het proces en komt niet meer bij elkaar. Al in een vroege fase van het verkoopproces spreken beide aandeelhouders af dat vertrouwelijkheid voorop staat. De waarde van het bedrijf kon in het geding komen als informatie op straat zou komen te liggen. Dit zou ook publieke aandeelhouders in WMO Beheer kunnen verleiden om de druk op verkoop te vergroten. Commissarissen en directie van WMO Beheer acteerden daarom in onderlinge vertrouwelijkheid. In de tweede helft van 2004 vindt een toenaderingspoging plaats van een potentieel geïnteresseerde koper voor WAVIN. Tot onderhandelingen over een bod heeft dit echter niet geleid. De RvC van WMO Beheer wordt hier mondeling over geïnformeerd.
Einde aan de gelijkgerichte belangen CVC opereerde vanaf 1999 met Fonds II in WAVIN. Dergelijke fondsen kennen veelal een beleggingshorizon van ongeveer vijf jaar. Eind 2004 opent CVC dan Fonds IV, waarmee nieuwe investeringen gedaan kunnen worden. Dit fonds wordt door CVC gebruikt om in maart 2005 een bod van uit te brengen op het gehele belang in WAVIN van zowel CVC II als WMO Beheer. Dit bod wordt aangekondigd in een gesprek dat CVC en WMO Beheer voeren op 10 maart 2005. Voor dit gesprek is eind februari een uitnodiging verstuurd. Dat is dus het moment
10 Hepworth is een bedrijf in het Verenigd Koninkrijk en marktleider op het gebied van kunststof buizen.
33469
9
waarop WMO Beheer op de hoogte raakt van het voornemen van CVC om WAVIN te kopen. Tot dan toe zijn de belangen gelijkgericht op verkoop, nu krijgt CVC een nieuwe positie als koper. Bij het gesprek op 10 maart wordt van de zijde van WMO Beheer een aantal mogelijke verkoopopties op tafel gelegd. Dit gebeurt door de adviseur van WMO Beheer. Het gesprek wordt afgesloten met een aankondiging van het bod van CVC IV. Eind maart wordt het eerste formele bod ontvangen. WMO Beheer besluit dit bod in beraad te nemen en Lehman Brothers11 een waardeonderzoek te laten doen. In april 2005 wordt dit waardeonderzoek afgerond, waarop WMO Beheer een hoger bod vraagt. CVC verhoogt daarop het bod. Vervolgens vinden onderhandelingen plaats over garanties en een ‘antiembarrassment-clause’12. WMO Beheer weigert garanties en vraagt weer prijsverhoging. Eind april wordt dan een principeakkoord bereikt. De verkoop wordt geagendeerd voor de eerstvolgende Algemene vergadering van Aandeelhouders (AvA).
Het proces wordt publiek zichtbaar Op 3 mei 2005 worden de uitnodigingen verstuurd voor de AvA van WMO Beheer die op 20 mei zal plaatsvinden. Een paar dagen daarvoor is de gedeputeerde telefonisch op de hoogte gesteld door de provinciale commissaris met de mededeling dat er op de eerstvolgende AvA belangrijke zaken ten aanzien van WAVIN zouden worden besproken. Door de agenda van deze AvA raken Gedeputeerde Staten en de andere aandeelhouders op de hoogte van het concrete voornemen tot verkoop van aandelen WAVIN. In deze AvA wordt nog niet om een definitief oordeel gevraagd, maar de vergadering zou gezien moeten worden als een algemene peiling van de meningen van de aandeelhouders over het resultaat tot dan toe en de voorgestelde procedure. Vanuit de gemeentelijke aandeelhouders komt de vraag om het alternatief, ‘niet verkopen’, verder uit te werken en daarbij de exit-keuze duidelijk te motiveren. De directie van WMO Beheer geeft aan dat de middelen van de publieke aandeelhouders om WAVIN verder te laten groeien onvoldoende zullen zijn en dat daarom het alternatief ‘niet verkopen’ niet verstandig lijkt. Tevens wordt aangegeven dat op basis van de door CVC uitgesproken voornemens het niet waarschijnlijk is dat de aandelen op korte termijn zullen worden doorverkocht en dat dit punt dan ook nauwelijks van invloed is geweest op de prijs. Verder meldt de aanwezige gedeputeerde dat de gegevens over de processen van waardebepaling, nu ook met staten- en raadsleden moeten worden teruggekoppeld. Daarbij mag volgens deze gedeputeerde de tijdsspanne waarbinnen de besluitvorming vervolgens dient plaats te vinden, geen problemen opleveren. De gedeputeerde vraagt daarom of vertegenwoordigers van WMO Beheer in een voorlichtingsbijeenkomst aan staten- en raadsleden tekst en uitleg kunnen geven bij het voorstel. De AvA concludeert dat WMO Beheer verder
Lehman Brothers is een vooraanstaande investeringsbank en begeleidt bedrijven op het gebied van kapitaalmarkttransacties. 11
12 Bij effectuering van een dergelijke clausule zouden de aandeelhouders van WMO Beheer bij verkoop binnen de in de clausule gestelde termijn alsnog een deel van de extra opbrengsten verkrijgen. Dit wordt ook wel anti-speculatiebeding genoemd.
33469
10
kan gaan met het verkoopproces, maar dat het voor belangstellende staten- en raadsleden een voorlichtingsbijeenkomst zal organiseren. Op 25 mei 2005 wordt de Commissie Economie en Bestuur van de Provinciale Staten geïnformeerd over de AvA van 20 mei en meer specifiek het bod dat is ontvangen op de aandelen van WAVIN. De commissie verzoekt Gedeputeerde Staten om een historisch dossier samen te stellen, opdat Provinciale Staten zich goed kunnen inlezen. Gedeputeerde Staten zeggen dit toe. Op 7 juni sturen Gedeputeerde Staten vervolgens een brief met informatie richting Provinciale Staten. Dit gebeurt in het kader van de actieve informatieplicht van Gedeputeerde Staten. Ten aanzien van de extra AvA van 8 juli wordt Provinciale Staten gevraagd wensen en bedenkingen kenbaar te maken. De Commissie Economie en Bestuur krijgt achtergrondinformatie in de vorm van jaarstukken van WAVIN, specifieke achtergrondinformatie over WMO Beheer en het besluit uit 2000 om op termijn tot vervreemding over te gaan. Op 15 juni 2005 vindt de voorlichtingsbijeenkomst plaats waar tijdens de AvA van WMO Beheer om is gevraagd. Hierbij zijn aandeelhouders uitgenodigd, en vanuit Provinciale Staten zijn ook enkele leden aanwezig. Deze informatiebijeenkomst heeft volgens betrokkenen in een goede sfeer plaatsgevonden en de gevraagde informatie wordt verkregen. Intussen heeft de provincie op 7 juni opdracht verleend aan Deloitte om een review te doen op de voorgestelde deal. De aanleiding voor deze review lijkt niet gebaseerd op specifieke zorgen van de provincie, maar op de gedachte dat het goed is om je in een dergelijke situatie goed op de hoogte te stellen en te laten adviseren. Overigens vindt de opdrachtverlening plaats, zonder dat daar met WMO Beheer over wordt overlegd. Op 20 juni volgt de uitnodiging voor de AvA van 8 juli. Daar staat het besluit tot verkoop op de agenda.
Op weg naar besluitvorming De werkzaamheden van Deloitte leveren voorafgaand aan de AvA onenigheid met WMO Beheer en op sommige momenten enige wrevel op. Bij WMO Beheer is dit in het begin de unilaterale opdrachtverlening, maar later ook de inhoud van het rapport. Op 30 juni verzendt WMO Beheer een reactie op het conceptrapport van Deloitte aan Gedeputeerde Staten waarin ze afstand neemt van het rapport. Met name het noemen van de optie van doorgaan in de bestaande situatie (de bijtekenoptie) vatte WMO Beheer slecht op. Deloitte focuste zich volgens WMO Beheer te veel op het missen van WAVIN als geldstroom en bijvoorbeeld te weinig op de financiële en juridische risico’s die verbonden zijn aan het doorgaan. Ook het wat te laat aanleveren van een conceptrapportage, waardoor WMO Beheer minder tijd heeft om te reageren, draagt niet bij aan de goede verhoudingen. Vervolgens stellen Gedeputeerde Staten op 4 juli schriftelijk aanvullende vragen aan WMO Beheer die dezelfde dag door de voorzitter van de raad van commissarissen worden beantwoord. Er wordt gevraagd waarom er in de conceptverkoopovereenkomst geen antispeculatiebeding is opgenomen. Na de onderhandelingen is het bod van CVC verhoogd en vond de RvC het beding niet meer nodig. Verder wordt gevraagd waarom geen schriftelijke toezegging is gedaan over het behoud van werkgelegenheid en de locatie van het hoofdkantoor. De RvC stelt dat CVC schriftelijk heeft bevestigd dat zij geen voor Overijssel nadelige plannen heeft met betrekking tot werkgelegenheid en hoofdkantoor. Daarnaast wordt aangegeven dat dergelijke afspraken eigenlijk geen stand houden en dat, al worden hier afspra-
33469
11
ken over gemaakt, dit slechts voor een zeer beperkt aantal jaren geldt. WMO Beheer denkt dat de werkgelegenheid in Overijssel niet in het geding is. Tot slot wordt om informatie gevraagd over de vormgeving en de afspraken met het management van WAVIN in de transactie. WMO Beheer geeft aan dat de verkooptransactie van CVC II en WMO Beheer ook geldt voor de Stichting Management Participatie en dus dat het management op dezelfde wijze deelt in de in 1999 beoogde waardestijging van WAVIN. Verder zal de nieuwe eigenaar vanzelfsprekend afspraken maken met het management over deelneming in het aandelenkapitaal van het nieuwe investeringsvehikel. Het zittende management blijft aan en investeert opnieuw. Dit laatste is bij beleggingsfondsen een normale gang van zaken. We constateren dat er in deze periode door WMO Beheer gehandeld werd vanuit het perspectief van een definitief voorstel voor de deal met CVC. Daarop kon in beginsel niet meer geamendeerd worden. Aanvullende vragen, bijvoorbeeld van de provincie, zijn dan ook wel beantwoord, maar konden niet meer worden vertaald in nieuwe onderhandelingen met CVC. In deze periode, begin juli, laat de verantwoordelijk gedeputeerde zich vervangen door een andere gedeputeerde. De verantwoordelijk gedeputeerde is namelijk tijdens de aangekondigde AvA op 8 juli op vakantie. Op 5 juli vindt vervolgens een Gedeputeerde Staten vergadering plaats waarin door Gedeputeerde Staten besloten wordt om tijdens de AvA in te stemmen met de voorgestelde verkoop van WAVIN door WMO Beheer. Verder wordt ingestemd met een mondelinge presentatie van het collegestandpunt en de daarachter liggende motieven door de gedeputeerde in de vergadering van de Commissie voor Economie en Bestuur die op 6 juli over de verkoop zal discussiëren. Op die dag, 6 juli, verschijnt ook de definitieve rapportage van Deloitte. Een vorige conceptversie, van 4 juli, is nog aangepast. Belangrijkste conclusies van Deloitte blijken de volgende: •
De optie voor een periode bijtekenen (met CVC II of IV doorgaan) is niet voldoende onderzocht.
•
Een anti-speculatiebeding en werkgelegenheidsgaranties lijken relevant. Deze hoeven weinig te kosten.
•
Er is geen kennis over de condities van (ver)koop van aandelen door het management.
•
De positie van Wadinko dient te worden geborgd.
De Commissie Economie en Bestuur kan op 6 juli ‘wensen en bedenkingen’ uiten. Deze vergadering zou aanvankelijk op 22 juni plaatsvinden, maar is wegens het nog niet beschikbaar zijn van stukken (zoals het rapport van Deloitte) uitgesteld. Bij de start van de vergadering op 6 juli wordt stilgestaan bij het feit dat geen stukken beschikbaar zijn (dit geldt tevens voor het rapport van Deloitte) voor het agendapunt exit proces WAVIN. De commissie meent dat in eerste instantie kan worden volstaan met een presentatie. In de vergadering komen verschillende wensen en bedenkingen naar voren, zowel aangaande het proces als de inhoud. Uiteindelijk stemt de commissie echter in meerderheid in met de verkoop van WAVIN. Ook vindt op 6 juli een informele bijeenkomst met de overige aandeelhouders van WMO Beheer plaats, waarin onder meer de conclusies van Deloitte en de voorbereiding van de AvA van 8 juli aan de orde zijn geweest.
33469
12
Op 8 juli 2005 vindt dan de definitieve besluitvorming over het exit voorstel plaats in de bijzondere AvA van WMO Beheer.
33469
13
2.4
V IERDE FASE : VAN VERKOOP WAVIN AAN CVC IV TOT HEDEN
In de figuur hierboven zijn de partijen weergegeven die na de verkoop van de aandelen van WMO Beheer en CVC II aandeelhouder in WAVIN waren. Deze aandelen verhouding gold tot aan de beursgang waartoe in de zomer van 2006 is besloten. De beursgang leidt tot minder geplaatste aandelen dan verwacht. Direct na de beursgang is nog iets meer dan de helft van de aandelen in bezit van de drie verkopende partijen. Een deel van de opbrengst wordt gebruikt om schulden van WAVIN af te lossen. In het hiernavolgende hoofdstuk beschrijven we meer details van de deal. Relevant is hier nog te melden dat in de vergadering van de Commissie Economie en Bestuur van 14 september 2005 wordt opgemerkt dat de toezegging van Gedeputeerde Staten om de onderliggende documenten inzake het exit proces WAVIN toe te zenden nog niet is nagekomen. Gedeputeerde Staten geven aan dat dat zo snel mogelijk zal gebeuren. In de vergadering van 9 november 2005 wordt de leden van de commissie een brief van de PvdA-fractie overhandigd over de toezending van de stukken. Op 22 november zenden Gedeputeerde Staten een brief met het onderwerp ‘verzoek om informatie betreffende verkoop aandelen WAVIN’.
33469
14
3.
BEVINDINGEN
In dit hoofdstuk beschrijven we de bevindingen die blijken uit de reconstructie in het voorgaande hoofdstuk. Deze bevindingen zijn de zaken die ons opvallen op basis van onze kennis van en ervaring met de publieke en de private kant van het deelnemen in bedrijven. De bevindingen presenteren we vanuit twee perspectieven. Om te beginnen het private perspectief en vervolgens het publieke perspectief. Deze beschrijving geeft meer kleur aan het geheel en vormt de ondergrond voor de conclusies die wij in hoofdstuk 4 zullen trekken op basis van de opgestelde criteria. 3.1
P RIVAAT PERSPECTIEF
Vanuit een privaat perspectief is het van belang om te kijken naar de belangrijkste kenmerken van de transactie en het proces hieromheen. Op basis van uitgebreide ervaring in andere cases noemen wij hier de opvallende zaken en lichten deze toe. 3.1.1 Samenvatting van de transacties 1.
De transactie in 1999: a. Shell en WMO waren aandeelhouder. b. Shell wilde haar deel verkopen en zette het proces in gang. c. CVC II neemt een belang van 45,75%, WMO een belang van 45,75% en het management van WAVIN 8,5%. d. Het management neemt deel via een stichting, waardoor hun aandelen geen stemrecht hebben. Het stemrecht is evenredig verdeeld tussen WMO en CVC, doordat zij beide in het bestuur van de stichting twee bestuurders aanstellen. e. CVC heeft een horizon van 3 tot 5 jaar.
2.
De transactie in 2005: a. CVC II wil WAVIN verkopen, en zet het proces in gang. b. CVC IV wordt uiteindelijk koper (80%), samen met Alpinvest (10%) en Stichting Management Participatie (10%). c. De prijs voor de gewone aandelen (100%) bedraagt € 606 miljoen13 (zo blijkt uit openbare informatie). d. WMO Beheer hoeft bij de transactie geen garanties te geven. e. De transactie wordt stevig gefinancierd met vreemd vermogen.
Volgens enkelen zou in dit bedrag een “control premie” zijn verwerkt. Dat is een vergoeding voor het feit dat de aandeelhouders alle aandelen gezamenlijk verkopen en niet in pakketten, op verschillende momenten.
13
33469
15
3.
De beursgang in 2006: a. De aandeelhouders besluiten een beursgang te organiseren. b. Minder aandelen dan verwacht geplaatst; 37 miljoen stuks ad € 11,-. c. De waarde van de gewone aandelen (100%) is dan circa € 850 miljoen (zo blijkt uit openbare informatie). d. Na beursgang heeft CVC een belang van circa 41%, Alpinvest circa 4,5% en het management circa 6,5%. e. Circa € 150 miljoen komt via de aandelenemissie in de kas van WAVIN, voor de aflossing van schulden (zo blijkt uit openbare informatie).
3.1.2 Het proces naar de verkoop
Haalbaarheidsstudie en alternatieven Na de transactie in 1999 waren de verhoudingen en de zeggenschap tussen WMO en CVC in balans. CVC heeft zich steeds zorgen gemaakt over de vraag of de overheid wel bereid zou zijn haar belang in WAVIN te verkopen. In 2002 werd herbevestigd dat de overheid daartoe bereid was als de tijd rijp en de omstandigheden goed waren. Na de overname van Hepworth in 2004 komen de gesprekken concreet op gang. Er wordt hiertoe een stuurgroep en werkgroep ingesteld. Deze stuur- en werkgroep zijn verder niet actief geweest. WMO Beheer laat zich vanaf dan adviseren door een specialist (op persoonlijke titel) met een grote reputatie in de markt. Het is gebruikelijk dat ruim voordat een onderneming daadwerkelijk aan een partij te koop wordt aangeboden eerst een duidelijke analyse van de haalbaarheid en de alternatieven wordt uitgevoerd. Op dat moment zijn de belangen van alle aandeelhouders dezelfde. In het geval van WAVIN is deze analyse parallel aan de feitelijke gebeurtenissen geschied. Echter op het moment dat WMO Beheer de alternatieven presenteert op 10 maart 2005 is er al een vergaand gesprek gaande met CVC IV. Het ingezette proces werd ingehaald door de tijd, wat kan gebeuren. De belangen zijn dan echter niet meer hetzelfde.
De alternatieven werden overwogen Op 10 maart 2005 wordt tussen WMO Beheer, ondersteund door haar adviseur, en CVC een gesprek gevoerd over de verkoop van WAVIN. Daar worden de volgende alternatieven besproken: 1.
Verkoop aan een derde strategische of financiële partij.
2.
Overdracht aan CVC IV.
3.
Nuloptie.
4.
Herfinancieren.
5.
Gedogen. Alleen het deel van CVC II overdragen aan CVC IV, zonder aan financiering mee te werken.
6.
Meedoen. Met CVC IV opnieuw een termijn meedoen.
33469
16
Opties 4, 5 en 6 vielen snel af vanwege de discussie over het feit of overheden dit niet meer wilden/mochten (op grond van de wet Financiering Decentrale Overheden (FIDO)) en door de tijdsdruk. Opties 1, 2 en 3 staan dan open. Het bijzondere aan deze hele transactie is de rol die CVC heeft gespeeld. Vanaf het moment dat CVC ook als koper optreedt, zijn de belangen tussen CVC en WMO Beheer niet meer gelijk. Het is niet gebruikelijk dat een investeringsfonds op deze wijze opnieuw instapt. Wel is het zo dat, naar verluidt, andere beleggers hebben geparticipeerd in CVC II en CVC IV. De indruk is dat CVC steeds heeft getracht het “spel” open en eerlijk te spelen. CVC is relatief voorspelbaar omdat zij primair een financieel belang heeft. De onafhankelijkheid die werd gepredikt tijdens het proces is niet door de medeaandeelhouder getoetst. CVC kan zich in onze opvatting echter geen enkele schijn van gebrek aan integriteit veroorloven, aangezien zij één van de sterkste private equity14 partijen in de wereld is. De introductie van Alpinvest in de transactie zal bovendien een stuk objectivering hebben bewerkstelligd. De inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten zorgden er eveneens voor dat WMO Beheer en CVC tot elkaar veroordeeld waren. De één kon niet vertrekken zonder goedkeuring van de ander. Met name dit laatste had als gevolg dat bij optie 1 de mogelijkheden werden beperkt. CVC heeft meermaals aangekondigd dat een verkoop aan een derde weinig zin heeft. Gehoorde argumenten zijn: •
Er is niet voldoende interesse van andere partijen als CVC zowel als koper en verkoper optreedt.
•
Partijen zullen geen aantrekkelijke biedingen uitbrengen.
•
Een limited auction15 is een kostbare exercitie.
Los van de vraag of deze argumenten kloppen hebben wij geen objectivering van de afweging terug kunnen vinden in de stukken. Het is in ieder geval voor de hand liggend dat CVC – rondom fonds IV – geen baat had bij externe bieders. De nuloptie was voor CVC geen optie. Die wilden erg graag het proces voortzetten. WMO Beheer had eveneens de opdracht het belang af te stoten en zette het proces dus voort. Feit is, dat op het moment dat dit soort beslissingen moet worden genomen er altijd flinke tijdsdruk ontstaat. In dat beeld passen ook de gebeurtenissen in dit traject.
Het proces met CVC IV wordt verder ingezet Na 10 maart 2005 zet CVC het proces snel voort. Een eerste bod werd uitgebracht op 22 maart en WMO Beheer had, in onze ogen terecht, behoefte aan objectivering. Op basis van eerdere waarderingsexercities was al een inschatting gemaakt van wat gepercipieerd zou worden als een goed bod en wat als een slecht bod.
Private equity partijen zijn financiële instellingen die namens (particuliere of institutionele) beleggers, deelnemen in het kapitaal van bedrijven.
14
Een limited auction is een verkoopproces op basis van veiling onder een beperkt aantal (op uitnodiging) betrokken partijen.
15
33469
17
Nu was het tijd om dat door een derde te laten objectiveren. Hiertoe werd een vooraanstaande partij, Lehman Brothers, ingehuurd. Deze was bekend met de markt en het bedrijf. Eerder hadden zij al bijgestaan in de transactie met CVC II (1999). Dit is niet ongebruikelijk. Mede met het rapport van Lehman onder de arm is naar de uiteindelijke prijs onderhandeld, eveneens eind april 2005. Wij kunnen constateren dat in het Lehman rapport sprake is van brede en gedegen analyse. Op dat moment werden dus snel stappen gezet. Voor CVC zal dat geen probleem geweest zijn. Het is immers hun kerntaak om dit soort transacties te doen. De directie van WMO Beheer heeft snel meegewerkt en heeft, ondersteund door haar adviseur, de belangen van WMO Beheer binnen het gegeven mandaat behartigd. In de tussentijd heeft de Provincie Overijssel een adviseur (van Deloitte) ingehuurd om een objectieve blik te werpen op het onderhandelingsproces. Het feit dat de adviseur van WMO Beheer tevens commissaris was bij Deloitte Nederland is volgens betrokkenen geen belemmering voor objectiviteit geweest. Deloitte stelde in haar advies meerdere kanttekeningen. Bijvoorbeeld over de rol van CVC. Dit is eerder door ons beschreven in paragraaf 2.3. Deloitte heeft tevens aandacht aan de bijtekenoptie gegeven. Volgens de directie van WMO Beheer wat eenzijdig, aangezien zij niet reppen over de financiële en juridische risico´s daarvan.
De rol van het management Er ontbrak toen en nu nog steeds informatie over de precieze condities van de transactie voor de managers. Ons inziens heeft de directie van WAVIN bij een dergelijke secondary buy out16 per definitie een lastige positie, vooral als zij tevens aandeelhouder zijn. Zij zijn immers verkoper én koper. Dit is niet bij voorbaat te veroordelen; het is immers gewoon een feit. De indruk is dat de directie zich op de juiste momenten heeft laten adviseren en op de juiste momenten feedback is gaan vragen bij de aandeelhouders en commissarissen. Vaststellen kunnen we dit niet, aangezien er weinig documentatie over is. Dat zij in ieder geval niet het belang van de provincie hebben kunnen dienen is duidelijk. Dat kan ook eigenlijk niet in een dergelijke situatie en het is aan een aandeelhouder om daar controlemomenten voor in te bouwen. Terecht merkten diverse geïnterviewden op dat CVC bij aanvang van het proces een probleem had, niet WMO of de provincie. CVC wilde afscheid nemen. Gedurende het proces zijn in korte tijd veel beslissingen genomen. Het feit dat het rapport geschreven wordt, geeft aan dat er twijfel is of dat altijd verstandig is geweest. Verkopers hadden ook nu en dan het proces kunnen vertragen om beslissingen te overwegen. Vanuit een privaat perspectief is te zeggen dat WMO Beheer als eerste verantwoordelijke professioneel heeft gehandeld in het onderhandelingsproces met CVC.
Beslissingen van aandeelhouders vanuit privaat perspectief Het is gebruikelijk dat de directie van een holding als WMO Beheer een mandaat heeft om onderhandelingen te voeren bij een transactie zoals bij WAVIN. Daarbij worden zij onder-
16 Een secundary buy out is een proces van aankoop van aandelen door partijen die daartoe door de belangrijkste (nieuwe) aandeelhouders worden uitgenodigd.
33469
18
steund door een raad van commissarissen, waarbij de beslissingen worden voorgelegd aan de algemene vergadering van aandeelhouders. Op basis van de gesprekken en de documenten is de rol die de directie van WMO Beheer heeft vervuld in dit proces zakelijk en professioneel geweest. Aan de kant van de provincie bestaat het gevoel dat er een sterke tijdsdruk is geweest en dat soms de informatie wat beperkt was. Beide gevoelens zijn niet ongebruikelijk, aangezien er per definitie een informatiedeficiëntie is. Dat is naar onze mening terecht. Partijen hadden er baat bij om de gesprekken zo lang mogelijk vertrouwelijk te houden. Uitlekkende informatie kan een zeer slechte invloed hebben op met name de bedrijfsvoering van het bedrijf zelf. Het is dus gebruikelijk om het team van betrokkenen zo lang mogelijk zo klein mogelijk te houden. De provincie moest de inhoud van de communicatie beoordelen, terwijl dat niet haar dagelijkse werk is. Het inhuren van Deloitte is dan ook een logische stap geweest. Een aantal opmerkingen van Deloitte zijn in de vorm van vragen aan WMO Beheer doorgeleid. De antwoorden daarop hebben niet geleid tot nadere actie. Het gaat om de vraag of het zinvol is om een anti-speculatiebeding in te brengen en wat de mogelijkheden zijn van het stellen van randvoorwaarden op het gebied van werkgelegenheid en behoud van vestiging. Met name de interviews geven aan dat de betrokkenen namens de provincie weinig tot geen ervaring hadden met dit soort processen. Als de belangen zo groot zijn, lijkt het ons verstandig om meer en op een vroeger moment kennis daarover in huis te hebben. De objectivering van Deloitte blijkt op dat moment niet veel invloed meer te kunnen hebben. Symptomatisch voor het bovenstaande is het feit dat de aanvullende vragen van Gedeputeerde Staten op 4 juli 2005 aan WMO Beheer niet meer van invloed konden zijn op de voorwaarden van de transactie. 3.1.3 De transactie en de beursgang De uiteindelijke prijs is volgens geïnterviewden boven in de range van Lehman uitgekomen. Door meerdere betrokkenen wordt dit als een acceptabele uitkomst gedefinieerd. Wat inderdaad uniek is aan deze transactie is dat er nauwelijks garanties zijn afgegeven door WMO Beheer bij toch een behoorlijke prijs. Dat kan uiteindelijk een zeer mooie gebalanceerde transactie opleveren. De aandeelhouders kunnen immers niet geconfronteerd worden met eventuele claims uit het verleden. Dat is in de praktijk veel geld waard. In 2006 brachten de aandeelhouders WAVIN naar de beurs. Op dat moment is WAVIN al zeer sterk “geleveraged” (gefinancierd met vreemd vermogen). De dan zittende aandeelhouders willen een deel van hun bezit verzilveren. De beursgang vindt uiteindelijk plaats met een prijs onderin de range en met minder aandelen dan verwacht. De teneur in de pers is dat de beursgang tegen is gevallen. Opvallend is dat de Vereniging van Effectenbezitters een waarschuwing uit doet gaan vanwege met name die enorme leverage. Mogelijk dat CVC van deze leverage heeft geprofiteerd. Een aantal investeerders tekent niet in. Een deel van de opbrengst wordt gebruikt om schulden af te lossen (€ 150 miljoen, netto € 143 miljoen). Ongeveer € 220 miljoen wordt door de aandeelhouders verkocht. Op het moment van beursgang is dus niet het gehele aandelenpakket verkocht. CVC houdt ongeveer 41%, Alpinvest ongeveer 4,5% en het management ongeveer 6,5% van de aandelen. De waarde van de aandelen van WAVIN is wat hoger dan de waarde bij de transactie in 2005. Zonder dat we het intensief hebben onderzocht en geanalyseerd, hebben wij niet de indruk dat er met deze transactie gigantische waardestappen zijn gezet (20% à 30%). Dergelijke percentages zouden wellicht alleen al te verklaren zijn door het feit dat kapitaal op de beurs
33469
19
goedkoper is, en dus een hogere prijs rechtvaardigt. Of dat het verstreken jaar inmiddels groei en uitnutting van synergie heeft opgeleverd. CVC en het management hebben echter mogelijk wel geprofiteerd van de eerder genoemde leverage. Dit kan ertoe leiden dat het rendement op hun investeringen zeer hoog is. Alhoewel CVC eerder heeft gemeld dat zij (op termijn) een beursintroductie voor ogen had, was de periode wel kort. 3.2
P UBLIEK PERSPECTIEF
De bevindingen vanuit publiek perspectief zijn geordend naar twee categorieën: •
De relatie tussen WMO Beheer en de provincie als aandeelhouder.
•
Het samenspel tussen Gedeputeerde Staten, Provinciale Staten en het ambtelijk apparaat.
3.2.1 WMO Beheer en de provincie als aandeelhouder WMO Beheer is opgericht na de vorming van Vitens in 2002. Aandeelhouders zijn de provincie (voor 25%) en een groot aantal gemeenten. Het provinciale belang in WAVIN werd zo buiten de fusie gehouden. De oprichting is aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken voorgelegd en goedgekeurd. Wat ons opvalt is dat er geen aandeelhoudersovereenkomst en directiereglement voor WMO Beheer zijn. In een aandeelhoudersovereenkomst worden over het algemeen zaken geregeld met betrekking tot onder andere informatievoorziening, uitkeringen van dividend en regelingen omtrent verkoop en overdracht van aandelen Hiermee bleven deze zaken dus niet geregeld. De relatie tussen WMO Beheer en de provincie valt te karakteriseren als zakelijk. Er was geen intensieve relatie en ook geen intensieve informatie-uitwisseling. Alleen de noodzakelijke informatie werd uitgewisseld. Belangrijkste momenten hiervoor waren de algemene vergaderingen van aandeelhouders waarbij de portefeuillehouder uit het college van Gedeputeerde Staten aanwezig was. Daarbij geldt dat de relatie tussen WMO Beheer en de provincie aan het einde van de vorige collegeperiode is gewijzigd als gevolg van een provinciaal besluit aangaande de kaderstelling voor deelnemingen. Op 29 oktober 2002 hebben Provinciale Staten het besluit genomen dat leden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten en provinciale ambtenaren niet langer commissariaten en bestuurszetels vervullen in deelnemingen van de provincie. De positie van overheidscommissaris is lastig vanuit mogelijke strijdigheid in belangen, de schijn van belangenverstrengeling en het omgaan met vertrouwelijke informatie. Deze genoemde overwegingen moeten zwaarder wegen dan het argument van maximale invloed, aldus het statenvoorstel. Als commissarissen namens de provincie zullen in het vervolg deskundigen van buiten de kring van het provinciaal bestuur worden benoemd. Dit besluit is geëffectueerd met het aantreden van het huidige college in 2003. Waar de gedeputeerde dus voor dit besluit als commissaris bij WMO Beheer aan tafel zat en van alles op de hoogte was, werd deze relatie na de ‘knip’ anders ingericht. Het protocol dat door de provincie is opgesteld voor commissarissen die door de provincie zijn benoemd voorziet in ieder geval in twee gesprekken per jaar tussen commissaris en portefeuillehouder over de hoofdlijnen van de ontwikkelingen bij de private rechtspersoon. De informatie-uitwisseling tussen de provincie en WMO
33469
20
Beheer is als gevolg hiervan minder intensief geworden. Wij hebben begrepen dat er van deze gesprekken geen verslagen zijn opgesteld. Het belangrijkste gespreksonderwerp was de stand van zaken van het bedrijf. Vanaf begin mei is het meer over de op handen zijnde exit gegaan. Verder constateren wij dat de provincie zich in de relatie met WMO Beheer volgend opstelde. Het initiatief tot het zoeken van een geschikt moment tot verkoop van het belang in WAVIN werd volledig bij WMO Beheer gelaten. Het handelen van WMO Beheer is ook sterk op verkoop gericht. Het provinciale besluit van 19 september 2000 om op termijn het belang in WAVIN af te stoten was daarbij een belangrijk uitgangspunt. In hetzelfde jaar als de oprichting van WMO Beheer, in 2002, is dit in een door WMO Beheer georganiseerde workshop waarin de provincie en de meeste andere aandeelhouders vertegenwoordigd waren herbevestigd. Communis opinio was dat WMO Beheer een exit uit WAVIN binnen een periode van vijf jaar serieus dient te ondersteunen. Deze termijn wordt als richtinggevend en niet als absoluut gezien. Het hoofddoel van de verkoop is een zo hoog mogelijke opbrengst. Andere doelstellingen (onder meer versterking werkgelegenheid en WAVIN voor Overijssel behouden) zijn hieraan ondergeschikt. Vanuit de provincie zijn (evenals vanuit andere aandeelhouders) na deze workshop geen signalen bij WMO Beheer terecht gekomen die een andere richting op zouden wijzen. We constateren dat de provincie zelf geen actie heeft ondernomen om de voorwaarden waaronder zij tot verkoop zou willen overgaan (bijvoorbeeld een geschikt moment, een geschikte koper) voor zichzelf nader te concretiseren. Het initiatief en deze uitwerking ligt volledig bij WMO Beheer. Gedurende 2004 heeft WMO Beheer zich samen met CVC georiënteerd op een exit uit WAVIN. Uiteindelijk heeft CVC een bod gedaan in maart 2005 en is men tot een principeakkoord gekomen eind april. Dit proces staat in meer detail beschreven in de vorige paragraaf. Hierover is geen formele informatie verstrekt aan de aandeelhouders. Begin mei worden de stukken voor de AvA van 20 mei verstuurd. Op de agenda staat een mondelinge toelichting op het exit proces uit WAVIN. Dit is ook het eerste moment dat Gedeputeerde Staten hoorde van een gerede kans op een exit. Ter vergadering is het Gedeputeerde Staten duidelijk geworden dat het een bod van CVC betrof. Dat een principeakkoord eerder wordt bereikt dan dat aandeelhouders worden geïnformeerd, is gebruikelijk. Uiteindelijk heeft de aandeelhoudersvergadering het laatste woord. In de AvA geeft WMO Beheer aan dat de verdere procedure een geheel eigen dynamiek kent en dat er geen ruimte meer is om veranderingen in het tijdpad aan te brengen. De provincie geeft aan dat de procedure weliswaar krap is, maar dat dat geen belemmering mag zijn. Wel wordt voorgesteld dat WMO Beheer een informatiebijeenkomst organiseert om raden en staten te informeren. Deze bijeenkomst vindt op 15 juni plaats. De provincie verleent op 7 juni opdracht aan Deloitte om onderzoek te doen om de eigen positie van de provincie te bepalen. De resultaten leiden tot bekritisering van het onderzoek door WMO Beheer. Met name de optie van doorgaan (bijtekenen) is door WMO Beheer slecht opgevat. Immers WMO beheer werkt vanuit de opdracht om het belang in WAVIN te verkopen. Deloitte focust volgens WMO Beheer te eenzijdig op het gegeven dat de provincie en andere aandeelhouders een geldstroom zullen missen na verkoop. Er wordt niet gesproken van de risico’s die verbonden zijn aan het doorgaan. De aandeelhouders zullen meer en meer risicovol moeten gaan bijdragen en dat is volgens de regels zoals opgenomen in de wet FIDO verboden.
33469
21
Aanvankelijk was het de bedoeling dat het rapport van Deloitte ook aan de andere aandeelhouders zou worden toegezonden om daar vervolgens over te spreken. Omdat het rapport op 6 juli verscheen, is dit niet meer gebeurd. Wel is er die dag in een informele bijeenkomst tussen aandeelhouders van gedachten gewisseld over het besluit om tot exit over te gaan. Hieruit zijn geen signalen voortgekomen die tot wijziging van de ingezette koers tot verkoop leiden. We constateren dat er tot kort voor de extra aandeelhoudersvergadering van 8 juli enige ruis op de lijn tussen WMO Beheer en provincie als aandeelhouder blijft bestaan. De motivatie van bepaalde keuzes van WMO Beheer is de provincie niet helder. Zo ontstaat er discussie over het afzien van een aantal voorwaarden in de verkoopovereenkomst (zoals antiembarrasment, werkgelegenheidsgarantie, etc). Op 4 juli worden de vragen die de provincie heeft gesteld door WMO Beheer beantwoord. Vervolgens nemen Gedeputeerde Staten, gehoord hebbende de wensen en bedenkingen van Provinciale Staten, het besluit om in te stemmen met de verkoop. 3.2.2 Het samenspel tussen Gedeputeerde Staten, Provinciale Staten en het ambtelijk apparaat Belangrijke context voor het samenspel is de bepaling over deelnemingen die is opgenomen in de Wet Dualisering Provinciebestuur, die op 12 maart 2003 is ingevoerd. Gedeputeerde Staten krijgen de bevoegdheid om te besluiten over deelnemingen. Provinciale Staten moeten wel in de gelegenheid worden gesteld om eventuele wensen en bedenkingen kenbaar te maken. Voor het nemen van een besluit over het afstoten van de aandelen WAVIN BV is dus formeel geen instemming van Provinciale Staten benodigd. Een ander belangrijk element dat bij beoordeling van het samenspel in ogenschouw dient te worden genomen, is de effectuering van het besluit dat leden van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten en ambtenaren niet langer als commissaris kunnen optreden. Hiermee trad een verandering op in de informatie-uitwisseling tussen WMO Beheer en de provincie. De provincie wilde meer afstand bewaren. Dit zorgt vanzelfsprekend ook voor een veranderde informatievoorziening naar Provinciale Staten. Tot aan de aandeelhoudersvergadering van 20 mei 2005 zijn zowel Gedeputeerde Staten, Provinciale Staten en het ambtelijk apparaat niet proactief bezig met het dossier. Het uitgangspunt lijkt te zijn dat de in 2000 ingezette lijn tot vervreemding van aandelen WAVIN wacht op concrete uitvoering. Binnen alle geledingen bestaat brede instemming met deze lijn en gedurende de periode van besluitvorming is deze lijn steeds herbevestigd. Het toetsingskader dat is opgesteld in 2000 (mede n.a.v. Ceteco en FIDO) is met name van toepassing op richtlijnen voor nieuwe deelnemingen en niet op vervreemding. We hebben behoudens de toelichting op besluit 23-I van 19 september geen motivatie aangetroffen over wat een geschikt moment zou zijn voor afstoting en welke voorwaarden de provincie dan zou kunnen stellen. De provincie stelt zich reactief en volgend op. Dit blijkt al uit de precieze formulering in het besluit uit 2000: evenals de directie en de RvC van de WMO zijn
Provinciale Staten van oordeel dat de deelname van de WMO in de bedrijven WAVIN en Wadinko niet gerekend kan worden tot de kerntaken van de WMO en dat deze belangen op een geschikt moment kunnen worden afgestoten.
De provincie zelf verklaart deze reactieve opstelling met name vanuit de grote overeenstemming over het feit dat er vervreemd gaat worden en het feit dat WMO Beheer de aandelen beheerd en met vervreemding bezig is. Wij vragen ons af of de provincie zich niet pro-
33469
22
actiever zou moeten opstellen als het gaat om vervreemdingen. Provinciale Staten hadden bijvoorbeeld vanuit de kaderstellende rol nadere voorwaarden kunnen uitwerken. Hetzelfde geldt voor Gedeputeerde Staten en het ambtelijk apparaat. Nu is waarneembaar dat bezwaren, garanties en randvoorwaarden die de provincie stelt pas laat in het proces worden geuit. En wel op een dusdanig moment dat er eigenlijk geen ruimte meer is om de deal aan te passen, gezien het feit dat er al een definitief bod ligt. Een dergelijke opstelling lijkt ons extra van belang voor deelnemingen waarin de provincie rechtstreeks en niet via een organisatie als WMO Beheer aandeelhouder is, zoals Essent. Dan de informatievoorziening. In een korte periode is er veel gebeurd. Gedeputeerde Staten hoorden voor het eerst over de details van het bod op 20 mei 2005 en de Commissie Economie en Bestuur op 25 mei 2005. Op 15 juni is de informatiebijeenkomst gehouden, waarbij ook statenleden aanwezig waren. Vanwege het feit dat er nog geen stukken beschikbaar waren, is de commissievergadering van 22 juni waarin de staten wensen en bedenkingen konden uiten, verplaatst naar 6 juli. Dit maakte de tijd tot de AvA van 8 juli krap, zeker als de bijeenkomst van 6 juli nog zou leiden tot nieuwe inzichten of aanpassing van het besluit. Belangrijk moment in het proces is de vergadering van de statencommissie Economie en Bestuur van 6 juli 2005. We constateren dat de staten tot op die dag geen beschikking hadden over stukken die wel bij Gedeputeerde Staten beschikbaar waren, zoals de uitnodiging en achterliggende stukken voor 8 juli en het rapport van Deloitte (dat die dag definitief is gemaakt). Wel hadden de staten de beschikking over achtergrondinformatie over WAVIN en WMO Beheer die door Gedeputeerde Staten was toegestuurd op 7 juni en de uitgereikte informatie op de informatiebijeenkomst van 15 juni. Er was dus sprake van een zekere informatie asymmetrie. Bij aanvang van de vergadering is dit punt ook geadresseerd en was met uitzondering van de PvdA-fractie iedereen het ermee eens dat volstaan kon worden met de presentatie. Vervolgens heeft de gedeputeerde de presentatie gehouden en krijgen de fracties de gelegenheid om wensen en bedenkingen te uiten. PvdA en Christen Unie onthouden hun goedkeuring en Groen Links stemt niet in met het bod. Daarnaast dient de PvdA-fractie een verzoek in om alle stukken beschikbaar te krijgen. Naar wij hebben begrepen is er toen door de gedeputeerde gezegd dat alle stukken (Gedeputeerde Staten-nota’s, rapport Deloitte, et cetera) bij hem ingezien konden worden. Van deze mogelijkheid is voor 8 juli geen gebruik gemaakt. Vanuit Provinciale Staten wordt aangegeven dat deze periode wel heel kort is. In het verslag staat hierover te lezen dat Gedeputeerde Staten aangeven het te betreuren dat de tijd tekort is geweest om de staten op een optimale wijze te consulteren. Gedeputeerde Staten hebben geprobeerd om de beslissingstermijn op te rekken; dit is niet gelukt. Gedeputeerde Staten merken evenwel op dat een langere voorbereidingsperiode niet tot een ander besluit / voorstel zou hebben geleid. Vervolgens is na het besluit tot exit van 8 juli discussie ontstaan over het beschikbaar komen van de stukken. Gedeputeerde Staten wilden het punt afdoen in de commissievergadering Economie en Bestuur. Formeel zijn alle stukken pas in november beschikbaar gekomen voor de statenleden, mede naar aanleiding van een brief van de PvdA-fractie van 9 november 2005.
33469
23
4.
CONCLUSIES
In dit hoofdstuk trekken we conclusies op basis van het beoordelingskader zoals we dat hebben opgesteld bij de start van deze opdracht. 4.1
B EOORDELINGSKADER
Hierna geven we een overzicht van de vastgestelde beoordelingscriteria.
Gebruikelijkheid
Passend Samenspel
Democratisch gehalte
Onder het criterium “gebruikelijkheid” toetsen wij de inrichting en het verloop van het proces bij de verkoop van aandelen WAVIN aan andere, vergelijkbare, processen. Onder meer aangaande: •
Gevolgde stappen en fasering.
•
Informatieverstrekking en posities.
•
Tempo van besluitvorming.
Onder het criterium “passendheid” beoordelen wij de geschiktheid van het moment van de transactie en de redelijkheid van het bod in het licht van de omstandigheden van toen. Daarbij gaat het een beantwoording van onder meer de volgende vragen: •
Paste de informatiepositie van betrokkenen bij de impact van de beslissing en in hoeverre was sprake van informatieasymmetrie tussen partijen?
•
Waren beslissingen passend in het licht van de impact?
•
Waren de acties van actoren (zowel de provincie als anderen) verklaarbaar in het licht van de impact?
Onder het criterium “samenspel” beoordelen wij de wijze waarop de relaties tussen de belangrijkste actoren in het verkoopproces, zijn vormgegeven en in praktijk invulling hebben
33469
24
gekregen. Daarbij gaat het met name om de kwaliteit van informatie-uitwisseling en rolvervulling. Het samenspel heeft vooral betrekking op de relatie tussen aandeelhouders onderling en tussen aandeelhouders en bestuurders van WMO Beheer. In dat kader is aandacht besteed aan de volgende vragen: •
Welke rollen zijn gespeeld?
•
Was er voldoende toegang tot informatie?
•
Was er voldoende ruimte voor overleg en eigen afweging?
•
Was de provincie proactief of volgend?
Onder het criterium “democratisch gehalte” beoordelen wij de mate waarin de besluitvorming rond het verkoopproces democratisch correct (naar geldende regels) is verlopen. Daarbij is aandacht besteed aan de volgende vragen: •
Past het gedrag van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten in dit verkoopproces in de bestaande, reguliere verhoudingen? Wat is de invloed geweest van dualisering en van de overgang naar een nieuwe statenperiode?
•
Hoe heeft de provincie zich gedragen in relatie tot andere aandeelhouders?
•
Is door de betrokken functionarissen conform algemeen aanvaarde normen gehandeld?
4.2
G EBRUIKELIJKHEID
In algemene zin en vooral tegen de achtergrond van de wijze waarop verkoopprocessen en aandelentransacties in pure marktomstandigheden verlopen, zijn wij van mening dat de verkoop van WAVIN aandelen op gebruikelijke wijze tot stand is gekomen. Wel dient hierbij vermeld te worden dat het niet gebruikelijk is dat een investeringsfonds (via haar dochters) tegelijkertijd optreedt als koper en als verkoper. Niet gebruikelijk in die zin, dat het niet vaak voorkomt maar niet in die zin, dat dit niet zou mogen of onregelmatig zou zijn. Bovendien heeft CVC (aan WMO Beheer) verklaard dat in CVC IV voor het grootste deel andere beleggers deelnamen dan in CVC II en dat deze, vanuit hun eigen belang, op de juistheid van de transactie terdege hebben toegezien. Ook hebben andere beleggers (via Alpinvest) in de aankoop meegedaan. Wij constateren dat WMO Beheer noch de aandeelhouders daarin, op enig moment om een onafhankelijke check op mogelijke belangenverstrengeling van CVC zijde hebben gevraagd. Mogelijk is dat de eigenaren van CVC IV een behoorlijk rendement hebben geïncasseerd. Voor een deel vanwege het feit dat de prijs op de beurs per definitie wat hoger kan zijn dan in een onderhandse transactie, omdat de aandelen dan liquide zijn. De koers op zich viel volgens deskundigen echter tegen bij de beursintroductie. Wat vooral meegespeeld kan hebben is dat na de transactie in 2005, een herfinanciering van WAVIN heeft plaatsgevonden, mede om de aankoop van die aandelen te financieren (“leverage” werking). De “leverage” is voor private equity fondsen een manier om relatief snel hoge rendementen op een investering te realiseren. Voor een deel is die herfinanciering echter ook gericht geweest op het aflossen van bestaande schulden. Dit is een (min of meer) gebruikelijke werkwijze van grote equity fondsen. Ten aanzien van het tempo van besluitvorming constateren wij dat de transactie in 2005 (in vergelijking met andere transacties) binnen normale termijnen heeft plaatsgevonden. Dui-
33469
25
delijk is ook dat in het gevoel van veel geïnterviewden, de tijd te kort was om tot een goed, gedragen besluit te komen. De besluitvormende organen (in dit geval uitsluitend Gedeputeerde Staten en de RvC van WMO Beheer) hebben evenwel met de beoogde transactie ingestemd. Het gevoel van tijdgebrek heeft in onze ogen vooral te maken met het laat beschikbaar komen van achtergrondinformatie. Gedeputeerde Staten zeggen te hebben geprobeerd om de beslissingstermijn op te rekken. Uiteindelijk zijn de gestelde termijnen echter in stand gebleven. Maar het gevoel van tijdgebrek is in onze opvatting zeker ook te verklaren vanuit het feit dat inmiddels een geruime tijd van rust aan het WAVIN front was verstreken en de aandeelhouders zich lange tijd passief hadden opgesteld (het initiatief werd immers bij anderen gelaten). Daarnaast is in 2003 sprake geweest van een bestuurswisseling bij de provincie waardoor nieuwe mensen, zonder historie en met beperkte ervaring, zijn aangetreden. En toen uiteindelijk ineens een initiatief tot vervreemding werd genomen, werden de leden van het provinciebestuur daardoor toch nog verrast. Tenslotte is dit gevoel te verklaren uit het feit dat betrokkenen zich genoodzaakt voelden om argumenten in de besluitvorming te betrekken (over doorverkoop, werkgelegenheid en vestigingsplaats) en daarop maar weinig antwoord kregen omdat geen gebruikelijk afwegingskader voor een definitief besluit voorhanden was. Vragen over alternatieve verkoopopties werden gesteld en suggesties voor verkoopvoorwaarden werden gegeven zonder dat het mogelijk was om daarop, binnen het korte tijdbestek, adequaat te reageren. Al met al bestaat de indruk dat sprake is van een late uitvoering van een reeds lang geleden genomen besluit waarbij de daadwerkelijke uitvoering op het “moment suprème”, slecht lijkt voorbereid waardoor betrokkenen niet in staat zijn tot serieuze “tegendruk”. Er zou opgemerkt kunnen worden dat, vanwege de verschillende “dubbele petten”, sprake is van een ongebruikelijk verkoopproces. Het is ons inderdaad opgevallen dat een aantal personen en organisaties op verschillende momenten in verschillende posities bij het WAVIN dossier betrokken zijn geweest. Een persoon die zowel in 1999 als in 2005 als verkoopadviseur van WMO (Beheer) optreedt, een organisatie die zowel bij de verkoop in 2005 als bij de beursgang in 2006 is betrokken, een adviseur die zowel voor WMO als voor de provincie (overigens op een ander moment) optreedt. Wij constateren dat er in het Nederlandse bedrijfsleven en in de publieke sector op dit moment nog maar in beperkte mate sprake is van concreet uitgewerkte gedragscodes rond de betrokkenheid van personen bij transacties en kunnen niet anders dan concluderen dat Nederland in dit opzicht een “klein” land is. Daarbij moet ook opgemerkt worden dat de specifieke, voor dit soort processen benodigde expertise, in Nederland wellicht dun gezaaid is. Tot slot zou men kunnen zeggen dat het verkoopproces niet gebruikelijk is geweest omdat een aantal betrokkenen (leden van het management en de RvC van WAVIN) een persoonlijk belang hadden in de transactie(s) op grond van hun aandeelhouderschap. Wij constateren echter dat het belonen en persoonlijk involveren van managers rond een verkoopproces, waarin private equity fondsen zijn betrokken, in praktijk volstrekt gebruikelijk is. Rond persoonlijke belangen van leden van de RvC in een onderneming waarbij zij als commissaris fungeren, vindt op dit moment in professionele kringen uitgebreide discussie plaats. Wij hebben geen aanwijzingen gevonden van persoonlijke belangen van bestuurders van WMO Beheer (directieleden en leden van de RvC) bij de transactie in 2005 en de beursgang in 2006.
33469
26
4.3
P ASSENDHEID
Ten aanzien van het criterium passendheid komen wij tot de conclusie dat, op het moment van daadwerkelijke verkoop, sprake was van informatieasymmetrie. Met name in de relatie tussen het provinciebestuur en de bestuurders van WMO Beheer maar ook in de relatie tussen CVC en WMO Beheer. Wat betreft de informatiepositie van het provinciebestuur merken wij op dat er in de periode 2003 – 2005 geen proactieve informatievragen zijn gesteld rond een mogelijke vervreemding van aandelen, voordat deze daadwerkelijk aan de orde is. Men stelde zich afwachtend op. En als de mogelijke verkoop dan aan de orde is (gemeld bij WMO Beheer eind februari 2005), dan duurt het nog geruime tijd (tot 20 mei 2005) totdat de aandeelhouders daarover worden ingelicht. Terwijl de voorbereiding van een verkoop van CVC zijde al vanaf omstreeks het najaar van 2004 in volle gang is. Het ontbreken van proactieve informatievragen bij de provincie is in onze ogen mede toe te schrijven aan de wisseling van het bestuur in 2003 en de toen geïmplementeerde scheiding van rollen (van aandeelhouder en commissaris). Omdat daardoor een extra schakel in de keten van informatieverstrekking ontstond. Bij de provincie speelde bovendien het afscheid van een ambtenaar die jarenlang als centraal aanspreekpunt voor het beheer van deelnemingen fungeerde, waardoor veel kennis, communicatie en relatiebeheer plotsklaps verdween. Bij WMO Beheer speelde voortdurend het (wellicht gerechtvaardigde) gevoel dat actieve informatieverstrekking aan de provincie en andere aandeelhouders zou kunnen leiden tot schade aan de belangen van het bedrijf WAVIN, vanwege de mogelijkheid van ongewenste publiciteit. Wij achten de informatiepositie van de provincie op het moment van aankondiging (25 mei 2005) niet passen bij de impact van de toen gevraagde beslissing. Wij vinden de reactie van de gedeputeerden tot het verkrijgen van bedenktijd en het inschakelen van een adviseur in haar belang, op dat moment volstrekt plausibel. Wij menen echter dat die informatiepositie op dat moment niet zo zwak had hoeven te zijn. De beantwoording van informatievragen over mogelijke randvoorwaarden in de transactie (rond werkgelegenheid e.a.) zijn louter gericht geweest op het geven van “comfort” in de laatste fase van besluitvorming en had beperkte betekenis voor de eindafweging van provinciezijde. Wat betreft de informatiepositie van WMO Beheer ten opzicht van CVC merken wij op dat CVC in de gehele periode van evenwaardig, gedeeld aandeelhouderschap, uit de aard van het verschil in partijen, een enorme informatievoorsprong heeft gehad rond mogelijkheden van verkoop, koers- en marktontwikkelingen en strategische afwegingen. In die zin was WMO Beheer voor een groot deel afhankelijk van de informatie die CVC wilde verstrekken. Het enige machtsmiddel waarover WMO Beheer beschikte was de formele gelijkheid in zeggenschap (die slechts in uiterste instantie kan worden gebruikt). Wel constateren wij dat de informatiepositie van WMO Beheer vanaf het najaar van 2004 geleidelijk in stappen tot adequate hoogte is opgebouwd, mede als gevolg van het betrekken van hoogwaardige adviseurs. Onverlet de zwakke informatiepositie van de provincie en de gefaseerd opgebouwde informatiepositie van de bestuurders van WMO Beheer, denken wij dat de beslissingen van de bevoegde organen passend zijn geweest in het licht van de impact daarvan. Dat heeft alles te maken met de oorspronkelijke, gelijkgestemde uitgangspunten rond de vervreemding (het gaat gebeuren!) en de concrete mogelijkheden om daarvoor een verantwoorde prijs te realiseren.
33469
27
De beslissingen van het provinciebestuur achten wij niet geheel verklaarbaar. Omdat een vertraging van het proces immers op zich (alhoewel beperkt door de randvoorwaarden van de koper) mogelijk zou zijn geweest. Wij onderschrijven het standpunt van Gedeputeerde Staten dat een langere termijn waarschijnlijk niet tot een ander besluit had geleid, maar achten het wel waarschijnlijk dat een langere termijn voor meer draagvlak bij Provinciale Staten had gezorgd. Hoewel er formeel geen instemming van Provinciale Staten benodigd was, achten wij een zorgvuldige omgang met de wensen en bedenkingen van Provinciale Staten van belang. De beslissingen van de bestuurders van WMO Beheer achten wij deels niet verklaarbaar omdat de afweging van strategische verkoopopties niet echt met de aandeelhouders is afgestemd. Hierbij moet vermeld worden dat het realiseren van de “bijtekenoptie” mogelijk tot ernstige vergroting van risico met (financiële) consequenties voor de aandeelhouders had kunnen leiden. Wij constateren dat per saldo geen echte informatie asymmetrie is opgetreden in de relatie tussen Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten. Wel vinden wij dat Provinciale Staten via de commissie Economie en Bestuur op een erg laat moment (vanaf 2 dagen voor de AvA van 8 juli 2005) zijn gevraagd wensen en bedenkingen te uiten. Dit proces verdient geen schoonheidsprijs en had in onze ogen beter gemanaged kunnen worden door Gedeputeerde Staten. Wellicht had de informatievoorziening eerder op gang kunnen komen en hadden al eerder dan 6 juli stukken ingezien kunnen worden. Gezien het belang van het besluit en de gestelde vragen had hier zorgvuldiger mee om kunnen worden gegaan. Wij merken op dat vanuit de ambtelijke organisatie steeds is aangedrongen op het adequaat informeren van Provinciale Staten. Uit de verschillende nota’s van Gedeputeerde Staten uit die periode blijkt dat het belang van een zorgvuldige informatievoorziening steeds aan de orde is geweest. Vanuit Gedeputeerde Staten is echter ook terughoudendheid betracht in het direct openbaar maken van alle informatie, omdat bepaalde delen daarvan vertrouwelijk waren (zoals het rapport van Deloitte). COGAS als voorbeeld Cogas is een relatief klein bedrijf dat opereert op de energiemarkt van gas en elektriciteit. Ze is actief in Twente en Salland en ze heeft ongeveer 180.000 klanten. Er zijn 9 gemeenten die aandelen bezitten, de provincie heeft geen aandelen. Electrabel, een Belgische stroomproducent die weer onder een hele grote speler in Frankrijk valt, heeft een bedrijf in Drenthe overgenomen en toont in juni 2006 interesse in Cogas. Zij hebben uiteindelijk het leveringsgedeelte van Cogas overgenomen. Over de verkoopprijs zijn geen uitspraken gedaan, maar de krant Tubantia noemt een bedrag van Euro 57 miljoen. Er is geen openbaar verkoopproces georganiseerd. Een Deens bedrijf (Dong) heeft ook een bod uitgebracht, maar dat is geweigerd. Over deze verkoop zijn bij de verschillende gemeenten uitsluitend positieve geluiden te horen. Observaties: •
Een relatief kleine groep van aandeelhouders.
•
Aandeelhouders hebben zich verenigd in een samenwerkingsverband.
•
Een actieve informatieverstrekking aan aandeelhouders (ook volksvertegenwoordigers) is tot stand gekomen.
33469
28
BBA als voorbeeld In 1996 komt de minister van V&W met de Implementatienota als voorbode van nieuwe Wet Personenvervoer (WP2000). De wet is op 1 januari 2001 in werking getreden. In de wet is geregeld dat bestuursorganen die concessies verlenen een onafhankelijke positie ten aanzien van vervoerders dienen in te nemen. Gedeputeerde Staten van de Provincie NoordBrabant besluiten daartoe in het najaar van 1997 de aandelen van de N.V. Brabantsche Buurtspoorwegen en Autobusdiensten (BBA) op termijn te gaan verkopen. Geconstateerd wordt dat het belang van de provincie in BBA op gespannen voet staat met de rol van concessieverlener die met de introductie van marktwerking zal ontstaan. De provincie was niet enig aandeelhouder. De andere aandelen waren in handen van VSN (vanaf mei 1999 Connexxion) en BV Stadsvervoer. De overige aandeelhouders verzoeken de provincie nog tijdelijk aandeelhouder te blijven de provincie geeft aan hier niet zonder meer aan te kunnen voldoen vanwege de schijn van belangenverstrengeling. Eind 1999 bestond bij BBA de voorkeur voor een partij. Met deze vroege voorkeur kon de provincie niet leven. Toen zijn door iedere partij mogelijke kandidaten voorgedragen en van de grootste gemene deler is een shortlist gemaakt. Vervolgens hebben de aandeelhouders zichzelf gemobiliseerd in een actieve werkgroep, waarin directie en RvC van BBA o0k met een vertegenwoordiger betrokken waren. Hierin trokken zij gezamenlijk op om tot een voorkeurskandidaat voor overname te komen. Op deze shortlist zijn drie partijen terecht gekomen die worden toegelaten tot het formele verkoopproces. Het verkoopproces was gefaseerd opgebouwd. De werkgroep heeft de biedingen zowel op inhoud als op hoogte geëvalueerd en geadviseerd voor kandidaten voor de volgende fase. Twee kandidaten gaan door en mogen een bindend bod uitbrengen. Een partij scoort beter en die gaat naar de onderhandelingsfase. Om de biedingen te beoordelen hebben externen waarde onderzoek gedaan. Het onderhandelingsteam bestond uit vertegenwoordigers van alle aandeelhouders en de directie, aangevuld met een financieel adviseur. Eind april 2001 is een principeakkoord bereikt over de verkoopovereenkomst. Voor ondertekening was onder meer nog advies van de ondernemingsraad en de statenbehandeling nodig. Op 26 juni hebben Provinciale Staten het besluit genomen om tot verkoop over te gaan. Diverse betrokkenen hebben aangegeven dat in de eindfase te krampachtig is omgegaan met geheimhoudingsbeleid ten aanzien van informatie waardoor onduidelijkheid is ontstaan. Observaties: •
Aandeelhouders hebben zichzelf gemobiliseerd in actieve werkgroep.
•
Meerdere kopers hebben dus kunnen bieden.
•
Provincie was diep geïnvolveerd in het proces.
•
De onduidelijkheid over informatievoorziening werd aangegrepen door tegenstanders.
33469
29
4.4
S AMENSPEL
Ten aanzien van het samenspel tussen de belangrijkste actoren komen wij tot de conclusie dat WMO Beheer, weliswaar qua deskundigheid en handelingsmogelijkheden, in verhouding tot de aandeelhouder CVC van veel minder gewicht, in het verkoopproces (met de middelen waarover zij beschikte) duidelijk en beslist en in het belang van de aandeelhouders is opgetreden. Deskundige adviseurs zijn tijdig ter ondersteuning betrokken. Opvallend vinden wij dat de bestuurders van WMO Beheer over een ruim mandaat beschikten. Binnen het kader van haar statutaire opdracht en op basis van een workshop met aandeelhouders in 2002, heeft WMO Beheer de transactie met CVC op eigen gezag en in relatieve stilte voorbereid. In de reguliere AVA’s werd de doelstelling van vervreemding steeds bevestigd maar een uitwerking daarvan kon, bij het uitblijven van concrete mogelijkheden, niet worden toegelicht. Zoals hiervoor geconstateerd, leefde bij de bestuurders van WMO Beheer in de aanloop naar de transactie het gevoel dat een actieve informatieverstrekking aan de aandeelhouders, de commerciële belangen van WAVIN mogelijk zou schaden. Aangezien die aandeelhouders ook niet actief om informatie vroegen, bleef het lange tijd betrekkelijk stil. Wij zijn van mening dat er door de aandeelhouders dan wel de commissarissen van WMO Beheer vooraf meer regels gesteld hadden kunnen worden over het betrekken van aandeelhouders bij het proces van verkoop, als zich dat “in concreto” zou voordoen. Zoals eerder vermeld hebben wij geen aandeelhoudersovereenkomst of directiereglement van WMO Beheer aangetroffen, waarin afspraken op dit punt hadden kunnen worden vastgelegd. Wij zijn van mening dat het samenspel van provinciezijde, in de aanloop naar de transactie en in de besluitvorming daarover, niet goed (genoeg) is verlopen. Allereerst vinden wij het opmerkelijk dat het behoud van de zelfstandigheid van WAVIN en de mogelijke verkoopopbrengst, de belangrijkste argumenten zijn voor de publieke aandeelhouders om in 1999 niet mee te werken aan een verkoop van alle aandelen, op initiatief van Shell. Alhoewel die argumenten op zich (in zakelijke termen) hout snijden, kun je jezelf afvragen binnen welk afwegingskader van publieke belangen die een rol hebben kunnen spelen. Het aanhouden van aandelen door publieke partijen in een goedlopende onderneming, zonder dat daaraan een evident publiek belang ten grondslag ligt, is immers in algemene zin niet gewenst. En ook zou elke mogelijke verkoopopbrengst in publieke termen goed te verdedigen zijn geweest vanwege de beperkte omvang van het kapitaal dat oorspronkelijk in de onderneming is gebracht. Maximalisatie van verkoopopbrengst kan naar onze mening onmogelijk als enig publiek oogmerk gelden maar is zeker gedurende lange periode (in ieder geval van 1998 tot en met de transactie in 2005) de belangrijkste leidraad geweest. Andere publieke doeleinden, zoals het behoud van werkgelegenheid en vestigingsplaats in Zwolle en Hardenberg, zijn steeds als belangrijke randvoorwaarden meegenomen maar zijn nooit als concrete afwegingscriteria (ook niet in verhouding tot de mogelijke verkoopopbrengst) uitgewerkt. Dit brengt ons tot de conclusie dat een volwaardig, strategisch afwegingskader voor het aanhouden of vervreemden van aandelen WAVIN, in 2005 feitelijk ontbrak. Een algemeen beoordelingskader voor het verwerven van deelnemingen is weliswaar uitgewerkt en door Provincie Staten in 2000 vastgesteld, maar kon niet gelden als ondersteuning voor de besluitvorming rond de verkoop van WAVIN. Daardoor konden in onze opvatting ook geen nadere aanwijzingen worden gegeven aan de bestuurders van WMO Beheer ten aanzien
33469
30
van het proces en de voorwaarden voor een daadwerkelijke verkoop. Bij de bestuurswisseling van 2003 is het dossier WAVIN wel besproken maar zijn noch door Gedeputeerde Staten noch door Provinciale Staten, vragen gesteld over de wijze waarop (en vanuit welk perspectief) de voorgenomen verkoop gestalte zou moeten krijgen. Duidelijk is dat, zoals hiervoor beschreven, het gehele initiatief maar ook de volledige inhoudelijke afweging bij de bestuurders van WMO Beheer lag. De inschakeling van deskundigen is in het belang van de provincie een daadkrachtig besluit geweest maar was, gegeven de verhoudingen, per definitie te laat. Een en ander verklaart ook de wijze waarop met de inhoud van het advies van Deloitte is omgegaan: het provinciebestuur en de bestuurders van WMO Beheer konden eigenlijk niets doen met de opmerkingen die raakten aan de meer principiële, beleidsinhoudelijke aspecten van het voorgenomen besluit. Wij vinden dat Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten gezamenlijk zich rond de verkoop van aandelen WAVIN (naar inhoud en proces), te afwachtend hebben opgesteld. In algemene zin concluderen wij dat de commissarissen van WMO Beheer voor de provincie als aandeelhouder, beperkt zichtbaar zijn geweest. Vanuit de ambtelijke organisatie zijn geen eigen initiatieven ontwikkeld (zo dat al mogelijk was) om te voorzien in een beleidsmatige inkadering. Duidelijk is dat de ambtelijke kennis en competenties op dit gebied zwaar te lijden hebben gehad van het afscheid van één ambtelijke medewerker (in 2001) die in het WAVIN dossier gedurende vele jaren als enig aanspreekpunt (intern en extern) heeft gefunctioneerd. 4.5
D EMOCRATISCH GEH ALTE
Wij concluderen dat het gevolgde proces en de gerealiseerde besluitvorming, zowel bij de provincie als bij WMO Beheer, naar wettelijke voorschriften correct is verlopen. Ten aanzien van het formeel juridische aspect van de transactie hebben wij geen indicaties van onregelmatigheden aangetroffen. Hiervoor hebben wij beschreven dat het samenspel binnen de provincie en tussen de provincie en WMO Beheer, in onze ogen niet goed (genoeg) is verlopen. Al met al denken wij dat de besluitvorming rond de verkoop van aandelen WAVIN, een zware “testcase” was voor de nieuwe verhoudingen binnen de provincie. Nieuw omdat in 2003 een ander bestuur is aangetreden met mensen die (deels) nog niet eerder met dergelijke besluiten te maken hebben gehad en ook nieuw omdat de invoering van het “dualisme” (net als bij andere provincies) heeft geleid tot afstand in de relatie tussen Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten en ook onduidelijkheid over het nemen van initiatieven. Bovendien heeft het dualisme ook geleid tot een andere formele verhouding. Na invoering van dualisme kunnen Gedeputeerde Staten zelfstandig besluiten, maar moeten Provinciale Staten wel in de gelegenheid worden gesteld om wensen en bedenkingen te uiten. Opmerkelijk is in onze ogen het feit dat de publieke aandeelhouders weliswaar verenigd waren (in WMO Beheer) maar in praktijk (in vergelijking met andere situaties) weinig onderlinge binding vertoonden. Dat heeft, zoals ook beschreven, wellicht te maken het feit dat “de neuzen” gelijkgericht waren, namelijk op het realiseren van een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst. Het enkele tegengeluid van een gemeente die een andere inhoudelijke koers voer, is door de grote meerderheid van gelijkgestemden, eigenlijk genegeerd. Wel is het zo dat de relatie tussen WMO Beheer en de provincie de belangrijkste vertegenwoordigende relatie betrof omdat, ondanks de beperkte provinciale deelname van 25%, veel andere publieke aandeelhouders (de gemeenten) op de opstelling van de provincie leunden.
33469
31
Tot slot vinden wij het opmerkelijk dat een op zich juiste beslissing om, in het kader van moderne “governance”-inzichten, te komen tot een scheiding van verantwoordelijkheden binnen de schoot van het dagelijks provinciebestuur (scheiding van aandeelhoudersportefeuille en gedelegeerd commissaris), in praktijk blijkt uit te werken als een extra schakel (of “hobbel”) in het proces van informatie-uitwisseling rond het voornemen en het effecturen van de daadwerkelijke aandelenverkoop. De betrokken functionarissen hebben zich overigens steeds, voor zover wij kunnen overzien en naar formele normen gemeten, correct gedragen.
33469
32
5.
SAMENVATTING VAN CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In dit hoofdstuk vatten wij kort de centrale conclusies samen en presenteren wij de aanbevelingen van dit onderzoek. Het gaat hier om een zeer korte samenvatting: voor een toelichting en onderbouwing is het absoluut noodzakelijk om de betreffende hoofdstukken te raadplegen. Met deze conclusies en aanbevelingen beantwoorden we de centrale onderzoeksvragen zoals die door de Commissie voor de Beleidsevaluatie zijn gesteld. Wij sluiten de aanbevelingen af met het toegezegde procesontwerp voor de toekomst. Tot slot presenteren wij een eindoordeel. 5.1
C ONCLUSIES
De reconstructie, zoals gevraagd door de commissie en weergegeven in hoofdstuk twee, is bedoeld om het verkoopproces van WAVIN zichtbaar te maken en om dit te kunnen analyseren en beoordelen. Er zijn voor dit soort processen geen uniforme beoordelingskaders. Daarom zijn vier beoordelingscriteria ontworpen die, samen met de bevindingen in hoofdstuk 3, hebben geleid tot de analyse in hoofdstuk 4. De criteria hebben zo als leidraad gewerkt bij de analyse. We hechten er aan om voor de conclusies vast te houden aan deze indeling van criteria.
Conclusies naar aanleiding van gebruikelijkheid •
In het licht van procedures in de markt is de verkoop van WAVIN op gebruikelijke wijze tot stand gekomen. De rol van CVC als verkoper en koper is daarin een minder gebruikelijk element, maar er is op geen enkele wijze aanleiding om te stellen dat dit niet zou mogen of onregelmatig zou zijn.
•
Het optreden van CVC (met inbegrip van de “leverage” werking) behoort tot een voor equityfondsen gebruikelijke wijze van werken.
•
De gehanteerde beslistermijnen door WMO Beheer en de provincie zijn formeel gezien juist en op zichzelf niet ongebruikelijk. Doordat het WAVIN-dossier in het provinciale bestuur (zowel Gedeputeerde Staten als Provinciale Staten) voorafgaand aan 2005 weinig aandacht had getrokken, er in 2003 meer afstand tussen Gedeputeerde Staten en WMO Beheer ontstond (vanwege scheiding lidmaatschap RvC en lidmaatschap Gedeputeerde Staten) en omdat een betekenisvol beoordelingskader ontbrak, is de tijdsdruk voor betrokkenen als hoog ervaren. Betrokkenen zijn daardoor niet in staat geweest tot serieuze “tegendruk”. Dit kenschetsen wij als minder gebruikelijk.
•
In het dossier komen we personen tegen in meerdere functies of hoedanigheden. Dit is in de Nederlandse context geen ongebruikelijke situatie.
•
Het houden van aandelen in de onderneming door het management van WAVIN is in het bedrijfsleven gebruikelijk. In het onderzoek is geen aanwijzing gevonden voor persoonlijke belangen van bestuurders of medewerkers van WMO Beheer bij de transacties rond de verkoop van aandelen WAVIN.
33469
33
Conclusies naar aanleiding van passendheid •
Door de afwachtende opstelling van de provincie is haar informatiepositie aangaande WAVIN tot mei 2005 minder goed dan die van WMO Beheer en CVC. Binnen WMO Beheer hebben commissarissen en directie gezamenlijk besloten geen informatie over de verkoop aan de aandeelhouders te verstrekken tot er een concreet voorstel lag. Wij beoordelen de informatiepositie van de provincie begin mei 2005 als niet passend en deze had beter kunnen zijn.
•
CVC had, op grond van haar grote ervaring, een grote kennisvoorsprong op WMO Beheer in het proces van vervreemding van aandelen WAVIN. WMO Beheer heeft eind 2004 en begin 2005 haar informatiepositie in dat opzicht stapsgewijs verbeterd tot een naar ons oordeel passend niveau.
•
Op grond van alle eerder bepaalde uitgangspunten, en dan met name de doelstelling van vervreemding op termijn, hebben de bevoegde organen bij de provincie en WMO Beheer naar ons oordeel passende besluiten genomen in het licht van de impact van deze beslissingen.
•
De korte termijn waarop Provinciale Staten diende te oordelen over de verkoop heeft niet bijgedragen aan het draagvlak voor het besluit. WMO Beheer heeft daarnaast de strategische verkoopopties niet echt met haar aandeelhouders afgestemd.
Conclusies naar aanleiding van samenspel •
WMO Beheer is in het verkoopproces, naar ons oordeel, stevig en beslist richting onderhandelingspartner CVC en daarmee in het belang van de aandeelhouders opgetreden.
•
De beperkte informatievoorziening tussen WMO Beheer en het provinciebestuur, voorafgaand aan mei 2005, over een concrete verkoop van aandelen WAVIN, is niet geheel verklaarbaar. Daarover hadden tevoren meer en duidelijker afspraken kunnen worden vastgelegd.
•
Een volwaardig strategisch afwegingskader voor aanhouden of vervreemden van aandelen WAVIN ontbrak bij de provincie. Daardoor ontbrak de mogelijkheid om duidelijk sturing te geven aan het verkoopproces. Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten hebben zich in dat opzicht naar ons oordeel te afwachtend opgesteld. Ook de ambtelijke organisatie heeft geen initiatieven genomen die hebben geleid tot beleidsmatige inkadering.
Conclusies naar aanleiding van democratisch gehalte •
33469
Het gehele verkoopproces is, naar onze mening, naar wettelijke voorschriften correct verlopen. Wel heeft de samenloop van de invoering van het dualisme (na invoering kunnen Gedeputeerde Staten zelfstandig beslissen over deelnemingen) en het scheiden van de rol van commissaris en gedeputeerde ervoor gezorgd dat Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en commissarissen van WMO Beheer in nieuwe verhoudingen belandden. Men is zoekende geweest naar de precieze invulling van deze verhoudingen.
34
•
Tussen de publieke aandeelhouders in WMO Beheer was relatief weinig contact en afstemming. Dit is opmerkelijk te noemen: meer afstemming had kunnen zorgen voor een sterkere gemeenschappelijke positie.
Op grond van de hiervoor beschreven conclusies komen wij hierna tot onze aanbevelingen. 5.2
A ANBEVELINGEN
(1) Actievere houding naar bestaande deelnemingen In algemene zin bevelen wij het provinciebestuur van Overijssel aan een actievere houding aan te nemen in de richting van haar bestaande deelnemingen (ook WADINKO). Dit kan op verschillende manieren: •
Een (pro)actieve invulling van het aandeelhouderschap door periodieke informatieuitwisseling met directie en commissarissen met betrekking tot de strategische aspecten van de bedrijfsontwikkeling, waarbij periodiek contact is met de commissaris(sen) volgens een vooraf vastgesteld schema en het vastleggen van de belangrijkste elementen van het besprokene en in ieder geval het vastleggen van afspraken;
•
Een (pro)actieve invulling geven aan afspraken (zoals vastgelegd in een college akkoord dan wel tussentijds met Provinciale Staten) en indien vervreemding is afgesproken moet daarvoor ook van provinciezijde een actieplan worden uitgewerkt en vastgesteld;
•
Contacten onderhouden met medeaandeelhouders volgens vooraf vastgesteld schema en het peilen van beelden, posities en belangen en waar nodig afstemmen en coördineren.
(2) Positiebepaling bij nieuwe deelnemingen Ook bevelen wij het provinciebestuur aan om als aandeelhouder in nieuwe deelnemingen, samen met andere aandeelhouders, een stevige positie in te nemen die tot uitdrukking kan komen door middel van: •
Een aandeelhoudersovereenkomst waarin onder meer wordt vastgelegd op welke wijze aandeelhouders willen omgaan met vervreemding en gemeenschappelijke belangen besproken en behartigd moeten worden.
•
Een voorstel voor een directiereglement dat door de RvC kan worden vastgesteld, waarin onder meer wordt vastgelegd op welke wijze directieleden worden geacht informatie te verschaffen aan aandeelhouders.
33469
35
(3) Algemeen deelnemingenbeleid Ook bevelen wij het provinciebestuur aan om een concreet deelnemingenbeleid te ontwikkelen en vast te stellen waarin in ieder geval zijn vastgelegd: •
Beleidsrelevante en concreet uitgewerkte afwegingscriteria die in onderlinge samenhang gehanteerd kunnen worden bij besluitvorming over het nemen dan wel aanhouden van deelnemingen in vennootschappen (het nemen en houden van deelnemingen moet een specifiek beleidsdoel dienen waarvan periodiek de actualiteit moet worden vastgesteld).
•
De beslisregels die moeten worden gehanteerd bij het wegen van publieke en zakelijke belangen en de bandbreedtes die daarbij gelden (een soort maatschappelijke kosten-batenanalyse).
•
Richtlijnen voor het omgaan met dividenduitkeringen (wanneer en onder welke voorwaarden worden dividenden voor de onderneming behouden).
(4) Aanstaande aandelentransacties Daarnaast bevelen wij het provinciebestuur aan om een “code” te ontwikkelen en vast te stellen voor het aanstellen en functioneren van personen in bestuursfuncties bij vennootschappen waarin de provincie een belangrijk aandeel neemt of heeft (inclusief afspraken over informatie-uitwisseling) alsmede voor het inschakelen en functioneren van adviseurs die in het belang van aandeelhouders optreden. Daarenboven bevelen wij aan om een soort “scan” te ontwikkelen waarmee aspecten van “good governance” bij bestaande deelnemingen periodiek in beeld kunnen worden gebracht en beoordeeld. Tot slot bevelen wij het provinciebestuur voor de zeer korte termijn aan om een plan van aanpak op te stellen (voor zover dat niet reeds is gebeurd) met het oog op het voorbereiden van de besluitvorming over aanstaande aandelentransacties, inclusief een eigen planning voor de opbouw van een definitief besluit. In dat plan van aanpak zou in ieder geval moeten worden opgenomen: •
De afweging van beleidscriteria die de besluitvorming rond de vervreemding moeten onderbouwen.
•
De opbouw van het informatiedossier.
•
Het profiel van de kopende partijen, beredeneerd vanuit de belangen van de aandeelhouder.
•
De voorwaarden die mogelijk gesteld kunnen worden en de monetaire waarde die deze voorwaarden in een onderhandelingsproces kunnen vertegenwoordigen.
•
De inschakeling van adviseurs die eventueel ontbrekende deskundigheid kunnen inbrengen in het belang van een adequate besluitvorming.
33469
36
(5) Handreiking voor procesontwerp bij vervreemding Permanent is de vraag aan de orde of het bestaan van een deelneming nog in het staande beleid past. Indien een deelneming niet meer past, dan dienen voorwaarden te worden geformuleerd waaronder vervreemding moet plaatsvinden. Doe dat ruim van tevoren en concreet. Aandachtspunten hierbij zijn: timing, personeel en management, prijs en bandbreedte, kwaliteit van de koper, standplaats, et cetera. Neem een duidelijk besluit om het proces stil te zetten (en van vervreemding af te zien) als de voorwaarden niet gehaald worden. Zorg dat voldoende kennis in huis is voor het organiseren van dergelijke processen. Huur die eventueel in. Een besluit tot afscheid moet bij voorkeur zeer duidelijk en stellig zijn. Er is immers maar één keer de gelegenheid om een echt punt te maken. Tevens is het afbreukrisico van halverwege afhaken onwenselijk. Als het besluit is genomen worden achtereenvolgens de hierna volgende stappen genomen; voor iedere stap is maatwerk vereist.
Stap 1: eigen strategie en positie bepalen Onder meer de volgende onderdelen: •
Onderzoeken of voldoende competenties in huis zijn. Indien nodig inhuren.
•
Nadenken over mogelijke opties voor vervreemding.
•
Haalbaarheidsanalyse doen, alternatieven onderzoeken en kiezen.
•
Voorbereiding verkoop door onder meer een “vendor due diligence17” uit te voeren en afspraken over informatie-uitwisseling te maken.
•
Profiel van kopende partij bepalen, bezien vanuit het publieke belang.
•
Bepalen hoe waardering plaats dient te vinden en vastleggen van beslissingslijnen.
•
Juridische voorbereidingen treffen en in kaart brengen van overige stakeholders en aandeelhouders.
Stap 2: benaderen van de markt Onder meer de volgende onderdelen: •
Marktfase, benaderen en geheimhouding vastleggen.
•
Informatie verstrekken aan mogelijke kopers.
•
Biedingen analyseren, bepalen of al dan niet exclusiviteit aan bepaalde partij wordt gegeven.
17 Een vendor due dilligence is een onderzoek naar de omvang van bezittingen en schulden en rechten en verplichtingen, dat in opdracht van een verkopende partij wordt uitgevoerd.
33469
37
Stap 3: onderhandelen en afronden •
Onderhandelen met gekozen partij(en).
•
Intentieverklaring tekenen en due diligence onderzoek van koper toelaten.
•
Onderhandelingen naar koopovereenkomsten en aktes, vervolgens ondertekenen en afronding.
5.3
E INDOORDEEL
Al met al komen wij, naar aanleiding van het voorgaande en tegen de achtergrond van de motie Jaegers c.s., tot het eindoordeel dat uit het proces rond de verkoop van aandelen WAVIN in 2005, lessen voor toekomstige verkoopprocessen zijn te trekken. Lessen die vooral betrekking hebben op de kwaliteit van de provinciale besluitvorming. Dit door middel van: •
Een meer proactieve houding.
•
Een betere informatie-uitwisseling.
•
Een meer principiële uitgangspositie.
•
Een betere afweging van opties.
•
Meer zekerheid over (en daardoor vertrouwen in) de positie van betrokken personen en organisaties.
•
Een meer helder beeld over de stappen die op verschillende momenten gezet zullen gaan worden.
Hierbij ligt het voor de hand om de vraag te stellen of betere besluitvorming (zoals hiervoor bedoeld) in 2005 tot een beter transactieresultaat voor de publieke aandeelhouders en meer in het bijzonder voor de provincie, had kunnen leiden. Wij zijn van mening dat de prijs die voor de aandelen is betaald, gebaseerd is op een gedegen advies. En dat het onderliggende onderhandelingproces op zich adequaat is verlopen. In de prijs zou in de opvatting van enkelen ook een “control premie” kunnen zijn begrepen, omdat de aandelen van WMO Beheer gelijktijdig met die van CVC II zijn verkocht. Deze premie zou zijn gemist als de publieke aandeelhouders hun aandelen op een ander moment hadden willen verkopen. Ook is duidelijk dat indien tot “bijtekenen” zou zijn besloten er een volstrekt nieuwe situatie zou zijn ontstaan, naar welke aard we slechts kunnen gissen maar waarvan we in ieder geval weten dat die tot een slechter risicoprofiel voor de aandeelhouders zou hebben geleid. Wij denken dat de mogelijkheid van een gedeeltelijke beursgang van WAVIN in 2006, niet door CVC is voorzien en geen invloed heeft gehad op de vormgeving van de transactie in 2005. Tot slot merken wij op dat maximalisatie van opbrengst bij de verkoop van publieke aandelen, naar onze mening onmogelijk als enig publiek oogmerk kan gelden. De nadruk van afweging zou in onze`ogen moeten liggen op beleidsinhoudelijke argumenten en de publieke belangen die met het aandeelhouderschap zijn gemoeid.
33469
38
BIJLAGE 1 FEITENOVERZICHT
BIJLAGE I: FEITENOVERZICHT
E ERSTE FASE : GESCH IEDENIS TOT AAN VERKOOP S HELL AAN CVC II Tijd
Gebeurtenis
1955
Oprichting WAVIN.
1962
Shell koopt 50% van de aandelen in WAVIN.
1998
Shell ontwikkelt een voorstel om WAVIN als geheel te verkopen. Hiertoe zou Shell eerst de volledige eigenaar van WAVIN worden en vervolgens verkopen. WMO niet actief betrokken bij opstellen voorstel. Uiteindelijk wordt voorstel ook door Shell intern niet goedgekeurd. Hierna komt CVC II als koper van het deel van Shell in beeld.
20 mei 1998
In de AVA van WAVIN verlenen de aandeelhouders goedkeuring om op zoek te gaan naar een nieuwe partner in plaats van Shell.
3 dec 1998
Gesprek tussen provincie en WMO over aandeelhoudersstrategie. GS/PS leden in RvC’s vervangen door onafhankelijke deskundigen. Geen reden om participatie in WAVIN en Wadinko te beëindigen.
8 dec 1998
Provincie stemt in met verkoop Shell-aandelen aan CVC II.
1 maart 1999
Shell verkoopt aandeel WAVIN aan CVC II.
1999
CVC II spreekt met WMO Beheer af dat op termijn verkoop van WAVIN mogelijk moet zijn.
1999
Een van de overwegingen om te kiezen voor CVC II en niet voor branchegenoot van WAVIN is dat WAVIN zo zelfstandig kan blijven groeien.
T WEEDE FASE : V ERKOOP S HELL TOT OPRICHTING WMO B EHEER Tijd
Gebeurtenis
11 nov 1999
Kabinet wil overheidseigendom van waterleidingbedrijven blijven waarborgen.
maart 2000
Directie van WMO informeert haar aandeelhouders over de start van een onderzoek naar een fusie tussen WMO en Waterbedrijf Gelderland.
4 juli 2000
GS dienen strategie aandeelhouderschappen en deelnemingen in bij PS (ter behandeling op 19 september).
19 sept 2000
PS besluiten dat belangen van WMO in WAVIN en Wadinko geen kerntaak meer zijn en belangen kunnen op geschikt moment worden afgestoten.
17 mei 2002
Fusie WMO en WG tot Vitens. WAVIN en Wadinko afgesplitst en in WMO Beheer ondergebracht. Aandeelhouders van WMO Beheer zijn Provincie Overijssel, veel Overijsselse gemeenten en Meppel, N.O.-polder, Urk en Westerveld.
33469
1
D ERDE FASE : VAN OPRICHTING WMO B EHEER TOT VERKOOP WAVIN
Tijd
Gebeurtenis
27 sept. 2002
Workshop aandeelhouders WMO Beheer. WMO Beheer dient binnen een periode van ongeveer 5 jaar een ‘exit’ uit WAVIN serieus te overwegen. Financiële opbrengst staat voorop. Enkele andere doelstellingen blijken ondergeschikt aan deze doelstelling (WAVIN behouden voor Overijssel, versterking werkgelegenheid, regionale uitstraling).
2002-2005
WMO Beheer en CVC II hebben gelijkgericht belang tot verkoop van WAVIN.
2003
Nieuw college van GS treedt aan. In tegenstelling tot hiervoor zijn gedeputeerden geen commissaris meer bij WMO Beheer. Provinciale commissaris kan aanblijven, omdat zij geen gedeputeerde meer is.
2003 – 2005
Reguliere AvA’s WMO Beheer en n.a.v. hiervan werden PS ingelicht over financiële situatie WAVIN. Gedeputeerde voert vanaf 2003 periodiek (conform protocol 2 maal per jaar) overleg met provinciale commissaris van WMO Beheer namens de provincie. Beperkte agenda, geen verslaglegging. Exit WAVIN niet op agenda.
2004
Slecht jaar Wadinko. Directie Wadinko voert waardeanalyse uit. Economische waarde portefeuille blijkt hoger dan boekwaarde.
2004
Potentiële koper WAVIN dient zich aan. RvC mondeling geïnformeerd.
Sept. 2004
WMO Beheer trekt een gerenommeerd adviseur aan.
Sept. 2004
Inzake voorgenomen verkooptraject wordt stuurgroep ingesteld met als leden de voorzitter van RvC WAVIN, de bestuursvoorzitter van WAVIN, een partner van CVC en de algemeen directeur van WMO Beheer. Een werkgroep met mensen van CVC, financieel directeur WMO Beheer en haar adviseur wordt daarnaast ingesteld.
Eind-2004
CVC opent Fonds IV.
2005
Overweging om te verkopen aan CVC IV was dat WAVIN zo verder zou kunnen investeren.
Maart 2005
Overleg tussen CVC en WMO Beheer aangaande een bod van CVC IV op CVC II en WAVIN. Eind maart wordt eerste bod ontvangen.
Maart 2005
WMO Beheer neemt bod in beraad. Waardeonderzoek Lehman Brothers i.o.v. WMO Beheer.
April 2005
Waardeonderzoek afgerond, WMO vraagt hoger bod, CVC verhoogt bod (naar keuze extra prijsverhogingen voor garanties en ‘anti-embarressment clause’). WMO weigert garanties en vraagt weer prijsverhoging. Eind april begin mei wordt principeakkoord bereikt.
Begin mei 2005
GS raken door agenda AvA van WMO Beheer op de hoogte van het concrete voornemen tot verkoop van aandelen WAVIN.
3 mei 2005
Agenda en stukken voor 20 mei worden verstuurd.
Mei 2005
WMO Beheer kondigt voorstel aan in AvA (20 mei) voor exit uit WAVIN. Gedeputeerde in AvA: beoogde tijdsspanne mag geen probleem opleveren. Wel aandacht voor terugkoppeling raden en staten. Vraag om voorlichtingsbijeenkomst. Stelt dat procedure tot nu toe ‘zeer helder en transparant’ is.
25 mei 2005
Commissievergadering Economie en Bestuur. Commissieleden worden geïnformeerd over AvA 20 mei en vragen om achtergrondinformatie over WAVIN.
33469
2
7 juni 2005
Brief GS aan PS. GS informeren PS over AvA in het kader van actieve informatieplicht. Ten aanzien van de extra AvA van 8 juli worden PS gevraagd wensen en bedenkingen kenbaar te maken. Commissie Economie en Bestuur krijgt achtergrondinformatie in de vorm van jaarstukken van WAVIN, specifieke achtergrondinformatie over WMO Beheer en het besluit 23-1 van 19 september 2000.
7 juni 2005
Deloitte krijgt opdracht van provincie om review te doen.
15 juni 2005
Voorlichtingsbijeenkomst WMO Beheer voor aandeelhouders.
20 juni 2005
Uitnodiging AvA 8 juli voor besluit verkoop (op agenda: (4) Goedkeuring verkoop (5) besluit statutenwijziging (invoering mogelijkheid tot het doen van tussentijdse uitkeringen) (6) Besluit tussentijdse uitkering t.l.v. verkoopopbrengst WAVIN.
30 juni
WMO Beheer verstuurt kritische reactie op rapport Deloitte.
Begin juli
Verantwoordelijk gedeputeerde laat zich tot en met de AvA van 8 juli vervangen door een andere gedeputeerde.
4 juli
Aanvullende vragen GS worden beantwoord door WMO beheer.
5 juli
GS vergadering.
6 juli 2005
Definitieve rapportage Deloitte afgerond en gepresenteerd.
8 juli 2005
Besluitvorming Exitvoorstel in bijzondere AvA.
Commissievergadering PS.
V IERDE FASE : N A VERKO OP WAVIN AAN CVC IV TOT HEDEN Tijd
Gebeurtenis
Zomer 2006
CVC brengt aandeel op de beurs.
33469
3
BIJLAGE 2 GESPREKSPARTNERS
BIJLAGE II: GESPREKSPARTNERS
P ROVINCIE
College: •
Mw. C. Abbenhues.
•
Dhr. J. Klaasen.
Statenleden (Leden Commissie Economie en Bestuur): •
Dhr. W. Jaegers.
•
Mw. S. de Bruijn.
•
Dhr. H. Kerkdijk.
•
Dhr. D. Yildirim.
•
Dhr. C. Dijkhuis.
Ambtelijke organisatie: •
Dhr. H.A. Timmerman.
•
Mw. M. Kroot.
•
Mw. E. Leeuw.
•
Dhr. W. Rood.
G EMEENTEN ( OVERIGE AANDEELHOUDERS WMO B EHEER ): •
Dhr. F.P.M. Willeme, burgemeester van Dinkelland.
•
Dhr. W. Meulman, burgemeester van Hardenberg.
WMO B EHEER : •
Dhr. J. Keijzer (oud voorzitter RvC WMO Beheer).
•
Dhr. V.E. van Dijk (oud directeur WMO Beheer).
•
Mw. R. Holsheimer-Wezeman (oud gedeputeerde, oud lid RvC WMO Beheer, momenteel voorzitter RvC Wadinko).
•
Dhr. S.E. Beelaerts van Blokland (oud adviseur WMO Beheer).
33469
1
O VERIGE GESPREKSPARTNERS •
Dhr. R. Lanning (oud voorzitter RvC WMO, oud gedeputeerde).
•
Dhr. H.J.M. Kemperman (oud lid RvC WMO, oud lid RvC WAVIN, oud gedeputeerde).
•
Dhr. W. te Kamp (directeur Wadinko).
•
Dhr. B. van Dijk (controller Wadinko).
•
Dhr. F. Scheepers (oud directielid WAVIN).
•
Dhr. P. van den Hoek (oud voorzitter RvC WAVIN).
•
Dhr. Ph. Houben (oud CEO WAVIN)
•
Dhr. J.R. Voûte (CVC Capital Partners Group).
33469
2
BIJLAGE 3 OVERZICHT AANDEELHOUDERS WMO BEHEER
BIJLAGE III: OVERZICHT AANDEELHOUDERS WMO BEHEER
Aandeelhouders WMO Beheer op 31 december 2004 Naam:
Aantal:
Provincie Overijssel
600
Gemeentes: • Bathmen • Borne • Dalfsen • Deventer • Dinkelland • Hardenberg • Hellendoorn • Hof van Twente • Kampen • Losser • Meppel • Noordoostpolder • Olst/Wijhe • Ommen • Raalte • Rijssen • Staphorst • Steenwijkerland • Tubbergen • Twenterand • Urk • Westerveld • Wierden • Zwartewaterland • Zwolle Totaal:
33469
26 55 75 35 93 136 65 144 40 55 81 70 60 50 90 90 40 130 45 85 35 56 50 83 100 238
1
BIJLAGE 4 BEGRIPPENLIJST
BIJLAGE IV: BEGRIPPENLIJST Alpinvest
Alpinvest is een investeringsmaatschappij en werd in 1999 opgericht om de private equitybelangen van twee grote pensioenfondsen te beheren.
Anti-embarrassment clause
In Nederlandse term: anti-speculatiebeding. Bij effectuering van een dergelijke clausule kunnen aandeelhouders bij doorverkoop door medeaandeelhouders, binnen een in de clausule gestelde termijn alsnog een deel van de extra opbrengsten verkrijgen.
AvA
Algemene vergadering van aandeelhouders.
Control premie
Dit is een vergoeding voor het feit dat de aandeelhouders alle aandelen gezamenlijk verkopen en niet in pakketten, op verschillende momenten.
CVC
CVC Capital Partners is een investeringsmaatschappij op het gebied van private equity.
CVC II
Fonds nummer 2 van CVC.
CVC IV
Fonds nummer 4 van CVC.
FIDO
Wet Financiering Decentrale Overheden.
Hepworth
Hepworth is een bedrijf in Verenigd Koninkrijk en marktleider op het gebied van kunststof buizen.
Lehman Brothers
Lehman Brothers is een vooraanstaande investment bank en adviseert organisaties op het gebied van kapitaalmarkttransacties.
Limited auction
Een limited auction is een verkoopproces op basis van veiling onder een beperkt aantal (op uitnodiging) betrokken partijen.
Private equity
Private equity partijen zijn financiële instellingen die namens (particuliere of institutionele) beleggers, deelnemen in het kapitaal van bedrijven.
Right of First Refusal (ROFR)
Het recht van aandeelhouders om een bod op een aandeel te doen, nadat biedingen van andere aandeelhouders in beschouwing zijn genomen.
Right to Tag Along
Het recht van aandeelhouders om, wanneer een andere aandeelhouder wil verkopen, aan deze transactie mee te doen.
33469
1
RvC
Raad van commissarissen.
Secundary buy out
Een secundary buy out is een proces van aankoop van aandelen door partijen die daartoe door de belangrijkste (nieuwe) aandeelhouders worden uitgenodigd.
Stichting Management Participatie
De participatie door het management van WAVIN is ondergebracht in deze stichting. De stichting heeft geen zeggenschap.
Wadinko
Wadinko NV is een regionale participatiemaatschappij die de bdrijvigheid wil bevorderen in Overijssel, de Noord-Oostpolder en Zuidwest Drente.
33469
2