Onderzoek naar de voor verschillende wetenschappen benodigde intelligenties Naar aanleiding van: Huarte de San Juan, J. (1659), Onderzoek der byzondere vernvftens eygentlijkke abelheen. Op het louterste betoonende (volgens de zuyverste grondt-regulen der naatuurlijkke Wijsgeerheydt) tot welk weetenschap, konst, of oefenening, ieder een daarom het bequaamste is, Amsterdam: Johannes van Ravesteyn Door: Jan Kaldeway
Een bijzonder werk waar ik op stuitte toen ik werkte aan de Universiteit Utrecht en onderzoek deed naar leer- en denkstijlen, was dat van de zestiende-eeuwse Spaanse arts en geleerde Juan Huarte. De oorspronkelijke titel van het in 1575 uitgegeven werk was: Examen de ingenios para las ciencas. De universiteitsbibliotheek beschikte over de Engelse vertaling uit 1575, in een facsimile uitgave uit 1991: The examination of mens wits. Die uitgave ben ik, ondanks het weerbarstige gotische schrift, met toenemend enthousiasme gaan lezen. Intussen is de Nederlandse vertaling uit 1659, Onderzoek der byzondere vernuftens eygentlijkke abelheen, via internet gemakkelijk beschikbaar. Waarom werd ik door dit werk gegrepen? In mijn onderzoek naar leer- en denkstijlen was ik vooral gefascineerd door het gegeven dat voor verschillende vakken verschillende stijlen nodig leken. Studenten met een hbo-achtergrond die ik begeleidde, stuitten erop dat hun hbo-stijl van denken, waarmee ze op hun vorige opleiding uitstekende Onderzoek naar intelligenties
147
resultaten bereikten, op de universiteit voor problemen zorgde. Toen ik op latere leeftijd een conservatoriumopleiding ging volgen, merkte ik hoe mijn universitaire denkstijl afweek van die van veel medestudenten en bepaald geen garantie vormde voor succes. Maar ook op het niveau van vakken binnen een opleiding kunnen leer- en denkstijlen een rol spelen: bij één opleiding kon ik laten zien dat een specifieke leer- en denkstijl positief correleerde met de resultaten voor een bepaald vak en negatief met de resultaten voor een ander vak. Dit was een duidelijke illustratie van het gegeven dat het bij studeren niet per se gaat om wel of niet slim zijn, maar eerder om de specifieke match van leerkwaliteiten en vakken.
Leerstijlen
In de leerstijlliteratuur is de samenhang tussen leerstijlen en disciplines uitvoerig besproken door David Kolb in zijn klassieker uit 1984: Experiential learning. Opvallend genoeg is juist dit facet uit zijn werk altijd onderbelicht gebleven en is de nadruk komen te liggen op een gevarieerde didactiek om alle leerlingen aan hun trekken te laten komen. In een andere leerstijlklassieker uit 1992, Leerstijlen en sturen van leerprocessen in het Hoger Onderwijs van Jan Vermunt, wordt de samenhang tussen stijlen en vakken helemaal niet gethematiseerd en gaat het met name om het bevorderen van een meer betekenisgerichte leerstijl, in plaats van een reproductiegerichte leerstijl. Bij Huarte vond ik een verrassende ruggesteun voor mijn specifieke interesse in de samenhang tussen stijlen en specifieke vakken. Te constateren dat een zestiende-eeuwse geleerde zich met dezelfde vragen heeft beziggehouden als waar je zelf mee bezig bent is op zich natuurlijk al een bijzondere ervaring. Over persoon en leven van Huarte zijn de gegevens minimaal. Zijn volledige naam was Juan Huarte de San Juan. San Juan was het 148 | Vuur dat vuur ontsteekt
Onderwijs
plaatsje in Navarra waar hij was geboren. Het grootste deel van zijn leven bracht hij door in de Spaanse stad Baeza in Andalusië, waar hij praktijk hield als arts. Hij was getrouwd en had drie zonen en vier dochters. Zijn Examen de ingenios was een bestseller. Het werd vele malen herdrukt en vertaald in het Latijn, Engels, Frans, Nederlands en Duits. In het werk betoont Huarte zich een oprecht gelovige; toch bracht het hem in conflict met de inquisitie, waarschijnlijk wegens een al te materialistisch-wetenschappelijke benadering die twijfels zou kunnen doen ontstaan over bijvoorbeeld de onsterfelijkheid van de ziel. In zijn werk maakt Huarte meteen zijn punt met een levendige anekdote. In de Nederlandse vertaling: ,,Wy waaren dry kaameraaden te saamen die te gelijk in het school besteldt wierden om Latijn te leren, waar dat den een met wondere ligticheydt en gaauwicheydt meesterlijk in voort ging en de twee andere en kosten nooyt eenighe braave reedeneering daar van op het pampier stellen. Maar wy onder ons dryen koomende tot de reeden-kaavelende konst, een van die twee die de slegte woorden-konst niet begrijpen kost, steeg terstondt in die konst verheeven op gelijk een braave aarendt in de wolken, waar van die andere twee weer niet een enkel woordt en wisten te zeggen, zoo lang als al die lessen duurden. Waar naa zoo wy alle dry quaamen om ’s Heemels loop te hooren uyt leggen, was dat een wonderlijk werk om aan te schouwen, dat die geen die geen Latijn leeren en kost, en die de reden-kaavelende konst gantsch niet vatten kost, was in korte daagen daar in onze meester die zelfs ons leerde over het hoofdt geleerd, en met de andere weetenschappen en kost hy gantsch niet mee door.” Drie studenten dus, en drie vakken: Latijn, Logica (de reeden-kaavelende konst) en Sterrenkunde. Wat blijkt: de één leert met gemak Latijn, terwijl de andere twee er niets van maken, de tweede is superieur in de Logica, de derde excelleert in de Sterrenkunde en zelfs zo dat hij al snel Onderzoek naar intelligenties
149
de docent daarin de baas is. Het is iets wat we kunnen herkennen: de één is goed in dit vak, de ander in een ander vak. Doorgaans nemen we dit voor lief: de één heeft nu eenmaal meer aanleg voor talen, de ander voor wiskunde, een derde voor muziek.
Specifiek ‘vernuft’
Huarte wordt evenwel diep getroffen door deze verschillen: ,,Ik hier heel oover verstompdt staande begost hier daadelijk met al mijn verstandt oover te reeden-kaavelen, en vondt door goedt en vast slot van dien, dat elk een weetenschap vereyschen most een vernuft dat byzonderlijk voor die weetenschap was afgerigt volgens ieders vereys, waar van zoo het afgezonderdt wierdt, het in geen andere verscheyden iets zou kunnen op doen.” Huarte slaat aan het denken en redeneren hoe hij de waargenomen verschillen kan verklaren. Hij komt tot de conclusie dat voor elke wetenschap een specifiek ‘vernuft’, wij zouden zeggen een specifieke denkstijl of intelligentie, nodig is. Vervolgens komt Huarte tot een driedeling van intelligenties: geheugen, inbeelding (in hedendaags Nederlands: verbeelding) en begrip. In de tweede intelligentie kunnen we het hedendaagse beelddenken herkennen, in de laatste het begripsdenken. Huarte omschrijft de drie ingenios als volgt: ,,De eerste hier af Lat. Memoria, by ons Geheugen, een kragt des Reedelijkken ziels waardoor zy het eens gekende gestaadig by haar kan houden De tweede Lat. Imaginatio, by ons Inbeelding, een kragt waar door de Reedelijkke ziel alle dingen haare beeltenissen zo braaf by haar weet af te beelden als de zinnen dat uyterlijk zien. De derde Lat. Intellectus, by ons begrip is die kragt waar door de Reedelijkke ziel de grondt-reegels van een vaste weetenschap is bekennende, en dies volgens de aardt, en oorzaak der dingen.” Op basis van dit onderscheid komt Huarte vervolgens tot een indeling van vakgebieden. Onder de geheugenvakken schaart 150 | Vuur dat vuur ontsteekt
Onderwijs
hij Latijn, Grammatica, de overige talen, Rechtstheorie, Positieve Theologie, Aardrijkskunde en Rekenkunde. Tot de begripsvakken horen Scholastieke Theologie, Theoretische Geneeskunde, Logica, Natuurlijke en Morele Filosofie en Toegepast Recht. De verbeeldingsvakken zijn alle vakken waarin figuur, overeenstemming, harmonie en proportie een rol spelen, zoals Poëzie, Welsprekendheid, Muziek, Schilderen en Preekkunde, maar ook Toegepaste Geneeskunde, Wiskunde, Sterrenkunde, Bestuurskunde en Krijgskunde en verder alle ambachtelijke disciplines. Hiermee is ook de verklaring gegeven voor de opvallende verschillen tussen Huarte en zijn medestudenten toen zij achtereenvolgens de lessen Latijn, Logica en Sterrenkunde volgden. Voor Latijn is veel geheugen nodig, voor Logica veel begrip en voor Sterrenkunde veel verbeelding en blijkbaar verschilden de studenten in de mate waarin zij over deze ‘kragten’ beschikten. Uiteraard roept deze theorie allerlei vragen op: kunnen mensen niet in meerdere intelligenties excelleren, zouden mensen met een ‘afwijkende’ intelligente dan niet aan een vak moeten beginnen, zijn er binnen studierichtingen niet allerlei specialisaties die juist een ander type intelligentie vragen, enzovoort. Aardig aan Huartes boek is dat hij uitvoerig op al deze vragen ingaat. Hij bespreekt in afzonderlijke hoofdstukken de drie hoofddisciplines van zijn tijd; theologie, rechtsgeleerdheid en geneeskunde en brengt dan allerlei nuanceringen aan in zijn theorie. Het hoofdstuk over de rechtsgeleerdheid wordt als volgt ingeleid: ,,Betoonende dat de SchoolRegts-geleerdtheyt aan een goedt geheugen is hangende. Maar het pleyten, en vonnissen, waar in deszelfs oefening, en bewerking bestaat, aan een braaf begrip. En het zinnelijk regeeren, en het bestieren van een gemeente, aan een goede inbeelding.” Onderzoek naar intelligenties
151
En het hoofdstuk over theologie als volgt: ,,Bewijzende dat de SchoolGodts-geleerdtheydt aan een braaf begrip eygentlijk is hangende; en dat het Predikken, waarin deszelfs oefening eygentlijk bestaat, aan een braave inbeelding.”
Retorische en inhoudelijke kwaliteit
Dit hoofdstuk is interessant omdat het een problematiek aansnijdt die ook voor docenten actueel is. Het docentschap vraagt zowel retorische als inhoudelijke kwaliteiten en hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Je kunt goed van begrip zijn en inhoudelijk uitstekend op de hoogte, maar als dat gepaard gaat met gebrekkige verbeelding en je daardoor niet in staat bent de boodschap over te brengen, bereik je alsnog geen resultaat. Andersom kan een boeiende, onderhoudende en afwisselende presentatie een matige inhoud maskeren. In Huartes optiek kun je nu eenmaal niet over alle kwaliteiten beschikken en zal dus meestal ofwel de retorische verbeeldingsofwel de inhoudelijke begripskwaliteit domineren. Dit kan een geruststellende gedachte zijn: de flitsende presentatie van een collega hoeft je niet zenuwachtig te maken als je weet dat je kwaliteiten elders liggen, en je hoeft niet koste wat het kost de vakmatige diepgang van een collega na te streven als jouw kwaliteit ligt in de verbinding met de studenten. We hoeven geen homo universalis te worden maar vormen samen een kleurrijke gemeenschap. Terwijl Huarte erkent en onderbouwt dat welsprekendheid een typische kwaliteit van de verbeelding is, heeft hij er toch moeite mee de verbeelding als evenwaardig aan het begrip te beschouwen. Als hij zou moeten kiezen tussen een sterke presentatie met iets minder inhoud of een saaiere presentatie van een degelijk verhaal kiest hij voor het laatste en blijkt hij begrip toch net iets hoger te waarderen dan 152 | Vuur dat vuur ontsteekt
Onderwijs
verbeelding of geheugen. Dit blijkt uit de criteria die Huarte schetst voor het selecteren van een predikant. Voor die selectie geeft hij een nauwkeurige handleiding. Het liefst zou Huarte een predikant kiezen die alle kwaliteiten in huis heeft: ,,De vernuften dan die men behoorde uyt te kiezen tot het ampdt van Preediken hoorden gelijkkelijk van stark begrip en groote inbeelding en braaf geheugen te zijn. Maar daar zijn diergelijkke zoo waynig dat ik slechts een zulk vernuft gevonden heb onder de honderdt duyzendt daar ik wel eer agt op genoomen heb.” Een goede tweede plaats is er voor de combinatie van begrip met verbeelding: ,,By gebrek van dien volgen in haar plaats die van starken begrip zijn en groot van inbeelding. Dog die schort het aan een goedt geheugen. Dies en kunnen die niet rijk en oovervloeyende van woorden zijn als zy voor eenige gemeente komen te Preediken.”
Keuzes
Je zou nu als volgende keuze verwachten: degenen met sterke verbeelding en iets minder begrip, aangezien preken toch in tegenstelling tot de ‘School-Godts-geleerdtheydt’ aan een ‘braave inbeelding’ hangt. Maar het pakt anders uit: ,,De derde hier aan zijn luy van groot begrip, dog kleyn van inbeelding en geheugen. Die zullen wel met zeer waynig bevallicheydts Preeken, maar zullen lijkkewel de grondige waarheydt leeren.’ Hieruit blijkt Huartes duidelijke keuze: inhoud gaat vóór presentatie; dan maar ‘weinig bevalligheid’. Dit wordt nog eens bevestigd bij de laatste keuze: ‘De laatste (die ik het ampdt van Preediken niet toevertrouwen en toevoegen zou) zijn die groot van inbeelding en geheugen te zaamen zijn, dog kleyn van begrip. Het is een onverdraachelijk ding, te zien met wat een stoute vermeetelheydt de sommige beginnen te Preedikken die nogtans niet een zier van de SchoolGodts-geleerdtheydt en verstaan of hebben enige gaaf by haar om die daar door te leren.” Onderzoek naar intelligenties
153
Het is mooi om te zien hoe Huarte zich kwaad maakt om predikers die wel een mooi verhaal houden, maar onvoldoende kennis van zaken hebben. De actualiteit van de in Huartes ogen verderfelijke Reformatie speelt hierbij overigens ook mee. Intussen houdt Huarte ons als beeldcultuur ook een spiegel voor: hoe waarderen we diepgang en inhoudelijke precisie in verhouding tot een vlotte en levendige presentatie? Maar vooral Huartes brede visie op kwaliteiten, nog niet verengd tot de eenvoudige meetlat van de Citoof IQ-score, en zijn genuanceerde beschouwingen over de kwaliteiten die nodig zijn in verschillende deeldisciplines, vormen een blijvende stimulans om verschillen in kwaliteiten te signaleren, te waarderen en te benutten.
154 | Vuur dat vuur ontsteekt
Onderwijs