UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIE JAAR 2008 – 2009
Onderzoek naar de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie
Door Britt Buffel Jeroen Withouck
onder leiding van Prof. Ludo Theunissen
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIE JAAR 2008 – 2009
Onderzoek naar de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie
Door Britt Buffel Jeroen Withouck
onder leiding van Prof. Ludo Theunissen
Permission Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Britt Buffel Jeroen Withouck
WOORD VOORAF
Deze masterproef vormt het sluitstuk voor het behalen van de Master in de Bedrijfseconomie, aan de universiteit van Gent. Deze masterproef bestudeert de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers. Bij deze zouden we graag enkele mensen willen bedanken voor hun bijdrage aan deze masterproef. Onze promotor Prof. L. Theunissen en assistent P. Behaeghe willen wij in het bijzonder bedanken, voor de deskundige raadgeving en begeleiding bij het tot stand komen van deze masterproef. Verder willen we ook de mensen bedanken die niet rechtstreeks bij de thesis betrokken waren maar toch een grote hulp waren. Onze ouders die ons de kans gaven in Gent te studeren en de afgelopen jaren altijd voor ons klaar stonden. Onze vrienden, voor hun hulp maar ook voor de nodige afwisseling die ze boden gedurende dit drukke jaar.
Britt Buffel Jeroen Withouck Gent, mei 2009
I
ABSTRACT In deze masterproef worden de financiële karakteristieken van de erkenning der aannemers onderzocht. Deze erkenning is noodzakelijk voor bouwondernemingen om in aanmerking te komen om overheidsopdrachten uit te voeren. Bij deze erkenning worden ondernemingen onderverdeeld in klassen, op basis van de omvang van de opdrachten die de aannemer mag uitvoeren. Deze erkenning vormt dus een zekere garantie van de financiële draagkracht van het bedrijf. Vooreerst worden de financiële voorwaarden, opgelegd door de erkenning onderzocht, die bepalen in welke klasse een onderneming wordt geclassificeerd. Er wordt gecheckt welke ondernemingen, op basis van de resultaten van de jaarrekening van 2007, slagen voor deze voorwaarden. De kleinere klassen (1 en 2) vertonen de meeste moeilijkheden om te voldoen aan de voorwaarde van het eigen vermogen en deze van de graad van financiële onafhankelijkheid. De derde grootste klasse (klasse 6) heeft het grootst aantal slagende ondernemingen. De kern van deze masterproef gaat uit naar nieuwe kengetallen die, net als de criteria opgelegd door de erkenning, onderscheidend zijn voor de acht klassen. De kengetallen, met de meest significante verschillen tussen de klassen, zijn het nettobedrijfskapitaal, de nettokas, de current ratio, de algemene schuldgraad, de zelffinancieringsgraad, het aandeel van de personeelskosten in bruto toegevoegde waarde en het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen in bruto toegevoegde waarde. Als laatste wordt ook de evolutie van de erkende bouwondernemingen bestudeerd over een periode van 10 jaar (1998-2007) aan de hand van de FiTo®-score. Dit waarderingsmodel toont aan dat de ondernemingen over de tijd positief zijn geëvolueerd waarbij de kleinere klassen hoger scoren dan de grotere klassen.
II
INHOUDSTAFEL WOORD VOORAF ..........................................................................................................................................I ABSTRACT ....................................................................................................................................................II INHOUDSTAFEL ...........................................................................................................................................III GRAFIEKEN ................................................................................................................................................. IV TABELLEN .................................................................................................................................................... V 1
PROBLEEMSTELLING .............................................................................................................................1
2
DOELSTELLING......................................................................................................................................1
3
ONDERZOEKSAANPAK ..........................................................................................................................2
4
ONDERZOEK .........................................................................................................................................3 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.6.4 4.6.5 4.6.6 4.6.7
WP1: LITERATUURSTUDIE .......................................................................................................................... 3 Wetgeving ....................................................................................................................................... 3 Financiële karakteristieken.............................................................................................................. 3 Historische studies........................................................................................................................... 4 WP2: ERKENNING DER AANNEMERS ............................................................................................................. 6 Inleiding........................................................................................................................................... 6 Duur van de erkenning .................................................................................................................... 7 Categorieën en ondercategorieën................................................................................................... 7 Klasse............................................................................................................................................... 8 WP3: HET BEPALEN VAN DE POPULATIE EN DE FINANCIËLE GEGEVENS VAN DE ONDERNEMING ................................. 9 WP4: ONDERZOEK NAAR DE FINANCIËLE CRITERIA OPGELEGD DOOR DE ERKENNING ............................................. 12 Financiële criteria om te behoren tot klasse 1............................................................................... 12 Financiële criteria om te behoren tot klasse 2 of hoger ................................................................ 12 Conclusie van de criteria opgelegd door de erkenning.................................................................. 17 WP5: ONDERZOEK NAAR DE FINANCIËLE CRITERIA NIET OPGELEGD DOOR DE ERKENNING ...................................... 18 Keuze van de te onderzoeken financiële karakteristieken............................................................. 18 Keuze van de statistische testen.................................................................................................... 20 Bespreking van de 20 kengetallen................................................................................................. 24 Conclusie van de criteria niet opgelegd door de erkenning........................................................... 36 WP6: EVOLUTIE VAN DE GEZONDHEID VAN DE ERKENDE AANNEMERS ............................................................... 37 Toegevoegde waarde .................................................................................................................... 39 Rendabiliteit .................................................................................................................................. 40 Solvabiliteit.................................................................................................................................... 42 Liquiditeit....................................................................................................................................... 46 FiTo®‐score ................................................................................................................................... 47 Evolutie van de FiTo®‐score.......................................................................................................... 48 Conclusie van de evolutie van de erkende bouwondernemingen.................................................. 50
5
ALGEMEEN BESLUIT............................................................................................................................51
6
VERDER ONDERZOEK ..........................................................................................................................53
LITERATUURLIJST ..........................................................................................................................................I BIJLAGEN ......................................................................................................................................................II
III
GRAFIEKEN grafiek 1: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van het eigen vermogen............................................................................................................................................................... 13 grafiek 2: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van de solvabiliteit voor de verschillende jaren ................................................................................................................................... 15 grafiek 3: het aantal aannemers die al dan niet voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde over de 4 jaren heen ... 16 grafiek 4: gemiddelde netto bedrijfskapitaal per klasse ........................................................................................ 24 grafiek 5: gemiddelde nettokas per klasse............................................................................................................. 24 grafiek 6: gemiddeld current ratio per klasse ........................................................................................................ 25 grafiek 7: gemiddelde rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering per klasse ................................................ 25 grafiek 8: gemiddeld aantal dagen klantenkrediet per klasse ................................................................................ 26 grafiek 9: gemiddeld aantal dagen leverancierskrediet per klasse ........................................................................ 27 grafiek 10: gemiddelde nettokasratio per klasse ................................................................................................... 27 grafiek 11: gemiddelde algemene schuldgraad per klasse .................................................................................... 28 grafiek 12: gemiddelde lange termijn schuldgraad per klasse............................................................................... 28 grafiek 13: gemiddelde zelffinancieringgraad per klasse...................................................................................... 29 grafiek 14: gemiddelde dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow per klasse........................... 29 grafiek 15: gemiddelde dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door de CF per klasse................... 30 grafiek 16: gemiddelde bruto rendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen per klasse ......................... 31 grafiek 17: gemiddelde bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen per klasse .............................. 32 grafiek 18: gemiddelde bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen per klasse ............................ 32 grafiek 19: gemiddelde financiële hefboom-multiplicator per klasse ................................................................... 33 grafiek 20: gemiddeld aandeel van het personeel in de bruto toegevoegde waarde per klasse ............................. 34 grafiek 21: gemiddeld aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in de bruto toegevoegde waarde per klasse ............................................................................................................................. 34 grafiek 22: gemiddeld aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde er klasse.. 35 grafiek 23: gemiddeld bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) per klasse ........................................... 35 grafiek 24: evolutie van de bruto toegevoegde waarde over personeelskost (%).................................................. 39 grafiek 25: evolutie van de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%) .................................. 40 grafiek 26: evolutie van de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) ................................. 41 grafiek 27: evolutie graad van zelffinanciering (%).............................................................................................. 42 grafiek 28: evolutie van de graad van financiële onafhankelijkheid (%) .............................................................. 43 grafiek 29: evolutie korte termijn financiële schuldgraad (%) .............................................................................. 44 grafiek 30: evolutie dekking van het vreemd vermogen door cashflow (%)......................................................... 45 grafiek 31: evolutie nettokasratio (%)................................................................................................................... 46 grafiek 32: evolutie FiTo®-score.......................................................................................................................... 47
IV
TABELLEN Tabel 2: onderverdeling categorieën en ondercategorieën ...................................................................................... 8 Tabel 3: maximum bedrag van het individuele werk en van het totaal der werken per klasse ............................... 8 Tabel 4: overzicht aantal aannemers ....................................................................................................................... 9 Tabel 5: overzicht van de Belgische aannemers met en zonder jaarrekening ......................................................... 9 Tabel 6: de verschillende erkenningen van Dredging International...................................................................... 10 Tabel 7: Weergave van het aantal ondernemingen die worden opgenomen in het onderzoek.............................. 11 Tabel 8: het minimum aan eigen vermogen per klasse opgelegd.......................................................................... 12 Tabel 9: minimum omzet ...................................................................................................................................... 16 Tabel 10: overzicht van de gebruikte kengetallen................................................................................................. 18 Tabel 11: het aantal aannemers met een verkorte of volledig schema per klasse ................................................. 19 Tabel 12: overzicht van het aantal significante verschillen................................................................................... 22 Tabel 13: significante verschillen tussen 1998 en 2007 voor de FiTo®-score en de 8 ratio’s.............................. 48
V
1 PROBLEEMSTELLING Door de wetgeving van 1991 wordt bij het toekennen van overheidsopdrachten gebruik gemaakt van erkenningen bij de aannemers in de bouw. Deze erkenningen bepalen enerzijds of de onderneming voldoende technisch bekwaam is en anderzijds of de onderneming financieel draagkrachtig is, om de werken te kunnen uitvoeren. Naar aanleiding van de kredietcrisis van 2007 en de daarop volgende economische malaise is het belangrijk dit overheidsinstrument te onderzoeken. Voor deze masterproef schuiven zich enkele vragen naar voren: ¾ Welke voorwaarden bepalen de huidige indeling? ¾ Welke financiële criteria zouden, naast de standaard criteria, deze indeling kunnen bepalen? ¾ Hoe evolueren de ondernemingen zich in deze indeling? De antwoorden op deze vragen zullen leiden naar een grotere transparantie van dit overheidsinstrument. Iets wat gedurende deze crisis een heel belangrijk gegeven is geworden.
2 DOELSTELLING Volgens de wet van 1991 worden de ondernemingen onderverdeeld in acht klassen op basis van een aantal criteria. Om de opdeling van de aannemers in de bouwsector te onderzoeken, worden de financiële kenmerken van de desbetreffende ondernemingen bestudeerd. Deze opgelegde criteria worden in deze masterproef onderzocht, om een beeld te krijgen welke ondernemingen nog een buffer hebben en welke niet. Als tweede onderzoekspunt zal worden onderzocht of zich naast de eerder vermelde financiële voorwaarden, er nog andere financiële kenmerken zijn die binnen een klasse overeenkomen. Hiervoor zal men gebruik maken van de kengetallen die voorkomen in het handboek financiële analyse van de onderneming (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Ten laatste zal de FiTo®-score (Ooghe & Spaenjers, 2006) worden aangewend om een gestandaardiseerd beeld te krijgen over de algemene gezondheid van de erkende bouwbedrijven. Doordat de financiële gegevens slechts tot 2007 ter beschikking zijn, is de impact van de crisis nog niet zichtbaar in de jaarrekeningen. Toch blijft deze studie interessant om te weten in welke staat de ondernemingen zich bevonden net voor de crisis. Welke ondernemingen bevinden zich in een ingedekte situatie en voor wie zal de crisis hard aankomen?
1
3 ONDERZOEKSAANPAK WP 1: Literatuurstudie In het eerste werkpakket wordt aan de hand van een literatuurstudie onderzocht welke de huidige stand van zaken is, in verband met de erkenning van de aannemers in de bouwsector. Daarnaast worden in dit werkpakket ook de financiële kengetallen (scores), die nodig zijn om de erkende aannemers te beoordelen, besproken.
WP 2: Erkenning der aannemers In dit onderdeel wordt aangetoond wat een erkenning precies inhoudt en welke onderneming een erkenning nodig heeft. Er wordt ook besproken hoelang een erkenning geldig blijft en hoe deze vervolgens kan worden herzien. Verder wordt ook weergegeven hoe de verschillende categorieën, ondercategorieën en klassen zijn opgedeeld.
WP 3: Het bepalen van de populatie en de financiële gegevens van de onderneming Dit werkpakket beschrijft hoe de populatie voor het onderzoek wordt bepaald en hoe de gewenste gegevens, die gebruikt worden voor het analyseren van de financiële karakteristieken tot stand zijn gekomen.
WP 4: Onderzoek naar de financiële criteria opgelegd door de erkenning In dit werkpakket worden de verschillende financiële criteria, waaraan een onderneming moet voldoen om tot een bepaalde erkenningsklasse te behoren, nagegaan. Dit houdt in dat het eigen vermogen en de solvabiliteit van de ondernemingen worden onderzocht. De derde voorwaarde, de omzet van de drie van de jongste acht jaar, wordt buiten beschouwing gelaten.
WP 5: Onderzoek naar de financiële criteria niet opgelegd door de erkenning In dit onderdeel worden andere financiële karakteristieken (kengetallen door H. Ooghe en C. Van Wymeersch) van de erkende ondernemingen geanalyseerd, om zo na te gaan of er zich binnen of tussen de verschillende klassen andere significante gelijkenissen of verschillen voordoen.
WP 6: Evolutie van de gezondheid van de erkende aannemers Dit werkpakket heeft als doel de evolutie van de financiële gezondheid van de Belgische bouwondernemingen, die een erkenning hebben, in kaart te brengen. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de FiTo®-score (Ooghe & Spaenjers, 2006). Dit zal worden toegepast voor de periode van 1998 - 2007, waar gebruik gemaakt wordt van de laatste neergelegde jaarrekeningen.
2
4 ONDERZOEK 4.1 WP1: Literatuurstudie 4.1.1 Wetgeving Bij de uitvoering van opdrachten door derden is er altijd een vorm van vertrouwen nodig. Een vertrouwen dat de opdrachtgevende unit nodig heeft als garantie voor een degelijke uitvoering van hun werken. In de openbare sector vertegenwoordigt deze opdrachtgevende unit de bevolking van het land waarvan de overheid opdrachten aanbesteed. Voor deze problematiek werd in 1947 de besluitwet houdende regeling van de erkenning der aannemers opgemaakt. In 1991 werd de oude wetgeving opgeheven en vervangen, die tot op vandaag (anno 2009) ongewijzigd is. De wetgeving classificeert ondernemingen in categorieën en klassen, respectievelijk om technische bekwaamheid en financiële draagkracht te garanderen.
De Europese Unie heeft hieromtrent ook reeds een richtlijn (93-37-EEG) gepubliceerd. Deze laat verschillende varianten binnen de Europese lidstaten toe. Het systeem in België reikt erkenningen uit die regelmatig (max. om de 5 jaar) worden herzien, terwijl in andere lidstaten, voor elke overheidsopdracht, een volledig dossier dient ingediend te worden door de onderneming die zich kandidaat stelt voor de opdracht. Hoewel het systeem in België duidelijk eenvoudiger lijkt, krijgt dit systeem toch niet de voorkeur van Europa. Het grote probleem schuilt in het feit dat de aanbestedingsprocedure in België pas goed werkt wanneer men een Belgische erkenning heeft. Indien de aannemer niet beschikt over een Belgische erkenning kan de overheidsopdracht pas gegund worden wanneer de bevoegde minister, op vraag van de aanbestedende dienst en op advies van een speciale commissie, heeft besloten dat aan alle voorwaarden voor erkenning of aan de vereisten voor de gelijkwaardigheid van de erkenning in een andere lidstaat is voldaan. Daar de wetgeving geen stopzetting van de aanbestedingsprocedure voorziet in afwachting dat het besluit over de erkenning van elke niet in België gecertificeerde gegadigde wordt genomen en aangezien de erkenningprocedure lang duurt, zou dit de aanbestedende dienst ertoe kunnen leiden een gegadigde te kiezen, die reeds een Belgische erkenning in het bezit heeft en aldus discriminerend zijn voor niet-erkende aannemers of aannemers die zijn ingeschreven op de officiële lijst van erkende aannemers in andere lidstaten. (europa.eu, 2001)
4.1.2 Financiële karakteristieken Om de financiële gezondheid van een onderneming te beoordelen, kunnen aan de hand van een financiële analyse de gegevens van een onderneming doorgelicht worden. Aan de hand van deze historische gegevens kunnen prognoses worden afgeleid, waardoor het mogelijk is inzichten te verwerven in de evolutie van de ondernemingen. Om een financiële analyse uit te voeren, komen er vier verschillende criteria aan bod: de toegevoegde waarde, de liquiditeit, de rendabiliteit en de solvabiliteit. Deze vier dimensies worden hier afzonderlijk besproken.
Een succesvolle onderneming wordt omschreven als een onderneming die er in slaagt haar contractuele relaties met alle belanghebbende (klanten, leveranciers, personeel, overheid en aandeelhouders) te honoreren. Om als onderneming succesvol te zijn, moet deze voldoende toegevoegde waarde creëren om alle productiefactoren op
3
gepaste wijze te vergoeden. Bij productiefactoren wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeid en milieu die originele productiefactoren zijn en kapitaal die een afgeleide productiefactor is. De winst na belastingen die toekomt aan de aandeelhouders als vergoeding voor het ingebrachte kapitaal is hetgeen wat overblijft na vergoeding van alle productiefactoren. De rendabiliteit is gelijk aan de verhouding tussen de opbrengsten verminderd met de kosten en het geïnvesteerd vermogen. Het duidt aan of er voldoende resultaat voortvloeit uit de werking van de onderneming. De rendabiliteitratio’s hebben tot doel de resultaten van de onderneming op relatieve basis te evalueren. De liquiditeit is de vergelijking van de kasinkomsten met de kasuitgaven. Deze kasstroom is vooral van belang bij het beoordelen of de onderneming haar betalingsverplichtingen kan nakomen op korte termijn. Indien de inkomsten onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken, kan er een liquiditeitstekort ontstaan, wanneer de onderneming niet in staat is bijkomende financiering aan te trekken. Dit liquiditeitsprobleem kan aanleiding geven tot faillissement wat gedefinieerd wordt als een onderneming die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en indien haar krediet geschokt is. De solvabiliteit of schuldgraad staat zowel in relatie met de liquiditeit als de rendabiliteit. De solvabiliteit geeft aan in welke mate een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen i.v.m. intrestbetalingen en aflossingen van schulden na te komen. (Ooghe & Van Wymeersch, 2008)
4.1.3 Historische studies De Vakgroep Bedrijfsfinanciering van de Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen en de Vlerick School voor Management hebben reeds een jarenlange ervaring op het gebied van de financiële analyse van de onderneming. Sinds 1996 brengen zij jaarlijks een publicatie uit waar de methoden van de financiële analyse worden toegepast op de in België neergelegde jaarrekeningen. Aan de hand daarvan kunnen de financiële toestand en de prestaties van de ondernemingen in België over de laatste jaren geschetst worden. Om deze studies te kunnen uitvoeren wordt nauw samen gewerkt met Graydon Belgium nv, die beschikt over een uitgebreide database.
In 1996 werd een eerste publicatie uitgebracht die de financiële toestand van de Belgische ondernemingen van 1990 tot 1994 weergeeft, onder leiding van gewoon hoogleraar bedrijfsfinanciering Hubert Ooghe. Op basis van ervaring werd in deze studie gekozen om te werken met 7 sleutelratio’s, die de verschillende aspecten van de financiële situatie van een onderneming weergeven: bruto toegevoegde waarde per personeelslid, nettoverkoopmarge voor belastingen, bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de liquiditeitsratio in ruime zin, de algemene graad van financiële onafhankelijkheid en de dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow. Daarnaast werd ook nog gebruik gemaakt van 2 risico-indicatoren, die diverse, eventueel tegenstrijdige aspecten van de financiële toestand integreert. Deze analyse werd zowel uitgevoerd voor de verschillende sectoren, per grootte van de bedrijven als per regio. (Ooghe & Goethals, 1996a)
In 1997 werd een studie uitgebracht van de jaren 1991 tot 1995. Hierin werden de 7 sleutelratio’s en 2 risicoindicatoren aangevuld met 3 extra ratio’s: de personeelskost per personeelslid, de netto rendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen en de nettokasratio. Ook hier werd de analyse uitgevoerd naar grootte, per
4
regio en voor de verschillende sectoren, die uitgebreid werden van 10 naar 17. Deze analyse op basis van 10 ratio’s en 2 risico-indicatoren werd behouden tot 2004. (Ooghe & Goethals, 1996b)
Vanaf 2006 werd gebruik gemaakt van een nieuw model, namelijk de FiTo®-meter. Dit was een nieuwe, eenvoudige en geïntegreerde maatstaf voor de financiële toestand van een onderneming. De FiTo®-meter is op basis van jarenlang en nauwgezet onderzoek ontwikkeld door professor emeritus Hubert Ooghe (UG en Vlerick Leuven Gent management School) in nauwe samenwerking met Graydon Belgium nv. Ze wordt berekend op basis van acht uitgewerkte ratio’s die in evenwichtige verhouding tot elkaar worden geplaatst. Samen geven ze een duidelijk beeld over het al dan niet bestaan van financiële consistentie binnen de onderneming. De gebruikte acht ratio’s komen ongeveer overeen met de 10 ratio’s van het vorig model. De graad van financiële onafhankelijkheid en de korte termijn financiële schulden werden er aan toegevoegd en de nettoverkoopmarge voor belastingen, bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de liquiditeitsratio in ruime zin en de personeelskost per personeelslid verdwenen. (Ooghe & Spaenjers, 2006)
Graydon Belgium nv, in 1981 opgericht onder de naam Dongelmans International, heeft sinds 1986 een leidinggevende positie betreffende handels- en marketinginformatie, krediet- en debiteurenbeheer. Graydon Belgium nv publiceert ook elk jaar een rapport waarin wordt weergegeven hoe het gesteld is met de financieel economische conditie van de onderneming.
Het laatste vrijgegeven rapport van Graydon (Het KMO-rapport Vlaanderen: De financieel-economische gezondheid van de Vlaamse KMO-vennootschap en eenmanszaak in beeld) geeft de evolutie weer van 2000 tot en met 2007. Voor de verschillende ratio’s en de FiTo®-score worden hierin telkens de cijfers weergegeven volgens regio en volgens sector. Ook de bouwsector, gebaseerd op de NACE-BEL-groepen 41, 42 en 43 wordt hierin opgenomen. De Fito-score van de bouwnijverheid is met 0,012 toegenomen over een periode van 7 jaar en neemt in 2007 een waarde aan van 0,583. De bouwnijverheid staat hierdoor op een 3e plaats in de rangschikking van alle sectoren.
5
4.2 WP2: Erkenning der aannemers 4.2.1 Inleiding De Federale Overheidsdienst Economie, dienst erkenning der aannemers, staat in voor het beheren van het erkenningssysteem waarbij de aannemers worden doorgelicht en hun technische bekwaamheid, financiële en economische draagkracht en professionele integriteit worden vastgesteld. Alle nuttige informatie en nodige documenten om een erkenning te bekomen zijn dan ook te raadplegen op de website van FOD economie. Om als aannemer werken van een bepaalde omvang en aard te mogen uitvoeren voor de overheid, moet de onderneming beschikken over een erkenning volgens de wet van 1991. Deze erkenning toont aan dat de aannemer over voldoende technische bekwaamheid beschikt en financieel draagkrachtig is. Technische bekwaamheid wordt bepaald door de categorieën en ondercategorieën. De financiële draagkracht bepaalt tot welke klasse de onderneming behoort. Samen vormen zij de erkenning van de aannemers voor het uitvoeren van overheidsopdrachten. De erkenning wordt toegekend door de Erkenningscommissie van het bevoegde Gewest. Elke hoofd- of onderaannemer die een overheidsopdracht wil uitvoeren heeft een erkenning nodig, als de prijs van het werk hoger ligt dan € 75.000 voor werken van een categorie en hoger dan € 50.000 voor werken van een ondercategorie. Wanneer een aannemer eenmalig een overheidsopdracht wil uitvoeren, dan kan hij dat doen zonder erkenning maar dan moet de aannemer kunnen bewijzen dat hij aan de vooropgestelde criteria voldoet. Belangrijk is dat een erkenning vereist is in alle volgende gevallen: ¾ echte overheidsopdrachten: werken voor de federale overheid, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en de parastatalen; ¾ opdrachten van andere rechtspersonen waarop de overheidsopdrachtenwet van toepassing is, bijvoorbeeld door de overheid gesubsidieerde universitaire instellingen; ¾ privéwerken die voor minstens 25 procent door de genoemde overheden worden betoelaagd (over kredieten en leningen heeft de erkenningswet het niet). De overheid die de opdracht geeft, bepaalt welke erkenning er vereist is om de overheidsopdracht uit te voeren. De overheid raamt eerst de uitvoeringskosten, stelt een bestek op en bepaalt daarin welke erkenning de aannemer moet hebben. Ze vermeldt dus tot welke categorie of ondercategorie en klasse het aannemersbedrijf moet behoren om in aanmerking te komen voor de opdracht. Indien een aannemer een offerte maakt, die thuishoort in een lagere of hogere klasse - en dat bedrag wordt door de aanbestedende overheid goedgekeurd - moet de aannemer een erkenning hebben die overeenkomt met die lagere of hogere prijs.
6
4.2.2 Duur van de erkenning Wanneer een erkenning door de Erkenningscommissie wordt toegekend aan een aannemer, is deze geldig voor een periode van vijf jaar. Het bevoegde Gewest gaat er dan van uit dat de onderneming over een periode van vijf jaar voldoet aan de vooropgestelde criteria. Aangezien de technische bekwaamheid en de financiële draagkracht van een onderneming in de loop van de tijd evolueren, worden deze om de vijf jaar herzien. Wanneer een onderneming een erkenning heeft voor meerdere categorieën of ondercategorieën, dan zullen deze allemaal herzien worden, wanneer er één erkenning de periode van vijf jaar bereikt. Zo krijgen de verschillende categorieën en ondercategorieën eenzelfde looptijd. Het is zo dat de vereiste voorwaarden slechts dienen bereikt te worden op het moment van de herziening. Om te verhinderen dat hier wangebruik wordt van gemaakt, is het mogelijk dat een erkenning wordt herzien binnen een periode van minder dan vijf jaar. Het initiatief daartoe kan zowel van de aannemer als van het bevoegde Gewest uitgaan. ¾ indien de erkende aannemer op een gegeven ogenblik vindt dat zijn onderneming thuishoort in een hogere klasse of wanneer de onderneming vindt meer categorieën en ondercategorieën aan te kunnen, dan hoeft het geen vijf jaar te wachten om een verhoging en/of uitbreiding aan te vragen; ¾ het bevoegde Gewest kan, ook op advies van de Commissie voor erkenning der aannemers, vaststellen dat de aannemer niet meer aan de voorwaarden voldoet. Wanneer officieel vaststaat dat zijn vermogen daalde of dat de tewerkstelling in het bedrijf sterk verminderde, kan het bevoegde Gewest de erkenning vroegtijdig herzien. De periode van vijf jaar hoeft niet verlopen zijn, om de erkenning aan de nieuwe situatie aan te passen. De erkenning kan ook aangepast worden: ¾ omdat de aannemer belastingsschulden heeft of RSZ-achterstallen moet vergoeden; ¾ omdat de opdrachtgever klacht tegen de aannemer indiende over een grote fout bij de uitvoering van een werk; ¾ omdat de aannemer gerechtelijk veroordeeld werd voor een misdrijf dat van dien aard is dat het zijn beroepsmoraal aantast; ¾ of bij andere ernstige tekortkomingen.
4.2.3 Categorieën en ondercategorieën Een onderneming kan een erkenning krijgen voor één of meerdere categorieën en ondercategorieën. Deze categorieën worden opgedeeld, afhankelijk van de aard en de moeilijkheidsgraad van de werken. Om tot een ondercategorie te behoren is het niet noodzakelijk om deel uit te maken van de categorie en wanneer men tot een categorie behoort, behoort men niet automatisch tot een ondercategorie. Dit behalve in enkele uitzonderlijke gevallen. De categorieën krijgen een letter, de ondercategorieën de letter van de categorie waarvan ze deel uitmaken en een nummer dat trouwens niet doorlopend is. Hieronder is een voorbeeld van hoe de indeling is opgebouwd. De volledige tabel is opgenomen in bijlage I.
7
Categorie
Ondercategorie C1. Gewone rioleringswerken C2. Watervoorziening en leidingen leggen
C. Wegenbouwkundige werken
... C7. Horizontale doorpersingen van buizen voor kabels en leidingen D1. Ruwbouwwerken en onder kap brengen van gebouwen D4. Geluids- en warmte- isolatie, lichte scheidingswanden, valse plafonds en blinde vloeren, al dan niet geprefabriceerd
D. Bouwwerken
D5. Timmerwerk, houten spanten en trappen ... D29. Vloerdeklagen en bekleding van industriële vloeren Tabel 1: onderverdeling categorieën en ondercategorieën
De erkenning voor een bepaalde categorie en/of ondercategorie wordt door de Erkenningscommissie van het bevoegde Gewest beslist op basis van de aard en de moeilijkheidsgraad van de werken die de aannemer reeds goed heeft uitgevoerd.
4.2.4 Klasse De categorieën en ondercategorieën van werken worden op hun beurt in acht klassen opgedeeld. De voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse (klasse 1) worden weergegeven in bijlage II. Om te behoren tot klasse 2 of hoger worden een aantal extra voorwaarden opgelegd die in bijlage III terug te vinden zijn. De twee financiële voorwaarden van klasse 2 of hoger, die relevant zijn voor deze masterproef, zijn: ¾
eigen vermogen moet per klasse een ondergrens overschrijden;
¾
graad van financiële onafhankelijkheid mag bij de herziening, wanneer deze kleiner is dan 14,3% en 21,7% voor respectievelijk volledige en verkorte jaarrekeningen, niet met meer dan 20% achteruit gaan t.o.v. de waarde die deze ratio had tijdens een vorige herziening.
Deze indeling in klassen bepaalt dan wat de omvang van het werk is, dat de onderneming mag uitvoeren.
Klasse
Maximum der individueel werk (€)
Maximum totaal der werken (€)
1
135.000
682.000
2
275.000
2.200.000
3
500.000
4.000.000
4
900.000
7.000.000
5
1.810.000
14.500.000
6
3.225.000
26.000.000
7
5.330.000
43.000.000
8 260.000.000 Tabel 2: maximum bedrag van het individuele werk en van het totaal der werken per klasse 8
4.3 WP3: Het bepalen van de populatie en de financiële gegevens van de onderneming De doelgroep die gebruikt wordt in het onderzoek, zijn de aannemers die een erkenning hebben om overheidsopdrachten uit te voeren. Op de website van FOD economie (2009) is een databank van alle erkende aannemers terug te vinden die frequent wordt geüpdatet. Op 9 februari 2009 werden de gegevens die beschikbaar zijn op de site gedownload en als laatste definitieve lijst gebruikt voor deze masterproef. Op dat moment bezaten 9.667 ondernemingen in totaal 42.296 erkenningen over de verschillende categorieën en ondercategorieën in de verschillende klassen. Omwille van de duur van deze masterproef zal het onderzoek zich beperken tot de aannemers die behoren tot de categorie D (Bouwwerken). Categorie D bevat namelijk 23,6% van alle erkende ondernemingen in de bouw en vormt hierbij de grootste groep. Door enkel naar ondernemingen te kijken die eenzelfde hoofdactiviteit delen, zullen de resultaten ook beter te vergelijken zijn. Voor het onderzoek naar de financiële karakteristieken van de ondernemingen die een erkenning hebben, wordt gebruik gemaakt van de meest recente jaarrekeningen die neergelegd zijn bij de Nationale Bank van België. Deze jaarrekeningen worden verzameld aan de hand van Bel-First, dat wordt gepubliceerd door Bureau Van Dijk. De databank bevat alle erkende aannemers die zowel afkomstig zijn van België alsook van zijn buurlanden. Doordat Bel-First enkel Belgische (en Luxemburgse) jaarrekeningen bevat werden de buitenlandse ondernemingen buiten beschouwing gelaten vanwege het gebrek aan financiële data. Totaal
Niet-Belgische
Belgische
Aannemers alle categorieën
9.668
184
9.484
Aannemers categorie D
2.280
29
2.251
Tabel 3: overzicht aantal aannemers De meeste Belgische ondernemingen zijn verplicht hun jaarrekening neer te leggen. Hieronder vallen de meest courante vennootschapsvormen, zoals de Naamloze Vennootschap, de Besloten vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid, de Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid, de Commanditaire Vennootschap op aandelen en het Economisch Samenwerkingsverband. De ondernemingen die geen jaarrekening moeten neerleggen, zijn natuurlijke personen die handelaar zijn, kleine vennootschappen, en andere. (NBB, 2009) Deze laatste ondernemingen worden vervolgens niet gebruikt in het onderzoek omdat de nodige gegevens niet publiekelijk beschikbaar zijn. Totaal Geen jaarrekening Jaarrekening Belgische aannemers alle 9.484 1.347 8.137 categorieën Belgische aannemers 2.251 151 2.100 categorie D Tabel 4: overzicht van de Belgische aannemers met en zonder jaarrekening
9
De meerderheid van de ondernemingen zijn in het bezit van meerdere erkenningen die de ondernemingen dus classificeren in meerdere klassen. Aangezien de financiële gegevens tussen de verschillende klassen met elkaar worden vergeleken, is het gewenst dat een onderneming slechts tot één klasse behoort. Er wordt gekozen om bij de vergelijking van de verschillende klassen een onderneming te laten behoren tot de klasse waarvoor ze het hoogst erkend is, behorende tot die overeenkomstige categorie. Wanneer de klassen van één bepaalde categorie (in dit geval categorie D) met elkaar worden vergeleken, zullen alle ondernemingen die hoger erkend zijn in een andere categorie dus worden geweerd. Zo wordt een onderneming met erkenning D-2 en A1-6 beschouwd als een onderneming die behoort tot klasse 6. Wanneer enkel categorie D wordt gebruikt om de verschillende klassen met elkaar te vergelijken, wordt deze onderneming geweerd vanwege zijn hogere klassering in een andere categorie. Zou de onderneming volgende erkenning hebben, D-6 en A1-2, dan doet er zich geen probleem voor om deze onderneming te gebruiken bij de vergelijking van de ondernemingen behorende tot categorie D. De reden voor deze voorwaarde kan aan de hand van een voorbeeld worden toegelicht. In onderstaande tabel vindt men de verschillende erkenningen van Dredging International terug, een wereldbefaamd baggerbedrijf behorende tot de DEME groep. Voor acht van de tien erkenningen behoort deze onderneming in de hoogste klasse, wat een maximaal totaal bedrag van de opdrachten tot € 260.000.000 toelaat. Voor categorie D behoort deze onderneming echter tot klasse 5 die maximaal opdrachten tot € 14.500.000 goedkeurt. Het spreekt voor zich dat Dredging International qua financiële karakteristieken heel veel zal afwijken van andere ondernemingen die slechts als hoogste erkenning tot klasse 5 behoort.
Erkenning
Omschrijving
A(8)
Baggerwerken
A1(8)
Schepen lichten en wrakken opruimen
B(8)
Waterbouwkundige werken
B1(8)
Waterlopen ruimen
D(5)
Bouwwerken
E(8)
Burgerlijke bouwkunde
E1(8)
Moerriolen
E2(8)
Paalfunderingen, dam- en diepwanden
G(8)
Grondwerken
G5(7) Afbraakwerken Tabel 5: de verschillende erkenningen van Dredging International Rekening houdende met voorgaande beperking, die de aannemers maar tot één klasse laat behoren om de vergelijking van de financiële karakteristieken mogelijk te maken, werd onderstaande tabel opgemaakt. Deze tabel geeft het aantal ondernemingen weer die na de filtering in aanmerking komen voor het onderzoek. In totaal worden bijna 17% van de ondernemingen in categorie D geweerd. Theoretisch houdt dit in dat de standaardafwijking van de onderzochte criteria hierdoor iets lager zal zijn, waardoor betere conclusies kunnen worden getrokken.
10
Aantal Belgische ondernemingen Aantal Belgische ondernemingen in in categorie D, rekening houdende categorie D, zonder beperking met de maximale erkenning Klasse 1
956
721
Klasse 2
146
111
Klasse 3
217
185
Klasse 4
260
238
Klasse 5
221
198
Klasse 6
144
139
Klasse 7
66
63
Klasse 8
90
90
Totaal 2.100 1.745 Tabel 6: Weergave van het aantal ondernemingen die worden opgenomen in het onderzoek
11
4.4 WP4: Onderzoek naar de financiële criteria opgelegd door de erkenning In dit onderdeel worden de financiële voorwaarden die door de erkenningsprocedure worden opgelegd onderzocht. De niet-financiële voorwaarden, waaraan een onderneming moet voldoen om erkend te worden, worden achterwege gelaten doordat ze irrelevant zijn voor deze masterproef. Bovendien is de informatie die nodig is om dit laatste te onderzoeken niet voor iedereen beschikbaar.
4.4.1 Financiële criteria om te behoren tot klasse 1 Wanneer er wordt gekeken naar de voorwaarden om te behoren tot klasse 1 (zie bijlage II), kan gesteld worden dat de onderneming zich niet in staat van faillissement of liquidatie mag bevinden. Hiervoor moet een getuigschrift van de Griffie van de Rechtbank van Koophandel kunnen voorgelegd worden. Hier wordt verder niet specifiek op ingegaan.
4.4.2 Financiële criteria om te behoren tot klasse 2 of hoger Om te behoren tot klasse 2 of hoger (zie bijlage III), wordt vereist dat de onderneming voldoet aan drie financiële criteria, namelijk het eigen vermogen, de solvabiliteit (meer bepaald de graad van financiële onafhankelijkheid) en de totale omzet aan werken tijdens drie van de jongste acht jaar. Voor de twee voorwaarden die worden onderzocht, wordt een scenario gevolgd waarbij de ondernemingen op basis van de laatste jaarrekening, ingediend op de publicatiedatum van Bel-First, worden herzien.
4.4.2.1
Eigen vermogen
Om tot klasse 2 of een hogere klasse te behoren moet het eigen vermogen, verminderd met de sommen die vennoten, aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders aan de vennootschap verschuldigd zijn, een minimum grens overschrijden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven. Minimum eigen vermogen (€) 2 45.000 3 85.000 4 150.000 5 308.000 6 550.000 7 895.000 8 1.800.000 Tabel 7: het minimum aan eigen vermogen per klasse opgelegd Klasse
Het eigen vermogen is het vermogen dat aan de ondernemingsentiteit zelf is toegewezen en dus op continue wijze als bron aanwezig is en blijft. Het eigen vermogen komt overeen met het kapitaal, de uitgiftepremies, de reserves, de herwaarderingsmeerwaarden, de overgedragen winst of verlies en de kapitaalsubsidies, zoals weergegeven in de balans. (Ooghe & Van Wymeersch, 2008)
12
Aangezien de verschuldigde sommen niet onafhankelijk in de jaarrekening voorkomen maar wel samen met andere schulden verzameld worden bij ‘overige schulden’, zullen twee mogelijkheden worden afgetoetst. De eerste mogelijkheid is deze waarbij de verschuldigde sommen niet in rekening worden gebracht (voorwaarde 1), wat dus naar een positiever resultaat zal leiden. De tweede mogelijkheid gaat er vanuit dat alle overige schulden beschouwd worden als verschuldigde sommen van de vennoten aan de vennootschap (voorwaarde 2), wat een negatiever beeld zal geven. Doordat heel weinig ondernemingen overige schulden op meer dan één jaar hebben, werd geen onderscheid gemaakt tussen overige schulden op minder dan één jaar en die op meer dan één jaar. Aangezien het interessant is om de ondernemingen ook in beeld te brengen naar de toekomst toe, werden de ondernemingen die aan de voorwaarde voldoen, opgesplitst in twee categorieën. Enerzijds diegene die slechts met 10% marge de voorwaarde behalen en anderzijds diegene die met meer dan 10% marge de voorwaarde overschrijden. Op te merken is dat klasse 1 niet opgenomen is in onderstaande grafieken. Dit komt doordat voor klasse 1 geen drempelwaarde wordt opgelegd voor het eigen vermogen.
grafiek 1: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van het eigen vermogen Als enkel het eigen vermogen wordt nagegaan, dan slaagt slechts 1 à 6 procent van de ondernemingen per klasse niet. Het aantal falende ondernemingen kent geen duidelijke trend. De ondernemingen met slechts 10 procent marge daarentegen verdwijnen naarmate de klasse toeneemt. Wanneer de overige schulden volledig in rekening worden gebracht als de verschuldigde sommen die van het eigen vermogen dienen afgetrokken te worden, dan voldoet 13 à 22 procent van de ondernemingen per klasse niet meer aan de voorwaarde. Opmerkelijk is dat deze grafiek een gelijkaardig beeld oplevert als de vorige waarbij het aantal falende ondernemingen terug geen trend kent. De ondernemingen met slechts 10 procent marge verminderen opnieuw bij de hogere klassen.
13
4.4.2.2
Solvabiliteit
Om na te gaan of de onderneming solvabel is, wordt een vereiste aan de graad van financiële onafhankelijkheid gesteld. Dit komt overeen met de verhouding van het eigen vermogen tot het totale vermogen. Algemeen geldt dat hoe hoger deze ratio is, hoe groter de bescherming van de schuldeisers is (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Wanneer de aanvraag tot een erkenning voor de eerste maal wordt ingediend, wordt de graad van financiële onafhankelijkheid gewoon opgetekend. Hier wordt dus geen beperking gesteld. Wanneer deze ratio zich bij de herziening echter onder 21,7% bevindt voor een onderneming met een verkort schema, of 14,3% voor een onderneming met een volledig schema dan wordt er nagegaan of deze ratio niet met meer dan 20% achteruit is gegaan. Indien dit wel het geval is zal de onderneming de solvabiliteitsratio moeten proberen op te krikken door bijvoorbeeld een kapitaalsverhoging door te voeren. Slaagt de onderneming er niet in om deze ratio terug op het vereiste niveau te brengen, dan zal de onderneming de erkenning niet kunnen behouden. Doordat de solvabiliteit wordt nagegaan op basis van de huidige waarde en de vorige genoteerde waarde, die maximaal tot vijf jaar terug kan gaan, moeten de waarden voor de afgelopen vier jaar worden gecontroleerd. Hoewel de conventionele herzieningsperiode vijf jaar duurt, kan men niet met zekerheid bepalen wanneer de volgende herziening zal plaatsvinden. Ook voor deze voorwaarde werden de geslaagde ondernemingen onderverdeeld in twee categorieën, volgens een criterium dat deel uitmaakt van de algemene solvabiliteitsvoorwaarde. De succesvolle ondernemingen met hoge schuldgraad zijn diegene die, rekening houdende met een verkorte of volledige jaarrekening, respectievelijk niet meer dan 21,7% of 14,3% behalen voor de graad van financiële onafhankelijkheid maar toch voldoen aan de voorwaarde, aangezien ze niet met meer dan 20% zakken t.o.v. de vorige solvabiliteitswaarde. Anderzijds zijn de succesvolle ondernemingen met lage schuldgraad, de ondernemingen die het minimum percentage van 21,7% of 14,3% kunnen overschrijden.
14
grafiek 2: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van de solvabiliteit voor de verschillende jaren Aangezien de erkenning voor de verschillende onderneming niet in hetzelfde jaar herzien worden, geeft geen enkele bovenstaande grafiek de exacte weergave weer. Omdat men echter niet kan nagaan in welk jaar de onderneming herzien werd, wordt een overzicht gegeven van alle mogelijke scenario’s van elke onderneming per jaar. In bovenstaande grafieken is een gelijkaardige trend aanwezig van een dalend aantal ondernemingen met lage schuldgraad, een stijgend aantal ondernemingen met hoge schuldgraad en een nagenoeg constant percentage ondernemingen die niet voldoen waargenomen. Toch geven deze grafieken slechts een beperkte informatie, aangezien een onderneming slechts dient te voldoen aan de voorwaarde wanneer zijn erkenning wordt herzien. Behaalt hij voor 3 van de 4 mogelijk te controleren jaren niet de voorwaarde, is het dus wel nog mogelijk dat hij de erkenning kan behouden als hij in het jaar van de herziening wel aan de voorwaarde voldoet. Daarom wordt nagegaan hoeveel ondernemingen in geen enkel jaar voldoen aan de voorwaarde, de ondernemingen die elk jaar voldoen en de ondernemingen die soms maar niet altijd voldoen. Hier valt op dat vooral in klasse 1 een groot aantal ondernemingen niet voldoen aan het opgelegde criterium van de solvabiliteit gedurende de vier jaar.
15
grafiek 3: het aantal aannemers die al dan niet voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde over de 4 jaren heen Uit bovenstaande grafiek zijn volgende trends waarneembaar. In klasse 1 is er 7.6% van de ondernemingen die over de vier jaar nooit voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde, en dit neemt af tot een waarde van 2.6% in klasse 5, om daarna opnieuw lichtjes te stijgen tot 3.3% in klasse 8. Dezelfde trend is op te merken voor de onderneming die soms, maar niet in alle vier deze jaren voldoen. Bij de ondernemingen die over de vier jaar wel voldoen aan de solvabiliteitsratio is een tegenovergestelde trend waarneembaar. Hier komt het procentueel aandeel in klasse 1 overeen met 70.3% en neemt deze toe tot klasse 6 met 93.5%, om daarna terug te zakken naar 88.9% in klasse 8. Hieruit kan men dus afleiden dat over het algemeen de ondernemingen meer aan dit criteria voldoen, naarmate de klasse hoger is. In totaal zijn er 80.2% van alle ondernemingen die over de vier jaar voldoen en slechts 5.5% die nooit voldoen.
4.4.2.3
Omzet
Als laatste financiële criterium wordt een ondergrens gesteld aan de totale omzet aan werken tijdens drie van de jongste acht jaar. Per klasse wordt hiervoor een minimum omzet opgelegd, die hieronder is weergegeven. Vanzelfsprekend betreft dit criterium de drie beste jaren van de onderneming. Minimum omzet (van 3 van de jongste 8 jaar) (€) 400.000 750.000 1.350.000 2.750.000 5.000.000 10.700.000 18.600.000 Tabel 8: minimum omzet
Klasse 2 3 4 5 6 7 8
Helaas is het voor het merendeel van de ondernemingen niet verplicht om de omzet te publiceren, aangezien ze een verkort schema van de jaarrekening gebruiken. Daarom zal dit niet onderzocht worden.
16
4.4.3 Conclusie van de criteria opgelegd door de erkenning In dit onderdeel werden de voorwaarden, die de erkenning oplegt aan de ondernemingen, besproken. Slechts twee van de drie opgelegde financiële criteria kunnen worden nagegaan, omwille van de beperkingen van het verkorte schema. Voor vele ondernemingen met een verkort schema (ruim 80 procent van de populatie) worden de omzetcijfers niet weergeven, wat het onderzoek naar de minimum omzet van drie van jongste acht jaar onmogelijk maakt. Voor het eerste criterium - de minimumvoorwaarde van het eigen vermogen - wordt om de verschuldigde sommen van de vennoten in te schatten, een optimistisch en een pessimistisch scenario opgemaakt. Daarin wordt onderzocht hoeveel ondernemingen op dit moment slagen voor deze voorwaarde. Bij het eerste scenario worden de verschuldigde sommen niet in mindering gebracht van het eigen vermogen. Hier faalt slechts 6.4% in klasse 2 en dit percentage neemt af naarmate de klasse toeneemt tot 1.1% in klasse 8. Dit verschijnsel doet zich ook voor bij de ondernemingen die slechts met 10% marge deze voorwaarde behalen, van 2.7% in klasse 2 naar 0% in klasse 8. Deze voorgaande dalingen houden dus een stijging in van het aantal slagende ondernemingen met meer dan 10% marge. Voor het pessimistische scenario worden alle overige schulden in rekening gebracht omdat de verschuldigde sommen niet apart voorkomen in de jaarrekening. Hier vertonen de middelste klassen (3-4-5-6-7) een groot aantal slagende ondernemingen met meer dan 10% marge op de voorwaarde, ongeveer 80 à 85%. Voor klasse 2 en 8 is bedraagt dit slechts 75%. Een nagenoeg constant percentage van 2% behaalt voor alle klassen de voorwaarde met 10% marge of minder. Klasse 2 en 8 vertonen zo meer falende ondernemingen dan de andere. Voor de solvabiliteitsvoorwaarde, namelijk de graad van financiële onafhankelijkheid (%), wordt ook een scenario opgesteld, waarbij wordt onderzocht hoeveel ondernemingen vandaag zouden voldoen aan de voorwaarde. Voor de vier mogelijke herzieningsjaren (de huidige waarde wordt bij de herziening met een eerdere waarde vergeleken) komen gelijkaardige resultaten tot stand. Omdat echter niet geweten is welke onderneming in welk jaar herzien wordt, worden de vier grafieken gecombineerd in één grafiek. Hierin kan men zien dat 7.6% in klasse 1, 2.6% in klasse 5 en 3.3% in klasse 8 van de ondernemingen voor de vier mogelijke herzieningsjaren nooit voldoen, wat hun kans op het behoud van hun erkenning bijna nihil maakt. Voor de overige klassen bevinden de resultaten zich tussen deze waarden, met een gelijkaardige trend. Daarnaast zien we dat het merendeel van de ondernemingen, 70.3% in klasse 1, tot 88.9% in klasse 8 voor geen enkel jaar problemen vertonen. Voor de andere ondernemingen kan men niet met zekerheid zeggen hoe zij ervoor staan. Dit sluit niet uit dat het mogelijk is om bijvoorbeeld voor 3 mogelijke herzieningsjaren te falen en voor 1 te slagen en daardoor toch de erkenning te behouden. Globaal kan men zeggen dat vooral bij de kleine klassen, met name 1 en 2, iets meer ondernemingen moeilijkheden ondervinden om aan deze twee voorwaarden te voldoen. Wanneer alle overige schulden worden afgetrokken van het eigen vermogen bevat klasse 6 het meest slagende ondernemingen voor beide voorwaarden.
17
4.5 WP5: Onderzoek naar de financiële criteria niet opgelegd door de erkenning 4.5.1 Keuze van de te onderzoeken financiële karakteristieken Naast de financiële criteria, opgelegd door de erkenning om de ondernemingen op te delen in verschillende klassen, wordt in dit deel nagegaan of ook andere financiële kengetallen kenmerkend zijn voor de verschillende klassen. De kengetallen die zullen worden gehanteerd, zijn deze die voorkomen in het handboek ‘Financiële analyse van de onderneming’ (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Aangezien de meeste kengetallen verschillende posten uit de jaarrekening met elkaar in verband brengen d.m.v. een verhouding, kunnen zowel de kleinste als de grootste ondernemingen met elkaar vergeleken worden. Om deze reden worden enkel kengetallen onderzocht en bv. geen balansposten met elkaar vergeleken. De kengetallen van H. Ooghe en C. Van Wymeersch uit het handboek tellen 11 liquiditeitsratio’s, 13 solvabiliteitsratio’s, 17 rendabaliteitsratio’s en 11 toegevoegde waarde ratio’s. In totaal betreft dit 52 verschillende kengetallen waarvan er slechts 20 zullen worden gebruikt. De gebruikte kengetallen worden in de onderstaande tabel weergegeven waarvan de definities in bijlage IV terug te vinden zijn.
1
Netto bedrijfskapitaal
2
Nettokas
3 4
Current ratio Liq.
Rotatie voorr. en bestell. in uitvoering
5
Aantal dagen klantenkrediet
6
Aantal dagen leverancierskrediet
7
Nettokasratio
8
Algemene schuldgraad (%)
9 10
Lange termijn schuldgraad (%) Solv.
Zelffinancieringsgraad
11
Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow
12
Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow
13
Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen
14
Rend.
Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen
15
Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen
16
Financiële hefboommultiplicator
17
Aandeel personeel in bruto toegevoegde waarde
18
T.W.
Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen excl. subs. in bruto TW
19
Aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde
20
Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) Tabel 9: overzicht van de gebruikte kengetallen
Vooreerst houdt de beperking van 20 variabelen rekening met de duur van het onderzoek, maar daarnaast dringen zich ook andere logische redenen naar voren. Zo hebben sommige kengetallen een gelijkaardige inhoud waardoor de resultaten ook een gelijkaardig karakter zullen hebben, bv. de current ratio en de quick ratio, brutoen nettokengetallen, complementaire ratio’s zoals algemene schuldgraad en graad van financiële
18
onafhankelijkheid. De voorkeur gaat uit naar de algemene vormen van de kengetallen (namelijk de brutokengetallen) omdat deze meer posten in rekening brengen waardoor al dan niet een groter onderscheid kan worden aangetoond. Maar de keuze van de 20 kengetallen houdt ook rekening met de beschikbaarheid van de gegevens, bv. de ratio’s die de marktwaarde van het aandeel bevatten, kunnen niet worden gebruikt, aangezien slechts een gering aantal beursgenoteerd is. Aangezien in dit onderzoek zowel verkorte als volledige jaarrekeningen voorkomen, dient hier rekening mee gehouden te worden. Voor de helft van de gekozen kengetallen (cursief in de tabel) is de definitie van het kengetal verschillend voor de twee jaarrekeningschema’s. Wanneer de definitie van het kengetal gelijk is voor de verkorte en de volledige jaarrekening, kunnen de acht klassen zonder probleem met elkaar worden vergeleken. Wanneer deze verschillen, moet men een onderscheid maken tussen de klassen. Aangezien klasse 7 en 8 nauwelijks verkorte schema’s hebben, kan men voor de verkorte schema’s de klassen 1 tot en met 6 met elkaar vergelijken. De ondernemingen met een volledige jaarrekening spreiden zich meer gelijkmatig over de acht klassen dan de ondernemingen met een verkort schema. Maar aangezien voor de eerste vijf klassen het overwicht duidelijk gaat naar de verkorte versies, kan men voor de volledige schema’s enkel klasse 6 tot en met 8 met elkaar vergelijken. Klasse 6 wordt dus opgesplitst wegens een bijna fiftyfifty verhouding tussen het aantal verkorte en volledige schema’s. Interessant voor klasse 6 is dat hij een sleutelrol kan spelen voor de vergelijking tussen de verkorte schema’s en de volledige schema’s.
Tabel 10: het aantal aannemers met een verkorte of volledig schema per klasse
19
4.5.2 Keuze van de statistische testen Bij een onderzoek begint de onderzoeker met opstellen van hypothesen die een antwoord moeten geven op het gestelde probleem. Er wordt een zogenaamde nulhypothese geformuleerd, die in feite het tegengestelde verwoordt van hetgeen men in de realiteit veronderstelt of wil nagaan. Aansluitend wordt een alternatieve hypothese geformuleerd, die in principe overeenkomt met de verwachte uitkomst van het onderzoek. Verder moet bepaald worden met welke stelligheid men de nulhypothese wenst te verwerpen. Hoe groter de betrouwbaarheid waarmee men de nulhypothese wenst te verwerpen, hoe minder vlug deze effectief zal worden verworpen en hoe kleiner de kans de nulhypothese, ondanks de verwerping ervan, toch waar is. Deze kans wordt het (alfa)-significantie niveau genoemd. In dit onderzoek wordt er gewerkt met een alfa-waarde van 5%. De nulhypothese wordt dus met een betrouwbaarheid van 95% verworpen. Eenmaal deze hypotheses gekend zijn, moet gebruik gemaakt worden van een geschikte statistische toets. De keuze van deze toets hangt af van vier criteria: de kenmerken van de populatie waaruit de steekproef is getrokken, het meetniveau van de verzamelde gegevens, de manier waarop de steekproef is getrokken en het aantal steekproeven. Hierbij moet een belangrijk onderscheid gemaakt worden tussen parametrische en nietparametrische toetsen. Een parametrische toets kan alleen worden gebruikt als aan strikte voorwaarden voldaan is: een normaal verdeelde populatie, bij meer dan één steekproef dezelfde variantie en de variabele moet intervalgeschaald zijn. De niet-parametrische toetsen worden niet aan deze regels gebonden. Aangezien de parametrische zeer populair zijn en door vele onderzoekers worden gebruikt en begrepen, is het in sommige gevallen gerechtvaardigd om de regels minder streng toe te passen en als dus toch de parametrische toets te gebruiken. (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2006) In dit onderzoek stelt voorgaande situatie zich voor. De data is intervalgeschaald en de gehele populatie wordt aanschouwd. Maar wanneer met de Kolmogorov-Smirnov test (SPSS) wordt nagegaan of de 20 variabelen voor de 8 klassen normaal verdeeld zijn, blijkt dit niet zo te zijn. Dit betekent op het eerste zicht dat er dient overgegaan te worden naar niet-parametrische testen. Maar aangezien volgens vele statistici de keuze van parametrische testen is gerechtvaardigd, door enerzijds een groot aantal elementen te onderzoeken en anderzijds een Gauss-kromme terug te vinden in het histogram, wordt de normaalverdeling aanvaard (Van Kenhove, 2009). Om de Gauss-kromme beter te benaderen wordt ook rekening gehouden met het probleem van outliers. Dit zijn waarden die teveel afwijken van het rekenkundig gemiddelde waardoor de standaarddeviatie te groot wordt. Wanneer de standaarddeviatie te groot wordt, is het moeilijker of bijna onmogelijk om significante verschillen tussen de klassen te ontdekken. Outliers worden gedefinieerd als diegene die meer dan twee keer de standaarddeviatie van het gemiddelde afwijken binnen een bepaalde klasse. Simpelweg houdt dit bij een normaalverdeling in dat 4.6% van de waarden in elke klasse er wordt uitgefilterd, met name 2.3% van de grootste waarden en 2.3% van de kleinste waarden. Voor de kengetallen met eenzelfde definitie is dit geen probleem. Echter voor de kengetallen met een verschillende definitie voor de twee soorten jaarrekening moet men anders te werk gaan. Voor de klassen 1 tot en met 6 worden de gemiddelden en de standaarddeviaties berekend voor de ondernemingen met een verkort schema, aangezien deze met elkaar zullen worden vergeleken.
20
Voor de klassen 6 tot en met 8 worden het voorgaande ook berekend maar dan enkel voor de jaarrekening met een volledig schema. Merk op dat voor klasse 6 deze filtering twee keer wordt toegepast, enerzijds voor de verkorte en anderzijds voor de volledige schema’s. Vervolgens wordt er ook nagegaan (t-test) of de verschillen, die optreden tussen de twee resultaten in klasse 6, significant zijn. Er wordt met andere woorden nagegaan of de definitie van de volledige jaarrekening veel verschilt met die van de verkorte jaarrekening. Voor het onderzoek van de 20 kengetallen naar mogelijke significante verschillen tussen de verschillende klassen, wordt gebruik gemaakt van de parametrische ‘one-way ANOVA’ test (SPSS). De informatie, die uit deze test voortvloeit, is tweeledig. Het eerste deel informatie (anova test) geeft weer welke kengetallen voor verschillen zorgen tussen de klassen en welke niet. Het tweede deel informatie (post hoc testen) toont aan tussen welke klassen de verschillen zich voordoen. Als derde worden de verschillen tussen de twee resultaten (kengetallen met verschillende definitie) van klasse 6 met elkaar vergeleken door middel van een t-test.
4.5.2.1
Anova-test
De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een signficantieniveau van 5% bij de anova test is als volgt: Ho: De variabele kent geen significante verschillen die te wijten zijn aan de verschillende klassen H1: De variabele kent wel significante verschillen die te wijten zijn aan de verschillende klassen In volgende tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen de kengetallen die al dan niet op dezelfde manier berekend worden. Wanneer de definitie voor beide schema’s hetzelfde is, worden de acht klassen met elkaar vergeleken, wanneer ze verschillend is, wordt voor de verkorte jaarrekeningschema’s enkel klassen 1 tot en met 6 bestudeerd en voor de volledige jaarrekeningschema’s enkel klasse 6 tot en met 8. De cellen in het grijs zijn onmogelijk om in te vullen. De cellen bevatten de verhouding van het aantal significante verschillen op het aantal mogelijk combinaties waartussen verschillen kunnen optreden. Op te merken is dat voor sommige cellen geen significante verschillen zijn ontdekt die te wijten zijn aan de classificatie van de klassen. Deze zijn aangeduid met een liggend streepje.
21
Naam kengetal
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Definitie Definitie Zelfde verkort volledig definitie schema schema
Netto bedrijfskapitaal
25/28
Nettokas
11/28
Current ratio
13/28 3/15
2/3
-
1/3
3/15
1/3
Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow
-
-
Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow
-
‐
Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen
-
1/3
Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen
-
1/3
Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen
4/15
‐
Financiële hefboommultiplicator
4/15
2/3
1/15
1/3
Rotatie voorr. en bestell. in uitvoering Aantal dagen klantenkrediet Aantal dagen leverancierskrediet Nettokasratio
2/28
Algemene schuldgraad (%)
13/28
Lange termijn schuldgraad (%)
3/28
Zelffinancieringsgraad
10/28
Aandeel personeel in bruto toegevoegde waarde
11/28
Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen excl. subs. in bruto TW
18/28
Aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto TW
-
Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) Tabel 11: overzicht van het aantal significante verschillen
4.5.2.2
Post hoc testen
De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een signficantieniveau van 5% bij de post hoc test is als volgt: Ho: De variabele kent geen significant verschil tussen de twee onderzochte klassen H1: De variabele kent wel een significant verschil tussen de twee onderzochte klassen Deze testen gaan na tussen welke klassen er zich een significant verschil voordoet. Aan de hand van de Levene’s test wordt een verschil gemaakt tussen de homogeniteit van varianties. Voor gelijke varianties wordt de Tukey test gekozen en voor ongelijke varianties wordt voor de Tamhane’s T2 geopteerd. De grafieken zijn opgemaakt zonder de outliers. In wat hier volgt, worden de verschillende kengetallen besproken, en dit aan de hand van een grafiek en een toelichting over de verschillen en/of gelijkenissen.
22
4.5.2.3
T-test
Zoals eerder vermeld, worden voor sommige kengetallen twee definities gehanteerd, te wijten aan de verkorte en volledige jaarrekening. Deze verschillende definities zorgen voor verschillende waarden die later ook zichtbaar zullen zijn in de grafieken. Om aan te tonen dat deze waarden al dan niet significant verschillend zijn, wordt de t-test aangewend. De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een signficantieniveau van 5% bij de t-test is als volgt: Ho: De variabele kent geen significant verschil tussen de waarde van de twee definities H1: De variabele kent wel een significant verschil tussen de waarde van de twee definities
Naam kengetal
4 5 6 11 12 13 14 15 16 20
Rotatie voorr. en bestell. in uitvoering Aantal dagen klantenkrediet Aantal dagen leverancierskrediet Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen Financiële hefboommultiplicator Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.)
Significant verschil in klasse 6 ja nee ja ja nee ja nee nee ja ja
23
4.5.3 Bespreking van de 20 kengetallen 1. Nettobedrijfskapitaal Het nettobedrijfskapitaal kan op twee manieren berekend worden, enerzijds door de beperkte vlottende activa te verminderen met het vreemd vermogen op korte termijn, anderzijds door het permanent vermogen te verminderen met de uitgebreide vaste activa. Het nettobedrijfskapitaal is het kengetal met veruit de meeste significante verschillen tussen de verschillende klassen. Alle klassen verschillen significant met elkaar, behalve voor volgende combinaties: 1-2, 2-3 en 6-7. Dus 3 op 28 mogelijke combinaties verschillen niet. In deze grafiek is ook een duidelijke stijgende trend aanwezig. Naarmate de onderneming zich in een hogere
categorie
bevindt,
stijgt
ook
het
nettobedrijfskapitaal waarover ze beschikt. grafiek 4: gemiddelde netto bedrijfskapitaal per klasse De toenemende trend van nettobedrijfskapitaal kan logisch verklaard worden, doordat zowel het eigen vermogen als het vreemd vermogen op lange termijn per klasse toeneemt. De erkenning legt ook op dat het eigen vermogen moet groter zijn voor een hogere klasse.
2. Nettokas De nettokas kan gedefinieerd worden als de liquide middelen en de geldbeleggingen verminderd met financiële schulden op ten hoogste één jaar. De nettokasratio kan ook omschreven worden als het nettobedrijfskapitaal verminderd met de nettobedrijfskapitaalbehoefte. Voor de nettokasratio slaagt enkel klasse 8 er in zich significant te verschillen met alle andere klassen. Klasse 6 en 7 zijn niet significant verschillend. Klasse 1 verschilt significant van 4, 5, 6 en 8 maar niet van 7, wat duidt op een grote standaarddeviatie bij klasse 7. Op klasse 7 na is er hier dus ook een stijgende trend aanwezig. Voor de afgeleide van het nettobedrijfskapitaal en de nettokas, nl. de nettobedrijfskapitaalbehoefte, kan zonder veel verduidelijking gesteld worden, dat daar ook een stijgende trend zal op te merken zijn. grafiek 5: gemiddelde nettokas per klasse
24
3. Current ratio De current ratio is een maatstaf voor de liquiditeit, om een veiligheidsmarge in te bouwen dient deze ratio groter te zijn dan 1. Dit toont aan dat de onderneming over voldoende middelen op korte termijn beschikt om de schulden op ten hoogste één jaar te betalen. Bij de current ratio onderscheiden klasse 7 en 8 zich significant van de 5 laagste klassen. De neerwaartse trend duidt aan dat de grote ondernemingen hun middelen maximaal toewijzen waardoor hun current ratio dichter bij de 1 aanleunt. Kleine, jongere ondernemingen hebben er meer baat bij wanneer deze liquiditeitsratio zich significant boven de 1 bevindt. Dit toont aan dat de onderneming niet te kampen heeft met liquiditeitsproblemen wat het aantrekkelijker maakt om in deze te investeren. grafiek 6: gemiddeld current ratio per klasse
4. Rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering De rotatie voorraden en bestelling in uitvoering geeft aan hoeveel maal per jaar de onderneming in staat is om haar voorraad aan te kopen en te verkopen. Hoe sneller de rotatie, hoe minder middelen er voor voorraden dienen te worden aangewend. De rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering heeft
voor
de
verkorte
jaarrekeningschema’s
nauwelijks significante verschillen. Enkel klasse 6 verschilt significant met klasse 1,3 en 4. Daarnaast is er ook geen duidelijke trend waar te nemen. Voor het volledige jaarrekeningschema zien we bij de grootste klassen een duidelijke stijgende trend waarbij klasse 8 significant verschilt van de andere twee klassen. De grote ondernemingen tonen hierbij aan dat efficiëntie verbetert wanneer de onderneming zich in een hogere klasse bevindt.
grafiek 7: gemiddelde rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering per klasse
25
Bij de rotatie voorraden en bestelling in uitvoering houdt de definitie van de volledige jaarrekening ook rekening met de wijzigingen in de voorraad goederen in bewerking, - gereed product, - in de bestelling gereed product, de geproduceerde vaste activa, exploitatiesubsidies en vanwege de overheid ontvangen compenserende bedragen. Aangezien de definitie van de verkorte jaarrekening dit niet inhoudt, creëert dit een significant verschil tussen de gemiddelde van de verkorte en de volledige in klasse 6.
5. Aantal dagen klantenkrediet Het aantal dagen klantenkrediet geeft de gemiddelde termijn waarop klanten hun facturen betalen weer. Dit mag niet te hoog zijn, anders toont dit aan dat vorderingen onvoldoende worden opgevolgd. Anderzijds mag dit niet te laag zijn, anders kunnen er klanten verloren gaan door een te strakke kredietpolitiek. Het aantal dagen klantenkrediet kent voor de verkorte
versies
opnieuw
geen
significante
verschillen. Opmerkelijk is dat het merendeel zich bevindt tussen de 55 en 65 dagen krediet. Voor de volledige schema’s is opnieuw een stijgende trend waarneembaar die zich vertolkt in slechts één significant verschil, nl. tussen klasse 6 en 8. Hoogstwaarschijnlijk speelt bij deze klassen, de grootte van de werken een rol voor een groter aantal dagen klantenkrediet.
grafiek 8: gemiddeld aantal dagen klantenkrediet per klasse Het aantal dagen klantenkrediet, berekend volgens de twee schema’s, levert een bijna identiek resultaat voor de klasse 6, dit levert dan ook geen significant verschil op. De extra in rekening te brengen posten bij het volledige schema, hebben dan ook maar weinig invloed op het resultaat. Denk hierbij aan de andere bedrijfsopbrengsten verminderd met de exploitatiesubsidies en compenserende bedragen en de belasting op de toegevoegde waarde in rekening gebracht door de onderneming.
6. Aantal dagen leverancierskrediet Het aantal dagen leverancierskrediet bepaalt het gemiddelde aantal dagen waarmee de leveranciers betaald worden. Het klantenkrediet kan dus gezien worden als een bron van financiële middelen. De interpretatie van het leverancierskrediet moet met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Een hoog aantal dagen leverancierskrediet kan er zowel op wijzen dat de leverancier vertrouwen heeft in de onderneming als dat de onderneming niet voldoende liquide is om de leverancier op normale termijn te betalen.
26
Hier is een stijgende trend merkbaar. Het aantal dagen leverancierskrediet kent voor beide versies weinig significante verschillen. Opmerkelijk is dat dit aantal dagen over het algemeen hoger ligt dan het aantal dagen klantenkrediet, wat positief is voor de nettokas. Voor de verkorte versies is klasse 6 diegene die zich significant verschilt van klasse 1,3 en 4. Voor de volledige versies is het enkel klasse 6 en 8 die significant verschillen. Net als bij de vorige ratio vinden we hier stijgende patronen terug die rekening zullen houden met de omvang van de aankopen.
grafiek 9: gemiddeld aantal dagen leverancierskrediet per klasse Wanneer we hier de gemiddelden van de beide schema’s voor klasse 6 gaan vergelijken, ziet men dat het aflossen van het leverancierskrediet volgens het verkorte jaarschema bijna 40 dagen extra in beslag neemt. Dit kan men verklaren doordat in het verkorte schema alle handelsgoederen, grond- en hulpstoffen, diensten en diverse goederen in rekening gebracht worden, terwijl bij het volledige schema geen rekening wordt gehouden met de wijzigingen in de voorraad. Maar het voornaamste verschil schuilt in het feit dat de belastingen op de toegevoegde waarde aan de onderneming enkel in mindering wordt gebracht, bij het volledige jaarrekeningschema. Ook hier is sprake van een significant verschil tussen beide.
7. Nettokasratio De nettokasratio is de verhouding van de nettokas over de (beperkte) vlottende activa. De nettokasratio kent nauwelijks verschillen, enkel klasse 7 is significant verschillend met klasse 3 en 4. Zij is niet significant verschillend met klasse 2 omdat deze een te grote standaarddeviatie heeft. Door de grafiek van nettokas samen met deze grafiek
in
gedachte
te
houden,
kan
men
concluderen dat de noemer van de nettokasratio (beperkte vlottende activa) een steiler verloop zal hebben dan de nettokas. Helaas kan er uit deze grafiek weinig informatie worden geconcludeerd. grafiek 10: gemiddelde nettokasratio per klasse
27
8. Algemene schuldgraad (%) De algemene schuldgraad van de onderneming geeft aan welk procentueel deel van het totaal vermogen bestaat uit vreemd vermogen. Wanneer het eigen vermogen negatief is, kan deze ratio zelf stijgen tot meer dan 100 %. In de grafiek valt op te merken dat de gemiddelde algemene
schuldgraad
stijgt,
naarmate
een
onderneming zich in een hogere klasse bevindt. Deze ratio is minimum ruim 60%, wat inhoudt dat het vermogen van de erkende aannemers voor meer dan de helft bestaat uit vreemd vermogen. Belangrijke verschillen doen zich enkel voor tussen de groep met de twee grootste klassen en de groep met zes kleinste klassen. Onderling doen zich weinig verschillen voor tussen de klassen. grafiek 11: gemiddelde algemene schuldgraad per klasse
9. Lange termijn schuldgraad (%) De lange termijn schuldgraad is de verhouding van het vreemd vermogen op lange termijn tot het permanent vermogen. De schulden op lange termijn bepalen vooral het financiële risico van de onderneming vanwege de intrest- en aflossingsverplichtingen terwijl voor de korte termijn schulden enkel de interestaflossingen een probleem kunnen vormen. De lange termijn schuldgraad kent een dalende trend met uitzondering van klasse 8, wat betekent dat de kleinere klassen meer afhankelijk zijn van het vreemd vermogen op lange termijn. Significante verschillen doen zich echter enkel voor tussen klasse 1 en de klassen 5 tot 7.
grafiek 12: gemiddelde lange termijn schuldgraad per klasse
28
10. Zelffinancieringsgraad De zelffinancieringsgraad wordt weergegeven als de verhouding van de reserves en overgedragen resultaten tot het totaal vermogen. Voor een jongere, nog niet rendabele onderneming zal deze ratio veeleer laag zijn. Een oudere onderneming met al overgedragen winsten in het verleden kan financieel meer weerstand bieden.
Voor de zelffinancieringsgraad is er sprake van significante verschillen tussen de groep met de uiterste klassen, nl. 1-7-8, en deze met de middelste klassen,
nl.
3-4-5.
Opmerkelijk
is
dat
de
zelffinancieringsgraad groeit tot klasse 4 en nadien aanzienlijk daalt.
grafiek 13: gemiddelde zelffinancieringgraad per klasse
11. Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow De dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow, geeft aan welk percentage van het totaal vreemd vermogen kan terugbetaald worden uit de cashflow van een bepaald jaar. De teller van deze ratio omvat de cashflow na financiële kosten van het vreemd vermogen en na belastingen, die voor de terugbetaling van vreemd vermogen kan aangewend worden. Deze dekkingsratio is dus de indicator bij uitstek om de schuldaflossingcapaciteit van een onderneming te meten.
Deze ratio kent een dalende trend maar van significante verschillen is hier echter geen sprake. Deze ratio is min of meer omgekeerd evenredig met de klassen. Dit wijst er op dat het vreemd vermogen procentueel meer toeneemt dan de uitgebreide cashflow. De toenemende algemene schuldgraad die eerder besproken werd, zorgt er dus gedeeltelijk voor dat deze grafiek een dalend patroon kent.
grafiek 14: gemiddelde dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow per klasse
29
De uitgebreide cashflow (teller van de ratio) berekend volgens de twee jaarrekeningschema’s vertoont toch enkele verschillen, wat het significante verschil in klasse 6 kan verklaren. In de definitie van de volledige jaarrekening komen aanzienlijk meer niet-kaskosten voor die voornamelijk (over het algemeen meer kosten dan terugnemingen) de waarde hoger doet scoren dan deze volgens de definitie van de verkorte jaarrekening. Rekening houdende dat de definitie van de noemer van de ratio gelijk blijft, zou dit moeten impliceren dat de ratio voor de volledige jaarrekening hoger moet zijn dan deze voor de verkorte. Merkwaardig genoeg blijkt echter dat het vreemd vermogen voor de volledige jaarrekening veel groter is dan deze voor de verkorte versie, waardoor de ratio toch groter is bij de verkorte jaarrekening.
12. Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow De dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door cashflow, geeft aan dat vooral schulden op lange termijn moeten gedekt worden door de cashflow, aangezien een groot deel van de schulden op korte termijn automatisch vernieuwd worden en dus een permanent karakter krijgen. Net als bij de vorige ratio zijn ook hier geen significante verschillen waarneembaar. Op te merken is dat de dalende trend van de vorige ratio hier eerder een stijgend patroon vertoont.
grafiek 15: gemiddelde dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door de CF per klasse Ook bij deze ratio kan hetzelfde als bij de vorige ratio opgemerkt worden in verband met de verschillen in klasse 6, hoewel dit hier niet voor een significant verschil zorgt. Opnieuw is de teller bij klasse 6 groter bij de volledige jaarrekeningschema’s terwijl de definitie van de noemer dezelfde is. Maar omdat, opvallend genoeg, het vreemd vermogen op lange termijn ook verschillend is voor de twee types, namelijk veel groter voor de volledige jaarrekening, zorgt dit ervoor dat de algemene ratio toch hoger scoort bij de verkorte jaarrekening in klasse 6.
30
13. Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen De bruto rendabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen, berekent de verhouding van de rendabiliteit tot het totaal van de geïnvesteerde middelen. Dit resultaat wordt uitgedrukt vóór belastingen, vermits het brutoresultaat ook weergegeven wordt voor belastingen. In de bruto rendabiliteit wordt er rekening gehouden met de niet-kaskosten: afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen. Voor de verkorte jaarrekeningschema’s zijn voor deze ratio geen significante verschillen waar te nemen, alsook geen trend in de grafiek. Voor de volledige
schema’s
verschilt
klasse
8
enkel
significant van klasse 7. Voor deze ratio scoort klasse 8 significant lager dan de andere klassen. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden doordat klasse 8 de hoogste klasse is en dat ondernemingen die nog steeds groeien in deze klasse blijven. Hierdoor blijft de noemer van de ratio ook groeien en vermoedelijk gebeurt dit sneller dan de groei van het bruto resultaat vóór niet-kaskosten, grafiek 16: gemiddelde bruto rendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen per klasse
vóór
financiële
kosten
en
vóór
belastingen.
(EBITDA).
Ook hier is een significant verschil waarneembaar tussen de waarden van klasse 6. Deze is opnieuw te wijten aan de verschillende definities, met name deze van de EBITDA (teller) die voor de volledige jaarrekening groter is. Opnieuw treedt hier het merkwaardig verschijnsel op dat de uiteindelijke ratio toch groter is voor de verkorte versies. Ook hier is dit te verklaren doordat de noemer een veel grotere waarde heeft voor de volledige jaarrekening waardoor de grafiek toch correct is.
14. Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen De bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen, heeft de bedoeling om de relatie tussen de bedrijfsresultaten en de bedrijfsactiva, met uitsluiting van de financiële activa, vast te leggen. Ook hier worden de niet-kaskosten in rekening gebracht.
31
Voor
deze
ratio
zijn
de
resultaten
geheel
overeenstemmend met deze van de vorige ratio, nl. geen significante verschillen voor de verkorte schema’s maar wel tussen klasse 8 en 7. En de grafieken hebben veel gelijkenissen qua patroon. De resultaten scoren iets hoger dan bij de vorige ratio wat eenvoudig kan verklaard worden doordat bij deze ratio minder posten worden opgenomen in de noemer.
grafiek 17: gemiddelde bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen per klasse Opnieuw vertoont zich hier een verschil tussen de opbouw van de teller van de ratio, namelijk die van het bruto bedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen. Dit zorgt echter voor geen significant verschil in klasse 6. Hier kan niet worden nagegaan hoe de teller zich individueel verschilt met de noemer voor beide versies van de jaarrekening.
15. Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen De bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, wordt berekend door de verhouding van de uitgebreide cashflow tot het eigen vermogen. Voor deze ratio is een dalende trend aanwezig. Aangezien voor grotere ondernemingen zowel teller als noemer groter worden, kan uit de grafiek afgeleid worden, dat het eigen vermogen procentueel sneller stijgt dan de cashflow, naarmate de klasse groter wordt. Enkel klasse 1 verschilt significant van klasse 3, 4, 5 en 6. Voor de rest doen zich geen beduidende verschillen voor.
grafiek 18: gemiddelde bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen per klasse
32
Hier verschilt de definitie van de ratio voor de verschillende jaarrekeningtypes terug enkel in de noemer, namelijk de uitgebreide cashflow. De verschillen worden vermeld bij ratio 12 en hebben als resultaat dat de uitgebreide cashflow volgens de definitie van de volledige jaarrekening groter zal zijn dan deze voor de verkorte jaarrekening. Dit verklaart waarom hier in klasse 6 de ratio bij de volledige jaarrekeningschema’s hoger is dan voor de verkorte. Dit is echter geen significant verschil.
16. Financiële hefboommultiplicator De financiële hefboommultiplicator wordt beschouwd als een product van twee factoren. Factor 1 is de verhouding van de winst of verlies van het boekjaar over het netto resultaat vóór financiële kosten (EBIT), beide vóór belastingen. Factor 2 is het omgekeerde van de graad van financiële onafhankelijkheid en dit wordt de eigenlijke financiële hefboomfactor genoemd. Een grote waarde voor dit kengetal houdt in dat de onderneming goedkoop vreemd vermogen heeft kunnen aangetrokken. De financiële hefboommultiplicator kent voor de twee jaarrekeningschema’s een ander verloop. Echter als we klasse 6 gebruiken als sleutel voor de twee jaarrekeningschema’s kan men stellen dat dit kengetal voor de middelste klassen een nagenoeg zelfde resultaat zal hebben. Qua significante verschillen treden deze enkel op bij klasse 1 met klasse 3, 4, 5 en 6. Maar ook klasse 8 met klasse 6 en 7.
grafiek 19: gemiddelde financiële hefboommultiplicator per klasse Voor de financiële hefboommultiplicator geldt dat factor 2 eenzelfde definitie kent voor beide jaarrekeningschema’s. Echter voor factor 1 doen zich kleine verschillen voor in de noemer, voor de verkorte jaarrekening worden alle financiële kosten in rekening gebracht terwijl voor de volledige jaarrekening enkel twee posten van de financiële kosten worden gebruikt. Dit verklaart waarom het kengetal voor klasse 6 bij de verkorte jaarrekening significant lager is dan voor de volledige jaarrekening.
33
17. Aandeel personeel in bruto toegevoegde waarde Het aandeel van het personeel in bruto toegevoegde waarde is één van vijf mogelijke ratio’s waarbij de verschillende productiefactoren in verhouding staan tot de bruto toegevoegde waarde. De andere vier ratio’s worden gevormd door de verhouding van de niet-kaskosten, de financiële kosten van het vreemd vermogen, de belastingen en de toegevoegde winst op de bruto toegevoegde waarde. De financiële kosten van het vreemd vermogen en de toegevoegde winst vormen respectievelijk ratio 18 en 19 in deze masterproef. Voor deze ratio merken we een stijgende trend op, die aantoont dat voor grotere ondernemingen de personeelskosten een groter deel vormt van de bruto toegevoegde waarde. Klasse 1 wijkt significant af van alle andere klassen. Klasse 8 wijkt enkel niet af van klasse 6 en 7. Tussen de centrale gelegen klassen doen zich geen verschillen voor.
grafiek 20: gemiddeld aandeel van het personeel in de bruto toegevoegde waarde per klasse
18. Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in bruto TW Het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in bruto toegevoegde waarde is, zoals vermeld bij ratio 17, een andere productiefactor waarover de bruto toegevoegde waarde kan verdeeld worden. Naast het nettobedrijfskapitaal doen zich bij deze ratio de meeste significante verschillen voor, nl. 18 van de 28 combinaties. Deze ratio kan de klassen opdelen in drie groepen die qua groep bijna allemaal van elkaar verschillen, nl. klasse 1, klasse 2-5 en klasse 6-8. Wanneer beide productiefactoren (ratio 17 en 18) met elkaar worden vergeleken kan er worden
opgemerkt
dat
deze
ratio’s
een
complementair karakter hebben.
grafiek 21: gemiddeld aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in de bruto toegevoegde waarde per klasse
34
19. Aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto TW Het aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde, is een derde ratio waarbij een productiefactor in verhouding staat met de bruto toegevoegde waarde. Het aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde vertoont als enige ratio, die eenzelfde definitie hanteert voor verkorte en
volledige
jaarrekeningschema’s,
geen
significante verschillen tussen de verschillende klassen. Deze ratio kent nagenoeg een constante waarde voor alle klassen met uitzondering van klasse 2.
grafiek 22: gemiddeld aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde er klasse
20. Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duizend) De bruto toegevoegde waarde per werknemer is de klassieke maatstaf voor de productiviteit en dus voor de concurrentiekracht van een onderneming. Deze ratio geeft weer hoeveel bruto toegevoegde waarde per werknemer wordt voortgebracht. Voor deze ratio merken we niet veel verschillen op, enkel klasse 1 verschilt significant met klasse 3 en klasse 6 met klasse 8. Voorts hebben de klassen ongeveer een zelfde waarde voor deze ratio. De bruto toegevoegde waarde kan dus eerder beschouwd worden als sector afhankelijk dan als een klasse afhankelijk.
grafiek 23: gemiddeld bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) per klasse
Opmerkelijk is dat deze ratio twee verschillende definities kent, terwijl bij de vorige ratio’s ,waarin de bruto toegevoegde waarde voorkomt, eenzelfde definitie werd gehanteerd. Voor deze ratio geldt dat de bruto toegevoegde waarde van de volledige jaarrekening meer elementen inhoudt, vandaar het significante verschil in klasse 6.
35
4.5.4 Conclusie van de criteria niet opgelegd door de erkenning De 20 variabelen die in dit werkpakket onderzocht werden op significante verschillen tussen de klassen, vertonen niet altijd evenwaardige resultaten. Er is slechts 1 kengetal dat zich bijna voor alle klassen significant verschilt, namelijk het nettobedrijfskapitaal. Dit kan verklaard worden doordat dit kengetal geen verhouding is, maar wel een som van posten die groter worden naarmate de klasse toeneemt. Een tweede groep van 6 kengetallen, waarvan 5 ratio’s, kent bijna voor de helft significante verschillen, namelijk de nettokas (geen ratio), de current ratio, de algemene schuldgraad, de zelffinancieringsgraad, het aandeel van de personeelskosten in bruto toegevoegde waarde en het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen in bruto toegevoegde waarde. De resterende 13 kengetallen vertonen nauwelijks tot geen significante verschillen. Op te merken is dat het merendeel van de kengetallen die nauwelijks verschillen hebben, namelijk 9 van de 13, kengetallen zijn die een verschillende definitie hanteren voor de verkorte en de volledige jaarrekening. Echter kunnen op deze manier de meest voor de hand liggende verschillen, diegene tussen de grootste en de kleinste klassen, niet worden onderzocht aangezien ze een verschillende definitie hebben. Wanneer dit in rekening wordt genomen, kan men zeggen dat 4 van de 9 eerder vermelde kengetallen nog een behoorlijk aantal verschillen hebben, deze zijn de rotatie van voorraden en bestellingen in uitvoering, het aantal dagen leverancierskrediet, de bruto rendabiliteit van het eigen vermogen voor belastingen en de financiële hefboommultiplicator. Zo behouden we 9 kengetallen die bijna geen verschillen kennen. De 10 kengetallen die een verschillende definitie gebruiken, werden voor klasse 6 nader bekeken. Aangezien er ongeveer een evenwichtige verhouding van het aantal verkorte en volledige jaarrekening in de populatie voorkwam. In de grafieken komen voor klasse 6 aldus twee waarden voor, die soms veel van elkaar verschillen terwijl het nog steeds gaat om hetzelfde kengetal. De verschillen in klasse 6 worden veroorzaakt door een verschillende definitie voor de gebruikte ratio. Deze verschillen zijn te wijten aan de uitgebreide cashflow, het netto resultaat (vóór financiële kosten en vóór belastingen) en het bruto resultaat (vóór niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen). Voorgaande items zijn telkens groter voor de volledige jaarrekening. Deze items treden bijna altijd op in de teller van de ratio’s, terwijl de definitie van de noemers dezelfde blijven. Logischerwijze zou dit reeds moeten bepalen welke ratio in klasse 6 de grootste zal zijn. Merkwaardig genoeg merken we voor 4 ratio’s het tegengestelde op, waar bij nader inzien bleek dat de noemer, die qua definitie dezelfde is, heel verschillend is voor de ondernemingen met verkorte jaarrekening en diegene met een volledige jaarrekening. Deze ratio’s zijn de dekking van het totaal vreemd vermogen en het vermogen op lange termijn door de cashflow, de bruto rendabiliteit van het totaal der activa en de bedrijfsactiva voor belastingen.
36
4.6 WP6: Evolutie van de gezondheid van de erkende aannemers Dit onderdeel heeft als doel, de evolutie van de financiële gezondheid van de Belgische bouwondernemingen die door een erkenning in aanmerking komen voor de uitvoering van overheidsopdrachten, in kaart te brengen. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de FiTo®-score (Ooghe & Spaenjers, 2006). Dit zal worden toegepast voor de periode 1998-2007. Voor dit werkpakket wordt enkel categorie D (bouwwerken) onderzocht. De FiTo®scores worden weergegeven a.d.h.v. de medianen van de ondernemingen binnen eenzelfde klasse. De mediaan wordt verkozen boven het gemiddelde, omdat de resultaten dan niet vertekend worden door grootteverschillen en extreme waarnemingen. Verder wordt ook het 25e en 75e percentiel berekend. Het 75e (25e) percentiel is een grens waarbij 75% (25%) van de data lager of gelijk scoort. Zo krijgt men niet alleen inzicht in de middelste ondernemingen, maar ook in de evolutie van de minder gezonde of meer gezonde ondernemingen. (zie bijlage V)
Aangezien een onderneming kan erkend worden in verschillende categorieën en hierdoor ook in verschillende klassen, wordt dezelfde redenering als in werkpakket 3 toegepast. Een onderneming kan slechts tot één klasse behoren (namelijk de hoogste) en als dit niet overeenkomt met categorie D dan kan deze onderneming niet worden gebruikt.
In dit onderdeel wordt een onderneming die op het moment van het downloaden van de data, nl. 9 februari 2009, beschouwd 10 jaar in deze klasse te zitten. Deze redenering is incorrect, maar biedt ons de mogelijkheid om een evolutie te bestuderen van de ondernemingen die zich op 9 februari 2009 in een bepaalde klasse bevonden. Uit deze redenering en omdat ondernemingen in klasse 1 zelden 10 jaar in deze klasse blijven, werd de klasse 1 niet opgenomen.
De financiële analyse op basis van de FiTo®-score is gebaseerd op een achttal ratio’s (Ooghe & Spaenjers, 2006). Deze ratio’s vertegenwoordigen de vier klassieke dimensies: de liquiditeit, de solvabiliteit, de rendabiliteit en de toegevoegde waarde. Een ratio is een verhoudingsgetal, waarbij twee of meer gegevens uit de balans, de resultatenrekening of de toelichting aan elkaar gerelateerd worden om een beter inzicht te verkrijgen in de absolute waarden van de bedragen van de verschillende rubrieken van de jaarrekening. De 8 ratio’s die deel uitmaken van de FiTo®-score zijn:
1.
bruto toegevoegde waarde / personeelskosten
2.
netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen
3.
netto rendabiliteit van het eigen vermogen nà belastingen
4.
graad van zelffinanciering
5.
graad van financiële onafhankelijkheid
6.
korte termijn financiële schuldgraad
7.
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
8.
nettokasratio
De gehanteerde definities voor de verkorte en de volledige jaarrekeningschema’s voor deze ratio’s zijn terug te vinden in bijlage VI. 37
Eenmaal deze acht ratio’s gekend zijn, kan men de FiTo®-score berekenen. De FiTo®-score is het rekenkundig gemiddelde van de logitwaarden van deze acht ratio’s. De logitwaarde wordt als volgt berekend:
Door de logittransformatie worden voor elk ratio vergelijkbare waarden tussen 0 en 1 bekomen.
Verder moet nog vermeld worden dat bij de berekening van de FiTo®-score geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verkorte en volledige jaarekeningschema’s. Voor de bruto toegevoegde waarde per personeelskosten en de dekking van het vreemd vermogen door de cashflow, wordt namelijk een verschillende definitie gebruikt.
38
4.6.1 Toegevoegde waarde Het begrip toegevoegde waarde is de basis voor het nationaal product, dat de klassieke indicator is van de economische prestaties van een land. Het wordt gedefinieerd als de waarde van de productie, verminderd met het intermediair verbruik.
4.6.1.1
Bruto toegevoegde waarde tot de personeelskosten
De ratio die de toegevoegde waarde vertegenwoordigt, is de verhouding van de bruto toegevoegde waarde tot de personeelskosten. Een hogere toegevoegde waarde leidt normaliter tot een stevigere concurrentiepositie, maar niet als dit gepaard gaat met een te hoge proportie (vaste) personeelskosten.
brutotoegevoegde waarde/personeelskosten (%).
150,000
140,000
klasse 8 klasse 7 klasse 6
130,000
klasse 5 klasse 4 klasse 3 klasse 2
120,000
110,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 24: evolutie van de bruto toegevoegde waarde over personeelskost (%) Wanneer de bruto toegevoegde waarde over de personeelskost wordt bekeken per klasse, zien we dat het percentage overal hoger is dan 100%. Dit geeft aan dat het personeel meer waarde opbrengt dan het kost en is dus positief. Over de 10 jaren heen verschillen de acht klassen slechts ongeveer 10 procentpunten binnen eenzelfde klasse. In de klassen is er over het algemeen ook een lichte stijging waarneembaar in 2007 t.o.v. 1998. Verder kan ook opgemerkt worden dat de hogere klassen over het algemeen een lagere bruto toegevoegde waarde over de personeelskosten hebben dan de lagere klassen. Dit was al eerder opgemerkt bij ratio 17 in werkpakket 5, waar de productiefactor personeelskosten een groter procentueel aandeel inneemt, naarmate de klasse toeneemt.
39
4.6.2 Rendabiliteit De rendabiliteit duidt aan of er voldoende resultaat voortvloeit uit de werking van een onderneming. Het gaat dus om een vergelijking tussen opbrengsten en kosten, die ontstaan zijn ten gevolge van de werking van de onderneming in een bepaalde periode. De rendabiliteitsratio’s hebben tot doel de resultaten van de onderneming op relatieve basis te evalueren. De rendabiliteit wordt in de FiTo®-score bestudeerd in relatie tot de bedrijfsactiva en het eigen vermogen.
4.6.2.1
Netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen
De netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen, geeft de relatie weer tussen de bedrijfsresultaten en de bedrijfsactiva, met uitsluiting van de financiële activa en de uitzonderlijke resultaten. Deze ratio geeft aan welk bedrijfsresultaat (na niet-kaskosten, maar vóór belastingen) er behaald wordt per 100 euro investeringen in bedrijfsactiva. De nadruk wordt gelegd op de prestaties op het gebied van verkoop en/of productie van goederen en diensten.
nettoerendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen (%)..
10,000
9,000
8,000
7,000 klasse 8
6,000
klasse 7 klasse 6
5,000
klasse 5 klasse 4
4,000
klasse 3
3,000
klasse 2
2,000
1,000
0,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 25: evolutie van de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%) De netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen neemt van 1998 tot 2000-2001 voor alle klassen toe. Daarna kent deze ratio een lichte daling tot 2002-2003, waarna ze blijvend toeneemt tot 2007. De percentages nemen over het algemeen een waarde aan tussen de 2% en de 8%.
40
4.6.2.2
Netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
De netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen geeft aan hoeveel winst, na aftrek van de financiële kosten van het vreemd vermogen en na belasting, de onderneming genereert in verhouding tot haar eigen vermogen. Dit is de ultieme rentabiliteitsmaatstaf voor de aandeelhouders.
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%)..
16,000
14,000
12,000
klasse 8
10,000
klasse 7 klasse 6
8,000 klasse 5 klasse 4
6,000
klasse 3 klasse 2
4,000
2,000
0,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 26: evolutie van de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) De netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen stijgt van 1998 tot 2000 met gemiddeld 3 procentpunten, daarna gaat de mediaan terug dalen tot in 2002, maar iets minder sterk dan de stijging. Zodat in 2002 de waarden over het algemeen hoger liggen dan in 1998. Vanaf 2002 stijgen de waarden de volgende vijf jaar. Zo komen de waarden in 2007 te liggen tussen 9,386 en 14,885 en stijgt de waarde mee met de klasse, met uitzondering van klasse 2 die zich iets boven klasse 3 bevindt.
41
4.6.3 Solvabiliteit De solvabiliteitsratio’s of schuldgraadratio’s hebben als doel na te gaan in hoeverre een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen i.v.m. intrestbetalingen en aflossing van schulden na te komen. Deze ratio’s worden ook aangevuld met dekkingsratio’s, die bepalen in hoeverre de vaste verplichtingen ten gevolge van schulden gedekt zijn. De solvabiliteit van een onderneming wordt gemeten aan de hand van een viertal ratio’s.
4.6.3.1
Zelffinancieringsgraad
De zelffinancieringsgraad is een niet-traditionele ratio die sterk discrimineert tussen falende en niet-falende ondernemingen. Deze ratio wordt weergegeven als de verhouding van de reserves en overgedragen resultaten tot het totaal vermogen. Deze ratio wordt opgevat als een indicator van: ¾
de gecumuleerde rendabiliteit uit de voorgaande jaren en het boekjaar zelf
¾
de dividend- en reserveringspolitiek
¾
de leeftijd van de onderneming
Voor een jongere, nog niet rendabele onderneming zal deze ratio eerder laag zijn. Grote dividenden dienen worden uitgegeven om investeerders aan te trekken. Oudere en grotere ondernemingen hebben reeds een positief imago waardoor ze veel meer winsten kunnen reserveren. 30,000
graad van zelffinanciering (%).
25,000
20,000 klasse 8 klasse 7 klasse 6
15,000
klasse 5 klasse 4 klasse 3
10,000
klasse 2
5,000
0,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 27: evolutie graad van zelffinanciering (%) De graad van zelffinanciering neemt waarden aan tussen 5% en 25%. In de grafiek kan men zien dat de waarden licht stijgen tot in 2002, daarna lichtjes dalen om dan opnieuw te stijgen tot en met 2007. Opmerkelijk is dat de hogere klassen overwegend lager liggen dan de lagere klassen.
42
4.6.3.2
Algemene graad van financiële onafhankelijkheid
De algemene graad van financiële onafhankelijkheid is de verhouding van het eigen vermogen tot het totaal vermogen. Het geeft aan in welke mate de onderneming zich met eigen vermogen en dus minder met vreemd vermogen financiert. Bijgevolg wijst een hoge graad van financiële onafhankelijkheid op een lage schuldgraad en omgekeerd. De graad van financiële onafhankelijkheid wordt ook gebruikt als indicator voor het financieel risico van de onderneming. Hoe lager de financiële onafhankelijkheid, hoe meer schulden, hoe meer vaste betalingsverplichtingen omwille van schuldaflossing en interest en dus hoe groter het financiële risico dat deze verplichtingen niet kunnen nagekomen worden. Deze ratio wordt ook in werkpakket 4 en 5 bestudeerd, respectievelijk om de erkenningsvoorwaarde en verschillen tussen de gemiddelden van de klassen na te gaan (in werkpakket 5 wordt echter de algemene schuldgraad (%) gecontroleerd maar dit is complementair met de graad van financiële onafhankelijkheid). 40,000
graad van financiële onafhankelijkheid (%).
35,000
30,000
klasse 8
25,000
klasse 7 klasse 6
20,000
klasse 5 klasse 4
15,000
klasse 3 klasse 2
10,000
5,000
0,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 28: evolutie van de graad van financiële onafhankelijkheid (%) Bij de graad van financiële onafhankelijkheid is duidelijk te zien dat, hoe lager de klasse, hoe hoger de graad van financiële onafhankelijkheid is, met uitzondering van klasse 2. Zo heeft klasse 8 in 2007 een waarde 22.58% en neemt toe naarmate de klasse vergroot tot een waarde van 37.95% in klasse 3. Verder is te zien dat de waarden over de 10 jaar licht stijgen. Klasse 2 kent een ander verloop, deze klasse heeft in 1998 slechts een percentage van 17.36%, maar stijgt sterker t.o.v. de andere klassen tot 33.07 % in 2007. Hier kan men dus spreken van een omgekeerd evenredig verband tussen de klassen en de onderzochte ratio.
43
4.6.3.3
De korte termijn financiële schuldgraad
In de korte termijn financiële schuldgraad worden de korte termijn financiële schulden uitgedrukt in procent van het totaal der korte termijn schulden, die ook een operationele oorzaak kunnen hebben (handelsschulden of ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen). Vooral ondernemingen die het moeilijk hebben of sterk groeien, gaan meer financiële schulden aan op korte termijn. Rendabele bedrijven financieren vooral met gereserveerde en overgedragen winsten, zonder extra financiële verplichtingen aan te gaan. Er is dus een omgekeerd evenredig verband met de financiële toestand: hoe groter de korte termijn financiële schuldgraad, hoe zwakker de financiële situatie van het bedrijf. Er dient hiervoor opgelet te worden bij de interpretatie: een daling van de mediaan is dus positief. 0,070
Korte termijn financiële schuldgraad (%).
0,060
0,050
klasse 8
0,040
klasse 7 klasse 6 klasse 5
0,030
klasse 4 klasse 3
0,020
klasse 2
0,010
0,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 29: evolutie korte termijn financiële schuldgraad (%) De mediaan van de korte termijn financiële schuldgraad is overal kleiner dan 0.1% wat aangeeft dat de korte termijn financiële schulden bij alle ondernemingen zeer laag zijn. Klasse 8 heeft in 1998 de grootste financiële schuldgraad (0.061%) maar deze daalt in 1999 al onder de 0.01% en blijft dit aanhouden tot in 2007. De klassen 6 en 7 hebben over de verschillende jaren heen de grootste waarde, maar hoeven zich nog steeds geen zorgen te maken. Door deze lage waarde scoort de logitwaarde van deze ratio, voor alle klassen eenzelfde resultaat, namelijk 0.5. Deze ratio heeft dus een weinig onderscheidend karakter binnen de FiTo®-score.
4.6.3.4
Dekking van het totaal vreemd vermogen door cashflow
De dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow geeft aan, welk percentage van het totaal vreemd vermogen uit de cashflow van een bepaald jaar kan terugbetaald worden. De teller van deze ratio omvat de cashflow na financiële kosten van het vreemd vermogen en na belastingen, die voor de terugbetaling van vreemd vermogen kan aangewend worden. Deze dekkingsratio is dus de indicator bij uitstek om de schuldaflossingcapaciteit van een onderneming te meten. Bovendien staat deze solvabiliteitsratio – door de opname van cashflow in de teller – ook in verband met de liquiditeit en rentabiliteit.
44
20,000
dekking van het vreemd vermogen door cashflow (%).
18,000
16,000
14,000 klasse 8
12,000
klasse 7 klasse 6
10,000
klasse 5
8,000
klasse 4 klasse 3
6,000
klasse 2
4,000
2,000
0,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 30: evolutie dekking van het vreemd vermogen door cashflow (%) De dekking van het vreemd vermogen door cashflow heeft zowel in jaar 1998 als 2007 een groter percentage wanneer de klasse lager is, met uitzondering van klasse 2. Voor de verschillende jaren daartussen heeft de dekking van het vreemd vermogen door cashflow een verschillend verloop voor de verschillende klassen. Zo stijgt het percentage in het ene jaar voor een bepaalde klasse en daalt het voor een andere klasse of omgekeerd. Ook hier is, net als bij de graad van financiële onafhankelijkheid, een verschil in percentage per klasse waarneembaar. Deze ratio zal dan ook een invloed hebben op de waarde van de FiTo®-score wanneer er verschillen per klasse waarneembaar zijn.
45
4.6.4 Liquiditeit De liquiditeit is de vergelijking van de kasinkomsten met de kasuitgaven. Het betreft de mate waarin de onderneming in staat is kasmiddelen te mobiliseren om haar kortlopende betalingsverplichtingen na te leven. Dit aspect is dus vooral belangrijk voor de schuldeisers op korte termijn.
4.6.4.1
Nettokasratio
De nettokasratio is een maatstaf voor de liquiditeit van een onderneming op zeer korte termijn. Deze ratio geeft aan welk percentage de nettokaspositie uitmaakt van de vlottende activa (i.e. de activa die binnen het jaar in liquiditeiten kunnen worden gerealiseerd). De nettokaspositie bestaat uit het gedeelte van de geldbeleggingen en liquide middelen dat overblijft na aftrek van de financiële schulden op ten hoogste één jaar. De nettokasratio is negatief wanneer de nettokas negatief is en de financiële schulden op ten hoogste één jaar dus groter zijn dan de som van de geldbeleggingen en de liquide middelen.
16,000
14,000
12,000
klasse 8
10,000 nettokasratio (%)
klasse 7 klasse 6
8,000 klasse 5 klasse 4
6,000
klasse 3 klasse 2
4,000
2,000
0,000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 31: evolutie nettokasratio (%) De mediaan van de nettokasratio heeft overal een positieve waarde. Dit duidt aan dat de ondernemingen voldoende liquide zijn. Zij kunnen aan de hand van hun liquide middelen hun financiële schulden op korte termijn financieren. Over de verschillende jaren heen is hier geen eenduidige trend aanwezig. De medianen nemen een waarde aan tussen 0 en 15%. Wel kan opgemerkt worden dat de waarden in 2007 meestal een grotere waarde hebben dan in 1998.
46
4.6.5 FiTo®-score 0,580
0,575
0,570 klasse 8 klasse 7
fitoscore
0,565
klasse 6 klasse 5 klasse 4
0,560
klasse 3 klasse 2
0,555
0,550
0,545 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
grafiek 32: evolutie FiTo®-score De mediaanwaarde van de FiTo®-score voor de verschillende klassen wordt weergegeven in bovenstaande grafiek. Wanneer we kijken naar het jaar 1998, dan kan opgemerkt worden dat de FiTo®-score toeneemt, naarmate de klasse lager is. Zo is de mediaanwaarde in 1998 voor klasse 8 gelijk aan 0,547 en voor klasse 2 gelijk aan 0,574. De scores van de overige klassen liggen tussen deze waarden. In 2007 kunnen we ongeveer dezelfde conclusie nemen: de FiTo®-score neemt toe, als de klasse afneemt, met uitzondering van klasse 4. Wel ligt de FiTo®-score voor elke klasse hoger dan in 1998. Er is dus een stijgende trend waarneembaar. In de jaren tussen 1998 en 2007 is er geen duidelijk waarneembaar patroon vast te stellen. Soms daalt de FiTo®score in een bepaald jaar voor de ene klasse, maar stijgt deze in een andere klasse of omgekeerd. De scores van de verschillende klassen kunnen elkaar ook kruisen. Wel is het zo dat de FiTo®-score van de klassen 6 tot en met 8 nooit boven de scores van de klassen 2 tot en met 5 uitsteken. Voor deze opmerkelijke trend, waarbij een omgekeerd evenredig verband terug te vinden is bij de FiTo®-score, kunnen enkele ratio’s naar voren worden geschoven die meer verantwoordelijk zijn dan andere. Voor de bruto toegevoegde waarde tot de personeelskosten, de dekking van het vreemd vermogen en de graad van financiële onafhankelijkheid is namelijk ook een nagenoeg omgekeerd evenredig verband terug te vinden.
47
4.6.6 Evolutie van de FiTo®-score Zoals in de studie van Graydon en Ooghe werd aangetoond, is er een opmerkelijke verbetering waar te nemen in de algemene financiële gezondheid van de Belgische ondernemingen van 1996 tot 2005. De vraag is dan ook of deze trend doorgetrokken mag worden bij de Belgische bouwonderneming van 1998 tot 2007. In de komende bespreking wordt de evolutie van de verschillende ratio’s en de totale FiTo®-score per klasse geanalyseerd. Om dit na te gaan worden de verschillen tussen de twee uiterste jaartallen (1998 en 2007) met elkaar vergeleken. Om na te gaan of de verschillen tussen de gemiddelden van twee steekproeven wel degelijk echt verschillend zijn en niet aan toeval is overgelaten, wordt gebruik gemaakt van de Paired Samples t-test. De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een significantieniveau van 5% bij de Paired Samples t-test is als volgt:
Ho: De fitoscores voor 1998 en 2007 zijn aan elkaar gelijk H1: De fitoscores voor 1998 en 2007 zijn significant verschillend
Merk op dat in dit werkpakket de bovenstaande grafieken gebruik maken van de mediaan. Dit om grote afwijkende waarde uit de berekeningen te weren. Voor de statistische analyse wordt echter gewerkt met gemiddelden. Wel wordt, zoals hiervoor uitgelegd, rekening gehouden met outliers, die meer dan twee maal de standaarddeviatie afwijken van het gemiddelde. De gemiddelde waarde, na afwezigheid van de outliers, is dus niet gelijk aan de mediaan, maar gaat deze wel meer benaderen dan de gemiddelde waarde zonder rekening te houden met die outliers.
2 x x x x x
3 x x x x x x
4 x x x x x x x x
5 x x x x x x x x
6 x x x x x x
FiTo®-score Bruto toegevoegde waarde /personeelskost Netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen Netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen graad van zelffinanciering graad van financiële onafhankelijkheid korte termijn financiële schuldgraad dekking van het vreemd vermogen door cashflow Nettokasratio Tabel 12: significante verschillen tussen 1998 en 2007 voor de FiTo®-score en de 8 ratio’s
7 x x x x x x
8 x x x x x x x
Wanneer we naar de fitoscore in zijn geheel kijken dan kan er worden afgeleid dat deze significant verschillend is voor de 5 hoogste klassen. Deze klassen hebben in 2007 een opmerkelijk betere gezondheid dan dezelfde bedrijven in 1998. Wanneer er naar de afzonderlijke ratio’s wordt gekeken, dan valt op dat de graad van zelffinanciering de enige ratio is die overal een significant verschil vertoont. De leeftijd van de ondernemingen, die 10 jaar verder is, kan hiervan de oorzaak zijn. De ondernemingen kunnen de afgelopen 10 jaar een reserve hebben opgebouwd uit de overgedragen winsten.
48
Bij de bruto toegevoegde waarde / personeelskost is net als bij de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen overal een significant verschil merkbaar met uitzondering van klasse 2. De dekking van het vreemd vermogen door cashflow is daarentegen overal significant verschillend met uitzondering van klasse 8. Zowel de korte termijn financiële schuldgraad als de nettokasratio vertonen de minst significante verschillen. Bij de korte termijn financiële schulden kan dit verklaard worden doordat de schulden bij kredietinstelling op ten hoogste 1 jaar over de verschillende jaren heen weinig variëren en vaak gelijk zijn aan nul.
49
4.6.7 Conclusie van de evolutie van de erkende bouwondernemingen Terwijl de erkende bouwondernemingen in de vorige twee werkpakketten werden onderzocht op basis van de laatst gepubliceerde jaarrekening (2007), werden in dit onderdeel de ondernemingen bestudeerd over een periode van 10 jaar en dit aan de hand van de FiTo®-score. Deze algemene score waardeert de lagere klassen meer dan de grotere klassen. Voor dit opmerkelijk omgekeerd evenredig verband kunnen drie ratio’s naar voren worden geschoven die meer verantwoordelijk zijn voor dit fenomeen dan andere. Voor de bruto toegevoegde waarde tot de personeelskosten, de dekking van het vreemd vermogen en de graad van financiële onafhankelijkheid is namelijk ook een nagenoeg omgekeerd evenredig verband terug te vinden. De korte termijn financiële schuldgraad vertoont, omwille van zijn kleine waarden, weinig onderscheiding tussen de verschillende klassen. Voorts is voor drie ratio’s geen duidelijke trend te bemerken, dit zijn de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen, de graad van zelffinanciering en de nettokasratio. Enkel bij de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen is een rechtevenredig patroon vast te stellen tussen de klassen en de ratio. De evolutie toont aan dat de FiTo®-score voor alle klassen is toegenomen over de jaren, waarvan de meeste ratio’s, voor de meeste klassen, een significant verschil vertonen tussen de waarde in 1998 en deze in 2007.
50
5 ALGEMEEN BESLUIT In deze masterproef worden de financiële karakteristieken van de erkenningsklassen der aannemers onderzocht, meer bepaald de criteria opgelegd door de erkenning, nieuwe kengetallen die bepalend zijn voor de verschillende klassen en de gezondheid van de bouwondernemingen aan de hand van de FiTo®-score. In het eerste onderdeel worden de financiële voorwaarden, opgelegd door erkenning aan de ondernemingen, besproken. Slechts twee van de drie opgelegde financiële criteria kunnen worden nagegaan, omwille van de beperkingen van het verkorte schema. Voor het eerste criterium, het eigen vermogen, worden twee scenario’s opgesteld waar de verschuldigde sommen van de vennoten eens wel en eens niet in rekening worden gebracht aan de hand van de overige schulden. In het optimistische scenario faalt 6,4% van de ondernemingen en hebben 2,7% ondernemingen een marge van 10% in klasse 2 en dit neemt telkens af naarmate de klasse toeneemt. In het pessimistische scenario slagen 80 à 85 % van de middelste klassen met meer dan 10% marge. Voor de uiterste klassen is dit percentage iets lager. Voor de solvabiliteitsvoorwaarde wordt nagegaan hoeveel ondernemingen vandaag de dag zouden voldoen aan dit criterium. Hiervoor wordt de solvabiliteit van het jaar 2007 vergeleken met de vier voorgaande jaren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondernemingen die meer dan 21,7% of 14,3% behalen, afhankelijk van het jaarschema, de ondernemingen die niet meer dan 20% zakken en de ondernemingen die niet slagen voor deze solvabiliteitseis. Hieruit kan afgeleid worden dat voor elk vergelijkingsjaar de verhoudingen tussen de verschillende onderdelen gelijklopend zijn. Verder wordt ook nagegaan welke ondernemingen over de vier jaar nooit slagen en welke ondernemingen over de vier jaar altijd slagen. Hieruit kan afgeleid worden dat maximum 7,6% van de ondernemingen per klasse over de vier jaar niet slaagt en dat minimum 70,3% per klasse over de vier jaar heen wel slaagt. Het derde financiële criterium opgelegd door de erkenning – de omzet van drie van de jongste acht jaar – kan niet worden nagegaan omwille van de beperkingen van het verkorte jaarrekeningschema. Bij dit verkorte schema zijn ondernemingen immers niet verplicht om de omzet kenbaar te maken. In het tweede onderdeel van deze masterproef worden 20 kengetallen van de erkende ondernemingen geanalyseerd, om zo na te gaan of er zich binnen of tussen de verschillende klassen geen significante gelijkenissen of verschillen voordoen. Het nettobedrijfskapitaal is het kengetal waar zich de meeste significante verschillen voordoen. Dit kan verklaard worden doordat dit kengetal een som van posten is die groter wordt naarmate de klasse toeneemt. Daarnaast zijn voor een zestal kengetallen slecht voor de helft significante verschillen merkbaar. Dit is het geval bij de nettokas (geen ratio), de current ratio, de algemene schuldgraad, de zelffinancieringsgraad, het aandeel van de personeelskosten in bruto toegevoegde waarde en het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen in bruto toegevoegde waarde. De overige kengetallen vertonen nauwelijks tot geen significante verschillen, dit is vooral kenmerkend voor de kengetallen die een verschillende definitie hanteren.
51
Verder worden de 10 kengetallen die een verschillende definitie gebruiken nader bekeken voor klasse 6, aangezien hier een bijna fiftyfifty verhouding terug te vinden is tussen de verschillende schema’s. Voor elk kengetal (in klasse 6) worden immers de gemiddelden berekend volgens het verkorte en het volledige jaarrekeningschema, wat soms opmerkelijke resultaten oplevert. Deze verschillen zijn te wijten aan de uitgebreide cashflow, het netto resultaat (vóór financiële kosten en vóór belastingen) en het bruto resultaat (vóór niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen). Deze items, die zich bevinden in de teller en berekend zijn volgens het volledige schema, zouden volgens de definitie een grotere waarde moeten opleveren dan bij het verkorte schema. Dit zou er toe moeten leiden dat voor deze kengetallen in klasse 6 dit tot grotere waarden leidt bij het volledige schema. Dit is echter niet het geval, wat verklaard kan worden doordat de noemer, die eenzelfde definitie hanteert voor de schema’s, een veel grotere waarde oplevert bij het volledige schema. Dit opmerkelijk geval is terug te vinden bij dekking van het totaal vreemd vermogen en het vermogen op lange termijn door de cashflow, de bruto rendabiliteit van het totaal der activa en de bedrijfsactiva voor belastingen. Het laatste onderdeel van deze masterproef bestudeert de gezondheid van de ondernemingen over een periode van 10 jaar, aan de hand van de FiTo®-score, die opgebouwd wordt uit de logitwaarde van 8 ratio’s. Opmerkelijk is dat deze score de lagere klassen meer waardeert dan de grotere klassen. Dit fenomeen is ook terug te vinden bij 3 van de 8 ratio’s, met name de bruto toegevoegde waarde tot de personeelskosten, de dekking van het vreemd vermogen en de graad van financiële onafhankelijkheid. Enkel bij de nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen is een rechtevenredig patroon op te merken. In dit onderdeel wordt ook aangetoond dat er voor de FiTo®-score, en dus voor de gezondheid van de ondernemingen, een evolutie merkbaar is in alle klassen tussen het jaar 1998 en 2007. Ook voor de 8 ratio’s afzonderlijk zijn veel significante verschillen waarneembaar tussen de waarden in 1998 en deze in 2007.
Algemeen kan dus worden gesteld dat de grotere klassen betere resultaten boeken voor de opgelegde erkenningvoorwaarden, waar klasse 6 relatief gezien het best scoort. De kleinere klassen resulteren het best voor de FiTo®-score. Uit de studie naar nieuwe kengetallen, die een onderscheidend karakter zouden kunnen vertonen tussen de klassen, blijkt dat de kengetallen die eenzelfde definitie hanteren voor zowel verkorte als volledige jaarrekening, meer significante verschillen vertonen, wat hen dus meer geschikt maakt.
52
6 VERDER ONDERZOEK In dit onderzoek worden de financiële karakteristieken opgelegd door erkenning nagegaan, met uitzondering van de omzet van de 3 van de jongste 8 jaren. Ook dit criterium zou verder kunnen onderzocht worden, maar er moet wel opgewezen worden dat dit heel wat tijd en moeite zal kosten om deze omzetcijfers te bemachtigen, aangezien ondernemingen die een verkorte jaarrekening moeten neerleggen, niet verplicht zijn dit te vermelden. In het tweede deel van het onderzoek worden door de beperkte duur van het onderzoek slechts een twintigtal ratio’s onderzocht. Dit waren de meest voor de handliggende kengetallen van de professoren Ooghe en Van Wymeersch. Toch zou dit onderzoek ook overige ratio’s kunnen nagaan. Zo kunnen bijvoorbeeld de netto kengetallen worden nagegaan en vergeleken worden met de brutokengetallen. Verder wordt dit onderzoek ook beperkt tot de aannemers die behoren tot de categorie D, omdat deze categorie 23.6% van alle erkende ondernemingen bevat. Het onderzoek dat hier wordt gevoerd, zou ook toegepast kunnen worden op de overige categorieën en ondercategorieën. Wel zal hier in verschillende categorieën en ondercategorieën zich een beperkt aantal ondernemingen bevinden, waardoor het niet altijd zal mogelijk zijn om de verschillende statistische testen hierop toe te passen. Aanbevelingen voor een uitgebreider onderzoek zijn deze waarbij de databank van de erkenning der aannemers over een ruime periode en op continue basis wordt geraadpleegd, om zo een overzicht te krijgen van de ondernemingen die hun erkenning verliezen, een hogere klasse verwerven of terug in een lagere klasse worden geplaatst. Aan de hand van financiële karakteristieken zou op deze manier een model kunnen worden opgemaakt die erkende ondernemingen in de toekomst kan inschatten. Dit overzicht zou dan ook kunnen gebruikt worden voor het bepalen van de FiTo®-score. Nu wordt er vanuit gegaan dat een onderneming die zich in een bepaalde klasse bevindt in het jaar 2007, zich ook voor de afgelopen 10 jaar zich in deze klasse bevond. Deze beperking wordt ingevoerd omdat niet kan nagegaan worden in welke klasse de ondernemingen zich bevonden voor 9 februari 2009 (het tijdstip van downloaden van de gegevens).
53
LITERATUURLIJST 1.
Bureau van Dijk (2006). Userguide Bel-First.
2.
Burssens F. & Vanhooymissen M. (2004) Aannemingsrecht. p65 (p343)
3.
De Pelsmacker P. & Van Kenhove P.(2006), Marktonderzoek: methoden en toepassingen
4.
Devroey M. (2003) De erkenning als aannemer: voor de uitvoering van overheidsopdrachten aantal p241
5.
FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2009) Laatst opgevraagd april 2099, van de volgende website: << http://mineco.fgov.be/organization_market/construction_quality/home_nl.htm >>
6.
Graydon Belgium nv, o.l.v. Van den Broele E. (2008). Gezondheidsbarometer van de Belgische ondernemingen.
7.
Graydon (maart 2006) – Newsletter - pp.10
8.
Nationale Bank (2009) Laatst opgevraagd in februari 2009, van de volgende website: <
>
9.
Ooghe, H., & Goethals, J. (1996a). De financiële toestand van de Belgische ondernemingen : sleutelratio’s en risico-indicatoren 1990-1994.
10. Ooghe, H., & Goethals, J. (1996b). De financiële toestand van de Belgische ondernemingen : sleutelratio’s en risico-indicatoren 1991-1995. 11. Ooghe, H., & Spaenjers, C. (2005). De FiTo®- meter: een nieuwe, eenvoudige en geïntegreerde maatstaf voor de financiële toestand van een onderneming. Accountancy & Bedrijfskunde Maandschrift, Vol. 25, No. 3, 5-14. 12. Ooghe, H., & Spaenjers, C. (2006). De financiële toestand van de Belgische ondernemingen 2006: ratio’s en totaalscore op basis van de FiTo®- meter 1995-2004. 13. Ooghe, H., Vandemoere, P. en Waeyaert, N. (2003). De financiële toestand van de Vlaamse Onderneming 2003: Sleutelratio’s en risico-indicatoren 1992-2001. 14. Ooghe, H., & Van Wymeersch, C. (2008). Handboek financiële analyse van de ondernemingen. Deel 1 en deel 2. 15. Press releases Rapid, (Maart 2001), Overheidsopdrachten: Commissie klaagt het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Spanje en Ierland aan wegens inbreuken. <
> 16. Unizo-Studiedienst & Graydon België nv (2008). Het KMO-Rapport Vlaanderen: de financieel-economische gezondheid van de Vlaamse KMO-vennootschap en eenmanszaak in beeld. 17. Van Looy Accountants, < http://www.jaar-rekening.be/jaarrekening_controles.html > 18. Van Kenhove P. (april 2009), mondelinge mededeling 19. Wet van 3 februari 1947; Besluitwet houdende de regeling van de erkenning der aannemers. Laatst opgevraagd in februari 2009, van de volgende website: <> 20. Wet van 20 maart 1991; Wet houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken. Laatst opgevraagd in februari 2009, van de volgende website: <>
I
BIJLAGEN Bijlage I:
overzicht indeling categorieën en ondercategorieën
III
Bijlage II:
voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse
V
Bijlage III: voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in klasse 2 of hoger
VII
Bijlage IV: definities van de kengetallen volgens de verkorte en de volledige jaarrekeningen
IX
Bijlage V:
XI
overzicht resultaten van de ratio’s bij de FiTo®-score
Bijlage VI: overzicht definities van de ratio’s gehanteerd bij de FiTo®-score
XXV
II
Bijlage I: overzicht indeling categorieën en ondercategorieën CATEGORIEËN VAN ALGEMENE AANNEMINGEN
ONDERCATEGORIEËN
A. Baggerwerken
A1
Schepen lichten en wrakken opruimen
B. Waterbouwkundige werken
B1
Waterlopen ruimen
C1
Gewone rioleringswerken
C2
Watervoorziening en leidingen leggen
C3
Niet-elektrische verkeerstekens langs verbindingswegen, niet-elektrische veiligheidsinrichtingen, afsluitingen en schermen
C5
Bitumineuze verhardingen en bestrijkingen
C6
Sterkstroom- en telecommunicatiekabels in sleuven leggen, zonder aaneenkoppeling
C7
Horizontale doorpersingen van buizen voor kabels en leidingen
D1
Ruwbouwwerken en onder kap brengen van gebouwen
D4
Geluids- en warmte-isolatie, lichte scheidingswanden, valse plafonds en blinde vloeren, al dan niet geprefabriceerd
D5
Timmerwerk, houten spanten en trappen
D6
Marmer- en steenhouwerswerk
D7
Smeedwerk
D8
Dakbedekkingen in asfaltproducten (of gelijkaardige) en dichtingswerken
C. Wegenbouwkundige werken
D10 Tegelwerk D11 Pleister- en raapwerk D12 Bedekkingen die niet in metaal of asfalt zijn D13 Verfwerk D14 Glazenmakerswerk D. Bouwwerken
D15 Parketwerk D16
Sanitaire installaties en gasverwarmingsinstallaties met individuele toestellen
D17 Centrale verwarming, thermische installaties D18 Ventilatie, luchtverwarming en airconditioning D20 Metalen schrijnwerk D21 Gevels reinigen en opknappen D22 Metalen dakbedekkingen en zinkwerk D23 Restauratie door ambachtslieden D24 Restauratie van monumenten D25
Muur- en vloerbekledingen met uitzondering van marmer-, parket- en tegelwerk
D29 Vloerdeklagen en bekleding van industriële vloeren E. Burgerlijke bouwkunde F. Metaalconstructies
E1
Moerriolen
E2
Paalfunderingen, dam- en diepwanden
E4
Horizontale doorpersingen van onderdelen van kunstwerken
F1
Montage- en demontagewerken (zonder leveringen)
F2
Metalen draagstructuren bouwen
III
G. Grondwerken
H. Spoorwerken
F3
Industrieel schilderwerk
G1
Borings- en sonderingswerken en injecties
G2
Draineerwerken
G3
Beplantingen
G4
Speciale bekledingen voor sportvelden
G5
Afbraakwerken
H1
Spoorstaven lassen
H2
Stroomdraden plaatsen
K1
Uitrustingen van kunstwerken en industriële mechanica
K. Mechanische uitrustingen K2 L. Hydromechanische uitrustingen M. Elektronische uitrustingen N. Transportinstallaties in gebouwen
K3
Oleomechanische uitrustingen
L1
Leidingen plaatsen
L2
Pomp- en turbinestations uitrusten
M1
Elektronische uitrustingen met industriële of hoge frequentie, voedingsstations inbegrepen
N1
Liften, goederenliften, roltrappen en roltapijten
N2
Pneumatisch, mechanisch... vervoer langs kokers en buizen van voorwerpen, documenten of goederen
P1
Elektrische installaties in gebouwen, inbegrepen het installeren van stroomaggregaten, alarmtoestellen tegen brand- en diefstal, telecommunicatie in en om gebouwen en voorzieningen voor gemengde telefonie
P2
Elektrische en elektromechanische installaties van kunstwerken en nijverheidsinrichtingen, en elektrische buiteninstallaties
P3
Installaties van bovengrondse elektriciteitsleidingen
P4
Elektrische installaties van haveninrichtingen
S1
Openbare telefoon- en telegraafuitrustingen en databeheer
S2
Uitrustingen voor afstandsbediening, -controle en -meting
S3
Uitrustingen voor radio- en televisieuitzendingen , radar- en antenneinstallaties
S4
Uitrustingen voor informatieverwerking en procesregeling
T2
Bliksemafleiders, ontvangstantennes
T3
Koelinstallaties
T4
Uitrustingen voor wasserijen en grote keukens
T6
Slachthuisinrichtingen
Elektrische installaties (*)
S. Uitrustingen voor telecommunicatie
Speciale installaties (*)
Overladings- en hijstoestellen (kranen, rolbruggen...) installeren
U. Installaties voor huisvuilverwerking V. Installaties voor waterzuivering (*) erkenning in deze categorie bestaat niet, dus kunt u alleen in een ondercategorie worden erkend.
IV
Bijlage II: voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse VOORWAARDEN
DOCUMENTEN
1° nationaliteit Voor een eenmanszaak de nationaliteit van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen hebben en binnen de E.G. gevestigd zijn
een nationaliteitsbewijs van de aanvrager, afgeleverd door het gemeentebestuur
(met sommige andere landen heeft Europa akkoorden gesloten, waardoor ondernemingen uit die derde landen ook in aanmerking kunnen komen) Voor een vennootschap in overeenstemming met de wetgeving van een E.G.-lidstaat opgericht zijn
de oprichtingsakte en alle statuten-wijzigingen tot op het moment van de aanvraag
haar hoofdbestuur of -vestiging binnen de E.G. hebben
de samenstelling van de raad van bestuur en de lijst van de personen die bevoegd zijn de vennootschap te binden
of er haar maatschappelijke zetel hebben, op voorwaarde dat haar werkzaamheden werkelijk en duurzaam verband houden met de economie van een lidstaat (met sommige andere landen heeft Europa akkoorden gesloten, waardoor ondernemingen uit die derde landen ook in aanmerking kunnen komen) 2° in het handels- of beroepsregister / Kruispuntbank van Ondernemingen KBO, ingeschreven zijn
een afschrift van de volledige inschrijving in het handels- of ambachtsregister / de Kruispuntbank van Ondernemingen KBO
3° zich niet in staat van faillissement of van liquidatie bevinden en geen gerechtelijk akkoord hebben verkregen en niet het voorwerp zijn van een procedure daartoe (of een gelijkaardige procedure die in een E.G.-land geldt)
een getuigschrift van de Griffie van de Rechtbank van Koophandel van het rechtsgebied waar de aanvrager gevestigd is. Voor niet in België gevestigde ondernemingen : een uittreksel uit het strafregister of een gelijkwaardig document van een gerechtelijke of andere overheid uit het land van herkomst
4° niet voor een misdrijf veroordeeld zijn waarvan de aard de beroepsmoraal van voor natuurlijke personen: de aannemer aantast een getuigschrift van goed zedelijk gedrag van het gemeentebestuur (maximum 6 maand oud) (voor niet in België gevestigde ondernemingen : zie hiervoor) voor rechtspersonen: een uittreksel uit het strafregister der rechtspersonen (maximum 6 maand oud) op naam van V
de rechtspersoon die de erkenning aanvraagt – u kunt dit aanvragen bij de Federale Overheidsdienst Justitie, Centraal Strafregister, Hallepoort 5-8 te 1060 Brussel en bovendien voor de kapitaalvennootschappen (zoals NV, BVBA en commanditaire vennootschap op aandelen): een bewijs van goed zedelijk gedrag van iedere bestuurder of zaakvoerder (maximum 6 maand oud) voor de personenvennootschappen (zoals VOF, gewone commanditaire vennootschap en coöperatieve vennootschap): een bewijs van goed zedelijk gedrag van iedere vennoot (maximum 6 maand oud) 5° als aannemer geregistreerd zijn bij de Federale Overheidsdienst Financiën
•
een kopie van het Belgische registratieattest
6° voldoen aan de gestelde eisen inzake ondernemersvaardigheden (basiskennis van het bedrijfsbeheer en beroepsbekwaamheid) en andere wettelijke regelingen als u een dergelijke activiteit uitoefent
•
het bewijs dat voldaan is aan de eisen inzake ondernemersvaardigheden ( vestigingsgetuigschrift / inschrijving in de KBO als handels- of ambachtsonderneming) of kopie van de beslissing of erkenning waaruit blijkt dat u dit beroep mag uitoefenen
VI
Bijlage III: voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse VOORWAARDEN 1° financiële draagkracht •
het eigen vermogen wordt bepaald zoals in de wet op de jaarrekeningen d.i. zoals in de balans die u indiende, MAAR verminderd met de sommen die vennoten, aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders aan de vennootschap verschuldigd zijn
DOCUMENTEN • • • •
•
een afschrift van de laatste goedgekeurde jaarrekening. Voor Belgen : opgesteld volgens het wettelijk voorziene schema en in dezelfde vorm als neergelegd bij de Nationale Bank van België een kopie van het verslag van de algemene vergadering waarbij de laatste jaarrekening werd goedgekeurd een verklaring omtrent de vorderingen van de vennootschap op vennoten, aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders als u geen regelmatige boekhouding moet opstellen en geen jaarrekening moet bekendmaken, moet u wel het volgende indienen : een staat van alle goederen die de gemeenschappelijke waarborg voor de schuldeisers vormt, voor echt verklaard door een accountant of bedrijfsrevisor (of voor niet Belgen: een gelijkwaardig document van een bevoegde instantie uit het land van herkomst)
•
in voorkomend geval: het bewijs dat de onderneming nog voldoende solvabel is (in bepaalde gevallen wordt een advies van een accountant of bedrijfsrevisor gevraagd)
2° de totale omzet aan werken tijdens drie van de jongste acht jaar
• •
een verklaring over de totale omzet gedurende drie van de jongste acht jaar + de aanvragers die jaarrekeningen moeten bijhouden voegen hier die van de drie betrokken jaren toe
3° het gemiddeld aantal arbeiders en kaderleden (*) gedurende drie semesters, vrij te kiezen uit de jongste vijf jaar
•
een verklaring over het gemiddeld aantal arbeiders en kaderleden gedurende drie semesters, vrij te kiezen uit de jongste vijf jaar + de RSZ-kwartaalaangiftes van die drie semesters (**) de lijst van studie- en beroepsdiploma's van de aannemer en/of het kaderpersoneel (*), in het bijzonder van de verantwoordelijken die de werken
solvabiliteit: d.w.z. de verhouding van het eigen vermogen tot het totale vermogen, geeft een beeld van de mogelijkheden van uw onderneming om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. De solvabiliteit wordt bij een eerste aanvraag gewoon opgetekend. Als u onder de drempel-bedragen valt (21,7% voor de ondernemingen met een verkort schema en 14,3% voor die met een volledig schema) gaan we bij de herziening na of uw solvabiliteit er niet met meer dan 20% op achteruit is gegaan want als dat wel het geval is, zult u moeten bewijzen dat u voldoende solvabel bent
• •
VII
leiden en een kopie van deze diploma’s 4° voor elke categorie of ondercategorie waarvoor u een erkenning aanvraagt moet u met een aantal referenties van uitgevoerde werken (openbare of privé) van de jongste acht jaar bewijzen dat die een bepaald bedrag overschreden
•
De lijst van de belangrijkste werken van de jongste acht jaar en getuigschriften dat ze vakkundig en tot gehele voldoening uitgevoerd werden, ondertekend door de bouwheer (en voor privéwerken ook door de architect)
5° aan de wettelijke verplichtingen inzake de sociale zekerheid voldaan hebben tot en met het laatste verschuldigde kwartaal
• •
een origineel attest van de RSZ (**)+ als uw onderneming tot het paritair comité van het Bouwbedrijf behoort : een getuigschrift van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Bouwvakarbeiders, waaruit blijkt dat de vereiste bestelborderellen met betrekking tot de weerverletzegels en de getrouwheidszegels werden ingediend en dat de overeenkomstige bijdragen tot en met het laatste verschuldigde kwartaal werden betaald (**) als uw onderneming tot het paritair comité van de metaalbouw behoort: een getuigschrift van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Metaalbouw, waaruit blijkt dat u in orde bent met de betaling van de bijdragen tot en met het laatste kwartaal (**)
•
6° aan de fiscale verplichtingen voldaan hebben
•
•
een recent (maximum 2 maand oud) origineel getuigschrift van de Administratie van de directe belastingen waaruit blijkt dat de aanvrager geen directe belastingen, nalatigheidsintresten en vervolgings-kosten schuldig blijft. Voor Belgen: formulier nummer 276C2 (**) een fotokopie van het laatste BTW-rekeninguittreksel of een originele verklaring van de BTW-administratie dat de onderneming geen (nietbetwiste) achterstallige BTW verschuldigd is (**)
(*) Als kaderleden worden beschouwd: • • • •
de aannemer zelf voor de eenmanszaken; de gedelegeerde bestuurder of de zaakvoerder voor de vennootschappen; wie een universitair diploma of een diploma van het hoger onderwijs buiten de universiteit bezit; wie een diploma van het technisch secundair onderwijs met volledig leerplan of van het onderwijs voor sociale promotie bezit; wie een getuigschrift van ondernemersopleiding bezit of meer of 10 jaar als meesterknecht heeft gewerkt;
(**) voor niet in België gevestigde ondernemingen: een gelijkwaardig document van een bevoegde instantie van een E.G.-lidstaat.
VIII
Bijlage IV: definities van de kengetallen volgens de verkorte en de volledige jaarrekeningen Ratio
Definitie
Codes volledig schema
Codes verkort schema
Netto bedrijfskapitaal
(beperkt) vlottende activa vreemd vermogen op korte termijn
(|29/58|-|29|-|42/48|-|492/3|)
(|29/58|-|29|-|42/48|-|492/3|)
Nettokas
Geldbeleggingen + liquide middelen – financiële schulden op ten hoogste één jaar
(|50/53|+|54/58|-|43|)
(|50/53|+|54/58|-|43|)
3
Current ratio
(beperkt) vlottende activa / vreemd vermogen op korte termijn
(|29/58|-|29|) / (|42/48|+|492/3|)
(|29/58|-|29|) / (|42/48|+|492/3|)
4
Rotatie voorraden en bestelling in uitvoering
Kostprijs van de verkopen / voorraden en bestellingen in uitvoering
(-<60/64>-<71>-|72|-|740|-|9125|) / (|3|)
(|60/61|+|62|+|630|+|6314|+|6357| +|6408|-|649|-|9125|) / (|3|)
5
Aantal dagen klantenkrediet
(handelsvorderin gen op ten hoogste één jaar + geëndosseerde handelseffecten) / (verkopen inclusief btw / 365)
(|40|+|9150|) / ((|70|+|74|-|740|+|9146|) /365)
(|40|+|9150|) / (74)* 365
6
Aantal dagen leverancierskre diet
Handelsschulde n op ten hoogste één jaar / (inkopen inclusief btw / 365)
(|44|) / ((|600/8|+|61|+|9145|) / 365)
(|44|) / (|60/61|) * 365
7
Nettokasratio
Nettokas / (beperkte) vlottende activa
(|50/53|+|54/58|-|43|) / (|29/58|-|29|) * 100
(|50/53|+|54/58|-|43|) / (|29/58||29|) * 100
8
Algemene schuldgraad (%)
Vreemd vermogen / totaal vermogen
(|16|+|17/49|) / (|10/49|) * 100
(|16|+|17/49|) / (|10/49|) * 100
9
Lange termijn schuldgraad (%)
Vreemd vermogen op lange termijn / totaal vermogen
(|16|+|17|) / (<10/15>+|16|+|17|) * 100
(|16|+|17|) / (<10/15>+|16|+|17|) * 100
10
Zelffinanciering sgraad
(reserves + overgedragen winst of verlies) / totaal vermogen
(|13|+|140|-|141|) / (|10/49|) * 100
(|13|+|140|-|141|) / (|10/49|) * 100
11
Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow
Uitgebreide cashflow / vreemd vermogen
(|70/67||67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<651 >+|6560||6561|+|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760||761|-|762|-|780|-|9125|) / (|16|+|17/49|)
(<9904>+<6314>+<6357>+<656>|780|+|680|+|8079|-|8089|+|8279||8289|+|8475|-|8485|-|9125|) / (|16|+|17/49|) *100
1
2
IX
Ratio
Definitie
Codes volledig schema
Codes verkort schema
12
Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow
Uitgebreide cashflow / vreemd vermogen op lange termijn
(|70/67||67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<65 1>+|6560||6561|+|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760||761|-|762|-|780|-|9125|) / (|16|+|17|)
(<9904>+<6314>+<6357>+<656 >-|780|+|680|+|8079||8089|+|8279|-|8289|+|8475||8485|-|9125|) / (|16|+|17|) * 100
13
Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen
Bruto resultaat vóór nietkaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen / totaal der activa
(|70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>+|7 5|-|9125|-|9126|-<652/9> +|653|+|6560||6561|+|763|+|764/9|+|77|-|664/8|+|669||9138|) / (|20/58|)
(<9903>+<65>-|9125||9126|+<6314>+<6357>+|8079||8089|+|8279|-|8289|+|8475||8485|) / (<2058>) * 100
14
Bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen
Brutobedrijfsresul taat vóór nietkaskosten / bedrijfsactiva
(|70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>) / (|20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41|+|490/1|)
(<9901>+|630|+<6314>+<6357>) / (|20|+|21|+|2227|)*100
15
Bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
Uitgebreide cashflow / eigen vermogen
(|70/67||67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<65 1>+|6560||6561|+|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760||761|-|762|-|780|-|9125|) / (<10/15>)
(<9904>+<6314>+<6357>+<656 >-|780|+|680|+|8079||8089|+|8279|-|8289|+|8475||8485|-|9125|) / (<1015>)*100
16
(Winst of verlies van het boekjaar vóór belastingen / Financiële nettoresultaat hefboommultipli vóór financiële cator kosten en vóór belastingen) / (totaal der activa / eigen vermogen)
(|70/67|-|67/70|+|9134|) / (|70/67||67/70|+|9134|+ |650|+|653|-|9126|) * (|20/58|) / (<10/15>)
(<9903>+|780||680|)/(<9903>+|65|-|9126|+|780||680|+|656|) * (|20/58|) / (<10/15>)
(<62>+<635>) / (|70/74|-|740|-|60|-|61|)
(<62>+<635>) / (<9900>)*100
(|650|+|653|) / (|70/74|-|740|-|60|-|61|)
(|65|+|656|) / (<9900>)*100
(|70/67|-|67/70|+|640/8|-|649||75|+<651>+<652/9>-|653|-|76|-<66>|780|+|680|-|740|-|77|+|9138|) / (|70/74|-|740||60|-|61|)
(<9904>-|76|+|66||75|+<656>+|6418|-|649||780|+|680|) / (<9900>)* 100.0
(|20|+|21|+|22/27|) / (|9090|)
(|20|+|21|+|22/27|) / (|9090|)
17
18
19
20
Aandeel Personeelskosten personeel in / bruto bruto toegevoegde toegevoegde waarde waarde Aandeel Financiële kosten financiële kost van het vreemd van het vreemd vermogen vermogen excl. exclusief Subsidies in subsidies / bruto bruto toegevoegde toegevoegde waarde waarde Aandeel van de Toegevoegde toegevoegde winst of verlies / winst of verlies bruto in de bruto toegevoegde toegevoegde waarde waarde Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.)
Bruto toegevoegde waarde / personeelsbestan d
X
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
graad van zelffinanciering
graad van zelffinanciering
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
klasse 8
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
Bijlage V: overzicht resultaten van de ratio’s bij de FiTo®-score
% logit % logit % logit % logit 140,373 0,787 9,037 0,522 19,984 0,544 16,716 0,541 123,367 0,774 5,655 0,514 14,885 0,537 13,145 0,533 111,405 0,753 2,343 0,506 6,490 0,516 6,238 0,516 143,309 0,807 11,448 0,529 29,423 0,573 21,810 0,554 128,033 0,778 6,967 0,517 12,639 0,535 16,724 0,541 122,820 0,774 4,740 0,512 13,995 0,535 12,590 0,531 111,433 0,753 1,670 0,504 5,145 0,513 6,463 0,516 138,274 0,799 11,928 0,530 24,633 0,561 24,648 0,561 129,194 0,779 7,385 0,518 8,123 0,526 16,932 0,542 122,594 0,773 5,760 0,514 12,535 0,531 12,435 0,531 110,461 0,751 1,788 0,504 4,140 0,510 5,358 0,513 143,658 0,808 9,345 0,523 20,313 0,551 26,188 0,565 127,683 0,780 7,501 0,519 10,712 0,529 15,295 0,538 123,457 0,775 4,610 0,512 10,780 0,527 11,470 0,529 112,524 0,755 2,510 0,506 4,265 0,511 5,740 0,514 139,684 0,802 10,370 0,526 18,435 0,546 22,440 0,556 125,906 0,776 5,911 0,515 8,096 0,522 13,491 0,533 122,663 0,773 4,295 0,511 8,995 0,522 10,455 0,526 112,527 0,755 0,900 0,502 3,045 0,508 4,610 0,512 135,561 0,795 7,470 0,519 18,065 0,545 19,890 0,550 123,359 0,771 4,294 0,511 8,812 0,522 16,932 0,542 122,647 0,773 3,120 0,508 7,025 0,518 12,435 0,531 113,769 0,757 0,760 0,502 1,098 0,503 5,358 0,513 132,636 0,790 8,173 0,520 14,248 0,536 26,188 0,565 126,979 0,776 4,486 0,511 11,529 0,528 12,480 0,531 121,685 0,772 3,970 0,510 8,505 0,521 8,320 0,521 113,734 0,757 0,590 0,501 1,738 0,504 2,695 0,507 139,917 0,802 8,130 0,520 17,833 0,544 19,035 0,547 131,247 0,783 4,248 0,511 10,766 0,527 11,194 0,528 123,701 0,775 3,365 0,508 9,620 0,524 7,555 0,519 112,940 0,756 1,100 0,503 4,240 0,511 2,695 0,507 136,909 0,797 7,158 0,518 15,505 0,539 15,328 0,538 121,404 0,769 3,621 0,509 5,977 0,518 11,149 0,528 119,583 0,768 2,565 0,506 6,430 0,516 7,130 0,518 110,232 0,751 0,178 0,500 1,695 0,504 1,433 0,504 128,437 0,783 4,823 0,512 14,445 0,536 15,600 0,539 125,045 0,775 4,401 0,511 7,496 0,519 11,156 0,528 119,732 0,768 2,370 0,506 5,920 0,515 7,250 0,518 111,857 0,754 0,595 0,501 1,673 0,504 1,318 0,503 128,115 0,783 5,238 0,513 12,983 0,532 18,398 0,546
XI
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
27,290 22,580 17,463 34,470 27,334 23,625 16,345 34,905 28,475 24,485 16,658 36,108 27,059 25,335 15,338 34,725 25,396 21,475 15,235 32,970 23,993 22,405 13,773 31,430 23,781 21,885 11,853 33,395 22,980 19,690 11,535 30,555 23,069 19,995 11,655 31,095 24,169 22,110 11,235 31,520
fitoscore
nettokasratio
nettokasratio
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
KT financiële schuldgraad
KT financiële schuldgraad
graad van financiele onafhankelijkheid
graad van financiele onafhankelijkheid
klasse 8
% 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
logit % logit % logit % logit logit 0,567 0,098 0,476 12,293 0,530 8,849 0,522 0,561 0,556 0,000 0,500 7,650 0,519 10,815 0,527 0,556 0,544 0,130 0,468 3,753 0,509 -1,708 0,496 0,541 0,585 0,000 0,500 14,813 0,537 22,940 0,557 0,576 0,567 0,097 0,476 11,831 0,528 9,075 0,522 0,557 0,559 0,005 0,499 7,845 0,520 9,165 0,523 0,556 0,541 0,153 0,462 4,253 0,511 -3,723 0,491 0,543 0,586 0,000 0,500 13,665 0,534 20,240 0,550 0,574 0,570 0,101 0,475 10,917 0,527 7,677 0,519 0,555 0,561 0,007 0,498 9,400 0,523 8,070 0,520 0,558 0,542 0,171 0,457 3,655 0,509 -5,673 0,486 0,537 0,589 0,000 0,500 15,095 0,538 22,113 0,555 0,575 0,567 0,096 0,476 9,889 0,525 7,237 0,518 0,555 0,563 0,000 0,500 8,340 0,521 10,445 0,526 0,556 0,538 0,115 0,471 2,725 0,507 -1,913 0,495 0,540 0,586 0,000 0,500 14,400 0,536 21,213 0,553 0,570 0,563 0,095 0,476 9,042 0,523 7,030 0,518 0,550 0,553 0,000 0,500 8,170 0,520 7,100 0,518 0,552 0,538 0,157 0,461 3,305 0,508 -4,298 0,489 0,539 0,582 0,000 0,500 12,275 0,531 22,740 0,557 0,567 0,559 0,100 0,475 7,290 0,518 2,827 0,508 0,547 0,556 0,005 0,499 6,585 0,516 4,120 0,510 0,550 0,534 0,169 0,458 2,883 0,507 -7,210 0,482 0,535 0,578 0,000 0,500 12,015 0,530 13,273 0,533 0,565 0,559 0,100 0,475 8,559 0,521 5,478 0,514 0,547 0,554 0,005 0,499 7,630 0,519 4,775 0,512 0,550 0,530 0,169 0,458 2,548 0,506 -2,923 0,493 0,538 0,583 0,000 0,500 12,493 0,531 14,288 0,536 0,566 0,557 0,069 0,483 8,676 0,522 4,614 0,511 0,549 0,549 0,003 0,499 6,920 0,517 4,375 0,511 0,552 0,529 0,097 0,476 2,838 0,507 -2,788 0,493 0,540 0,576 0,000 0,500 12,333 0,531 13,955 0,535 0,562 0,557 0,061 0,485 7,139 0,518 6,811 0,517 0,540 0,550 0,000 0,500 5,045 0,513 6,510 0,516 0,548 0,529 0,096 0,476 2,450 0,506 -0,738 0,498 0,538 0,577 0,000 0,500 10,070 0,525 15,530 0,539 0,560 0,560 0,072 0,482 8,449 0,521 6,180 0,515 0,539 0,555 0,002 0,500 6,030 0,515 2,410 0,506 0,547 0,528 0,117 0,471 2,905 0,507 -2,238 0,494 0,537 0,578 0,000 0,500 12,095 0,530 13,123 0,533 0,566
XII
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
graad van zelffinanciering
graad van zelffinanciering
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
klasse 7 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
% logit % logit % logit % logit 136,579 0,792 9,555 0,524 19,320 0,547 16,822 0,542 127,828 0,782 6,830 0,517 14,735 0,537 13,350 0,533 119,417 0,767 2,925 0,507 5,925 0,515 5,625 0,514 150,297 0,818 15,960 0,540 28,193 0,570 25,295 0,563 133,721 0,789 10,283 0,526 20,448 0,550 16,485 0,541 127,210 0,781 5,760 0,514 14,600 0,536 10,690 0,527 116,225 0,762 2,665 0,507 5,375 0,513 6,270 0,516 144,020 0,808 15,645 0,539 32,765 0,581 23,865 0,559 130,041 0,783 7,563 0,519 14,021 0,533 14,879 0,537 122,609 0,773 5,160 0,513 10,240 0,526 8,600 0,521 110,528 0,751 1,095 0,503 1,755 0,504 5,520 0,514 143,390 0,808 9,425 0,524 21,735 0,554 22,560 0,556 126,118 0,776 5,660 0,514 10,902 0,525 14,627 0,536 121,009 0,770 3,560 0,509 6,030 0,515 9,930 0,525 112,070 0,754 1,200 0,503 0,760 0,502 4,465 0,511 137,049 0,797 10,150 0,525 18,795 0,547 23,395 0,558 130,599 0,784 6,433 0,516 13,920 0,534 10,026 0,529 126,231 0,779 5,320 0,513 9,645 0,524 8,720 0,522 115,523 0,760 1,995 0,505 3,693 0,509 4,765 0,512 140,786 0,803 9,140 0,523 15,415 0,538 18,795 0,547 129,142 0,782 5,054 0,513 12,326 0,530 14,879 0,537 121,418 0,771 3,660 0,509 6,440 0,516 8,600 0,521 115,567 0,761 1,815 0,505 2,768 0,507 5,520 0,514 143,555 0,808 7,925 0,520 12,993 0,532 22,560 0,556 130,992 0,784 5,953 0,515 9,185 0,524 11,602 0,529 124,704 0,777 4,680 0,512 7,090 0,518 8,660 0,522 115,148 0,760 1,795 0,504 1,860 0,505 3,425 0,509 139,538 0,801 9,035 0,523 16,485 0,541 17,070 0,543 131,607 0,786 6,173 0,515 13,128 0,532 12,834 0,532 123,548 0,775 4,180 0,510 9,140 0,523 9,130 0,523 114,845 0,759 2,020 0,505 1,575 0,504 3,515 0,509 149,202 0,816 7,670 0,519 17,485 0,544 19,550 0,549 125,615 0,776 4,432 0,511 7,505 0,520 11,912 0,530 123,016 0,774 3,570 0,509 5,830 0,515 9,730 0,524 111,564 0,753 1,105 0,503 1,415 0,504 3,305 0,508 135,059 0,794 7,770 0,519 13,815 0,534 19,215 0,548 128,540 0,780 4,870 0,512 1,590 0,508 14,468 0,536 122,778 0,773 3,270 0,508 6,140 0,515 9,800 0,524 112,208 0,754 0,540 0,501 0,298 0,501 3,585 0,509 138,742 0,800 8,225 0,521 14,970 0,537 20,165 0,550
XIII
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
29,899 25,250 21,650 40,135 29,284 24,920 18,875 36,690 29,349 27,050 19,105 36,020 29,646 27,530 19,995 35,825 28,242 26,550 16,575 33,905 27,399 26,070 16,985 32,565 27,771 25,160 16,995 34,600 28,221 24,920 17,445 35,285 27,844 23,390 16,690 32,035 29,110 23,430 16,505 37,875
fitoscore
nettokasratio
nettokasratio
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
KT financiële schuldgraad
KT financiële schuldgraad
graad van financiele onafhankelijkheid
graad van financiele onafhankelijkheid
klasse 7
%
logit % logit % logit % logit logit 0,574 0,104 0,474 15,556 0,538 6,693 0,516 0,565 0,563 0,000 0,500 12,360 0,531 6,370 0,516 0,560 0,554 0,215 0,447 5,490 0,514 -9,455 0,476 0,549 0,599 0,000 0,500 21,515 0,554 18,485 0,546 0,585 0,572 0,104 0,474 16,452 0,540 6,551 0,516 0,563 0,562 0,002 0,500 10,400 0,526 6,820 0,517 0,562 0,547 0,198 0,451 5,425 0,514 -8,160 0,480 0,543 0,591 0,000 0,500 21,290 0,553 19,105 0,548 0,586 0,572 0,105 0,474 13,789 0,534 4,757 0,512 0,558 0,567 0,003 0,499 9,630 0,524 5,400 0,513 0,554 0,548 0,186 0,454 4,445 0,511 -8,535 0,479 0,537 0,589 0,000 0,500 15,540 0,539 20,305 0,551 0,571 0,573 0,111 0,473 11,401 0,528 4,529 0,511 0,553 0,568 0,028 0,493 9,010 0,523 4,970 0,512 0,549 0,550 0,175 0,456 3,615 0,509 -8,700 0,478 0,535 0,589 0,000 0,500 15,645 0,539 15,885 0,540 0,568 0,570 0,114 0,472 12,693 0,532 3,975 0,510 0,555 0,566 0,025 0,494 9,330 0,523 2,500 0,506 0,554 0,541 0,197 0,451 6,045 0,515 -11,340 0,472 0,540 0,584 0,000 0,500 16,685 0,542 16,405 0,541 0,570 0,568 0,110 0,473 10,711 0,527 2,502 0,506 0,555 0,565 0,008 0,498 8,530 0,521 3,430 0,509 0,554 0,542 0,190 0,453 5,715 0,514 -10,725 0,473 0,540 0,581 0,000 0,500 14,475 0,536 16,475 0,541 0,568 0,569 0,103 0,474 10,360 0,526 2,705 0,507 0,553 0,563 0,030 0,493 8,990 0,522 2,670 0,507 0,555 0,542 0,150 0,463 4,220 0,511 -5,620 0,486 0,541 0,586 0,000 0,500 14,630 0,537 13,120 0,533 0,566 0,570 0,121 0,470 12,510 0,531 0,688 0,502 0,555 0,562 0,057 0,486 8,980 0,522 1,950 0,505 0,553 0,544 0,171 0,457 5,415 0,514 -8,805 0,478 0,541 0,587 0,000 0,500 16,345 0,541 7,735 0,519 0,566 0,569 0,087 0,478 12,675 0,531 5,363 0,513 0,554 0,558 0,015 0,496 9,540 0,524 6,810 0,517 0,556 0,542 0,158 0,461 4,750 0,512 -6,115 0,485 0,538 0,579 0,000 0,500 15,675 0,539 15,065 0,538 0,571 0,571 0,106 0,474 13,527 0,533 3,770 0,509 0,554 0,558 0,024 0,494 9,900 0,525 2,250 0,506 0,554 0,541 0,172 0,457 3,740 0,509 -6,655 0,483 0,544 0,594 0,000 0,500 14,625 0,536 15,955 0,540 0,569
XIV
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
graad van zelffinanciering
graad van zelffinanciering
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
klasse 6 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
% logit % logit % logit % logit 143,856 0,801 12,151 0,529 16,499 0,541 23,734 0,558 131,159 0,788 7,220 0,518 12,755 0,532 20,130 0,550 118,786 0,766 3,915 0,510 5,940 0,515 10,360 0,526 155,093 0,825 14,075 0,535 20,845 0,552 36,185 0,589 137,190 0,791 9,657 0,524 12,586 0,531 22,302 0,555 124,285 0,776 5,110 0,513 9,475 0,524 17,100 0,543 114,364 0,758 2,385 0,506 3,468 0,509 7,615 0,519 150,174 0,818 11,380 0,528 20,090 0,550 35,160 0,587 136,138 0,789 11,433 0,526 10,105 0,525 21,515 0,553 124,177 0,776 4,820 0,512 8,010 0,520 16,880 0,542 112,994 0,756 1,930 0,505 2,778 0,507 7,125 0,518 144,175 0,809 11,395 0,528 16,900 0,542 31,525 0,578 134,418 0,787 8,124 0,520 8,823 0,522 20,572 0,551 124,116 0,776 4,640 0,512 7,860 0,520 15,980 0,540 114,919 0,759 1,915 0,505 1,995 0,505 6,735 0,517 140,806 0,803 10,635 0,527 14,205 0,535 32,225 0,580 132,690 0,785 7,191 0,518 9,113 0,522 20,264 0,550 121,300 0,771 4,380 0,511 6,460 0,516 17,090 0,543 114,528 0,759 1,880 0,505 0,720 0,502 8,385 0,521 139,694 0,802 8,510 0,521 13,005 0,532 29,295 0,573 149,051 0,790 7,209 0,518 8,684 0,521 21,515 0,553 123,138 0,774 4,110 0,510 5,490 0,514 16,880 0,542 114,916 0,759 2,030 0,505 0,930 0,502 7,125 0,518 143,196 0,807 8,440 0,521 12,710 0,532 31,525 0,578 164,536 0,786 7,170 0,517 10,475 0,526 18,033 0,545 123,778 0,775 3,790 0,509 5,440 0,514 14,840 0,537 115,088 0,759 1,685 0,504 1,643 0,504 5,705 0,514 139,978 0,802 8,705 0,522 16,420 0,541 27,815 0,569 147,948 0,796 10,434 0,523 13,332 0,533 18,724 0,546 126,807 0,780 4,760 0,512 7,250 0,518 15,770 0,539 118,680 0,766 2,440 0,506 3,150 0,508 6,385 0,516 145,879 0,811 9,395 0,523 19,665 0,549 28,835 0,572 206,807 0,789 9,970 0,523 12,750 0,531 18,130 0,545 124,000 0,776 4,690 0,512 6,930 0,517 14,880 0,537 115,012 0,760 1,920 0,505 2,425 0,506 6,040 0,515 141,593 0,805 7,825 0,520 16,695 0,542 27,100 0,567 132,936 0,785 6,978 0,517 10,037 0,522 17,688 0,544 125,266 0,778 4,280 0,511 5,285 0,513 13,010 0,532 115,600 0,761 1,705 0,504 1,543 0,504 5,910 0,515 137,627 0,798 8,390 0,521 10,970 0,527 26,570 0,566
XV
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
35,764 31,490 23,860 47,775 34,474 29,560 21,690 45,505 34,017 30,740 21,765 45,025 33,354 28,870 20,265 42,660 33,114 30,730 20,875 43,715 32,357 30,230 20,600 40,820 30,074 26,860 18,080 40,330 30,601 27,200 19,345 39,940 30,675 26,180 19,200 41,290 31,508 25,730 18,935 44,765
fitoscore
nettokasratio
nettokasratio
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
KT financiële schuldgraad
KT financiële schuldgraad
graad van financiele onafhankelijkheid
graad van financiele onafhankelijkheid
klasse 6
%
logit % logit % logit % logit logit 0,588 0,136 0,467 21,211 0,546 7,593 0,519 0,569 0,578 0,016 0,496 14,040 0,535 3,390 0,508 0,565 0,559 0,272 0,432 7,100 0,518 -11,820 0,470 0,545 0,617 0,000 0,500 23,850 0,559 26,475 0,566 0,588 0,585 0,132 0,467 17,636 0,540 7,014 0,517 0,564 0,573 0,008 0,498 11,430 0,529 6,100 0,515 0,558 0,554 0,259 0,436 6,000 0,515 -11,315 0,472 0,542 0,612 0,000 0,500 17,880 0,545 22,970 0,557 0,579 0,584 0,136 0,466 14,802 0,536 6,684 0,516 0,562 0,576 0,026 0,493 10,110 0,525 5,410 0,514 0,558 0,554 0,249 0,438 4,880 0,512 -13,440 0,466 0,539 0,611 0,000 0,500 17,410 0,543 27,485 0,568 0,580 0,582 0,142 0,465 13,895 0,534 5,232 0,513 0,559 0,572 0,027 0,493 9,440 0,524 3,560 0,509 0,555 0,550 0,245 0,439 5,590 0,514 -16,335 0,459 0,537 0,605 0,000 0,500 15,700 0,539 21,705 0,554 0,579 0,581 0,141 0,465 12,230 0,530 4,457 0,511 0,558 0,576 0,041 0,490 9,660 0,524 4,520 0,511 0,554 0,552 0,262 0,435 4,270 0,511 -14,650 0,463 0,539 0,608 0,000 0,500 15,425 0,538 20,435 0,551 0,573 0,580 0,135 0,467 13,324 0,533 4,260 0,510 0,559 0,575 0,036 0,491 8,520 0,521 2,150 0,505 0,556 0,551 0,229 0,443 5,435 0,514 -14,535 0,464 0,538 0,601 0,000 0,500 18,100 0,545 19,140 0,548 0,575 0,574 0,123 0,470 13,993 0,535 4,328 0,511 0,559 0,567 0,016 0,496 9,890 0,525 5,560 0,514 0,556 0,545 0,227 0,443 5,355 0,513 -11,195 0,472 0,538 0,599 0,000 0,500 16,690 0,542 18,660 0,547 0,573 0,575 0,118 0,471 15,895 0,539 3,300 0,508 0,562 0,568 0,028 0,493 11,940 0,530 1,350 0,503 0,558 0,548 0,186 0,454 6,130 0,515 -9,990 0,475 0,542 0,599 0,000 0,500 20,495 0,551 15,140 0,538 0,580 0,575 0,104 0,474 14,945 0,537 6,421 0,516 0,562 0,565 0,005 0,499 10,700 0,527 6,430 0,516 0,557 0,548 0,164 0,459 6,435 0,516 -8,555 0,479 0,542 0,602 0,000 0,500 16,995 0,542 21,150 0,553 0,572 0,577 0,107 0,474 13,593 0,534 4,286 0,514 0,560 0,564 0,007 0,498 10,280 0,526 3,580 0,509 0,556 0,547 0,190 0,453 5,745 0,514 -6,475 0,484 0,541 0,610 0,000 0,500 18,900 0,547 20,405 0,551 0,577
XVI
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
graad van zelffinanciering
graad van zelffinanciering
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
klasse 5 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
% logit % logit % logit % logit 144,149 0,803 11,750 0,529 14,410 0,536 28,407 0,570 132,998 0,791 7,740 0,519 11,160 0,528 23,195 0,558 121,574 0,771 3,876 0,510 5,439 0,514 11,402 0,528 159,424 0,831 15,343 0,538 20,362 0,551 43,015 0,606 158,004 0,798 10,203 0,525 14,382 0,534 26,990 0,566 130,231 0,786 6,966 0,517 10,836 0,527 22,226 0,555 116,895 0,763 3,485 0,509 4,866 0,512 9,787 0,524 152,999 0,822 12,989 0,532 20,092 0,550 39,824 0,598 138,994 0,795 9,585 0,524 12,366 0,531 26,062 0,564 129,765 0,785 6,330 0,516 9,580 0,524 22,644 0,556 118,409 0,766 2,942 0,507 3,670 0,509 9,181 0,523 147,659 0,814 13,123 0,533 18,097 0,545 39,319 0,597 136,397 0,792 8,709 0,522 11,427 0,528 24,520 0,560 128,427 0,783 5,348 0,513 9,011 0,523 19,797 0,549 114,270 0,758 2,099 0,505 2,606 0,507 6,583 0,516 146,879 0,813 11,919 0,530 15,886 0,540 38,800 0,596 137,805 0,792 8,139 0,520 10,328 0,526 22,916 0,556 127,019 0,781 5,094 0,513 7,760 0,519 18,050 0,545 115,433 0,760 2,549 0,506 2,400 0,506 5,933 0,515 148,006 0,815 10,915 0,527 15,384 0,538 36,943 0,591 137,537 0,792 8,994 0,522 9,201 0,522 26,062 0,564 126,105 0,779 5,583 0,514 5,857 0,515 22,644 0,556 114,136 0,758 2,179 0,505 1,717 0,504 9,181 0,523 147,730 0,814 10,173 0,525 15,128 0,538 39,319 0,597 140,141 0,796 8,718 0,522 11,349 0,528 19,665 0,549 130,416 0,787 6,100 0,515 8,449 0,521 14,829 0,537 116,773 0,763 2,232 0,506 2,082 0,505 4,740 0,512 152,339 0,821 11,278 0,528 16,472 0,541 30,622 0,576 142,702 0,798 9,074 0,523 13,273 0,533 19,305 0,548 130,925 0,787 6,343 0,516 10,178 0,525 14,983 0,537 115,960 0,761 2,419 0,506 3,358 0,508 3,628 0,509 150,851 0,819 13,016 0,532 19,673 0,549 31,293 0,578 132,968 0,784 7,359 0,518 7,616 0,525 17,811 0,544 124,920 0,777 5,545 0,514 7,953 0,520 14,935 0,537 112,812 0,755 1,653 0,504 1,979 0,505 3,144 0,508 140,193 0,802 10,755 0,527 18,417 0,546 28,760 0,571 138,496 0,786 7,156 0,518 8,568 0,519 17,595 0,543 124,042 0,776 4,816 0,512 6,029 0,515 12,147 0,530 112,991 0,756 0,341 0,501 0,866 0,502 2,131 0,505 141,526 0,805 10,969 0,527 14,263 0,536 30,430 0,575
XVII
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
40,639 36,093 23,773 54,955 39,577 34,705 21,379 56,451 39,849 36,357 22,704 54,759 39,336 36,110 20,611 53,941 38,232 35,999 21,217 54,354 36,520 33,372 20,623 50,395 34,889 31,413 18,724 49,875 33,746 29,375 16,194 47,318 33,308 30,658 18,309 46,900 33,458 30,013 15,978 49,194
fitoscore
nettokasratio
nettokasratio
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
KT financiële schuldgraad
KT financiële schuldgraad
graad van financiele onafhankelijkheid
graad van financiele onafhankelijkheid
klasse 5
%
logit % logit % logit % logit logit 0,599 0,096 0,476 25,377 0,559 14,090 0,534 0,576 0,589 0,000 0,500 14,807 0,537 9,680 0,524 0,570 0,559 0,131 0,467 7,835 0,520 -3,736 0,491 0,553 0,634 0,000 0,500 30,105 0,575 30,071 0,575 0,592 0,596 0,108 0,474 23,754 0,557 10,295 0,525 0,572 0,586 0,000 0,500 14,347 0,536 8,226 0,521 0,566 0,553 0,160 0,460 7,271 0,518 -5,521 0,486 0,547 0,637 0,000 0,500 28,021 0,570 28,459 0,571 0,588 0,597 0,099 0,476 24,716 0,555 11,647 0,529 0,570 0,590 0,000 0,500 14,399 0,536 10,319 0,526 0,568 0,557 0,132 0,467 7,558 0,519 -3,967 0,490 0,550 0,634 0,000 0,500 26,480 0,566 28,580 0,571 0,587 0,596 0,100 0,476 20,872 0,551 10,378 0,525 0,569 0,589 0,000 0,500 13,012 0,532 9,189 0,523 0,564 0,551 0,146 0,464 7,056 0,518 -4,229 0,489 0,546 0,632 0,000 0,500 29,368 0,573 27,012 0,567 0,591 0,593 0,099 0,476 19,931 0,549 9,613 0,524 0,568 0,589 0,000 0,500 13,700 0,534 7,155 0,518 0,563 0,553 0,153 0,462 6,506 0,516 -4,032 0,490 0,545 0,633 0,000 0,500 25,682 0,564 25,277 0,563 0,586 0,589 0,100 0,475 17,520 0,543 8,100 0,520 0,567 0,583 0,000 0,500 12,500 0,531 6,686 0,517 0,563 0,551 0,133 0,467 5,914 0,515 -5,565 0,486 0,546 0,623 0,000 0,500 23,819 0,559 19,124 0,548 0,582 0,585 0,095 0,477 17,922 0,544 7,975 0,520 0,566 0,578 0,000 0,500 12,816 0,532 7,606 0,519 0,561 0,547 0,134 0,466 6,924 0,517 -4,528 0,489 0,547 0,622 0,000 0,500 25,190 0,563 21,896 0,555 0,583 0,583 0,091 0,478 19,286 0,547 7,215 0,518 0,569 0,573 0,004 0,499 13,987 0,535 5,770 0,514 0,565 0,540 0,100 0,475 7,268 0,518 -3,934 0,490 0,549 0,616 0,000 0,500 24,705 0,561 21,053 0,552 0,586 0,581 0,091 0,478 16,874 0,541 7,575 0,519 0,563 0,576 0,001 0,500 13,340 0,533 6,472 0,516 0,562 0,546 0,106 0,473 6,273 0,516 -4,883 0,488 0,544 0,615 0,000 0,500 22,095 0,555 20,548 0,551 0,582 0,582 0,079 0,481 17,045 0,542 9,979 0,525 0,566 0,574 0,000 0,500 11,460 0,529 7,078 0,518 0,564 0,540 0,097 0,476 4,477 0,511 -0,985 0,498 0,546 0,621 0,000 0,500 21,829 0,554 23,422 0,558 0,584
XVIII
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
graad van zelffinanciering
graad van zelffinanciering
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
klasse 4 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
% logit % logit % logit % logit 158,966 0,811 10,687 0,527 11,384 0,529 28,839 0,571 137,708 0,798 8,925 0,522 11,215 0,528 23,901 0,559 120,198 0,769 3,616 0,509 4,669 0,512 11,583 0,529 166,699 0,841 15,710 0,539 22,437 0,556 44,766 0,610 156,689 0,805 9,658 0,525 11,951 0,530 27,286 0,567 134,906 0,794 6,632 0,517 10,186 0,525 23,226 0,558 116,090 0,761 3,198 0,508 3,690 0,509 10,517 0,526 163,688 0,837 15,579 0,539 19,639 0,549 41,935 0,603 1223,282 0,803 10,465 0,526 9,506 0,525 26,940 0,566 134,120 0,793 7,256 0,518 9,164 0,523 23,549 0,559 117,146 0,763 3,266 0,508 2,531 0,506 10,199 0,525 161,166 0,834 14,811 0,537 18,507 0,546 43,437 0,607 162,680 0,801 5,662 0,521 9,796 0,526 25,204 0,562 129,464 0,785 5,968 0,515 8,781 0,522 22,324 0,556 114,685 0,759 1,903 0,505 1,596 0,504 9,894 0,525 162,004 0,835 15,501 0,539 21,062 0,552 41,927 0,603 149,012 0,794 8,189 0,520 5,456 0,521 24,336 0,560 127,295 0,781 5,552 0,514 7,059 0,518 19,483 0,549 114,710 0,759 2,295 0,506 1,875 0,505 8,576 0,521 147,072 0,813 12,430 0,531 17,200 0,543 39,693 0,598 146,949 0,794 7,200 0,519 6,809 0,519 26,940 0,566 128,385 0,783 5,615 0,514 6,825 0,517 23,549 0,559 116,537 0,762 2,309 0,506 1,288 0,503 10,199 0,525 150,098 0,818 11,029 0,528 13,841 0,535 43,437 0,607 153,159 0,799 12,174 0,528 14,044 0,529 20,380 0,557 129,974 0,786 6,458 0,516 7,987 0,520 18,642 0,546 117,226 0,764 2,258 0,506 1,754 0,504 7,039 0,518 154,609 0,824 13,461 0,534 18,350 0,546 39,418 0,597 184,445 0,796 10,202 0,525 12,372 0,529 21,526 0,553 129,752 0,785 6,734 0,517 8,029 0,520 15,767 0,539 116,710 0,762 2,581 0,506 1,796 0,504 5,684 0,514 147,224 0,813 13,597 0,534 18,384 0,546 33,657 0,583 147,455 0,793 7,845 0,519 5,929 0,521 20,539 0,550 125,646 0,778 4,392 0,511 6,611 0,517 14,418 0,536 115,761 0,761 1,030 0,503 0,664 0,502 4,124 0,510 150,620 0,818 11,136 0,528 16,617 0,541 33,092 0,582 152,195 0,790 7,067 0,517 7,473 0,519 20,321 0,550 124,119 0,776 4,287 0,511 5,084 0,513 13,396 0,533 114,034 0,758 0,446 0,501 0,465 0,501 2,670 0,507 145,019 0,810 10,657 0,527 15,090 0,538 35,658 0,588
XIX
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
40,700 36,758 23,105 56,091 39,477 34,240 22,671 52,655 39,528 36,584 23,146 54,536 39,456 35,012 22,865 54,094 37,823 34,473 21,493 53,470 38,123 33,685 21,683 52,884 37,431 32,869 21,875 53,738 35,244 31,085 20,146 50,301 35,185 33,721 19,346 50,231 35,037 32,482 17,272 51,223
fitoscore
nettokasratio
nettokasratio
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
KT financiële schuldgraad
KT financiële schuldgraad
graad van financiele onafhankelijkheid
graad van financiele onafhankelijkheid
klasse 4
%
logit % logit % logit % logit logit 0,599 0,112 0,473 26,219 0,561 14,024 0,535 0,577 0,591 0,000 0,500 17,104 0,543 14,033 0,535 0,574 0,558 0,166 0,459 9,048 0,523 -4,120 0,490 0,552 0,637 0,000 0,500 33,075 0,582 35,478 0,588 0,603 0,596 0,098 0,476 22,353 0,553 14,660 0,536 0,574 0,585 0,003 0,499 14,607 0,536 11,351 0,528 0,570 0,556 0,121 0,470 7,610 0,519 -2,954 0,493 0,550 0,629 0,000 0,500 29,023 0,572 34,135 0,584 0,596 0,596 0,088 0,478 22,709 0,553 17,100 0,542 0,574 0,590 0,003 0,499 16,072 0,540 14,916 0,537 0,571 0,558 0,103 0,474 6,834 0,517 -1,869 0,495 0,552 0,633 0,000 0,500 28,347 0,570 36,433 0,590 0,596 0,596 0,104 0,475 23,098 0,554 14,042 0,534 0,572 0,587 0,003 0,499 15,687 0,539 11,428 0,529 0,571 0,557 0,127 0,468 7,552 0,519 -4,223 0,489 0,548 0,632 0,000 0,500 30,233 0,575 30,796 0,576 0,595 0,592 0,096 0,476 19,606 0,547 13,599 0,533 0,570 0,585 0,004 0,499 13,609 0,534 10,186 0,525 0,566 0,554 0,133 0,467 6,419 0,516 -5,035 0,487 0,547 0,631 0,000 0,500 26,006 0,565 30,152 0,575 0,592 0,593 0,102 0,475 16,338 0,542 10,546 0,526 0,567 0,583 0,006 0,499 13,136 0,533 8,487 0,521 0,566 0,554 0,151 0,462 6,333 0,516 -4,608 0,488 0,549 0,629 0,000 0,500 24,803 0,562 24,226 0,560 0,586 0,591 0,099 0,476 22,878 0,553 13,136 0,532 0,571 0,581 0,000 0,500 14,274 0,536 10,582 0,526 0,566 0,554 0,144 0,464 5,705 0,514 -1,986 0,495 0,550 0,631 0,000 0,500 28,411 0,571 30,741 0,576 0,592 0,586 0,094 0,477 20,818 0,550 12,131 0,530 0,569 0,577 0,000 0,500 14,426 0,536 8,987 0,522 0,566 0,550 0,113 0,472 7,087 0,518 -3,246 0,492 0,550 0,623 0,000 0,500 26,044 0,565 28,939 0,572 0,589 0,586 0,079 0,480 18,977 0,546 13,956 0,534 0,569 0,584 0,001 0,500 13,825 0,535 10,319 0,526 0,566 0,548 0,102 0,475 6,767 0,517 -1,305 0,497 0,550 0,623 0,000 0,500 24,382 0,561 29,692 0,574 0,587 0,585 0,084 0,479 19,299 0,546 12,528 0,531 0,568 0,580 0,000 0,500 13,649 0,534 9,960 0,525 0,566 0,543 0,078 0,481 5,520 0,514 -0,083 0,500 0,548 0,625 0,000 0,500 27,871 0,569 27,258 0,568 0,587
XX
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
graad van zelffinanciering
graad van zelffinanciering
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
klasse 3 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
% logit % logit % logit % logit 224,615 0,804 10,351 0,526 13,355 0,532 27,453 0,567 132,220 0,790 6,717 0,517 9,386 0,523 19,688 0,549 117,555 0,764 2,657 0,507 2,670 0,507 10,426 0,526 156,893 0,828 14,992 0,537 16,704 0,542 45,608 0,612 158,958 0,808 10,931 0,525 12,101 0,531 25,183 0,562 135,175 0,794 6,960 0,517 10,224 0,526 18,933 0,547 120,659 0,770 3,611 0,509 3,807 0,510 8,894 0,522 158,217 0,829 14,309 0,536 20,732 0,552 42,271 0,604 173,893 0,804 8,626 0,521 7,759 0,524 24,212 0,559 130,625 0,787 5,951 0,515 9,818 0,525 19,714 0,549 117,116 0,763 1,786 0,504 2,489 0,506 7,768 0,519 163,464 0,837 13,259 0,533 18,516 0,546 41,673 0,603 149,418 0,802 3,276 0,513 0,900 0,509 22,908 0,556 132,556 0,790 5,170 0,513 5,914 0,515 18,432 0,546 116,618 0,762 1,048 0,503 0,060 0,500 5,864 0,515 161,416 0,834 11,268 0,528 14,921 0,537 38,419 0,595 169,810 0,814 7,612 0,520 10,346 0,526 22,070 0,554 136,540 0,797 5,518 0,514 7,333 0,518 18,088 0,545 118,479 0,766 0,797 0,502 0,388 0,501 6,524 0,516 165,699 0,840 12,519 0,531 17,276 0,543 34,973 0,586 175,674 0,809 7,735 0,519 9,369 0,521 24,212 0,559 134,192 0,793 5,657 0,514 6,596 0,516 19,714 0,549 118,191 0,765 0,263 0,501 0,000 0,500 7,768 0,519 162,466 0,835 12,546 0,531 14,831 0,537 41,673 0,603 161,594 0,811 9,040 0,522 12,384 0,530 20,562 0,551 133,584 0,792 5,187 0,513 7,301 0,518 14,370 0,536 119,344 0,767 1,676 0,504 0,439 0,501 3,774 0,509 165,049 0,839 12,536 0,531 18,266 0,546 33,560 0,583 301,530 0,815 10,152 0,524 11,631 0,528 18,476 0,545 135,849 0,795 4,957 0,512 6,823 0,517 12,715 0,532 119,937 0,768 0,706 0,502 0,044 0,500 2,121 0,505 167,317 0,842 13,595 0,534 19,955 0,550 31,507 0,578 163,784 0,801 7,613 0,518 7,467 0,519 17,351 0,543 129,005 0,784 3,542 0,509 4,318 0,511 10,952 0,527 117,060 0,763 0,000 0,500 0,000 0,500 1,172 0,503 155,089 0,824 11,384 0,528 14,480 0,536 30,281 0,575 231,898 0,808 8,518 0,521 9,054 0,522 16,473 0,541 135,015 0,794 4,366 0,511 3,935 0,510 9,702 0,524 120,099 0,769 0,000 0,500 0,000 0,500 0,163 0,500 163,003 0,835 11,590 0,529 14,226 0,536 30,469 0,576
XXI
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
41,722 37,953 21,435 59,554 39,900 34,375 21,651 54,587 39,343 35,669 19,861 57,258 37,446 32,985 18,921 55,107 36,248 32,469 18,160 52,498 35,930 33,343 18,258 52,494 34,787 30,321 16,652 51,445 33,044 28,267 14,337 48,591 32,524 29,288 11,237 49,400 33,288 29,141 9,039 51,172
fitoscore
nettokasratio
nettokasratio
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
KT financiële schuldgraad
KT financiële schuldgraad
graad van financiele onafhankelijkheid
graad van financiele onafhankelijkheid
klasse 3
%
logit % logit % logit % logit logit 0,601 0,102 0,475 32,246 0,566 15,266 0,537 0,577 0,594 0,000 0,500 17,984 0,545 12,624 0,532 0,572 0,553 0,094 0,476 6,854 0,517 -2,788 0,493 0,551 0,645 0,000 0,500 35,680 0,588 35,247 0,587 0,599 0,597 0,094 0,477 23,639 0,556 15,783 0,539 0,576 0,585 0,000 0,500 17,161 0,543 15,025 0,537 0,572 0,554 0,098 0,475 8,042 0,520 -0,759 0,498 0,553 0,633 0,000 0,500 30,313 0,575 36,406 0,590 0,599 0,596 0,121 0,470 26,672 0,561 10,972 0,527 0,571 0,588 0,000 0,500 15,371 0,538 6,265 0,516 0,570 0,549 0,172 0,457 8,322 0,521 -8,272 0,479 0,546 0,639 0,000 0,500 33,920 0,584 27,879 0,569 0,592 0,591 0,097 0,476 20,447 0,549 12,594 0,531 0,568 0,582 0,000 0,500 12,439 0,531 8,991 0,522 0,567 0,547 0,114 0,472 5,004 0,513 -2,934 0,493 0,545 0,634 0,000 0,500 29,084 0,572 26,712 0,566 0,588 0,588 0,111 0,473 16,801 0,549 11,485 0,528 0,572 0,580 0,000 0,500 15,143 0,538 7,003 0,517 0,571 0,545 0,124 0,469 6,748 0,517 -5,684 0,486 0,550 0,628 0,000 0,500 25,967 0,565 33,767 0,584 0,595 0,588 0,105 0,474 21,703 0,552 11,106 0,527 0,570 0,583 0,000 0,500 15,372 0,538 8,922 0,522 0,572 0,546 0,146 0,464 5,070 0,513 -4,319 0,489 0,545 0,628 0,000 0,500 28,525 0,571 33,825 0,584 0,597 0,585 0,089 0,478 24,183 0,555 13,360 0,532 0,570 0,575 0,000 0,500 14,562 0,536 7,719 0,519 0,572 0,542 0,136 0,466 6,129 0,515 -3,174 0,492 0,547 0,626 0,000 0,500 31,457 0,578 30,223 0,575 0,596 0,581 0,088 0,478 21,908 0,553 13,772 0,534 0,564 0,570 0,000 0,500 13,407 0,533 8,928 0,522 0,568 0,536 0,111 0,472 6,957 0,517 -1,105 0,497 0,546 0,619 0,000 0,500 29,501 0,573 35,921 0,589 0,593 0,579 0,061 0,485 19,248 0,546 15,602 0,538 0,570 0,573 0,000 0,500 13,506 0,534 11,611 0,529 0,569 0,528 0,037 0,491 4,216 0,511 0,000 0,500 0,551 0,621 0,000 0,500 24,446 0,561 31,333 0,578 0,597 0,581 0,073 0,482 22,964 0,555 15,174 0,537 0,573 0,572 0,000 0,500 14,704 0,537 8,096 0,520 0,570 0,523 0,069 0,483 2,716 0,507 0,000 0,500 0,550 0,625 0,000 0,500 31,729 0,579 35,117 0,587 0,597
XXII
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
graad van zelffinanciering
graad van zelffinanciering
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
Bruto toegevoegde waarde/ personeelskosten
klasse 2 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
% logit % logit % logit % logit 158,555 0,811 9,681 0,523 11,773 0,532 22,571 0,555 137,194 0,798 5,980 0,515 10,540 0,526 16,755 0,542 117,035 0,763 1,490 0,504 4,063 0,510 3,775 0,509 171,705 0,848 14,445 0,536 24,048 0,560 43,553 0,607 281,788 0,813 7,073 0,518 7,430 0,520 20,879 0,551 135,580 0,795 5,100 0,513 8,270 0,521 12,880 0,532 119,255 0,767 1,125 0,503 2,913 0,507 1,570 0,504 166,909 0,841 14,800 0,537 17,595 0,544 38,180 0,594 211,853 0,817 -0,872 0,512 12,553 0,528 20,079 0,549 133,618 0,792 4,850 0,512 7,150 0,518 13,650 0,534 120,438 0,769 0,865 0,502 0,378 0,501 0,910 0,502 188,395 0,868 11,250 0,528 20,240 0,550 35,900 0,589 268,269 0,817 7,703 0,520 12,259 0,525 14,566 0,545 138,341 0,800 4,560 0,511 5,905 0,515 15,160 0,538 117,783 0,765 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,500 178,207 0,856 14,555 0,536 20,525 0,551 34,835 0,586 223,800 0,798 7,278 0,518 1,937 0,508 13,165 0,535 131,718 0,789 3,150 0,508 2,390 0,506 12,200 0,530 113,656 0,757 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,500 160,281 0,832 11,475 0,529 16,080 0,540 33,100 0,582 183,662 0,805 4,774 0,512 -5,904 0,501 20,079 0,549 129,940 0,786 3,600 0,509 1,500 0,504 13,650 0,534 113,142 0,756 0,000 0,500 0,000 0,500 0,910 0,502 167,714 0,843 8,925 0,522 11,620 0,529 35,900 0,589 265,437 0,804 3,124 0,510 0,094 0,502 14,913 0,537 129,467 0,785 2,390 0,506 1,000 0,502 6,790 0,517 114,627 0,759 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,500 165,584 0,840 10,965 0,527 14,290 0,536 29,065 0,572 237,857 0,809 11,005 0,519 10,786 0,523 14,203 0,535 131,819 0,789 2,680 0,507 2,455 0,506 6,760 0,517 118,072 0,765 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,500 163,880 0,837 10,200 0,525 14,358 0,536 27,305 0,568 228,474 0,811 4,371 0,511 1,974 0,510 13,278 0,533 139,102 0,801 1,950 0,505 0,000 0,500 4,550 0,511 119,888 0,768 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,500 163,811 0,837 8,345 0,521 11,850 0,530 23,655 0,559 158,420 0,804 5,183 0,513 4,858 0,512 13,540 0,533 133,203 0,791 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,500 115,704 0,761 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,500 158,446 0,830 8,920 0,522 9,520 0,524 23,065 0,557
XXIII
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004 2004 2003 2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000 2000 2000 2000 1999 1999 1999 1999 1998 1998 1998 1998
gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75 gem med per25 per75
38,204 33,070 16,328 58,310 36,043 25,940 14,465 54,855 35,954 28,080 12,800 59,815 34,778 31,550 13,135 52,560 32,503 26,000 9,060 49,530 32,601 25,720 10,395 51,530 31,723 25,500 7,050 52,050 30,154 25,130 0,000 51,010 27,234 18,510 0,000 48,955 26,187 17,360 0,000 46,175
fitoscore
nettokasratio
nettokasratio
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
KT financiële schuldgraad
KT financiële schuldgraad
graad van financiele onafhankelijkheid
graad van financiele onafhankelijkheid
klasse 2
%
logit % logit % logit % logit logit 0,593 0,077 0,481 35,654 0,569 18,652 0,545 0,576 0,582 0,000 0,500 17,585 0,544 11,440 0,529 0,573 0,541 0,054 0,486 6,523 0,516 -0,180 0,500 0,549 0,642 0,000 0,500 35,100 0,587 39,725 0,598 0,603 0,587 0,077 0,481 25,232 0,559 15,211 0,537 0,572 0,564 0,000 0,500 14,310 0,536 12,800 0,532 0,574 0,536 0,045 0,489 6,603 0,517 0,000 0,500 0,546 0,634 0,000 0,500 32,668 0,581 35,525 0,588 0,595 0,587 0,084 0,479 19,188 0,549 16,543 0,540 0,572 0,570 0,000 0,500 13,510 0,534 13,060 0,533 0,566 0,532 0,052 0,487 3,700 0,509 0,000 0,500 0,548 0,645 0,000 0,500 30,930 0,577 32,725 0,581 0,598 0,584 0,085 0,479 24,741 0,558 14,568 0,537 0,577 0,578 0,000 0,500 12,350 0,531 12,080 0,530 0,575 0,533 0,095 0,476 3,240 0,508 0,000 0,500 0,549 0,628 0,000 0,500 32,830 0,581 36,545 0,590 0,606 0,579 0,097 0,477 21,320 0,551 13,116 0,532 0,565 0,565 0,000 0,500 10,650 0,527 8,530 0,521 0,561 0,523 0,061 0,485 0,070 0,500 0,000 0,500 0,540 0,621 0,000 0,500 29,855 0,574 35,165 0,587 0,590 0,579 0,094 0,477 14,965 0,536 6,228 0,521 0,566 0,564 0,000 0,500 12,820 0,532 4,340 0,511 0,568 0,526 0,083 0,479 0,000 0,500 0,000 0,500 0,541 0,626 0,000 0,500 23,160 0,558 24,990 0,562 0,586 0,577 0,088 0,478 18,264 0,544 10,633 0,526 0,562 0,563 0,000 0,500 10,810 0,527 3,050 0,508 0,567 0,518 0,097 0,476 0,000 0,500 0,000 0,500 0,536 0,627 0,000 0,500 29,500 0,573 24,925 0,562 0,597 0,573 0,091 0,478 23,866 0,546 10,805 0,527 0,578 0,562 0,000 0,500 8,650 0,522 3,360 0,508 0,575 0,500 0,062 0,484 0,000 0,500 0,000 0,500 0,549 0,625 0,000 0,500 30,235 0,575 24,235 0,560 0,603 0,566 0,099 0,476 17,288 0,541 11,950 0,529 0,566 0,546 0,000 0,500 7,750 0,519 0,250 0,501 0,571 0,500 0,074 0,482 0,000 0,500 0,000 0,500 0,545 0,620 0,000 0,500 24,035 0,560 31,200 0,577 0,593 0,564 0,091 0,477 16,835 0,541 9,453 0,523 0,572 0,543 0,000 0,500 7,740 0,519 0,000 0,500 0,574 0,500 0,117 0,471 0,000 0,500 0,000 0,500 0,543 0,613 0,000 0,500 23,080 0,557 20,065 0,550 0,602
XXIV
Bijlage VI: overzicht resultaten van de ratio’s bij de FiTo®-score Ratio
Definitie
Teken
Codes volledig schema
Codes verkort schema
Bruto toegevoegde waarde (TW) / 1 personeelskosten
Bruto toegevoegde waarde / personeelskosten
+
(|70/74|–|740|–|60|–|61|) / (<62>)
<9000> / <62>
Nettorentabiliteit 2 bedrijfsactiva vóór belastingen
Nettobedrijfsresultaat / bedrijfsactiva
+
(|70/74|–|64/64|+|9125|) / (|20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41| +|490/1|)
(<9901>+|9125|) / (|20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41|+| 490/1|)
3
Nettorentabiliteit eigen vermogen (EV) na belastingen
4
Graad van zelffinanciering
5
Graad van financiële onafhankelijkheid
6
Korte termijn financiële schuldgraad
KT financiële schulden / KT schulden
7
Dekking vreemd vermogen (VV) door de cashflow
Cashflow na belastingen / schulden
+
(|9904|+|630|+<631/4>+<635 /7>+|6501|+<651>+|6560|– |6561|+|660|+|661|+<662>+|6 63|+|680|–|760|–|761|–|762|– |780|–|9125|) / (|16|+|17/49|)
Nettokasratio
(Kas + beleggingen – KT financiële schulden) / vlottend actief
+
(|50/53|+|54/58|–|43|) / (|29/58|–|29|)
8
FiTo®-score
Winst na belastingen / eigen vermogen (Reserves ± overgedragen resultaat) / eigen vermogen Eigen vermogen / totaal vermogen
+
(|9904|) / <10/15>
(|9904|) / <10/15>
+
(|13|+|14|) / (|10/49|)
(|13|+|140|–|141|) / (|10/49|)
+
<10/15> / (|10/49|)
<10/15> / (|10/49|)
-
(|430/8|) / (|42/48|)
(|430/8|) / (|42/48|)
(|70/67|–|67/70|+<656>– |780|+|680|+|8079|– |8089|+|8279|–|8289|+|8475|– |8485|–<631/4>–<635/7>– |9125|) / (|16|+|17/49|)
(|50/53|+|54/58|–|43|) / (|29/58|–|29|)
Som logitwaarden / 8 *
XXV