Vakmanschap is Meesterschap
‘Vakmanschap is Meesterschap’ Onderzoek naar de (on)mogelijkheden voor periodieke beoordeling van de vakbekwaamheid van de OVD
Versie 3.0, 26 september 2006
R.A.C. de Wit Verenigingsstraat 1 7553 TR HENGELO Master of Crisis and Disaster Management Scriptie
Pagina 1 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Auteur
Begeleiding
R.A.C. de Wit
M.J. van Duin
Versie gegevens versie:
datum:
omschrijving:
1.0
24/08/2006
1e concept voor bespreking met decaan (Van Duin)
2.0
18/09/2006
2e concept voor decanen (Van Duin / Van de Kar)
3.0
26/09/2006
Definitief
Hengelo, 26 september 2006 © Ron de Wit, 2006
Pagina 2 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Inhoudsopgave
Voorwoord
4
Samenvatting
5
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding Aanleiding Probleemstelling Onderzoeksmethode Opbouw van de scriptie
6 6 8 9 9
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Vakbekwaamheid: wat is het en kan het worden beoordeeld? Inleiding Het begrip vakbekwaamheid Vakbekwaamheid voor de OVD Beoordelen Voorlopige conclusies
10 10 10 15 17 23
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Periodiek beoordelen: prof-check bij andere organisaties Inleiding Gezondheidszorg: ambulancehulpverleners Burgerluchtvaart: verkeersvliegers Politie: beroepsvaardigheden basispolitiezorg Voorlopige conclusie
25 25 25 27 29 30
4 4.1 4.2 4.3 4.4
De prof-check voor de OVD Inleiding Kenmerken en randvoorwaarden voor een periodiek beoordelingsinstrument De prof-check voor de OVD: een eerste aanzet Vakmanschap is meesterschap
32 32 32 36 39
5 5.1 5.2
Conclusie en aanbevelingen Conclusie Aanbevelingen
41 41 44
Geraadpleegde literatuur
45
Gebruikte afkortingen en woordenlijst
47
Bijlage 1: Geïnterviewde personen Bijlage 2: Taken van de officier van dienst Bijlage 3: Literatuurstudie vakbekwaamheid van de officier van dienst Bijlage 4: Wettelijk kader voor vakbekwaamheid van de officier van dienst
Pagina 3 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Voorwoord Deze scriptie is geschreven in het kader van de 2-jarige leergang Master of Crisis and Disaster Management (MCDM). De leergang is een gezamenlijke productie van twee opleidingsinstituten te weten het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid Nibra en de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. Het eerste jaar van de opleiding staat gelijk aan de commandeursopleiding. Gedurende dit jaar dient, naast het doorlopen van een zestal modules en een binnenlandstage, een scriptie geschreven te worden: ‘de scriptie behelst het doen van onderzoek naar en het schrijven van een wetenschappelijk rapport over een onderwerp naar keuze, dat wordt beschouwd vanuit de invalshoeken van ten minste drie modulen van de opleiding commandeur waaronder de module rampenbestrijding’. Deze scriptie probeert een antwoord te geven op de vraag wat vakmanschap voor de officier van dienst precies betekent en of je dat zou kunnen beoordelen. Mijn keuze voor dit onderwerp is ingegeven door twee overwegingen. Aan de ene kant het gevoel dat tegenwoordig vakmanschap niet de waardering krijgt die het in mijn ogen verdient. En dat terwijl wij als brandweer juist een boeiend en tot de verbeelding sprekend vak uitoefenen. Anderzijds de constatering, zowel in publicaties als in mijn eigen omgeving, dat het vakmanschap van officieren van dienst een knelpunt is. Het doen van dit onderzoek heeft geleid tot een leerzame speurtocht in de vakliteratuur over vakbekwaamheid en beoordelen en tot interessante bezoeken bij collega’s in de burgerluchtvaart, politie en ambulancehulpverlening. Aansluitend heb ik een aantal deskundigen uit het brandweerveld gesproken, wat in alle gevallen leidde tot een boeiend gesprek over ons vakmanschap. Bij deze wil ik iedereen bedanken die, direct of indirect een bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming deze scriptie. In het bijzonder Stephan Wevers voor de kansen die hij me heeft geboden en voor de mogelijkheid deel te nemen aan de leergang MCDM. Daarnaast bedank ik Albert Gieling en Janice Meerenburgh voor het kritisch doorlezen en becommentariëren van concept versies van deze scriptie. Tot slot bedank ik natuurlijk Ellen en Lieke voor alle tijd die ik eraan kon besteden.
Ron de Wit Hengelo, september 2006
Pagina 4 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Samenvatting De samenleving verwacht dat de brandweer beschikt over vakbekwaam personeel. Maar hoe zwaar weegt die vakbekwaamheid in de praktijk voor de officier van dienst (OVD)? Vanuit de theorie is iedereen het er over eens. ‘Als de OVD zijn opleidingen heeft afgerond zullen deze vaardigheden in de praktijk moeten worden bijgehouden’. Deze noodzaak is de laatste jaren alleen maar toegenomen, omdat de ‘beschikbare’ repressieve ervaring beperkt is, afneemt en over meerdere OVD’s verdeeld wordt. Toch blijkt dat de vakbekwaamheid van brandweerofficieren een knelpunt is. En dat terwijl de rol van de OVD bij risicovolle inzetten van groot belang is. Vanuit deze ontwikkelingen, waarbij de brandweer enerzijds steeds professioneler moet werken en kritischer beoordeeld wordt en anderzijds de zorg draagt over de vakbekwaamheid van haar personeel, is dit onderzoek gedaan. Er is geen nieuw onderzoek gedaan naar de stand van zaken ten aanzien van de vakbekwaamheid van de OVD. Wel is geprobeerd het begrip vakbekwaamheid van de OVD te operationaliseren om van daaruit een relatie te leggen met de (on)mogelijkheden om de kwaliteit van de OVD periodiek te toetsen en te beoordelen. De volgende probleemstelling staat daarom in deze scriptie centraal: In hoeverre kan worden beoordeeld of een officier van dienst brandweer vakbekwaam is, en wat betekent dat voor een periodiek beoordelingsinstrument?. De beantwoording van deze vraag geschiedt in de scriptie door de beantwoording van een aantal onderzoeksvragen. Het onderzoek gaat in op de vakbekwaamheid van een brandweerofficier in zijn monodisciplinaire functie als OVD. Het doel van het onderzoek is niet om de taken en verantwoordelijkheden van de OVD in beeld te brengen. Daartoe wordt aangesloten bij bestaande documentatie. Nadat in de scriptie de onderzoeksvragen zijn beantwoord, volgt het antwoord op de probleemstelling. Geconcludeerd wordt dat het mogelijk is een beoordelingsinstrument voor de OVD te ontwerpen. Er is op basis van de onderzoeksresultaten een eerste aanzet gegeven voor een ‘prof-check OVD’ bestaande uit een drietal onderdelen. Met het eerste onderdeel van dit instrument, de controle op de jaarlijkse inspanning van de OVD ten aanzien van het bijhouden van zijn vakbekwaamheid, kan een concrete start worden gemaakt. Essentieel voor het bereiken van een kwaliteitsverbetering met een prof-check OVD is het verbinden van duidelijke consequenties aan een negatief resultaat. Voordat er echter een volledig instrument beschikbaar is, dienen nog een aantal punten verder te worden onderzocht of uitgewerkt. Dit betreft onder andere de eenduidige beschrijving van de vakkennis en vakspecifieke vaardigheden voor de OVD, concrete prestatie-eisen waaraan de effectiviteit van optreden kan worden getoetst, normen en kwaliteitseisen voor de jaarlijkse inspanning voor bijscholen, oefenen en operationele ervaring, de invulling van de rol van de beoordelingsautoriteit, consequenties van een slecht resultaat en de ontwikkeling van specifieke toetsen en assessments voor de OVD. Daartoe zijn een aantal aanbevelingen geformuleerd.
Pagina 5 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
1 1.1
Inleiding Aanleiding In het vakgebied ‘incidentenbestrijding’ speelt de Officier Van Dienst van de brandweer (OVD) een belangrijke rol1 . Incidenten van wat grotere omvang worden onder zijn2 operationele leiding bestreden, waarbij de OVD de spil is tussen de brandweerinzet en de omgeving. Het is een functie die, zeker bij mensen die nieuw de brandweerwereld instappen, tot de verbeelding spreekt. De OVD: daar wordt tegenop gekeken. Het zo snel mogelijk ‘meedraaien’ in een OVD-piket is iets wat voor veel brandweerofficieren een doel op zich is. Het is ook voor veel van hen de reden waarom ze voor de brandweerofficiersopleiding hebben gekozen3. Binnen de brandweer bepaalt de term professionalisering de agenda4. De maatschappij wordt steeds kritischer waardoor het product hulpverlening door de brandweer naar een hoger kwaliteitsniveau moet. Dit betekent onder andere dat de brandweer moet beschikken over voldoende vakbekwaam personeel5. Maar hoe zwaar weegt die vakbekwaamheid in de praktijk voor de OVD? Vanuit de theorie is iedereen het er over eens. Wevers (2000) gaf in zijn onderzoek naar de operationaliteit van de OVD al aan: ‘Als de OVD zijn opleidingen heeft afgerond zullen deze vaardigheden in de praktijk moeten worden bijgehouden’. Deze noodzaak is de laatste jaren alleen maar toegenomen, omdat de ‘beschikbare’ repressieve ervaring beperkt is, afneemt en over meerdere OVD’s verdeeld wordt. In de praktijk lijkt het soms echter wel of de deskundigheid van de OVD boven elke discussie is verheven en niet aan slijtage onderhevig is. Eenmaal OVD, altijd OVD. Toch blijkt dat de kennis en vaardigheid van een groot deel van de OVD’s door de IOOV als ‘onvoldoende of slechter’ wordt beoordeeld (Ministerie van BZK, IOOV, 2004a: 44-46)6. Dat de vakbekwaamheid van brandweerofficieren een knelpunt is, wordt bevestigd in de recente rapportage Risicoanalyse domein brandweerzorg 2006 (Ministerie van BZK, IOOV, 2006: 26-27). Daarin wordt een overzicht gegeven van problemen en afbreukrisico’s die de brandweer bedreigen. Eén van de daarin genoemde elementen is het teruglopen van de vakkennis van brandweerofficieren. Onderkend wordt dat de professionaliteit van de brandweer een ‘kritisch domeinkenmerk’ is, waaraan eisen moeten worden gesteld. En dat terwijl de rol van de OVD bij risicovolle inzetten van groot belang is. Het onderzoeksrapport naar de brand in de Koningkerk te Haarlem toont dat (wederom) aan. Onderstaande passage illustreert dat voor de OVD vakbekwaamheid belangrijk is (Ministerie van BZK, IOOV, 2004b: 188): ‘De OvD, die na aankomst de algehele leiding over de brandweerinzet en daarmee de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het brandweerpersoneel had, wordt geacht om als nieuwkomer bij de brand met deskundigheid de situatie te beoordelen’.
1
Zie bijlage 2 voor een overzicht van de taken van de officier van dienst.
2
In deze scriptie is de OVD aangeduid als ’hij’, natuurlijk kan daar ook ’zij’ gelezen worden.
3
De wervingscampagnes spelen ook vooral in op dit element (bijvoorbeeld: foto’s van grote rampen met als bijschrift: Can you manage?).
4
Wet op de veiligheidsregio (concept, juli 2006): memorie van toelichting.
5
Ministerie van BZK, IOOV (2004a): ‘Vakbekwaamheid is een onderdeel van de totale professionaliteit van de brandweer’.
6
Landelijk voldoen vrijwel alle OVD’s inmiddels aan de diploma-eis, zie bijlage 3 voor een nadere analyse van het IOOV-onderzoek.
Pagina 6 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Vanuit deze ontwikkelingen, waarbij de brandweer enerzijds steeds professioneler moet werken en kritischer beoordeeld wordt en anderzijds de zorg draagt over de vakbekwaamheid van haar personeel, is deze scriptie geschreven. Er is geen nieuw onderzoek gedaan naar de vakbekwaamheid van de OVD. Wel is geprobeerd het begrip vakbekwaamheid van de OVD te operationaliseren aan de hand van bestaande literatuur om van daaruit een relatie te leggen met de (on)mogelijkheden om de kwaliteit van de OVD periodiek te toetsen en te beoordelen. Wevers (2000) deed in zijn onderzoek de aanbeveling dat basis- en specifieke vaardigheden van de OVD jaarlijks getoetst zouden moeten worden. Ook in een recent onderzoek naar competenties voor repressieve brandweerfuncties, de PLATO-studie ‘In goede banen’ (Benthem et al., 2002b: 29) wordt een algemene periodieke keuring (APK) op de vereiste competenties aanbevolen. In vergelijkbare vakgebieden zoals politie, luchtvaart en ambulancezorg, zijn dergelijke periodieke beoordelingen van kennis en vaardigheden gemeengoed. Verkeersvliegers ondergaan bijvoorbeeld halfjaarlijks een zogenoemde ‘proficiency-check’ of ‘prof-check7’ waarbij ze beoordeeld worden op hun vakmanschap. Het niet halen van deze vakkundigheidscontrole heeft consequenties: er mag geen vliegtuig meer worden bestuurd. Deze scriptie gaat daarom eveneens in op de volgende stap: welke mogelijkheden zijn er om periodiek te beoordelen of de OVD zijn vak inderdaad voldoende heeft bijgehouden? En kunnen daar consequenties aan worden verbonden? Want, zoals een deelnemer aan een werkconferentie over repressieve brandweerfuncties zei, ‘ooit een diploma gehaald hebben zegt weinig over het huidige niveau’ (Benthem et al. , 2001: 66). Aardig zijn in dit opzicht de reacties uit het brandweerveld op een stelling op de website van de NVBR8: ‘Elke OVD zou jaarlijks moeten worden beoordeeld, waarbij een slecht resultaat consequenties heeft voor zijn inzetbaarheid’. Van de 362 respondenten beantwoordt 87% deze stelling met ‘ja’. Voldoende reden voor een onderzoek.
7
Prof-check staat voor proficiency-check. Vrij vertaald betekent dat ’Vakkundigheidscontrole’
8
Stelling ter voorbereiding op dit onderzoek op www.nvbr.nl. Periode: 9 mei – 9 juni 2006, (362 reacties totaal, 317x ja en 45x nee)
Pagina 7 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
1.2
Probleemstelling In dit onderzoek is de volgende probleemstelling gehanteerd: In hoeverre kan worden beoordeeld of een officier van dienst brandweer vakbekwaam is, en wat betekent dat voor een periodiek beoordelingsinstrument? De probleemstelling wordt aan de hand van de volgende vier onderzoeksvragen beantwoord: Onderzoeksvraag 1
Wat betekent vakbekwaamheid voor de OVD? • Wat is vakbekwaamheid? • Wanneer is een OVD vakbekwaam?
Onderzoeksvraag 2
Wat wordt verstaan onder beoordelen? • Wat is beoordelen? • Welke instrumenten zijn daarvoor beschikbaar?
Onderzoeksvraag 3
Hoe worden kennis en vaardigheden bij met de brandweer vergelijkbare beroepen (politie, luchtvaart, gezondheidszorg) beoordeeld? • Wat is het beeld van prof-checks bij politie, burgerluchtvaart en gezondheidszorg? • Wat betekent dit voor de OVD?
Onderzoeksvraag 4
Welke (on)mogelijkheden zijn er voor een periodiek beoordelingsinstrument voor de OVD? • Vanuit de theorie • Vanuit andere beroepsgroepen • Vanuit deskundigen uit het werkveld
Het onderzoek gaat in op de vakbekwaamheid van een brandweerofficier in zijn repressieve functie als OVD. Daarbij is gekeken vanuit de invalshoek brandweer en is zijn rol in het kader van het multidisciplinaire optreden buiten beschouwing gelaten. Het doel van het onderzoek is niet om de taken en verantwoordelijkheden van de OVD in beeld te brengen. Daartoe wordt aangesloten bij bestaande documentatie. Een uitgebreide beschrijving van de taken van de OVD is onderdeel geweest van de PLATO-studie: In goede banen – competenties voor repressieve brandweerfuncties (Benthem et al., 2001: 27-32). Er is in het kader van deze scriptie geen aanvullend onderzoek verricht naar de kwaliteit van de OVD’s bij de brandweer in Nederland. Voor het beeld met betrekking rond de vakbekwaamheid van de OVD is gebruik gemaakt van de beschikbare onderzoeken. Het aspect beoordelen heeft in het kader van deze scriptie betrekking op het periodiek tijdens de loopbaan beoordelen van vakkennis en kunde. Beoordelen in de zin van examineren na het afronden van de opleiding is geen onderdeel van het onderzoek. Het onderzoek gaat in op de psychische aspecten van vakbekwaamheid. Beoordeling van medische en fysieke functie-eisen zijn geen onderdeel van het onderzoek.
Pagina 8 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
1.3
Onderzoeksmethode Voor deze scriptie is in de eerste plaats gebruik gemaakt van literatuur over vakbekwaamheid, competenties en operationaliteit van de OVD. Aanvullend zijn publicaties gebruikt uit het onderwijskundige veld en de psychologie over bekwaamheid, competenties en het beoordelen ervan. Aansluitend zijn beoordelingsinstrumenten uit de burgerluchtvaart, politie en ambulancehulpverlening onderzocht aan de hand van relevante literatuur en interviews met deskundigen uit de betrokken disciplines. Daarnaast is gebruik gemaakt van de kennis en ervaringen van deskundigen uit het brandweerveld. Er zijn gesprekken gehouden met enkele zeer ervaren praktijkmensen. Deze interviews zijn gebruikt om de inzichten uit de literatuur te toetsen en de (on)mogelijkheden van een periodiek beoordelingsinstrument in kaart te brengen.
1.4
Opbouw van de scriptie Hoofdstuk 2 gaat over vakbekwaamheid en beoordelen. Daarbij wordt eerst het begrip vakbekwaamheid uitgewerkt en wordt de relatie gelegd met de OVD. Aansluitend wordt ingegaan op het begrip beoordelen en enkele achterliggende theoretische principes ervan. Het hoofdstuk sluit af met een aantal voorlopige conclusies. In hoofdstuk 3 zijn periodieke beoordelingsinstrumenten bij andere organisaties beschreven. Instrumenten voor prof-checks uit de ambulancehulpverlening, burgerluchtvaart en politie komen aan de orde. Er wordt afgesloten met een aantal conclusies in relatie tot een periodiek beoordelingsinstrument voor de OVD. In hoofdstuk 4 komen ten slotte de inzichten uit hoofdstuk 2 en 3 samen. Hoofdstuk 4 gaat in op de kenmerken en randvoorwaarden voor een periodiek beoordelingsinstrument voor de OVD en geeft een eerste aanzet voor een concreet instrument. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschouwende paragraaf over vakmanschap. De scriptie wordt afgesloten met hoofdstuk 5. Hierin staan de conclusies en aanbevelingen.
Pagina 9 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
2 2.1
Vakbekwaamheid: wat is het en kan het worden beoordeeld? Inleiding Dit onderzoek gaat in op de vakbekwaamheid van de officier van dienst en de (on)mogelijkheden om dit te beoordelen. Dit hoofdstuk gaat in op het begrip ‘vakbekwaamheid’ (§ 2.2), de vakbekwaamheid van de OVD (§ 2.3) en beoordelen (§ 2.4). Het hoofdstuk wordt afgesloten met de beantwoording van onderzoeksvraag 1 en 2 en een aantal conclusies (§ 2.5).
2.2
Het begrip vakbekwaamheid Afbakening van vakbekwaamheid De term vakbekwaam wordt door Van Dale (2005) aangeduid als: zijn vak volledig verstaande, zeer bedreven in een bepaald vak9. Vanuit de context van dit onderzoek betekent dit dat de nadruk ligt op het operationaliseren van dit begrip voor de OVD om vervolgens na te gaan welke mogelijkheden er zijn om dit te beoordelen. Met andere woorden: wanneer is een OVD ‘zeer bedreven in zijn vak’ en kun je dat vaststellen? In relatie tot de term ‘vakbekwaamheid’ wordt tegenwoordig vaak gebruikt gemaakt van ‘competenties’ en ‘competent zijn’. Competentie blijkt een moeilijk te definiëren begrip waarover in (onderwijs)literatuur veel discussie plaatsvindt. Vrijwel altijd wordt ermee verwezen naar het vermogen om adequaat te kunnen handelen in een specifieke context en op basis van een combinatie van kennis, vaardigheden, houdingen en eigenschappen. Het doel van dit onderzoek is niet om daar een aanvullende bijdrage aan te leveren. Een samenvattend overzicht van de literatuur en verheldering van het begrip is beschreven in Van Merriënboer et al. (2002). Daaruit blijkt onder andere dat competenties contextgebonden zijn, veranderlijk zijn in de tijd10 en dat kennis en vaardigheden wel degelijk een onderdeel zijn van competentie. Tevens blijkt dat het competentiebegrip breed is. Om de relatie met het competentiebegrip voor dit onderzoek af te bakenen wordt aangesloten bij de omschrijving van het begrip competentie uit de PLATO-studie naar competenties voor repressieve brandweerfuncties (Benthem et al., 2002a: 11). Competenties worden daarin gezien als het vermogen van iemand om een geïntegreerd geheel van kennis, vaardigheden, houdingen en persoonskenmerken adequaat toe te passen in een bepaalde taaksituatie11. Straetmans (2001a) benadrukt de ‘bepaalde taaksituatie’. Met andere woorden: competentie wordt door hem niet gezien als een algemene bekwaamheid die in alle probleemsituaties tot succes zal leiden. Tevens concludeert hij dat expertise – zijnde een zeer hoog competentieniveau – domeinspecifiek is. Bijvoorbeeld: een gezagvoerder die expert is bij noodsituaties onder tijdsdruk in een vliegtuig is daarmee niet automatisch een expert als officier van dienst. Competenties worden door verschillende auteurs ingedeeld in categorieën. Bijvoorbeeld (Geelen et al., 2004): professionele competenties (vakmatig), organisatie competenties (strategisch en organisatorisch) en omgevingscompetenties (sociaal, maatschappelijk en communicatief).
9
De term vakmanschap wordt in deze scriptie in dezelfde betekenis gebruikt: het vakman zijn, beheersing van het vak.
10
Eén uitwerking daarvan is een verandering in niveau: bijvoorbeeld: novice – professional – expert.
11
Deze definitie komt op veel bredere schaal terug in de literatuur, zie bijvoorbeeld Elshout-Mohr (2001).
Pagina 10 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Waar ligt nu de relatie tussen vakbekwaamheid en competentie? In een artikel over het verwerven van competenties vervangt Kessels (1999)12 het woord competentie door het woord bekwaamheid. Dit onderzoek sluit daar op aan. Dit betekent dat het bij vakbekwaamheid gaat over de vakmatige of professionele competenties van iemand. Als in het vervolg van dit onderzoek wordt gesproken over vakbekwaamheid worden daarmee de vakmatige competenties van de OVD bedoeld. De nadruk ligt op de elementen kennis en vaardigheden. Zijdelings zullen de elementen houdingen13 en persoonskenmerken (Van Merriënboer et al., 2002: 40-41)14 aan de orde komen. De begrippen kennis en vaardigheden zijn onderstaand nader uitgewerkt. Kennis, vaardigheden en complexe vaardigheden Van Merriënboer et al. (2002) verwijst voor de relatie tussen kennis en vaardigheid naar de volgende definitie: een vaardigheid is een weloverwogen benadering voor het oplossen van problemen, waarbij een vaardigheid het gebruik van praktische kennis veronderstelt. Complexe vaardigheden worden gedefinieerd een geheel van subvaardigheden en verschillende typen kennis. Ten Dam (Ten Dam et al., 2000: 166-169) onderscheidt 3 ‘lagen’ van vaardigheden: • Algemene (hogere) vaardigheden. Dit zijn vaardigheden die men in zijn algemeenheid mag verwachten van iemand met een zeker werk- en denkniveau (bijvoorbeeld HBO-niveau). Het gaat dan bijvoorbeeld op een bepaald niveau kunnen redeneren, analyseren, kennis verwerven etc. • Algemene beroepsgerichte vaardigheden. Dit zijn algemene vaardigheden waarover iemand moet beschikken om in een bepaalde beroepsrichting te kunnen functioneren. Gedacht kan worden aan sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden, ontwerpvaardigheden. • Specifieke beroepsgerichte vaardigheden. Deze vaardigheden zijn rechtstreeks gekoppeld aan vakspecifieke vaardigheden die weer gekoppeld zijn aan vakkennis. In relatie tot vakbekwaamheid zijn de specifieke beroepsgerichte vaardigheden (zijnde vakspecifieke vaardigheden die dus nauw zijn verbonden met vakkennis) relevant. Vakkennis kan als volgt worden ingedeeld (Ten Dam et al., 2000): • Kennis van probleemsituaties. Kennis van probleemsituaties zoals die zich in het vakgebied voor kunnen doen; • Declaratieve kennis. Dit is kennis van feiten en principes in een bepaald vakgebied. Het gaat om formules, begrippen, betekenissen van symbolen, kennis van relaties, voorwaarden waaronder relaties geldig zijn (conditionele kennis) en de gevallen waarin wetten toepasbaar zijn (situationele kennis). • Procedurele kennis. Dit is kennis van procedures, acties, manipulaties en handelingen die in een specifiek vakgebied zijn toegestaan. • Strategische kennis. Dit type kennis betreft kennis die als het ware het oplosproces vastlegt. Het is een samenspel tussen algemene strategie en vakspecifieke procedures.
12
Kessels (1999): ’In de loop van mijn betoog ben ik het begrip competentie gaan vervangen door bekwaamheid’.
13
In definities van competenties ook vaak aangeduid als attitudes.
14
De auteurs verwijzen naar onderzoek waarin wordt aangegeven dat voor persoonskenmerken geldt dat het effectiever is erop te selecteren dan
ze te ontwikkelen.
Pagina 11 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
In relatie tot het begrip vakbekwaamheid is één van de typeringen van Van Merriënboer interessant (Van Merriënboer et al., 2002: 56-57). Hij typeert kennis als expliciet en impliciet. Kenmerkend voor expliciete kennis is dat deze toegankelijk is, bijvoorbeeld in de vorm van boeken (bijvoorbeeld in het geval van de OVD de lesstof voor de module AHBM Repressie), terwijl impliciete kennis (‘tacit knowledge’) veel meer aan de persoon gebonden is, bijvoorbeeld gevormd is op basis van eigen ervaringen (voor de OVD: kennis uit operationele ervaring). De impliciete kennis kan moeilijk tastbaar gemaakt worden en de opbouw ervan is vaak persoonsafhankelijk en gekoppeld aan ervaring. Bovenstaande typering van kennis en vaardigheden kan algemeen worden toegepast. Voor het vakgebied ‘incidentenbestrijding’ waarin de officier van dienst een rol speelt, spelen een aantal specifieke elementen van de context waarbinnen de kennis en vaardigheden worden toegepast een belangrijke rol. Deze elementen zijn bijvoorbeeld tijdsdruk, stress, veel dynamiek en (per definitie) onvolledige informatie. Een essentieel onderdeel van de vakbekwaamheid van de OVD is dat hij zijn taak onder die omstandigheden kan uitvoeren. Daaruit is af te leiden dat ‘besluiten en handelen onder tijdsdruk’ een vakspecifieke vaardigheid van de OVD is. Het theoretische kader van deze vakspecifieke vaardigheid is onderstaand samengevat. Besluiten en handelen onder tijdsdruk als vakspecifieke vaardigheid In 1983 publiceerde de Deense psycholoog Jens Rasmussen een model van menselijk gedrag in relatie tot het verwerken van informatie en besluitvorming (Groeneweg, 2002: 169-195, Verwey, 2003: 9-10 en Ministerie van BZK, 1999: 49-50). Hij onderscheidt in dit model drie verschillende niveau’s: skill-based (S), rule-based (R) en knowledge-based (K). Skill-based gedrag omvat routinematige handelingen die automatisch worden uitgevoerd of impliciete kennis die direct wordt toegepast. Rule-based gedrag is gebaseerd op het oplossen van een probleem of uitvoeren van een actie op basis van een regel of procedure. Deze regels of procedures kunnen direct worden toegepast omdat ze er zijn ‘ingestampt’. Bij knowledge-based gedrag worden nieuwe of onbekende problemen opgelost op basis van kennis en creativiteit.
Pagina 12 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Onderstaande tabel, gebaseerd op Groeneweg (2002) en Verwey (2003), vat dit samen: Tabel 2-1: Niveau’s van taakuitvoering volgens Rasmussen Niveau taakuitvoering
Kenmerk
Controle
Algemeen voorbeeld
Specifiek voorbeeld
Skill
•
Routine
•
•
•
Onbewust
OvD doet Spraakaanvraag met meldkamer
Meerdere acties tegelijk
Direct remmen bij een onverwacht obstakel op de weg
•
Automatische piloot
Geen feedback
•
•
•
Problemen oplossen
•
•
Regels en procedures
•
If … then…-acties
Een auto van rechts voorrang verlenen op een gelijkwaardige kruising
•
•
Mix bewust en onbewust
OvD bepaalt wijze van optreden bij ongeval gevaarlijke stoffen
•
(nieuwe) Problemen oplossen
•
Bewuste aandacht
•
•
•
Creativiteit
•
Feedback
•
Kost tijd en mentale inspanning
Een rotonde veilig nemen tijdens een vakantie in Engeland
OvD weegt af of offensief/defensief wordt opgetreden bij een snel ontwikkelende binnenbrand
Rule
Knowledge
Verwey (Verwey, 2003: 17-18) legt tevens een verband tussen impliciete kennis en het SRK-model van Rasmussen. Impliciete kennis is kennis die skill-based is. Impliciete kennis ontlast het bewustzijn bij het uitvoeren van bekende taken. Ook in het onderzoek van Straetmans (Straetmans, 2001b: 29) wordt dit onderschreven. Hij verwijst naar een studie naar expertise waarin wordt aangegeven dat experts gebruik maken van geautomatiseerde routines (skill-based) zodat meer geheugencapaciteit kan worden ingezet voor niet routinematige aspecten van een taak. Voor de OVD betekent dit dat een essentieel uitgangspunt om vakbekwaam te kunnen zijn, het beheersen van zijn vakkennis en -vaardigheden op skill- en rule-based niveau is. Dit betekent een zeker niveau van parate kennis en routines. Alleen als voldaan wordt aan deze voorwaarde houdt de OVD genoeg ‘bitjes’15 over om goed in te kunnen spelen op en het herkennen van onbekende problemen of plotseling wijzigende omstandigheden. In dat soort situaties moet hij een beroep doen op zijn vaardigheden op knowledge-based niveau. Officieren van dienst beslissen onder tijdsdruk door een situatie-inschatting te maken en hun acties te overwegen door middel van ‘mixed scanning’16. Zij beslissen uiteindelijk volgens het principe ‘herkennen doet beslissen’ (Ministerie van BZK, 1999: 52). Hieruit volgt de conclusie dat een OVD voldoende ‘bagage’ moet hebben om überhaupt te kunnen herkennen. Deze ‘bagage’ moet worden verkregen door operationele ervaring en oefenen (Wevers, 2000).
15
De uitdrukking ’genoeg bitjes overhouden’ werd in het interview met P. Jorna door hem gebruikt in relatie tot beslissen onder tijdsdruk door
straaljagerpiloten en de parallel met het vollopen van het geheugen van een computer waarbij deze vastloopt. 16
De term verwijst naar een strategie waarbij men er van uit gaat dat de beslisser weliswaar in staat is om alle relevante alternatieven te
inventariseren, maar dat hij zich bij de daaropvolgende stap van het waarderen van de alternatieven beperkt tot de meest veelbelovende opties.
Pagina 13 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Ook vanuit een andere hoek wordt het belang van voldoende ‘bagage’ onderschreven. Flin (Flin, 1996: 114122) gaat in haar boek over de rol van operationeel leidinggevenden bij incidentenbestrijding onder andere in op het element stress. Als meest kritische factor om stress te voorkomen of te controleren noemt ze het niveau van training en ervaring. Er geldt: hoe meer, hoe beter.
Pagina 14 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
2.3
Vakbekwaamheid voor de OVD In paragraaf 2.2 is vanuit algemene theorie het begrip vakbekwaamheid beschreven. In deze paragraaf wordt het begrip vakbekwaamheid voor de OVD ‘bruikbaar’ gemaakt. Uit paragraaf 2.2 blijkt dat het voor de OVD dan in eerste instantie gaat om de elementen vakkennis en vakspecifieke vaardigheden, waarbij vakkennis kan worden getypeerd als impliciet en expliciet. Aan de hand van de indeling van vakbekwaamheid in vakkennis (impliciet en expliciet) en vakspecifieke vaardigheden is literatuur over de vakbekwaamheid van de OVD geanalyseerd. Een uitgebreide beschrijving van de gebruikte literatuur is opgenomen in bijlage 3. De resultaten zijn samengevat in tabel 2-2. De inhoud is, zoals aangegeven, gebaseerd op publicaties uit de literatuur en enkele aanvullingen van de auteur. Tabel 2-2: Elementen van vakbekwaamheid van de OVD Elementen van vakbekwaamheid
Expliciet (algemeen toegankelijk)
Impliciet (ervarings- en persoonsgebonden)
Vakkennis
Probleemsituaties of scenario’s
Scenario’s (algemeen en lokaal in verzorgingsgebied) Evaluatierapporten
Praktijk- en oefenervaring met specifieke objecten
Declaratief
Wetgeving
Evaluaties
Geografische kennis Brandontwikkeling / verloop Hydrodynamica (bluswatertransport)
Oefenervaring met specifieke onderwerpen (bijvoorbeeld flashovertraining)
Rampbestrijdingsprocessen Verbranding en blussing Materiaal en materieel Verbindingen Meetapparatuur Logistiek Procedureel
Alarmerings- en opschalingsprocedures (GRIP, OGS, etc.)
Praktijkervaring met toepassen procedurele kennis
Planvorming (algemeen en lokaal in verzorgingsgebied) Strategisch Vakspecifieke vaardigheden
Wijze van optreden bij specifieke scenario’s
Specifieke inzetten: mentale modellen (‘bagage’)
Leiding geven aan brandweereenheden bij incidentbestrijding Besluitvaardigheid en handelen onder tijdsdruk Bedienen van middelen (voertuig, meet- en communicatieapparatuur) Oog voor belang van veiligheid onder alle omstandigheden Opzoeken en interpreteren van informatie Structuur aanbrengen in overlegvormen Fysieke vaardigheden17
17
Fysieke vaardigheden worden hier slechts genoemd en zijn verder geen onderwerp van dit onderzoek. Zie PLATO (Benthem, 2002a).
Pagina 15 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
De tabel suggereert een duidelijke splitsing tussen vakkennis en vakspecifieke vaardigheden. Deze elementen zijn (zie paragraaf 2.2) echter nauw met elkaar verbonden. Bijvoorbeeld: expliciete en impliciete kennis van scenario’s is een randvoorwaarde om voldoende vaardig te kunnen beslissen onder tijdsdruk. De elementen uit tabel 2-2 zijn allemaal gekoppeld aan de specifieke context ‘incidentenbestrijding’. Bijvoorbeeld: de vaardigheid ‘opzoeken en interpreteren van informatie’ is voor een OVD anders dan voor een piloot. Voor een OVD kan het gaan om het opzoeken van informatie uit een chemiekaartenboek in het donker en in de regen, terwijl een piloot in de cockpit zijn informatiesysteem raadpleegt terwijl de automatische piloot het vliegtuig bestuurt. Wat opvalt, is dat een eenduidige beschrijving van de vakkennis en vakspecifieke vaardigheden van de OVD niet beschikbaar is. In het kader van dit onderzoek is getracht alle in de literatuur genoemde kennis en vaardigheden in relatie tot het vak OVD samen te vatten. Het blijkt echter moeilijk te achterhalen wat een OVD nu in het kader van bepaalde kennis of vaardigheid expliciet geacht wordt te kennen en te kunnen18. Tabel 2-2 vormt voor het vervolg van dit onderzoek het uitgangspunt. Nadere uitwerking is echter nog nodig. De vakkennis en vakspecifieke vaardigheden in tabel 2-2 moeten opgedaan worden tijdens de opleiding en op peil worden gehouden door bijscholing, oefenen en operationele ervaring. Hier ontbreekt het aan goed onderbouwde normen over de noodzakelijke inspanning ten aanzien van bijscholing, oefenen en operationele ervaring (Ministerie van BZK, IOOV, 2004a: 31). Naast vakkennis en vakspecifieke vaardigheden is een professionele houding een onderdeel van vakbekwaamheid. Bijvoorbeeld: • Vertonen van voorbeeldgedrag; • Reflectie op het eigen handelen als OVD; • Werken binnen afgesproken werkwijzen, afwijken op basis van deskundigheid; • Continu werken aan persoonlijke vakbekwaamheid. De vakkennis, vakspecifieke vaardigheden en professionele houding19 zijn de vakbekwaamheid (of vakmatige competenties) van de OVD. In combinatie met de andere competenties (bijvoorbeeld de communicatieve competentie uitdrukkingsvaardigheid) vormt dit de integrale bekwaamheid van de OVD20. Met andere woorden: de OVD moet meer in zijn mars hebben dan alleen vakbekwaamheid. Hoewel de nadruk in dit onderzoek ligt op de vakbekwaamheid is die, zeker in het kader van beoordelen, niet los te zien van de bekwaamheid als geheel. De volgende paragraaf over beoordelen gaat daar verder op in.
18
Zie ook bijlage 3 voor een analyse van een aantal publicaties over dit onderwerp.
19
Strikt genomen zou ook gekeken moeten worden naar persoonskenmerken in relatie tot vakbekwaamheid (bijv. stressbestendigheid).
20
Zie daarvoor het competentieprofiel officier van dienst uit de PLATO-eindrapportage (Benthem et al., 2002a: 51-60).
Pagina 16 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
2.4
Beoordelen Beoordelingsbegrip en soorten beoordeling Beoordelingen zijn overal. Het begrip is zo omvangrijk dat een opsomming nauwelijks te geven valt (Hofstee, 1999: 11). Van Dale (2005) omschrijft beoordelen als: een oordeel vellen, zijn goed- of afkeuring uitspreken over iets of iemand. Hofstee (1999) ziet beoordelen als: het geval waarin mensen, op gezag van anderen, de kwaliteit(en) van iets van iemand vaststellen. Hoewel klein, is er toch een verschil. De algemene omschrijving van beoordelen sluit aan bij de dagelijkse beleving. Echter, de omschrijving van Hofstee maakt het net iets scherper: er wordt altijd iets van iemand beoordeeld. Waarbij (afhankelijk van het soort beoordeling) de nadruk ligt op iemand of iets. Hoewel beoordelingen omgeven zijn met een pretentie van objectiviteit zijn beoordelingen onontkoombaar subjectief, het is mensenwerk. In elke situatie kan er sprake zijn van onverwachte opkomende elementen (bijvoorbeeld: een briljante kandidaat voor een functie blijkt fraude te hebben gepleegd, een student die de stof niet had bestudeerd blijkt iets veel beters te hebben bedacht). Een procedure met objectieve criteria werkt dan niet, alleen via menselijke beoordelaars (hoe feilbaar ook) kan dit met professionele deskundigheid worden beoordeeld (Hofstee, 1999: 13). Eigenlijk heeft elke beoordeelde er recht op om op zijn eigen merites te worden beoordeeld. Beoordeling worden ingedeeld in een aantal ‘soorten’. In de eerste plaats is het onderscheid tussen product- en procesbeoordeling. Bij een productbeoordeling staat het resultaat centraal, bij een procesbeoordeling de wijze waarop het product tot stand komt. Hofstee (1999) zegt hierover: het accent op resultaat kan niet worden gemist, zuivere procesbeoordeling schiet tekort (bijvoorbeeld: operatie geslaagd (proces), patiënt overleden (resultaat)). Bepaalde processen leiden niet automatisch tot bepaalde resultaten. Pure productbeoordeling schiet echter ook tekort: al was het alleen maar omdat mensen strategisch gedrag vertonen. Pure procesbeoordeling is vaak onzinnig, pure resultaatbeoordeling niet. Ten tweede is er de indeling in formatief en summatief beoordelen. In formatieve zin heeft beoordelen betrekking op de functie van beoordeling ‘tijdens de rit’ en is vooral gebaseerd op leren en feedback. In die zin zou men de evaluaties bij brandweeroefeningen formatieve beoordelingen kunnen noemen. Summatieve beoordeling wil zeggen dat de functie van de beoordeling is om achteraf de balans op te maken en een oordeel uit te spreken. Zonder summatieve functie wordt een beoordeling krachteloos21 . Beoordelen leidt tot strategisch gedrag bij beoordeelden. De beoordeelde probeert een zo hoog mogelijke score te krijgen. Logisch, aan de beoordeling zijn consequenties verbonden. Natuurlijk kan de beoordeelde gewoon kwaliteit leveren om daarmee een positieve beoordeling te krijgen. Het kan echter ook slimmer zijn om het beoordelingssysteem en de beoordelaar te bespelen. Degene die de beoordeling instelt wil echter het leveren van kwaliteit stimuleren. Het beoordelingssysteem zal dus zodanig ingericht moeten zijn dat de enige manier om te scoren is door kwaliteit te leveren. Dit noemt men de compatibiliteit van het beoordelingssysteem. Het systeem moet zo worden afgesteld dat het de beoordeelde uitnodigt maximale kwaliteit te leveren.
21
Idem: 21. De summatieve beoordeling vervult een extrinsieke prikkel
Pagina 17 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Proces van beoordelen Ten Dam et al. (2000) en Hofstee (1999) beschrijven de verschillende stappen in beoordelingsprocessen. Op basis daarvan kan een beoordelingsproces in algemene zin schematisch als volgt worden weergegeven: Aanleiding Autoriteit
Beslissing nodig over individu
Beproeving / meting
Methode / toetsvorm
Afname proef / toets volgens bepaalde methode
Beoordeelde
• Product • Proces Beoordelaar
Beoordeling Beoordeling op basis van set criteria
Beslissing Autoriteit
Kenmerken en criteria
Norm
Beslissing op basis van een norm
Figuur 2-1: Het beoordelingsproces Figuur 2-1 geeft een aantal stappen, waarbij verschillende actoren een rol spelen. In de eerste plaats moet er een aanleiding zijn om een beoordeling uit te voeren. Hoewel dit logisch klinkt is het wel een wezenlijke stap: de zin van beoordelen is dat de kwaliteit wordt verbeterd en geen doel op zich wordt. Men moet zich afvragen of beoordeling op zijn plaats is en of er een doel mee gediend wordt. Achteraf zal dan vervolgens moeten worden gekeken of de kwaliteitsverbetering ook daadwerkelijk optreedt (Hofstee, 1999: 36). Dit is een taak van de ‘beoordelingsautoriteit’: degene die de beoordeling instelt en iets te vergeven heeft (een diploma, een bevoegdheid, een subsidie, een functie, etc.). Een proces of product van de beoordeelde dat voorhanden is kan direct worden beoordeeld (bijvoorbeeld een artikel of aanvraag). Soms is er een beproeving nodig om dit proces of product te generen22. Voor de wijze van beproeving zijn veel vormen voorhanden: tests, toetsen, assessments etc. Aansluitend vindt door een beoordelaar een beoordeling plaats van dit proces en/of product op basis van criteria. Hofstee (1999) betoogt dat genoemde beproevingen naast een informatieve functie, zeker ook een symbolische functie hebben. Ze tillen de beoordeling als het ware uit het subjectieve vlak. Op basis van de uitkomst van de beoordeling wordt door de autoriteit een beslissing genomen op basis van een norm (bijvoorbeeld: iemand krijgt een certificaat bij 20 of meer goede antwoorden). Tot slot wordt opgemerkt dat het gehele beoordelingsproces aan een aantal randvoorwaarden moet voldoen: doelgericht en rechtvaardig.
22
Het voert te ver om dit onderscheid hier nader uit de diepen. De geïnteresseerde lezer wordt verwezen naar Hofstee (1999): H9
Pagina 18 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Methodes en toetsvorm Ter ondersteuning van het beoordelen van kennis, vaardigheden en complexe vaardigheden zijn verschillende methodes voorhanden. Tabel 2-3 geeft een overzicht van technieken die bruikbaar zijn voor het toetsen van kennis- en vaardigheden gebaseerd op Ten Dam et al. (2000), Straetmans (2001b) en Benthem et al. (2002c)23. Tabel 2-3: Methodes voor kennis- en vaardigheidstoetsing Methode
Representativiteit(*)
Techniek / vorm
Waarom?
Meetbereik(**)
Hands-on toetsen
Hoog: afspiegeling van beroepspraktijk
•
Primair summatief
•
Complexe vaardigheden
•
Competenties
Summatief of formatief
•
Geïsoleerde of complexe Vaardigheden
Primair summatief
•
Geïsoleerde vaardigheden
•
(parate) kennis
Simulatie
Hands-off toetsen
Gemiddeld: benadert omstandigheden beroepspraktijk
Laag: opdrachten zijn minder natuur-getrouw
•
Beoordeling gedrag, proces en product.
•
Demonstreren van bekwaamheid onder nagebootste werkomstandigheden (skill sample test). Bijvoorbeeld een praktijksimulatie, computersimulatie of oefening.
•
Focus van beoordeling op correct handelen.
•
Taken die cognitieve component toetsen (cognitive skill test: klassieke potlood-en-papier toets of authentieke opdracht). Bijvoorbeeld een multiple-choice toets, mondelinge toets of casus.
• (*)
Toetsvormen in een normale realistische of reële werksituatie (work sample test). Bijvoorbeeld een arbeidsproef gevolgd door interview met beoordelaars of een beoordelingsgesprek.
Beoordeling van product
Representativiteit is hier bedoeld in relatie tot de context van de beroepspraktijk.
(**) Met de term meetbereik wordt aangegeven waarvoor de methodiek ingezet kan worden: het toetsen van (complexe) vaardigheden, kennis of competenties.
Voor het toetsen van (basis)kennis worden bij voorkeur instrumenten gebruikt die efficiënt zijn. Straetmans (Straetmans, 2001b: 12) benadrukt het nut en daarmee de legitimiteit van kennistoetsen: ‘deze toetsen blijven nuttig aangezien elke competentie, zeker competenties van professionals, gebaseerd is op kennisbestanden’. Dit is eerder beschreven in paragraaf 2.3.
23
Bij de toetsing van vaardigheden wordt indirect ook kennis getoetst.
Pagina 19 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Als toetsmethodiek voor vaardigheden en competenties wordt tegenwoordig vaak gebruik gemaakt van assessments24. Onderstaand een overzicht van de verschillende assessmentvormen. Tabel 2-4 is min of meer een nadere uitwerking van de hands-on toetsen uit Tabel 2-3. Tabel 2-4: Assessmentvormen (samengevat uit: Vermetten, 2004) Methodiek
Techniek
Waarom?
Meetbereik(*)
Performance assessment
Hierbij wordt gebruik gemaakt van complexe en relevante taken en opdrachten, die aansluiten bij situaties uit het (toekomstige) beroep. Kennis moet in samenhang met (cognitieve) vaardigheden worden aangewend in het oplossen en uitvoeren van de taken en opdrachten.
Summatief of formatief
Cognitieve vaardigheden en competenties
Assessment- en development centers
Dit is een methode om het gedrag van personen te meten en/of te voorspellen. Met opdrachten en praktijksituaties worden kandidaten getest op gedragsdimensies. De beoordeling vindt plaats door observatoren, die hier meestal voor getraind zijn.
Summatief of formatief
Gedragsvaardigheden en houding
Portfolio assessment
Een portfolio is een door de kandidaat in de loop der tijd samengestelde verzameling van bewijsmateriaal die (steekproefsgewijs) aantoont wat hij of zij geleerd heeft.
Primair formatief
Ontwikkeling in kennis, vaardigheden, houding en competenties
Self-, peer-, en co-assessment
Bij deze vormen gaat het om de specifieke wijze waarop een beoordeling tot stand komt, namelijk met of zonder inbreng van de kandidaat. Bij self-assessment toets de kandidaat zichzelf: het gaat het om zelfreflectie. Bij peer-assessment beoordelen kandidaten elkaar. Bij co-assessment beslissen kandidaat en docent gezamenlijk over de wijze van beoordelen en de geldende cirteria.
Primair formatief
Meestal gedragsvaardigheden, houding en competenties
Deze vorm kan in principe gecombineerd worden met de andere vormen. (*)
Met de term meetbereik wordt aangegeven waarvoor de methodiek ingezet kan worden: het toetsen van (complexe) vaardigheden, kennis of competenties
De in Tabel 2-3 en 2-4 genoemde technieken gaan allemaal uit van een test-situatie met een gesimuleerde werkomgeving. Eigenlijk is er voorafgaand aan die technieken nog een betere manier: observatie in een echte werksituatie. De vakbekwaamheid kan worden bekeken in de echte context. Hier zit ook direct een belangrijk nadeel: vanwege de complexiteit van de reële werksituatie is datgene wat geobserveerd is moeilijk te staven aan expliciet geformuleerde prestatiecriteria. Voordeel is een hoge acceptatie bij beoordeelden en beoordelaars omdat beide partijen het idee hebben dat ze bezig zijn met datgene ‘waar het om gaat’ (Straetmans, 2001b: 17-19). Een aanverwante vorm is retrospectie. Daarbij wordt beoordelaars achteraf gevraagd een beoordeling op te maken (een voorbeeld is het achteraf peilen van de mening van studenten over de kwaliteit van de gevolgde cursus).
24
Assessment: in dit onderzoek wordt de term gezien als synoniem voor toetsing.
Pagina 20 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Bij het maken van een keuze voor een beoordelingsinstrument wordt in de literatuur gewezen op de sterk sturende werking van de wijze van toetsen op leergedrag van studenten (Vermetten, 2004: 7 en Straetmans, 2001b: 12). Dit wordt het WYTIWYG-principe genoemd: What you test is what you get. Wat er getoetst wordt heeft een directe invloed op wat studenten leren. Hier ligt een directe relatie met het compatibiliteitsbegrip. Bij de brandweer is dit fenomeen bekend als: ‘een aap een kunstje leren’25. Straetmans (2001b) betoogt dat er geen beste methode is maar adviseert een methodenmix. De verschillende technieken hebben allemaal hun tekortkomingen maar niet op dezelfde punten26. Tevens leveren meer technieken meer informatie, wat een beter resultaat geeft. Cluitmans (2005) benadrukt dat beoordelaars zich in het algemeen pas een goed beeld kunnen vormen indien er sprake is van meervoudig bewijsmateriaal dat zowel betrekking heeft op proces als op product. Er gelden een aantal basale eisen aan goede toetsen of assessments (Streatmans en Van Diggele, 2001): • De opdrachten moeten representatief zijn voor het toetsdomein; • De opdrachten moeten voldoende realistisch (natuurgetrouw) zijn. Kenmerken, criteria en norm De beoordeling van een proces of product vindt altijd plaats op basis van vooraf vastgestelde criteria (zie Figuur 2-1). De kwaliteit van het proces of product wordt beoordeeld. Hofstee (1999) gebruikt daarvoor de term kenmerk om aan te geven waarop wordt beoordeeld en de term criterium om aan te duiden met het oog waarop beoordeeld wordt. Bijvoorbeeld: bij een geslaagde inzet (kenmerk) is er een beperkt aantal slachtoffers te betreuren (criterium). Hij merkt daarbij trouwens direct op dat het onderscheid lastig is. Beoordelingscriteria kennen één dimensie: goed of fout, hoger of lager. De daadwerkelijke beoordeling houdt onontkoombaar een afweging in van scores op kenmerken. Op basis van een norm wordt vervolgens een besluit genomen (zoals: onvoldoende bij meer dan 10 foute scores). De essentie is: kwaliteit moet blijken (Hofstee, 1999: 49) waarbij de vraag natuurlijk is: wat is kwaliteit en wie bepaalt dat)? In het kader van dit onderzoek betekent dat, dat er behoefte is aan binnen het beroep van de OVD geaccepteerde kwaliteitscriteria. Die moeten duidelijk zijn over wat goed gedrag is in het vakgebied en wat een goed product is. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden in kwaliteitsniveau’s, bijvoorbeeld: beginnend beroepsbeoefenaar – basisniveau – ervaren – expert27 . De indruk zou kunnen ontstaan dat het mogelijk is om een beoordeling volledig te kunnen ‘objectiveren’ door vooraf alle handelingen of scenario’s volledig uit te werken. Eerder is aangegeven dat zoiets niet mogelijk is. In de praktijk blijkt vaak dat experts het niet eens kunnen worden over de kwaliteitsverschillen tussen allerlei oplossingsroutes (Straetmans, 2001b: 31-32). Hofstee zegt daarover: naarmate een te beoordelen proces of product meer professionele en creatieve elementen bevat, komen de beperkingen van objectieve beoordelingssystemen sterker naar voren.
25
De brandweerman/vrouw in opleiding leert alleen het gewenste gedrag om te slagen voor het examen.
26
Straetmans (2001b) en Vermetten (2004) gaan uitgebreid in op de voor- en nadelen per toetsvorm.
27
Benthem (2002a): eindrapportage: de studie gaat uit van 3 niveau’s: toelating tot opleiding, starten met inwerken en einde van inwerkperiode.
Pagina 21 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Onderstaande tabel geeft een aan wat de effecten zijn van een keuze voor meer of minder gedetailleerde beoordelingscriteria: Tabel 2-5: Voor- en nadelen van meer of minder gedetailleerde criteria voor beoordeling Gedetailleerde criteria
Ruimere criteria
Voordeel
Objectiviteit
Ruimte voor professioneel beoordelingsgedrag
Nadeel
Afvinklijstjes, geen ruimte voor afweging of ‘nieuwe’ kwaliteit
Subjectiviteit
Een techniek die kan worden gebruikt om tot kwaliteitscriteria te komen voor toetsmethoden die complexe vaardigheden of competenties beoordelen is de ‘critical incidents methode’28. Bij deze techniek wordt voor verschillende situaties in kaart gebracht welk gedrag voor die situatie bepalend was voor slagen of falen. Het gaat dan bij voorkeur om kritieke situaties in een functie. Met deze techniek kan impliciete kennis die moeilijk onder woorden te brengen is expliciet worden gemaakt. In relatie tot vakbekwaamheid kan deze techniek kunnen worden gebruikt om te beschrijven welke elementen van vakbekwaamheid essentieel zijn om in een bepaalde kritieke situatie een goed resultaat te kunnen bereiken. Weging van kwaliteit Stel dat een beoordeling bestaat uit het gebruik van meerdere technieken. Dan leveren deze technieken elk een resultaat: meer intuïtieve oordelen enerzijds (bijvoorbeeld een interview met een beoordelaar) en de objectieve gegevens anderzijds (bijvoorbeeld de score op een kennistoets). Weging van deze ‘scores’ om een uiteindelijk oordeel te vormen kan op verschillende manieren (Hofstee, 1999: 163-164): 1. Lineaire of compensatorische afweging: het eindoordeel is een weging van de deelscores. Bijvoorbeeld: het eindcijfer is het rekenkundige gemiddelde van het tentamen en examenresultaat. 2. Conjunctieve afweging (én-én): alle deelscores moeten boven een bepaalde drempel liggen; Bijvoorbeeld: om toegelaten te worden tot een vliegeniersopleiding moet men zowel voldoende scoren op het toelatingsexamen én beschikken over een goede visus. 3. Disjunctieve afweging (of-of): minstens een deelscore moet boven een bepaalde drempel liggen. Bijvoorbeeld: herhalingsmogelijkheden voor tentamens zijn disjunctief: men moet of de eerste of de tweede ofwel de zoveelste keer slagen.
28
Bijvoorbeeld: Seegers (1997): 87 – 90 of Aalsma (2004): 64.
Pagina 22 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
2.5
Voorlopige conclusies Vakbekwaamheid Een officier van dienst is vakbekwaam als hij in staat is bij de uitvoering van zijn taak zijn vakkennis, zijn vakspecifieke vaardigheden en professionele houding te integreren tot succesvol gedrag bij de bestrijding van een incident. Zijn vakbekwaamheid moet daarbij worden gezien als een onderdeel van zijn bekwaamheid als geheel. Aan de hand van de indeling van vakbekwaamheid in vakkennis (impliciet en expliciet) en vakspecifieke vaardigheden is geprobeerd de vakbekwaamheid van de OVD concreet te maken. Echter, op basis van een analyse van literatuur gerelateerd aan het onderwerp vakbekwaamheid wordt geconcludeerd dat een eenduidige beschrijving van de vakkennis en vakspecifieke vaardigheden van de OVD niet beschikbaar is. De beschikbare gegevens uit de literatuur samengevat en aangevuld in een tabel die voor dit onderzoek verder als uitgangspunt dient. Eén van de vakspecifieke vaardigheden van de OVD is besluiten en handelen onder tijdsdruk. Uit onderzoek blijkt dat, als eerste randvoorwaarde om op dit vlak voldoende vaardig te kunnen zijn, voldoende beheersing van vakkennis en –vaardigheden op skill-based en rule-based niveau essentieel is. Een tweede randvoorwaarde is het beschikbaar hebben van ‘bagage’ aan scenario’s van waaruit besluitvorming onder tijdsdruk plaats kan vinden door ‘herkennen doet besluiten’. Ten aanzien van bovenstaande randvoorwaarden wordt echter ook geconcludeerd dat goed onderbouwde norm voor de invulling van deze twee voorwaarden ontbreken. Concreet: wat is voldoende beheersing, welke vakkennis moet parate kennis zijn, welke vaardigheden moeten routine zijn en hoeveel ‘bagage’ is nodig? Dergelijke normen moeten aan de basis staan voor de onderbouwing van de noodzakelijke inspanning ten aanzien van bijscholing, oefenen en operationele ervaring van de OVD en de kwaliteit ervan. De vraag wanneer een OVD vakbekwaam is, is daarom niet eenduidig te beantwoorden. De tabel in paragraaf 2-3 geeft de verschillende elementen. Om de vakbekwaamheid verder in te kunnen vullen is verdere inhoudelijke uitwerking nodig en moet een koppeling worden gelegd met de jaarlijkse inspanning voor bijscholen, oefenen en operationele ervaring voor de OVD. Het aspect ‘professionele houding’ moet nog verder worden uitgewerkt. Beoordelen Van beoordelen is sprake als de kwaliteit van iets van iemand wordt vastgesteld. Aan de hand van de analyse van het beoordelingsbegrip wordt geconcludeerd dat beoordelen subjectief is. Ondanks het streven naar objectiviteit via procedures en criteria blijft het mensenwerk. Zeker waar er sprake is van dynamiek in het te beoordelen proces of product heeft iedere beoordeelde er recht op om op zijn eigen merites te worden beoordeeld.
Pagina 23 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Het doel van beoordelen is het verbeteren van de kwaliteit. Om dit doel te bereiken moet worden beoordeeld vanuit een summatief perspectief, zodat een externe prikkel aanwezig is. De beoordeling moet leiden tot een duidelijk oordeel met daaraan verbonden consequenties. Deze conclusie lijkt een beetje ‘ouderwets’ gezien de huidige tendens om de verantwoordelijkheid voor het aantonen van ‘het competent zijn’ bij de persoon zelf neer te leggen en een meer formatieve benadering te kiezen. Een voorbeeld van de formatieve benadering is het repressief logboek, een instrument waarbij OVD’s zelf verantwoordelijk zijn voor het bijhouden van en reflecteren op hun repressieve ervaringen. In de onderwijswereld wordt deze verschuiving door verschillende auteurs kritisch gevolgd, zie bijvoorbeeld Cluitmans (2005) en Sluijsmans (1998). Zij vragen zich af of studenten die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk nemen. Dit sluit aan op de ervaring met OVD’s in Twente: vrijwel geen enkele OVD houdt het logboek bij, de prikkel ontbreekt. Voor het toetsen van kennis, vaardigheden en competenties zijn verschillende toetsmethodes beschikbaar. Daarbij kan, afhankelijk van het doel, specifieke vakkennis, een vaardigheid of integrale bekwaamheid worden getoetst. Bij de keuze voor een toetsmethode bestaat er niet één beste methode. Geconcludeerd kan worden dat meerdere technieken moeten worden gebruikt: een methodenmix. Bij een eventuele keuze moet de compatibiliteit van de methode kritisch worden bekeken: de methode(s) moeten het leveren van kwaliteit stimuleren. Voor de beoordeling van een proces of product is een binnen de beroepsgroep geaccepteerde kwaliteitsstandaard nodig in termen van kenmerken en criteria. Het is echter niet zo dat hiermee de beoordeling volledig objectief kan zijn. De beperkingen van dergelijke criteria komen sterker naar voren naarmate een te beoordelen proces of product meer professionele en creatieve elementen bevat. Ten aanzien van de elementen van vakbekwaamheid van de OVD wordt geconcludeerd dat het streven naar een geheel objectieve beoordeling ervan zinloos is. In de eerste plaats omdat het werk van de OVD een sterk dynamisch en professioneel karakter heeft, waarbij het oplossen van onbekende problemen en afwijkende situaties een grote rol speelt. In de tweede plaats omdat, zoals eerder geconcludeerd is, de uitwerking van de vakbekwaamheid van de OVD niet eenduidig vastligt. Zowel in termen van kwaliteit als kwantiteit.
Pagina 24 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
3 3.1
Periodiek beoordelen: prof-check bij andere organisaties Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op de derde onderzoeksvraag: hoe wordt in met de brandweer vergelijkbare beroepen (politie, luchtvaart, gezondheidszorg) beoordeeld? Het doel daarbij is om een beeld te krijgen van de wijze waarop met in vergelijkbare sectoren omgaat met het beoordelen van vakbekwaamheid. Er is bewust gekozen voor de aanduiding ‘beeld krijgen van’ omdat het doel van dit hoofdstuk niet is een limitatieve inventarisatie van alle mogelijke beoordelingsvormen in vergelijkende beroepen te geven. Het hoofdstuk gaat in op de prof-check voor ambulancepersoneel (§ 3.2), verkeersvliegers (§ 3.3) en politieagenten (§ 3.4). Deze drie zijn gekozen omdat een aantal kenmerken van incidentenbestrijding ook hier van toepassing zijn: tijdsdruk, stress, veel dynamiek en (per definitie) onvolledige informatie. Voor de verkeersvliegers gelden deze omstandigheden vooral tijdens noodsituaties. Tevens hebben de periodieke beoordelingen bij deze diensten een summatief karakter: niet slagen heeft consequenties (verlies van bevoegdheid, wapen inleveren, niet meer vliegen etc.) en hebben ze de vakkennis en -kunde als focus. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie waarin wordt ingegaan op de vergelijking met de officier van dienst en eventuele lessen voor een periodieke beoordeling.
3.2
Gezondheidszorg: ambulancehulpverleners Vijf jaar geleden is binnen de ambulancehulpverlening de periodieke toetsing van kennis en vaardigheden ingevoerd. Deze toetsing geldt voor de ambulanceverpleegkundige en de ambulancechauffeur. De aanleiding en het belang van toetsen van bekwaamheid binnen ambulancehulpverlening is gelegen in twee wetten. Vanuit die wetgeving (WGBO en Wet BIG) is de verantwoordelijkheid voor bekwaamheid sterk tweeledig: voor de werkgever én heel duidelijk richting de werknemer De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) spreekt over de relatie tussen hulpverlener en patiënt als ‘overeenkomst’ met rechten en plichten voor patiënt en hulpverlener. De wet bepaalt dat de hulpverlener de zorg van een ‘goed hulpverlener’ moet betrachten en daarbij moet handelen in overeenstemming met de geldende professionele standaard. Deze verantwoordelijkheid geldt zowel voor de ambulancechauffeur en de ambulanceverpleegkundige. De Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor het verlenen van een goede kwaliteit van zorg in eerste instantie ligt bij de beroepsbeoefenaar. Er geldt: niet bekwaam is niet bevoegd. In de benadering van het begrip bekwaamheid ligt de nadruk sterk op het aspect dat het ondeskundig uitvoeren van bepaalde handelingen voor de gezondheid van de patiënt onaanvaardbare risico’s op kan leveren. Dit verklaart ook waarom de grondige en parate kennis van de hulpverleningsprotocollen zwaar weegt voor ambulancepersoneel. Dit in verband met het gegeven dat ze soms in het veld (dus zonder direct toezicht van een arts) zogenaamde voorbehouden handeling uitvoeren in opdracht van een arts: ze zijn functioneel zelfstandig bevoegd. De protocollen worden in dat geval beschouwd als opdracht van een arts. Het opbouwen en instandhouden van bekwaamheid gebeurt door scholing, praktische training, ervaring en bij- en nascholen. Het bij- en nascholen is niet alleen een kwestie van opleiden maar ook van toetsen. Dit vanwege het feit dat ambulanceverpleegkundigen ‘functioneel zelfstandig bevoegd29’ zijn (Wet BIG). Dit is het fundament van de prof-check bij de ambulancehulpverlening.
29
Functioneel zelfstandig bevoegd: toezicht en tussenkomst door een arts is niet vereist bij het uitvoeren van voorbehouden handelingen.
Pagina 25 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Een ‘goed’ hulpverlener moet handelen in overeenstemming met de professionele standaard. Dit houdt in (SOSA, zj: 6): • Handelen volgens de wettelijke regels en jurisprudentie; • Handelen volgens vakinhoudelijke technische regels, protocollen, standaarden en richtlijnen, gedragsregels en beroepscodes. Deze standaard is binnen de sector vastgelegd: de nota verantwoorde ambulancezorg (AmbulanceZorg Nederland, 2003) in combinatie met een landelijk protocollenboek (Hartman et al., 2003). Dit protocollenboek is zeer gedetailleerd (dosering medicijnen, tijden, etc.).
Recentelijk is er een register beroepsbeoefenaren in de Ambulancezorg in Nederland (RBA) opgezet. Men kan worden geregistreerd indien voldaan is aan de bekwaamheidseisen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kenmerken van de prof-check in de ambulancezorg. Tabel 3-1: Kenmerken prof-check in de ambulancezorg (SOSA, zj) Kenmerk
Ambulancezorg
Doel van de beoordeling
•
Invulling geven aan de verantwoordelijkheden van ambulancedienst en medewerker zoals opgenomen in de Wet BIG en WGBO
•
Toetsen van bekwaamheid in relatie tot de professionele standaard
•
Parate kennis van de landelijke protocollen
•
Praktische vaardigheden (skill-based en rule-based)
•
De nadruk ligt op het beoordelen of men de methodiek uit de protocollen toepast en handhaaft
Wie wordt / worden getoetst?
•
Ambulanceverpleegkundigen en – chauffeurs
Met welke frequentie wordt beoordeeld?
•
5 jaarlijks. Eventueel vinden per regio nog periodieke toetsen met een hogere frequentie plaats. Die zijn echter geen onderdeel van de prof-check systematiek
Welke methodiek wordt gebruikt?
•
Proeve van bekwaamheid: work sample test met een summatieve functie (in de overgang naar invoering kon men kiezen: formatief of summatief)
•
De prof-check bevat 10 uitgewerkte scenario’s die officieel niet, maar informeel wel bekend zijn
Welk niveau wordt beoordeeld?
•
Er wordt beoordeeld op het niveau van de eindtermen van de opleiding ambulanceverpleegkundige en – chauffeur
Wie voert de prof-check uit?
•
De SOSA is verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoering van de 5-jaarlijkse prof-check
Wat wordt getoetst / beoordeeld?
In relatie tot de kenmerken in Tabel 3-1 zijn de volgende punten nog van belang30: • Er wordt naar gestreefd om zo objectief mogelijk te toetsen aan de protocollen. Extra kwaliteit of gemotiveerd afwijken van het protocol op basis van professionele overwegingen wordt niet beoordeeld. Dit ziet men als een nadeel: ervaren beroepsbeoefenaren moeten weer terug naar het geprotocolleerde gedrag; • Het effect ‘een aap een kunstje leren’ treedt op, met andere woorden: het halen van de prof-check is te trainen. Toch is het beeld dat de ‘zwakke broeders’ er wel uit worden gehaald;
30
SOSA (zj): 19 – 22 en interview Van Eldik.
Pagina 26 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
• Stress is zeker een factor bij de prof-check. Een respondent gaf aan: ‘er zijn er die met bibberende handjes zitten’31; • Bij de invoering is gekozen voor een overgangssituatie. Men mocht kiezen tussen een prof-check voor diagnostische toepassing of als selectie-instrument. Vanaf 2007 is de prof-check een selectief instrument; • In het toetsingskader voor de uitvoering en organisatie van de ambulancezorg (AmbulanceZorg Nederland, 2003) is expliciet opgenomen dat ambulanceverpleegkundige en –chauffeur voor minimaal 50% van een fulltime dienstverband de respectievelijke taken moet uitvoeren (bedoeld wordt inzet bij spoedeisende klussen); • Binnen de ambulancezorg onderkent men het punt dat er een minimale toepassingsfrequentie (oefenen/inzet) is om bepaalde vaardigheden voldoende op peil te houden.
3.3
Burgerluchtvaart: verkeersvliegers In de burgerluchtvaart wordt al sinds lange tijd periodiek beoordeeld of een piloot nog bekwaam is. Hiervoor wordt een systeem van brevetten en brevetverlenging gebruikt32. Dit is wettelijk verankerd in het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart en de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden. Deze besluiten bevatten onder andere bepalingen over: • Bevoegdverklaringen per ‘type’ piloot en type luchtvaartuig; • Eisen aan ervaring (werkelijke vlieguren en uren in de simulator); • Verlenging brevet bij slagen voor proeve van bekwaamheid en (tijdelijke) schorsing bij zakken; • Geldigheidsduur bevoegdverklaringen; • Verlengingseisen bevoegdverklaringen (kennis- en ervaringseisen en proeve van bekwaamheid). De wetgeving is een vertaling van internationale gezamenlijke voorschriften van de Joint Aviation Authorities (JAA). De JAR-FCL 1 (2003)33 beschrijft de eisen ten aanzien van de bevoegdverklaring van verkeersvliegers (brevettering en bewijs van bevoegdheid). Globaal gelden de volgende beoordelingscriteria (blijk geven van vaardigheid om): • Het vleugelvliegtuig binnen zijn limieten te besturen (limieten hoogte, koers en snelheid zijn bepaald); • Alle manoeuvres soepel en accuraat uit te voeren; • Een goed beoordelingsvermogen en vliegerschap uit te oefenen; • Het toepassen van luchtvaartkundige kennis; • Het altijd onder controle houden van het vliegtuig zodanig dat het succesvolle resultaat van een procedure of manoeuvre nimmer ernstig in twijfel wordt getrokken; • Effectief met de andere bemanningsleden communiceren. De test wordt gedetailleerd omschreven, waaronder de uit te voeren manoeuvres en noodprocedures. Een aantal daarvan zijn facultatief, een aantal is verplicht. Voorbeelden van verplichte onderdelen: ‘landing met kritische motor, gesimuleerd buiten werking’ of vergelijkbare onderdelen waaruit de examinator een (willekeurige) keuze maakt. In Nederland is de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart belast met het toezicht.
31
Interview A. van Eldik
32
Dit systeem van brevetten bestaat al vanaf het begin van de commmerciële luchtvaart (1920 – 1930).
33
JAR-FCL: Joint Aviation Requirements-Flight Crew Licensing. JAR-FCL 1 is een zeer omvangrijk document (560 pagina’s) en geldt voor alle
typen vleugelvliegtuigen (de eisen tav kennis van theorie is alleen al zo’n 75 pagina’s!). Voor helikopters is er een aparte JAR-FCL..
Pagina 27 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Tabel 3-2: Kenmerken prof-check verkeersvliegers Kenmerk
Verkeersvliegers
Doel van de beoordeling
•
Voldoen aan de eisen uit de luchtvaartwetgeving (verkrijgen van bewijs van bevoegdheid)
•
Toetsen van bekwaamheid in relatie tot de professionele standaard
•
Parate kennis en toepassen van kennis
Wat wordt getoetst / beoordeeld?
•
Praktische vaardigheden
Wie wordt / worden getoetst?
•
Iedereen die een luchtvaartuig bestuurt
Met welke frequentie wordt beoordeeld?
•
2 keer per jaar toets (profcheck, summatief)
•
2 keer per jaar training (type recurrent, formatief)
•
1 keer per jaar collegiale beoordeling bij vlucht met passagiers (formatief)
•
Proeve van bekwaamheid bestaande uit: 1) ‘Skill sample test’ in simulator 2) Mondelinge toets parate kennis: memory items over de non-normal prcedures 3) Schriftelijke toets over de flight manual en technische kennis van het toestel
•
De profcheck bevat een aantal basisscenario’s die zijn voorgeschreven. Aanvullende keuze beoordelaar
Welk niveau wordt beoordeeld?
•
In de praktijk het niveau van de eindtermen voor afgifte van het brevet. Theoretisch is de periodieke check van een wat lager niveau
Wie voert de prof-check uit?
•
De werkgever (bijvoorbeeld KLM) is zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de prof-check
Welke methodiek wordt gebruikt?
In relatie tot de kenmerken in Tabel 3-2 zijn de volgende punten nog van belang34: • In het verleden lag de nadruk bij brevetverlening heel sterk op de vaardigheid in het bedienen van het toestel (koers, hoogte, snelheid). Dit was relatief makkelijk te beoordelen. Later (na de vliegtuigramp op Tenerife op 27 maart 1977) komt er meer aandacht voor de beoordeling van het gedrag van de piloot en voor de samenwerking tussen de bemanningsleden (crew resource management). Dit element werd een specifiek onderdeel van de prof-check maar bleek moeilijker te beoordelen; • De beoordelaars tijdens de prof-check zijn zelf ook piloot en moeten zelf bevoegd zijn op dat het type toestel dat beoordeeld wordt (meestal ook binnen dezelfde luchtvaartmaatschappij). De beoordelaars worden door de IVW gecertificeerd, en zijn op dat moment ook in dienst van de IVW. Hoewel de beoordeling summatief is, is er acceptatie omdat de beoordelaar het vak kent. Sterker nog: hij wordt zelf ook periodiek beoordeeld als piloot; • Binnen de prof-check is een deel generiek en een deel toestelspecifiek; • De vakbond is betrokken bij de ontwikkeling van de instrumenten. Dit heeft vooral te maken met de consequenties van het zakken voor de prof-check. Niet geslaagd betekent niet meer vliegen. Dit stelt hoge eisen aan de beoordelingsprocedure. Ondanks de hoge frequentie van de prof-check is er sprake van stress;
34
O.a. interviews Van Heist en Jorna.
Pagina 28 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
• De tendens bij de KLM is om minder te streven naar gedetailleerde beschrijvingen in protocollen. Daar is men van terug gekomen, het werkte niet goed. Er is nu meer ruimte voor ‘subjectieve’ beoordeling (Van Heist: anders zou je ook een robot in de cockpit kunnen zetten). Hoewel het belang van voldoende routine op skill-based en rule-based niveau onderkend wordt, vindt men in de luchtvaart dat teveel routine ook gevaarlijk kan zijn; • Het persoonlijke dossier van een verkeersvlieger met alle eerdere prof-checks wordt gebruikt om de ontwikkeling van de persoon te monitoren. Het wordt bij een functiewijziging (bijvoorbeeld naar een groter toestel) gebruikt als referentie.
3.4
Politie: beroepsvaardigheden basispolitiezorg De politie heeft in Nederland het zogenoemde ‘geweldsmonopolie’. Dit betekent dat de politie één van de weinige instanties is die geweld mag gebruiken. Het inzetten van dit middel is echter aan regels en voorwaarden gebonden. Een van die regels is de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP), een ministeriële regeling onder de Politiewet 1993, waarin de minister van BZK eisen kan stellen aan de bekwaamheid van politieagenten. De RTGP regelt drie toetsen: • Geweldsbeheersing: theorie, kennistoets op het gebied van geweldsbeheersing; • Schietvaardigheid pistool: praktijk, specifieke vaardigheidstoets; • Aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden: praktijk, specifieke vaardigheidstoets. De toetsen beoordelen op basis van het niveau van de eindtermen van de initiële opleiding voor politieambenaren en worden door het LSOP, het kennis- en onderwijscentrum van de politie, samengesteld. De consequentie van het niet halen van de toets is dat de geweldsmiddelen niet meer door de betreffende ambtenaar gedragen mogen worden. Opmerkelijk is de passage in de wettekst (RTGP, artikel 2 lid 1 en 2) die aangeeft dat een ambtenaar geoefend is in het gebruik van een geweldsmiddel als deze de toets met goed gevolg heeft afgelegd. Men koppelt het halen van de toets aan een oordeel over de geoefendheid. Het RTGP regelt ook dat elke ambtenaar jaarlijks ten minste 32 uur kan oefenen ter voorbereiding op de toetsen. Het oefenen en toetsen van de kennis en vaardigheden op de drie genoemde gebieden gebeurt in elke politieregio in een IBT trainingscentrum. IBT staat voor Integrale Beroepsvaardigheden Training. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kenmerken van de beoordeling van de integrale beroepsvaardigheden in de basispolitiezorg. Tabel 3-3: Kenmerken prof-check in de basispolitiezorg Kenmerk
Basispolitiezorg
Doel van de beoordeling
•
Toetsen van geoefendheid op basis van de eisen in de RTGP
Wat wordt getoetst / beoordeeld?
•
Kennis: ambtsinstructie geweldsbeheersing
•
Specifieke vaardigheden: schietvaardigheid en aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden
Wie wordt / worden getoetst?
•
Politieambtenaren ‘die rechtens is uitgerust met één of meer geweldsmiddelen’
Met welke frequentie wordt beoordeeld?
•
Schietvaardigheid: halfjaarlijks
•
Geweldsbeheersing en aanhouding/zelfverdediging: jaarlijks
Pagina 29 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Kenmerk
Basispolitiezorg
Welke methodiek wordt gebruikt?
•
Kennistoets (casus, ja/nee met motivatie)
•
Praktijktoetsen (de inhoud ligt volledig vast: uit te voeren handelingen en beoordeling)
•
Beide methodes zijn summatief. Er is wel herkansing mogelijk
Welk niveau wordt beoordeeld?
•
Er wordt beoordeeld tegen het niveau van de eindtermen van de politieopleiding
Wie voert de prof-check uit?
•
Het regionale IBT (instructeur is ook beoordelaar)
In relatie tot de kenmerken in Tabel 3-3 zijn de volgende punten nog van belang35: • Er wordt vooral een ‘kunstje’ getoetst. Het niveau is gelijk aan de eindtermen van de opleiding. Als je er kritisch naar kijkt is het aan te duiden als een niveau waarbij er geen ongelukken gebeuren. Echt goed schieten wordt niet beoordeeld; • De beoordeling vindt plaats door de instructeur (de IBT-docent). Deze docent is instructeur op een bepaald deelgebied (bijvoorbeeld gevechtsporten) en niet altijd een politieagent; • De schiettoets bestaat inmiddels zo’n 7 jaar. Bij de introductie ervan heeft tot veel commotie geleid. Politieagenten die niet slaagden moesten hun wapen inleveren: dit leidde tot statusverlies. Inmiddels is men gewend aan het systeem, men beseft: niet geslaagd betekent niet verantwoord inzetbaar. Een aardig neveneffect van de invoering was dat men goed ging kijken wie nu eigenlijk wat moet kunnen (dus: wie geweldsmiddelen en wie niet?). • Om de dagelijkse planning niet teveel te laten beïnvloeden door de resultaten van de toetsen, wordt de consequentie van niet slagen ‘uitgesteld’: een politieambtenaar doet de prof-check in het eerste halfjaar om in het tweede halfjaar bevoegd te zijn. De politieacademie werkt aan prof-checks op een aantal deelgebieden van het politievak: zelfstudie gevolgd door een digitale toets. Uit de beschikbare informatie36 blijkt dat de nadruk vooral ligt op het toetsen van vakkennis. Het uiteindelijke doel is een digitaal instrument te creëren waarin de verschillende profchecks zijn geïntegreerd.
3.5
Voorlopige conclusie De prof-checks die in dit hoofdstuk de revue zijn gepasseerd zijn sterk gericht op het toetsen van (parate) expliciete vakkennis en vakspecifieke vaardigheden. Eenduidig vastgestelde procedures en richtlijnen uit het vakgebied vormen daarbij het uitgangspunt. De prof-checks zijn allemaal verankerd in wetgeving. Het lijkt er op alsof de wettelijke basis een randvoorwaarde was om tot een prof-check te komen. Ook roept het de vraag op of de prof-checks er zonder die wettelijke basis ook waren geweest. De functionarissen die worden beoordeeld zijn niet één op één te vergelijken met de officier van dienst. De prof-check bij de politie en ambulancezorg is gericht op het uitvoerende niveau (de politie op straat en ambulanceverpleegkundige in de ambulance). Deze functionarissen zijn qua taakuitvoering minder vergelijkbaar met de OVD. Toch is het de vraag of de functionarissen met elkaar moeten worden vergeleken of de aard van de getoetste kennis en vaardigheden. Eerder is immers geconcludeerd dat ook de OVD moet beschikken over een bepaalde bagage aan vakkennis en vakspecifieke vaardigheden. Het is voor dat aspect belangrijker te kijken welke kennis en vaardigheden er getoetst worden dan welke taken.
35
O.a. interview D. de Vries.
36
www.politieacademie.nl/actueel bericht: Profcheck Edition gelanceerd (17/02/2006).
Pagina 30 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Specifiek aspect voor de OVD in vergelijking met bovengenoemde functionarissen is dat hij zijn doelen moet bereiken door het geven van leiding aan bevelvoerders. De politieagent en ambulanceverpleegkundige hanteren zelf direct een vuurwapen respectievelijk een infuusnaald. Dit punt geldt, weliswaar in mindere mate, ook voor de verkeersvlieger: hij bestuurt het toestel. Toetsing of beoordeling van dit aspect komt dan ook in geen van de genoemde prof-checks aan de orde. Het element van leiding geven aan een team komt nog het meest terug bij de verkeersvlieger. De gezagvoerder is ‘aanvoerder’ van de cockpitbemanning. Opvallend is dan ook dat men bij de prof-check voor de verkeersvlieger tegen de grenzen van objectief beoordelen aanliep. Daar is de beoordeling meer subjectief geworden. Onderstaand zijn een aantal conclusies samengevat in relatie tot de periodieke beoordeling van de OVD: 1. Het periodiek en summatief toetsen van expliciete vakkennis en vakspecifieke vaardigheden is binnen vergelijkbare beroepen gangbaar. De onderzochte prof-checks zijn echter expliciet verankerd in wet- en regelgeving. Gezien de consequenties verdient de introductie van een prof-check bijzondere aandacht; 2. De getoetste vakkennis en vakspecifieke vaardigheden zijn nog redelijkerwijs objectief te toetsen omdat er enerzijds bestaande instrumenten worden gebruikt en anderzijds de te beoordelen inhoud goed vaststaat (bijvoorbeeld de protocollen ambulancezorg, de RTGP en de JAR-FCL). Een gevaar is dat de compatibiliteit van de toets laag is. Er wordt een specifiek kunstje getoetst. Dit fenomeen is ook bij brandweerexamens aan de orde; 3. Summatief toetsen leidt bij elke periodieke toetsing tot stress bij de beoordeelde. De toets ‘went’ niet. Een respondent37 wees op de invloed van stress. Bij ‘stressvolle’ hands-on toetsen moet kritisch worden gekeken of men nog wel toetst wat men wil toetsten; 4. Bij de invoering van een prof-check met consequenties voor de inzetbaarheid van functionarissen moet aandacht zijn voor de effecten op het personeel en de mogelijke gevolgen voor de operationaliteit van de organisatie. Tevens dient een prof-check als groei-model te worden geïntroduceerd; 5. De frequenties van de periodieke toetsen variëren sterk. Nader onderzoek naar de onderbouwing van de frequentie per prof-check is geen onderdeel van dit onderzoek geweest. Mogelijk kan nader onderzoek naar de prof-checks bij ambulancedienst, politie en burgerluchtvaart nog gebruikt worden bij motivatie van een frequentie van een periodieke beoordeling van de OVD; 6. Het beoordelen van de vaardigheid ‘besluiten onder tijdsdruk’ op basis van een onbekende situatie komt in geen van de prof-checks expliciet aan de orde. De prof-checks gebruiken standaard scenario’s die meestal vooraf bekend zijn. Hoewel het lijkt alsof voor piloten ‘emergency management’ wel een vergelijkbare situatie is, is dat niet helemaal zo. In het geval van de piloot zijn de scenario’s bekend, hebben ze detail kennis van de installatie (het vliegtuig) en zijn ze getraind in standaardprocedures speciaal ontworpen per scenario; 7. De functionarissen die de prof-check moeten ‘ondergaan’ zijn allemaal voltijds werkzaam in hun beroep. Dit in tegenstelling tot de OVD, die vaak maar een beperkte tijd van zijn functie besteed aan zijn OVDschap; 8. Het integraal beoordelen van bekwaamheid in de realistische context is in geen van de drie onderzochte prof-checks aan de orde. Daar waar integrale bekwaamheid wordt beoordeeld in een gesimuleerde context, is de beoordeling meer subjectief. Dat wil zeggen: er wordt beoordeeld door ervaren collega’s en minder afgevinkt aan de hand van objectieve criteria.
37
Interview P.G.A.M. Jorna. Hij geeft als voorbeeld de beoordeling van F-16 piloten. Tijdens de prof-check hadden ze een hartslag van 170
slagen per minuut, terwijl die tijdens een normale vlucht rond de 120 slagen per minuut ligt. En dat terwijl ze daar specifiek op geselceteerd en getraind worden.
Pagina 31 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
4 4.1
De prof-check voor de OVD Inleiding Op basis van de theoretische achtergrond over vakbekwaamheid en beoordelen in hoofdstuk 2, de beschrijving van prof-checks bij andere disciplines in hoofdstuk 3 en een aantal interviews met deskundigen uit het brandweerveld gaat dit hoofdstuk in op de (on)mogelijkheden voor een periodiek beoordelingsinstrument voor de OVD. Daartoe gaat § 4.2 in op de kenmerken en randvoorwaarden voor een periodiek beoordelingsinstrument. § 4.3 geeft een eerste aanzet voor een concreet instrument en § 4.4 geeft een meer algemene beschouwing op de functie van OVD in relatie tot dit onderzoek.
4.2
Kenmerken en randvoorwaarden voor een periodiek beoordelingsinstrument De bevindingen in hoofdstukken 2 en 3 leiden tot een aantal kenmerken en randvoorwaarden voor een periodiek beoordelingsinstrument. Deze zijn onderstaand beschreven. De kenmerken moeten worden gezien als uitgangspunt bij het ontwerpen van een prof-check. De randvoorwaarden zijn zaken die nog nader uitgewerkt moeten worden, voorafgaand aan de daadwerkelijke start van een periodieke beoordeling. Kenmerken • De doelstelling van een periodieke beoordeling is kwaliteitsverbetering: OVDs worden geprikkeld als professionals om te investeren in het verbeteren van hun vakbekwaamheid. De beoordelingsautoriteit houdt daarop stimulerend toezicht38 door middel van een prof-check. Om ‘beoordelingsautoriteit’ te kunnen zijn, moet degene die de beoordeling instelt ‘iets te vergeven hebben’. In het geval van de OVD de bevoegdheid om op te mogen treden als OVD, bijvoorbeeld door diplomaverlenging of certificering. De beoordelingsautoriteit moet zelf periodiek beoordelen of de kwaliteitsverbetering bereikt wordt; • Het karakter van een periodieke beoordeling moet summatief zijn. Als gebruik wordt gemaakt van meerdere toetsvormen moeten deelscores allemaal voldoende zijn (conjunctieve weging). Aan het resultaat moet een consequentie verbonden zijn. In het geval van de OVD betekent dit dat hij bij een onvoldoende resultaat niet meer ingezet wordt. Om de operationaliteit in een rooster te kunnen garanderen moet worden gekeken naar zaken als herkansing en termijnen waarop een OVD dan niet meer inzetbaar is; • Een uitgangspunt van de prof-check is de toetsing van parate vakkennis (impliciet en expliciet) en vakspecifieke vaardigheden vanwege het belang hiervan in relatie tot de vaardigheid ‘beslissen en handelen onder tijdsdruk’. Echter, de bekwaamheid van de OVD gaat verder dan alleen vakbekwaamheid39. Het spreekt voor zich dat de prof-check ook een element bevat voor de periodieke beoordeling van de integrale bekwaamheid van de OVD. Dat wil zeggen: kennis, vaardigheden, houding en (in mindere mate) persoonlijke eigenschappen. Het betreft dan de beoordeling van alle competenties zoals beschreven in de PLATO-studie40. De assessmentvormen uit tabel 2-4 kunnen hiervoor worden ingezet.
38
De term ’stimulerend toezicht’ is afkomstig uit de documentatie van de IOOV over de Algemene Doorlichting Rampenbestrijding (ADR). De
IOOV ziet het toezicht als een prikkel voor regio’s om de organisatie van de rampenbestrijding verder te verbeteren. 39
Zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.
40
Zie bijlage 3, Tabel B3-3 voor een overzicht.
Pagina 32 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
• In de prof-check moeten zowel het proces als het product worden beoordeeld, waarbij de nadruk ligt op de geleverde producten. De prof-check moet elementen toetsen uit alle niveau’s uit het SRK-model van Rasmussen, waarbij verschillende toetsmethodes worden ingezet. Op het knowledge-based niveau moet de OVD laten zien dat hij in staat is te controleren, afwijkingen te onderkennen en die te ‘managen’41. • In een periodieke beoordeling wordt in elk geval een minimaal noodzakelijk basisniveau getoetst. Dit niveau moet hoger liggen dan het uitstroomniveau van de opleiding, omdat ook een zeker niveau aan impliciete kennis een onderdeel is van de vakbekwaamheid van de OVD. Een respondent omschreef het basisniveau kwalitatief als een niveau waarop ‘er in elk geval geen brokken meer worden gemaakt’; Randvoorwaarden • Voor de beoordeling van een proces of product zijn kwaliteitscriteria nodig die de professionele standaard bepalen. Vooral ten aanzien van de kwaliteit van het product van de OVD is er behoefte aan concrete prestatie-eisen waaraan de effectiviteit van optreden kan worden getoetst. Bijvoorbeeld uitgewerkte repressieve basisscenario’s42. Die zijn er niet en moeten ontwikkeld worden. Het ontbreken ervan is al eerder onderkend43. De huidige kennis en kunde is vooral gebaseerd op de heersende opvattingen bij personen, regio’s of korpsen en minder op objectief vastgestelde inhoud. De introductie van een prof-check verandert daar niets aan. Wel biedt het op termijn de mogelijkheid om de resultaten van prof-checks te gebruiken om de kwaliteitscriteria te verbeteren; • In relatie tot het bijhouden van de vakbekwaamheid van de OVD spelen vier elementen een rol: opleiding, oefenen, bijscholen en operationele ervaring. Door steeds te investeren in deze elementen wordt hij vakbekwa(a)m(er). Voor de jaarlijkse inspanning die een OVD doet om vakbekwaam te blijven, moet een meetbare norm worden vastgesteld. Tabel 4-1 geeft een overzicht van de uitgangspunten die voor elk element in de literatuur (zie bijlage 3) zijn gevonden:
41
Deze elementen zijn door verschillende respondenten expliciet genoemd: Wevers en Oomes.
42
Bijvoorbeeld aan de hand van Flin (Flin, 1996: 62 ev.). Zij beschrijft een assessment voor de incidentmanager op een offshore-installatie waarin
scenario’s niet alleen worden beschreven in termen van ’events’ (gebeurtenissen) maar ook in termen van ’outcome’ (resultaat). 43
Bijvoorbeeld in Ministerie van BZK (1999): 69, Oomes (2006) en interviews met Wevers, Oomes en Verlaan.
Pagina 33 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Tabel 4-1: Inspanning voor het bijhouden van vakbekwaamheid voor de OVD44 Opleiding
Bijscholing
Oefenen
Operationeel
Wettelijke eisen
•
Diploma Adjunct Hoofdbrandmeester
•
Geen
•
Geen
•
Geen
Toetsingskader IOOV (basis eis)
•
Diploma Adjunct Hoofdbrandmeester
•
Gestructureerde bijeenkomsten over actuele onderwerpen (2x per jaar)
•
Realistische oefening brand (2x per jaar)
•
Inzet brandbestrijding (2x per jaar)
Lokale en/of regionale eisen
•
Diploma Adjunct Hoofdbrandmeester
•
•
Leidraad Oefenen
•
•
•
Certificaat HBM Repressie
OVD-dagen (niet afdwingbaar, 4x per jaar)
Aanvullende eisen in oefenbeleid (bijv. realistisch oefenen Zweden)
Bijhouden repressief logboek (facultatief)
•
Geen
Ontwikkelingen
•
Competentiegericht opleiden op officiersniveau. Opleiding: Diplom a leergang OvD
•
Ad-hoc instructies
•
Het nieuwe besluit kwaliteit brandweerpersoneel zal eisen stellen voor bijscholing en oefening. Een diploma zal zijn waarde verliezen zonder onderhoud door bijscholing en oefenen.
Ten aanzien van de opleiding kan worden geconcludeerd dat de eis duidelijk is. Elke OVD moet beschikken over een diploma AHBM, waarbij regionaal soms een strengere eis geldt. Voor het oefenen geldt in principe de leidraad oefenen met als expliciet onderdeel het realistisch oefenen. Voor de frequentie van het realistisch oefenen is geen algemeen aanvaarde eis voorhanden. Voor het aspect bijscholing kan worden geconcludeerd dat er geen uitgangspunten beschikbaar zijn. De inspectie spreekt over ‘gestructureerde bijeenkomsten over actuele onderwerpen’ maar geeft daar verder geen invulling aan. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de operationele ervaring. Hoewel het belang ervan onderkend wordt, ontbreekt een onderbouwde eis en wordt slechts gesproken over brandbestrijding (zowel ten aanzien van registratie als frequentie). Bovenstaande conclusies zijn vooral gerelateerd aan kwantitatieve aspecten (hoe vaak). Als wordt gekeken naar de kwaliteit (wat, welke inhoudelijke eis) dan moet worden geconcludeerd dat er vrijwel geen eisen voorhanden zijn. Het volgende punt gaat daar verder op in; • De momenten waarop de OVD werkt aan zijn vakbekwaamheid (oefenen, bijscholen, operationele ervaring) moeten beschreven worden in termen van kwaliteitseisen. Dit is nodig om te voorkomen dat een beoordelingssysteem leidt tot een systeem van het verzamelen van ‘aanwezigheidspunten’. In het merendeel van de onderzochte publicaties wordt verwezen naar de kwaliteit van het werk van de OVD. Wevers spreekt van een ‘serieuze uitruk’, de IOOV over ‘daadwerkelijke brandbestrijdingservaring’. De publicaties over competenties verwijzen in de definities van competenties naar ‘adequaat handelen’ en het ‘uitvoeren van taken met een bepaalde kwaliteit’. Geen van de publicaties geeft vervolgens een nadere specificatie van die kwaliteit in concrete termen;
44
Voor de lokale en/of regionale eisen is de situatie in de regio Twente als vertrekpunt gekozen. Zie tevens bijlage 3.
Pagina 34 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
• De eerste stap in een beoordelingsproces is de aanleiding om te beoordelen. Het instellen van een beoordeling door een ‘beoordelingsautoriteit’ moet legitiem zijn. In het geval van de OVD wordt geconcludeerd dat, hoewel de consequenties van de aanpassing van het besluit brandweerpersoneel nog niet volledig duidelijk zijn, de wetgeving geen basis zal bieden voor een uitgebreid beoordelingsinstrument. Wel zal in het nieuwe besluit de geldigheid van het diploma van de OVD ‘eindig’ zijn, mits de bekwaamheid aantoonbaar wordt bijgehouden45. Overigens verdient het aanbeveling om de wijze waarop de prof-check binnen de ambulancehulpverlening is gelegitimeerd nader te onderzoeken. Daar is de prof-check gebaseerd op de wettelijke verplichting tot bijscholing. Daarnaast lijkt het niet waarschijnlijk dat elke gemeente of korps afzonderlijk een periodieke beoordeling vorm gaat geven. Op basis van de eerder beschreven kenmerken en randvoorwaarden heeft het vormgeven van een prof-check op regionale of landelijke schaal de voorkeur. Welke partij de rol van beoordelingsautoriteit vervult, moet nader worden onderzocht. De rol van de Inspectie Verkeer en Waterstaat kan daarbij als voorbeeld dienen; • Beoordelings- en functioneringsgesprekken zijn in arbeidssituaties gangbaar. Een OVD wordt in een beoordelingsgesprek zelden beoordeeld op zijn repressieve taak. De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de leidinggevende ook weinig eigen waarneming heeft van het functioneren van de OVD tijdens inzetten (de ‘baas’ is er meestal niet bij). Een respondent gaf aan dat je dat zou kunnen organiseren46. Als men wil weten of een OVD vakbekwaam is, dan is de beste manier om dat vast te stellen een keer bij een inzet van die persoon te gaan kijken. Of zoals de Engelsen zeggen: The proof of the pudding is the eating47. Een HOVD of CVD zou op basis van een echte inzet een beoordeling kunnen geven. Dit oordeel kan dan een onderdeel zijn van de prof-check. Een mogelijk nadeel is dat er vanwege een te gering aantal inzetten geen goed beeld kan worden verkregen; • Bij de prof-checks die zijn beschreven in hoofdstuk 3 is gebleken dat de introductie ervan een grote impact heeft. Invoer van een periodiek beoordelingsinstrument voor de OVD zal gefaseerd moeten gebeuren.
45
Interview Janssen en Voorthuis. Zie bijlage 4 voor het wettelijk kader inclusief ontwikkelingen.
46
Interview Verlaan.
47
Overgenomen van Straetmans (2001b): 17.
Pagina 35 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
4.3
De prof-check voor de OVD: een eerste aanzet In paragraaf 4.2 zijn een aantal kenmerken en randvoorwaarden beschreven waaraan een periodiek beoordelingsinstrument zou moeten voldoen. Daaruit blijkt onder andere dat voorafgaand aan het invoeren van een prof-check er nog een aantal randvoorwaarden moeten worden uitgewerkt. Toch hoeft dit niet te betekenen dat geen start kan worden gemaakt met een periodieke beoordeling. Deze paragraaf geeft een eerste aanzet voor een prof-check voor de OVD waarbij een soort groei-model wordt geïntroduceerd. De beoogde prof-check gaat uit van een drietal onderdelen, oplopend in ‘moeilijkheidsgraad’, waarbij het voldoende afronden van een onderdeel voorwaarde is om voor het volgende onderdeel in aanmerking te kunnen komen48. De onderdelen samen vormen de prof-check en worden conjunctief gewogen. Overigens heeft het begrip ‘moeilijkheidsgraad’ in deze een dubbele betekenis. Enerzijds omdat voor de beoordeelde de onderdelen moeilijker worden, anderzijds omdat het steeds moeilijker wordt om het te organiseren. Onderdeel 1: Registratie Het eerste onderdeel is puur een jaarlijkse controle achteraf op een aantal registraties. Op basis van normen voor de jaarlijkse inspanning ten aanzien van opleiding, bijscholing, oefening en repressieve ervaring wordt aan de hand van registraties ‘afgevinkt’ of de OVD aan de norm voldoet. Niet voldoen aan de normen betekent niet meer operationeel inzetbaar. Het sluit daarmee aan op de conclusie dat een OVD zijn impliciete vakkennis en routinematige vaardigheden op een minimaal niveau moet beheersen. Als vertrekpunt voor dit onderdeel zijn normen nodig voor de jaarlijkse inspanning voor bijscholen, oefenen en operationele ervaring49 voor de OVD. Tabel 4-1 kan hier als eerste start dienen. Uitgangspunt van de norm moet een basisinspanning zijn die elke OVD ongeacht zijn ervaring jaarlijks moet leveren. Verder moet duidelijk zijn aan welke kenmerken en criteria de bijscholing, oefening en operationele ervaring moet voldoen om ‘mee te tellen’. De organisatie en borging van die kwaliteit ligt buiten de scope van de profcheck. De ontwikkeling om in het nieuwe besluit brandweerpersoneel de geldigheid van een diploma te koppelen aan een aantoonbare inspanning om vakbekwaam te blijven, sluit aan op dit onderdeel. Hoewel de beoordeling van de fysieke bekwaamheid van de OVD geen onderdeel is van dit onderzoek, kan de geldigheid van de periodieke medische keuring ook worden ‘afgevinkt’ in dit onderdeel van de profcheck. Onderdeel 2: Parate vakkennis en vakspecifieke vaardigheden Het tweede onderdeel bestaat uit het toetsen van specifieke elementen van vakkennis en vakspecifieke vaardigheden uit tabel 2-2. De nadruk ligt op parate expliciete vakkennis en geïsoleerde vakspecifieke vaardigheden op skill- en rule-based niveau: • Vakkennis: tabel 2-2, alle elementen onder het kopje ‘expliciet’; • Vakspecifieke vaardigheden: tabel 2-2, het bedienen van middelen, het opzoeken en interpreteren van informatie en besluitvaardigheid en handelen onder tijdsdruk. Het doel is na te gaan of de OVD deze punten voldoende beheerst, zodat hij voldoende ‘bitjes’ overhoudt voor het oplossen van onbekende problemen of plotseling wijzigende omstandigheden op knowledgebased niveau.
48
Deze systematiek is vergelijkbaar met de methodiek die de IOOV gebruikt bij de Algemene Doorlichting Rampenbestrijding (zie: www.ioov.nl)
49
Voor operationele ervaring geldt de nuance dat de jaarlijkse inspanning hiervoor niet volledig te sturen is.
Pagina 36 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Deze elementen worden getoetst via zogenoemde hands-off toetsen of simulaties (zie tabel 2-3), waarbij op efficiënte wijze kan worden getoetst. De kenmerken en criteria voor de toets zijn gebaseerd op een basisniveau, gedetailleerd en voor alle OVD’s gelijk. Het niet voldoende scoren op de toetsen (conjunctief: alle toetsen moeten voldoende zijn) betekent niet meer operationeel inzetbaar. Als vertrekpunt voor dit onderdeel zijn toetsen nodig voor de genoemde kennis en vaardigheden. Daarbij is tevens een beschrijving nodig van wat die vakkennis dan precies inhoudt. De beoogde frequentie van dit onderdeel zal nader onderbouwd moeten worden. Als eerste indicatie is gekozen voor 1x per 2 jaar. Tot slot is er een norm nodig om te bepalen over een OVD geslaagd of gezakt is voor dit onderdeel. Onderdeel 3: Prestatie beoordeling Het derde onderdeel van de prof-check bestaat uit door een integrale beoordeling van de bekwaamheid van de OVD. Het doel is daarbij niet om afzonderlijke vakkennis en vakspecifieke vaardigheden te beoordelen maar de integrale bekwaamheid van de OVD50. Daarbij spelen ook de professionele houding en persoonskenmerken van de OVD een rol. De te beoordelen bekwaamheid is daarmee breder dan de elementen genoemd in tabel 2-2. Beoordeeld moet worden of de OVD het verschil maakt in situaties die er echt toe doen. Een respondent noemt bijvoorbeeld dat moet worden beoordeeld ‘of de persoon er staat als OVD’. Bij de beoordeling speelt hier het fenomeen ‘onderbuikgevoel’ een rol51. Voor dit onderdeel van de prof-check is het opstellen en beoordelen volgens gedetailleerde criteria moeilijker en wordt de beoordeling onvermijdelijk subjectiever. Dit biedt ruimte voor beoordeling door een collega professional op basis van ruimere criteria52. Bijkomend voordeel is de hoge acceptatiegraad bij beoordeelden en beoordelaars. Het te beoordelen niveau kan ook meer een maatwerk karakter per OVD krijgen. Het karakter van de beoordeling in dit onderdeel zal dan ook, zeker in eerste aanvang, formatief zijn. De beoordeling moet leiden tot de uitspraak of de OVD zich voldoende ontwikkelt in zijn (vak)bekwaamheid. Instrumenten die daarvoor kunnen worden ingezet zijn de work-sample test of performance assessment, beoordelingsgesprekken op basis van observatie in een reële werksituatie of retrospectie. Bij een worksample test wordt door de beoordeelde een opdracht uitgevoerd onder realistische omstandigheden eventueel gevolgd door een interview (in het geval van de OVD een inzet, qua opzet vergelijkbaar met een OVD-examen). Bij retrospectie wordt achteraf de mening van bijvoorbeeld bevelvoerders gepeild over de OVD. Belangrijk hierbij is voor de beoordeling te streven naar meervoudig bewijsmateriaal. Vooral voor dit onderdeel geldt dat het ontwikkelen van een goede work-sample test voor het summatief beoordelen van een ervaren OVD een omvangrijke opgave is. De test zal gebaseerd moeten zijn op situaties ‘die er toe doen’. Een instrument dat daarbij kan worden gebruikt is de ‘critical incidents methode’ zoals genoemd in paragraaf 2.4. Ook de belasting in financiën, capaciteit en tijd voor de afname ervan ligt naar verwachting hoog. In combinatie met de eerder genoemde inhoudelijke knelpunten ten aanzien van de criteria heeft dit onderdeel niet de eerste prioriteit.
50
Van Dale (2005): Onderbuikgevoel: vermoeden dat men intuïtief heeft en als het ware in de onderbuik voelt.
51
In dit geval bedoeld in positieve zin: de subjectieve beoordeling door collega professionals.
52
De wijze van beoordeling van verkeersvliegers kan hier als voorbeeld dienen.
Pagina 37 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Samenvatting prof-check OVD In het voorgaande is een eerste aanzet gegeven voor drie onderdelen waaruit de prof-check voor de OVD zou kunnen bestaan. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de belangrijkste kenmerken van de drie onderdelen. Tabel 4-2: Schema prof-check OVD Kenmerk
Onderdeel 1
Onderdeel 2
Onderdeel 3
Typering
Registratie
Parate vakkennis en vaardigheden
Prestatie beoordeling
(memory items) Frequentie
1x per jaar
1x per 2 jaar
Variabel per deelinstrument
Wat wordt getoetst?
Jaarlijkse inspanning oefenen, bijscholen en operationele ervaring
Vakkennis en vakspecifieke vaardigheden
Bekwaamheid als OVD op basis van ‘situaties die er toe doen’.
Soort beoordeling
Summatief
Summatief
Formatief
Niveau
Basisniveau ‘ervaren OVD’
Basisniveau ‘ervaren OVD’
Maatwerk per OVD
Instrumenten / methode
Controle van registraties aan de hand van norm voor:
•
Schriftelijke en/of mondelinge toets mbt expliciete vakkennis
•
•
Oefenen
•
•
Bijscholen
Mondelinge toets op basis van cases
Work sample test / performance assessment onder gesimuleerde werkomstandigheden
•
Operationele ervaring
•
(Praktijk)simulatie vakspecifieke vaardigheden
•
Beoordelingsgesprek op basis observatie door CVD/HOVD in echte werksituatie
•
Retrospectie: peilen van mening van bevelvoerders over kwaliteit OVD
Consequentie
Niet meer operationeel
Niet meer operationeel
Ontwikkel-afspraken
Knelpunt
•
Norm voor jaarlijkse inspanning
•
•
•
Criteria voor kwaliteit bijscholing, oefening, operationele ervaring
Eenduidige beschrijving expliciete vakkennis
•
Instrumenten moeten ontwikkeld worden
Performance assessment is een complex instrument, kost veel tijd waardoor concessie moeten worden gedaan
•
Instrumenten moeten ontwikkeld worden
•
Beoordelaars
In deze paragraaf is een eerste aanzet gegeven voor een instrument. Voor onderdeel 1 geldt dat het relatief eenvoudig vorm te geven moet zijn. Op basis van het principe ‘What you test is what you get’ zorgt de summatieve controle op registratie voor de externe prikkel voor OVDs om te voldoen aan een jaarlijkse minimale inspanning. Het summatieve karakter van de beoordeling wordt geborgd in de geactualiseerde besluit brandweerpersoneel, waarbij de geldigheid van een diploma eindig wordt. Voorwaarde is het uitwerken van een realistische norm voor de jaarlijkse inspanning die een OVD moet leveren.
Pagina 38 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Voor de onderdelen 2 en 3 is dat minder eenvoudig. De genoemde instrumenten zullen moeten worden ontwikkeld. In die zin sluit dit aan op de conclusie in het PLATO-onderzoek naar competenties voor repressieve brandweerfuncties. Daarin wordt geconcludeerd dat de voorgestelde meetinstrumenten nieuw moeten worden ontwikkeld (Benthem et al., 2002c: 62-64). Hoewel dat onderzoek zich richtte op nieuw brandweerpersoneel zijn een aantal instrumenten vergelijkbaar. Mogelijk dat deze meetinstrumenten in aangepaste vorm ook voor de prof-check kunnen worden ingezet. De gedetailleerde uitwerking van een periodiek beoordelingsinstrument valt buiten het kader van dit onderzoek. Bij een nadere uitwerking zal er in elk geval aandacht moeten zijn voor de compatibiliteit, representativiteit en natuurgetrouwheid van de gebruikte methodes. Tevens zal de wijze van organiseren nader uitgewerkt moeten worden, waarbij de rol van de beoordelingsautoriteit een specifiek aandachtspunt is.
4.4
Vakmanschap is meesterschap In dit onderzoek is gezocht naar de uitgangspunten voor de vakkennis en vakspecifieke vaardigheden van de OVD en de mogelijkheid deze periodiek te beoordelen, waarbij een negatief resultaat consequenties zou moeten hebben voor de inzetbaarheid. Hoewel het doel van beoordelen is om de kwaliteit te verbeteren en we weten dat een summatieve beoordeling daarvoor een sterke prikkel vormt, is een belangrijk element in kwaliteitsverbetering de houding van de OVD. De OVD moet zelf een professional willen zijn die zijn vak verstaat en daar voortdurend in investeert. Het past niet meer bij de moderne brandweerorganisaties om OVD te zijn zonder daarin te willen investeren. Een periodieke beoordeling zou vanzelfsprekend moeten zijn. Soms wordt gemakkelijk over het nut van vakkennis en -kunde heengestapt. De indruk bestaat dat de actualiteit ervan aan snelle slijtage onderhevig is door ontwikkelingen in kennis en technologie. Toch blijft materiedeskundigheid op het moment van functioneren zelf van groot belang. Zoals eerder in dit onderzoek is aangegeven, is het voor een OVD essentieel voor het effectief en efficiënt kunnen uitvoeren van zijn taak. Daarnaast zijn er nog twee niet eerder genoemde argumenten die pleitten voor het belang vakkennis- en kunde. De OVD heeft in de eerste plaats vakkennis nodig om als operationeel leider van de brandweerinzet in een (potentieel) complexe omgeving erkenning te krijgen. Die erkenning heeft hij nodig om respect af te dwingen en zijn leiderschap te vergroten. Niet voor niets is een veel gehoorde ‘klacht’ van ervaren bevelvoerders dat ‘verse’ officieren van de opleiding niets van het vak weten. Elke beginnende OVD heeft ervaren dat het tijd kost eer men hem accepteert en op zijn vakmanschap vertrouwt. Dit roept overigens de vraag op of de opleiding OVD’s met voldoende vakkennis en –kunde aflevert. In de tweede plaats is een taak van de OVD: geef leiding en controleer. In het bijzonder voor die controlerende taak is vakkennis nodig. Hoe kun je iets controleren als je niet weet hoe het moet of zou moeten? Hoe ontdek je dan veranderingen of onverwachte situaties? Om dat te kunnen is vakbekwaamheid nodig. Daar zit in de praktijk ook het probleem: ook al zou de OVD het willen, hij is vaak niet in staat om zijn vak als officier van dienst bij te houden. In veel gevallen doet hij het OVD-schap er bij. Terwijl het wel een deel van zijn taak is waar hij het meest kritisch op wordt afgerekend, vooral als het mis gaat. Dat het in de praktijk meestal wel goed gaat omdat het aantal inzetten waarbij de vakbekwaamheid van de OVD op de proef wordt gesteld laag is, mag geen argument zijn.
Pagina 39 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Dit pleit er dan ook voor om van de functie officier van dienst ook in termen van tijdsbesteding en waardering een professionele, volwaardige functie te maken53. Dit heeft een directe relatie met de omvang en de consequenties van de prof-check zoals die beschreven is in paragraaf 4.3. Voor veel OVD’s is het in de huidige situatie niet reëel een dergelijke inspanning te eisen. Op basis van een professionele opzet en benadering van zijn functie, ondersteunt door een periodieke beoordeling, werkt de OVD aan zijn boeiende vak, vakmanschap dat uiteindelijk leidt tot meesterschap54.
53
Verschillende respondenten uit het brandweerveld geven aan het acceptabel te vinden om de opkomsttijd van de OVD te verhogen indien dit
nodig zou zijn om een meer professionele, volwaardige invulling van de functie OVD mogelijk te maken. 54
Meesterschap: volmaakte beheersing van het vak.
Pagina 40 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
5 5.1
Conclusie en aanbevelingen Conclusie De volgende probleemstelling stond in dit onderzoek centraal: In hoeverre kan worden beoordeeld of een officier van dienst brandweer vakbekwaam is, en wat betekent dat voor een periodiek beoordelingsinstrument? Voor de beantwoording van deze vraag zijn vier onderzoeksvragen geformuleerd die in de voorgaande hoofdstukken uitgewerkt zijn. Onderzoeksvraag 1: Wat betekent vakbekwaamheid voor de OVD? Een officier van dienst is vakbekwaam als hij in staat is bij de uitvoering van zijn taak zijn vakkennis, zijn vakspecifieke vaardigheden, professionele houding en persoonlijke eigenschappen te integreren tot succesvol gedrag bij de bestrijding van een incident. Zijn vakbekwaamheid moet daarbij worden gezien als een onderdeel van zijn bekwaamheid als geheel. Aan de hand van de indeling van vakbekwaamheid in vakkennis (impliciet en expliciet) en vakspecifieke vaardigheden is geprobeerd de vakbekwaamheid van de OVD concreet te maken. Echter, op basis van een analyse van literatuur gerelateerd aan het onderwerp vakbekwaamheid wordt geconcludeerd dat een eenduidige beschrijving van de vakkennis en vakspecifieke vaardigheden van de OVD niet beschikbaar is. Eén van de vakspecifieke vaardigheden van de OVD is besluitvaardigheid en handelen onder tijdsdruk. Uit onderzoek blijkt dat parate vakkennis en routinematige beheersing van vaardigheden in combinatie met het beschikbaar hebben van ‘bagage’ aan scenario’s daarvoor belangrijk is. De conclusie is echter ook dat goed onderbouwde uitgangspunten waaruit blijkt wat daar nu precies voor nodig is ontbreken. Dergelijke uitgangspunten moeten vervolgens aan de basis staan voor de onderbouwing van de noodzakelijke inspanning ten aanzien van bijscholing, oefenen en operationele ervaring van de OVD. De vraag wanneer een OVD vakbekwaam is, is daarom niet eenduidig te beantwoorden. Om de vakbekwaamheid verder in te kunnen vullen is nadere inhoudelijke uitwerking nodig en moet een koppeling worden gelegd met de jaarlijkse inspanning voor bijscholen, oefenen en operationele ervaring voor de OVD. Onderzoeksvraag 2: Wat wordt verstaan onder beoordelen? Van beoordelen is sprake als de kwaliteit van iets van iemand wordt vastgesteld. Aan de hand van de analyse van het beoordelingsbegrip wordt geconcludeerd dat beoordelen subjectief is. Ondanks het streven naar objectiviteit via procedures en criteria blijft het mensenwerk. Zeker waar er sprake is van dynamiek in het te beoordelen proces of product heeft iedere beoordeelde er recht op om op zijn eigen merites te worden beoordeeld. Het doel van beoordelen is het verbeteren van de kwaliteit. Om dit doel te bereiken moet worden beoordeeld vanuit een summatief perspectief, zodat een externe prikkel aanwezig is. De beoordeling moet leiden tot een duidelijk oordeel met daaraan verbonden consequenties. Voor het toetsen van kennis, vaardigheden en competenties zijn verschillende toetsmethodes beschikbaar. Bij de keuze voor een toetsmethode bestaat er niet één beste methode. Geconcludeerd kan worden dat voor het beste resultaat meerdere technieken moeten worden gebruikt: een methodenmix. Bij een eventuele keuze moet de compatibiliteit van de methode kritisch worden bekeken: de methode(s) moeten het leveren van kwaliteit stimuleren.
Pagina 41 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Voor de beoordeling van een proces of product zijn binnen de beroepsgroep geaccepteerde kwaliteitscriteria nodig in termen van kenmerken en criteria. Het is echter niet zo dat hiermee de beoordeling volledig objectief wordt. De beperkingen van dergelijke criteria komen sterker naar voren naarmate een te beoordelen proces of product meer professionele en creatieve elementen bevat. Ten aanzien van de elementen van vakbekwaamheid van de OVD wordt geconcludeerd dat het streven naar een geheel objectieve beoordeling ervan zinloos is. In de eerste plaats omdat het werk van de OVD een sterk dynamisch en professioneel karakter heeft, waarbij het oplossen van onbekende problemen en afwijkende situaties een grote rol speelt. In de tweede plaats omdat de uitwerking van de vakbekwaamheid van de OVD (nog) niet eenduidig vastligt. Onderzoeksvraag 3: Hoe worden kennis en vaardigheden bij vergelijkbare beroepen beoordeeld? De prof-checks binnen vergelijkbare beroepen zijn sterk gericht op het toetsen van (parate) expliciete vakkennis en vakspecifieke vaardigheden. Vastgestelde procedures en richtlijnen uit het vakgebied vormen daarbij het uitgangspunt. De prof-checks zijn allemaal verankerd in wetgeving. Het lijkt er op alsof de wettelijke basis een randvoorwaarde was om tot een prof-check te komen. De functionarissen die worden beoordeeld zijn niet één op één te vergelijken met de officier van dienst. De prof-check bij de politie en ambulancezorg is gericht op het uitvoerende niveau (de politie op straat en ambulanceverpleegkundige in de ambulance). Deze functionarissen zijn qua taakuitvoering minder vergelijkbaar met de OVD. Toch is het de vraag of de functionarissen met elkaar moeten worden vergeleken of de aard van de getoetste kennis en vaardigheden. Eerder is immers geconcludeerd dat ook de OVD moet beschikken over parate vakkennis en vakspecifieke vaardigheden. De ervaringen bij deze prof-checks kunnen voor de ontwikkeling van een prof-check voor de OVD worden gebruikt. Specifiek aspect voor de OVD in vergelijking met bovengenoemde functionarissen is dat hij zijn doelen moet bereiken door het geven van leiding aan bevelvoerders. Toetsing of beoordeling van dit aspect komt dan ook in geen van de genoemde prof-checks aan de orde. Het element van leiding geven aan een team komt nog het meest terug bij de verkeersvlieger. De gezagvoerder is ‘aanvoerder’ van de cockpitbemanning. Opvallend is dat men bij de prof-check voor de verkeersvlieger tegen de grenzen van objectief beoordelen aanliep. Op dit punt bieden de onderzochte prof-checks minder aanknopingspunten. Het integraal beoordelen van bekwaamheid in de realistische context is in geen van de drie onderzochte prof-checks aan de orde. Daar waar integrale bekwaamheid wordt beoordeeld in een gesimuleerde context, is de beoordeling meer subjectief. Dat wil zeggen: er wordt beoordeeld door ervaren collega’s en minder afgevinkt aan de hand van objectieve criteria. De analyse van de beoordelingsinstrumenten bij andere disciplines geeft inzicht in een aantal mogelijkheden en aandachtspunten die gebruikt kunnen worden bij het ontwerpen en introduceren van een prof-check voor de OVD.
Pagina 42 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Onderzoeksvraag 4: Welke (on)mogelijkheden zijn er voor een beoordelingsinstrument voor de OVD? Aan de hand van de analyse in hoofdstuk 4 wordt geconcludeerd dat het mogelijk is een periodiek beoordelingsinstrument voor de OVD te ontwerpen. Essentieel voor het bereiken van een kwaliteitsverbetering met een prof-check OVD is het verbinden van duidelijke consequenties aan een negatief resultaat. Er is een eerste aanzet gegeven voor een concreet instrument. Voordat er echter een definitief instrument beschikbaar is, dienen nog een aantal punten verder te worden onderzocht of uitgewerkt en moeten toetsinstrumenten worden ontwikkeld. Het betreft onder andere de eenduidige beschrijving van de vakkennis en vakspecifieke vaardigheden voor de OVD, van concrete prestatie-eisen waaraan de effectiviteit van optreden kan worden getoetst (bijvoorbeeld uitgewerkte repressieve basisscenario’s), normen en kwaliteitseisen voor de jaarlijkse inspanning voor bijscholen, oefenen en operationele ervaring, het effect van stress in relatie tot het toetsen van OVD’s, de invulling van de rol van de beoordelingsautoriteit en de ontwikkeling van specifieke toetsen en assessments voor de OVD. Bovenstaande conclusies, eerdere aanbevelingen naar de introductie voor prof-checks uit onderzoeken55, in combinatie met de verdere professionalisering van de brandweer, de actualisatie van het Besluit brandweerpersoneel en de overwegend positieve reacties van het brandweerveld op de stelling of elke OVD jaarlijks zou moeten worden beoordeeld maken duidelijk dat de tijd is gekomen om de concrete stappen te zetten naar de ontwikkeling en introductie van een prof-check voor de officier van dienst. Gestart kan worden met de registratie van de jaarlijkse inspanningen van de OVD ten aanzien van oefenen, bijscholen en repressieve ervaring, het bepalen van een norm en de controle daarop.
55
Wevers (2000), Benthem et al. (2002a)
Pagina 43 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
5.2
Aanbevelingen Bovenstaande conclusies leiden tot de volgende aanbevelingen: 1. Paragraaf 2.3 geeft een eerste aanzet om het begrip vakbekwaamheid van de OVD bruikbaar te maken. Deze aanzet dient verder te worden uitgewerkt. Daarnaast is voor het beoordelen van de vakkennis en vakspecifieke vaardigheden van de OVD een eenduidige professionele standaard nodig die als referentiekader fungeert. Deze standaard is niet beschikbaar. Aanbevolen wordt dit op landelijke schaal uit te werken. 2. Onderzoek de mogelijkheden waarop een systeem voor prof-check voor de OVD kan worden verankerd en georganiseerd. Besteed daarbij specifiek aandacht aan de rol van de ‘beoordelingsautoriteit’, waarbij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, in hun rol bij de prof-check in de burgerluchtvaart, als voorbeeld kan dienen. Het ministerie van BZK wordt aanbevolen hier, in samenwerking met de NVBR, initiatief in te nemen. 3. Sluit voor een nieuw te ontwikkelen instrumenten voor de prof-check zoveel mogelijk aan bij de aanbevelingen uit het PLATO-onderzoek ‘In goede banen’. Ontwikkel de instrumenten landelijk en maak bij het ontwikkelen van instrumenten voor de prestatie beoordeling uit onderdeel 3 van de prof-check gebruik van de critical incidents methode om situaties ‘die er toe doen’ te identificeren en te beschrijven. 4. Start, vooruitlopend op eventuele resultaten van eerdere aanbevelingen, op regionale schaal met onderdeel 1 van de prof-check: de registratie. Kom daarvoor tot (onderbouwde) normen voor de beoordeling van de jaarlijkse inspanning van de OVD ten aanzien van opleiding, bijscholing, oefenen en repressieve ervaring en stel in het verlengde een eenduidige registratie systematiek vast. Verbind consequenties aan een negatief resultaat. 5. Onderzoek op regionale schaal op welke wijze de commandant van dienst en/of hoofd officier van dienst een rol kunnen vervullen bij de beoordeling van de OVD in een echte werksituatie. 6. Maak, op de schaal van de veiligheidsregio, de repressieve functie officier van dienst in termen van tijdsbesteding en waardering een professionele, volwaardige functie. De invoering en afname van een prof-check en de daarmee gepaard gaande inspanning is in de huidige situatie voor veel OVD’s niet haalbaar.
Pagina 44 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Geraadpleegde literatuur Boeken en schriftelijke publicaties Aalsma, E. (2004), Een doe-didactiek voor werkend leren, HRD Thema, nr. 3 AmbulanceZorg Nederland (2003), Nota Verantwoorde Ambulancezorg, AZN, Zwolle Benthem, I.W.M., J.A. van Lakerveld en C.A.J.M. Zonneveld (2002a), In goede banen – competenties voor repressieve brandweerfuncties (Eindrapportage), PLATO Universiteit Leiden, Leiden Benthem, I.W.M., J.A. van Lakerveld en C.A.J.M. Zonneveld (2001), In goede banen – competenties voor repressieve brandweerfuncties (Rapportage fase 1), PLATO Universiteit Leiden, Leiden Benthem, I.W.M., J.A. van Lakerveld en C.A.J.M. Zonneveld (2002b), In goede banen – competenties voor repressieve brandweerfuncties (Rapportage fase 2), PLATO Universiteit Leiden, Leiden Benthem, I.W.M., J.A. van Lakerveld en C.A.J.M. Zonneveld (2002c), In goede banen – competenties voor repressieve brandweerfuncties (Rapportage fase 3 en 4), PLATO Universiteit Leiden, Leiden, 2002 Cluitmans, J. en R. Klarus (2005), Competentie-beoordeling, een pleidooi voor congruentie, Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, nummer 4 Dam, G.T.M. ten, J.F.M.J. van Hout, C. Terlouw, J. Willems (2000), Onderwijskunde Hoger Onderwijs, 2e editie, Van Gorcum, Assen Elshout-Mohr, M., R. Oostdam, M. Overmaat (2001), Assessment van beroepscompetenties, Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, nummer 3 Flin, R.H. (1996), Sitting in the hot seat: Leaders and Teams for Critical Incident Management, John Wiley & Sons, Chichester, 1996 Geelen, M., S.P. Kuils, V.M.P. van Vliet, D.W.G. Arentsen en J. Molenaar (2004), Functie- en competentieprofielen repressieve brandweerfuncties op hbo/wo-niveau, NIBRA, Arnhem Groeneweg, J (2002), Controlling the controllable: preventing business upsets, 5e editie, Global Safety Group
Hartman, J.A.M., R.A. Lichtveld, Th. A.G.W. van Stiphout, W.L.M. ten Wolde (2003), Landelijk Protocol Ambulancezorg (inclusief toelichting), versie 6.0, Stichting LAMP, Zwolle Helsloot, I., H. Hazebroek (2000), Leidraad Oefenen, Nibra in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag Hofstee, W. K. B. (1999), Principes van beoordeling, Uitgeverij Swets & Zeitlinger, Lisse, JAR-FCL 1 (2003), Verlening van bewijzen van bevoegdheid aan cockpitbemanning (vleugelvliegtuigen), Comité van gezamenlijke luchtvaartautoriteiten Kessels, J. (1999), Het verwerven van competenties: kennis als bekwaamheid, Opleiden & Ontwikkeling, nummer 1/2, p. 20-22 Merriënboer, J.J.G. van, M.R. van der Klink, M. Hendriks (2002), Competenties: van complicaties tot compromis, Onderwijstechnologisch Expertisecentrum (OTEC) Open Universiteit Nederland, Onderwijsraad, Den Haag Ministerie van BZK (2004a), Vakbekwaamheid Brandweer, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag Ministerie van BZK (2004b), Brand in de Koningkerk te Haarlem, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag
Pagina 45 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Ministerie van BZK (2006), Rapportage risicoanalyse domein brandweerzorg 2006, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag Ministerie van BZK (1999), De risico’s van het vak?, Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Den Haag NBBE (2006), Proeve van bekwaamheid Officier van Dienst, Nederlands Bureau Brandweerexamens, Capelle a/d IJssel Oomes, E.J. (2006), Een paradigma als ‘zo doen wij brandbestrijding in Nederland in nooit ontwikkeld’, Interview in Alert, Alert 23-6, p. 18-19 Rozendal, J.E.M., M.A.K. Eijffinger, en E.L. Holten (2004), Competentieprofielen en evaluatieformulieren voor OvD en bevelvoerder, Twijnstra Gudde, Amersfoort Seegers, J.J.J.L. (1997), Assessment centers, een personeelsinstrument voor de manager, Kluwer bedrijfsinformatie, Deventer Sluijsmans D., en F. Dochy (1998), Alternatieve toetsmethoden in studentgericht onderwijs, Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, nummer 4 SOSA (zj), Kaderregeling periodieke toetsing bekwaamheid ambulancehulpverleners, Stichting Opleidingen Scholing Ambulancehulpverlening, Zwolle Straetmans, G.J.J.M., J. van Diggele (2001a), Anders opleiden, anders toetsen, Cito Groep, Arnhem Straetmans, G.J.J.M., P.F. Sanders (2001b), Beoordelen van competenties van docenten, EPS-reeks, Programmamanagement EPS (ism HBO-raad), Utrecht Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 – 2005, 26 956, nr. 22, Beleidsnota Rampenbestrijding Van Dale (2005) Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, versie 14.0, Van Dale Lexicografie bv, Utrecht Vermetten, Y., J. Daniëls, L. Ruijs (2004), Inzet van assessment: Waarom, wat, hoe, wanneer en door wie?, OTEC, Open Universiteit, Heerlen Verwey, W.B. (2003), Psychologische functieleer en cognitieve ergonomie een Siamese tweeling?, Faculteit Gedragswetenschappen, Universiteit Twente, Enschede Wevers, S.J.M. (2000), De operationaliteit van de OvD, Koninklijke Vermande, Lelystad
Internetpagina’s • • • • • • • • • • •
www.mcdm.nl www.nbbe.nl www.nvbr.nl www.opleidenopofficiersniveau.nl www.wetten.overheid.nl www.jaa.nl www.ivw.nl www.werkenvoorveiligheid.nl www.politieacademie.nl www.thvo-online.nl www.ioov.nl
Pagina 46 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Gebruikte afkortingen Afkortingen AHBM
:
Adjunct Hoofdbrandmeester
AMvB
:
Algemene Maatregel van Bestuur
BZK
:
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CVD
:
Commandant Van Dienst
JAR-FCL
:
Joint Aviation Regulations-Flight Crew Licensing
GRIP
:
Gecoördineerde Regionale IncidentenbestrijdingsProcedure
HOVD
:
Hoofd Officier Van Dienst
IBT
:
Integrale Beroepsvaardigheden Training
IOOV
:
Inspectie openbare orde en veiligheid
IVW
:
Inspectie Verkeer en Waterstaat
NBBE
:
Nederlands Bureau Brandweer Examens
OGS
:
Ongevalbestrijding Gevaarlijke Stoffen
OVD
:
Officier Van Dienst
RTGP
:
Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie
WGBO
:
Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst
Pagina 47 van 47
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Bijlage 1: Geïnterviewde personen •
A.J. van Eldik, Regionaal opleidingscoördinator, AmbulanceOost (25 juli 2006)
•
P. van Heist, Gezagvoerder airbus A330, Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) (31 januari 2006)
•
Drs. M.J.M. Janssen en Drs. R.M.J. Voorthuis, Beleidsmedewerkers directie brandweer en GHOR, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (21 februari 2006)
•
Prof. P.G.A.M. Jorna, Business Manager Training, Human Factors & Cockpit Operations, Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) (24 februari 2006)
•
Drs. E.J. Oomes, Lector brandweerkunde, Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (18 juli 2006)
•
Dr. Ir. P. Verlaan, Regionaal commandant brandweer, Regio Midden en West Brabant (4 augustus 2006)
•
D. de Vries, Docent integrale beroepsvaardigheden, Politie Twente (9 mei 2006)
•
Ing. S.J.M. Wevers, Regionaal commandant brandweer, Hulpverleningsdienst Regio Twente (23 juli 2006)
Bijlage 1 (1 pagina)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Bijlage 2: Taken van de officier van dienst Deze bijlage geeft een beknopte samenvatting van de taken van de OVD. De bijlage is gebaseerd op de beschrijving in de rapportage voor fase 1 van de PLATO-studie ‘In goede banen’, Competenties voor repressieve brandweerfuncties (Benthem et al., 2001). Voor een uitgebreide beschrijving van de taken en de omgeving (context) van de functie wordt verwezen naar de genoemde rapportage. Brandbestrijding, hulpverlening, redding en ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen Geeft operationele leiding aan de brandweerinzet bij een incident waarbij maximaal 4 bluseenheden (tankautospuiten) zijn betrokken, aangevuld met bijzondere voertuigen, bij de brandbestrijding van beperkte omvang en bij hulpverlening, redding en ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen van dezelfde orde van grootte. Verkenning en (risico)inschatting, beeld- en oordeelsvorming •
Beoordeelt voortdurend de situatie en ontwikkelingen van het incident, en de risico’s hierbij voor de medewerkers, slachtoffers, omstanders en overige hulpdiensten;
•
Bepaalt of verdere opschaling van de commandostructuur naar compagniestructuur noodzakelijk is;
•
Schat in of specialisten moeten worden ingezet;
•
Overlegt zonodig met de commandant van dienst over het optreden;
•
Verwerkt adviezen van deskundigen in inzetbevelen;
•
Informeert en rapporteert de commandant van dienst of rampenstaf over de situatie en ontwikkelingen.
Waarschuwing Is tijdens een incident voortdurend alert op de wijze van functioneren van alle betrokkene (eigen personeel, ander hulpverleningspersoneel, slachtoffers, toeschouwers, omwonenden) en houdt de veiligheid van alle betrokkenen in het oog. Verbindingen •
Draagt zorg voor zo snel en volledig mogelijke informatie overdracht aan de meldkam er
•
Start het verbindings-/ communicatienetwerk op
•
Onderhoudt tijdens het incident rechtstreeks contact met de bevelvoerders, de meldkamer en derden.
Voorlichting en nazorg •
Onderhoudt in eerste instantie contacten met bevoegde gezagen, pers en publiek;
•
Evalueert, rapporteert naar aanleiding van het brandweeroptreden, werkt in geval van brand mee aan het onderzoek naar de brandoorzaak en verleent medewerking aan justitiële autoriteiten;
•
Verzorgt nazorg en/of laat deze verzorgen (intern/extern).
Samenwerking •
Werkt tijdens de inzet samen met andere disciplines en diensten (GHOR, politie, bestuur, gemeente, regio, provincie, landelijk, en derden);
•
Wordt afhankelijk van het incident ondersteunt door adviseurs (bijvoorbeeld de adviseur gevaarlijke stoffen).
Coördineren en leidinggeven •
Initieert zo nodig de opschaling. Draagt er daarbij zorg voor dat de personele en materiële bezetting in overeenstemming is met de omvang van de inzet. Is tevens verantwoordelijk voor het opstarten van de logistiek;
•
Neem contact op met de OVD-Geneeskundig en de OVD-Politie (motorkapoverleg) en start samen met hen de multidisciplinaire coördinatie op in het commando plaats incident;
•
Coördineert de werkzaamheden van betrokken hulpverlenende diensten en heeft een adviserende rol aan derden.
Grootschalig multidisciplinair optreden Vervult bij grootschalig multidisciplinair optreden mogelijk de volgende rollen: pelotonscommandant, compagniescommandant of plaatsvervangend compagniescommandant.
Bijlage 2 (1 pagina)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Bijlage 3: Literatuurstudie vakbekwaamheid van de officier van dienst Deze bijlage geeft een overzicht van literatuur gerelateerd aan eisen die aan de vakbekwaamheid van een officier van dienst worden gesteld. Het doel is daarbij niet om nieuwe inzichten te presenteren of bestaande inzichten te wijzigen. Er wordt een overzicht gepresenteerd uit beschikbare bronnen die ingaan op uitgangspunten voor vakbekwaamheid. Onderzoek naar de operationaliteit van de OVD In dit onderzoek gaat Wevers56 in op de relatie tussen ervaring en Naturalistic Decision Making57. De operationaliteit van een officier van dienst wordt gekoppeld aan ervaring. Bij (te) weinig operationele ervaring zal dit op een andere wijze moeten worden opgebouwd: door (realistisch) te oefenen. Wevers gaat in zijn onderzoek in op de eisen die aan een OVD worden gesteld. Samengevat moet een brandweerofficier: • een inzet kunnen managen onder stress (drukbestendigheid); • goede besluiten onder druk kunnen nemen (besluitvaardig); • een goed manager zijn en processen aansturen (mensen en geen producten). Genoemde kenmerken zijn deels persoonsgebonden maar kunnen ook deels aangeleerd en getraind worden. Aansluitend gaat Wevers dieper in op besluitvormingsprocessen. Daaruit concludeert hij dat een OVD op een aantal niveau’s vaardig58 moet zijn om voldoende besluitvaardig te kunnen zijn. Tabel B3-1: Uitgangspunten voor de operationaliteit van de OVD volgens Wevers Vaardigheden
Omschrijving
Opmerking
Basis (incident onafhankelijk)
•
Handelingen / bedienen van middelen
•
•
Parate kennis van (uitruk)procedures
•
Basisvaardigheden moeten op skillen rule-based niveau beheerst worden (‘ingeslepen zijn’)
Kennis van mensen en middelen
•
Fysieke gesteldheid
•
Vaardigheid in ‘herkennen en beslissen’ op basis van situatieinschatting en situatie-handling
•
Situatie-handling vereist een goede kennis van de eigen middelen en mensen.
•
Onvoldoende kwaliteit in basisvaardigheden gaat ten koste van de specifieke vaardigheden
Specifiek (incident afhankelijk)
Om de vaardigheden op peil te houden zal een ideale mix gevonden moeten worden tussen praktijkinzetten en oefeningen. Wevers geeft niet aan wat die ideale mix is, wel pleit hij voor maatwerk per OVD. Voor uitrukervaring wordt wel een kental gegeven. Een OVD moet tenminste één serieuze uitruk per maand hebben om ‘scherp’ te blijven59. De term ‘serieuze uitruk’ wordt verder niet uitgewerkt. In elk geval lijkt er een relatie te liggen met de ervarenheid van de OVD: voor een beginnend OVD kan bij wijze van spreke een containerbrand al een serieuze uitruk zijn, terwijl een ervaren OVD het niet eens wil weten. Om repressieve ervaring te registreren introduceert Wevers het repressieve logboek. Hoewel de faciliteiten beschikbaar zijn, wordt het logboek binnen de regio Twente op beperkte schaal gebruikt.
56
Wevers (2000): De operationaliteit van de OVD, oorsponkelijke titel: Raison d’etre.
57
Naturalistic Desicion Making is een verzamelterm die wordt gebruik in theoretische concepten over beslissen onder tijdsdruk.
58
Onder de term vaardig en vaardigheden verstaat Wevers ook de benodigde vakkennis.
59
Wevers heeft deze frequentie bepaald aan de hand van de resultaten van een schriftelijke enquete onder 20 brandweerkorpsen.
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Onderzoek ‘Vakbekwaamheid Brandweer’ In juni 2004 is door de inspectie openbare orde en veiligheid (IOOV) een onderzoek uitgevoerd naar de vakbekwaamheid van bevelvoerders en officieren van dienst bij de brandweer 60. Het onderzoek richt zich aan de ene kant op de vakbekwaamheid van bevelvoerders en officieren van dienst, waarbij de focus ligt op brandbestrijding. Anderzijds is onderzocht in hoeverre aanbevelingen uit eerdere rapporten met dit onderwerp zijn opgevolgd. De IOOV maakt onderscheid in de aspecten kennis en vaardigheid. Onder kennis wordt verstaan opleiding en bijscholing en onder vaardigheid oefening en daadwerkelijke praktijkervaring. Op basis van de beschrijving in hoofdstuk 2 kan worden geconcludeerd dat dit een sterk vereenvoudigde benadering is. Voor de beoordeling is een toetsingskader en waarderingssystematiek opgesteld (Ministerie van BZK, IOOV, 2004a: Bijlage E ). Voor de officier van dienst worden de volgende ‘eisen’ gehanteerd: Tabel B3-2: IOOV toetsingskader kennis en vaardigheid OVD Hoofdaspect
Subaspect OVD
Prestatie-eis
Opleiding
•
Opleiding
•
Diploma eis besluit brandweerpersoneel
•
Bijscholing
•
2x per jaar bijgeschoold in nieuwe ontwikkelingen inzake brandbestrijding of deelnemen aan incidentbesprekingen
•
Daadwerkelijke repressieve brandbestrijdingservaring
•
2x per jaar inzet brandbestrijding
•
Evaluatie van daadwerkelijke repressieve brandbestrijdingservaring met betrokkenen
•
30 - 35% van de inzetten geëvalueerd en vastgelegd
•
Realistische brandbestrijdingsoefening
•
2x per jaar oefening realistische brandbestrijding
•
Evaluatie realistische brandbestrijdingoefening met betrokkenen
•
45 - 55% van de inzetten geëvalueerd en vastgelegd
Daadwerkelijke ervaringen
Realistische oefeningen
In het onderzoek is niet gekeken is naar de inhoudelijke kwaliteit van de verschillende aspecten. Dit wordt in het rapport ook expliciet aangegeven. Op zich is dit opvallend, het beeld dat hierdoor ontstaan zegt alleen iets over de geleverde inspanning (zijn de documenten en besluiten aanwezig) en niets over het kwaliteit ervan. Als voorbeeld het subaspect bijscholing. Daarbij wordt beoordeeld of een OVD in een bepaalde periode gemiddeld 2x per jaar bijgeschoold is in nieuwe ontwikkelingen inzake de brandbestrijding en/of deel heeft genomen aan bespreking(en) van verslagen van branden in binnen- en buitenland. Dit criterium laat ruimte voor subjectiviteit (wat wordt besproken, hoe wordt het besproken). Tevens ontbreekt het op peil houden van basiskennis als onderdeel van bijscholing geheel 61. Voor de functie officier van dienst wordt geconcludeerd dat in 59% van de onderzocht gemeenten de kennis en vaardigheid van de officier van dienst ‘onvoldoende of slechter’ is. Voor wat betreft het naleven van de diploma-eis constateert de inspectie een enorme verbetering (bijna 100% voldoet). De bijscholing van officieren van dienst staat bij de meeste korpsen op een laag pitje. De inspectie vat dit als volgt samen: 60
Ministerie van BZK, IOOV (2004a): Vakbekwaamheid Brandweer.
61
Ook voor het aspect oefenen is het beoefenen van basiskennis en –vaardigheden niet in het toetsingskader opgenomen.
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Bovenstaande conclusie heeft betrekking op 59% van de onderzochte gemeentes, waarbij zoals eerder opgemerkt, de daadwerkelijke inhoudelijke beoordeling van de kennis en vaardigheid geen onderdeel van het onderzoek is geweest. 72% van de onderzochte korpsen krijgt de waardering ‘matig of beter’ voor de daadwerkelijke brandbestrijdingservaring van OvD’s. Op het eerste gezicht lijkt dit een redelijke score. Echter, ook hier geldt dat niet gekeken is naar de daadwerkelijke kwaliteit van de inzet. Het gehanteerde criterium is ‘het leiden van een inzet van minimaal 2 tankautospuiten bij brand’. Dit zegt op voorhand niets over de daadwerkelijk door de officier van dienst geleverde inspanning. Tevens zijn de volgende algemene conclusies uit het rapport relevant in het kader van dit onderzoek: • Een integraal pakket met richtlijnen betreffende de kwaliteit van het brandweerpersoneel alsmede een goede monitoring ontbreekt; • Er is behoefte aan een goed onderbouwde norm op het gebied van daadwerkelijke oefen- en brandbestrijdingservaringen; • De kennis die bij de verschillende brandweerkorpsen aanwezig is, wordt niet of nauwelijks gedeeld met andere korpsen Kort voor het uitkomen van het onderzoek naar vakbekwaamheid publiceerde de IOOV in maart 2004 het onderzoek naar het brandweeroptreden bij de brand in de Koningkerk te Haarlem waarbij 3 brandweerlieden om het leven kwamen. De conclusies ten aanzien van de kennis en vaardigheid van de officier van dienst wordt in dit rapport voor een specifieke casus bevestigd (Ministerie van BZK, IOOV, 2004b: 188 - 190, 196, 200, 201).
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Inventarisaties van competenties voor repressieve brandweerfuncties PLATO – In goede Banen In het project ‘In goede banen’ hebben drie universitaire onderzoeksinstituten in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar standaardisatie van competenties voor repressieve brandweerfuncties62. Het betreft de volgende instituten: • Coronel Instituut voor Arbeid, Milieu en Gezondheid, AMC, Universiteit van Amsterdam • ERGOCare, faculteit bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam • Platform Opleiding, Onderwijs en Organisatie (PLATO), Universiteit Leiden De aanleiding voor onderzoek is de standaardisering van selectiecriteria voor nieuw brandweerpersoneel. Voor dit onderzoek wordt alleen ingegaan op de resultaten van PLATO. Zij hebben zich gericht op de psychische eisen bij brandweerfuncties: eisen met betrekking tot kennis, (sociale) vaardigheden, attituden en persoonskenmerken. Om de brandweerfuncties multidisciplinair vergelijkbaar te maken qua werk- en denkniveau, geeft het onderzoek aanbeveling voor werk- en denkniveau’s voor de verschillende brandweerfuncties. Voor de functie OVD wordt HBO werk- en denkniveau (beoordeeld en vastgesteld) aanbevolen (Benthem et al., 2002a: Eindrapportage: 10-11). Het onderzoek bevat een gedegen inventarisatie van de taken van de officier van dienst (idem: Rapportage fase 1: 27-32). Ook wordt de context waarin de OVD zijn taak uitvoert beschreven. Wat daarbij opvalt, is dat elementen als tijdsdruk, hectiek en onvolledige informatie niet expliciet genoemd worden. Wel wordt de functie van OVD geduid als specialist. Vanuit de taken en de context wordt de stap gemaakt naar het element kwaliteit uit het competentiebegrip. In het rapport is een overzicht opgenomen met de eisen voor de psychische kwaliteiten voor niveau 3. Dit is het niveau dat geldt voor een beginnende OVD aan het einde van zijn inwerkperiode. Een belangrijk uitgangspunt in het rapport is dat het rekening houdt met het feit dat mensen kunnen groeien in bepaalde kwaliteiten. De psychische kwaliteiten zijn op een algemeen niveau uitgewerkt (bijvoorbeeld: Met kennis van zaken: brandweertechnisch-inhoudelijke kennis). De concrete uitwerking van de kwaliteit is niet beschreven. Tabel B3-3 geeft een samenvatting voor de psychische kwaliteiten voor de beginnende OVD. Tabel B3-3: Psychische kwaliteiten voor de beginnende OVD volgens PLATO Psychische kwaliteiten
Uitwerking
Handelingsgericht
•
Accuraat en secuur
•
In staat om procedures/bevelen uit te voeren
•
Brandweertechnisch-inhoudelijke kennis
•
Kennis van materieel/hulpmiddelen en adequate inzet daarvan
•
Kennis van verschillende functies/bevoegdheden
•
Kennis van rampenplan van het verzorgingsgebied
•
Geografische kennis van het verzorgingsgebied, sleutelpersonen, bedrijven, instellingen
•
Analytisch en probleemoplossend
•
Reflectief (beschouwend, afstand kunnen nemen)
•
Oog voor cruciale belang van veiligheid onder alle omstandigheden
Met kennis van zaken
Verstandig
62
Benthem et al. (2002a): In goede banen – Competenties voor repressieve brandweerfuncties.
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Psychische kwaliteiten
Met managementkwaliteiten
Doortastend
Overtuigend
Mentaal sterk
Sociaal en communicatief
Overige
Uitwerking •
Overzicht over de situatie
•
Betrokken, maar met professionele distantie
•
Gevoel voor politiek
•
Gevoel voor strategie
•
Gevoel voor maatschappelijke implicaties
•
Organisatorische kwaliteiten
•
Vaardig in delegeren
•
Besluitvaardig
•
Zeker van zijn zaak
•
Omgevingsbewust
•
In staat om eerdere ervaringen aan te wenden in nieuwe situaties
•
Creatief (vinden van nieuwe oplossingen / aanpakken)
•
Improvisatievermogen ten aanzien van de eigen taak (bij praktische beperkingen vinden optimale oplossing)
•
In staat om kritisch met mededelingen/informatie om te gaan
•
Vertrouwenwekkend
•
Leidinggevende kwaliteiten
•
Consequent in inzet van en omgang met personen
•
Adviesvaardig
•
Stressbestendig
•
Psychisch en fysiek doorzettingsvermogen
•
Flexibel ten aanzien van veranderende taak of situatie
•
Kan omgaan met traumatiserende omstandigheden en deze verwerken
•
In staat om met agressie om te gaan
•
Voldoende taalbeheersing
•
Goede mondelinge uitdrukkingsvaardigheid
•
Voldoende functionele schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid
•
Goed kunnen luisteren
•
Vaardig in samenwerken
•
Sociaal vaardig m.b.t. (familie van) slachtoffers
•
Voldende functionele uitdrukkingsvaardigheid in de Engelse taal (en evt. overige relevante talen)
•
Oog voor wijze waarop medewerkers/collega’s traumatische ervaringen verwerken
•
Klantgericht
•
Vaardig met computers / ICT-middelen
•
In staat om zich geconcentreerd, snel en veilig door het verkeer te verplaatsen
Noot: de psychische kwaliteiten zijn in samenhang met context en kwaliteit te beschouwen als competenties
Het onderzoek geeft aan dat het eenmaal voldoen aan de vereiste competenties niet hetzelfde is als gedurende de gehele loopbaan blijven voldoen aan die eisen. Het wordt daarom sterk aanbevolen competenties periodiek te hertoetsen. Nader onderzoek daarnaar viel buiten de scope van het onderzoek.
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
De PLATO-studie heeft ook onderzoek gedaan naar meetinstrumenten voor psychische functie-eisen. Er is onderzocht en vastgesteld op welke wijze betrouwbaar en valide kan worden getoetst. Daarbij worden veel nieuw te ontwikkelen instrumenten aanbevolen. Hoofdstuk 4 gaat in op de relevantie van die aanbevelingen voor dit onderzoek. COO – Competentiegericht opleiden op officiersniveau Ten behoeve van vernieuwing van het brandweeronderwijs op officiersniveau63 heeft een vertaalslag plaatsgevonden van de PLATO-resultaten64. De vertaling betrof onder andere meer focus op kerntaken en het beschrijven van gedragsniveau’s en criteria (Geelen et al., 2004: 5). Onderstaande tabel vat de resultaten voor de OVD samen: Tabel B3-4: Kerntaken en competenties voor OVD Kerntaken
Competenties
Leidinggeven aan personeel bij de uitvoering van werkzaamheden
• • •
Probleem oplossen Daadkracht Leiderschap
Coördineren, plannen en controleren van werkzaamheden
• • •
Analyseren Plannen, organiseren en coördineren Daadkracht
Onderhouden en adviseren van relevante contacten
• • •
Communiceren Inleven Samenwerken
Aan te vullen met algemene kerncompetenties voor de doelgroep65: • Resultaatgericht • Onafhankelijk • Stressbestendig • Flexibel • Leren en Reflecteren Voor de kenniscomponent zijn vakmatige competenties geïntroduceerd die specifiek zijn voor de brandweerprofessie: • Risico’s en veiligheid; • Incidentenbestrijding. Elke (kern)competentie is gekwalificeerd op basis van drie beheersingsniveau’s. Per niveau is zo concreet mogelijk omschreven welk gedragscriterium geldt om aan dat niveau te kunnen voldoen66 (Geelen et al., 2004: 22). De competentieprofielen die zo ontstaan gelden voor het uitstroomniveau na een opleiding (het zogenoemde uitstroomprofiel). Voor de vakmatige competenties zijn tevens beheersingsniveau’s beschreven (basisniveau – toepassingsniveau – expertniveau). Inhoudelijk worden deze niveau’s echter niet uitgewerkt en zijn ook geen onderdeel van het uitstroomprofiel.
63
Project ’Competentiegericht opleiden op officiersniveau’, www.opleidenopofficiersniveau.nl.
64
Geelen et al. (2004): Functie- en competentieprofielen repressieve brandweerfuncties op hbo/wo-niveau.
65
Met de doelgroep wordt hier bedoeld: repressieve brandweerfunctionarissen op hbo/wo-niveau.
66
Bijvoorbeeld: voor daadkracht geldt op beheersingsniveau 1 als ‘gedrag’: blijft achter gemaakte keuzes staan.
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
De proeve van bekwaamheid voor de OVD (NBBE, 2006) bevat een lijst met acht onderwerpen die als basiskennis en basisvaardigheden voor de OVD worden aangemerkt. Hoewel deze basiskennis en – vaardigheden worden getoetst op de werkplek zijn geen expliciete beoordelingscriteria geformuleerd. Wel wordt op hoofdlijnen beschreven wat de onderwerpen inhouden. Hulpverleningsdienst Regio Twente: evaluatieformulieren OVD In opdracht van de Hulpverleningsdienst Regio Twente heeft Twijnstra Gudde competentieprofielen en evaluatieformulieren voor bevelvoerders en OVDs opgesteld67. De focus ligt op de repressieve taken en de relatie met waarnemen tijdens oefenen. Het competentieprofiel voor de OVD omvat de volgende acht competenties: • Leiderschap; • Analyseren; • Plannen en organiseren; • Effectief communiceren; • Daadkracht; • Stressbestendig; • Samenwerken; • Leren en reflecteren. Voor de kenniscomponent wordt verwezen naar de oefenkaarten. Voor de gedragscomponent (houding en vaardigheden) is het competentieprofiel ontwikkeld. Per competentie is een evaluatieformulier beschikbaar dat gedrag en bijbehorende normen beschrijft. De normen zijn uitgewerkt in waarneembaar gedrag (Rozendal et al., 2004: bijlage 5). Een relatie met de oefenkaarten wordt in de evaluatieformulieren niet gelegd. In het licht van het theoretische kader in hoofdstuk 2 is de splitsing in kennis enerzijds en houding en vaardigheden opmerkelijk. Eén kenmerk van competenties is de ondeelbaarheid. Een voorbeeld illustreert dit: een van de normen is ‘stelt een complete sitrap op…’. Hieruit blijkt dat de OVD moet weten wat een sitrap is en hoe deze wordt opgesteld (kennis). Vervolgens moet hij in staat zijn voor een concrete situatie een daadwerkelijke sitrap te maken en te communiceren (vaardigheid).
67
Rozendal et al. (2004): Competentieprofielen en evaluatieformulieren voor OvD en bevelvoerders.
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Oefenen en de Leidraad oefenen Sinds een aantal jaren werkt de brandweer in Nederland met de Leidraad Oefenen68 . Deze leidraad beschrijft de systematiek van oefenen bij de brandweer met als doel een stap te maken in de verdere professionalisering van de oefenpraktijk. Uitgangspunt van de leidraad is dat alle medewerkers moeten worden geoefend in een jaarlijkse oefencyclus. De leidraad bevat daarvoor een groot aantal oefenkaarten voor diverse functies en specialisaties. Voor de functie OVD zijn de oefenkaarten in de serie 800 relevant. Deze serie omvat circa 90 oefenkaarten en bestrijkt alle aspecten van het vak officier van dienst. De inhoudsopgave van de 800-serie is opgenomen in bijlage 3. Per oefenkaart is een indicatie aangegeven van de tijdsbesteding. Een optelsom geeft voor de basis-oefenkaarten 61 uur per jaar, voor keuze-oefenkaarten 75 uur per jaar. Hoewel de relevantie van de keuze-oefenkaarten onder andere afhangt van het risicoprofiel van het verzorgingsgebied, is een groot deel ervan voor elke OVD relevant. Geconcludeerd kan worden dat een officier van dienst jaarlijks tenminste 100 uur zou moeten oefenen69. Overigens heeft deze schatting alleen betrekking op de monodisciplinaire aspecten van de functie officier van dienst. Naast de kwantiteit van de oefeninspanning gaan de oefenkaarten in op de kwaliteit. Elke oefenkaart bevat een lijst met criteria waaraan voor dat specifieke onderwerp moet worden voldaan. Deze criteria zijn algemeen in de zin dat ze wel aangeven wat een deelnemer moet kennen of kunnen maar in veel gevallen geen inhoudelijke norm vastleggen. Het volgende voorbeeld illustreert dit: oefenkaart 861-A: Optreden in woongebouwen bevat het criterium: de deelnemer maakt bij het aanrijden en ter plaatse komen een goede situatie inschatting. Hoewel relevant voor het evalueren van de oefening, geeft dit geen inhoudelijk referentiekader. Een concrete beschrijving van het beoogde resultaat van de inzet is eveneens geen onderdeel van de criteria (bijvoorbeeld in relatie tot het voorbeeld: binnen 15 minuten na aankomst zijn slachtoffers gered en is de brand onder controle). De verwijzing naar de leidraad Oefenen in het rapport van Rozendal et al. (2004) als basis voor de kenniscomponent is daarmee van beperkte waarde. Op dit moment is een nieuwe leidraad oefenen in ontwikkeling. De oefenfilosofie wordt niet wezenlijk veranderd, wel zal de focus meer liggen op kwaliteit dan op kwantiteit. Het streven is om op de gewijzigde oefenkaarten het beoordelingsaspect meer aandacht te geven70.
68
Helsloot (2000): Handleiding Leidraad Oefenen.
69
Dit betekent dat de officier van dienst zelf in functie oefent (uren als instructeur of oefenleider ’tellen’ daarvoor niet mee).
70
Concept-versies van de herziene leidraad oefenen zijn te vinden op: www.werkenvoorveiligheid.nl.
Bijlage 3 (8 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Bijlage 4: Wettelijk kader voor vakbekwaamheid van de officier van dienst Huidige situatie Het wettelijke kader voor vakbekwaamheid van brandweermensen is vastgelegd in een tweetal wetten (Ministerie van BZK, IOOV, 2004a: 23 – 24 en bijlage A.1): • de Brandweerwet 1985; • de Arbeidsomstandighedenwet 1988. Op grond van de Brandweerwet 1985 kunnen er bij algemene maatregel van bestuur voor het personeel van de gemeentelijke en regionale brandweer regels worden gesteld ten aanzien van: • de eisen van aanstelling en bevordering; • de rangen; • de eisen met bestrekking tot de keuring en controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid; • de kleding en uitrusting. Deze AMvB, het Besluit Brandweerpersoneel, is in 1991 in werking getreden en koppelt opleiding en het daarbijbehorende diploma aan de brandweerrang. Het stelt geen opleidings- of diploma-eisen aan de functie die een persoon verricht. De Arbeidsomstandighedenwet 1988 bevat wel regels ten aanzien van de eisen aan kennis en vaardigheden die werknemers behoren te bezitten. Een AMvB, het Arbeidsomstandighedenbesluit, bevat nadere eisen. Samengevat komt het erop neer dat de wetgever de wijze vastlegt waarop arbozorg moet worden aangepakt en dat de werkgever hieraan door een actieve opstelling uitvoering geeft. Met betrekking tot opleiding, bijscholing, deskundigheid en ervaring zegt de Arbeidsomstandighedenwet71 het volgende: ‘De werkgever moet de werknemers doeltreffend (laten) inlichten en onderrichten over: • de werkzaamheden en de daaraan verbonden gevaren • de maatregelen om die gevaren te voorkomen en te beperken, • doel, werkwijze en gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en overige beveiligingen. Het onderricht moet steeds herhaald worden wanneer de opgedane ervaringen of wanneer wijzigingen in werkmethoden of – omstandigheden daartoe aanleiding geven.’ Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat een officier van dienst minimaal de kennis moet hebben zoals opgenomen in de opleiding adjunct-hoofdbrandmeester72. Daarnaast dienen officieren van dienst periodiek bijgeschoold en geoefend te worden om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen en voldoende ervaring op te doen.
71
Arbeidsomstandighedenwet 1988, artikel 8.
72
Dit is een minimum eis op basis van wetgeving. Een werkgever kan een hogere eis stellen. In de regio Twente geldt bijvoorbeeld voor officieren.
van dienst de eis diploma AHBM en het certificaat voor de module HBM Repressie (oude modulaire structuur).
Bijlage 4 (2 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006
Vakmanschap is Meesterschap
Recente ontwikkelingen Ten aanzien van het kwaliteit van brandweerpersoneel spelen een aantal initiatieven op landelijk niveau. Aanleiding vormen de eerder genoemde knelpunten in hoofdstuk 1, vanuit het perspectief van de minister samengevat in een brief van de minister aan de Tweede Kamer van oktober 200473. Concreet zijn de volgende acties in gang gezet: Wijziging van het besluit brandweerpersoneel Het besluit brandweerpersoneel zal worden gewijzigd op basis van de volgende uitgangspunten: • een integrale benadering, naast regels voor selectie, opleiden, examineren ook regels voor bijscholen en oefenen. Gericht op het vakbekwaam zijn en blijven; • Functies zijn leidend (van ranggericht naar functiegericht); • Eisen aan beroeps en vrijwilligers zijn gelijk; • Een sterkere rol van de werkgevers (normstelling op voordracht van de sector). De wet zal zich overigens beperken tot het stellen van minimum-eisen. Beoogd is een planning waarbij eind 2007 / begin 2008 de implementatie van het nieuwe besluit zal starten74. De betrokken beleidsmedewerkers van het ministerie van BZK75 gaven in een interview aan dat het periodiek beoordelen van vakbekwaamheid geen onderdeel wordt van het nieuwe besluit. Uitgangspunt is dat de werkgever eindverantwoordelijk is voor het onderhoud van de vakbekwaamheid en het competent houden van medewerkers. Wel zal wettelijk geregeld worden dat een diploma zijn waarde verliest zonder ‘onderhoud’ door bijscholing. Competentiegericht Opleiden op Officiersniveau Vanaf 2002 is door het ministerie van BZK, het NIBRA en NBBE vormgegeven aan het competentiegericht opleiden op officiersniveau76. De opleidingen voor officieren zijn in het nieuwe bestel functiegericht. Het nieuwe systeem is voor een belangrijk deel geïmplementeerd.
73
TK, 2004 – 2005, 26 956, nr. 22.
74
Mei 2006: Wetsvoorstel voor advies naar de raad van state.
75
Zie bijlage 1.
76
Zie: www.opleidenopofficiersniveau.nl.
Bijlage 4 (2 pagina’s)
Versie 3.0, 26 september 2006