Onderzoek naar Cultuurbonnen in de Pabo
Cultuurnetwerk Nederland Mei 2004
Inhoud Inleiding .............................................................................................................................. 4 Docent als cultuurdrager .................................................................................................. 5 Onderzoek...................................................................................................................... 5 Inhoud rapport ............................................................................................................... 6 1
Opzet en uitvoering van het onderzoek en enige achtergrondkenmerken respondenten ....... 7 1. 1
Opzet onderzoek onder studenten................................................................................ 7
1.2
Vragenlijst studenten ................................................................................................. 9
1.3
Uitvoering onderzoek onder studenten.........................................................................10
1.4
Respons studenten ...................................................................................................10
1. 5
Onderzoekspopulatie studenten ..................................................................................11
1.5.1
Demografisch achtergrond .................................................................................11
1.5.2
Sociale achtergrond ..........................................................................................11
1.5.3
Culturele achtergrond........................................................................................12
1.5.4
Keuzes............................................................................................................13
1.6
Vergelijking experimentele groep met controle groep.....................................................15
1.7
Opzet en uitvoering onderzoek docenten/mentoren/kunstcoördinatoren ...........................17
2
Inhoudelijke en organisatorische uitwerking volgens docenten ........................................18 2.1
Cultureel klimaat......................................................................................................18
2.3
Cultureel aanbod......................................................................................................22
2.4
Samenwerking met culturele instellingen .....................................................................22
2.5
Plaats van cultuureducatie in het primair onderwijs .......................................................23
2.6
Inhoudelijke en organisatorische inzet van de bonnen....................................................24
2.7
Nut van de bonnen ...................................................................................................26
2.8
Studiejaar 2003/2004 ...............................................................................................27
3.1
Gekregen passen en bonnen - én bonnen die over zijn...................................................28
3.2
Culturele activiteiten.................................................................................................31
3.3
Welke studenten besteedden bonnen? .........................................................................32
3
De besteding van de bonnen .....................................................................................28
4
Cultuurdeelname......................................................................................................35 4.1
Receptieve cultuurdeelname ......................................................................................35
4.2
Actieve cultuurdeelname ...........................................................................................38
4.3
Complexiteit cultuurdeelname ....................................................................................40
4.4
Lezen .....................................................................................................................43
4.5
Cultuurdeelname via de media ...................................................................................44
5
6
De mening van de studenten over cultuur en cultuureducatie..........................................47 5.1
Mening over cultuur..................................................................................................47
5.2
Mening over de kunstvakken op de Pabo......................................................................49
5.3
Mening cultuureducatie in het primair onderwijs............................................................51
5.4
Mening over de rol van de leerkracht in het basisonderwijs.............................................53
5.5
Mening over de doelstellingen van kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs ............55 Samenvatting en conclusies .......................................................................................56
2
Eindnoten ...........................................................................................................................62 Literatuurlijst……………………………………………………………………………………………………………………………………………64 Bijlage 1……………………………………………………………………………………………………………………………………………………66 Bijlage 2…………………………………………………………………………………………………………………………………………………..67 Bijlage 3……………………………………………………………………………………………………………………………………………………68
3
Inleiding
Nederland heeft 36 opleidingsinstituten voor leraren basisonderwijs: de Pabo’s. Het zijn hogere beroepsopleidingen die bijna allemaal onderdeel zijn van een hogeschool. Samen leiden ze ruim 22.000 studenten op. Er is een beroepsprofiel ontwikkeld waarin de kwaliteiten van de ervaren leraar basisonderwijs zijn beschreven en de overheid heeft op basis van deze profielen startbekwaamheidseisen voor beginnende leraren geformuleerd. Cultuuroverdracht heeft daarin een plaats. De opleidingen zijn, binnen de door de overheid vastgestelde kaders, vrij hun onderwijsprogramma zelf in te richten. Er bestaat daarom weinig overzicht over wat alle opleidingen precies aan cultuureducatie doen en hoeveel studiepunten - een meetlat voor het belang dat aan vakken en vakgebieden wordt gehecht - aan kunst en cultuur op de diverse opleidingen wordt toegekend. Het raamwerk van het Gemeenschappelijk Curriculum PABO en de bijbehorende Handreikingen voor instellingscurriculum PABO geven overigens sinds 1999 meer houvast en eenheid. In de afgelopen jaren heeft zich een verdere professionalisering van de opleidingen basisonderwijs voltrokken. In Moed tot meesterschap, het eindrapport van de visitatiecommissie leraar basisonderwijs (HBO-Raad, september 2003) wordt daar verslag van gedaan. Onder andere krijgen startbekwaamheden en competentiegericht leren steeds meer aandacht in de opleidingen. Aanstaande leerkrachten hebben echter ook te maken met ontwikkelingen in het primair onderwijs zelf. De commissie Wijnen heeft in 2002 voorstellen gedaan voor herziening van de kerndoelen. Na raadpleging van belanghebbenden en deskundigen is een aangepast voorstel aan het ministerie aangeboden. De nieuwe Kerndoelen Basisonderwijs zijn onlangs (april 2004) aangeboden aan de Tweede Kamer. Op 19 juni 2003 verscheen de eindrapportage van de Taakgroep Cultuureducatie in Primair Onderwijs.1 De Taakgroep Cultuureducatie in het Primair Onderwijs, ingesteld in 2003 door het departement, had tot taak - in overleg met mensen uit de onderwijs- en cultuursector - de vraag te beantwoorden wat cultuureducatie in het basisonderwijs in 21ste eeuw zou kunnen inhouden. Ook moest de Taakgroep nagaan hoe scholen die cultuureducatie vervolgens vorm kunnen geven en hoe ze nauwer samen kunnen werken met culturele instellingen, centra voor de kunsten (zoals muzieken creativiteitscentra), kunstenaars en professionals uit de erfgoed-sector en ouders. Kern van de rapportage vormen drie scenario’s op basis waarvan basisscholen hun cultuureducatiebeleid kunnen formuleren. Sleutelwoorden daarbij zijn vraagsturing van het basisonderwijs en benoemen van het ambitieniveau. Scholen, culturele instellingen en gemeenten hebben elke hun eigen verantwoordelijkheden waaraan provinciale overheden en de landelijke overheid in de randvoorwaardelijke sfeer een bijdrage kunnen leveren. Scholen zullen structureel meer gebruik kunnen maken van cultuur, niet alleen door met hun leerlingen kunst- en erfgoedinstellingen te bezoeken, maar bijvoorbeeld ook door cultuur te integreren in schoolplan, in leerinhouden en didactiek. Het ministerie van OCW investeert in de periode 2004 – 2007 extra gelden om cultuureducatie in het primair onderwijs verder te ontwikkelen. Voor de komende drie schooljaren is een Regeling versterking cultuureducatie primair onderwijs vastgesteld. Vanaf 2007 is voor elke leerling per jaar een extra bedrag van € 10,90 voor cultuureducatie in de lumpsumfinanciering opgenomen. Tussen het ministerie van OCW, IPO en VNG zijn per 15 maart 2004 afspraken gemaakt over aanvullende maatregelen op gemeentelijk en provinciaal niveau.
4
Docent als cultuurdrager Vanuit de gedachte dat de leraar cultuurdrager bij uitstek is, besloot het ministerie van OCenW in het kader van het brede programma Cultuur en School bovendien een extra impuls te geven aan cultuur(educatie) in de opleidingen voor leraar basisonderwijs. Zo is vanaf schooljaar 2001 – 2002 de pilot Cultuur en School – Pabo’s in uitvoering. Kern van de activiteiten is de verankering van kunst- of erfgoededucatie in het curriculum van de Pabo in voltijden/of deeltijdopleiding. Studenten maken zich daarbij kennis en vaardigheden eigen om in de basisschool in samenwerking met de culturele omgeving zinvol en aantrekkelijk onderwijs op het gebied van cultuureducatie te kunnen realiseren. Op basis van hun eigen visie en scholingsconcept bepalen de Pabo’s hoe cultuureducatie op het niveau van het curriculum en het niveau van studenten wordt gerealiseerd. De ruimte die basisscholen krijgen in de nieuwe kerndoelen om cultuureducatie op eigen wijze vorm te geven, is of wordt daarvoor in de opleiding een leidinggevend principe. Van basisschoolleerkrachten wordt verwacht dat zij samen met het team waarin zij functioneren, cultuurbeleid van en voor hun school formuleren. Daarbij moet de culturele omgeving van een basisschool steeds meer worden ingezet om onderwijs te ondersteunen en te verrijken. Ter versteviging van de culturele vorming van toekomstige docenten basisonderwijs besloot het Ministerie voorts om aan studenten van de lerarenopleidingen basisonderwijs CKV-bonnen beschikbaar te stellen. Naast de bonnen ontvangen de studenten ook een CJP/CKV-pas waarmee ze zich kunnen identificeren als student aan de lerarenopleiding basisonderwijs. De studenten kunnen met de CKV-bonnen - ter waarde van 22,70 euro - betalen bij theaters, musea, filmhuizen, bioscopen, centra voor de kunsten, poppodia en kunstuitleencentra. De CKV-bonnen voor de Pabo-studenten zijn gelijk in vormgeving en coupuregrootte aan de CKVbonnen voor de leerlingen van havo, vwo en vmbo. De bonnen dragen de naam CKV-bon met de toevoeging lerarenopleiding. Per opleiding ontvangt ook één docent de CKV-bonnen.
Onderzoek Naar aanleiding van de toekenning van bonnen aan studenten aan de lerarenopleiding basisonderwijs, vroeg het ministerie Cultuurnetwerk Nederland een onderzoek uit te voeren naar de effecten ervan. De verwachte directe effecten zijn een vergroting van het aantal culturele activiteiten van de betrokken studenten en een veranderde plaats van cultuur en cultuureducatie in de opleiding. De vraagstellingen van het onderzoek luidden: •
Op welke wijze is de organisatie van de CKV-bonnen geregeld en in hoeverre zijn de CKV-bonnen ingebed in het totale onderwijsprogramma en de culturele activiteiten van de opleiding?
•
Wat zijn de effecten van de bonnen op de deelname aan culturele activiteiten van studenten?
Het onderzoek onder studenten van de lerarenopleiding basisonderwijs was tevens aanleiding te vragen naar hun meningen over de leraar als cultuurdrager. Immers, studenten in staat stellen om cultuuruitingen te bezoeken door middel van bonnen is bedoeld om een bijdrage te leveren aan de voorbereiding op hun rol als cultuuroverdrager voor de klas. Een verwacht indirect effect van de bonnen is een positievere houding van de studenten ten aanzien van deze rol. Bij het onderzoek is voor een deel de opzet en methodiek van het CKV1-Volgproject gevolgd. Zo komt de inhoud van de vragenlijst voor de studenten en die van de docenten/mentoren/coördinatoren deels overeen. Het CKV1-Volgproject (2000 – 2003) werd uitgevoerd door de Universiteit Utrecht en was bedoeld om belangrijke aspecten van de eerste jaren van invoering van het vak CKV1 te beschrijven, om de meningen van betrokkenen in kaart te brengen en om de effecten van CKV1 op cultuurdeelname van de leerlingen te bepalen.
5
Inhoud rapport In hoofdstuk 1 wordt verslag gedaan van de dataverzameling. Die bestond logistiek gezien uit twee onderdelen: de schriftelijke ondervraging van studenten op de tien voor dit onderzoek geselecteerde Pabo’s (tussen oktober 2003 en januari 2004) en de mondelinge ondervraging van hun docenten, kunstcoördinatoren of mentoren (oktober en november 2003). Hoofdstuk 2 beschrijft de organisatorische en inhoudelijke inzet van de bonnen in de tien onderzochte opleidingen aan de hand van de gegevens van docenten/mentoren/kunstcoördinatoren. Het culturele klimaat in de Pabo’s wordt besproken, de wijze waarop de bonnen zijn ingezet en de problemen daarbij. En er wordt vooruit gekeken: gaat men weer bonnen aanvragen en wat zijn dan aanbevelingen van de geïnterviewden voor de verstrekker? Hoofdstuk 3 gaat over de bonbesteding van de studenten op de tien Pabo’s. De studenten uit de experimentele groep van het onderzoek hebben een pas en bonnen gekregen, studenten uit de controle groep kregen dat niet. Wat heeft de experimentele groep aan bonnen uitgegeven? Ook de aandacht voor de bonnen in de vakken, waaraan de bonnen precies zijn besteed en de opvattingen over de bijdrage van de bonnen aan de voorbereiding op de rol van leerkracht als cultuuroverdrager komen in dit hoofdstuk aan de orde. En tot slot is er antwoord op de vraag welke studenten de bonnen hebben uitgegeven. Hoofdstuk 4 behandelt de effecten van de bonnen op de deelname aan culturele activiteiten van studenten. Hiervoor is de cultuurdeelname van de studenten gemeten aan de hand van vijf indicatoren (facetten van culturele belangstelling) en is de experimentele groep vergeleken met studenten uit de controle groep. Hoofdstuk 5 beschrijft de meningen van studenten over cultuur, kunstvakken in de pabo. cultuureducatie in het basisonderwijs en de rol van de leerkracht in cultuureducatie op de basisschool. Tenslotte volgt in hoofdstuk 6 de samenvatting van de belangrijkste resultaten en de antwoorden op de onderzoeksvragen.
Het onderzoek is uitgevoerd door Cultuurnetwerk Nederland. Advies verleenden prof. dr. Folkert Haanstra (Bijzonder Hoogleraar Cultuureducatie en Cultuurparticipatie) en dr. Ineke Nagel (Universitair docent aan de Vrije Universiteit Amsterdam).
6
1
Opzet en uitvoering van het onderzoek en enige achtergrondkenmerken respondenten
In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de dataverzameling voor het onderzoek Cultuurbonnen in de lerarenopleiding basisonderwijs. De dataverzameling heeft plaatsgevonden op tien Pabo’s. In Nederland zijn 51 zogenoemde lesplaatsen2 voor een lerarenopleiding basisonderwijs. Hiervan vroegen 32 Pabo’s cultuurbonnen voor hun tweede- of derdejaars studenten aan bij CJP. Uit deze 32 is een selectie gemaakt van tien. De selectie is gemaakt op basis van een aantal criteria zoals geografische ligging, deelname van Pabo’s aan de pilot Cultuur en School-Pabo’s en deelname aan een netwerk van Pabo’s, zoals de Federatie Interactum, Fontys-Pabo’s Samenwerkingsverband Christelijke Hogescholen, Federatie Noord-Holland en SKIF. Hierbij is gelet op een brede spreiding. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn gegevens verzameld door ondervraging van studenten en docenten/kunstcoördinatoren/mentoren. Voor het antwoord op vraag 2 naar de effecten van de bonnen op de deelname aan culturele activiteiten van studenten waren voldoende vergelijkingsgroepen in het onderzoek noodzakelijk. Het onderzoek naar de opleiding – dat het antwoord op vraag 1 moet verschaffen- is gericht op de inbedding van culturele activiteiten in het onderwijsprogramma, op de organisatorische en inhoudelijke invulling door Pabo’s en op de opvattingen en ervaringen betreffende belang en waarde van de bonnen voor de opleiding. De dataverzameling voor het onderzoek bestond logistiek gezien uit twee onderdelen: -
de schriftelijke ondervraging van studenten op Pabo’s (tussen oktober 2003 en januari 2004)
-
de mondelinge ondervraging van docenten, kunstcoördinatoren of mentoren van Pabo’s (oktober en november 2003).
In het onderstaande wordt de dataverzameling in deze volgorde beschreven.
1. 1
Opzet onderzoek onder studenten
De effecten van de bonnen op de cultuurparticipatie van studenten (op de korte termijn) zijn onderzocht door gebruik te maken van een onderzoeksopzet waarin vergelijkingsgroepen zijn opgenomen: studenten die de bonnen gehad hebben en studenten die de bonnen niet gehad hebben. De directe effecten van de bonnen worden in de eerste plaats geoperationaliseerd als een vergroting van het aantal culturele activiteiten van de betrokken studenten. Dat wil zeggen: studenten die de bonnen ontvangen zouden een intensiever cultuurdeelnamepatroon moeten hebben dan de studenten die de bonnen niet ontvangen. Indien dat niet het geval is, zijn studenten met en zonder bonnen blijkbaar evenveel in staat cultuuruitingen te bezoeken. Om de effecten van de bonnen vast te stellen is een nameting uitgevoerd, dat wil zeggen een meting op een tijdstip nadat de bonnen hun geldigheid van een jaar hebben verloren. De nameting werd gehouden onder studenten die de bonnen in het schooljaar 2002-2003 kregen (de experimentele groep). Deze groep studenten is vergeleken met studenten die geen bonnen kregen (de controlegroep). De mate en aard van culturele activiteiten over het bewuste schooljaar in de experimentele groep werden zo vergeleken met de mate en aard van culturele activiteiten van de controle groep. Er is gekozen voor een nameting, omdat er geen redenen zijn om te verwachten dat de groepen structureel verschillen. Overigens blijkt uit de resultaten aan het eind van dit hoofdstuk (zie tabel 1.9) dat er wel verschillen waren: namelijk daar waar het gaat om het al of niet gevolgd hebben van het vak CKV1 en sekse.
7
Op elk van de tien Pabo’s zijn studenten uit de experimentele en uit de controle groep ondervraagd. Het streven was een afname van gegevens te realiseren bij ongeveer 800 studenten; 400 studenten voor de experimentele en 400 voor de controle groep. Er van uitgaand dat er ongeveer 20 studenten per klas zijn, zouden steeds vier klassen per Pabo worden ondervraagd. Twee klassen voor de experimentele groep - uit een leerjaar waar de bonnen zijn uitgedeeld- en twee klassen voor de controle groep –uit een leerjaar waar geen bonnen zijn uitgedeeld. De bonnen zijn in het schooljaar 2002-2003 aan tweede of derdejaars studenten uitgedeeld. Er was geen sprake van klassen. Daarom is gestreefd per Pabo steeds in totaal 40 studenten in de experimentele en 40 studenten in de controlegroep te krijgen. Bij de verzameling van de gegevens (van oktober 2003 tot en met januari 2004) waren de oorspronkelijke tweede of derdejaars nu derde en vierdejaars studenten. Bij de Pabo’s waar de tweedejaars studenten de bonnen kregen in 2002 zijn in dit onderzoek dus de derdejaars de experimentele groep en de vierdejaars studenten de controle groep. Op de Pabo’s waar in 2002 de derdejaars studenten de bonnen kregen zijn de vierdejaars de experimentele groep en de derdejaars de controle groep. Tabel 1.1 Beoogde verdeling experimentele en controle groep Pabo
Derdejaars
Vierdejaars
Hogeschool Drenthe (Assen)
experimenteel
controle
IPabo Amsterdam/Alkmaar
experimenteel
controle
Marnix Academie (Utrecht)
experimenteel
controle
Hogeschool Zeeland (Vlissingen)
experimenteel
controle
Fontys Hogescholen Pabo (Den Bosch)
experimenteel
controle
Pabo Windesheim (Zwolle)
controle
experimenteel
Fontys Pabo Limburg (Venlo)
controle
experimenteel
Pabo Arnhem
controle
experimenteel
Hogeschool Leiden
controle
experimenteel
CHN, afdeling Groningen
controle
experimenteel
8
1.2
Vragenlijst studenten
Het streven was om op elke Pabo zowel de controle als de experimentele groep klassikaal een schriftelijke vragenlijst af te nemen. Tabel 1.2 laat zien welke vragen opgenomen zijn in de vragenlijst. Tabel 1.2 Vragen Pabo studenten Achtergrondkenmerken
leeftijd, sekse en allochtonie vooropleiding, woonsituatie, hoogst afgemaakte opleiding en beroep vader en moeder eindexamen in één of meer kunstvakken, ckv, ckv1, kcv of ckv2 en cultuurdeelname moeder specialisatie, differentiatie en kunstvakken
Bonbesteding
ontvangen en gebruikt aan culturele activiteiten en/of aan culturele activiteiten voor kinderen en jongeren aandacht bonnen in de opleiding en mening over bonnen als bijdrage aan voorbereiding op de rol van leerkracht als cultuuroverdrager
Cultuurdeelname
algemene cultuurdeelname ( AVO3 vragen), recente cultuurdeelname aan museum, film en theater, lezen en via de media
Mening
over kunstvakken op de opleiding; cultuureducatie in het primair onderwijs; de rol van leerkracht als cultuuroverdrager en over doelstellingen kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs
Het deel uitmaken van de onderzoeksgroep is vastgesteld op basis van tabel 1.1. Er is naar achtergrondkenmerken gevraagd om een beeld te kunnen schetsen van de onderzoekspopulatie en voorts om de experimentele en de controle groep statistisch vergelijkbaar te maken. Naar bonbesteding is gevraagd om te zien hoe en waarvoor de bonnen zijn gebruikt, naar cultuurdeelname is gevraagd omdat verwacht wordt dat gebruik van de bonnen leidt tot meer cultuurdeelname. De mening van studenten is gevraagd om een compleet beeld te krijgen van de opleiding en de opinies en verwachtingen over het toekomstige beroep.
9
1.3
Uitvoering onderzoek onder studenten
Het onderzoek is op de tien geselecteerde Pabo’s aangekondigd door middel van een brief die in september 2003 is verzonden aan docenten of coördinatoren die bij CJP voor het schooljaar 20022003 de bonnen hadden aangevraagd. Vervolgens zijn deze personen afzonderlijk telefonisch benaderd om hun medewerking aan het onderzoek te bevestigen. Alle tien Pabo’s werkten mee. De dataverzameling zelf vond plaats van oktober 2003 tot en met januari 2004. Het streven was dat studenten de vragenlijst klassikaal, tijdens een lesuur zouden invullen. Dat was niet op alle Pabo’s mogelijk, ondanks tevoren gemaakte afspraken. Uiteindelijk zijn slechts op twee Pabo’s de vragenlijsten bij zowel de experimentele als de controle groep klassikaal afgenomen. Vooral de afname van de vragenlijst onder de vierdejaars studenten verliep op enkele Pabo’s met enige moeite. In de praktijk bleken de meeste namelijk niet meer klassikaal bijeen te komen vanwege hun LiO-stage (Leraar in Opleiding), de laatste stage van hun opleiding. Om die reden is vervolgens naar de meest haalbare – en meest aanvaardbare -oplossing gekeken om de vragenlijst toch onder hen uit te zetten. In de meeste gevallen betekende dit, dat de vragenlijst per post aan de studenten werd verstuurd met een begeleidende brief van de docent. Wegens de onbereikbaarheid van de vierdejaars is op twee Pabo’s uiteindelijk de groep tweedejaars gekozen als controlegroep. Tabel 1.3 Methoden van afname experimentele groep
controle groep
2
Pabo’s
klassikaal
klassikaal
1
klassikaal uitgedeeld, individueel ingenomen
klassikaal uitgedeeld, individueel ingenomen
3
per post met begeleidende brief
klassikaal
1
Klassikaal
individueel uitgedeeld
1
per post met begeleidende brief
per post met begeleidende brief
2
per post met begeleidende brief, daarna (wegens
per post met begeleidende brief, daarna (wegens
lage respons) klassikaal bij een andere groep in
lage respons) klassikaal bij een andere groep in
hetzelfde leerjaar
hetzelfde leerjaar
1.4
Respons studenten
Er zijn in totaal 939 vragenlijsten uitgezet. De respons hierop bedroeg 592 (63%)(Zie bijlage 1). Bij de experimentele groep was de respons 55% en bij de controle groep 70%. Overigens waren bij de experimentele groep de meeste problemen met het klassikaal bereiken van de studenten. In absolute zin is er ook minder respons van de experimentele groep dan die van de controle groep. Zo waren er 248 ingevulde vragenlijsten van de experimentele groep en 344 van de controle groep. Tabel 1.4 Aantal ondervraagde Pabo-studenten naar leerjaar en onderzoeksgroep 2e jaars Experimenteel
3e jaars
4e jaars
Totaal
141
107
248
Controle
59
194
91
344
Totaal
59
335
198
592
10
1. 5
Onderzoekspopulatie studenten
In deze paragraaf worden de achtergrondkenmerken van de studenten beschreven. De demografische, sociale en culturele achtergrondkenmerken worden beschreven voor de hele onderzoekspopulatie (dus controle en experimentele groep). Ook de keuzes, zoals specialisatie en differentiaties worden beschreven. Tenslotte wordt beschreven welke kunstvakken de studenten hebben gevolgd. 1.5.1
Demografisch achtergrond
De demografische achtergrond is samengesteld uit de variabelen sekse, leeftijd en allochtonie. Het blijkt dat er beduidend meer vrouwen dan mannen zijn; 13% van het totale aantal studenten is man en 87% is vrouw. De studenten variëren in leeftijd tussen 18 en 35 jaar. De gemiddelde leeftijd is 21 jaar. In de controle groep zijn meer studenten van 18, 19 en 21 jaar te vinden. De derde demografische variabele, allochtonie, is gemeten aan de hand van het geboorteland van de student en van de ouders. De score varieert van 0 (de student en de ouders zijn in Nederland geboren) tot 1 (zowel de student als de ouders zijn alledrie niet in Nederland geboren). Bij een score van 1/3 of 2/3 zijn de student en/of één van de ouders of beide niet in Nederland geboren. De meeste studenten (92%) die meewerken aan het onderzoek, zijn autochtone Nederlanders. Bij 5% van de studenten is de score 1/3, dat betekent dat of de student, of één van de ouders in het buitenland zijn geboren. Twee procent (2%) heeft een score van 2/3 en dat wil zeggen dat of de student, of één van de ouders in het buitenland zijn geboren of de student zelf niet, maar beide ouders wel. Slechts bij 1% is sprake van een score van één op allochtonie. 1.5.2
Sociale achtergrond
Ruim de helft van de studenten - 59% - heeft voorafgaand aan de Pabo een havo-opleiding voltooid. Van de studenten blijkt 30 % een mbo-opleiding te hebben voltooid. Negen procent (9%) heeft atheneum of vwo afgerond. Andere vooropleidingen, zoals vmbo, gymnasium, een andere hboopleiding of universitaire opleiding komen nagenoeg niet voor. In de vragenlijst is gevraagd naar de huidige woonsituatie. De meeste studenten (73%) wonen bij hun ouders. Van de andere groep woont een deel samen met hun partner (12%), alleen (5%) of samen met vrienden/andere studenten (6%). De hoogst afgemaakte opleiding van de ouders varieert sterk. Bij de vaders komen een opleiding in het hoger beroepsonderwijs (25%) en het middelbaar beroepsonderwijs (21%) het meeste voor. Bij de moeders komen opleidingen met mavo, ulo of mulo (25%), middelbaar beroepsonderwijs (23%) en lager beroepsonderwijs (22%) het meest voor. Ook is in de vragenlijst gevraagd naar het soort beroep van vader en moeder. Als vader of moeder geen betaalde baan hebben, is gevraagd naar de laatst betaalde baan. Door 27% van de vaders wordt een hoger leidinggevende beroepen uitgeoefend. Hieronder verstaan we onder andere beroepen als manager, directeur, eigenaar groot bedrijf of leidinggevende ambtenaar. Daarnaast worden ook vaak middelbaar intellectuele of vrije beroepen uitgeoefend (17%), zoals leerkracht, kunstenaar, verpleegkundige, sociaal werker of beleidsfunctionaris. De moeders van de studenten verrichten hoofdzakelijk (overige) hoofdarbeid (36%). Hieronder worden onder andere beroepen verstaan als administratief medewerker, boekhouder, verkoper of gezinsverzorger. Ook middelbaar intellectuele of vrije beroepen worden vaak uitgeoefend door de moeders van de studenten, namelijk door 32%.
11
1.5.3
Culturele achtergrond
Naast de demografische en sociale achtergrond is ook de culturele achtergrond van de studenten bekeken. Die bestaat in dit onderzoek uit drie componenten; eindexamen hebben afgelegd in één of meer kunstvakken op de middelbare school; CKV, CKV1, KCV of CKV2 gevolgd hebben en de cultuurdeelname van de moeder (zie: De Haan en Knulst, 2000). Aan de studenten is gevraagd aan te geven of ze de vakken beeldende vorming, tekenen, handvaardigheid, textiele werkvormen, audiovisuele vorming, muziek, dans of drama hebben gevolgd (minimaal een half jaar) in het voortgezet onderwijs en of ze hierin eindexamen hebben afgelegd. Meer dan de helft van de studenten (62%) heeft in geen enkel kunstvak eindexamen gedaan. Vijfendertig procent (35%)heeft in één kunstvak eindexamen gedaan. Enkele studenten hebben in meer kunstvakken eindexamen gedaan. 41% van de studenten heeft CKV, CKV1, KCV of CKV2 gevolgd op de middelbare school, maar de meeste studenten (59%) hebben geen van deze vakken gevolgd. De laatste factor is de cultuurdeelname van de moeder. In de vragenlijst is gevraagd naar het aantal culturele activiteiten - in Nederland - dat de moeder in de afgelopen twaalf maanden bezocht. Deze zijn ondergebracht in veertien soorten: toneelvoorstellingen van een beroepsgezelschap, cabaret, concert van klassieke muziek, opera of operette, concert popmuziek/wereldmuziek, jazz/bluesconcert, musical, ballet-/dansvoorstelling van een beroepsgezelschap, film in de bioscoop/filmhuis, DJ/VJ-evenement of een dance-party, museum, galerie, archief en bezienswaardige gebouwen.4
12
1.5.4
Keuzes
De studenten specialiseren en differentiëren zich op de opleiding. Het blijkt dat wat minder studenten zich specialiseren in de onderbouw (41%) dan in de bovenbouw (59%). Studenten kunnen ook op één of meerdere onderwerpen differentiëren; 50% van de studenten doet dit. In totaal volgen 95 studenten - 33% van de studenten- een of meerdere differentiatie(s) in een expressievak of cultuur. Tabel 1.6: Differentiatie Pabo-studenten Differentiatie
Aantal studenten
Expressieonderwijs
74
Taalonderwijs
47
Rekenen/wiskunde
27
Aardrijkskunde
6
Geschiedenis
15
Bewegingsonderwijs
48
Schrijven en informatica
9
Godsdienst/levensbeschouwing
51
ICT
16
Mens en maatschappij
23
Bijzonder onderwijs
21
Intercultureel onderwijs
13
Anders, waaronder genoemd Cultuur
23
Daltononderwijs
20
Jenaplan
7
Ervaringsgericht onderwijs (EGO)
7
Zorg
43
Anders
48
N (=aantal studenten bezig met differentiatie)
292
13
Naast de specialisatie en de differentiatie is ook gevraagd welke kunstvakken studenten volgen. Onder vakken worden lessen gedurende een kwartaal, half jaar of langer bedoeld en beslist geen kortdurende evenementen zoals workshops. Tabel 1.7: Gevolgde kunstvakken door Pabo-studenten Kunstvakken
Eerste leerjaar
Tweede leerjaar
Derde leerjaar
Vierde leerjaar
Tekenen
443
435
200
13
Handvaardigheid
465
469
287
14
Beeldende vorming
518
532
372
30
Dans
146
202
18
5
Drama
508
445
107
35
Muziek
540
539
334
38
Kunsteducatie
94
122
105
8
Textiele werkvormen
187
191
46
2
Tehatex
89
82
30
0
Culturele en maatschappelijke vorming
136
168
91
29
Cultuurhistorie
102
114
73
6
(Jeugd) literatuur
377
240
118
18
Audiovisuele vorming
113
118
35
1
Muzische vorming en bewegen
187
209
75
17
Anders
7
11
5
2
N=592
De bovenstaande tabel laat zien dat de meeste kunstvakken in het eerste en tweede studiejaar worden gevolgd. In het vierde jaar worden minder kunstvakken gevolgd. Dat is te verklaren omdat dat slechts 33% van de ondervraagde studenten in het vierde jaar zit en het vierde jaar voornamelijk de LiO-stage beslaat. Tijdens de stage worden geen vakken, dus ook geen kunstvakken gevolgd. De meest gevolgde kunstvakken zijn muziek, beeldende vorming, drama, handvaardigheid en tekenen. Op de basisscholen wordt voornamelijk in beeldende vakken en muziek les gegeven (C. de Graauw, P. Hagenaars, M. van Hoorn en P. Vogelenzang, 2003). Drama komt als vak niet vaak voor op de basisscholen. Het is daarom opmerkelijk dat de meeste studenten dit vak één à twee jaar volgen. Ook het vak (jeugd) literatuur wordt door veel studenten gevolgd.
14
1.6
Vergelijking experimentele groep met controle groep
Alvorens het effect van de bonnen gemeten wordt, moet eerst een analyse gedaan worden op belangrijke cultuurdeelnamedeterminanten. Hierbij wordt gekeken of de experimentele groep te vergelijken is met de controle groep. De sociaal-culturele kenmerken van de studenten worden vergeleken om te controleren of de groepen hierop vergelijkbaar zijn. Het is namelijk mogelijk dat er een vertekening is opgetreden tussen de experimentele en controle groep. Dit vanwege de verschillende manieren van ondervragen. Niet alle studenten zijn klassikaal bereikt. De studenten die de vragenlijst per post hebben gekregen, hebben een keuze gehad in het terug sturen. Hierbij is er de vooronderstelling dat studenten die de vragenlijst terugsturen, meer ‘cultuurminded’ zijn. In de experimentele groep zijn meer studenten per post bereikt. Daar zouden dus meer cultuurgeïnteresseerde studenten zitten. Verder hebben studenten op sommige Pabo’s de bonnen moeten ophalen. Hierdoor heeft ook vertekening kunnen plaats vinden. Cultuurgeïnteresseerde studenten zullen – zo is de veronderstelling - de bonnen wel/eerder ophalen. Hierdoor kunnen er in de experimentele groep meer cultuurgeïnteresseerde studenten zitten. Bij de controle groep heeft deze selectie namelijk niet plaats gevonden. De achtergrondvariabelen waarop gecontroleerd wordt, zijn te zien in de onderstaande tabel (1.8). Tabel 1.8 Achtergrondkenmerken Pabo-studenten Variabele
minimum
betekenis minimum
maximum
betekenis maximum
controle vs experimentele groep
0
controle groep
1
experimentele groep
pilot-Pabo5
0
Pabo doet niet mee aan pilot
1
Pabo doet mee aan pilot
sexe
0
Vrouw
1
man
leeftijd per 1-1-2004
0
18 jaar
7
25 jaar en ouder
allochtonie
0
autochtoon
1
allochtoon
voltooide
vmbo
0
Niet
1
wel
vooropleiding6
havo
0
Niet
1
wel
vwo
0
Niet
1
wel
0
geen examen gedaan in
1
wel examen gedaan in
kunstvak examen
kunstvakken
kunstvakken
CKV
0
geen ckv gevolgd
1
wel ckv gevolgd
opleiding ouders7
0
geen opleiding afgemaakt
1
universiteit
score cultuurdeelname moeder8
0
geen/weinig bezoeken aan
1
veel bezoeken aan
culturele activiteiten
activiteiten
15
Uit de analyse blijkt dat bij de meeste variabelen geen significant verschil is waar te nemen tussen de controle en de experimentele groep. Alleen de variabele sexe en de CKV tonen een significant verschil. In de experimentele groep zitten relatief minder mannen dan in de controle groep en ook minder studenten die CKV, CKV1, KCV of CKV2 gevolgd hebben in het voortgezet onderwijs. Dit is te verklaren doordat er in de controlegroep tweedejaars studenten (dus jongere) zitten die het vak wel gevolgd hebben. CKV gehad hebben is overigens niet direct een indicatie van ‘cultuurmindedness’. Tabel 1.9 Kans op experimentele groep? 9 Variabele
Kans op experimentele groep?
sexe
-.525 (.053)
leeftijd per 1-1-2004
.082 (ns)
allochtonie
-.465 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
-.024 (ns)
havo
.392 (ns)
vwo
-.085 (ns)
kunstvak examen
-.107 (ns)
CKV
-.644 (.003)
score cultuurdeelname moeder
-.012 (ns)
opleiding ouders
-.326 (ns)
N=563. B (=kans dat er meer met de score 1 in de experimentele groep zitten) significantie tussen haakjes (ns): >.05
16
1.7
Opzet en uitvoering onderzoek docenten/mentoren/kunstcoördinatoren
Het onderzoek naar de opleiding zelf is gedaan aan de hand van mondelinge ondervraging van docenten, kunstcoördinatoren of mentoren van de tien geselecteerde Pabo’s (oktober 2003 en januari 2004). De afspraken hiervoor werden gemaakt tijdens een telefonisch contact. De vragen betroffen het culturele klimaat in de Pabo’s zoals welke kunstvakken worden gegeven, welke culturele activiteiten vinden plaats, en vragen over samenwerking met culturele instellingen. Voorts is gevraagd naar de mening over cultuureducatie in het primair onderwijs en hoe dit zich vertaalt in het lesprogramma van de opleidingen. Daarnaast is gevraagd op welke wijze de bonnen zijn gedistribueerd, de relatie tussen de inzet van de bonnen met het lesprogramma en tot slot de mening over het nut of de waarde van de bonnen. Voor de interviews zijn de contactpersonen van de Pabo’s benaderd die de aanvragers van de bonnen zijn bij CJP. Het ging in totaal om tien personen, die allemaal hebben meegewerkt aan de interviews. De contactpersonen waren bijna allen docenten(9); twee van hen zijn ook cultuurcoördinator. De voornaamste vakgebieden van de docenten zijn expressieonderwijs (6), geschiedenis (2) en aardrijkskunde (1). Daarnaast is een studentendecaan geïnterviewd die geen specifiek vakgebied heeft.
17
2
Inhoudelijke en organisatorische uitwerking volgens docenten
De verstrekking van de bonnen in 2002 aan de Pabo’s is niet verbonden met enige voorwaarden voor wat betreft relatie met vakken of curriculum; de enige voorwaarde was dat de opleidingen de bonnen in het tweede of derde jaar van de opleiding dienden in te zetten. Bij de bonnen voor het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming 1 (CKV1) in de Tweede Fase is dat anders. CKV1 is een van de algemeen verplichte vakken; het omvat in havo 120 en in het vwo 200 uren studiebelasting. Gymnasiumleerlingen volgen in plaats van CKV1 het vak Klassieke Culturele Vorming. In het schooljaar 2003/2004 is een enigszins vergelijkbaar vak Culturele en Kunstzinnige Vorming in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) van start gegaan; dit vak kent een studiebelasting van 40 uren. Het handelingskarakter van het vak staat voorop: leerlingen moeten ervaren wat kunst en cultuur is. Een van de eisen is dat de leerlingen minstens 4 (vmbo), 6 (havo) of 10 (vwo) verschillende voorstellingen, tentoonstellingen en/of collecties voor beeldende kunst en/of vormgeving bezoeken en boeken lezen. De culturele activiteiten dienen van ‘algemeen erkende kwaliteit’ te zijn. Het vak wordt afgesloten met een schoolexamen dat bestaat uit een zogeheten kunstdossier. In dit kunstdossier zijn de verslagen van culturele activiteiten opgenomen, de behandeling van bepaalde thema's en de resultaten van praktisch werk. Een van de voorzienbare effecten van de invoering van CKV1 was dat het voor de leerlingen aanzienlijke kosten met zich mee brengt. Om aan de kostenverhoging tegemoet te komen ontvangen de leerlingen de CKV-bonnen. Ook de cultuurbonnen die voor de basisvorming worden verstrekt kennen een voorwaarde. Ze zijn namelijk een geoormerkte bijdrage voor cultuurbeleid van de school voor de eerste fase van het voortgezet onderwijs. Een voorwaarde om voor dit geld in aanmerking te komen is volgens de cultuurnota 'een passende inzet van de scholen zelf'. Het bevoegde gezag dient daarom bij de aanvraag aan te geven tijd te reserveren voor de coördinatie van de culturele activiteiten en beleid te voeren over de besteding van de cultuurvouchers basisvorming om in aanmerking te komen voor de cultuurvouchers basisvorming (Regeling Ministerie OC&W 2002 en wijziging regeling 2003). Dit hoofdstuk beschrijft de organisatorische en inhoudelijke inzet van de bonnen in de onderzochte tien Pabo’s. Eerst is er gekeken naar de context waarin de bonnen worden verstrekt zoals het bestaande aanbod kunstvakken en culturele activiteiten: welke kunstvakken worden gegeven, welke culturele activiteiten organiseren ze. Dan wordt de samenwerking met culturele instellingen in beeld gebracht en vervolgens is gepeild hoe de geïnterviewden denken over de plaats en het belang van cultuureducatie in het primair onderwijs. De wijze waarop de bonnen worden ingezet wordt behandeld en ook de problemen daarbij. Tot slot wordt vooruit gekeken: gaat men weer bonnen aanvragen en wat zijn dan aanbevelingen voor de verstrekker?
2.1
Cultureel klimaat
Het lesprogramma van de Pabo’s en de culturele activiteiten - die daarbinnen of daarbuiten georganiseerd worden - kunnen bepalend zijn voor de manier waarop de opleidingen de bonnen inzetten. Hoeveel aandacht besteden ze aan kunst en cultuur? Om na te gaan welke kunstvakken op de Pabo’s gegeven worden zijn websites van verschillende van hen bekeken. Daaruit bleek dat zowel namen voor vakken als het aantal kunstvakken divers zijn. Alle (gevonden) namen of definities zijn daarom opgenomen. Uit de resultaten van de interviews blijkt, dat in het eerste en tweede studiejaar de meeste kunstvakken worden gegeven. Dat aantal neemt op de meeste opleidingen af in studiejaar drie en vier. In die leerjaren worden overigens wel de meeste keuzevakken gegeven.
18
De meest genoemde kunstvakken zijn achtereenvolgens: beeldende vorming, muziek en culturele en maatschappelijke vorming (9). Daarnaast jeugdliteratuur (8) en drama (7). Vakken die weinig genoemd worden zijn textiele werkvormen (2), tekenen (2) en kunsteducatie (2). In de categorie ‘anders’ worden ‘cultuurfilosofie’, ‘cultuur en opvoeding’ en ‘cultuur en onderwijs’ genoemd. Op alle tien is er aandacht voor cultureel erfgoed en dit is er vooral in het vak geschiedenis (6) en in mensen maatschappij vakken (5). Aardrijkskunde en een differentiatie kunst worden ook genoemd. Tabel 2.1
Kunstvakken op de tien onderzochte Pabo’s leerjaar 1
leerjaar 2
leerjaar 3
leerjaar 4
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
muziek (v)
muziek (v)
muziek (v)
muziek (v)
jeugdliteratuur (v)
cuma (v)
Pabo 2
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
pilot
drama (v)
drama (v)
drama (v)
drama (v)
muziek (v)
muziek (v)
muziek (v)
muziek (v)
cuma (v)
cuma (v)
cuma (v)
cuma (v)
jeugdliteratuur (v)
jeugdliteratuur (v)
jeugdliteratuur (v)
jeugdliteratuur (v)
av (v)
textiele werkvormen (k)
textiele werkvormen (k)
Pabo 3
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
pilot
drama (v)
drama (v)
drama (k)
muziek (v)
muziek (v)
jeugdliteratuur (v)
jeugdliteratuur (v)
Pabo 1
cuma (v) av (v) Pabo 4
tekenen (v)
tekenen (v)
kunsteducatie (k)
kunsteducatie (k)
pilot
handvaardigheid (v)
handvaardigheid (v)
cuma (k)
cuma (k)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
drama (v)
muziek (v)
muziek (v)
drama (k)
textiele werkvormen (v)
dans (k)
jeugdliteratuur (v)
jeugdliteratuur (k)
muzische vormen en
av (k)
cultuurfilosofie (k)
bewegen (v) Pabo 5
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (k)
drama (v)
drama (v)
muziek (v)
drama (k)
muziek (v)
muziek (v)
cuma 1 (v)
muziek (k)
jeugdliteratuur (v)
dans (k) kunsteducatie (k) cuma 2 (k)
(vervolg tabel 2.1 volgende pagina)
19
leerjaar 1
leerjaar 2
leerjaar 3
leerjaar 4
Pabo 6
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (k)
pilot
cuma (v)
cuma (v) av(v)
Pabo 7
Pabo 8
Pabo 9
Pabo 10
tekenen (v)
tekenen (v)
Tekenen (v)
Tekenen (v)
handvaardigheid (v)
handvaardigheid (v)
Handvaardigheid (v)
Handvaardigheid (v)
muziek (v)
muziek (v)
Muziek (v)
Muziek (v)
cuma (v)
cuma (v)
Cuma (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
Beeldende vorming (v)
tekenen (v)
tekenen (v)
Tekenen (v)
handvaardigheid (v)
handvaardigheid (v)
Handvaardigheid (v)
dans (v)
drama (v)
drama (v)
muziek (v)
muziek (v)
cuma (v)
jeugdliteratuur (v)
jeugdliteratuur (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
drama (v)
drama (v)
muziek (v)
drama (v)
muziek (v)
muziek (v)
kunsteducatie (v)
kunsteducatie (v)
kunsteducatie (v)
cuma (v)
jeugdliteratuur (v)
jeugdliteratuur (v)
av (v)
cuma (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
beeldende vorming (v)
drama (v)
drama (v)
drama (v)
cultuur en onderwijs
muziek (v)
muziek (v)
muziek (v)
(v)
cultuur en opvoeding (v)
jeugdliteratuur (k)
cuma (v) jeugdliteratuur (k)
N=10. (V)= Verplicht; (K)=Keuzevak Cuma: Culturele maatschappelijke vorming AV: Audiovisuele Vorming
In het kader van de (kunst)vakken kunnen Pabo’s culturele activiteiten organiseren. Op vier Pabo’s worden culturele activiteiten georganiseerd voor verschillende vakken, één van deze vier is een deelnemer aan de pilot. Het blijkt dat in het kader van de kunstvakken de meeste culturele activiteiten plaatsvinden. Maar ook geschiedenis en maatschappijleer lenen zich goed voor – vakverrijkende - culturele activiteiten. De meeste activiteiten betreft aanbod dat gericht is op kinderen en heeft vooral een actief karakter.
20
Tabel 2.2 Culturele activiteiten in de vakken op de tien onderzochte Pabo’s algemeen
jeugd
aanbod
aanbod
actief
receptief
X
Pabo 1
Kunstvakken
X
X
Pabo 2
Kunstvakken
X
X
geschiedenis
X
X
aardrijkskunde
X
X
bewegingsonderwijs
X
maatschappijleer Pabo 3
Pabo 4
X
X
X
Kunstvakken
X
X
X
X
Nederlands
X
X
X
X
Differentiatie cultuur
X
X
X
X
Kunstvakken
X
X
X
X
X
X
Nederlands Geschiedenis
X
Maatschappijleer
X
X
N=4
Naast culturele activiteiten die gekoppeld zijn aan (kunst)vakken kunnen de opleidingen natuurlijk ook voor andere vormen kiezen; bijvoorbeeld als losse op zichzelf staande projecten (7), in jaarprogramma’s (2) en excursies (1). Op één Pabo hebben studenten de mogelijkheid om voor een vrij studiepunt culturele activiteiten te bezoeken. Studenten moeten van het bezoek dan een verslag inleveren. Op drie opleidingen beslist een speciale cultuurcommissie over welke activiteiten ondernomen worden. Op drie andere nemen vaksecties deze beslissingen, op twee opleidingen docenten (2) en op een de manager (1). Eén Pabo organiseert zowel binnen als buiten de (kunst) vakken geen enkele culturele activiteit. Bij acht van de negen Pabo’s die culturele activiteiten organiseren wordt bij de keuze van culturele activiteiten rekening gehouden met het niveau van de studenten en het leerjaar waarin de studenten zitten. Dit doen zij op verschillende manieren. Twee noemen: ‘van algemeen vormend voor de student naar vormend voor de latere beroepspraktijk’. Een andere heeft een doorgaande lijn in de culturele activiteiten aangebracht. De leerlijn ziet er als volgt uit: in het eerste leerjaar leren de studenten om naar kunst te kijken en in het tweede leerjaar moet de studenten de omgeving verkennen op kunst. Studenten in het derde leerjaar experimenteren met kunst op de basisschool. Tijdens het vierde leerjaar leren studenten hoe ze met kinderen naar kunst kunnen kijken en hoe ze met kinderen kunst kunnen maken. Eén opleiding vergroot de zelfstandigheid van de studenten naarmate ze in een hoger leerjaar zitten, de overige vier noemen een ‘opbouw in niveau’.
21
2.3
Cultureel aanbod
Op welke punten ervaren de ondervraagden problemen als het gaat om het culturele aanbod in stad of regio? Deze vraag is ook gesteld aan de docenten die hebben meegewerkt aan het CKV1Volgonderzoek. De drie meest genoemde problemen over het culturele aanbod van deze havo- en vwo-docenten zijn ook voorgelegd aan de deelnemers aan dit onderzoek. Tabel 2.3 Problemen bij tien onderzochte Pabo’s met het culturele aanbod nee
enigszins
ja
…de te grote hoeveelheid informatie
8
0
1
…het te late tijdstip van de informatie
5
1
3
…te beperkte informatie wat betreft inhoud, prijzen, kortingen e.d.
7
0
2
…anders
0
0
3
N=10
De geïnterviewden ervaren de problemen van de CKV1-docenten over het algemeen niet. Een van de problemen die in de categorie ‘anders’ genoemd zijn heeft betrekking op het culturele aanbod, namelijk dat het niet altijd duidelijk is waar de bonnen te besteden zijn. Niet alleen verschilt dit kennelijk per culturele instelling, ‘dit verschilt ook per voorstelling bij één en dezelfde culturele instelling’. De andere problemen die genoemd worden, ‘er is geen gelegenheid om administratieve fouten te corrigeren’ en ‘wij willen de bonnen graag besteden aan eerstejaarsstudenten’. De meeste vinden dat er voldoende aanbod is van culturele instellingen voor de studenten (9) en bovendien dat er voldoende aanbod is voor kinderen (10).
2.4
Samenwerking met culturele instellingen
Pabo’s zijn – net als alle andere onderwijsinstellingen - voor een keuze van culturele activiteiten grotendeels afhankelijk van het aanbod van culturele instellingen in de plaats of regio. Daarnaast kunnen deze instellingen voor toekomstige leerkrachten – de huidige studenten – mogelijke samenwerkingspartners zijn. In hoeverre overleggen de opleidingen met culturele instellingen en de steunfunctie over het aanbod voor de studenten? En gaat dit overleg over randvoorwaardelijke – kosten, tijdstippen - of inhoudelijke kanten van het aanbod? Slechts twee opleidingen antwoorden helemaal niet samen te werken met enige instelling dan ook. De Pabo’s die alleen overleggen met een culturele instelling, noemen dan allemaal musea (5), met andere instellingen voeren zij geen overleg. Vier van deze vijf voeren overleg over zowel inhoudelijke als randvoorwaardelijke aspecten van het culturele aanbod. Eén van de vijf overlegt enkel over randvoorwaardelijke zaken. De enige Pabo die met de steunfunctie-instelling overlegt zegt dat studenten worden ingezet in het programma van de provinciale steunfunctie. Ze geven bijvoorbeeld lessen die door de steunfunctie ontwikkeld zijn. Twee opleidingen overleggen met een centrum voor de kunsten en de provinciale steunfunctie. Eén van die twee werkt met de gemeentelijke instelling voor kunsteducatie en de provinciale steunfunctie aan een ICT-project. Op de andere komen de steunfunctie en het centrum voor de kunsten naar de Pabo: ‘Zij geven informatie over hun rol in cultuureducatie en over wat studenten van hen kunnen verwachten in de latere beroepspraktijk’.
22
Tabel 2.4 Samenwerking tien onderzochte Pabo’s met culturele instellingen frequentie Geen
2
culturele instelling
5
steunfunctie-instelling
1
Beide
2
N= 10
Niet alleen kunnen Pabo’s met culturele instellingen samenwerken. Ze kunnen ook met andere Pabo’s samen werken. Slechts één Pabo - buiten het netwerk van de pilot Cultuur en School - werkt samen met andere Pabo’s. Gezamenlijk ontwikkelen zij een programma ‘kunstzinnige oriëntatie’.
2.5
Plaats van cultuureducatie in het primair onderwijs
Aan de hand van een aantal stellingen is bij de geïnterviewden gepeild hoe gedacht wordt over cultuureducatie in het primair onderwijs en wat de taak van de Pabo’s hierbij is. Tabel 2.5 Mening tien geïnterviewde Pabo-docenten over plaats van cultuureducatie in het primair onderwijs aantal eens totale groep (n=10)
aantal eens pilot C&S (n=4)
aantal eens niet pilot C&S(n=6)
Pabo’s hebben als taak kunst en cultuur onderwijs te geven
10
4
6
Pabo-studenten zijn bij uitstek de toekomstige cultuuroverdragers
10
4
6
9
4
6
2
4
6
2
4
1
0
1
iedere Pabo moet een cultureel jaarprogramma hebben in aanvulling op de reguliere kunst- en cultuurvakken het is de verantwoordelijkheid van de student zelf om zich te verdiepen in kunst en cultuur cultuureducatie biedt een goed tegenwicht aan de cognitieve vakken Pabo-studenten kunnen geen duizendpoten zijn; basisscholen moeten gewoon vakdocenten inhuren
5
N=10
Dat Pabo’s de taak hebben kunst- en cultuuronderwijs te geven en dat iedere Pabo een cultureel jaarprogramma moet hebben in aanvulling op de reguliere kunst- en cultuurvakken onderschrijft nagenoeg iedereen. Toch vinden zes geïnterviewden dat de student zelf ook de verantwoordelijkheid heeft om zich te verdiepen in kunst en cultuur. Pabo-studenten zijn volgens alle geïnterviewden bij uitstek de toekomstige cultuuroverdragers. De meeste geïnterviewden zijn dan ook van mening dat basisscholen geen vakdocenten hoeven in te huren. Vervolgens is gevraagd of cultuureducatie een goed tegenwicht biedt aan de cognitieve vakken. Zestig procent van de geïnterviewden is het hier mee eens. Een duidelijk verschil in mening tussen Pabo’s die wel en die niet deelnemen aan de pilot Cultuur en School is niet te vinden.
23
Om een beter beeld te krijgen van de visie van de geïnterviewden op de plaats van cultuureducatie in het primair onderwijs is gevraagd hoe belangrijk cultuureducatie in het primair onderwijs is en hoe dat zich vertaalt in het lesprogramma van de opleiding. In hun antwoord benadrukken alle geïnterviewden dat cultuureducatie in het primair onderwijs zeer belangrijk is. Zij vinden cultuureducatie van grote betekenis voor de persoonlijke en brede ontwikkeling van kinderen. Ook zijn ze het erover eens dat cultuureducatie in het primair onderwijs, maar ook in de opleiding zelf, een te kleine plaats inneemt. De antwoorden op de vraag hoe deze visie vertaald is in het lesprogramma zijn zeer divers. Vier geïnterviewden beschrijven wat ze hun studenten willen leren. Zo is er één die de studenten kennis over kunstgeschiedenis en kunstenaars wil bijbrengen en bovendien didactische kennis over het kunstaanbod. Een andere geïnterviewde wil de studenten leren hoe ze met kinderen naar kunst kunnen kijken. Op weer twee andere opleidingen leren studenten dat kunst een breed referentiekader bevordert en daarom een hulpmiddel kan zijn bij vakoverstijgend onderwijs. De overige antwoorden lopen zeer uiteen. Een geïnterviewde is van mening dat leerlingen in het primair onderwijs voorbereid moeten worden op CKV1 en CKV-vmbo; een doorlopende leerlijn is het doel. Verder wijst een ander erop dat cultuureducatie een vaste plaats krijgt in het lesprogramma van de basisscholen en van de Pabo’s. Daarnaast is er een die een profiel cultuureducatie zegt te gaan ontwikkelen. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat de geïnterviewden het als hun taak zien om aandacht te besteden aan kunst en cultuur. Dit doen zij dan ook op uiteenlopende manieren: kunstvakken, projecten, excursies enzovoorts. Genoeg aanknopingspunten voor de inzet van de bonnen. Maar worden deze ook benut? De volgende paragraaf van dit hoofdstuk beschrijft hoe de bonnen op de verschillende Pabo’s zijn ingezet. Wie hebben de bonnen gekregen? Is er in of buiten het lesprogramma aandacht besteed aan de bonnen? En wat vinden de docenten eigenlijk van de mogelijkheid om bonnen in te zetten?
2.6
Inhoudelijke en organisatorische inzet van de bonnen
Vier geïnterviewden zeggen een specifieke functie te hebben waarin de coördinatie en verspreiding van de bonnen plaatsvindt. Drie van hen zijn cultuur- of kunstcoördinator en de vierde is projectleider van een ‘museum-school-project’. De uren die zij hiervoor beschikbaar hebben, gebruiken zij voor de coördinatie van de bonnen. Dan is er nog een geïnterviewde die geen specifieke functie heeft voor de bonnen maar die wel taakuren heeft voor het organiseren van excursies en activiteiten. Die taakuren heeft de geïnterviewde gebruikt voor de coördinatie van de bonnen. Kortom: niemand van de ondervraagden heeft dus extra uren gekregen voor de coördinatie van de bonnen.
24
De Pabo’s hebben de vrijheid de bonnen in het tweede of in het derde jaar uit te zetten. Daarnaast kunnen ze kiezen: de bonnen beschikbaar stellen aan de individuele studenten of de bonnen collectief besteden. Tabel 2.6 Inzet van de bonnen op de tien onderzochte Pabo’s
individueel
2e leerjaar
3e leerjaar
5
3
collectief zowel individueel als collectief
2
N=10
De bonnen zijn gelijk verdeeld over de leerjaren. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat op één Pabo de bonnen alleen beschikbaar zijn gesteld aan de studenten in het derde jaar die het profiel ‘kunstzinnige oriëntatie’ hebben gekozen. Op alle tien de opleidingen zijn de bonnen geheel of gedeeltelijk beschikbaar gesteld aan de individuele student. Hoe zijn de bonnen verspreid onder de studenten? De meest genoemde manieren waren ‘ophalen bij de coördinator’ (3) en ‘in het postvakje van de student’ (3). Twee Pabo’s verspreidden de bonnen tijdens de les en op een andere gebeurde dit tijdens de ‘klassenvergadering’. Een geïnterviewde heeft de bonnen tijdens spreekuren verspreid onder de studenten. Een reden van één van de geïnterviewden om de bonnen te laten ophalen is dat deze vindt dat studenten moeite moeten doen voor de bonnen. De verspreiding via de postvakjes tenslotte werd heel pragmatisch beargumenteerd: dit leverde de minste belasting op voor het rooster of de studenten waren weinig op school. In de meeste gevallen (8) zijn de bonnen beschikbaar gesteld aan de individuele student. Enkele motivaties van de geïnterviewden om de bonnen beschikbaar te stellen aan de individuele studenten: ‘studenten moeten voor bepaalde vakken individueel een aantal voorstellingen bezoeken’ en ‘op die manier kunnen studenten zelf kiezen waar ze naar toe gaan’. Twee Pabo’s hebben de bonnen zowel individueel als collectief ingezet. Op één van die twee is een deel van het bonnen ingezet voor een gezamenlijk bezoek aan een theatervoorstelling. Op de andere opleiding moesten de studenten de bonnen ophalen en de bonnen die niet zijn opgehaald zijn vervolgens collectief besteed. Op vier van de tien Pabo’s is in de vakken aandacht besteed aan de bonnen. Alle vier nemen deel aan de Cultuur en School pilot. De aandacht voor de bonnen kan op verschillende manieren worden ingevuld. Zo kan aandacht besteedt worden aan de praktische aspecten van de bonnen - waar je ze kunt inleveren of hoe lang ze geldig zijn. De aandacht kon ook inhoudelijk van aard zijn, bijvoorbeeld in de vorm van opdrachten, dossiers of verslagen.
25
Tabel 2.7 Aandacht voor de bonnen in de vakken op de tien onderzochte Pabo’s praktisch of inhoudelijk Pabo 1
cuma
praktisch
Pabo 2
kunstvakken
praktisch en inhoudelijk
Pabo 3
differentiatie cultuur
inhoudelijk
Pabo 4
cultuureducatie
praktisch
N=4
Twee van de vier besteden alleen aandacht aan de praktische kant van de bonnen, één besteedt op een inhoudelijke manier aandacht aan de bonnen en één doet beide. Op de vraag of er buiten de vakken aandacht is besteed aan de bonnen, antwoorden vijf Pabo’s bevestigend. Twee van hen zeggen affiches op te hangen van voorstellingen. Andere methodes die genoemd worden: ‘een begeleidende brief’, ‘bericht in studentenkrant’ en ‘informatie werd verstrekt op aanvraag van de student’.
2.7
Nut van de bonnen
Zijn de Pabo’s eigenlijk tevreden met de bonnen? De geïnterviewden is een aantal stellingen voorgelegd die gaan over het profijt dat zij hebben van de bonnen. Tabel 2.8 Mening tien geïnterviewde Pabo -docenten over de bonnen % eens
% eens
% eens
totale
pilot
niet pilot
groep
Pabo’s
Pabo’s
(n=10)
(n=4)
(n=6)
de verstrekking van de bonnen is veel te vrijblijvend
6
3
3
bij de verstrekking van de bonnen zou een afsluitende
4
1
3
6
2
4
10
4
6
beoordeling verplicht moeten zijn de bonnen zijn leuk, maar niet noodzakelijk
de bonnen zijn een goede stimulans voor studenten om culturele activiteiten te bezoeken N=10
Het nut van de bonnen zit volgens de geïnterviewden in de stimulans voor studenten om culturele activiteiten te bezoeken, maar toch vindt een meerderheid van zestig procent de bonnen niet noodzakelijk. De meerderheid vindt de verstrekking van de bonnen te vrijblijvend (6), maar een afsluitende beoordeling is volgens de meeste geïnterviewden niet de oplossing. Om na te gaan of er een verschil is tussen Pabo’s die wel en Pabo’s die niet deelnemen aan de pilot is voor beide groepen afzonderlijk het percentage dat het eens is met de stelling weergegeven. Dit levert geen duidelijk verschil op tussen Pabo’s die wel en Pabo’s die niet deelnemen aan de pilot. Hebben de bonnen invloed op de culturele activiteiten die worden ondernomen op de opleidingen? Slechts één geïnterviewde beantwoord deze vraag bevestigend: ‘Door de bonnen zijn er meer mogelijkheden om culturele activiteiten te realiseren.’
26
2.8
Studiejaar 2003/2004
Alle Pabo’s konden voor het studiejaar 2003-2004 opnieuw bonnen aanvragen bij het CJP. Dit deden er 24. Wat deden de opleidingen in dit onderzoek? Zes van de tien onderzochte Pabo’s hebben voor het studiejaar 2003-2004 weer bonnen aangevraagd. Als motivatie noemen drie dat de bonnen een goede stimulans zijn voor studenten om culturele activiteiten te bezoeken en hen te stimuleren in hun algemene ontwikkeling. Daarnaast noemen twee dat de bonnen een tegemoetkoming is in de kosten die studenten toch al maken voor het bezoeken van culturele activiteiten voor een bepaald vak. Twee anderen noemen de volgende motivaties: ‘we kunnen dan meer collectieve activiteiten ondernemen’, ‘want studenten komen op een individuele en vrijblijvende manier in aanraking met cultuur’. Drie hebben voor 2003-2004 geen bonnen aangevraagd. Op één Pabo omdat er geen druk is vanuit het curriculum van de school. De tweede geïnterviewde zegt de resultaten van dit onderzoek af te wachten en één andere geïnterviewde is er nog niet aan toegekomen. Een andere Pabo weet niet of de bonnen zijn aangevraagd: ‘dit doet de hoofdlocatie’. Willen de Pabo’s die de bonnen hebben aangevraagd voor 2003/2004 de bonnen op een andere manier inzetten of willen ze bijvoorbeeld de verspreiding van de bonnen anders aanpakken? Kortom, willen ze bepaalde dingen veranderen? Vijf geïnterviewden zeggen veranderingen aan te brengen. Twee gaan de studenten beter informeren over de bonnen en de bestedingsmogelijkheden. Een ander besteedt en deel van de bonnen aan een collectieve culturele activiteit voor een heel studiejaar. De Pabo die de bonnen beschikbaar had gesteld aan studenten die het profiel ‘kunstzinnige oriëntatie’ in het derde jaar volgen wil de bonnen dit jaar beschikbaar stellen aan alle derdejaarsstudenten. De laatste wil de bonnen inzetten in een nieuw programma ‘voor kunstonderwijs’. Tot slot kregen de geïnterviewden de gelegenheid om opmerkingen te maken of aanvullende informatie te geven over de verstrekking van de bonnen. De belangrijkste die hier genoemd wordt, is dat men de bonnen graag wil inzetten in andere leerjaren. Op de ene sluiten de bonnen beter aan op het lesprogramma in het eerste jaar van de opleiding; op een andere is dit weer een ander leerjaar. Overigens sluit dit aan op opmerkingen van andere geïnterviewden: de bonnen zouden beter ingepast moeten worden in het lesprogramma. Eén Pabo noemt bijvoorbeeld dat er meer opdrachten aan verbonden moeten worden. En tenslotte blijken de opleidingen niet altijd te weten waar de bonnen precies te besteden zijn.
27
3
De besteding van de bonnen
Voor het schooljaar 2002-2003 zijn door 32 Pabo’s - voor 4.454 studenten - cultuurbonnen en CJPpassen aangevraagd bij CJP. Uit de gegevens van CJP blijkt dat 35% - in totaal 1.577 studenten - de bonnen heeft gebruikt. Voor de studenten is een bedrag van in totaal €101.105,80 aan bonnen uitgekeerd aan de Pabo’s. Dit bedrag is trouwens niet uitgegeven: 26% van dit bedrag (€26.037) is door de studenten besteed. Studenten die de bonnen hebben gebruikt voor culturele activiteiten (in totaal 1.557 studenten), hebben volgens de CJP-gegevens gemiddeld €16,51 gebruikt. In dit hoofdstuk wordt de bonbesteding van de studenten op de tien onderzochte Pabo’s bekeken en ook worden – waar relevant - enkele landelijke cijfers over de bonbesteding vermeld. De studenten uit de experimentele groep van het onderzoek hebben een pas en bonnen gekregen, studenten uit de controle groep kregen dat niet. Wat heeft de experimentele groep aan bonnen uitgegeven? De vraag over de bonbesteding wordt in de eerste paragraaf beantwoord. In die paragraaf komt ook de aandacht voor de bonnen in de vakken aan bod. In de tweede paragraaf wordt gekeken waaraan de bonnen precies zijn besteed. Tot slot wordt in de derde paragraaf antwoord gegeven op de vraag welke studenten de bonnen hebben uitgegeven.
3.1
Gekregen passen en bonnen - én bonnen die over zijn
In november 2002 ontvingen de studenten een CJP-pas en bonnen. Pas en bonnen zijn op zeven van de tien Pabo’s uitgedeeld aan alle studenten in studiejaar twee of drie. Dit gebeurde in de les of via de postvakjes. Bij de andere drie konden de studenten de bonnen ophalen bij de coördinator. De bonnen zijn op deze Pabo’s dus niet aan alle studenten van een bepaald studiejaar uitgedeeld, slechts degenen die ze haalden (en er dus enige moeite voor deden) hebben de bonnen in hun bezit gekregen. Omdat op sommige Pabo’s pas en bonnen in de postvakjes van de studenten zijn gelegd, is het mogelijk dat niet alle studenten in de experimentele groep de CJP-pas en bonnen ontvangen hebben. De vraag ‘Heb je in november 2002 van je Pabo een CJP-pas ontvangen?’ is niet door iedereen uit de experimentele groep bevestigend beantwoord. Van deze groep zei 93% de pas te hebben ontvangen. Studenten uit de controle groep hebben geen pas en bonnen ontvangen. Uit deze groep zei overigens vier procent wèl een CJP-pas te hebben gekregen. Tabel 3.1 CJP-pas ontvangen door Pabo-studenten experimentele groep
controle groep
wel CJP-pas gekregen
93%
4%
geen CJP-pas gekregen
7%
96%
zelf CJP-pas aangeschaft
6%
8%
N=592 Aan zowel de experimentele als de controlegroepen van de tien onderzochte Pabo’s is gevraagd of ze zelf een CJP-pas hebben gekocht in de afgelopen twaalf maanden. 6% uit de experimentele groep zei in die periode een CJP-pas gekocht te hebben. Dit zijn overigens niet de studenten die zeggen geen pas te hebben gekregen. Van de studenten uit de controle groep kocht 8 % zelf een CJP-pas. Aan de experimentele groep is gevraagd hoeveel bonnen zij hebben gehad. Naast het feit dat zij zeggen niet alle passen te hebben ontvangen, zeggen studenten ook niet alle bonnen te hebben ontvangen.
28
Tabel 3.2 CKV-bonnen ontvangen door Pabo-studenten absoluut
relatief
geen bonnen
13
5%
2 tot 5 euro
14
6%
5 tot 10 euro
18
7%
10 tot 15 euro
56
23%
15 tot 22 euro
26
11%
22,70 euro
121
49%
totaal
248
100%
N=248 De helft van de studenten in de experimentele groep zegt het maximale bedrag van €22,70 aan bonnen te hebben gekregen. Daarbij moet worden opgemerkt dat drie Pabo’s zeggen (zie hoofdstuk 2) een deel van de bonnen in collectief beheer te hebben gehouden. Voorts is het zo dat de bonnen ook via postvakjes zijn uitgedeeld en dus is het mogelijk dat de studenten niet alle bonnen hebben gevonden. Een andere mogelijkheid is dat de studenten niet meer weten hoeveel bonnen ze hebben ontvangen. Alleen de studenten die antwoordden de bonnen te hebben gekregen, hebben de vragen over bonbesteding ingevuld (235 studenten (=N). Het percentage studenten dat alle bonnen opmaakte is 19%. De overige 81 % heeft nog bonnen over variërend van een bedrag van €2,- tot €22,70. Het resterende bedrag aan bonnen kan, omdat studenten zeggen verschillende bedragen te hebben gehad, het beste gerelateerd worden aan het bedrag dat de studenten aan bonnen hebben besteed (tabel 3.3). Tabel 3.3 Bonnen gekregen en besteed door Pabo-studenten over
niets
ontvangen
2 tot 5
5 tot 10
10 tot 15
15 tot 22
euro
euro
euro
euro
22,70 euro
Totaal
2 tot 5 euro
0%
4,3%
0,4%
0%
0%
1,3%
6,0%
5 tot 10 euro
1.3%
2,1%
3,8%
0%
0,4%
0%
7,7%
10 tot 15 euro
3,0%
2,6%
2,6%
14,9%
0%
0,9%
23,8%
15 tot 22 euro
5,1%
1,7%
1,7%
0,4%
2,1%
0%
11,1%
22,70 euro
9,8%
3,8%
7,2%
4,3%
3,4%
23,0%
51,5%
totaal
19,1%
14,5%
15,7%
19,6%
6,0%
25,1%
100%
N=235
De studenten die wel bonnen ontvingen, maar geen enkele daarvan uitgaven, zijn in de tabel zwart omkaderd. In totaal heeft 51% van de studenten geen bonnen uitgegeven. 49% gaf de bonnen geheel (19%, zie de kolom ‘niets’) of gedeeltelijk - 30% - uit. In vergelijking met de CJP gegevens over de studenten van de 32 Pabo’s is dit percentage van 51% aan de lage kant. 65% van de studenten heeft volgens de gegevens van CJP niets gedaan met de bonnen. De cijfers gebaseerd op de ingeleverde bonnen bij CJP zijn in deze vergelijking waarschijnlijk accurater. Bij de gegevens van dit onderzoek moet rekening gehouden worden met sociaal wenselijke antwoorden die de studenten wellicht hebben gegeven.
29
Is er ook aandacht geweest voor de besteding of de functie van de bonnen? Hebben de Pabo’s bijvoorbeeld de bonnen gecombineerd met specifieke opdrachten? Is er in de les aandacht besteed aan de bonnen? Deze vraag is zowel aan de docenten/mentoren/kunstcoördinatoren als aan de studenten gesteld. Tabel 3.4 Vakken en aandacht voor de bonnen volgens Pabo-studenten vak
aandacht
kunstvakken (zoals tekenen, handvaardigheid, muziek, drama)
33%
geschiedenis
9%
maatschappijleer
6%
nederlands (literatuur)
3%
aardrijkskunde
2%
bewegingsonderwijs
1%
anders
6%
totaal
39%
N=235
Geconstateerd kan worden dat er volgens de studenten bij relatief weinig vakken aandacht is besteed aan de bonnen. 39% van hen zegt dat bij één of meer vakken aandacht is besteed aan de bonnen. Dit wordt meestal gedaan bij de kunstvakken. Het grootste deel van de studenten -61% - zegt dat in geen enkel vak aandacht wordt besteed aan de bonnen. De resultaten komen overeen met die van de mentoren/docenten/kunstcoördinatoren. Vier van de tien zeggen dat er aandacht is besteed aan de bonnen in de lessen en zes zeggen dat er geen aandacht is besteed. Aan de studenten is ook gevraagd op welke andere manier er aandacht is besteed aan de bonnen. Tabel 3.5 Andere aandacht aan de bonnen volgens Pabo-studenten inzetten voor culturele activiteiten in het kader van een project
17%
schriftelijk verslag maken van de culturele activiteit
17%
overleg met de docent over de keuze voor een culturele activiteit
14%
cultuur dossier aanleggen
12%
mondeling verslag culturele activiteit
7%
anders
2%
totaal
35%
N=235
30
3.2
Culturele activiteiten
Nadat de bonnen zijn ingenomen bij de culturele instellingen, zenden die ze weer terug naar CJP voor verzilvering. CJP registreert bij welke culturele instellingen de bonnen zijn ingeleverd. De studenten gebruiken de meeste bonnen voor bioscoopbezoek. Kunstuitleen en de poppodia zijn het minst populair. In onderstaande tabel zijn de bedragen te zien die zijn gebruikt door de studenten van alle 32 Pabo’s bij de verschillende soorten culturele instellingen. Tabel 3.6 Gebruikte bonnen alle Pabo- studenten (32 Pabo’s) instelling
bedrag
bioscopen
€ 16.130,70
% 62,0%
centra voor de kunsten
€
4.749,40
18,2%
schouwburg en concertzalen
€
3.450,--
13,3% 5,7%
musea
€
1.477,--
kunstuitleen
€
22,70
0,1% 0,03%
poppodia
€
9,--
overig
€
198,20
0,8%
totaal
€ 26.037,=
100%
N=32 Pabo’s = 4.454 studenten Bron: CJP, 2004
Aan de studenten uit het onderzoek die bonnen kregen, is gevraagd aan welke soorten culturele activiteiten zij die uitgaven. Er is daarbij gevraagd naar culturele activiteiten voor volwassenen maar ook naar die specifiek voor kinderen en jongeren (jeugd). Tabel 3.7 Bonnen gebruikt voor culturele activiteiten volwassenen door Pabo-studenten culturele activiteit
% studenten
film in bioscoop/filmhuis
73%
historisch museum
18%
museum voor beeldende kunst
14%
toneelvoorstelling
10%
cabaret
9%
musical
9%
bezienswaardige gebouwen, dorpen of stadsdelen
9%
concert pop-/wereldmuziek
3%
ballet-/dansvoorstelling
3%
opera of operette
1%
concert van klassieke muziek
0%
concert jazz/blues
0%
N=115 (studenten die bonnen hebben uitgegeven)
Filmbezoek is veruit de populairste culturele activiteit: 73 % van de studenten besteed ze hieraan. Dit komt overeen met de bonbesteding van leerlingen uit het CKV1 Volgproject; bij hen is het bezoek aan de film ook het populairst. Pabo-studenten gebruikten de bonnen niet voor een bezoek aan concerten klassieke muziek of concerten jazz-/bluesmuziek.
31
En ook voor het bezoeken van een museum of musical zetten weinig studenten de bonnen in. Omdat de studenten in hun latere werkkring – de basisschool – te maken zullen krijgen met culturele activiteiten voor kinderen is er gevraagd naar de bonbesteding hiervoor. Tabel 3.8 Bonnen gebruikt voor culturele activiteiten jeugd door Pabo-studenten Activiteit jeugdfilm jeugdtheatervoorstelling jeugdtentoonstelling andere musea jeugdmusical jeugdtentoonstelling beeldende kunst jeugddansvoorstelling jeugdconcert pop- en wereldmuziek jeugdconcert klassiek jeugdopera/-operette
% studenten 24% 19% 10% 10% 2% 1% 1% 0% 0%
N=115 (studenten die bonnen hebben uitgegeven)
Het blijkt dat studenten de bonnen niet vaak gebruiken voor jeugd/jongerenaanbod. Geen van hen gebruikte bonnen om klassieke jeugd concerten en jeugdopera of -operette te bezoeken. Enkele studenten gebruikte de bonnen voor een bezoek aan jeugdfilms en/of jeugdtheater. De meeste studenten die bonnen in dit aanbod uitgaven, besteden dan twee tot tien euro.
3.3
Welke studenten besteedden bonnen?
Zowel uit de gegevens van CJP als die uit dit onderzoek blijkt, dat veel studenten de bonnen niet uitgaven. In dit onderzoek heeft 49% van de studenten die bonnen kregen ze ook uitgegeven. Hebben deze studenten specifieke kenmerken? Welke studenten besteedden wel bonnen en welke niet? De sociaal-culturele achtergrondkenmerken van bongebruikers zijn afgezet tegen de studenten die wel bonnen hebben gehad maar niet gebruikt. In de volgende tabel (3.10)zijn de resultaten van de logistieke analyse af te lezen.
32
Tabel 3.10 Kans gebruik bonnen Pabo-studenten variabele
kans gebruik bonnen
pilot-Pabo
.373 (ns)
sexe
-.425 (ns)
leeftijd per 1-1-2004
-.369 (.003)
allochtonie
1.655 (ns)
voltooide
mbo
vooropleiding
1.798 (ns)
havo
1.502 (ns)
vwo
.807 (ns)
kunstvak examen
.049 (ns)
CKV
.013 (ns)
score cultuurdeelname moeder
.002 (ns)
opleiding ouders
1.283 (.038)
N=235 B (=kans dat er meer met de score 1 in de bonnen hebben gebruikt) significantie tussen haakjes (ns): >.05
De bongebruikers wijken op twee variabelen significant af van de niet-gebruikers. Onder de oudere studenten zijn minder bongebruikers te vinden; jongere studenten gebruiken de bonnen dus vaker. De tweede variabele die van invloed is, is de opleiding van de ouders. Studenten met ouders met een hogere opleiding gebruiken de bonnen meer. Studenten met laagopgeleide ouders hebben de bonnen minder vaak gebruikt. Als de bongebruikers gerelateerd worden aan de Pabo waarop zij zitten, blijkt dat er een significant verband is tussen de opleiding en bongebruik. In tabel 3.11 is de verhouding tussen bongebruikers en niet-bongebruikers per Pabo te zien.
33
Tabel 3.11 Gebruikers en niet-gebruikers per Pabo Pabo
bongebruikers
niet-bongebruikers
1
85%
15%
2 (pilot)
79%
21%
3 (pilot)
61%
39%
4 (pilot)
55%
45%
5
46%
54%
6 (pilot)
43%
57%
7
35%
65%
8
33%
67%
9
18%
82%
10
16%
84%
Totaal
47%
53%
Twee Pabo’s (een is een pilot Pabo) springen er uit met veel bongebruikers en twee met relatief weinig bongebruikers. Naar aanleiding van deze gegevens is gekeken op welke factoren ze met elkaar verschillen. Dit is gedaan aan de hand van de interviews met de docenten en aan de hand van gegevens van de studentenvragenlijsten. Uit de interviews met de docenten zijn geen verklaringen te vinden voor deze verschillen. Uit de gegevens van de studentenvragenlijsten blijkt dat op de Pabo’s met weinig bongebruikers studenten zeggen dat er weinig tot geen aandacht is geweest voor de bonnen. Maar: op de opleidingen met veel bongebruikers is echter niet per definitie veel aandacht geweest voor de bonnen. Vervolgens is het bongebruik afgezet tegen de manier van uitdelen. Zoals eerder vermeld hebben de studenten de bonnen op sommige Pabo’s opgehaald, op andere Pabo’s zijn de bonnen uitgedeeld. Hier is sprake van een significant verband. De studenten die de bonnen hebben opgehaald, hebben de bonnen vaker gebruikt. En tot slot is ook nog gekeken of de manier waarop aandacht aan de bonnen is besteed een verband vertoond met het bongebruik. Dit is niet het geval.
34
4
Cultuurdeelname
‘Wat zijn de effecten van de vouchers op de deelname aan culturele activiteiten van studenten?’ Zo luidt één van de onderzoeksvragen. Een verwacht effect kan zijn een vergroting van de cultuurdeelname van de studenten die bonnen hebben gekregen. Om deze vraag te beantwoorden moet de cultuurdeelname van de studenten worden gemeten. In dit onderzoek wordt de cultuurdeelname gemeten met behulp van vijf scores. Dit zijn: •
de receptieve cultuurdeelname van de studenten in de afgelopen twaalf maanden op basis van veertien verschillende activiteiten. Deze is opgesplitst in een score voor serieuze culturele activiteiten en voor populaire culturele activiteiten
•
de actieve cultuurdeelname van de studenten in de afgelopen twaalf maanden op basis van elf verschillende activiteiten en de deelname aan lessen en/of het lidmaatschap van een vereniging
•
de complexiteit van het laatst bezochte museum, film en theaterstuk
•
het leesgedrag van de studenten in de afgelopen twaalf maanden
•
het volgen van cultuur via media (radio, televisie, cd’s, banden of cassettes)
Per paragraaf wordt een cultuurdeelnamescore beschreven. Aan de hand van de cultuurdeelnamescore worden de experimentele en de controlegroep vergeleken. De vergelijking wordt gedaan aan de hand van een aantal multivariate regressie analyses. Hierbij wordt gekeken of het hebben van bonnen bijdraagt aan de cultuurdeelname. De cultuurdeelname hangt samen met meerdere factoren, waarvoor gecontroleerd wordt. 4.1
Receptieve cultuurdeelname
De studenten is gevraagd of ze in de afgelopen twaalf maanden in Nederland culturele activiteiten hebben bezocht en hoe vaak ze dit gedaan hebben. Er is naar veertien verschillende culturele activiteiten gevraagd. In grafiek 4.1 is te zien welke culturele activiteiten zijn bezocht door de studenten in het afgelopen jaar. De activiteiten zijn daarbij opgedeeld in populaire en serieuze culturele activiteiten10.
35
Grafiek 4.1: Culturele activiteiten van Pabo-studenten in de afgelopen twaalf maanden, opgesplitst naar serieuze en populaire cultuuruitingen N=592 serieuze culturele activiteiten
Opera of operette A rchief Concert van klassieke muziek Galerie B allet-/dansvo o rstelling van een beroepsgezelschap Cabaret Toneelvo o rstelling van een bero epsgezelschap M useum 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
populaire culturele activiteiten
Jazz-/blues concert DJ/VJ-evenement of een dance-party Concert popmuziek/wereldmuziek Musical Bezienswaardige gebouwen, dorpen of stadsdelen Film in bioscoop of filmhuis 0% 1keer
2 à 3 keer
10%
20%
30%
40%
4 tot 11keer
50%
60%
70%
80%
90%
1keer per maand of vaker
N=592
Bezoek Populaire culturele activiteiten worden door méér studenten én per student vaker bezocht dan de serieuze culturele activiteiten. Bijna alle studenten (95%) zijn het afgelopen jaar naar de film (in een bioscoop of filmhuis) geweest. Musea worden ook door veel studenten bezocht. 77% van hen is in de afgelopen twaalf maanden naar een museum geweest. Ook bezienswaardige gebouwen, dorpen of stadsdelen worden door veel studenten (74%) bezocht. Musicals en concerten van pop- of wereldmuziek worden door de helft van de studenten bezocht. Toneelvoorstellingen, cabaret en DJ- of VJ-evenementen worden door 45 tot 32% van de studenten bezocht. 16% van de studenten bezoekt een ballet- of dansvoorstellingen van een beroepsgezelschap. Galeries en concerten van klassieke muziek worden door iets meer dan 10% bezocht. Minder dan 10% van de studenten bezoekt een archief, een jazz- of bluesconcert of een opera of operette.
36
100%
Uit het CKV1-volgonderzoek bleek dat havo- en vwo-leerlingen die voor CKV1 verplicht culturele activiteiten moesten ondernemen, voornamelijk film, musea en toneelvoorstellingen bezochten. Deze culturele activiteiten zijn ook geliefd bij de Pabo-studenten. Frequentie De activiteiten, die door veel studenten worden bezocht – zoals film, musea en bezienswaardige gebouwen, dorpen of stadsdelen- worden ook váker per jaar bezocht. Meer dan de helft van de studenten (55%) die naar de bioscoop of een filmhuis gaat om een film te bekijken, gaat vier tot elf keer per jaar. De helft van de studenten die een museum bezoeken of bezienswaardige gebouwen, dorpen of stadsdelen, doen dit twee à drie keer per jaar. De impopulaire activiteiten worden niet alleen door weinig studenten bezocht, maar ook slechts incidenteel. Driekwart van de studenten die een Jazz- of bluesconcert bezoeken of opera en operette, doen dit maar één keer. Ook een archiefbezoek is vaak eenmalig. Zeventig procent van de studenten die archieven bezoeken gaan slechts één keer. Hoewel musicals wel door meer studenten worden bezocht, worden ze meestal niet meer dan één keer per jaar bezocht. De receptieve cultuurdeelnamescore De receptieve cultuurdeelnamescore is samengesteld uit het aantal bezoeken aan de culturele activiteiten in de afgelopen twaalf maanden11. De gemiddelde score van alle studenten wordt vergeleken met die van een aantal deelonderzoekspopulaties. Door de onderzoekspopulatie (alle studenten) op te splitsen in de experimentele en de controle groep, kan de cultuurdeelname van studenten die bonnen hebben gehad, vergeleken worden met de cultuurdeelname van studenten die geen bonnen hebben gehad. Deze vergelijking is gedaan met een multivariate regressie analyse. De resultaten van deze regressie analyse zijn te zien in tabel 4.1.
37
Tabel 4.1: receptieve cultuurdeelname (geheel, serieus en populair) naar sociaal-culturele achtergrond12 receptieve receptieve serieuze receptieve populaire cultuurdeelname cultuurdeelname cultuurdeelname controle vs experimentele groep
-.043 (ns)
1.247 (ns)
-1.763 (ns)
sexe
1.326 (ns)
1.117 (ns)
1.605 (ns)
leeftijd per 1-1-2004
.855 (.001)
.802 (.006)
.926 (.013)
allochtonie
3.803 (ns)
6.859 (.009)
-.273 (ns)
mbo
-1.000 (ns)
.772 (ns)
-3.362 (ns)
havo
1.731 (ns)
1.404 (ns)
2.166 (ns)
vwo
2.352 (ns)
3.601 (.010)
.686 (ns)
kvexamen
.562 (ns)
1.568 (.052)
-.780 (ns)
CKV
-.174 (ns)
-.370 (ns)
.087 (ns)
37.058 (.000)
36.777 (.000)
37.434 (.000)
.635 (ns)
1.573 (ns)
-.616 (ns)
vooropleiding
cultuurdeelname moeder opleiding ouders
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
Uit de tabel blijkt dat er geen verschil is tussen de receptieve cultuurdeelname (zowel serieus als populair) van de controle en de experimentele groep. Met andere woorden, de bonnen veroorzaken geen grotere receptieve cultuurdeelname. De cultuurdeelname van de moeder blijkt, zoals in vele onderzoeken, een dominante factor te zijn en verklaart grotendeels het verschil in cultuurdeelname. Studenten met een cultureel actieve moeder gaan dus vaker naar receptieve culturele activiteiten (zowel populair als serieus). De leeftijd van de studenten is ook een verklarende factor in de cultuurdeelname, zowel voor het geheel als voor de serieuze en populaire cultuurdeelname. Des te ouder de studenten zijn, des te vaker bezoeken zij culturele activiteiten. Op de serieuze cultuurdeelname zijn nog een drietal variabelen van invloed. Zo bezoeken allochtone studenten vaker serieuze cultuuruitingen. Studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak gaan vaker naar serieuze receptieve activiteiten, evenals studenten die een vooropleiding vwo hebben. 4.2
Actieve cultuurdeelname
De studenten is gevraagd of zij creatieve hobby’s hebben. Voor elf activiteiten is gevraagd of de studenten deze in de afgelopen twaalf maanden hebben uitgeoefend in de vrije tijd, dus buiten schoolverband. Ook is de studenten gevraagd of ze voor deze hobby lessen of cursussen volgen. Daarnaast konden studenten aankruisen of zij het afgelopen jaar lid zijn geweest van een vereniging, club, gezelschap of organisatie. In grafiek 4.2 zijn de resultaten van deze vragen te lezen.
38
Grafiek 4.2: Culturele hobby’s van Pabo-studenten gedurende de afgelopen twaalf maanden, opgesplitst naar alleen, met lessen of in verenigingsverband N=592
P ro za, po ëzie, voordracht
M uziek maken o p de computer Beeldhouwen, bo etseren, pottenbakken, sieraden maken Toneel, mime
Websites ontwerpen Werken met textiel (textiele werkvo rmen) Fotografie, photoshop, film, video (Vo lks) Dans, (jazz) ballet
Zingen B espelen van een muziekinstrument Tekenen, schilderen, grafisch werk 0% o efent hobby alleen uit
5%
volgt lessen/cursussen
10%
15%
20%
is lid van een vereniging
25%
30%
35%
40%
volgt lessen/cursussen en is lid van een vereniging
De populairste hobby’s zijn tekenen, schilderen en grafisch werk, 36% van de studenten beoefent deze hobby in de vrije tijd. Het bespelen van een muziekinstrument wordt door 33% gedaan buiten schoolverband. Ook zingen is één van de populairdere creatieve hobby’s onder studenten. Het verschilt per hobby of studenten de hobby alleen uitoefenen, met behulp van lessen of in verenigingsverband. Het komt niet vaak voor dat studenten zowel cursussen volgen, als lid zijn van een vereniging. Muziek maken op de computer en proza, poëzie en voordracht worden voornamelijk zelfstandig beoefend. Bij de andere culturele activiteiten volgt een deel van de studenten ook lessen. Bij het bespelen van een muziekinstrument, zingen, (volks)dans, (jazz)ballet en toneel en mime zijn ook een deel van de studenten lid van een vereniging, club, gezelschap of organisatie. De actieve cultuurdeelnamescore De actieve cultuurdeelnamescore is samengesteld uit de culturele hobby’s, de lessen hierin en de beoefening in verenigingsverband13. Zo kan berekend worden of het al dan niet ontvangen van de bonnen van invloed is op de actieve cultuurdeelname. In tabel 4.2 staan de resultaten van een multivariate regressie analyse op de actieve cultuurdeelname.
39
Tabel 4.2: Actieve cultuurdeelname naar sociaal-culturele achtergrond Variabele
Actieve cultuurdeelname
controle vs experimentele groep
-1.074 (ns)
sexe
1.554 (ns)
leeftijd per 1-1-2004
-.334 (ns)
allochtonie
1.212 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
1.078 (ns)
havo
-.386 (ns)
vwo
.639 (ns)
kvexamen
2.441 (.006)
CKV
.043 (ns)
score cultuurdeelname moeder
9.644 (.032)
opleiding ouders
2.122 (ns)
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
De tabel laat zien dat er geen verschil is in de actieve cultuurdeelname van de controle en de experimentele groep. Met andere woorden, de bonnen hebben geen positief effect op de actieve cultuurdeelname. Twee andere factoren hebben wel invloed op de actieve cultuurdeelname. Studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak op de middelbare school, hebben vaker een culturele hobby. Ook studenten met een cultureel actieve moeder, een moeder die regelmatig culturele activiteiten bezoekt, hebben vaker culturele hobby’s. 4.3
Complexiteit cultuurdeelname
‘Naar welke film, museum of theaterstuk zijn jullie het laatst geweest?’ zo luidde een vraag aan de studenten. De genoemde musea, films en theaterstukken zijn ingedeeld naar complexiteit, naar voorbeeld van het CKV1-volgonderzoek. Na het toekennen van de complexiteit zijn deze omgezet naar een complexiteitsscore per student, die daarna met elkaar vergeleken zijn. Museum De laatste keer dat de studenten een museum hebben bezocht verschilt sterk. Één student geeft aan nog nooit naar een museum te zijn geweest. Vijf procent van de studenten zegt dat hun laatste museumbezoek meer dan twee jaar geleden heeft plaats gevonden. Voor zeventien procent van de studenten heeft het bezoek tussen twee en één jaar geleden plaats gevonden. Dertig procent is een jaar tot een half jaar geleden nog in een museum geweest, terwijl 48% het afgelopen half jaar nog een museum heeft bezocht.
40
Aan de studenten is ook gevraagd met wie ze naar het museum zijn gegaan. De meeste studenten doen dit met studiegenoten. 5% van de studenten zijn met een klas van hun stageschool geweest. Een aantal studenten gaat ook buiten studieverband naar het museum; twaalf procent is met zijn/haar ouders of een ander familielid geweest, negen procent met vrienden buiten school, tien procent met partner en twee procent gaat alleen naar het museum. De musea die het meest genoemd worden, zijn het Noord-Brabants museum te Den Bosch (69 keer genoemd), het Groninger museum te Groningen (43 keer genoemd) en het Limburgs museum te Venlo (28 keer genoemd). De laatst bezochte musea zijn ingedeeld naar complexiteit op een zevenpuntsschaal. Hierbij staat een één voor zeer eenvoudig en een zeven voor zeer ingewikkeld. De meeste studenten zijn naar een museum geweest met complexiteit twee (23%), drie (34%) of vier (33%). Musea met complexiteit vijf en zeven zijn niet bezocht. Een museum met complexiteit zes is door slechts één student bezocht. Film Pabo-studenten gaan graag naar de film. Maar liefst 84% van de studenten is minder dan een half jaar geleden naar de film in een bioscoop of filmhuis geweest. Veertien procent is een jaar tot een half jaar geleden, twee procent twee jaar tot een jaar geleden en één procent meer dan twee jaar geleden naar de film geweest. Ongeveer de helft van de studenten gaat met vrienden en/of partner naar de film. Zes procent gaat met familie en drie procent is met studiegenoten zonder leraar geweest. De meest genoemde films zijn Bad Boys II (52 keer genoemd), Pirates of the Carribean (43 keer genoemd) en Phileine zegt sorry (41 keer genoemd). De films zijn ook ingeschaald van één (zeer eenvoudig) tot en met zeven (zeer ingewikkeld). De meeste studenten -63%- hebben een film bezocht met complexiteit één. De hoogst ingeschaalde film was van complexiteitsniveau vijf. Theater 41% van de studenten is in het afgelopen half jaar naar het theater geweest. 29% bezocht het theater een half tot een jaar geleden voor het laatst. Vijftien procent was een tot twee jaar geleden voor het laatst in een theater en voor veertien procent was het langer dan twee jaar geleden dat ze in het theater zijn geweest. Het theater wordt vaak met familieleden bezocht (29%). Een kwart van de studenten gaat met vrienden naar het theater. Zeventien procent van de studenten gaat met hun partner, terwijl veertien procent gaat met studiegenoten zonder leraar en vijf procent met studiegenoten en leraar. Drie procent is met een klas van de stageschool geweest. Één procent zegt alleen te zijn gegaan. Musicals zijn het populairst om te bezoeken (38%). Dit is ook te zien aan de meest genoemde stukken; Aïda (veertig keer genoemd) en Sound of music (26 keer genoemd) staan bovenaan. Het derde meest genoemde stuk is Pluk van de Petteflet (negentien keer genoemd). De stukken zijn ingedeeld op een moeilijkheidsschaal van één (zeer eenvoudig) tot en met zeven (zeer ingewikkeld). De meeste stukken die worden genoemd hebben complexiteitsscore één (32%), twee (37%) of drie (26%). Stukken met complexiteit vier of vijf worden zelden genoemd. Gemiddelde complexiteit Aan de hand van de complexiteit per museum, film en theaterstukken kan per student een complexiteitsscore samengesteld worden14. Doordat een groot aantal studenten geen museum, film of theaterstuk hebben genoemd, is het niet verantwoord om het gemiddelde van de drie disciplines te berekenen en een totaal score voor complexiteit te berekenen. De complexiteit is daarom per discipline berekend en geanalyseerd. Met een multivariate regressie analyse is gekeken welke achtergrondvariabelen van invloed zijn op de complexiteit van de bezochte culturele activiteiten.
41
Tabel 4.3: Complexiteit culturele activiteiten naar sociaal-culturele achtergrond Variabele
controle vs experimentele groep
sexe
leeftijd per 1-1-2004
allochtonie
voltooide vooropleiding
mbo
havo
vwo
kvexamen
CKV
score cultuurdeelname moeder
opleiding ouders
Complexiteit
Complexiteit
Complexiteit
museum
film
theater
-5.994
1.361
6.159
(.016)
(ns)
(.034)
3.706
6.942
6.396
(ns)
(.047)
(ns)
.798
1.304
.464
(ns)
(ns)
(ns)
19.162
1.406
4.860
(.020)
(ns)
(ns)
-1.304
14.816
3.366
(ns)
(ns)
(ns)
5.277
14.892
1.863
(ns)
(ns)
(ns)
2.218
14.180
12.258
(ns)
(ns)
(ns)
5.047
-.762
-.160
(.054)
(ns)
(ns)
.660
-1.729
1.088
(ns)
(ns)
(ns)
.315
16.479
22.765
(ns)
(ns)
(ns)
2.498
7.187
.330
(ns)
(ns)
(ns)
N complexiteit museum = 544, N complexiteit film = 513, N complexiteit theater = 392 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
Uit de tabel blijkt dat studenten uit de controlegroep ingewikkelder musea bezoeken dan studenten uit de experimentele groep. De bonnen zorgen er dus niet voor dat studenten naar ingewikkelder musea gaan. Bij theater is het andersom, daar gaan de studenten uit de experimentele groep naar ingewikkelder theaterstukken. De bonnen zorgen er dus wel voor dat studenten naar ingewikkelder theaterstukken gaan. Verder blijkt dat allochtone studenten ingewikkelder musea bezoeken dan autochtone studenten. Ook studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak bezoeken moeilijke musea. De verschillen in complexiteit van de bezochte films wordt verklaard vanuit het geslacht van de studenten; mannen bezoeken complexere films dan vrouwen.
42
4.4
Lezen
De vierde cultuurdeelnamescore is gebaseerd op het leesgedrag van de studenten. Deze is samengesteld aan de hand van de hoeveelheid gelezen boeken in de afgelopen twaalf maanden en hoe vaak de studenten lezen. Hierbij worden strips of studieboeken niet meegerekend. De eerste vraag met betrekking tot het leesgedrag is: ‘Hoeveel boeken heb je in de afgelopen twaalf maanden gelezen?’ In grafiek 4.3 is te zien hoe de studenten deze vraag hebben beantwoord. Grafiek 4.3: Aantal gelezen boeken in de afgelopen twaalf maanden
meer dan 2 boeken per maand 1à 2 boeken per maand 7 tot 11boeken 3 tot 6 boeken 1à 2 boeken geen 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
N = 592
Zes procent van de studenten heeft het afgelopen jaar geen boeken gelezen, naast de studieboeken. Zeventig procent van de studenten leest minder dan één boek per maand. Een kwart van de studenten leest elke maand minimaal één boek. De tweede vraag die is gesteld over het leesgedrag is: ‘Hoe vaak lees je boeken?’ In grafiek 4.4 zijn de antwoorden op deze vraag af te lezen. Grafiek 4.4: Hoe vaak lezen Pabo-studenten boeken?
vrijwel elke dag
een paar keer per week
een paar keer per maand
minder dan 1keer per maand
vrijwel no o it
0%
5%
10%
15%
20%
25%
N = 592
Dertien procent van de studenten leest vrijwel nooit een boek. Deze studenten lezen ook zeer weinig boeken. Er is een sterk verband tussen het aantal gelezen boeken en hoe vaak studenten lezen. Achttien procent van de studenten leest bijna elke dag. Deze studenten lezen dan ook meestal meer dan twee boeken per maand.
43
De cultuurdeelnamescore lezen De studenten hebben op basis van de antwoorden van de twee vragen over leesgedrag een cultuurdeelnamescore toegekend gekregen15. In een multivariate regressie analyse wordt gekeken welke variabelen van invloed zijn op de score voor het leesgedrag. De resultaten van de analyse zijn af te lezen in de tabel 4.4. Tabel 4.4: Score op leesgedrag naar sociaal-culturele achtergrond Variabele
Cultuurdeelname lezen
controle vs experimentele groep
4.446 (.044)
sexe
-13.098 (.000)
leeftijd per 1-1-2004
.430 (ns)
allochtonie
8.655 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
7.254 (ns)
havo
11.810 (ns)
vwo
15.320 (ns)
kvexamen
-.527 (ns)
CKV
-5.022 (ns)
score cultuurdeelname moeder
19.764 (ns)
opleiding ouders
-7.853 (ns)
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
Er is een significant verschil tussen de experimentele en controle groep in leesgedrag. De studenten uit de experimentele groep lezen meer en vaker. De bonnen hebben dus een positief effect op het leesgedrag van de studenten. Een verschil in leesgedrag is ook te vinden tussen mannen en vrouwen. Vrouwelijke studenten lezen meer en vaker dan mannelijke studenten. 4.5
Cultuurdeelname via de media
De laatste cultuurdeelnamescore die is gemeten, gaat over cultuurdeelname via de media. Hierover zijn twee vragen gesteld. Allereerst is gevraagd of de studenten wel eens radio of televisieuitzendingen over kunst en zo ja, hoe vaak. Deze vraag is opgesplitst naar beeldende kunst, architectuur, theater, boeken, film en geschiedenis. In grafiek 4.5 is zichtbaar hoe vaak studenten programma’s over kunst of geschiedenis luisteren/kijken op radio of televisie.
44
Grafiek 4.5: Volg je wel eens radio of televisieprogramma’s over kunst en zo ja, hoe vaak? beeldende kunst bo eken architectuur theater geschiedenis film 0%
niet
10%
20%
30%
40%
minder dan 1keer per maand
50%
60%
70%
1tot 3 keer per maand
80%
90%
100%
1keer per week of vaker
N = 592
Er zijn maar weinig studenten die luisteren of kijken naar programma’s over kunst. Programma’s over film worden het meest bekeken/beluisterd. Deze worden door studenten ook váker bekeken/beluisterd. Programma’s over geschiedenis en theater worden door sommige studenten bekeken/beluisterd. De tweede vraag die is gesteld over cultuurdeelname via de media luid: ’Volg je wel eens uitzendingen van klassieke muziek op radio of televisie en/of luister je wel eens naar eigen cd’s of banden/cassettes met klassieke muziek? Zo ja, hoe vaak?’ De antwoorden op deze vraag staan in grafiek 4.6. Grafiek 4.6: klassieke muziek op radio/televisie of op cd’s/banden/cassettes
klassieke muziek o p eigen cd's/banden/cassettes
klassieke muziek op radio /tv
0%
niet
10%
20%
30%
minder dan 1keer per maand
40%
50%
60%
1tot 3 keer per maand
70%
80%
90%
100%
1keer per week of vaker
N = 592
Naar klassieke muziek luisteren - zowel op eigen cd’s/banden/cassettes –blijkt weinig populair onder Pabo-studenten. Studenten die dit wel doen, doen dit minder dan één keer per maand. De cultuurdeelnamescore media De antwoorden op de vragen over cultuurdeelname via de media, zijn omgezet naar een score voor cultuurdeelname via de media16. In tabel 4.5 zijn de resultaten van een multivariate regressie analyse op cultuurdeelname via de media af te lezen.
45
Tabel 4.5: Score op cultuurdeelname via de media naar sociaal-culturele achtergrond Variabele
Cultuurdeelname via de media
controle vs experimentele groep
-1.392 (ns)
sexe
5.695 (.000)
leeftijd per 1-1-2004
1.034 (.012)
allochtonie
6.090 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
4.134 (ns)
havo
3.944 (ns)
vwo
4.113 (ns)
kvexamen
2.239 (.051)
CKV
1.193 (ns)
score cultuurdeelname moeder
29.301 (.000)
opleiding ouders
5.393 (.018)
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
Uit de tabel blijkt dat de bonnen geen invloed hebben op cultuurdeelname via de media. Er zijn geen verschillen tussen de controle en de experimentele groep wat betreft cultuurdeelname via de media. Verschillen in cultuurdeelname via de media zijn te verklaren vanuit een vijftal andere factoren. De meeste invloed heeft de cultuurdeelname van de moeder van de studenten. Studenten met een cultureel actieve moeder volgen vaker cultuur via de media. De tweede factor is sexe. Mannen volgen vaker cultuur via media dan vrouwen. Ook de leeftijd van de studenten heeft een positieve invloed; naarmate een student ouder is, volgt hij/zij meer cultuur via de media. De opleiding van de ouders heeft eveneens een positieve invloed op deze vorm van cultuurdeelname. De laatste factor is het gedaan hebben van eindexamen in een kunstvak op de middelbare school. De studenten die dit hebben gedaan, volgen ook vaker cultuur via de media.
46
5
De mening van de studenten over cultuur en cultuureducatie
Wat is de mening van de Pabo-studenten over de verschillende dimensies van cultuureducatie? Om daarop een antwoord te krijgen is hen gevraagd naar hun mening over cultuur, over de kunstvakken die zij krijgen op hun opleiding, over cultuureducatie in het primair onderwijs, over de rol van de basisschoolleerkracht in cultuureducatie en over de doelstellingen kunstzinnige oriëntatie op de basisschool. Die meningen worden beschreven in dit hoofdstuk. Ze zijn vervolgens vertaald naar een houding daarover. Bij de start van dit onderzoek was de aanname dat de houding van de studenten positief beïnvloed zou worden door de cultuurbonnen. Om dit te kunnen meten is de houding van de studenten uit de experimentele groep vergeleken met de studenten uit de controle groep.
5.1
Mening over cultuur
Tiental stellingen over cultuur zijn aan de studenten voorgelegd. Zij konden hun mening geven op een vierpuntsschaal (tabel 5.1). Tabel 5.1 Mening17 van de Pabo-studenten over cultuur sterk mee
mee
mee eens
sterk mee
oneens
oneens
lezen zet aan tot denken.
1%
3%
68%
29%
ik voel me thuis bij mensen die van kunst houden.
9%
51%
39%
1%
ik bewonder mensen die klassieke muziek spelen.
4%
33%
55%
9%
klassieke muziek is net zo goed iets voor jongeren als voor
2%
16%
65%
18%
81%
18%
1%
1%
kunst hoort bij kakkers.
46%
49%
4%
1%
een museum is typisch iets voor oudere mensen.
42%
52%
5%
1%
jongens die van klassieke muziek houden zijn watjes.
39%
56%
4%
1%
theater is voor een ander soort mensen dan ik.
39%
49%
11%
2%
boeken lezen is iets voor als je oud bent.
71%
27%
2%
0%
eens
positieve uitspraken
ouderen. negatieve uitspraken als ik naar de schouwburg zou gaan zou ik me schamen om dat aan mijn vrienden te vertellen.
N = 592
Met drie van de vier - positief geformuleerde - meningen zijn de meeste studenten het in meerdere of mindere mate eens. Een uitzondering hierop is de stelling ‘ik voel me thuis bij mensen die van kunst houden’. Bijna alle studenten zijn het (sterk) oneens met de negatief geformuleerde uitspraken. Daaruit zou geconcludeerd kunnen worden dat zij een positieve houding hebben ten opzichte van cultuur. In het CKV1-Volgproject zijn dezelfde uitspraken voorgelegd aan de leerlingen.
Deze laatste waren het vaker (sterk) oneens met de positief geformuleerde uitspraken en vaker (sterk) eens met de negatief geformuleerde uitspraken. Verschilt de houding ten opzichte van cultuur van de studenten die bonnen hebben gekregen, met de studenten die geen bonnen hebben gekregen?18 In tabel 5.2 zijn de resultaten van deze analyse te lezen. Tabel 5.2: Score Pabo-studenten op houding ten opzichte van cultuur naar sociaal-culturele achtergrond variabele
houding ten opzichte van cultuur
controle vs experimentele groep
-.029 (ns)
pilot-Pabo
-.081 (ns)
sexe
-1.921 (ns)
leeftijd per 1-1-2004
1.192 (.006)
allochtonie
-.319 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
-.549 (ns)
havo
1.339 (ns)
vwo
3.906 (ns)
kunstvak examen
3.055 (.010)
CKV
-1.188 (ns)
score cultuurdeelname moeder
31.458 (.000)
opleiding ouders
7.455 (.002)
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
De tabel laat zien dat er geen verschil is tussen de controle en de experimentele groep als het gaat om de houding van studenten ten aanzien van cultuur. Er zijn vier andere factoren die het verschil in houding verklaren. De voornaamste daarvan is weer de cultuurdeelname van de moeder. Ook het opleidingsniveau van de ouders heeft een positieve invloed; studenten met ouders met een hoger opleidingsniveau hebben een positievere houding ten opzichte van cultuur. De culturele houding wordt tevens positiever naarmate studenten ouder zijn en ook studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak hebben een positievere houding ten opzichte van cultuur. In de analyse is de variabele pilot-Pabo opgenomen. De verwachting was dat studenten van een Pabo die meedoet aan de pilot een positievere houding hebben ten opzichte van cultuur. Uit de analyse blijkt dat zij dat niet hebben.
48
5.2
Mening over de kunstvakken op de Pabo
Wat vinden studenten van de kunstvakken die zij krijgen op de Pabo. Vinden ze deze vakken moeilijk, aantrekkelijk, nuttig, interessant, belangrijk? Grafiek 5.1 Mening van de studenten over kunstvakken op de Pabo
moeilijk aantrekkelijk nuttig interessant belangrijk 0%
10% helemaal niet
20%
30%
40%
50%
60%
een beetje
70%
80%
90%
100%
heel erg
N = 592
Over het algemeen vinden de studenten de kunstvakken niet, of een beetje moeilijk. De vakken worden als aantrekkelijk gevonden. Weinig studenten vinden de vakken helemaal niet aantrekkelijk. De kunstvakken worden ook als nuttig ervaren; bijna 50% vindt dat. Welke variabelen zijn van invloed op de houding van de studenten ten opzichte van de kunstvakken op de Pabo?19 In de multivariate regressie analyse (tabel 5.3) is te zien dat er meerdere variabele invloed hebben op de houding van de studenten ten opzichte van kunstvakken op de Pabo.
49
Tabel 5.3: Score houding Pabo-studenten kunstvakken naar sociaal-culturele achtergrond variabele
houding
controle vs experimentele groep
-5.130 (.001)
pilot-Pabo
-4.462 (.005)
sexe
-5.666 (.012)
leeftijd per 1-1-2004
.812 (ns)
allochtonie
-6.615 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
10.048 (ns)
havo
11.054 (.034)
vwo
13.653 (.015)
kunstvak examen
4.647 (.004)
CKV
-1.375 (ns)
score cultuurdeelname moeder
7.505 (ns)
opleiding ouders
.096 (ns)
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
Het blijkt dat studenten uit de experimentele groep – de groep met bonnen – een negatievere houding hebben ten opzichte van kunstvakken op de Pabo dan studenten uit de controle groep. De experimentele groep vindt de vakken moeilijker, minder interessant, nuttig of belangrijk. Sexe is ook van invloed op de houding: vrouwelijke studenten staan positiever tegenover kunstvakken dan mannelijke studenten. Ook de vooropleiding is van significant belang. Studenten die havo of vwo afgerond hebben staan positiever tegenover de kunstvakken dan studenten die dit niet hebben gedaan en het examen gedaan hebben in één of meerdere kunstvakken leidt tot een positievere houding ten aanzien van deze vakken op de Pabo. Opmerkelijk is dat studenten op een niet pilot-Pabo de kunstvakken makkelijker, aantrekkelijker, nuttiger, interessanter en belangrijker dan studenten op een pilot-Pabo. Het was de verwachting dat de studenten op de pilot-Pabo’s een positievere houding zouden hebben. Bij deze uitkomst moet een kanttekening gemaakt worden: vier pilot Pabo’s zijn in het onderzoek zijn opgenomen en daarom is enige voorzichtigheid geboden.
50
5.3
Mening cultuureducatie in het primair onderwijs
De studenten is een negental uitspraken voorgelegd over cultuureducatie in het basisonderwijs. In tabel 5.4 is te zien in welke mate de studenten het eens of oneens zijn met de uitspraken. Tabel 5.4 Mening Pabo-studenten over cultuureducatie in het basisonderwijs sterk mee
mee
mee eens
sterk mee
oneens
oneens
0%
2%
65%
33%
scholen hebben de taak om kunst en cultuur over te dragen.
0%
11%
74%
15%
cultuureducatie is geschikt om allerlei competenties te
0%
10%
81%
10%
0%
8%
84%
8%
cultuureducatie draagt bij aan een beter en rijker leerklimaat.
0%
12%
78%
10%
cultuureducatie vormt een tegenwicht tegen de cognitieve
2%
30%
60%
7%
alle scholen moeten cultuureducatiebeleid ontwikkelen.
0%
21%
71%
9%
cultuureducatie moet een vaste plaats krijgen in het primair
1%
16%
70%
13%
4%
47%
44%
5%
eens
positieve uitspraken het is belangrijk dat kinderen in de basisschool in contact komen met kunst en cultuur.
verwerven. cultuureducatie is belangrijk om kennis te maken met historische en actuele cultuuruitingen.
vakken.
onderwijs. negatieve uitspraken rekenen en taal zijn de vakken waar het op de basisschool echt om gaat. N = 592
De meeste studenten zijn het (sterk) eens met de positieve uitspraken. Met de uitspraak ‘cultuureducatie vormt een tegenwicht tegen de cognitieve vakken’ is een derde deel van de studenten het oneens. Met de negatief geformuleerde uitspraak is 50% het (sterk) oneens en de helft (sterk) eens. Verschillen de studenten uit de experimentele met de studenten uit de controle groep? En verschillen de studenten van een pilot-Pabo met die van een niet-pilot-Pabo als het gaat over cultuureducatie in het basisonderwijs?20 Dit is weergegeven in tabel 5.5.
51
Tabel 5.5: Score houding Pabo-studenten ten opzichte van cultuureducatie op de basisschool naar sociaal-culturele achtergrond variabele
houding ten opzichte van cultuureducatie op de basisschool
Controle vs experimentele groep
-.664 (ns)
pilot-Pabo
.889 (ns)
sexe
-3.171 (ns)
leeftijd per 1-1-2004
1.322 (.004)
allochtonie
-.001 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
.528 (ns)
havo
4.227 (ns)
vwo
4.615 (ns)
kunstvak examen
2.552 (.039)
CKV
.505 (ns)
score cultuurdeelname moeder
20.443 (.001)
opleiding ouders
4.962 (.043)
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
Uit de tabel blijkt dat de bonnen (experimentele groep versus controlegroep) geen verklaring zijn voor een verschil in houding van studenten ten opzichte van cultuureducatie op de basisschool. Vier andere variabelen verklaren het verschil in de houding. De leeftijd heeft de grootste invloed. Naarmate de studenten ouder zijn, hebben ze een positievere houding ten opzichte van cultuureducatie op de basisschool. Studenten met een cultureel actieve moeder hebben een positievere mening over cultuureducatie op de basisschool en ook studenten met een kunstvak als examenvak op de middelbare school denken hier positiever over. Ten slotte vinden studenten wier de ouders een hogere opleiding hebben vaker dat cultuureducatie een belangrijke plek in moet nemen op de basisschool. Verschillen de studenten van de pilot-Pabo in hun houding ten opzichte van cultuureducatie van studenten van een niet-pilot-Pabo? De tabel laat zien dat er geen verschil is tussen beide groepen studenten.
52
5.4
Mening over de rol van de leerkracht in het basisonderwijs
Welke mening hebben de studenten over hun toekomstige rol van leerkracht in het basisonderwijs. Hiertoe zijn de studenten vier stellingen voorgelegd. Tabel 5.6 Mening Pabo-studenten over rol van leerkracht sterk mee
mee
oneens
oneens
mee eens
sterk mee
1%
18%
74%
7%
1%
33%
63%
4%
4%
56%
35%
6%
3%
64%
29%
4%
eens
positieve uitspraken als leerkracht moet je het goede voorbeeld geven als het gaat om deelname aan kunst en cultuur. het schoolteam zelf moet de expertise op het gebied van kunst en cultuur in huis hebben. negatieve uitspraken vakdocenten voor bijvoorbeeld muziek of tekenen, zijn toch de beste cultuuroverdragers. leerkrachten moeten externe deskundigen op het gebied van kunst en cultuur inhuren. N = 592
Het grootste deel van de studenten is het eens met de positief geformuleerde uitspraken. Ruim de helft van de studenten is het (sterk) oneens met de negatief geformuleerde uitspraken. Verschilt de mening van studenten uit de experimentele en controle groep over hun toekomstige rol als leerkracht? En verschilt dit voor studenten van de pilot-Pabo’s en de niet pilot-Pabo’s?21
53
Tabel 5.7: Score houding Pabo-studenten rol van leerkracht basisschool naar sociaal-culturele achtergrond variabele
houding
controle vs experimentele groep
-2.374 (.048)
pilot-Pabo
-3.443 (.006)
sexe
-3.457 (.052)
leeftijd per 1-1-2004
.285 (ns)
allochtonie
2.394 (ns)
voltooide vooropleiding
mbo
8.532 (.049)
havo
11.295 (.009)
vwo
10.166 (.027)
kunstvak examen
-.504 (ns)
CKV
-1.158 (ns)
score cultuurdeelname moeder
16.151 (.012)
opleiding ouders
.478 (ns)
N=563 ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten significantie tussen haakjes (ns): >.05
Uit de analyse blijkt dat studenten uit de experimentele groep een negatievere houding hebben ten opzichte van de rol van de leerkracht in cultuureducatie op de basisschool dan studenten uit de controlegroep. Studenten met een cultureel actieve moeder hebben ook een positievere houding en sexe is eveneens een verklarende variabele; vrouwelijke studenten hebben een positievere houding. Daarnaast heef vooropleiding een positief effect. Studenten die een mbo, havo of vwo diploma hebben, staan positiever tegenover hun toekomstige rol op het gebeid van cultuureducatie in het basisonderwijs. Studenten op een Pabo die meedoet aan de pilot van Cultuur & School (N=4) hebben een negatievere houding ten opzichte van de rol van de leerkracht in cultuureducatie op de basisschool.
54
5.5
Mening over de doelstellingen van kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs
De laatste mening die aan de studenten is gevraagd gaat over de doelstellingen van kunstzinnige oriëntatie. Doelen en scores zijn te zien in de onderstaande grafiek (5.2). De studenten hebben op een driepuntsschaal aan kunnen kruisen in hoeverre ze dit belangrijk vinden. Grafiek 5.2: Mate belang doelen voor Pabo-studenten
Kennis van en inzicht in erfgoed Kennis van en inzicht in de kunsten Kunstbescho uwingvaardigheden Vormgevingsvaardigheden Positieve ho uding ten o pzichte van de kunsten De smaak Inzicht in maatschappelijke situaties Kennis van materialen en technieken Kennis van en inzicht in andere culturen Uitdrukkingsvaardigheden B eleven van plezier in kunstzinnige activiteiten Zintuiglijke waarneming De perso o nlijkheid A lgemene creativiteit M o torische vaardigheden De fantasie Sociale vaardigheden 0%
10%
20%
wel belangrijk
30%
40%
50%
60%
enigszins belangrijk
70%
80%
90%
100%
niet belangrijk
N = 592
De ontwikkeling van sociale vaardigheden, de fantasie, motorische vaardigheden, algemene creativiteit, de persoonlijkheid en zintuiglijke waarneming worden belangrijk gevonden als doelstellingen van kunstzinnige oriëntatie. Minder Pabo-studenten vinden kennis van en inzicht in erfgoed en in de kunsten, kunstbeschouwelijke vaardigheden, vormgevingsvaardigheden, positieve houding ten opzichte van de kunsten en de ontwikkeling van de smaak belangrijk.
55
6
Samenvatting en conclusies
Naar aanleiding van de toekenning van bonnen aan studenten aan de lerarenopleiding basisonderwijs vroeg het ministerie Cultuurnetwerk Nederland een onderzoek uit te voeren naar de effecten ervan. De directe effecten worden geoperationaliseerd als een vergroting van het aantal culturele activiteiten van de betrokken studenten en een veranderde plaats van cultuur en cultuureducatie in de opleiding. De vraagstellingen van het onderzoek luidden: •
Op welke wijze is de organisatie van de CKV-bonnen geregeld en in hoeverre zijn de CKV-bonnen ingebed in het totale onderwijsprogramma en de culturele activiteiten van de opleiding?
•
Wat zijn de effecten van de bonnen op de deelname aan culturele activiteiten van studenten?
Het onderzoek onder studenten van de lerarenopleiding basisonderwijs was tevens aanleiding te vragen naar hun meningen over de leraar als cultuurdrager. Immers, het in staat stellen om cultuuruitingen te bezoeken door middel van bonnen is bedoeld om een bijdrage te leveren aan de voorbereiding van studenten op hun rol als cultuuroverdrager voor de klas. Een verwacht indirect effect van de bonnen is een positievere houding van de studenten ten aanzien van deze rol. Bij het onderzoek is voor een deel de opzet en methodiek van het CKV1-Volgproject onderzoek gevolgd. Zo komt de inhoud van de vragenlijst voor de studenten en die van de docenten/mentoren/coördinatoren deels overeen met de leerlingenvragenlijst zoals die daarbij gebruikt is. Het CKV1-Volgproject onderzoek (2000 – 2003) werd uitgevoerd door de Universiteit Utrecht en was bedoeld om belangrijke aspecten van de eerste jaren van invoering van het vak CKV1 te beschrijven, om de meningen van betrokkenen in kaart te brengen en om de effecten van CKV1 op cultuurdeelname van de leerlingen te bepalen.
Dataverzameling De dataverzameling vond plaats op tien Pabo’s. In 2002 vroegen 32 Pabo’s cultuurbonnen voor hun tweede- of derdejaars studenten aan bij CJP. Uit deze 32 is een selectie gemaakt van tien. De selectie is gemaakt op basis van een aantal criteria zoals geografische ligging, deelname van Pabo’s aan de pilot Cultuur en School-Pabo’s en deelname aan een netwerk van Pabo’s, zoals de Federatie Interactum, Fontys-Pabo’s Samenwerkingsverband Christelijke Hogescholen, Federatie Noord-Holland en SKIF. Hierbij is gelet op een brede spreiding. De dataverzameling voor het onderzoek bestond logistiek gezien uit twee onderdelen: -
de schriftelijke ondervraging van studenten op Pabo’s (tussen oktober 2003 en januari 2004)
-
de mondelinge ondervraging van docenten/ kunstcoördinatoren of mentoren van Pabo’s (oktober en november 2003).
In totaal zijn in het kader van het onderzoek 592 studenten ondervraagd. 87% van hen is vrouw. 92% van de studenten die meewerkten aan het onderzoek zijn autochtone Nederlanders. Ruim de helft heeft voorafgaand aan de Pabo een havo-opleiding voltooid. Meer dan de helft van de studenten heeft in geen enkel kunstvak examen gedaan op de middelbare school. De helft van de studenten differentieert zich op één of meerdere onderwerpen. 33% van de onderzoekspopulatie volgt één of meerdere differentiaties in een expressievak of cultuur. Voorts zijn tien docenten/ kunstcoördinatoren of mentoren van de geselecteerde Pabo’s (oktober 2003 en januari 2004) ondervraagd. Dit waren de contactpersonen van de Pabo’s die de aanvragers van de bonnen zijn bij CJP. De waren bijna allen docenten(9) en twee van hen waren daarbij ook cultuurcoördinator.
De voornaamste vakgebieden van de geïnterviewden zijn expressieonderwijs (6), geschiedenis (2) en aardrijkskunde (1). Onderzoeksvraag 1 ‘Op welke wijze is de organisatie van de CKV-bonnen geregeld en in hoeverre zijn de CKV-bonnen ingebed in het totale onderwijsprogramma en de culturele activiteiten van de opleiding?’ Organisatie CKV-bonnen
De verstrekking van de bonnen in 2002 aan de Pabo’s is niet verbonden met enige voorwaarden voor wat betreft relatie met vakken of curriculum; de enige voorwaarde was dat de opleidingen de bonnen in het tweede of derde jaar van de opleiding dienden in te zetten. Bij de bonnen voor het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming 1 (CKV1) in de Tweede Fase en die voor de basisvorming is dat anders. De Pabo’s hebben voorts de vrijheid de bonnen in het tweede of in het derde jaar uit te zetten en ze kunnen kiezen: de bonnen beschikbaar stellen aan de individuele studenten of de bonnen collectief besteden. Het blijkt dat de verstrekking van de bonnen gelijk verdeeld is over de leerjaren. De bonnen worden overal geheel of gedeeltelijk beschikbaar gesteld aan de individuele student. De schoolleiding van de Pabo’s stelt geen extra uren beschikbaar voor de coördinatie van de bonnen. Op vier van de tien Pabo’s is - in verschillende vakken - aandacht besteed aan de bonnen. Alle vier nemen deel aan de Cultuur en School - pilot. De helft van de Pabo’s besteden aandacht aan de bonnen buiten de lessen. 35% van de studenten die de bonnen ontvingen, heeft ervaren dat er buiten de lessen om aandacht werd gegeven aan de bonnen. De meerderheid van de docenten vindt de verstrekking van de bonnen te vrijblijvend, maar een afsluitende beoordeling is volgens de meeste geïnterviewde docenten niet de oplossing. De helft van de Pabo’s die te kennen geven opnieuw bonnen aan te vragen willen veranderingen aanbrengen in de organisatie zoals een betere informatieverstrekking richting de studenten. Tenslotte zouden de Pabo’s graag de vrijheid willen de bonnen in eender welk schooljaar in te zetten.
Inbedding CKV-bonnen in het totale onderwijsprogramma
De tien geïnterviewde Pabo- docenten benadrukken het belang van cultuureducatie in het primair onderwijs. Cultuureducatie vinden zij van grote betekenis voor de persoonlijke en brede ontwikkeling van kinderen. De plaats die cultuureducatie in het primair onderwijs en in de Pabo inneemt zou naar hun smaak groter mogen zijn. In het eerste en tweede jaar studiejaar worden de meeste kunstvakken gegeven. De meest genoemde daarvan zijn achtereenvolgens beeldende vorming, muziek en culturele en maatschappelijke vorming. Op alle tien de Pabo’s is er aandacht voor cultureel erfgoed. De visie van de Pabo’s wordt op diverse manieren ingebed in het onderwijsprogramma; kunstvakken, projecten, excursies etc.
Inbedding CKV-bonnen in de culturele activiteiten van de opleiding
De meeste culturele activiteiten vinden plaats in het kader van de kunstvakken. Het betreft merendeels activiteiten die gericht zijn op kinderen en vooral een actief karakter hebben.
57
Pabo’s zijn voor de keuze van culturele activiteiten grotendeels afhankelijk van het aanbod van culturele instellingen in de plaats of de regio. Opvallend is dat de geïnterviewde Pabo-docenten over het algemeen geen problemen met betrekking tot de informatievoorziening van het culturele aanbod ervaren; dit in tegenstelling tot de CKV1-docenten. Wat betreft de samenwerking met culturele instellingen wordt er vooral samengewerkt met musea. Er is nagenoeg geen samenwerking met andere Pabo’s. Het nut van de bonnen zit volgens de geïnterviewden in de stimulans voor studenten om culturele activiteiten te bezoeken, maar toch vindt een meerderheid van zestig procent de bonnen niet noodzakelijk.
Onderzoeksvraag 2 ‘Wat zijn de effecten van de bonnen op de deelname aan culturele activiteiten van studenten?’ Bonbesteding
Van de studenten die bonnen hebben ontvangen zegt 19% alle bonnen uitgegeven te hebben. 30% zegt een gedeelte van de bonnen uitgegeven te hebben. In totaal geeft dus 49% van de studenten die bonnen hebben ontvangen één of meerdere bonnen uit. Jongere studenten en/of studenten met ouders met een hoge opleiding gebruiken de bonnen vaker. Het bonnengebruik per Pabo verschilt sterk. Een sluitende verklaring hiervoor is niet gevonden. De studenten gebruiken, net als de CKV1-scholieren de bonnen voornamelijk voor het bezoeken van films. Voor het bezoeken van musea en musicals worden weinig bonnen ingezet. De bonnen worden niet gebruikt voor bezoek aan concerten van klassieke muziek. Omdat de studenten in hun latere werkkring – de basisschool – te maken krijgen met culturele activiteiten voor kinderen is gevraagd naar de bonbesteding hiervoor. Opmerkelijk is dat de studenten de bonnen niet vaak gebruiken voor jeugd/jongerenaanbod. Om de effecten van de bonnen op de deelname aan culturele activiteiten van studenten te bepalen is steeds de experimentele groep (met bonnen) vergeleken met de controlegroep (zonder bonnen). Receptieve cultuurdeelname
Zowel de experimentele- als controle groep bezoeken vooral populaire culturele activiteiten. Ze bezoeken deze ook vaker per jaar dan de serieuze cultuuruitingen. Uit het CKV1-Volgproject bleek dat havo- en vwo-leerlingen die voor CKV1 verplicht culturele activiteiten moesten ondernemen, voornamelijk film, musea en toneelvoorstellingen bezochten. Deze culturele activiteiten zijn ook favoriet bij Pabo-studenten. De bonnen veroorzaken geen grotere receptieve cultuurdeelname. Een cultureel actieve moeder, leeftijd en allochtonie hebben wel invloed op de receptieve cultuurdeelname. Studenten met een cultureel actieve moeder en/of oudere studenten gaan vaker naar receptieve (zowel serieus als populaire) activiteiten.
58
Wat betreft de serieuze culturele activiteiten geldt dat allochtone studenten en/of studenten die vooropleiding vwo hebben gedaan vaker serieuze receptieve activiteiten bezoeken. Dat geldt ook voor studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak op de middelbare school. Actieve cultuurdeelname
Ongeveer eenderde van de Pabo-studenten beoefent actief een culturele hobby. De groep die bonnen kreeg doet dat niet vaker dan de controlegroep. Studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak hebben wél vaker een culturele hobby. Dit geldt ook voor studenten met een cultureel actieve moeder. Complexiteit bezochte culturele activiteiten
De door de Pabo-studenten bezochte musea, films en theatervoorstellingen zijn ingedeeld naar complexiteit. De complexiteit van de bezochte culturele activiteiten hangt samen met het al dan niet bezitten van de bonnen. Bij musea is er sprake van een negatief verband. Studenten zonder bonnen en/of allochtone studenten en/of studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak bezoeken ingewikkeldere musea. Bij theaterbezoek is er sprake van een positief verband, daar gaan de studenten met bonnen naar ingewikkeldere theatervoorstellingen. Bij films tenslotte is er geen verband, daar is sexe een verklarende factor voor het verschil in complexiteit van de bezochte films: mannelijke studenten bezoeken moeilijkere films dan vrouwelijke studenten. Leesgedrag
In het afgelopen jaar heeft 70% van de studenten minder dan één boek per maand gelezen. Een kwart van de studenten las elke maand minimaal één boek. Dertien procent van de studenten zegt vrijwel nooit een boek te lezen. Achttien procent van de studenten doet het tegenovergestelde: zij lezen vrijwel elke dag een boek. De groep studenten die bonnen ontving, leest meer en vaker. Dit is overigens tegengesteld aan het effect dat de CKV-bonnen hebben op de middelbare scholieren; diegenen die CKV-bonnen ontvangen op de middelbare school lezen minder. Bij de pabo-studenten is er ook een verschil in leesgedrag tussen mannen en vrouwen; vrouwelijke studenten lezen meer dan mannelijke studenten. Cultuurdeelname via de media
Weinig Pabo-studenten kijken/luisteren naar radio- en tv-programma’s over kunst en cultuur. Ze luisteren ook weinig naar klassieke muziek op radio/cd. Er is hier geen verschil gevonden tussen de groep met bonnen en die zonder bonnen. Studenten met hoogopgeleide ouders en/of een cultureel actieve moeder kijken/luisteren vaker. Verder kijken/luisteren oudere en/of mannelijke Pabostudenten vaker. Diegenen die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak doen dat ook. Algemene conclusie effect bonnen op cultuurdeelname
Hoewel de bonnen op bepaalde terreinen van cultuurdeelname een effect hebben, spelen andere factoren zoals het culturele gedrag van de moeder en het opleidingsniveau van de ouders een doorslaggevender rol als het gaat om een verklaring voor cultureel gedrag van de Pabo-studenten. Zo hebben de bonnen geen invloed op de receptieve cultuurdeelname. Ook hebben zij geen positief effect op de actieve cultuurdeelname. Bij de complexiteit van de bezochte musea en theatervoorstellingen spelen zij echter wel een rol: studenten met bonnen gaan niet naar ingewikkeldere musea, maar gaan wel naar ingewikkeldere theatervoorstellingen. Ook lezen de studenten met bonnen meer en vaker.
59
Mening studenten over leraar als cultuurdrager Mening studenten over cultuur
De Pabo-studenten uit beide groepen hebben een positieve houding ten opzichte van cultuur. Deze houding is positiever dan die van de middelbare scholieren die zijn ondervraagd in het kader van het CKV1-Volgproject. De bonnen hebben geen positief effect op de houding van de Pabo-studenten ten aanzien van cultuur. Factoren die de houding wel positief beïnvloeden zijn een cultureel actieve moeder, een hoog opleidingsniveau van de ouders en het ouder zijn van de studenten. Ook studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak op de middelbare school hebben een positievere houding ten opzichte van cultuur. Mening over kunstvakken op de Pabo
De studenten zijn positief over de kunstvakken. De vakken worden niet als moeilijk ervaren. De studenten met bonnen hebben een negatievere houding ten opzichte van de kunstvakken. Ze vinden de vakken moeilijker, minder interessant, nuttig of belangrijk dan hun medestudenten zonder bonnen. Ook de studenten van de pilot-Pabo’s zijn negatiever over de kunstvakken. Vrouwelijke Pabo-studenten, diegenen met een vooropleiding havo of vwo en studenten die eindexamen hebben gedaan in een kunstvak op de middelbare school kijken positiever tegen de kunstvakken aan dan de studenten die deze kenmerken niet bezitten. Mening over cultuureducatie in het basisonderwijs
Pabo-studenten hebben een positieve houding ten aanzien van cultuureducatie op de basisschool en vinden dat het een belangrijke rol heeft in het curriculum van het basisonderwijs. Er is hier geen verschil gevonden tussen de groep met bonnen en die zonder bonnen. De houding wordt beïnvloedt door leeftijd (hoe ouder des te positiever) en een cultureel actieve moeder (hoe actiever des te positiever). Andere factoren die de mening positief beïnvloeden zijn een hoog opleidingsniveau van de ouders en het hebben gedaan van eindexamen in een kunstvak. Mening over de rol van de leerkracht in cultuureducatie op de basisschool
De geïnterviewde docenten van de tien Pabo’s zijn van mening dat hun studenten bij uitstek de toekomstige cultuuroverdragers zijn. Zij vinden dan ook dat de basisscholen geen vakdocenten hoeven in te huren. De studenten delen de mening van de docenten. Ook zij zijn positief over de rol van de leerkracht met betrekking tot cultuureducatie. Opmerkelijk is dat de studenten met bonnen een negatievere houding hebben ten opzichte van de rol van de leerkracht in cultuureducatie op de basisschool. Dit geldt ook voor de studenten aan de pilot-Pabo’s. Overigens vindt ruim tweederde van de studenten wel dat de bonnen een goede bijdrage leveren aan de voorbereiding van hun rol als cultuurdrager. Studenten met een cultureel actieve moeder en/of een mbo-, havo- of vwovooropleiding zijn positiever over de rol van de leerkracht. Vrouwen zijn ook positiever. Algemene conclusie over de leraar als cultuurdrager
De Pabo-studenten zijn positief over cultuur en over cultuureducatie in het basisonderwijs. Maar de verklaring hiervoor ligt niet bij de bonnen. De bonnen hebben wel een effect bij de mening van de studenten over de kunstvakken op de Pabo en de mening over de rol van de leerkracht in cultuureducatie op school. Over de kunstvakken op de Pabo zijn de studenten positief. Opmerkelijk is wel dat de studenten met bonnen een negatievere houding ten opzichte van de kunstvakken hebben. Ook over de rol van de leraar in cultuureducatie zijn de studenten positief.
60
Maar ook hier geldt dat de studenten met bonnen negatiever oordelen over de rol van de leraar. Overigens vindt ruim tweederde van de studenten wel dat de bonnen een goede bijdrage leveren aan de voorbereiding van hun rol als cultuurdrager.
61
Eindnoten 1
Hart(d) voor Cultuur. Rapportage van de Taakgroep Cultuureducatie in Primair Onderwijs(juni 2003)
2
Als er in dit onderzoek wordt geschreven over Pabo’s worden alle lesplaatsen voor lerarenopleidingen bedoeld. Sommige
hogescholen hebben namelijk meerdere locaties waar studenten worden opgeleid tot leerkracht basisonderwijs en deze locaties zijn voor dit onderzoek gelijk gesteld met Pabo’s. 3
Het Aanvullende Voorzieningengebruik Onderzoek is een vierjaarlijks landelijke enquête onder gezinnen (waarbij alle
gezinsleden van 6 jaar en ouder worden ondervraagd) en bevat in totaal 15.000 respondenten. Het AVO bevat behalve gegevens over het bezoek aan culturele instellingen tevens gegevens over het beoefenen van kunstvakken, het verzamelen van beeldende kunst en het volgen van kunstprogramma’s via de media. AVO wordt uitgevoerd door SCP van 1979 – 1999. 4
Door rangschikking en percentielscores hebben de studenten een score toegewezen gekregen op basis van de
cultuurparticipatie van de moeder. Per culturele activiteit zijn de respondenten gerangordend. De respondent met het minste aantal bezoeken heeft rangorde één toegekend gekregen en de respondent met de meeste bezoeken de hoogste rangorde, 592 omdat er 592 respondenten in dit onderzoek zitten. Deze rangordes zijn omgerekend in een percentielscore tussen 1 en 100. De rangordes worden dus geprocentueerd. Daarna is het gemiddelde berekend van de veertien culturele activiteiten per respondent. Door deze manier van berekenen van scores, worden culturele bezoeken aan disciplines die weinig worden bezocht hoger ingeschaald dan bezoeken aan populaire. Deze score heeft theoretisch een maximum van 100 en een minimum van 1. De minimumscore in dit onderzoek is 37,86 en de maximale gehaalde score is 86,42. 5
Deze variabele is in analyses alleen bekeken als het gaat om houding ten aanzien van cultuur en cultuureducatie.
6
Voor de variabele voltooide vooropleiding is de hoogst genoten opleiding genomen. In de logistieke en multivariate
regressie analyses valt één van de componenten af, omdat de studenten één van deze vier opleidingen hebben gedaan. De laagste –vmbo- valt bij de analyses steeds weg. 7
De hoogst genoten opleiding van de ouders is aangehouden. Het beroep van de vader en moeder wordt niet meegenomen
door een hoge correlatie tussen het opleidingsniveau en het beroepsniveau. 8
Oorspronkelijk is deze variabele gemeten in een schaal van 1 tot 100. Voor de multivariate analyses is deze omgerekend
naar een score van 0 tot 1. Door het gelijk stellen van de schaal zijn de resultaten van de analyse beter te interpreteren. 9
De achtergrond variabelen komen ook terug bij de multivariate regressie analyses in hoofdstuk 3 en 4. De experimentele
en controle groep zijn multivariaat vergeleken op de achtergrondkenmerken. Deze vergelijking is in tabel 1.9 te zien; in die tabel worden het minimum en maximum toegelicht om het bereik van de variabelen zichtbaar te maken. De variabelen zijn voornamelijk omgecodeerd naar waardes van 0 tot 1. Hierdoor is het in de multivariate analyses mogelijk de toename van de score (ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënt) af te lezen bij de toename van 0 naar 1 bij de achtergrondvariabele. Bij de logistieke analyses is de kans op de score van 1 snel te lezen. 10
De scheiding is opgesteld aan de hand van ervaring en kennis en gecontroleerd met Cronbach’s alfa (serieuze culturele
activiteiten alfa = .5690 en populaire culturele activiteiten alfa = .3814). 11
Deze score wordt berekend door rangschikking en toekenning van percentielscores per culturele activiteit. Voor de
receptieve cultuurdeelname score is het gemiddelde van veertien culturele activiteiten genomen. (Een meer uitgebreide uitleg is te vinden in hoofdstuk twee bij de cultuurdeelname van de moeder.) Daarnaast is er een score berekend voor de serieuze en de populaire culturele activiteiten. De receptieve cultuurdeelnamescore varieert van 31.67 tot en met 88.53. De gemiddelde score van de gehele groep studenten is 50.0845. De receptieve cultuurdeelname score voor serieuze culturele activiteiten varieert tussen 40.58 en 98.77, met een gemiddelde van 50.0845. De score voor populaire culturele activiteiten varieert tussen 22.76 en 88.57, met een gemiddelde van 50.0845. 12
Een uitgebreide toelichting op de achtergrondvariabelen is te vinden in hoofdstuk 2.
13
Deze score is berekend aan de hand van de culturele hobby’s en of hierin les wordt gevolgd, deze hobby beoefenen in
verenigingsverband. De score is samengesteld uit de gemiddelde percentielscore, die is toegekend aan de hand van rangschikking.
62
De actieve cultuurdeelnamescore varieert van 40.10 tot en met 95.10 . De gemiddelde score van alle studenten is 50.0845. Deze score kan echter gebruikt worden om de actieve cultuurparticipatie van verschillende groepen studenten te vergelijken. De gemiddelde score van de experimentele groep is 49.2892 en van de controle groep 50.6578 . Dit verschil is minimaal en niet significant. 14
De gemiddelde score voor museumbezoek is 50.0919, met een minimumscore van 5,24 en een maximum van 100. De
spreiding is dus groot. De experimentele groep heeft een gemiddelde van 46,4468 en de controle groep een gemiddelde van 52.6825 . Dit is een significant verschil. De studenten uit de controle groep zijn naar complexere musea geweest. Voor de film is er een gemiddelde score van 50.0975, met een minimum van 31.38 en een maximum van 99.90 . De spreiding is kleiner, maar nog groot. Bij de complexiteit voor film is geen significant verschil tussen de experimentele (51.1152) en de controle groep (49.3513). Voor theater is de gemiddelde score 50.1276, met een minimum van 16.33 en een maximum van 100.00. Hier is bereik ook groot. Er is geen significant tussen de experimentele (52.6621) en de controle groep (48.1867). De studenten variëren dus sterk in de complexiteit van de culturele activiteiten die ze bezoeken. 15
De cultuurdeelnamescore lezen is berekend aan de hand van toekenning van rangordes en percentielscores. De
gemiddelde score van alle studenten is 50.0847. De scores verschillen sterk per student. De minimumscore is namelijk 4.83 en de maximumscore 93.14. Uit de vergelijking van de experimentele met de controle groep blijkt dat de studenten uit de experimentele groep gemiddeld een hogere score hebben, namelijk 53.4614. De gemiddelde score van de controle groep is 47.6362. Dit verschil is significant. De studenten, die cultuurbonnen hebben gekregen, lezen meer en vaker dan studenten die geen bonnen hebben gekregen. 16
De gehele onderzoekspopulatie heeft een gemiddelde score van 50.0845 . De laagste score is 33.01 en de hoogste score
is 95.04 . Dit betekent dat er binnen de onderzoekspopulatie grote verschillen zijn met betrekking tot de cultuurdeelname via de media. De gemiddelde score van de controle groep is 50.7591 en van de experimentele groep 49.1487 . Er is dus geen significant verschil waarneembaar op het gebied van cultuurparticipatie via radio, televisie of eigen opnamen tussen de studenten met en zonder bonnen. 17
Cronbach’s alfa = .7581 (de stellingen meten een zelfde houding, er is een duidelijke samenhang tussen de stellingen)
18
Om te meten of de houding van studenten met bonnen verschilt van de houding van studenten zonder bonnen, wordt de
houding van de studenten omgezet via rangschikking en toekenning van percentielscores per stelling, omgezet in een score voor de houding ten opzichte van cultuur. Als de score van houding ten opzichte van cultuur van de controle groep (50.1688) wordt vergeleken met die van de experimentele groep (49.9800) is er geen significant verschil waarneembaar. 19
Ook de houding ten opzichte van kunstvakken op de Pabo is omgezet in een score. De samenhang tussen de stellingen is
gemeten met Cronbach’s alfa, die voor deze vijf variabelen .7532 bedraagt. Dit betekent dat de variabelen samenhangen en dezelfde houding meten. De studenten uit de controle groep hebben een gemiddelde score van 52.0135 en de studenten uit de experimentele groep 47.2422 . Dit betekent dat de studenten uit de controle groep positiever staan ten opzichte van de kunstvakken dan de studenten uit de experimentele de groep. Er is sprake van een significant verschil en ook van een verband tussen de onderzoeksgroep en de mening over kunstvakken op de Pabo. 20
Hiervoor is de mening omgezet in een score. Er kan een gemiddelde van de scores berekend worden aangezien er een
sterke samenhang is –Cronbach’s alfa is .7939-. De stellingen meten dezelfde houding Deze score geeft geen significant verschil aan tussen de experimentele (gemiddeld 50.0012) en controle groep (gemiddeld 50.1161). 21
Om dit te meten is de mening van de studenten omgezet in een score, zoals dit ook bij de andere meningen is gedaan.
De samenhang tussen de stellingen is gemeten met Cronbach’s alfa, die voor deze vier stellingen een waarde van .3473 heeft. De samenhang is niet sterk. De gemiddelde score van de studenten uit de controle groep is 51.1122 en van de experimentele groep 48.6480. dit is een significant verschil en er is dus sprake van een verband tussen de onderzoeksgroep en de mening over de rol van de leerkracht in cultuureducatie op de basisschool.
63