Onderwijskwaliteit. Een discussiebijdrage Voordracht Radboud Universiteit Nijmegen 23 mei 2006
Dames en heren, Het doet me veel plezier om hier te staan. Binnen straal van nog geen kilometer van deze plek heeft zich een groot gedeelte van mijn leven, zowel werkend als privé afgespeeld. Ik bewaar daaraan in alle opzichten goede herinneringen. Voor degenen die mij niet kennen volgt hier een kort overzicht dat mijn ruim 35jarige verbondenheid met deze universiteit illustreert. - Van 1965 tot begin jaren ’70: sociale geografie gestudeerd aan de toenmalige KUN. - Daarna verschillende functies binnen de lerarenopleiding binnen de toenmalige faculteit Geografie en planologie. Taken op universitair niveau (Uraad) - Vanaf 1988 opleidingsdirecteur in de nieuw opgerichte faculteit der beleidswetenschappen, later Nijmegen School of Management. - Vanaf eind 2001 decaan faculteit Managementwetenschappen OU en leerstoel op gebied managementeducatie. Met mijn betoog, wil ik een bijdrage leveren aan de discussie over het begrip onderwijskwaliteit. Vertrekpunt is een reflectie op hetgeen waarvoor ik me de afgelopen decennia heb ingezet. Daarna kom ik tot een meer systematische beschouwing, waarbij ik een onderscheid zal maken tussen de strategische, tactische en operationele aspecten van kwaliteit. Ik wil u om te beginnen enkele fragmenten voorlezen uit eigen werk. In 1997 heb ik ter gelegenheid van mijn 25 jarig dienstjubileum aan deze instelling een boekje geschreven, getiteld ‘Over de vonken en het vuur’. In hoofdstuk 10 beschrijf ik mijn ideale universiteit. Reflectie In de periode tussen het verschijnen van dit boekje en mijn vertrek in 2001 is er binnen de toenmalige faculteit Beleidswetenschappen veel gedaan om te excelleren in de kwaliteit van het onderwijs. We wilden een uitdagende omgeving creëren waarin studenten zich wetenschappelijk konden verdiepen en waarin ze de verworven kennis in de praktijk konden toepassen. We noemden ons onderwijs ‘hybride’ vanwege de keuze voor een combinatie van probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs en zelfstudie ondersteund door hooren werkcolleges.
1
In alle bacheloropleidingen van de faculteit werd het onderwijs gestructureerd rond semesters waarin één thema centraal stond. Studenten werkten het hele semester aan dit thema. Het thema werd de eerste weken ingeleid. Daarna konden ze vakken volgen die het thema uitdiepten. Halverwege het semester startten ze aan hun project. Het model heette in de wandelgangen het badkuipmodel, vanwege de integratieve omkadering van het cursorische onderwijs. Over de wijze waarop de vlag er thans bij hangt matig ik mij geen oordeel aan. Wel over mijn eigen focus in die dagen. Terugkijkend op mijn periode als onderwijsdirecteur van de faculteit Beleidswetenschappen, ben ik achteraf verbaasd over de centrale plek van de vormgeving van het onderwijs in mijn denken en doen. Hiermee in tegenstelling was mijn missie in de periode vóór ik onderwijsdirecteur werd, overwegend inhoudelijk van aard. Ik spreek dan over de tijd dat ik als docent ‘Geografie voor educatie’ aan de wieg stond van het ‘kultuurkritisch model’. Ik zocht samen met studenten naar mogelijkheden om de ruimtelijke ontwikkeling van de samenleving te beïnvloeden uitgaande van méér dimensies dan de economie alleen. Ik held de studenten voor dat dit moest gebeuren door het maken van beredeneerde keuzen binnen de zes spanningsvelden tussen economie, natuur, cultuur en sociale verhoudingen. Op basis van deze keuzen hebben we een groot aantal educatieve projecten gemaakt. De afwezigheid van reflectie op de inhoud van het onderwijs in de periode dat ik werkzaam was aan de Faculteit der Beleidswetenschappen beschouw ik thans als een gemiste kans. Achteraf besef ik dat het kultuurkritisch model perfect spoort met het denken in termen van people, profit en planet dat - al in die tijd - in grote bedrijven furore maakte. Helaas is dat tot op de dag van vandaag in de meeste bedrijfskundige opleidingen nog nauwelijks het geval. Het geeft te denken als uit onderzoek blijkt dat managers van bedrijven steeds vaker ‘shareholder value’ (dus het streven naar hoge koersen van de aandelen) als een ondergeschikt bedrijfsdoel zien, terwijl studenten bedrijfskunde dit doel belangrijker vinden naar mate hun studie vordert. Intensieve aandacht voor de inhoud van het onderwijs was er ook tijdens mijn studententijd. Al was die een beetje eenzijdig, namelijk de strijd tegen de vermeende dienstbaarheid van de universiteit aan het kapitaal. Maar ik zie ruim 35 jaar geleden ook nog vergaderen met medestudenten en de toen ook al niet weg te denken medewerker van het IOWO. Doel was het formuleren van richtlijnen voor een goed hoorcollege. Ik heb begrepen dat deze discussie tot op de dag van vandaag voortduurt.
2
Drie dimensies van kwaliteit Reflecterend op hetgeen ik tot dusver heb gezegd, onderscheid ik in de kwaliteitsdiscussie drie dimensies. Ik vat die samen als de strategische, de tactische en de operationele dimensie van kwaliteit - Operationeel is de kwaliteit van de uitvoering, bijvoorbeeld de aanwezigheid van docenten die hebben geleerd goede hoorcolleges te geven of het geven van een hoorcollege soms bewust na te laten - Tactisch is bijvoorbeeld de keuze voor een curriculummodel, zoals eertijds ons hybride model. Overigens kan pas binnen zo’n model worden gesproken over de ideale mix van werkvormen. Ik zeg dat maar alvast even met het oog op een van de discussiegroepen vandaag. - Strategisch in de vraag waar we met ons onderwijs naar toe gaan. Indicatief voor kwaliteit is hier een goed doordachte visie op de plaats van de afgestudeerde in de samenleving en op de vertaling daarvan in het onderwijs. In het tweede deel van mijn betoog sta ik bij elk van deze drie dimensies stil. Omdat ik iets goed heb te maken en de tijd beperkt is, heb krijgt het strategische aspect van de kwaliteitsdiscussie de meeste aandacht. Strategische overwegingen Onder invloed van de richtlijnen van de NVAO, lijkt de belangrijkste strategische keuze binnen het wetenschappelijk onderwijs, de inbedding van het onderwijs in het wetenschappelijke onderzoek, in het bijzonder in de masterfase. De vraag die onmiddellijk rijst is, welke vormende waarde heeft zo’n opleiding voor degenen die na het afstuderen nooit meer onderzoek doen, althans niet op de wijze waarop ze dat tijdens studie hebben geleerd. Of met andere woorden, welke leerervaringen doen studenten op aan de universiteit die relevant zijn voor hun latere leven? Ik ben in dit verband overigens zeer te spreken over het feit dat de bètafaculteit van deze instelling naast een onderzoeksgerichte master, een management- en een communicatiegerichte master aanbiedt. Dit is overigens volledig in de geest van hoe men het in de rest van de wereld doet. Ik pleit voor wetenschappelijke vorming die is verankerd in de maatschappelijke omgeving waar afgestudeerden terechtkomen. We typeren de maatschappelijke omgeving vaak met de term kenniseconomie. Deze vraagt, nee schreeuwt om afgestudeerden die hebben geleerd wetenschappelijke kennis te gebruiken om een bijdrage te leveren aan de oplossing van problemen van mensen, bedrijven en organisaties in de toekomst. Of te wel, die in staat zijn tot kennisvalorisatie. Nu is er over de toekomst niets zeker, behalve de volgende vier zaken: - De samenleving zal gekenmerkt zijn door complexiteit en vooral door dynamiek; 3
-
Duurzaamheid wordt een pure economische noodzaak; De intensiteit van de interactie over de grenzen heen neemt drastisch toe; In minder dan tien jaar ontstaan nieuwe geopolitieke verhoudingen. De dominantie van de Angelsaksische wereld zal verdwijnen door de opkomst van Spaans- en Chinees sprekende landen.
In 2000 riepen de Europese regeringsleiders - bijeen te Lissabon - nog in ferme taal dat aan het einde van het decennium Europa de meest competitieve economie van de wereld zou moeten zijn. Dit is een volstrekt onhaalbaar, onrealistisch en ongewenst doel. In alle continenten zijn er landen die sneller ontwikkelen dan de meeste landen in Europa, afgezien van Afrika. Of de oude wereld een rol van enige betekenis zal hebben in de nieuwe geopolitieke verhoudingen, hangt ervan af of wij bereid en in staat zijn om samen te werken op basis van gelijkwaardigheid en met respect voor personen, organisaties en bedrijven in de rest van de wereld. Het gaat niet om competitief te zijn maar om over kwaliteiten te beschikken die ons aantrekkelijk maken als partner. Zo niet, lukt het de rest van de wereld ook wel zonder ons. In een wereld waarin - naar valt te verwachten - geen machten meer domineren – Manuel Castells spreekt van de netwerksamenleving – zal zich een fijnmazig patroon van betrekkingen ontwikkelen waarin kleinschalige comperatieve kostenvoordelen gezocht en gevonden moeten worden. Universiteiten kunnen deze ontwikkeling op drie manieren ondersteunen: - door de ontwikkeling van communicatieve en interculturele vaardigheden bij de studenten. Veel relevante kennis ontstaat tijdens de interactie tussen mensen en al helemaal als deze verschillende culturele achtergronden hebben. Kennis van de Engelse taal is voorlopig nog vanzelfsprekend. Maar mijn advies aan het College van bestuur zou zijn, faciliteer dat alle studenten daarnaast nog één andere taal leren spreken: Spaans, Russisch, en met name Chinees. - door studenten toe te rusten met kennis van het sociale en economische weefsel van de wereld. Globaal denken vereist lokaal kunnen handelen, overal ter wereld. Ik zie in dit verband een grote toekomst voor de geografie en andere wetenschappen de bijdragen aan een beter begrip van complexiteit en dynamiek. - door opleiding en samenleving te vervlechten. Op het moment van afstuderen hebben veel studenten er een ruim twintig jaar durende quarantaine in de marge van de samenleving opzitten. Het is vragen om problemen als zij daarna opstomen naar leidinggevende rollen in die samenleving, zoals Henry Mintzberg zo treffend heeft aangetoond in zijn boek Managers not MBA’s.
4
Tactische overwegingen Om deze drie uitgangspunten een kans te geven zijn curricula nodig die interactie in de ruimste zin van het woord bevorderen. Ik werk dit verder uit, maar dan stap ik over van het strategische naar het tactische niveau van de kwaliteitsdiscussie. Ik pleit voor een interactierijk curriculum en wel in minstens vier opzichten: 1. Rijke interactie met de samenleving Wetenschap komt tot leven in de context van haar toepassingssituatie. Studenten moeten leren wetenschappelijk denken en doen in de praktijk te brengen op een manier waarop zij dat na de studie ook moeten doen. Alleen dan levert de opleiding een bijdrage aan de kenniseconomie. Het opzetten en uitvoeren van projecten in samenwerking met werkenden in instellingen, bedrijven en organisaties is hiervoor verreweg het beste middel. Dankzij deze projecten leren studenten problemen van groepen uit de samenleving uit eigen ervaring kennen, maar ook hoe het er in instellingen en bedrijven werkelijk aan toe gaat. 2. Rijke interculturele interactie. Ik pleit ervoor om de internationalisering met nieuw elan aan te pakken. Internationale uitwisseling nu mij nu vaak te vrijblijvend. Veel uitwisselingsstudenten hebben in het buitenland meer contacten met landsgenoten dan met autochtone studenten. Interactie ontstaat als studenten moeten samenwerken. Ook hiervoor zijn projecten een uitstekend middel. Voor de bacheloropleidingen denk ik aan een semester naar het buitenland, maar dan uitsluitend binnen een netwerk van gelijkgezinde universiteiten die wederzijds kunnen garanderen dat er van hoogwaardige interactie sprake is. Voor de masteropleidingen vind ik internationale afstudeerprojecten nog altijd het beste. Uitvoering vindt plaats door kleine teams van studenten uit verschillende landen. Een deel van de samenwerking kan overigens op afstand plaatsvinden. 3. Rijke interactie tussen docenten en studenten. Vergroting van de interactiviteit tussen studenten onderling en tussen studenten en docenten vindt ik belangrijker dan uitbreiding van het aantal contacturen. Het klinkt misschien wat offensief, maar ik vrees dat het gevaar van meer colleges alleen is dat studenten nog minder tijd overhouden om echt te studeren. 4. Last but not least, rijke interactie met de gemeenschap van het vakgebied. Een student die aan het einde van de studie geen kleine verzameling eigen boeken heeft en daar zijn of haar geliefde citaties uit kan maken, heeft een deel van de intellectuele uitdaging van de opleiding gemist. In dit verband bepleit ik het vervangen van het inleveren van omvangrijke scripties door korte – te publiceren – artikelen.
5
Operationele overwegingen Ik eindig met een aantal opmerkingen op operationeel gebied. Ik verwees al terzijde naar het feit dat het op bijeenkomsten als deze nog steeds nodig is om aandacht te schenken aan de vraag hoe een goed hoorcollege in elkaar zit. Ik vraag me een ding af. Zou er op een seminar over de kwaliteit van het onderzoek nog groepjes discussiëren gaan over de opbouw van wetenschappelijk artikelen of de vindplaats van wetenschappelijke bronnen of over het gebruik van statistische methoden? Ik betwijfel het. Iemand die in een onderzoeksschool participeert wordt geacht deze en andere ambachtelijke vaardigheden te beheersen, op straffe van uitsluiting. Met dit voorbeeld wil ik de vanzelfsprekendheid benadrukken dat docenten naast hun vakbekwaamheid beschikken over onderwijskwalificaties. Hier ziet u wat ik daaronder zoal versta. Overigens vinden de meeste collegae deze kwalificaties een vanzelfsprekende zaak. Juist daarom zijn harde sancties nodig tegen de kleine groep van onderwijsónkundige veelplegers, chronisch disfunctionerende docenten, die bovendien wars zijn van coaching en training. Ik denk aan het niet verlenen van vaste aanstellingen, onthouden van periodieken of wijzigen van de aanstelling in een niet wetenschappelijke rang, bijvoorbeeld onderwijs- of onderzoeksassistent en - als dat niet helpt - functioneel ontslag. Tenslotte bepleit ik een professionele, dat wil zeggen een efficiënte, doelmatige en klantgerichte onderwijsorganisatie. Hier ziet u enkele voorbeelden. Een daarvan betreft de regeling van tijdbesteding van docenten. In ben voor een eenvoudige gedragsregel die inhoudt dat een universitaire docent 1/3 van de tijd die hij of zijn voor onderwijs heeft, besteedt aan ontwikkelings- en voorbereidingswerk, 1/3 om studenten feedback te geven en tentamens na te kijken en 1/3 aan contactonderwijs. Zelfs bij een schrale docent-student ratio van 1/30 of lager is het dan mogelijk om 15 contacturen per week te verzorgen (al hoeft dat niet voor mij) en niet alleen in de vorm van hoorcolleges. In het kader van de toekomstige instellingsaccreditatie ben ik voorstander van periodieke certificering van de onderwijsorganisatie. Tot slot Ik heb zojuist hoofdstuk 11 toegevoegd aan mijn boekje ‘Over de vonken en het vuur’. Bij wijze van afronding van mijn betoog laat ik de vonken die ik heb willen overbrengen nog een keer spetteren. - Wetenschappelijke vorming dient verankerd te zijn in de maatschappelijke omgeving waarbinnen afgestudeerden terechtkomen. Dat is steeds meer het globale netwerk. - In alle opleidingen is kennis van het sociale en economische weefsel van de wereld onontbeerlijk. - Veel relevante inzichten komen tot stand tijdens menselijke communicatie en staan niet in boeken. - Interculturele vaardigheid is een levensnoodzaak voor de kenniseconomie
6
-
Projecten in instellingen, bedrijven en organisaties bieden de beste garantie op rijke leerervaringen. Laat studenten een artikel schrijven in plaats van een scriptie. De intensiteit van de interactie tussen studenten onderling en tussen studenten en docenten is belangrijker dan de hoeveelheid contacturen. Zorg dat elke afgestudeerde – naast Engels – één nieuwe wereldtaal beheerst: Spaans, Russisch of Chinees. De zin van internationale uitwisseling van studenten hangt af van de intensiteit van de contacten tussen studenten die deze voortbrengt. Laat de onderwijsorganisatie certificeren op efficiëntie en klantgerichtheid Onderwijskwalificaties zijn verplicht.
Dames en heren, ik hoop dat een paar vonken zijn overgeslagen en ik dank u dat u naar me heeft willen luisteren. De tekst bevat verwijzingen naar de PowerPoint dia’s met aanvullende informatie. De volledige Powerpoint presentatie kunt u hier nog eens bekijken. Herman van den Bosch
7