Studentenstatuut Onderwijs- en examenregeling Studiejaar 2014-2015 Bachelor of Social Work Opleiding Pedagogiek, Voltijd Locatie Almere Crohonummer 35158
Windesheim Flevoland De onderwijs- en examenregeling behoort tot het opleidingsdeel van het studentenstatuut. Het studentenstatuut van de opleiding Pedagogiek op onderwijslocatie Zwolle vind je hier.
Accreditatie: 1-1-2011 – 31-12-2018
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING: HET DOEL VAN DE ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING 1. ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING - BESCHRIJVING VAN DE OPLEIDING
A - OMSCHRIJVING VAN HET ONDERWIJS VAN DE OPLEIDING 1 - De onderwijsvisie van Windesheim 2 - De onderwijsleeractiviteiten 3 - Studiebegeleiding 4 - Kwaliteit en studeerbaarheid 5 - Vorm van de opleiding
B - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD 1 - Doelstelling van de opleiding 2 - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding 3 - Inhoud van de opleiding 4 - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld
C - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS 1 - Inrichting van de opleiding 1a - De propedeutische fase 1b - De postpropedeutische of hoofdfase 1c - Bijzondere leerwegen 2 - Overzicht informatie major, minors en onderwijseenheden 3 - Accreditatie
2
2.ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING – RECHTEN EN PLICHTEN Hoofdstuk 1 - Begripsbepalingen Artikel 1.1 - Algemene begripsbepalingen Hoofdstuk 2 – Toegang en Toelating Artikel 2.1 - Toegang Artikel 2.2 - Nadere vooropleidingseis Artikel 2.3 - Aanvullende vooropleidingseis (PMT, Sport en Bewegen, Lerarenopleiding Lichamelijke opvoeding, PABO) Artikel 2.4 - Aanvullende vooropleidingseis (DKBV) Artikel 2.4a - Aanvullende vooropleidingseis deeltijdopleiding Artikel 2.5 - Toelating Artikel 2.6 - Vrijstelling vooropleidingseis op grond van gelijkwaardig diploma Artikel 2.7 - Vrijstelling propedeutisch examen Artikel 2.8 - EVC-assessment Artikel 2.9 - Ontzegging toegang Hoofdstuk 3 - Inrichting van de opleiding Artikel 3.1 - Vraaggestuurd en competentiegericht onderwijs Artikel 3.2 - Structuur van de opleiding (propedeuse, postpropedeuse, Associate degree)
Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.5 Artikel 3.6 Artikel 3.7 Artikel 3.8 Artikel 3.9
- Examens en graden van de opleiding - Major - Minors - Premastertraject - Studiepunten onderwijseenheid - Onderwijsperioden per studiejaar - Gedragscode Nederlandse taal
Hoofdstuk 4 - Studiebegeleiding Artikel 4.1 - Studiebegeleiding Artikel 4.2 - Studieloopbaanbegeleiding Artikel 4.3 - Algemene studiebegeleiding Artikel 4.4 - Bijzondere studiebegeleiding Hoofdstuk 5 - Studieadvies Artikel 5.1 - Uitbrengen studieadvies Artikel 5.2 - Bindend studieadvies met afwijzing Artikel 5.3 - Procedure bij afwijzing bij het studieadvies Hoofdstuk 6 – Toetsen, Tentamens en Examens Artikel 6.1 - Vorm van de tentamens Artikel 6.2 - Schriftelijk toets Artikel 6.3 - Portfolio of werkstuk als toets Artikel 6.4 - Mondelinge toets Artikel 6.5 - Vrijstelling voor tentamens Artikel 6.6 - Afleggen van tentamens Artikel 6.7 - Toetsuitslag en tentamencijfers Artikel 6.8 - Tentamenuitslag Artikel 6.9 - Inzage beoordeeld werk Artikel 6.10 - Geldigheidsduur tentamens Artikel 6.11 - Examen Artikel 6.12 - Cum laude 3
Hoofdstuk 7 - Examencommissie Artikel 7.1 - Instelling en taken examencommissie Artikel 7.2 - Benoeming en samenstelling examencommissie Artikel 7.3 - Subcommissies Artikel 7.4 - Examinatoren Artikel 7.5 - Getuigschriften en verklaringen Hoofdstuk 8 - Slot- en overgangsbepalingen Artikel 8.1 - Bezwaar en beroep Artikel 8.2 - Wijziging van de regeling Artikel 8.3 - Bijlagen bij Onderwijs- en Examenregeling Artikel 8.4 - Slot- en overgangsbepalingen Artikel 8.5 – Inwerkingtreding en looptijd
4
INLEIDING: HET DOEL VAN DE ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING In het Studentenstatuut zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op de rechten en plichten van studenten. Samen met het Reglement Examencommissie is de Onderwijs- en Examenregeling (OER) de belangrijkste regeling in het studentenstatuut. In de OER is een concrete uitwerking van de inhoud van de opleiding opgenomen. Deze is opgesteld door het management van de opleiding. De examencommissie oordeelt of de OER op een juiste manier wordt uitgevoerd. Als een student vragen, opmerkingen of klachten over de uitvoering van de OER heeft, dan kunnen deze aan de examencommissie worden voorgelegd. In het Reglement Examencommissie staan de regels die de examencommissie daarbij hanteert. Enkele opleidingen hebben een deel van het studentenstatuut verwerkt in een ‘studiegids’. In de studiegids staat, naast enkele regelingen uit het statuut, ook nog andere informatie over de opleiding. Bijvoorbeeld een overzicht van alle docenten, of de openingstijden van de Servicebalie. Naast de OER en het Reglement Examencommissie zijn er nog meer regelingen, deze zijn alle in het Studentenstatuut opgenomen. Bijvoorbeeld regelingen over medezeggenschap, financiële uitkeringen, huisregels en privacy-regels, de rechtsbescherming van studenten en het klachtenloket. Het studentenstatuut met al deze regelingen is te vinden op Sharenet en de community van de opleiding.
5
1. ONDERWIJS EN EXAMENREGELING - BESCHRIJVING VAN DE OPLEIDING 1.1 – OMSCHRIJVING VAN HET ONDERWIJS VAN DE OPLEIDING 1.1.1 - De onderwijsvisie van Windesheim Windesheim is een brede kennisinstelling en heeft de ambitie een inspirerende omgeving voor hoger onderwijs te zijn. Onze studenten wordt een excellente opleiding aangeboden, die hen theoretisch en praktisch voorbereidt op een succesvolle en maatschappelijk relevante loopbaan. Om de ontwikkeling van het onderwijs verdere impulsen te geven, wordt praktijkgericht onderzoek verricht. Daarnaast wordt de kennis voortdurend getoetst aan de praktijk door samen te werken met bedrijven en non-profit-organisaties in de regio. Door onderwijs, onderzoek en ondernemen op deze wijze uitgebalanceerd ten opzichte van elkaar te positioneren, versterken ze elkaar. Onze vier uitgangspunten Ambitieus studieklimaat Windesheim daagt studenten uit. In de leersituatie wordt steeds spanning gecreëerd tussen het bestaande en het volgende competentieniveau, waardoor studenten worden geprikkeld hun grenzen te verleggen. De praktijk van het beroep is de basis waaraan uitdagende opdrachten worden ontleend. Om recht te doen aan de verschillende talenten en ambities kunnen studenten binnen de beroepsgerichte curricula een deel van het onderwijs zelf invullen om tot verbreding, verdieping of verzwaring van het programma te komen. In dit ambitieuze studieklimaat worden kwantitatieve en kwalitatieve eisen gesteld aan de inspanningen van de student. Uitdagend, tegelijkertijd realistisch. De waarde(n)volle professional Windesheim leidt professionals op die geleerd hebben het eigen professionele handelen kritisch ter discussie te stellen en hierover verantwoording af te leggen. Daarbij hanteert de professional persoonlijke, institutionele en wettelijke waarden en normen. Door een onderzoekende en reflectieve houding ontwikkelen zij continu hun professionaliteit, vanuit hun idealen over goed samenleven. Vanuit de eigen vakbekwaamheid en met die kritische reflectie leveren zij een bijdrage aan de kwaliteit van de samenleving. De professional is op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen op het vakgebied en is door onderzoekvaardigheden gewapend voor de toekomst en de steeds veranderende beroepspraktijk. Hij ziet kansen, weet deze te benutten, kan innoveren en neemt initiatief. Studentbegeleiding op maat Aan studenten wordt persoonlijke en adequate begeleiding aangeboden, met eerlijke en bruikbare feedback op de prestaties. Al voor de poort maakt de student kennis met Windesheim en vice versa, met het doel de meest passende opleiding te kunnen kiezen. Er wordt gestuurd op resultaat, zodat de student succesvol zijn studie kan doorlopen. Windesheim biedt een omgeving waarin studenten zich maximaal kunnen ontplooien. Hierbij worden zowel uitzonderlijke begaafdheden als specifieke functiebeperkingen serieus genomen. Tevens wordt tijd- en plaatsonafhankelijk werken gefaciliteerd. Hoge kwaliteit van onderwijs De norm is het aanbieden van opleidingen van bovengemiddeld niveau. Een deel van de opleidingen van Windesheim heeft een nóg hoger ambitieniveau en werkt toe naar het predicaat: Topopleiding. Om steeds met de nieuwste inzichten in de diverse vakgebieden te kunnen werken, zijn opleidingen verbonden met Centers of Expertise en kenniscentra. Onderwijs, onderzoek en ondernemen zijn met elkaar geïntegreerd en versterken elkaar daardoor in kwaliteit en vernieuwingskracht. Windesheim laat iedere student zich internationaal oriënteren om de kwaliteit en het beroepsperspectief van de afgestudeerden te vergroten. 6
Windesheim handhaaft en verbetert continu onderwijskwaliteit. Het professioneel handelen van alle medewerkers is het vertrekpunt voor kwaliteit. Docenten vormen de ruggengraat van de kwaliteit van de opleiding. Zij zijn op de hoogte van de belangrijkste ontwikkelingen binnen hun vakgebied. Windesheim hanteert hierbij een dubbele professionaliteit: docenten zijn vakbekwaam én didactisch onderlegd. Hoge kwaliteit is voor hen geen toevallige uitkomst, het is een logisch gevolg van de beheersing van het proces en de afstemming met de omgeving. Windesheim Is een inspirerende kennisinstelling voor met name de regio Zwolle en Almere met een ambitieus studieklimaat en opleidingen van bovengemiddeld niveau. Biedt een omgeving waar de student zich, met de nodige invloed op het studieprogramma, kan vormen tot een waarde(n)volle professional. Levert een professional die de regie kan voeren over de eigen loopbaan en over de grenzen van het vakgebied kan heenkijken. 1.1.2 - De onderwijsleeractiviteiten De missie en visie van Windesheim Flevoland is vertaald naar de opleiding Pedagogiek door middel van drie kernbegrippen. Deze drie begrippen staan centraal binnen de werkwijze van de opleiding. Verbindend: Studenten, docenten en het pedagogisch werkveld zijn met elkaar verbonden. Studentbegeleiding vervult een belangrijke rol en loopt als een rode draad door de gehele opleiding heen. Er is aandacht voor het individu, zowel voor student als docent. Docenten creëren met elkaar een waarderende cultuur. De opleiding vervult een voorbeeldfunctie voor de toekomstige professionals. Onderzoekend: De opleiding is continu in ontwikkeling. Docenten en studenten hebben een onderzoekende houding, zijn nieuwsgierig, ondernemend en betrokken. Een ieder onderzoekt zijn competenties als professionals in ontwikkeling. Er wordt gezocht naar kansen en uitdagingen die de opleiding naar een hoger niveau brengen. De onderzoekende houding van de studenten wordt gestimuleerd en ontwikkeld. Talenten van elkaar worden ontdekt en ontplooid. Er wordt gekeken naar mogelijkheden. Inspirerend: We zijn een excellente opleiding die gedegen en uitdagend onderwijs aanbiedt. Een opleiding die tevens de kansen en mogelijkheden van nieuwe media integreert in het onderwijs. Samen hebben we hoge verwachtingen. We zijn een opleiding die anticipeert op ontwikkelingen in het pedagogische werkveld en tevens aansluit bij behoeften van studenten. We leiden op tot waarde(n)volle pedagogische professionals met een eigen visie en identiteit. Onderwijsconcept en -model De opleiding is vormgegeven op basis van het Onderwijsconcept, Onderwijsmodel en Curriculumkaders Windesheim Flevoland. Deze visie is vertaald naar vijf thema’s. Deze thema’s vormen de pijlers van het onderwijsconcept ‘Samen-werkend-leren’. Het onderwijsconcept Samen-werkend-leren is gebaseerd op werken en leren vanuit de praktijk, waarin ondernemend en onderzoekend leren een belangrijke basis zijn. Het onderwijsconcept steunt op vijf pijlers: 1. Leren en werken vanuit een stevige basis, de Body of Knowledge and Skills (BoKS) 2. Samenwerken aan praktijkopdrachten en de Comakerships 3. Werken aan een waarde(n)volle professionele ontwikkeling 4. Onderzoekend leren 5. Ondernemend leren Het onderwijsmodel is gebaseerd op de pijlers van het onderwijsconcept en gaat over de globale opbouw van het onderwijscurriculum. Uitgangspunt van het leren is de sociaal constructivistische benadering. Leren als een proces van construeren van kennis, gebruikmakend van reeds aanwezige
7
kennis en het op een actieve manier verwerven van kennis. Het onderwijsmodel is opgebouwd uit vier leerlijnen: 1. De Body of Knowledge and Skills 2. De Praktijkleerlijn, bestaande uit ervaringsleren (met praktijkopdrachten) en producerend leren (met Comakerships); 3. De Onderzoeksleerlijn; 4. De leerlijn Studentbegeleiding. Belangrijk in het onderwijsmodel, is dat alle leerlijnen aansluiten bij de beroepspraktijk waartoe wordt opgeleid. In de Praktijkleerlijn werken studenten via praktijkopdrachten en Comakerships aan de ontwikkeling van de voor het beroep relevante competenties en aan het realiseren van beroepstaken en beroepsproducten in de breedste zin van het woord. Onderzoeksvaardigheden en een ondernemende houding van de student zijn daarbij essentieel. Vanzelfsprekend is de Praktijkleerlijn afgestemd op de Body of Knowledge and Skills en omgekeerd. Competentieleren is idealiter een volledige integratie van kennis, vaardigheden en attitude. Die integratie komt goed tot uiting in de beroepspraktijk. Vandaar dat de praktijk wordt gezien als een zeer krachtige leeromgeving. In de praktijk leert de student zich te ontwikkelen in zijn of haar beroepshouding. Alle hiervoor genoemde elementen (kennis, inzicht, vaardigheden en attitude) spelen daarbij een rol. De student leert dit vervolgens toe te passen en te integreren in zijn of haar handelen als aankomend professional. Windesheim Flevoland wil studenten helpen hun plek te vinden in onze roerige samenleving. Een samenleving waarin mensen werken en samenleven uit verschillende culturen, met verschillende achtergronden. We ondersteunen studenten vanaf het moment van hun studiekeuze in hun loopbaanontwikkeling. De opleiding Pedagogiek biedt studenten een stabiele studentbegeleiding: een vaste studentbegeleider per leerjaar, het eerste aanspreekpunt voor de student. Binnen de opleiding worden studenten ondersteund en gestimuleerd bij het ontwikkelen van de vereiste beroepscompetenties. Daarbij wordt de student ook uitgedaagd en ondersteund in het ontwikkelen van de competentie tot zelfsturing. Tijdens de opleiding vindt er een ontwikkeling plaats van begeleid naar zelfstandig en van zelfstandig naar zelfsturend leren. De relatie tussen de verschillende leerlijnen & onderwijsleeractiviteiten binnen Pedagogiek In het leerplan van Pedagogiek werkt de student aan Comakerships. Dat zijn opdrachten die stukje bij beetje bijdragen aan de professionalisering van de student, waarbij er een koppeling is met de praktijk. Deze zijn in hoofdstuk 1.3.2 in een schema weergegeven. Er wordt gewerkt aan de eigen professionalisering door middel van de leerlijnen, zoals hierboven reeds kort is toegelicht. Deze leerlijnen hebben verschillende doelen en zijn verschillend qua werkvorm. Ook de rol van de docent is anders. Deze leerlijnen bepalen de onderwijsleeractiviteiten. Hieronder worden de verschillende leerlijnen toegelicht. Leerlijnen In iedere Comakership komen de verschillende leerlijnen samen, zoals de body of knowledge en de body of skills. De leerlijnen worden als het ware met elkaar geïntegreerd. Hieronder worden deze leerlijnen toegelicht. Iedere leerlijn heeft kenmerken. Ze verschillen namelijk op de volgende punten: doel; type activiteiten dat van jou als student wordt gevraagd; studiebelasting; lesvorm; groep waarmee je in deze leerlijn samenwerkt; rol van de docent. 8
De Praktijkleerlijn De Praktijkleerlijn, bestaat uit ervaringsleren (met praktijkopdrachten) en producerend leren (met Comakerships). Hieronder worden beiden toegelicht. - Comakerships In deze integrale praktijkleerlijn werkt de student aan het leren beheersen van één van de competenties op een bepaald beheersingsniveau. Integraal betekent hier twee dingen: Er wordt gewerkt aan een integrale, reële opdracht, het eindresultaat zie je duidelijk terug in het assessment; In de Comakerships komen alle leerlijnen samen: deze zijn nodig om de opdracht uit te kunnen voeren. Zoals de kennis en vaardigheden die de studenten opdoen uit de body of knowledge en skills. Doel Doel is het leren beheersen van de competentie door individueel of in kleine groepen: een probleem op te lossen; een (fictieve of reële) cliënt of een groep te begeleiden / ondersteunen; een product te maken; een dienstverlenende en/of adviserende rol te vervullen. In al deze gevallen wordt gewerkt aan fictieve situaties (casussen) of aan situaties die zich in de praktijk voordoen. Behalve het oplossen van problemen leert de student ook allerlei methoden en technieken van de pedagoog toe te passen. De pedagoog moet namelijk met een grote diversiteit aan situaties in het pedagogisch werkveld om kunnen gaan. Type leeractiviteiten In deze integrale praktijkleerlijn is de student veel bezig met: nadenken over de aard van het probleem / de opdracht; nadenken en overleggen over de meest logische aanpak van de situatie; nadenken over het wetenschappelijk en theoretisch kader/perspectief van waaruit je werkt; ontwikkelen van een visie over hoe je als pedagoog wilt begeleiden, ondersteunen/hulpverlenen; zoeken van geschikte methoden en technieken die je in kunt zetten; oefenen in het hanteren van de gevonden methoden en technieken; elkaar vragen stellen over de aanpak en de richting waarin je oplossingen zoekt; vorm geven aan de gevraagde beroepshandeling of aan het gevraagde beroepsproduct; elkaar feedback geven op producten, eventueel via de interactieve leeromgeving van de onderwijseenheid. Studiebelasting De studiebelasting van de Comakership is zowel in jaar 1 als 2 minimaal 84 uur, 3 ECTS (in een periode van 10 weken), inclusief de toetsing. Dit is inclusief het praktijkleren. Als er niet wordt gewerkt aan een opdracht uit de praktijk, besteedt de student de tijd volledig binnen school aan de praktijkopdracht. Als er wel sprake is van praktijkleren, dan wordt de tijd verdeeld. Lesvorm In de praktijkleerlijn heeft de student per Comakership de mogelijkheid om één keer per week een student gestuurde bijeenkomst van 2 lesuren bij te wonen. In de Comakerships staat een aantal opdrachten beschreven, die helpen om de competenties van de desbetreffende taak te ontwikkelen en die de student helpen zich voor te bereiden op het afsluitende assessment. In de twee lesuren per week per Comakership werkt de student dus tevens als groep aan deze integrale opdrachten. De studenten vervullen de rol van voorzitter en notulist tijdens deze bijeenkomsten. In deze bijeenkomsten wordt een actieve opstelling van de student verwacht: hij brengt vragen, suggesties, tussenproducten in die te maken hebben met de opdrachten en het (uiteindelijke) assessment. 9
Groep De student werkt gedurende het jaar in groepen van ongeveer 15 studenten. Daarnaast wordt er bij de meeste Comakerships in subgroepjes of individueel gewerkt. Rol van de docent: coach De docent is in deze leerlijn coach. Wat in ieder geval belangrijk is: de coach heeft vooral een rol in de procesbegeleiding en advisering gedurende de Comakership. Dit betekent dat de coach: de voortgang van de groep volgt en zo nodig ingrijpt; adviseert over samenwerking en vergadertechnieken binnen de groep; waar nodig adviseert bij het hanteren van methoden en technieken; waar nodig verwijst naar inhoudsdeskundigen (experts). Inhoudelijk merkt de student dat de coach niet overal een antwoord op heeft. De coach kan wel helpen om de juiste weg te vinden naar het antwoord. Dit betekent dus een grote verantwoordelijkheid voor de student zelf. Tevens worden er in de eerste bijeenkomst van een Comakership afspraken gemaakt tussen de docent en de studenten over de rol en aanwezigheid van de docent tijdens de Comakershipbijeenkomsten. - Praktijkervaring Doel Doel van het ervaringsleren in de praktijk is het toepassen van de competenties in de beroepspraktijk van de Pedagoog. In die perioden dat er sprake is van praktijkleren, is er sprake van een sterke verbinding tussen de leeractiviteiten die de student binnen de opleiding uitvoert en de activiteiten in de praktijk. Dit betekent dat de student vanaf het begin van de studie in de pedagogische praktijk ervaring opdoet. Op deze manier heeft de student de mogelijkheid om de beroepscompetenties ook in de praktijk te ontwikkelen. De student heeft op deze manier ook de gelegenheid om de geleerde kennis en (deel)vaardigheden in de praktijk toe te passen. Type leeractiviteiten De invulling van het praktijkleren kan op twee manieren gebeuren: De student werkt aan praktijkopdrachten/Comakerships binnen de opleiding, die passen bij de competenties; De student werkt aan opdrachten en activiteiten die in het werkveld zijn geformuleerd en vult op die manier de Comakerships in. Er zijn verschillende vormen van praktijkleren gedurende de opleiding: Comakerships Dit zijn projecten/opdrachten die door instellingen worden aangeboden aan studenten. Meestal gaat het om groepen studenten die een vraag van een instelling moeten beantwoorden, een advies moeten formuleren, een product maken zoals een begeleidingsplan of een activiteit organiseren. Voor de student is het belangrijk na te gaan welke competenties in een dergelijk project ontwikkeld kunnen worden. De mate van zelfstandigheid en omvang van de Comakerships nemen toe gedurende de opleiding. Zo werkt de student toe naar de afstudeerfase, waarin de student een zelfstandige afstudeercomakership uitvoert (onderzoeksopdracht vanuit het pedagogisch werkveld). Individueel stagelopen Dit is een bekende manier van ervaringsleren: De student loopt langere tijd mee in een instelling en draait mee in een team of met een pedagoog (Bachelor of Social Work). In het leerplan is daar ook ruimte voor, maar het is wel zaak dat de student ook hier werkt in de vorm van Comakerships en praktijkopdrachten. De student heeft dus niet alleen de uitvoerende rol, maar heeft ook de rol van lerende. Er ligt een duidelijke verbinding tussen ervaringsleren en de activiteiten binnen de opleiding. Het praktijkwerk van jaar 1 en 2, en de stage in jaar 3 hebben deze vorm. 10
Studiebelasting De studiebelasting van de praktijkleerlijn loopt op per leerjaar, met een sterke nadruk op jaar 3. De studiebelasting die met deze leerlijn samenhangt, is verweven in de studiepunten van de Comakerships. Hieronder is een globaal overzicht weergegeven per studiejaar: Jaar 1 minimaal 8 uur per week Jaar 2 minimaal 8-12uur per week Jaar 3 4 dagen per week Jaar 4 Afhankelijk van de invulling van de gekozen minor en afstudeercomakership. Groep De aandacht aan praktijkwerk en bijbehorende leerdoelen komt aan bod in de studentbegeleidingsbijeenkomsten. Aandacht voor de uitvoering van de Comakerships komt aan bod in de Comakershipbijeenkomsten. In die groep worden de diverse werkzaamheden besproken. Rol van de docent / stagebegeleider De docent heeft in de praktijkleerlijn vooral de rol als stagebegeleider. In de meeste gevallen is dat tevens de studentbegeleider. Body of Knowledge and Body of Skills Doel In de body of knowledge (theorie) verwerft de student de ondersteunende kennis die nodig is om de Comakerships goed te kunnen uitvoeren. Per Comakership is hiervoor de inhoud bepaald. Er zijn twee soorten kennis: kennis die direct betrekking heeft op de uit te voeren Comakership; algemene kennis die je als pedagoog dient te hebben en dus niet direct toepasbaar hoeft te zijn. Het doel van de kennislijn is dat de student: het handelen onderbouwt met theorie; het handelen in een context plaatst. Type leeractiviteiten In de body of knowledge leert de student vooral door zelf te studeren. De student wordt ondersteund door drie soorten lesactiviteiten (zie lesvormen). Het aantal kennisgebieden per Comakership is beperkt gehouden vanwege de overzichtelijkheid. Welke kennisgebieden bij de Comakerships horen vind je in iedere beschrijving van de Comakership handleidingen. Ook is de beschrijving van de te verwerven kennis in Educator per onderwijseenheid te vinden. In paragraaf 1.3.2 vind je de verwijzing hiernaar. zie 1.3.2. Studiebelasting De body of knowledge vraagt in jaar 1,2 en 3 meestal 28 of 56 uur studiebelasting, hier zijn 1 of 2 ECTS aan verbonden (in een periode van 10 weken). Lesvorm De volgende lesvormen worden gehanteerd: - hoorcolleges; deze worden in de eerste zeven weken van de periode gegeven; - gastcolleges; colleges verzorgd door mensen uit het werkveld en/of bepaalde expertise; - consultaties en discussies; via face to face en/of via de interactieve leeromgeving is de docent (de expert) beschikbaar voor het beantwoorden van vragen. Vragen over de inhoud van de leerstof, maar ook vragen over toepassing van de kennis in de praktijkleerlijn en Comakerships. Ook zijn studenten op deze manier in de gelegenheid om op elkaar te reageren en vragen van elkaar te beantwoorden. Groep In de kennislijn wordt gewerkt met alle studenten van het desbetreffende jaar. 11
Rol van de docent: expert De docent in de body of knowledge heeft de rol van expert. De expert heeft veel kennis op een bepaald gebied en verzorgt op basis daarvan de hoorcolleges en verleent consulten. Body of Skills (Trainingen/Vaardigheden) Doel De body of skills is bedoeld voor het trainen van vaardigheden, die de student leert toepassen in een Comakership. Voorbeelden: om een oriënterend gesprek met een cliënt te voeren moet je gespreksvaardigheden beheersen; om een adviesnota te verdedigen heb je adviesvaardigheden nodig. Type leeractiviteiten In de body of skills worden de studenten getraind in vaardigheden. Er wordt veel geoefend en gedaan. Om dat gericht te kunnen doen moet de student wel eerst weten wat de vaardigheid die je traint inhoudt. Daarnaast moet de student weten wanneer een vaardigheid voldoende wordt beheerst. Zo doorlopen de studenten tijdens een training de volgende fases: Oriënteren, oefenen, feedback geven/ontvangen en reflecteren en beoordelen. - Oriënteren: kennis nemen van de te trainen vaardigheid (principes, stappenschema, achtergrondkennis, situaties waarin toe te passen etc.); Instructie en ondersteuning door de trainer. - Oefenen: eventueel een demonstratie door de trainer (of een student die de vaardigheid al beheerst); oefenen in kleine groepen; feedback vragen in de groep. - Beoordelen: uitvoeren van de vaardigheid en laten beoordelen door de trainer, een werkveldvertegenwoordiger en één of meer medestudenten. Aan een training zit een verwerkingsopdracht gekoppeld. Aanwezigheid en actieve deelname. Studiebelasting De body of skills is meestal 28 uur (1EC) in een periode van 10 weken. Daarin vallen alle bovenstaande leeractiviteiten. Lesvorm Per Comakership zijn er 6 begeleide trainingsmomenten van 2 lesuren beschikbaar. In die trainingsuren wordt gewerkt aan verschillende vaardigheden. De beschrijving staat globaal in iedere Comakershiphandleiding en in Educator per onderwijseenheid. Groep Trainingen worden verzorgd in groepen van 15 studenten. In kleine groepen zijn studenten in de gelegenheid te oefenen tussen de trainingen door. Rol van de docent: trainer De docent heeft in deze leerlijn de rol van trainer. De trainer heeft verstand van en ervaring met de vaardigheid die getraind wordt.
12
Onderzoeksleerlijn Doel Doel van de Onderzoeksleerlijn is dat studenten leren kritisch en objectief te kijken naar het werkveld en op systematische wijze kunnen werken aan een oplossing voor problemen en vraagstukken uit de beroepspraktijk. Daarnaast leren zij hoe wetenschappelijke literatuur te beoordelen en toe te passen. Zo leren studenten om meer evidence-based te handelen. De Onderzoeksleerlijn maakt deel uit van de BoKS (kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van onderzoek), van de Comakerships en andere praktijkgerichte opdrachten (onderzoek uitvoeren) en van de ondersteunende workshops en trainingen (ondersteunend aan de uitvoering van het onderzoek). Windesheimbreed is afgesproken dat de leerlijn bestaat uit: • onderwijseenheden in de BoKS; • minimaal één Comakership met een onderzoeksopdracht, ondersteund door workshops en trainingen; • onderzoek dat deel uitmaakt van het afsluitende Comakership. De student heeft na het succesvol doorlopen van de onderzoeksleerlijn kennis van praktijkgericht onderzoek en bijbehorende onderzoeksmethoden, kan zelfstandig een onderzoek uitvoeren en kan (wetenschappelijke) bronnen benutten. Ook is de student in staat om onderzoeksresultaten toe te passen in de beroepspraktijk. De Onderzoeksleerlijn is ondersteunend voor het studie- en leerproces van de student en bereidt de student gedurende de studie voor op het kunnen doen van een onderzoek op bachelorniveau. Een student wordt binnen de opleiding pedagogiek startbekwaam geacht, wanneer deze voldoet aan de negen beroepscompetenties van de opleiding. Deze beroepscompetenties komen op drie niveaus aan bod, te weten: 1. basisniveau – toepassen 2. gevorderd niveau – beslissen 3. bachelorniveau - ontwikkelen De koppeling tussen de negen beroepscompetenties en de onderzoeksleerlijn ziet er als volgt uit:
1. Oriënteren Een Pedagoog beschikt over het vermogen om situaties en achtergronden van diverse cliënten (individuen, groepen en samenlevingsverbanden) op micro-, meso- en macro-niveau te beschrijven, te analyseren en te interpreteren. Koppeling met onderzoek De student oriënteert zich op en analyseert de onderzoeksopdracht en de achtergronden van de onderzoeksgroep en het onderwerp op micro, meso- en macroniveau. Hierbij kan gedacht worden aan de context van het werkveld, de kennis uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken, actuele ontwikkelingen en maatschappelijke trends. 2. Plannen Een Pedagoog beschikt over het vermogen om verzamelde gegevens over cliënten en hun omgeving te analyseren en weet in samenspraak op basis van die analyse een werkplan te ontwerpen dat resultaatgericht is en in een reële tijdsfasering is geplaatst. Koppeling met onderzoek De student maakt een methodische onderzoeksopzet (plan van aanpak) binnen een reële tijdsfasering en afgestemd op de beschikbare kennis en vragen vanuit het werkveld en/of de wetenschap.
13
3. Uitvoeren Een Pedagoog beschikt over het vermogen om methoden en technieken van veranderingsprocessen af te stemmen op specifieke cliëntsituaties, toe te passen en te evalueren. Koppeling met onderzoek De student werkt systematisch en volgens een gedegen fasering het onderzoek uit en verantwoordt gemaakte keuzes (denk aan begrippen als transparant, zorgvuldig, valide, betrouwbaar etc.). 4. Organiseren Een Pedagoog beschikt over het vermogen om vanuit het kader van de organisatie en de financiers ten behoeve van cliënt te werken. Koppeling met onderzoek De student integreert de onderzoeksopzet en resultaten binnen de context van de instelling/ organisatie. Hierbij kan gedacht worden aan beleid, kaders, randvoorwaarden en wensen van de opdrachtgever. 5. Samenwerken Een Pedagoog beschikt over het vermogen om samen te werken met professionals, kan afstemmen en weet zowel intern als extern samenwerking te stimuleren en te organiseren. Koppeling met onderzoek De student is transparant over samenwerkingsprocessen binnen diverse lagen van de organisatie en de mate van professionaliteit (dit zie je terug in procesverslag). 6. Beleid Een Pedagoog beschikt over het vermogen om bij te dragen aan de ontwikkeling, beïnvloeding en uitvoering van instellings- en overheidsbeleid. Koppeling met onderzoek De student draagt met het onderzoek bij aan de ontwikkeling, beïnvloeding en uitvoering van beleid. Dit kan bestaan uit de beleidsvoorbereiding, beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering (dit laatste betreft het vanuit de organisatie naar buiten kunnen treden). 7. Reflecteren Een Pedagoog beschikt over het vermogen om zijn handelen in relatie tot zijn eigen rol/functie/ taken kritisch te bekijken, te beoordelen en het handelen op basis daarvan vorm te geven. Koppeling met onderzoek De student reflecteert op kritische wijze op zijn/haar rol, functie, taken en keuzemomenten als onderzoeker en op zijn / haar persoonlijke ontwikkeling als professional. 8. Afstemmen Een Pedagoog beschikt over het vermogen om te kunnen omgaan met en af te stemmen op een diversiteit van normen en waarden. Koppeling met onderzoek De student stemt in zijn/haar onderzoek af op de missie en visie van de organisatie, het referentiekader van de onderzoeksgroep en op zijn of haar eigen referentiekader (o.a. normen en waarden). De student levert een bijdrage aan een verantwoorde balans daartussen. 9. Ontwikkelen Een Pedagoog beschikt over het vermogen om ontwikkelingen op het eigen vakgebied kritisch te volgen en actief bij te dragen aan het verder ontwikkelen van het beroep. Koppeling met onderzoek De student sluit op innovatieve wijze aan bij actuele ontwikkelingen in het vakgebied (denk aan maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie en bruikbaarheid). Schema: Koppeling tussen de beroepscompetenties en onderzoek In jaar 4 wordt het afstudeeronderwijs het laatste half jaar op bachelorniveau aangeboden. Er wordt tevens een afstudeeronderzoek (Comakership) uitgevoerd. Binnen het afstudeeronderzoek past de student de negen beroepscompetenties zelfstandig en geïntegreerd toe in het onderzoek. Dit betekent dat een student in staat is opgedane kennis en vaardigheden toe te passen in een complexe situatie in de praktijk en ook zelf een bijdrage kan leveren aan de verdere ontwikkeling van diezelfde praktijk. 14
Type leeractiviteiten Het ‘doen van onderzoek’ wordt op verschillende manieren vormgegeven gedurende de opleiding en zit verweven in de andere leerlijnen. Leeractiviteiten die onder deze leerlijn vallen zijn onder andere: - een vragenlijst opstellen - interview afnemen - rapportage maken - bronvermelding volgens APA normen - raadplegen van bronnen - gebruik maken van betrouwbare bronnen - onderzoeksplan opstellen - onderzoeksplan uitvoeren - aanbevelingen beschrijven - onderbouwde mening beschrijven - een onderzoeksvraag opstellen. Lesvorm De lesvorm verschilt per aangeboden onderdeel. Dit kan onder andere de vorm hebben van een Comakershipbijeenkomst, individuele begeleidingsmomenten, colleges, trainingsbijeenkomst of tijdens het uitvoeren van een Comakership bij een instelling. Enkele onderwijsmodules zijn ontwikkeld in samenwerking met ons lectoraat Klantenperspectief in ondersteuning en zorg, waarbij het onderzoekscomponent ook expliciet aan bod komt. Dit zijn: Jaar 1: Vraag het de cliënt Jaar 2: Werkplan opstellen vanuit Klantperspectief Jaar 3: Basisvaardigheden Onderzoek Jaar 3: Literatuurstudie en Netwerkontwikkeling Leerlijn Studentbegeleiding Doel De studentbegeleidingslijn is ondersteunend voor het studie- en leerproces. Doelen: plannen van studie in de vorm van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) bespreken van persoonlijke competentieontwikkeling; betekenis geven aan de beroepscompetenties; formuleren van persoonlijke leerdoelen; bijhouden van resultaten in het E-portfolio; bespreken van knelpunten of problemen in je leerproces; werken aan studie- en algemene competenties; Bespreken van invulling vrije keuzeruimte. Type leeractiviteiten In de leerlijn studentbegeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen individuele coaching en groepscoaching: - Individuele coaching Student stelt Persoonlijk Ontwikkelingsplan op samen in overleg met studieloopbaan docent; verzamelt feedback, studieresultaten en producten van de Comakerships in E-portfolio. - Groepscoaching In de groep worden studiecompetenties of algemene competenties besproken en geoefend die de student moet beheersen in de studieloopbaan of in (latere) loopbaan; In de studentbegeleidingsgroep bestaat ook de mogelijkheid om informatie en vragen over het onderwijs en het curriculum uit te wisselen; In de studentbegeleidingsgroep wordt aandacht besteed aan praktijkervaringen van studenten; 15
In de studentbegeleidingsgroep wordt tevens aandacht besteed aan hoe de vrije keuzeruimte wordt ingevuld, zodat deze onderwijseenheden aansluiten bij de competentieontwikkeling van de student.
Studiebelasting De studiebelasting voor de studieloopbaan is ongeveer 28 uur per periode. Lesvorm In de individuele begeleiding heeft de student individuele begeleidingsgesprekken met de vaste studentbegeleider. Behalve POP en E-portfolio gaan die gesprekken ook over de studievoortgang, de professionele ontwikkeling en eventuele blokkades daarin. De studentbegeleider is dan degene die met de student bespreekt hoe hiermee om te gaan. Zo nodig vindt er verwijzing plaats naar de decaan en/of Studiesuccescentrum. Daarnaast komen de studentbegeleider en studenten eerst wekelijks en het tweede semester tweewekelijks bij elkaar in de vaste studentbegeleidingsgroep. In de groepsbegeleiding worden meerdere werkvormen gehanteerd: het uitvoeren van beschikbare tests op het gebied van studie- en algemene competenties oefenen in studie- of algemene competenties intervisie rond een door studenten ingebracht probleem. Groep De studentbegeleidingsgroep bestaat uit ongeveer 15 studenten en is in beginsel de vaste groep voor jaar 1 en 2 van de studie. Rol van de docent: studentbegeleider De (vaste) studentbegeleider heeft als taak te ondersteunen bij de planning, uitvoering en afronding van de studie. De studentbegeleider kent de student persoonlijk en kan op basis daarvan meedenken en adviseren over keuzes die de student moet maken en problemen die de student tegenkomt. In paragraaf 1.1.3 wordt nader ingegaan op studiebegeleiding en verwijzing naar specialistische hulp. 1.1.3 - Studiebegeleiding Binnen Pedagogiek wordt het studiebegeleidingstraject verzorgd door studentbegeleiders (SB‘ers) en spreken we van studentbegeleiding. Ieder jaar heeft de student een vaste studentbegeleider, die de studievoortgang volgt van de student. De studentbegeleider is de eerste aanspreekpersoon voor de student. Het studentbegeleiderstraject is een systematisch en gericht begeleidingstraject voor studenten, zowel in groepsverband als individueel. De leerlijn Studentbegeleiding speelt een belangrijke rol in de professionele en persoonlijke ontwikkeling van een student. De student ontwikkelt kwaliteiten, die nodig zijn voor de studievoortgang, de loopbaanontwikkeling en de professionele houding als beroepsbeoefenaar. Leren reflecteren, het ontwikkelen van zelfsturend vermogen en het ontwikkelen van een (zelf)kritische en onderzoekende houding zijn daarin belangrijke doelstellingen. Het is de taak van de studentbegeleider om de student te begeleiden en te ondersteunen in zijn professionele ontwikkeling. Dit gebeurt in kleinschalige situaties waarin de student zichtbaar is. De begeleiding is erop gericht dat de student leert reflecteren op het eigen leerproces, zowel op de manier waarop de student met zijn studie omgaat, als ook op zijn persoonlijk functioneren, gerelateerd aan de beroepscompetenties. Centrale vragen hierbij zijn: ‘Wat wil ik bereikt hebben aan het einde van mijn studie?’ en ‘Hoe kom ik daar?’ Ieder jaar zijn er specifieke onderwerpen waar zowel in individuele gesprekken als in groepsbijeenkomsten aandacht aan wordt besteed. In het eerste leerjaar komen onder andere 16
studiekeuze, startmeter, studievoortgang (studievoortgangsgesprekken), behaalde resultaten, reflectie, BSA-norm, eventuele studie-ondersteuning Nederlands, leerstijlen, randvoorwaarden om te kunnen studeren, werkveldoriëntatie en de praktijkplaats aan bod. In het tweede leerjaar komen onder andere werkveldoriëntatie, stage voorbereiding jaar 3, reflecteren, studievoortgang, sollicitatietraining en ‘stagedrempel’ specifiek aan de orde tijdens studentbegeleiding. Tevens geldt voor studenten, die in het tweede leerjaar instromen en nog onderwijsmodules uit de Propedeutische fase moeten behalen, dat aan het begin van het tweede leerjaar een studieplan wordt opgesteld. In dat plan leggen ze vast hoe ze deze achterstand gaan inhalen, zodat ze hun propedeuse in ieder geval halen in het tweede jaar. Studenten bespreken het plan met hun studentbegeleider en kijken wat het betekent voor de studievoortgang van het tweede leerjaar. Wanneer er sprake is van een uitstel van een negatief BSA, dan wordt er een studiecontract opgesteld in samenspraak met de studentbegeleider en de examencommissie. In het derde leerjaar heeft de studentbegeleider steeds meer de taak om de studenten te begeleiden in het maken van keuzes ten aanzien van de eigen profilering, de minorkeuze (verbreding of verdieping van de studie), het werkveld en supervisie. Tevens volgt iedere student een supervisietraject gedurende het derde studiejaar met een supervisor. Daarnaast is er aandacht voor de ‘minordrempel’ en oriëntatie op afstudeeronderwerpen. In het vierde jaar is er specifiek aandacht voor afstudeerbegeleiding, voorbereiding arbeidsmarkt en netwerken. Tevens wordt er aandacht besteed aan de mogelijkheden van het volgen van een premastertraject en een eventuele vervolgstudie. Studentbegeleiders volgen de studievoortgang van studenten en indien noodzakelijk verwijzen zij studenten door naar decaan of (school)psycholoog, zie verder onder het kopje ‘decaan’. Ziekte en bijzondere familieomstandigheden die tot studievertraging leiden, dienen zo spoedig mogelijk besproken te worden met de decaan. In dit kader adviseert de decaan de student over de mogelijkheid van eventuele tussentijdse uitschrijving. Registratie door de decaan is hierbij essentieel, omdat de student in verband met bijzondere omstandigheden in aanmerking kan komen voor de regeling financiële ondersteuning van studenten. Tevens is registratie van belang in verband met het studieadvies propedeutische fase. Het studiesuccescentrum Naast de activiteiten binnen de opleiding Pedagogiek voor Studentbegeleiding, is er voor de student de mogelijkheid om bijzondere aanvullende ondersteuning te krijgen in Het studiesuccescentrum (6e etage). Het StudieSuccesCentrum is een centrale ontmoetingsplaats waar docenten, andere professionals en ervaren studenten in een eigentijdse sfeer en omgeving studenten verder kunnen helpen. Die hulp kan dienen als extra ondersteuning (blokkades overwinnen) of als extra uitdaging (talentprogramma). Studenten kunnen ook terecht in het studiesuccescentrum als ze een onafhankelijke derde willen spreken, bijvoorbeeld de decaan. Decaan De decaan van Windesheim Flevoland behartigt de belangen van studenten. In onderstaand overzicht staat beschreven met welke zaken de student terecht kan bij de decaan. Studenten kunnen een afspraak met hem maken via de balie van het servicepunt, of via de e-mail:
[email protected]. De decaan heeft geheimhoudingsplicht. Dat betekent dat hij zonder toestemming van de student nooit informatie doorgeeft aan derden. De rol van de decaan is er een van een generalist, met overzicht over alle relevante aspecten die van invloed zijn op de studievoortgang van de student. Daarnaast is de decaan een specialist wat betreft de onderlinge samenhang van deze aspecten en bij uitstek met betrekking tot relevante wet- en regelgeving (WHW, WSF, interne regelingen en dergelijke). De decaan begeleidt studenten met betrekking tot de volgende zaken: Wet- en regelgeving: • aanmelding, toelating en inschrijving, tussentijdse uitschrijving; 17
• •
aanvraag voorziening studiefinanciering (IB-groep) of financiële ondersteuning Windesheim (FOS); aanvragen bijzondere regelingen bij de examencommissie.
Studie- en beroepskeuzevragen: • twijfels over gekozen opleiding; • overstap naar andere opleiding of instelling; • vervolgopleiding of baan; • verkorte of versnelde studieroutes; • buitenlandse studie of praktijkleerperiode. Studie belemmerende omstandigheden: • persoonlijke problemen, blessures, (chronische) ziekte, al of niet zichtbare handicaps en functiebeperkingen (van dyslexie tot psychische problemen); • problemen in de sociale omgeving (familie, vrienden); • niet-Nederlandse vooropleiding of andere moedertaal, allochtone afkomst; • topsportbeoefening (NSF-status); • dreigende studievertraging als gevolg van bovenstaande omstandigheden. Financiële en materiële problemen: • studiefinanciering, (bij)baantjes; • financiële problemen, schulden; • belasting, verzekering; • huisvesting. Conflicten, klachten, bezwaar of beroep: • onenigheid over beslissingen van Windesheim medewerkers of –organen; • “ongewenst gedrag” door medestudenten, docenten of andere medewerkers. (School)Psycholoog Windesheim Flevoland werkt samen met een (school)psycholoog. Studenten kunnen op eigen initiatief contact zoeken, of op advies van de studentbegeleider of decaan doorverwezen worden. De psycholoog is er niet alleen voor studieproblemen, maar ook voor vragen op het gebied van: faalangst, stressmanagement, aanpassingsvragen (hoe om te gaan met een andere levensfase), verwerking van schokkende gebeurtenissen of een terneergeslagen stemming. Vergoeding van bezoeken aan de (school)psycholoog geschieden via de zorgverzekering van de student en na verwijzing van de huisarts.
1.1.4 - Kwaliteit en studeerbaarheid Kwaliteit De opleiding Pedagogiek evalueert het onderwijs regelmatig. De mening van de studenten speelt hierin een belangrijke rol. Regelmatig wordt studenten gevraagd naar hun mening over de opleiding en het signaleren van knelpunten. Dat gebeurt onder andere aan de hand van vragenlijsten en met gesprekken in het studentenplatform na afloop van iedere periode. Op deze manier is het mogelijk dat studenten invloed uit oefenen op de vorm, inhoud en uitvoering van het onderwijs. Het doel van deze metingen is het systematisch verbeteren van de opleiding. De uitkomsten hiervan worden besproken in het team en de studenten krijgen een terugkoppeling. De resultaten worden op de community van de opleiding geplaatst, zodat ook de studenten op deze manier systematisch op de hoogte worden gebracht van de uitkomsten naar aanleiding van de onderwijsevaluaties. Niet alleen de student is gebaat bij een goede kwaliteit van het onderwijs, ook de overheid en het werkveld zijn hierin geïnteresseerd. Zo wordt de opleiding Pedagogiek periodiek extern beoordeeld 18
(geaccrediteerd). In het proces van accreditatie wordt gekeken of de kwaliteit van de opleidingen voldoende is. In de voorbereiding op de accreditatie wordt tijdens de komst van de VBI (Validerende en Beoordelende Instantie) studenten ook gevraagd naar hun oordeel over de kwaliteit van de opleiding. Behalve de overheid is ook het werkveld betrokken bij kwaliteitszorg. Voor het werkveld is het belangrijk dat studenten over de juiste en voldoende competenties beschikken als zij als (beginnend) beroepsbeoefenaar gaan werken. Een actueel en relevant opleidingsprogramma van de opleiding moet voorzien in de juiste afstemming tussen de opleiding Pedagogiek en het werkveld. Daarom wordt ook het werkveld regelmatig gevraagd naar de mening over de kwaliteit van afgestudeerden en het actuele en relevante opleidingsprogramma van de opleiding. De opleiding Pedagogiek bespreekt deze onderwerpen onder andere in de Werkveldadviescommissie (WAC). Hierin zijn zowel docenten als diverse werkvelddeskundigen vertegenwoordigd. Deze Werkveldadviescommissie komt minimaal twee keer per jaar bijeen. Globaal verloopt het proces van kwaliteitszorg als volgt. Van studenten wordt gevraagd de enquêtes zo goed mogelijk in te vullen. Nadat de student zijn mening heeft gegeven over de kwaliteit van het onderwijs en voorzieningen worden de resultaten verwerkt en besproken in diverse bijeenkomsten zoals het studentenplatform, het docententeam, de opleidingscommissie, de medezeggenschapsraad en de examencommissie. Dit levert voorstellen voor verbeteringen op. Die verbeterpunten worden als voorstellen weer in diverse platforms, teams en commissies besproken. In de opleidingscommissie zitten vertegenwoordigers van studenten en docenten. Nadat de verbeteracties zijn vastgesteld en uitgevoerd begint het proces van meten opnieuw in het vernieuwde curriculum. Dit cyclische proces van meten zorgt ervoor dat de kwaliteit van de opleiding steeds beter wordt en dit is het uiteindelijke doel van kwaliteitszorg. Het resultaat van een verbeteractie resulteert in veranderingen in de OER (Onderwijs- en Examenregeling) die is vastgelegd in het studentenstatuut. Op deze bovenstaande beschreven manier sluit de opleiding aan bij de Plan-Do-Check-Act cyclus. De opleiding Pedagogiek leidt op voor het diploma Bachelor of Social Work. De opleiding heeft een major van 180 EC. Elke student kiest een minor: een beroeps specifieke minor gekoppeld aan de opleiding of een keuzeminor die, na toestemming van de examencommissie, gevolgd kan worden. Een minor heeft 30 EC. Studeerbaarheid Onderwijsperioden één tot en met vier kennen de volgende indeling: - Zeven onderwijsweken in één periode. - Maximaal een collegeluwe week per periode, waarin remedial onderwijs kan worden aangeboden. - Eén week met presentaties en herkansingen van tentamens uit voorgaande periode. - Eén week met presentaties en schriftelijke tentamens. Jaar 1 start met een introductieweek in onderwijsperiode 1 en in jaar 1 en 2 een international week in onderwijsperiode 3. Periode vijf kan worden ingezet voor remedial onderwijs, herkansingen voor praktijkleren. Elke onderwijsperiode bestaat uit gemiddeld 15 ECTS. In totaal zijn er 60 ECTS per studiejaar te behalen. Eén ECTS staat gelijk aan 28 uur studiebelasting. De totale studiebelasting van een week is 40 uur. De student is zelf verantwoordelijk voor de studievoortgang. De studentbegeleider heeft de taak om de studievoortgang te volgen en de student hierin te begeleiden. Het onderwijs wordt ingepland tussen 8.30uur en 22.30uur. Individuele routes Bij studenten waarbij sprake is van bijzondere omstandigheden en/of studievertraging (of versnelling), kan via de examencommissie, op advies van de studentbegeleider en decaan, een individueel studiecontract worden opgesteld. Een studiecontract wordt ondertekend door student, 19
studentbegeleider en examencommissie. In een studiecontract staat vermeld welke onderdelen binnen welke termijn behaald dienen te worden. Studenten die voor een premaster of een Minor bij een andere hogeschool dan Windesheim kiezen, via ‘Kies op maat’, moeten een bepaald aantal credits (ECTS) behaald hebben. Er zijn geen speciale afstudeerroutes voor zogenaamde langstudeerders. De afronding zal plaatsvinden via de regulier geplande tentamens. 1.1.5 - Vorm van de opleiding Het onderwijs binnen de opleiding wordt voltijds verzorgd en is uitgewerkt in een schematisch studiepuntenoverzicht en een inhoudelijk overzicht per onderwijseenheid in paragraaf 1.3.2.
1.2 - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD 1.2.1 - Doelstelling van de opleiding Met de opleiding wordt beoogd de student de vereiste competenties bij te brengen, om te komen tot zelfstandige beroepsuitoefening. De opleiding biedt onderwijs dat de student in staat stelt kennis, inzichten en vaardigheden te ontwikkelen om als beginnend beroepsbeoefenaar te kunnen functioneren en zicht te ontwikkelen tot een verantwoordelijke, waardevolle en zelfbewuste professional. De opleiding Pedagogiek is een bacheloropleiding, die behoort tot het hoger beroepsonderwijs. Studenten die de studie hebben afgerond ontvangen een diploma Bachelor of Social Work. Een kenmerk van het onderwijs is, dat er een nauwe aansluiting is tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het werkveld van de ‘Social Worker’, waaronder de pedagoog valt, bestaat uit een groot aantal verschillende instellingen en functies en beroepen. Landelijk is er een ontwikkeling om al die verschillende beroepen op elkaar af te stemmen. Daarvoor bestaan de volgende redenen: in toenemende mate is bij één cliënt of groep een integrale aanpak nodig in plaats van versnippering over meerdere ondersteuners en hulpverleners; in het onderwijs is er de noodzaak van verbreding van de zorg voor alle leerlingen en is er meer aandacht voor integrale wijkgerichte eerstelijnsondersteuning bij opvoedings- en gedragsproblematiek; de tendens om systeemgericht te werken, betekent dat de pedagoog en welzijnswerker vanuit verschillende invalshoeken moet kunnen denken en werken en tevens het systeem bij de begeleiding moet betrekken; alle welzijnswerkers hebben in toenemende mate te maken met ondersteuning van vrijwilligers / mantelzorg; er wordt in alle sociale beroepen en functies steeds meer een beroep gedaan op het ontwikkelen en aansturen van netwerken; organisaties ontwikkelen zich in de richting van brede welzijnsinstellingen, waar alle disciplines met elkaar samenwerken. Dit alles betekent dat er overlap is tussen de beroepsgroepen in het werkveld van Social Work. Bovendien wordt rekening gehouden met het ontstaan van nieuwe beroepsgroepen die niet aansluiten bij de huidige opleidingen. De beroepenstructuur is dus niet een star geheel van bestaande beroepsgroepen, maar een dynamisch geheel dat moet kunnen aansluiten bij nieuwe trends en nieuwe soorten hulpvragen (Toekomstverkenning, Verwey-Jonker Instituut, 2004 en Klaar voor de toekomst, NIZW 2005). Deze toenemende integratie van beroepen en flexibilisering van de beroepsinvulling vormen de achtergrond tot het landelijk afstemmen binnen het landelijke domein Social Work. Je krijgt het diploma Bachelor of Social Work, maar wordt wel opgeleid tot pedagoog, omdat pedagogiek als opleiding officieel onder die naam geregistreerd staat. 20
1.2.2 - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding De opleiding Pedagogiek werkt met negen competenties. De werkveldgebieden van de Pedagoog (zie 1.2.3) worden op het niveau van indicatoren gekoppeld aan deze negen competenties. Competenties Pedagogiek (Bachelor of Social Work) Segment 1: Werken met cliënten 1. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om situaties en achtergronden van diverse cliënten (individuen, groepen en samenlevingsverbanden) op micro-, meso- en macroniveau te beschrijven, te analyseren en te interpreteren. 2. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om verzamelde gegevens over cliënten en hun omgeving te analyseren en weet in samenspraak op basis van die analyse een werkplan te ontwerpen dat resultaatgericht is en in een reële tijdsfasering is geplaatst. 3. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om methoden en technieken van veranderingsprocessen af te stemmen op specifieke cliëntsituaties, toe te passen en te evalueren. Segment 2: Werken in en vanuit een organisatie 4. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om vanuit het kader van de organisatie en de financiers ten behoeve van cliënt te werken. 5. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om samen te werken met professionals, kan afstemmen en weet zowel intern als extern samenwerking te stimuleren en te organiseren. 6. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om bij te dragen aan de ontwikkeling, beïnvloeding en uitvoering van instellings- en overheidsbeleid. Segment 3: Werken aan eigen professionaliteit 7. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om zijn handelen in relatie tot zijn eigen rol/functie/ taken kritisch te bekijken, te beoordelen en het handelen op basis daarvan vorm te geven. 8. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om te kunnen omgaan met en af te stemmen op een diversiteit van normen en waarden. 9. Een Pedagoog beschikt over het vermogen om ontwikkelingen op het eigen vakgebied kritisch te volgen en actief bij te dragen aan het verder ontwikkelen van het beroep. De generieke kernkwalificaties van de HBO bachelor Aan iedere competentie zijn generieke kernkwalificaties verbonden. Ze worden hieronder genoemd. Ze zijn gekoppeld aan elke afzonderlijke competentie. In deze kernkwalificaties zijn ook de Dublin descriptoren opgenomen: Brede professionalisering: wil zeggen dat de student aantoonbaar wordt toegerust met actuele kennis die aansluit bij recente (wetenschappelijke) kennis, inzichten, concepten en onderzoeksresultaten. Alsmede aan de in het beroepsprofiel geschetste (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld, teneinde zich te kwalificeren voor: het zelfstandig kunnen uitvoeren van de taken van een beginnend beroepsbeoefenaar; het functioneren binnen een arbeidsorganisatie; de verdere professionalisering van de eigen beroepsuitoefening c.q. het beroep.
Multidisciplinaire integratie: de integratie van kennis, inzichten, houdingen en vaardigheden (van verschillende vakinhoudelijke disciplines), vanuit het perspectief van het beroepsmatig handelen.
(Wetenschappelijke) toepassing: de toepassing van beschikbare relevante (wetenschappelijke) inzichten, theorieën, concepten en onderzoeksresultaten bij vraagstukken waar afgestudeerden in hun beroepsuitoefening mee geconfronteerd worden. 21
Transfer en brede inzetbaarheid: de toepassing van kennis, inzichten en vaardigheden in uiteenlopende beroepssituaties.
Creativiteit en complexiteit in handelen: vraagstukken in de beroepspraktijk, waarvan het probleem op voorhand niet duidelijk is omschreven en waarop de standaardprocedures niet van toepassing zijn.
Probleemgericht werken: het zelfstandig definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk op basis van relevante kennis en (theoretische) inzichten, het ontwikkelen en toepassen van zinvolle (nieuwe) oplossingsstrategieën en het beoordelen van de effectiviteit hiervan.
Methodisch en reflectief denken en handelen: het stellen van realistische doelen, het plannen c.q. planmatig aanpakken van werkzaamheden en het reflecteren op het (beroepsmatig) handelen, op basis van het verzamelen en analyseren van relevante informatie.
Sociaalcommunicatieve bekwaamheid: het communiceren en samenwerken met anderen in een multiculturele, internationale en/of multidisciplinaire omgeving en het voldoen aan de eisen die het participeren in een arbeidsorganisatie stelt.
Basiskwalificering voor managementfuncties: het uitvoeren van eenvoudige leidinggevende en managementtaken.
Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid: begrip en betrokkenheid zijn ontwikkeld met betrekking tot ethische, normatieve en maatschappelijke vragen samenhangend met de toepassing van kennis en de (toekomstige) beroepspraktijk.
Zelfsturing op de eigen loopbaan: Windesheim heeft deze kwalificatie toegevoegd; het krijgt vorm in de studiebegeleidingslijn (SB) van de opleiding.
Koppeling Europese Dublindescriptoren aan de opleiding Pedagogiek In twee schema’s hieronder wordt de relatie weergegeven tussen de doelstelling van de opleiding Pedagogiek, de competenties en de koppeling aan de Europese Dublin-descriptoren. Deze descriptoren geven het niveau van de bachelorgraad weer en voor de opleiding Pedagogiek is daarvan een vertaling gemaakt richting de inhoud van de opleiding. Dit is te zien in het eerste schema. Het schema dat daarop volgt geeft de verbinding aan van de descriptoren met het curriculum van Pedagogiek. Dublin descriptoren bachelor degrees (Europese afspraken over het bepalen van het bachelor-niveau) Knowledge and understanding: Have demonstrated knowledge and understanding in a field of study that builds upon and supersedes their general secondary education and is typically at a level that,
Interpretatie Dublin descriptoren (naar de Nederlandse situatie)
Vertaling naar de opleiding Pedagogiek
Kennis en inzicht: De bachelor heeft actuele kennis en inzicht op het niveau van (inter)nationaal geaccepteerde handboeken op belangrijke onderdelen van zijn vakgebied. Zijn kennis richt zich op het kunnen vinden van oplossingen voor vraagstukken in het beroepenveld.
Body of Knowledge en Comakerships: De student werkt vanaf het begin van de opleiding aan Comakerships met beroepsrelevante opdrachten en assessments. De Comakerships hebben betrekking op de rollen en competenties.
22
whilst supported by advanced textbooks, includes some aspects that will be informed by knowledge of the forefront of their field of study. Applying knowledge and understanding: Can apply their knowledge and understanding in a manner that indicates a professional approach to their work or vocation and have competences typically demonstrated through devising and sustaining arguments and solving problems within their field of study.
De student verantwoordt de uitkomst van de opdrachten aan de hand van actuele werkmodellen en handboeken die relevant zijn voor de kerncompetenties waarop de opdrachten betrekking hebben. Toepassen kennis en inzicht: Professionaliteit: De bachelor kan de genoemde kennis De student wordt vanaf de start en inzicht toepassen met als doel een van de opleiding geconfronteerd professionele benadering van de met beroepsrelevante beroepspraktijk, het opstellen van opdrachten met toenemende argumentaties en het oplossen van complexiteit: de problemen. Concreter: beheersingsniveaus bouwen op van het toepassen van kennis in Professionaliteit: de bachelor is in staat standaardsituaties via het een adequate analyse te maken van beslissen over toe te passen een vraagstuk en te komen tot een kennis en inzichten in nietadequate probleemstelling en een standaard situaties naar het projectmatige aanpak waarbij ontwikkelen van nieuwe meerdere invalshoeken worden werkwijzen en modellen. bekeken alvorens een standpunt in te Het schrijven van een Persoonlijk nemen. Daarbij wordt actuele Ontwikkelingsplan en het (internationale) kennis en inzicht samenstellen van een E-portfolio gebruikt. vraagt om reflecterende Argumenteren: de bachelor is in staat vaardigheden. een argumentatie op te bouwen met een logische opbouw (oorzaak-gevolg keten) in herkenbare stappen. Argumenteren en probleem Oplossen van problemen: de bachelor oplossen: bekijkt meerdere alternatieven De student leert bij iedere alvorens tot een oplossing te komen. competentie te werken volgens Hij onderbouwt waarom hij juist voor de stappen van een werkmodel die oplossing kiest. (regulatieve cyclus) dat passend Is in staat om als coördinator in een is voor de bijbehorende overzichtelijk project op te treden. kernopgave van het beroep. De probleemoplossende methode ligt als algemeen kader onder de verschillende werkmodellen. Making judgements: Oordeelsvorming: Het competentieprofiel waarop Have the ability to Verzamelen en interpreteren van het leerplan Pedagogiek is gather and interpret relevante gegevens en van daaruit een gebaseerd bestaat uit drie relevant data (usually oordeel vormen dat mede gebaseerd is segmenten: cliëntgebonden within their field of op maatschappelijke, werken, werken in een study) to inform wetenschappelijke en ethische organisatie en professionele judgements that include afwegingen. ontwikkeling. In deze drie reflection on relevant segmenten wordt de cyclus social, scientific or Verzamelen van gegevens: de bachelor verzamelen van gegevens, ethical issues. verzamelt gegevens doelgericht en analyseren en interpreteren en systematisch, gerelateerd aan een oordeelsvorming op 23
Communication: Can communicate information, ideas, problems and solutions to both specialist and non-specialist audiences.
beroepsgericht vraagstuk. Hij ziet erop verschillende beheersingsniveaus toe dat de verzamelde gegevens door de student doorlopen. consistent en realistisch zijn en relevant voor het vraagstuk. Verzamelen van gegevens: In het kader van de Interpreteren: de bachelor is in staat beroepsrelevante opdrachten om gegevens te analyseren en te verzamelt de student gegevens. verwerken en een uitleg te geven over Dit betreft feitelijke gegevens uit het belang van de gegevens. Hij een reële praktijksituatie en verzamelt gegevens uit de feiten, concepten en theorieën beroepspraktijk en hanteert actuele uit de kennislijn van het leerplan. inzichten en gegevensverwerkingmethodieken. Interpreteren en analyseren: Bij de confrontatie tussen de De oordeelsvorming: van een bachelor verzamelde gegevens en de blijkt uiteindelijk uit het oordeel dat op beroepsrelevante opdracht grond van de gegevens tot stand komt reflecteert de student op het en daaruit logisch af te leiden is. Hij belang van de verschillende biedt een adequate oplossing voor een gegevens en het stellen van vraagstuk in de beroepspraktijk en prioriteiten daarin. overziet gevolgen van de oplossingen. Kan realistische aanbevelingen doen, Oordeelsvorming: ook voor eventueel vervolgonderzoek. De oordeelsvorming van de student wordt getoetst d.m.v. assessments. De student levert beroepsproducten op in de vorm van adviezen, hulpverleningsplannen, kwaliteitsplannen, beleidsplannen of beslissingen in het kader van een assessment. Communicatie: De beroepsrelevante De bachelor is in staat om mondeling opdrachten, resulterend in en schriftelijk kennis, motieven en assessments, worden getoetst informatie over te dragen op een aan de praktijk van de stagepubliek van specialisten en nietinstelling. Dit betekent dat de specialisten. Hij realiseert zich dat student zich moet gekozen oplossingen ook negatieve verantwoorden naar het effecten kunnen hebben. werkveld in de volle breedte: in Mee kunnen werken in een de drie segmenten van het multidisciplinaire en/of internationale competentieprofiel komt de omgeving en het voldoen aan eisen die student in aanraking met het participeren in een multidisciplinaire verbanden en arbeidsorganisatie stelt. met andere organisaties. De assessoren vragen om een verantwoording van het eigen handelen en beroepsproducten. Dit alles stelt hoge eisen aan het communicatieve vermogen van de student.
24
Learning skills: have developed those learning skills that are necessary for them to continue to undertake further study with a high degree of autonomy.
Leervaardigheden: De bachelor bezit leervaardigheden om een studie succesvol af te ronden. De bachelor neemt initiatieven als de studievoortgang dreigt te staken. Hij heeft zelfinzicht en beschikt over reflectievaardigheden, weet zichzelf te stimuleren en vertoont de noodzakelijke discipline om binnen afzienbare tijd een studie op bachelorniveau af te ronden.
Het onderwijsconcept vraagt vanaf het begin van de student een sterke mate van zelfsturing. Er wordt een sterk beroep gedaan op de leervaardigheden. Het ontwikkelen van de leervaardigheden wordt ondersteund door de leerlijn Studieloopbaan, in individuele coachgesprekken als ook in groepscoaching.
Koppeling eindkwalificaties aan leerplanonderdelen In het schema hieronder wordt aangegeven hoe de Dublindescriptoren, de HBO-kernkwalificaties en de beroepscompetenties vertaald zijn naar het curriculum.
Comakerships/ Competenties 1. Oriënteren op de (hulp)vraag (1.1., 1.2., 1.3., 1.4.)
2. Plannen (2.1., 2.2., 2.3., 2.4., 2.5.)
kennis en inzicht toepassen oordeelskennis en inzicht vorming
communicatie
leervaardigheden
methodisch agogisch handelen, doelgroepanalyse en ontwikkelmodellen werkmodellen en methodieken
werkoverleg, overleg met cliënt, empathie
Oriëntatie Initiatief Planning Reflectie
hulpverlenings plannen opstellen, uitvoeren en evalueren
ontwikkelen klinische blik
passend maken programma’s voor doelgroepen
3. Uitvoeren (hulpverlenings) trajecten (3.1., 3.2., 3.3., 3.4., 3.5.)
uitvoeren programma’s volgens gekozen of gecombineerde methodieken 4. Organiseren inzicht in dienstverlening beslissingen (4.1., 4.2.) doelstellingen en financieel nemen in financiën in onderbouwen doorverwijzen organisatie en in (hulpverlenings-) trajecten 5. Samenwerken inzicht in (5.1., 5.2.) zorgketens en sociale kaart en werkwijzen/ methodieken andere disciplines 6. Beleid inzicht in concretiseren analyse van (6.1., 6.2.) beleidscycli en beleid in doelen interne en beleidsen acties externe processen en omgeving 25
voorlichtingsvaardigheden, adviesvaardigheden, begeleidingsvaardigheden Initiatief nemen in overleg met andere disciplines
samenwerken met andere disciplines vanuit professionele houding
collega’s overtuigen van noodzaak van voorgenomen
kwaliteitsmodellen 7. Reflecteren Inzicht in leerprocessen (Studieloopbaan binnen begeleiding/sup organisaties ervisie) 8. Afstemmen Ethische op normen en vraagstukken in waarden organisatie en (8.1., 8.2.) maatschappelijk
9. Ontwikkelen (9.1., 9.2.)
inzicht in innovatiemodellen en strategieën
beleid Scholingsplannen opstellen en uitvoeren
Collega’s instrueren, scholen en in gesprek gaan.
Ethisch stappen- Ethische schema toebeslissingen passen onderbouwen met ethische en filosofische noties volgens innovatie innovatieplan toesnijden op de bijdragen aan mogelijk-heden vernieuwing van de instelling
Een debat voeren
herkennen van en omgaan met weerstanden
Body of Knowledge Body of Knowledge
Thematische Body of Knowledge
Body of Skills (Trainingen) Methodische vaardigheden
Sociale vaardigheden Algemene vaardigheden
Pedagogiek Sociologie Psychologie Agogiek Psychopathologie Filosofie Organisatiekunde Jeugdbeleid/ recht Genderproblematiek Interculturele Comm. Kwaliteitszorg Jeugdrecht Onderwijsvisie
Transfer naar meerdere beroepsgroepen.
Oplossingsgericht werken Systemisch werken Adviseren Competentiemodel Communicatie trainingen (4x) Onderzoeken Presenteren Reflecteren
26
Beheersingsniveaus Een competentie ontwikkelen gebeurt niet in één keer. De competenties en bijbehorende Comakerships worden dan ook minimaal 3 keer getoetst, op 3 verschillende beheersingsniveaus. De eerste twee beheersingniveaus horen bij de Major Pedagogiek (de eerste drie jaar van de opleiding); het derde beheersingniveau wordt gekoppeld aan het laatste jaar van de opleiding, waarin de student afstudeert en specialiseert in een bepaalde richting. Het eerste beheersingsniveau is het basisniveau en heet ‘toepassen’, wat betekent dat geleerd wordt om methoden en kennis toe te passen zonder dat de student daarin geheel zelfstandig keuzes moet maken. Het tweede beheersingsniveau is het gevorderde niveau en heet ‘beslissen’, omdat de student in complexere situaties wordt geplaatst, waarin deze bewust moet kiezen tussen meerdere methoden. Het derde niveau, dat in een gedeelte van het derde studiejaar en in de afstudeerfase gevraagd wordt, is het bachelorniveau en heet ‘ontwikkelen’ en betekent dat de student naast het inzetten van methoden ook in staat moet zijn om deze te beoordelen en deze verder te ontwikkelen. In het schema hieronder worden de beheersingsniveaus verder uitgewerkt. Let daarbij vooral ook op de leeractiviteiten van de student en de rol van de docent. De ontwikkeling gedurende de opleiding is, dat de student steeds meer stuurt en de docent steeds minder.
1. Toepassen (basisniveau)
2 Beslissen (gevorderd niveau)
Omschrijving Sturing operationeel doelen werken (competenties / gedragscompe zelfstandigheid tenties) zijn aangegeven gegeven procedures assessments en volgen beoordelingscrit eria zijn vastgelegd aanpak is voorgeschreven in opdrachten literatuur is voorgeschreven tussentijds controle in de Comakershipgroepen individueel voor de assessments
strategisch werken zelfstandigheid initiatief nemen keuzes maken
Leeractiviteiten herinneren informatie verwerken samenhang zien in eigen woorden beschrijven luisteren uitleg krijgen oefenen een vaardigheid of kennis navertellen definiëren stappen aangeven aanwijzen uitleggen verkennen bediscussiëren afleiden samenvatten grote lijnen aangeven verdedigen
doelen (competenties / gedragscompetenties) zijn gegeven assessments en beoordelingscrit 27
activeren al aanwezige kennis verbinden nieuwe kennis aan bestaande kennis
Rol docent oriënteren / betekenis geven directe en snelle feedback reflecteren laag stuurvragen
vragen stellen probleemoplossing nabespreken ondersteunen reflecteren middel centrale vraag
op basis van kennis en ervaring plan van aanpak ontwerpen inzicht in consequenties eigen handelen voor anderen
eria zijn vastgelegd aanpak is slechts in algemene stappenschema’ s aangegeven literatuur is deels voorgeschreven tussentijdse controle alleen indien de student het aangeeft
ontwikkelen/ doelen: integreren competenties en een deel van nieuwe de gedragsprocedures competenties ontwerpen worden gebruik voorgeschreven verschillende specificatie van kennisdomein de en gedragscriteria hanteren en door de student oplossen assessments complexe voorgesteld problemen door de student nieuwe (wetenschap- literatuur is deels pelijke) voorgeschreven inzichten bruikbaar tussentijdse maken voor controle alleen eigen beroepsop verzoek van handelen de student. Schema Beheersingsniveaus voor de beroepscompetenties 3 Ontwikkelen (bachelor niveau)
problemen oplossen vergelijken analyseren een plan ontwikkelen als-danredeneringen beargumenteren classificeren laten zien hoe verbanden leggen een keuze maken besluiten op basis van argumenten kennis zoeken voor nieuwe situaties selecteren speculeren creëren ontwerpen bewijzen aangeven evalueren uitvinden hypothesen testen ontwikkelen keuze rechtvaardigen
monitoren / loslaten vertrouwen geven reflecteren hoog probleemstelling oproepen
1.2.3 - Inhoud van de opleiding De pedagoog heeft opvoedingsrelaties als centraal aandachtsgebied, zowel in gezinsverband als in instellingsverband. Daarnaast is de HBO-pedagoog werkzaam op het gebied van participatie van de jeugd in de samenleving, bij beleidsadvisering en bij de preventie en signalering van opvoedingsproblematiek als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. De werkzaamheden van de pedagoog bevinden zich ook in het domein van school en onderwijs. Er zijn vijf gebieden te onderscheiden waar de pedagoog actief is. Ontwikkeling van het kind stimuleren 28
vaststellen welke vormen van stimulering nodig zijn, op basis van eigen waarneming en af te leiden uit onderzoek opheffen van belemmeringen in de ontwikkeling toepassen van een breed scala aan stimuleringsvormen, zowel direct (gericht op het kind) als indirect (gericht op ouders en opvoeders)
Orthopedagogische begeleiding concreet en gericht adviseren, begeleiden maar ook ingrijpen bij problematische opvoedingsvraagstukken (Mede)opvoeders ondersteunen bij opvoeding concreet en gericht adviseren inzake opvoedingsvraagstukken, zowel directief als vraaggericht trainingen verzorgen voor ouders en opvoeders zodanige preventie bieden dat verergering van problemen in de opvoedingssituatie wordt voorkomen uitvoeren en coördineren van leerlingbegeleiding adviseren, begeleiden en voorlichten van leerkrachten en ouders Beleidsondersteuning advisering van lokale, provinciale en landelijke overheden over pedagogisch en jeugdbeleid advisering van lokale, provinciale en landelijke overheden over de pedagogische consequenties van beleid op het gebied van onderwijs, ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, sport en welzijn het uitvoeren van onderzoek voor onderbouwing van advisering Voorwaarden scheppen voor opvoeding voorlichten en adviseren over opvoedingsvraagstukken in algemene zin observeren en signaleren van (mogelijke)belemmeringen/problematiek uitvoeren en coördineren van leerlingbegeleiding adviseren, begeleiden en voorlichten van leerkrachten en ouders het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van voorlichting en advisering. (bron: Opvoedingsrelaties versterken, landelijk opleidings- en competentieprofiel van de hbobacheloropleiding Pedagogiek, Landelijk opleidingsoverleg pedagogiek (LPP), 2009).
1.2.4 - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld De opleiding Pedagogiek wil vanuit de pedagogische werkgebieden, die hierboven genoemd, aansluiten bij taken en functies voor de HBO-pedagoog op het gebied van: de eerstelijns opvoedingsondersteuning de pedagogische zorg binnen het onderwijs opvoedings- en jeugdbeleid de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang. Daarnaast en daarbinnen wil de opleiding zich richten op tendensen binnen het brede werkveld als het gaat om: bedreiging van de gezondheid van kinderen en jongeren mediaopvoeding diversiteit in de gezinssamenstelling. In de werkveldadviescommissie (WAC) van de opleiding worden met de genoemde werkveldgebieden verbindingen gelegd, waarbij de samenhang tussen beroepsontwikkeling en curriculumontwikkeling wordt besproken. Vertegenwoordigers van het beroepenveld hebben zo invloed op de voortdurende bijstelling van het leerplan van de opleiding omwille van ontwikkelingen in het beroep. 29
Daarnaast wordt onderzocht hoe binnen en tezamen met de werkveldinstellingen ondernemende en onderzoeksactiviteiten kunnen worden ontplooid, waarbij docenten en studenten participeren. Tevens wordt er nauw samengewerkt en expertise uitgewisseld binnen het cluster Welzijn en Gezondheid. Ook in het praktijkleren in de eerste drie jaren van de opleiding en bij het afstudeeronderzoek in het vierde jaar (zie tevens hoofdstuk A1.2), wordt door studenten verbindingen gelegd met werkveldinstellingen en komen begeleidende docenten in contact met instellingen. Via gastlessen worden medewerkers vanuit het beroepenveld concreet betrokken bij de invulling van het curriculum. Er wordt aandacht besteed aan oriëntatie op het pedagogisch werkveld, werkveldverbreding, expertise uitwisseling, gastcolleges en interactieve workshops, verzorgd door experts uit het werkveld en de opleidingen. In jaar 2 vindt er een internationale werkveldexpertise en ervaringsuitwisseling plaats gedurende de internationale projectweek 2 in het buitenland. Dit mede met het oog op expertise uitwisseling en werkveldverbreding. 1.3 - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS 1.3.1 - Inrichting van de opleiding Structuur van de opleiding De opleiding Pedagogiek onderscheidt twee fasen in de opleiding. De propedeutische en postpropedeutische fase. Het propedeutisch jaar kent een oriënterend karakter en de post-propedeutische fase een verdiepend en verbredend karakter. Hieronder worden de twee fases nader toegelicht. 1a - De propedeutische fase Het eerste jaar van de opleiding is de propedeutische fase. De propedeutische fase omvat 60 EC. Deze 60 EC zijn onderdeel van de major Pedagogiek. Deze fase heeft een oriënterende, selecterende en verwijzende functie. De student maakt kennis met alle belangrijke aspecten van de opleiding, waardoor duidelijk wordt of de student geschikt bent voor de opleiding. Doorverwijzing naar een meer passende opleiding is eventueel mogelijk. Als alle onderdelen van de propedeuse zijn behaald (60 EC), dan heeft de student het propedeutisch examen met goed gevolg afgelegd en ontvangt hij het propedeutisch getuigschrift. Wanneer de propedeuse binnen het eerste jaar is behaald, wordt deze uitgereikt tijdens een feestelijke gezamenlijke bijeenkomst. Als de student de propedeuse later behaalt, kun het getuigschrift worden opgehaald bij het Servicepunt. In de propedeuse komen alle beroepscompetenties op niveau 1 aan de orde. Dit stelt de student in staat kennis te maken met de theorie en de praktijk van de latere beroepen. Door middel van Comakerships leert de student de belangrijkste aspecten van het professionele handelen kennen en toepassen. Van groot belang voor de loopbaan van de student is het stimuleren van zijn zelfstandigheid in leren en werken en de zorgvuldige begeleiding van zijn professionele en persoonlijke ontwikkeling. Alle studieonderdelen zijn verplicht en worden door middel van tentamens en assessments afgesloten. De propedeuse is voorbereidend op de hoofdfase en wel in oriënterende en beroepsvoorbereidende zin. Dit doet recht aan de functie van de propedeuse, namelijk: Oriëntatie, Selectie, Verwijzing en Beroepsvoorbereiding. De oriënterende functie houdt in, dat de student de gelegenheid krijgt gedurende de propedeuse zich te oriënteren op het beroep en op eventueel verschillende leerwegen en/of differentiaties om zo gefundeerd een keuze te maken over het vervolg van de opleiding of het verlaten daarvan. De selecterende functie betekent, dat in de propedeuse duidelijk moet worden of een student in staat moet worden geacht de opleiding voort te zetten of dat daaraan getwijfeld moet worden. De verwijzingsfunctie houdt in, dat binnen de propedeuse, bij gebleken ongeschiktheid, ook aandacht besteed dient te worden aan verwijzing naar andere opleidingen of sectoren van de arbeidsmarkt. De 30
beroepsvoorbereidende functie betekent dat de student een aantal vaardigheden leert beheersen op zodanig niveau dat de student na de propedeuse in staat is om succesvol door te studeren in de hoofdfase. 1b - De postpropedeutische of hoofdfase De hoofdfase van de opleiding Pedagogiek start in het tweede studiejaar. In de hoofdfase ontwikkelt de student zich verder in de beroepscompetenties van de pedagoog. In deze fase verwerft de student de competenties van de major op gevorderd- en bachelorniveau, toepassen en beslissen (zie hoofdstuk B2). De student volgt een minor en doet een afstudeeronderzoek (afstudeerComakership). Naast de body of knowledge en skills is er volop aandacht voor reflectie en persoonlijke ontwikkeling. Ook neemt de praktijkleerlijn wederom een geïntegreerde plaats in binnen het curriculum. Dit gebeurt onder andere door het uitvoeren van Comakerships, waarin de invulling van de Comakership geleidelijk steeds meer wordt bepaald door de student zelf. De student is op deze manier meer in de gelegenheid om zelf de invulling van de Comakerships te bepalen. Dit gebeurt altijd in samenspraak en afstemming met zowel de werkveldbegeleider als de begeleider vanuit de opleiding. Tevens heeft de student in jaar 2 een stageplaats voor 1 tot 2 dagen in de week. In jaar 3 is er sprake van een jaarstage gedurende 4 dagen per week. In jaar 4 is de student in de gelegenheid een minor te volgen en in de afstudeerfase voert de student vanuit een instelling een afstudeeronderzoek uit. Daarnaast volgt de student nog enkele onderwijsmodules. In de hoofdfase volgt de student een minor. De minor bestaat uit een onderwijsperiode van 1 semester en omvat 30 EC. Een minor zorgt voor verdieping en/of verbreding van de professionele ontwikkeling van de student. De student heeft de mogelijkheid om een minor te kiezen uit het aanbod van de opleiding of een minor elders te volgen. Voor het volgen van een externe minor dient de student schriftelijk toestemming te vragen aan de examencommissie. De opleiding wordt afgerond met een afstudeerassessment met de daarbij behorende eisen. Het assessment bestaat uit een eindgesprek met twee assessoren waarbij het afstudeeronderzoek en het Eportfolio (de professionele ontwikkeling) van de student wordt beoordeeld. Daarmee dient de student aan te tonen dat de student een ‘startbekwaam pedagoog’ op hbo-niveau is. In hoofdstuk C2 is een curriculumoverzicht weergegeven van alle onderwijseenheden per jaar. 1c - Bijzondere leerwegen Learning Agreements Een Learning Agreement wordt gebruikt om een door de student in het buitenland te volgen studieprogramma vast te leggen en te accorderen. Het format voor studenten die in het kader van studiepuntmobiliteit bij een Erasmuspartner van Windesheim gaan studeren, wordt verstrekt door de Europese Commissie (via de Nuffic). Ook studenten die in het kader van studiepuntmobiliteit bij een nietErasmuspartner van Windesheim gaan studeren, leggen afspraken over het te volgen programma en het aantal te behalen credits vast in een Learning Agreement. Voor deze groep kan het format van de Europese Commissie worden gebruikt, met weglating van het Erasmus-logo. Learning Agreements worden opgesteld door de student in overleg met de coördinator internationalisering van zijn/haar opleiding en goedgekeurd door de examencommissie. De examencommissie delegeert deze bevoegdheid evt. aan de coördinator internationalisering van het betreffende opleiding. Een geldig Learning Agreement bevat minimaal: een vermelding van de naam van de student, studieperiode bij de gastinstelling, naam van de zendende en ontvangende instelling, course titles, course codes (indien beschikbaar), ECTS-credits per course, en handtekeningen en data van ondertekening van de coördinator internationalisering, de gastinstelling en de student. Learning Agreements worden vóór of maximaal 2 weken na aanvang van het uitwisselingssemester door alle partijen (i.e. domeincoördinator internationalisering van Windesheim, gastinstelling, student) 31
ondertekend. Alle wijzigingen op het oorspronkelijk geaccordeerde Learning Agreement worden vastgelegd op het formulier ‘Changes to the original proposed Learning Agreement’ en per ommegaande door de drie partijen ondertekend. Op het (gewijzigde) Learning Agreement vermelde ECTS-credits worden na afloop van het uitwisselingssemester één-op-één toegekend aan de student, tenzij er sprake is van een onvoldoende beoordeling door de gastinstelling. De beoordeling van de gastinstelling wordt overgenomen door de examencommissie. De student is zelf verantwoordelijk voor het inleveren van het Learning Agreement bij Bureau Buitenland t.b.v. de toekenning van de Erasmusbeurs. Hierover wordt door Bureau Buitenland schriftelijk gecommuniceerd met de student. Verwerking van credits in Educator na studie of stage in het buitenland Nadat de in het buitenland behaalde credits (conform Learning Agreement) zijn goedgekeurd door de examencommissie, worden deze door de studievoortgangsadministratie van het domein in Educator verwerkt onder vermelding van ‘study abroad’ of ‘placement abroad’, met daaraan toegevoegd (in het geval van study abroad) de naam en de locatie (i.e. plaats, land) van de partnerinstelling. Uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker Door het aanbieden van het uitstroomprofiel jeugdzorgwerker sluit de opleiding pedagogiek aan bij landelijke ontwikkelingen met betrekking tot het werkveld en competenties van de jeugdzorgwerkers. Ook draagt dit uitstroomprofiel bij aan de borging van de kwaliteit van de toekomstige jeugdzorgprofessionals. De student is in de gelegenheid om voor dit uitstroomprofiel te kiezen, dit hoeft niet. Wanneer een student hiervoor kiest, komt na goedkeuring van de examencommissie ‘uitstroomprofiel jeugdzorgwerker’ expliciet op het diploma te staan. Hieronder wordt beknopt beschreven wat de eisen zijn om te kunnen voldoen aan het uitstroomprofiel jeugdzorgwerker: De student volgt het reguliere onderwijs van jaar 1 en jaar 2. In jaar 3 is de student het gehele jaar, vier dagen per week, in de praktijk werkzaam. De student is werkzaam bij een organisatie welke relevant is voor de jeugdzorgwerker, zoals bijvoorbeeld: - Bureau Jeugdzorg - Geïndiceerde jeugdvoorziening - Justitiële inrichting - Jongerenwerk - Bureau Halt - Centra voor Jeugd en Gezin, Oképunt - Raad voor Kinderbescherming. De geschiktheid van de werkplek wordt gecheckt met behulp van de werkveldplekscan. De student werkt gedurende dit jaar aan diverse Comakerships. Doordat de Comakerships vorm krijgen door de beroepscontext waarin de student zich bevindt, wordt er binnen de Comakerships gewerkt aan de competenties van de jeugdzorgwerker. Daarnaast is er een aanvullende onderwijsmodule ‘Gezond Gedrag’ welke door de student dient te worden behaald. De student kan dit vak inzetten voor vrije keuze ruimte of komt als extra onderwijsmodule op de cijferlijst te staan. In jaar 4 volgt de student in het eerste semester een minor van 30 EC’s in het eerste semester. Minors waar de student uit kan kiezen om in aanmerking te komen voor het uitstroomprofiel jeugdzorgwerker, zijn: - Begeleiden bij specifieke opvoedingssituaties (aanbod bij Pedagogiek, Zwolle) - ‘Echtscheiding en diversiteit in gezinssamenstellingen’ (in ontwikkeling Almere) - Externe minor, verzoek dient vooraf te worden voorgelegd aan de examencommissie. Vervolgens volgt de student een afstudeertraject waarbinnen de student een Comakership uitvoert voor een aansluitend thema bij het profiel Jeugdzorgwerker.
32
1.3.2 - Overzicht informatie major, minors en onderwijseenheden Hieronder staat een globaal overzicht van de verschillende onderwijseenheden. Voor verdere uitwerking van de afzonderlijke onderwijseenheden: klik hier voor het overzicht en curriculum per jaar. Daar wordt ingegaan op onder andere de volgende aspecten: onderwijsinhoud, doelen, begeleidingsactiviteiten, contacturen en toetsing.
Jaar 1 Periode 1 Wijkinventarisatie Inleiding Pedagogiek Training Vergadertechnieken Normen en Waarden Inleiding Sociologie Training Reflecteren en Doelen stellen Taal- en Rekenvaardigheden Vrije Keuze 1 Periode 2 Vraag het de cliënt Inleiding Psychologie Training Communicatieve Vaardigheden 1 Presentatie Wijkinventarisatie Pedagogische Visies Training Presenteren Training Observeren Studentbegeleiding 1
Aantal EC 3 2 1 4 2
VOE Code WFPEDP.CWIJK WFCWGP.BKPED WFPEDP.TRVER WFPEDP.CNORM WFCWGP.BKSOC
1 WFPEDP.TRREF
Leerlijn Praktijkleerlijn Body of Knowledge Body of Skills Praktijkleerlijn Body of Knowledge
1 WFPEDP.TAREK 1 WFPEDP.VK1
Body of Skills Leerlijn Studentbegeleiding Keuzeruimte
4 WFPEDP.CCLI 2 WFCWGP.BKPSY
Praktijkleerlijn Body of Knowledge
1 4 1 1 1
1 WFPEDP.SLB1
Body of Skills Praktijkleerlijn Body of Knowledge Body of Skills Body of Skills Leerlijn Studentbegeleiding
1 WFALGP.PRJW 4 WFPEDP.CACON
Project Praktijkleerlijn
1 WFPEDP.BKMAON
Body of Knowledge
1 4 2 1 1
WFPEDP.TRFOST WFPEDP.COPWE WFCWGP.BKONT WFPEDP.TRGOR WFPEDP.VK2
Body of Skills Praktijkleerlijn Body of Knowledge Body of Knowledge Keuzeruimte
4 WFPEDP.CORG 1 WFCWGP.BKORG
Praktijkleerlijn Body of Knowledge
WFPEDP.TRCV1 WFPEDP.CPREW WFPEDP.BKPEV WFPEDP.TRPRE WFPEDP.TROBS
Competentie 5.1
8.1
1.1
6.1
Periode 3 International Week Actuele Ontwikkelingen Maatschappelijke Ontwikkelingen en Jeugdbeleid Training Formuleren en Structureren Opstellen Werkplan Ontwikkelingspsychologie Communicatie Gordon Vrije Keuze 2 Periode 4 Organisatie Beschrijven Organisatiekunde
33
9.1
2.1
4.1
Training Groepsdynamica Uitvoeren van Interventies Familie/Jeugdrecht Training Communicatieve Vaardigheden 2
1 WFPEDP.TRGRD 4 WFPEDP.CUITI 2 WFCWGP.BKFAM
Body of Skills Praktijkleerlijn Body of Knowledge
1 WFPEDP.TRCV2
Studentbegeleiding 2
2 WFPEDP.SLB2
Body of Skills Leerlijn Studentbegeleiding
Periode 5 Naam onderwijs eenheid 1 TOTAAL AANTAL ECTS
3.1
60
Jaar 2 Aantal Periode 1 EC VOE code Intakegesprek 4 WFPEDH.CINT Ontwikkelingspsychopathologie 2 WFCWGH.BKOPP Training Communicatieve Vaardigheden 3 1 WFPEDH.TRCV3 Opstellen Werkplan vanuit Klantperspectief 4 WFPEDH.COPWE Jeugdsociologie en Gender 2 WFPEDH.BKJSG Training Oplossingsgericht Werken 1 WFPEDH.TROPL Vrije Keuze 3 1 WFPEDH.VK3
Leerlijn Praktijkleerlijn Body of Knowledge
Competentie 1.2
Body of Skills Praktijkleerlijn Body of Knowledge
2.2
Body of Skills Keuzeruimte
Periode 2 Uitvoeren Systeemgerichte Interventies Jeugdrecht en Jeugdbeleid Training Systeemgericht Werken
3 WFPEDH.CUITS 2 WFPEDH.BKJEU
Praktijkleerlijn Body of Knowledge
1 WFPEDH.TRSYS
Kwaliteitsproject
4 WFPEDH.CKWAL
Basisvaardigheden Onderzoek
3 WFCWGH.BOLAMP
Studentbegeleiding 3
2 WFPEDH.SLB3
Body of Skills Praktijkleerlijn/ Comakership Body of Knowledge & Skills Leerlijn Studentbegeleiding
3.2
6.2
Periode 3 Projectweek 2
1 WFPEDH.PJW2
Analyse Intakegegevens Multiculturaliteit en Interculturele gespreksvoering Training Methodisch werken in de Jeugdzorg Uitvoeren Werkplan met groepen Preventie en Pedagogiek in het Onderwijs
3 WFPEDH.CANA
Project Praktijkleerlijn/ Comakership
2 WFPEDH.BKMIG
Body of Knowledge
1 WFPEDH.TRMWJ 4 WFPEDH.CUITG
Body of Skills Praktijkleerlijn/ Comakership
2 WFPEDH.BKPPO
Body of Knowledge
34
1.3
3.3
Training Begeleiden van groepen Vrije Keuze 4
1 WFPEDH.TRBEG 1 WFPEDH.VK4
Body of Skills Keuzeruimte
Werkplan met Verwijzing Mediapedagogiek Training Rapporteren en Keuzes maken
4 WFPEDH.CWEVE 1 WFPEDH.BKMED
Praktijkleerlijn/ Comakership Body of Knowledge
Werken vanuit een Organisatie Ethiek en Filosofie Training Communicatieve Vaardigheden 4
4 WFPEDH.CWORG 2 WFCWGH.BKBEFI
Studentbegeleiding 4
2 WFPEDH.SLB4
Periode 4
Periode 5 Naam onderwijs eenheid 1 TOTAAL AANTAL ECTS
1 WFPEDH.TRRAP
Body of Skills Praktijkleerlijn/ Comakership Body of Knowledge
1 WFPEDH.TRCV4
60
2.3
4.2
Body of Skills Leerlijn Studentbegeleiding
60
Jaar 3 Periode 1 Intake met Werkplan Echtscheiding en samengestelde gezinnen Preventie en Signalering Kindermishandeling Vrije Keuze 5 Periode 2 Uitvoeren Evidence Based Interventies Normen en Waarden in de beroepspraktijk Cultuur en Opvoeding Studentbegeleiding 5 Periode 3 Multidisciplinair Werkplan Gesprek op Uitvoeringsniveau Ontwikkelingspsychopathologie 2 Literatuurstudie en Netwerkontwikkeling Vrije Keuze 6 Periode 4 Samenwerken met
Aantal EC
VOE code 6 WFPEDH.CINWE
Leerlijn Comakership
2 WFPEDH.BKECHT
Body of Knowledge
2 WFPEDH.PSKI 1 WFPEDH.VK5
Body of Knowledge Keuze Ruimte
6 WFPEDH.CUEBI
Comakership
3.4
6 WFPEDH.CNWB 2 WFPEDH.BKCUOP
8.2
2 WFPEDH.SLB5
Comakership Body of Knowledge Leerlijn Studentbegeleiding
6 WFPEDH.CMUWE 6 WFPEDH.CGUN
Comakership Comakership
2.5 3.5
2 WFPEDH.OPP2
Body of Knowledge
2 WFPEDH.LITNET 1 WFPEDH.VK6
Body of Knowledge Keuzeruimte
6 WFPEDH.CSAPR
Comakership
35
Competentie 1.4 en 2.4
5.2
Professionals Innovatieplan Opstellen
6 WFPEDH.CINOP
Studentbegeleiding 6
2 WFPEDH.SLB6
Supervisie
2 WFPEDH.SUP
Comakership Leerlijn Studentbegeleiding Leerlijn Studentbegeleiding
Gezond Gedrag*
1 WFPEDH.GEGE
Body of Knowledge
9.2
Periode 5 Naam onderwijs eenheid 1 TOTAAL AANTAL ECTS 60 *Studenten die gekozen hebben voor het Uitstroomprofiel Jeugdzorgmedewerker dienen dit vak te behalen. Dit vak kan ingezet worden als 1EC vrije keuzeruimte.
Jaar 4 Periode 1&2 Keuze Minor
Aantal EC
Periode 3&4 Afstudeeropdracht Body of Knowledge & Skills TOTAAL AANTAL ECTS
Leerlijn 30 Minor 20 Comakership 10 Body of Knowledge &Skills 60
Hieronder staat de tabel voor de onderwijseenheden jaar 1 van de studenten die gestart zijn in studiejaar 2013-2014: VOE Code 2013-2014: WFPEDP.CWIJK.V413 WFPEDP.BKPED.V413 WFPEDP.TRVER.V413 WFPEDP.CNORM.V413 WFPEDP.BKSOC.V413 WFPEDP.TRREF.V413 WFPEDP.VK1.V413
VOE Code 2014-2015: WFPEDP.CWIJK.01 WFCWGP.BKPED.01 WFPEDP.TRVER.01 WFPEDP.CNORM.01 WFCWGP.BKSOC.01 WFPEDP.TRREF.01 WFPEDP.VK1.01
WFPEDP.CCLI.V413 WFPEDP.BKPSY.V413 WFPEDP.TRCV1.V413 WFPEDP.CPREW.V413 WFPEDP.BKPEV.V413 WFPEDP.TROBS.V413 WFPEDP.TRPRE.V413 WFPEDP.SLB1.V413
WFPEDP.CCLI.01 WFCWGP.BKPSY.01 WFPEDP.TRCV1.01 WFPEDP.CPREW.01 WFPEDP.BKPEV.01 WFPEDP.TROBS.01 WFPEDP.TRPRE.01 WFPEDP.SLB1.01
WFCOOP.PJW.V413 WFPEDP.CACON.V413
WFALG.PRJW.01 WFPEDP.CACON.01 36
WFPEDP.BKMAON.V413 WFPEDP.TRFOST.V413 WFPEDP.COPWE.V413 WFCOOP.BKONT.V413 WFPEDP.TRGOR.V413 WFPEDP.VK2.V413
WFPEDP.BKMAON.01 WFPEDP.TRFOST.01 WFPEDP.COPWE.01 WFCWGP.BKONT.01 WFPEDP.TRGOR.01 WFPEDP.VK2.01
WFPEDP.CORG.V413 WFPEDP.BKORG.V413 WFPEDP.TRGRD.V413 WFPEDP.CUITI.V413 WFPEDP.BKFAM.V413 WFPEDP.TRCV2.V413 WFPEDP.SLB2.V413
WFPEDP.CORG.01 WFCWGP.BKORG.01 WFPEDP.TRGRD.01 WFPEDP.CUITI.01 WFCWGP.BKFAM.01 WFPEDP.TRCV2.01 WFPEDP.SLB2.01
Hieronder staat de tabel voor de onderwijseenheden jaar 2 voor de studenten die gestart zijn in studiejaar 2012-2013: VOE Code 2013-2014: WFPEDH.CINT.V413 WFPEDH.BKOPP.V413 WFPEDH.TRCV3.V413 WFPEDH.COPWE.V413 WFPEDH.BKJGS.V413 WFPEDH.TROPL.V413 WFPEDH.VK3.V413
VOE Code 2014-2015: WFPEDH.CINT.01 WFCWGH.BKOPP.01 WFPEDH.TRCV3.01 WFPEDH.COPWE.01 WFCWGH.BKJSG.01 WFPEDH.TROPL.01 WFPEDH.VK3.01
WFPEDH.CUITI.V413 WFPEDH.BKJEU.V413 WFPEDH.TRSYS.V413 WFPEDH.CKWAL.V413 WFPEDH.BKOND.V413 WFPEDH.SLB3.V413
WFPEDH.CUITS.01 WFPEDH.BKJEU.01 WFPEDH.TRSYS.01 WFPEDH.CKWAL.01 WFCWGH.BOLAMP.01 WFPEDH.SLB3.01
WFCOOH.PJW2.V413 WFPEDH.CANA.V413 WFPEDH.BKGEM.V413 WFPEDH.TRMWJ.V413 WFPEDH.CUITG.V413 WFPEDH.BKPPO.V413 WFPEDH.TRBEG.V413 WFPEDH.VK3.V413
WFCWGH.PJW2.01 WFPEDH.CANA.01 WFPEDH.BKMIG.01 WFPEDH.TRMWJ.01 WFPEDH.CUITG.01 WFPEDH.BKPPO.01 WFPEDH.TRBEG.01 WFPEDH.VK3.01
WFPEDH.CWEVE.V413 WFPEDH.BKMED.V413
WFPEDH.CWEVE.01 WFPEDH.BKMED.01 37
WFPEDH.TRRAP.V413 WFPEDH.CWORG.V413 WFPEDH.BKBEFI.V413 WFPEDH.TRCV4.V413 WFPEDH.SLB4.V413
WFPEDH.TRRAP.01 WFPEDH.CWORG.01 WFCWGH.BKBEFI.01 WFPEDH.TRCV4.01 WFPEDH.SLB4.01
1.3.3 - Accreditatie De opleiding Pedagogiek is geaccrediteerd op 1 januari 2011 en geldt tot en met 31 december 2018.
38
2. ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING – RECHTEN EN PLICHTEN
Deze regeling wordt vastgesteld door de directeur, na verkregen advies van de opleidingscommissie en na verkregen instemming van de deelraad. Hoofdstuk 1 – BEGRIPSBEPALINGEN Art. 1.1 – Algemene begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: Accreditatie:
het keurmerk dat tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een opleiding positief is beoordeeld (artikel 1.1 sub s WHW).
Assessment:
een onderzoek naar de competenties die de student bezit.
Assessor:
degene die in een assessment beoordeelt in welke mate de student competenties heeft verworven.
Associate degree:
een samenhangend geheel van onderwijseenheden, af te sluiten met een examen waaraan de graad Associate degree (Ad) is verbonden.
Bacheloropleiding:
zie hbo-bacheloropleiding.
Beroepsvereisten:
vereisten die voor de uitoefening van een bepaald beroep op grond van een wettelijk voorschrift worden gesteld (artikel 7.6 WHW). Tot deze vereisten behoren de eisen zoals neergelegd in de Richtlijnen van de Raad van de EG ten aanzien van verpleegkundigen.
CMR:
Centrale Medezeggenschapsraad.
College van Beroep: voor de examens (CBE)
het College van Beroep voor de Examens Windesheim dat door het College van Bestuur is ingesteld (artikel 7:60 t/m 7:63 WHW).
Colloquium Doctum (21+ toets)
toelatingsonderzoek wanneer niet aan de vooropleidingseis is voldaan (art. 7:29 WHW).
Comakership
tripartiete verhouding tussen Windesheim Flevoland, de student en een bedrijf of instelling waarbij de student als onderdeel van zijn curriculum een praktijkopdracht uitvoert.
Competentie:
het duurzaam vermogen tot handelen in een beroepscontext met waarneembaar resultaat, ter uitvoering van bepaalde verrichtingen in een omschreven beroepsrol.
Competentiegericht onderwijs:
onderwijs dat is gericht op het koppelen van de leerdoelen en eindkwalificaties van de opleiding aan de beroepspraktijk.
Competentieniveau:
aanduiding van het niveau waarop de competentie beheerst wordt.
CROHO:
Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs, waarin de geaccrediteerde opleidingen in het Hoger Onderwijs zijn opgenomen (artikel 6.13 WHW). 39
Decaan:
De decaan begeleidt studenten in situaties waarin hun belang in het geding is. De decaan is de specialist op het gebied van wet- en regelgeving in het Hoger Onderwijs, opleidingsbeleid, studiefinanciering, financiële problemen, studeren met een functiebeperking en de regelgeving rondom rechten en plichten bij studiestagnatie- of versnelling.
Deeltijdopleiding:
een deeltijdopleiding is de opleidingsvorm die zodanig is ingericht dat de student werkzaamheden kan verrichten naast de onderwijsactiviteiten.
Domein:
is een samenstel van opleidingen die organisatorisch of qua inhoud bij elkaar horen.
Domeincompetenties: de door de HBO-raad vastgelegde domeincompetenties in de informatiebank domeincompetenties. Diplomasupplement:
document dat verplicht aan het getuigschrift wordt toegevoegd, waarop wordt vermeld de naam, de aard, het niveau, de context en de inhoud van de opleiding (artikel 7.11 lid 3 WHW).
Duale opleiding:
een duale opleiding is de opleidingsvorm die zodanig is ingericht dat het volgen van onderwijs gedurende een of meer periodes wordt afgewisseld met beroepsuitoefening in verband met dat onderwijs. De beroepsuitoefening is onderdeel van het onderwijsprogramma van de opleiding (art. 7.7 lid 2 WHW).
EVC:
eerder of elders verworven competenties.
Examen:
de verzameling van met goed gevolg afgelegde tentamens binnen een opleiding waarmee de propedeutische fase, het Associate degree programma of de bachelor- of masteropleiding wordt afgesloten. Het examen wordt door de examencommissie in een vergadering vastgesteld.
Examencommissie:
iedere opleiding of groep van opleidingen, heeft een examencommissie. Deze commissie is ingesteld op grond van artikel 7.12 van de WHW.
Examinator:
het door de examencommissie aangewezen lid van het personeel dat belast is met het afnemen van tentamens.
Geschillenadviescommissie:
de Geschillenadviescommissie Windesheim die door het College van Bestuur is ingesteld (art. 7:63a en art. 7:63b WHW).
hbo-bacheloropleiding: een beroepsopleiding die aansluit op het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs en is geregistreerd in het CROHO. Zie ook: voltijdopleiding, duale opleiding, deeltijdopleiding. hbo-masteropleiding: een opleiding volgend op een bacheloropleiding (artikel 7.3, 7.3a lid 2 sub b en 7.3b sub b van de WHW). Hogeschool:
de Christelijke Hogeschool Windesheim. 40
Jaar:
studiejaar (zie studiejaar verderop in de begripsbepalingen).
Major:
een samenstel aan onderwijseenheden binnen een opleiding met een programmatische samenhang van 180 studiepunten voor de opleidingen op locatie Zwolle en 210 studiepunten voor de opleidingen op locatie Flevoland.
Minor:
een samenstel aan onderwijseenheden met een programmatische samenhang van 30 studiepunten.
Onderwijseenheid:
een onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.13 van de WHW, bestaande uit - een kenmerkende beroepssituatie, waarbij het gaat om de integratie van kennis, vaardigheden en attitudes en de toepassing daarvan in de beroepscontext; - een ondersteunende onderwijseenheid, waar de nadruk ligt op kennis, vaardigheden en attitudes.
Onderwijsperiode:
een periode van 10 weken onderwijs met een maximale studielast van 18 studiepunten. Per studiejaar bedraagt de gemiddelde studielast van een periode 15 studiepunten. Voor het WHC geldt: een periode van 14 weken gevolgd door een periode van 3 weken met een studielast van respectievelijk 25 en 5 studiepunten.
Opleiding:
een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken (artikel 7.3 WHW).
Persoonlijk Ontwikkelingsplan:
het document waarin een student zijn ontwikkeling vastlegt in relatie met de onderwijseenheden die tezamen de onderdelen van het door hem af te leggen afsluitend examen vormen.
Persoonlijk Activiteitenplan:
weergave van de door de student gevolgde en nog te volgen onderwijseenheden.
Postpropedeuse:
de fase van de opleiding die volgt na het behalen van de propedeuse en wordt afgesloten met het afsluitend examen, ook wel hoofdfase genoemd.
Premastertraject:
een deel van het examenprogramma dat de student voorbereidt op het volgen van een masteropleiding aan een universiteit.
Profileringsfonds:
het door het College van Bestuur ingestelde fonds van waaruit financiële ondersteuning verleend kan worden in de vorm van de toekenning van afstudeersteun en/of bestuurs- en topsportbeurzen.
Propedeuse:
de propedeutische fase van de opleiding, af te sluiten met het propedeutisch examen (artikel 7.8 WHW).
Semester:
twee opeenvolgende onderwijsperioden, die aanvangen in onderwijsperiode 1 en onderwijsperiode 3.
Student:
degene die is ingeschreven aan de hogeschool voor het volgen van onderwijs en het afleggen van de tentamens en de examens van een opleiding. 41
Studiejaar:
het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende kalenderjaar (art. 1.1. WHW).
Studieloopbaanbegeleider:
een docent die door de directeur van het domein als zodanig is aangewezen en die de student begeleidt bij het maken van studie- en loopbaankeuzes. Voor de opleidingen op locatie Windesheim Flevoland dient de term studieloopbaanbegeleider te worden gelezen als studentbegeleider.
Studiepunt:
één studiepunt omvat een studielast van 28 studie-uren (ook European Credit genoemd).
Tentamen:
een beoordeling van de competenties van een student, waarin begrepen het onderzoek naar kennis, inzicht en vaardigheden als bedoeld in artikel 7.10 van de WHW, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek door ten minste één door de examencommissie aangewezen examinator. Een tentamen kan bestaan uit één of meerdere toetsen.
Toelatingscommissie: commissie zoals bedoeld in art. 7.29 WHW welke belast is met het onderzoek naar de toelaatbaarheid van studenten voor het hoger onderwijs indien niet wordt voldaan aan de wettelijke (vooropleidings)eisen. Toets:
Een toets is een evaluatievorm waarbij de student op een vastgesteld tijdstip en binnen de vastgestelde tijd een taak uitvoert. De toets kan meerdere vormen hebben.
Verkort studietraject: het volgen van het onderwijsprogramma binnen een kortere tijdsperiode dan vier studiejaren, doordat voor onderdelen vrijstellingen zijn verleend. Versneld studietraject: het volgen van het volledige onderwijsprogramma binnen een kortere tijdsperiode dan vier studiejaren. Vraaggestuurd onderwijs:
onderwijs waarbij de student bewuste en gemotiveerde keuzes maakt ten aanzien van de eigen studieloopbaan.
Week:
iedere week gedurende het kalenderjaar.
WEB:
Wet Educatie Beroepsonderwijs
WHW:
de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek.
42
Hoofdstuk 2 - TOEGANG EN TOELATING Artikel 2.1 – Toegang (art. 7.24 WHW, art. 7.2.2 WEB) 1. Voor de inschrijving in een opleiding is als vooropleidingseis het bezit vereist van: a. Een vwo- dan wel havo-diploma b. een diploma op mbo-4 niveau (WEB), dat wil zeggen een middenkaderopleiding of een specialistenopleiding. 2. Inschrijving wordt geweigerd indien een student met een voorgenomen inschrijving tijdens de studiekeuzecehck een binden afwijzend studiekeuzeadvies heeft gekregen als bedoeld in artikel 14 Reglement Studiekeuzecheck Windesheim. Artikel 2.2 - Nadere vooropleidingseis (art. 7.25 WHW) 1. Naast de vooropleidingseis, zoals genoemd in artikel 2.1 lid a, moet zijn voldaan aan de nadere vooropleidingseisen ofwel de profieleisen die behoren bij het examen van de vooropleiding. De nadere vooropleidingseisen zijn hier te vinden. 2. De student die niet voldoet aan de nadere vooropleidingseisen, kan voldoen aan inhoudelijk hier vergelijkbare eisen. Aan de eisen moet zijn voldaan voor de aanvang van de opleiding. De eisen zijn hier te vinden. Niet van toepassing voor de opleiding Pedagogiek. 3. De student die niet voldoet aan lid 1 wordt uitsluitend ingeschreven na overlegging van het bewijs dat aan de eisen als bedoeld in lid 2 is voldaan. Artikel 2.3 - Aanvullende vooropleidingseis (PMT, Sport en Bewegen, Lerarenopleiding Lichamelijke opvoeding, PABO - art. 7.26 WHW) Niet van toepassing Artikel 2.4 - Vervallen Artikel 2.4a – Aanvullende vooropleidingseis deeltijdopleiding (art. 7.27 WHW) Niet van toepassing Artikel 2.5 – Toelating (art. 7.29 WHW) 1. Een student die op de inschrijvingsdatum ouder is dan 21 jaar en niet voldoet aan de vooropleidingseis, wordt daarvan vrijgesteld op basis van een met goed gevolg afgelegde 21+toets (colloquium doctum). 2. De bij het toelatingsonderzoek te stellen eisen zijn hier te vinden. 3. Voor studenten die in het bezit zijn van een buiten Nederland afgegeven diploma dat in eigen land toegang geeft tot een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs kan door het instellingsbestuur worden afgeweken van de in het eerste lid genoemde leeftijdsgrens. Dit geldt ook indien in bijzondere gevallen geen diploma kan worden overgelegd. 4. Het toelatingsbewijs wordt verstrekt door de Toelatingscommissie. 5. Het toelatingsbewijs geeft toegang tot de inschrijving voor de opleiding, dan wel toegang tot de loting of de decentrale selectie indien de opleiding een numerus fixus heeft. 6. De student wordt schriftelijk van het besluit tot toelating in kennis gesteld. Artikel 2.6 - Vrijstelling vooropleidingseis ogv gelijkwaardig diploma (art. 7.10, 7.24 en 7.28 WHW) 1. De bezitter van een Nederlandse bachelor- of mastergraad of van een getuigschrift van een propedeutisch examen aan een instelling voor hoger onderwijs, is vrijgesteld van de vooropleidingseis, maar niet van de nadere vooropleidingseis en de aanvullende vooropleidingseisen. 2. De bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat voorkomt in de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 7.28, tweede lid van de WHW, is vrijgesteld van de vooropleidingseis, maar niet van de nadere vooropleidingseisen, de aanvullende vooropleidingseisen en in het geval dat het een niet in Nederland afgegeven diploma betreft het vierde lid van dit artikel. 3. De bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat, na onderzoek, naar het oordeel van het instellingsbestuur tenminste gelijkwaardig wordt geacht aan een van de diploma’s zoals genoemd in 43
art. 2.1, is vrijgesteld van de vooropleidingseis, maar niet van de nadere vooropleidingseis en de aanvullende vooropleidingseisen en de eis zoals genoemd in lid 4. 4. Indien sprake is van een buiten Nederland afgegeven diploma, wordt de vrijstelling, zoals genoemd in lid 2 en 3 verleend nadat bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal. Aan de eis van voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal, certificaat NT2, tenminste niveau II. 5. In plaats van het gestelde in lid 4 geldt voor studenten met een buiten Nederland afgegeven diploma die volledig Engelstalig onderwijs gaan volgen dat moet zijn voldaan aan een met goed gevolg afgelegde TOEFL test (paper-based test, result 550, een TOEFL computer-based test, result 213 of een TOEFL internet-based test, result 80) of een IELTS 6.0. 6. In bijzondere gevallen kan door het instellingsbestuur worden afgeweken van de eis zoals genoemd in lid 4 en 5.
Artikel 2.7 - Vrijstelling propedeutisch examen (art. 7.30 WHW) 1. De examencommissie kan vrijstelling verlenen van het propedeutisch examen aan de bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma, indien dat diploma naar het oordeel van de examencommissie tenminste gelijkwaardig is aan het propedeutisch getuigschrift, onverminderd de aanvullende eisen. Of vrijstelling verleend kan worden, wordt op individueel verzoek bepaald door de examencommissie. 2. De student wordt schriftelijk van het besluit tot vrijstelling van de examencommissie in kennis gesteld. Artikel 2.8 - EVC (WHW art. 7.13 lid 2 sub r) 1. Indien een Ervaringscertificaat is overgelegd in overeenstemming met de landelijke kwaliteitscode EVC, kan de examencommissie bij aanvang van de studie vrijstellingen verlenen, voor zowel examenonderdelen van de propedeutische fase als van de hoofdfase van de opleiding. 2. Indien de student niet voldoet aan de vooropleidingseis, wordt door de Toelatingscommissie onderzocht in hoeverre met het overleggen van het Ervaringscertificaat is voldaan aan de eisen van het colloquium doctum zoals genoemd in art. 2.5 lid 1 van dit hoofdstuk. 3. De vrijstellingen worden verleend door de examencommissie op basis van een intakegesprek met de betrokken student. 4. De student wordt schriftelijk van het besluit tot vrijstelling van de examencommissie in kennis gesteld. Artikel 2.9 – Ontzegging toegang (art. 7.42a WHW) 1. Een student kan in bijzondere gevallen en na een zorgvuldige belangenafweging door het instellingsbestuur de inschrijving aan de opleiding worden geweigerd dan wel kan de inschrijving worden beëindigd, wanneer de student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. 2. Inschrijving of herinschrijving voor eenzelfde of verwante opleiding binnen of buiten de instelling kan worden geweigerd op basis van de gronden zoals genoemd in lid 1. 3. Wanneer sprake is van de situatie zoals genoemd in lid 1 kan worden besloten dat de student, die bij een andere opleiding een afstudeerrichting volgt die overeenkomt met of, gelet op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening, verwant is aan de opleiding zoals bedoeld in lid 1, die afstudeerrichting of andere onderdelen van die opleiding niet mag volgen. 4. De door het College van Bestuur ter zake vastgestelde procedurele regels worden in acht genomen. Deze regels zijn te vinden in het Uitvoeringsreglement In- en Uitschrijving. 5. De student wordt geïnformeerd over de beëindiging van de inschrijving.
44
Hoofdstuk 3 – INRICHTING VAN DE OPLEIDING Artikel 3.1 – Vraaggestuurd en Competentiegericht onderwijs 1. De inrichting van de opleiding is zodanig dat studenten in staat worden gesteld het onderwijs vraaggestuurd te volgen en de algemene en beroepscompetenties te verwerven. Artikel 3.2 – Structuur van de opleiding - propedeuse, postpropedeuse en Associate degree (Ad) 1. De studielast van de bacheloropleiding bedraagt 240 studiepunten. Voor de opleidingen op de locatie Zwolle zijn 180 studiepunten gewijd aan de major en 60 studiepunten aan de minor(en) en/of het pre-mastertraject. Voor de opleidingen op locatie Flevoland zijn 210 studiepunten gewijd aan de major en 30 studiepunten aan de minor. 2. De opleiding is ingericht in een propedeutische fase die de eerste 60 studiepunten van de opleiding omvat en een postpropedeutische fase van 180 studiepunten. 3. Het propedeutisch examen wordt afgelegd over de onderwijseenheden van de propedeutische fase. De propedeutische fase is zodanig ingericht dat de student inzicht krijgt in de inhoud van de opleiding met de mogelijkheid van selectie en verwijzing aan het einde van die fase. 4. De studielast van het studieprogramma is 60 studiepunten per jaar. 5. Iedere student wordt in beginsel in staat gesteld om 60 studiepunten per studiejaar te behalen. Indien het niet mogelijk is voor de opleiding om 60 studiepunten aan te bieden gelet op het tijdstip van inschrijving dan wel de eerder geleverde studieprestaties van de student, worden er met de betrokken student afspraken gemaakt om tot een studeerbaar onderwijsprogramma te komen. 6. Verwant aan de opleiding is een Associate degree programma ingesteld van 120 studiepunten. Binnen het Associate degree programma is een propedeutische fase ingesteld. Artikel 3.3 - Examens en graden van de opleiding 1. De opleiding kent de volgende examens: a. het propedeutisch examen ter afsluiting van de propedeutische fase; b. het afsluitend examen ter afsluiting van de opleiding; c. het Associate degree examen ter afsluiting van het Associate degree programma. 2. Aan degene die het afsluitend examen van de opleiding heeft behaald, wordt de graad Bachelor verleend met de door het College van Bestuur vastgestelde toevoeging. 3. Aan degene die het Associate degree examen heeft behaald wordt de Associate degree verleend met de door het College van Bestuur vastgestelde toevoeging. Artikel 3.4 – Major 1. De major omvat meerdere onderwijseenheden. De major voor de locatie Zwolle bevat onderwijseenheden die tezamen 180 studiepunten omvatten. De major voor de locatie Flevoland bevat onderwijsheden die tezamen 210 studiepunten omvatten. 2. Binnen de major worden minimaal 8 en maximaal 16 studiepunten besteed aan studieloopbaanbegeleiding. 3. Binnen de major worden de competenties verworven, die, gezien het opleidings- en beroepsprofiel, voor alle studenten in de betreffende opleiding vereist zijn. 4. De onderwijseenheden van de major zijn ingericht rond kenmerkende beroepssituaties. Artikel 3.5 - Minors 1. De student kiest twee minors van elk 30 studiepunten, onverlet artikel 3.6. Voor de opleiding HBO Rechten en de opleidingen op de locatie Flevoland geldt dat één minor van 30 studiepunten wordt gekozen. 2. Een minor is een samenhangend geheel van vooraf vastgestelde onderwijseenheden. Zonder voorafgaande instemming van de examencommissie is het niet mogelijk hiervoor andere onderwijseenheden in de plaats te stellen.
45
3. Aan één minor kan de eis worden gesteld dat deze betrekking heeft op de domeincompetenties van de opleiding. De lijst met minors welke betrekking hebben op de domeincompetenties is hier te vinden. De andere minor kan zo vrij mogelijk gekozen worden met inachtneming van lid 7. Artikel 3.6 – Premastertraject 1. Het premastertraject kan de plaats innemen van (een deel van) de minor en/of de major. 2. Het premastertraject omvat onderwijseenheden van ten minste 30 en ten hoogste 60 studiepunten. 3. Indien het traject meer dan 30 maar minder dan 60 studiepunten omvat, worden na voorafgaande toestemming van de examencommissie onderwijseenheden gekozen waarmee het totale traject tot 60 studiepunten wordt aangevuld. Het premastertraject is niet van toepassing. Artikel 3.7 - Studiepunten onderwijseenheid 1. Elke onderwijseenheid wordt uitgedrukt in hele studiepunten. 2. Een onderwijseenheid omvat ten hoogste 30 studiepunten. Artikel 3.8 - Onderwijsperioden per studiejaar 1. Een studiejaar bestaat uit 5 opeenvolgende onderwijsperioden. 2. Voor opleidingen op de locatie Zwolle vormen de onderwijsperioden 1 en 2 en de onderwijsperioden 3 en 4 elk een semester. 3. Onderwijsperiode 5 is bestemd voor herkansing en/of voor versnelling van de studie. Artikel 3.9 - Gedragscode Nederlandse taal 1. Het onderwijs in de onderwijseenheden van de opleiding wordt in de Nederlandse taal gegeven en de examens worden in de Nederlandse taal afgenomen tenzij: a. het onderwijs in de onderwijseenheid door een anderstalige docent wordt gegeven in het kader van een gastcollege dan wel; b. de onderwijseenheid facultatief van aard is en als keuzeonderwijs wordt aangeboden, dan wel; c. het noodzakelijk wordt geacht dat studenten vaardigheid verwerven in het spreken, lezen en schrijven in de betreffende taal ter voorbereiding op o.m. deelname aan internationale uitwisseling of het volgen van internationale onderwijseenheden, dan wel; d. de onderwijseenheid voorafgaat aan en is bedoeld ter voorbereiding op een anderstalige opleiding, dan wel; e. de opleiding als geheel niet in de Nederlandse taal wordt aangeboden, dan wel; f. de opleiding een vreemde taal betreft. 2. Bij het onderwijs dat niet in de Nederlandse taal wordt gegeven, a. wordt bij de betreffende onderwijseenheid beschreven in welke taal het onderwijs wordt gegeven; b. wordt het onderwijs gegeven op een zodanig niveau dat het door de gemiddelde student met vrucht kan worden gevolgd; c. wordt op verzoek van studenten een samenvatting van de colleges in de Nederlandse taal verstrekt, behalve in het geval van lid 1 sub d en e; d. kan het schriftelijke tentamen op gemotiveerd verzoek van de student ook in de Nederlandse taal worden gemaakt, behalve in het geval van lid 1 sub d en e.
46
Hoofdstuk 4 - STUDIEBEGELEIDING (art. 7.13 lid 2 sub u WHW) Artikel 4.1 - Studiebegeleiding 1. Studiebegeleiding bestaat uit: a. Studieloopbaanbegeleiding b. Algemene studiebegeleiding. c. Bijzondere studiebegeleiding. 2. Voor de opleidingen op locatie Flevoland geldt dat de studiebegeleiding bestaat uit studentbegeleiding waaronder is begrepen studieloopbaanbegeleiding. Daar waar de term studieloopbaanbegeleider in art. 4.2 wordt gebruikt, moet deze worden gelezen als studentbegeleider. Artikel 4.2 Studieloopbaanbegeleiding 1. Aan elke student wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de studie een studieloopbaanbegeleider toegewezen. De studieloopbaanbegeleider begeleidt de student bij het maken van studie- en loopbaankeuzes met als resultaat het ontwikkelen van de studieloopbaan en van een eigen arbeidsidentiteit. 2. De studieloopbaanbegeleider geeft binnen vijf maanden na aanvang van de studie op basis van ten minste drie gesprekken met de student, een voorlopig studieadvies. Dit advies wordt door de studieloopbaanbegeleider nader onderbouwd in een gesprek met de student. Voor afstandslerenstudenten kan een afwijkende regeling gelden. De procedure met betrekking tot het voorlopige advies hier te vinden. 3. De studieloopbaanbegeleider adviseert de examencommissie in geval de examencommissie voornemens is aan een bindend studieadvies een afwijzing te verbinden. Het bindend studieadvies wordt beschreven in hoofdstuk 5. 4. Waar nodig verwijst de studieloopbaanbegeleider de student intern of extern door. 5. De student overlegt met zijn studieloopbaanbegeleider over de voortgang van zijn leerproces in het kader van het door hem op te stellen persoonlijk activiteitenplan, waarin wordt beschreven aan welke competenties de student wil werken en op welke wijze. 6. De onderwijseenheden met betrekking tot de studieloopbaanbegeleiding behoren tot de major. De totale omvang van de studieloopbaanbegeleiding en de verdeling van studiepunten is te vinden in deel 1 van dit statuut bij paragraaf 1.3.2. Artikel 4.3 – Algemene studiebegeleiding 1. De algemene studiebegeleiding bestaat uit begeleidingsvormen die gericht zijn op de studievoortgang en het welbevinden van de student. 2. De algemene studiebegeleiding bestaat uit: a. De studentbegeleiding door de studentendecaan. b. De studentbegeleiding door de studentenpsycholoog. c. De diensten van het studieloopbaancentrum. Artikel 4.4 - Bijzondere studiebegeleiding 1. Een student kan in de gelegenheid worden gesteld om op een aangepaste wijze deel te nemen aan het onderwijs of de tentamens. Deze mogelijkheid wordt in elk geval geboden aan: a. studenten met een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis of functiebeperking. Hierbij wordt het Uitvoeringsreglement studenten met een functiebeperking (SMF) in acht genomen. Het Uitvoeringsreglement is hier te vinden; b. studenten in een Nederlandstalige opleiding met een niet-Nederlandse vooropleiding en/of studenten met een gebleken achterstand in de Nederlandse taal; c. studenten die behoren tot een etnische of culturele minderheid waarvan de deelname in het hoger onderwijs in betekenende mate achterblijft bij de deelname van Nederlanders die niet behoren tot een dergelijke minderheid; d. studenten met één van de hier vermelde Topsportstatussen conform de regeling Profileringsfonds die hier te vinden is. 47
2.
3.
4.
5.
e. Studenten met een topondernemersstatus conform de Topondernemersregeling, welke hier te vinden is. De student die gebruik wil maken van een voorziening als bedoeld in lid 1, moet hiertoe een schriftelijk en gemotiveerd verzoek indienen (tenzij dit al in een overeenkomst met de student is vastgelegd). De intake hiertoe start bij de decanen in het studiesuccescentrum. Zo’n verzoek kan betrekking hebben op het onderwijs of de tentamens in het algemeen maar het kan ook één of meer specifieke onderwijseenheden en/of tentamens betreffen. De student dient het verzoek in bij de examencommissie wanneer het gaat om aanpassing van het onderwijsprogramma en de tentamens / examens en bij de directeur wanneer het gaat om het verstrekken van materiële faciliteiten en overige faciliteiten in de onderwijsvoorzieningen, waarin begrepen de begeleiding van de student bij het plannen van zijn studie. De beslissing wordt, indien het een bijzondere begeleiding ex. Artikel 1 lid 1 t/m c betreft, genomen met inachtneming van het Uitvoeringsreglement Studeren met een functiebeperking. De beslissing op grond van lid 1d wordt genomen met inachtneming van de regeling profileringsfonds. De beslissing op grond van lid 1e wordt genomen met inachtneming van de Topondernemersregeling. De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de student en voor zover nodig aan de betrokken coördinator Diversiteit binnen de opleiding, de betrokken docenten en/of examinator(en).
Hoofdstuk 5 - STUDIEADVIES Artikel 5.1 - Uitbrengen studieadvies 1. De examencommissie brengt namens het instellingsbestuur aan elke student die is ingeschreven in de propedeutische fase van de opleiding het studieadvies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding, waaraan ook een afwijzing kan worden verbonden. 2. Het studieadvies is gebaseerd op de door de student behaalde studieresultaten. Het advies geeft een indicatie voor het verdere verloop van deze studie bij gelijkblijvende inspanningen van zowel de opleiding als van de student. 3. De examencommissie betrekt in zijn advies de persoonlijke omstandigheden van de student zoals aangegeven in het Uitvoeringsbesluit WHW (Stb. 1993, 48). 4. De examencommissie brengt het eerste advies aan de voltijd- en duale studenten niet eerder uit dan het moment waarop de student vier onderwijsperioden voor de opleiding ingeschreven staat. Voor de deeltijd- en afstandslerenstudenten wordt het eerste advies door de examencommissie uitgebracht, niet eerder dan na vier onderwijsperioden. 5. Voor het bepalen van het aantal behaalde studiepunten tellen vrijstellingen niet mee. 6. Zolang het propedeutisch examen nog niet is behaald, kan na afloop van ieder semester opnieuw een studieadvies worden uitgebracht waaraan een afwijzing wordt verbonden. Tweede en eventueel latere adviezen worden uitgebracht aan het einde van het tweede jaar van inschrijving, waarbij tevens de studienorm is aangegeven. 7. Na het behalen van de propedeuse kan aan een studieadvies geen afwijzing meer worden verbonden. 8. Een student kan verzoeken om opschorting of intrekking van een studieadvies. Hiertoe dient een met redenen omkleed verzoek te worden ingediend bij de examencommissie. Artikel 5.2 - Afwijzing bij het studieadvies 1. Aan het eerste studieadvies wordt een afwijzing verbonden, indien de student bij het uitbrengen daarvan minder dan 54 studiepunten heeft behaald. Voor de te behalen studiepunten kunnen onderwijseenheden zijn aangewezen, waarvan de studiepunten in elk geval moeten zijn behaald. Er zijn geen specifieke kwalitatieve eisen. 2. Voor de voltijdse afstandslerenstudenten geldt in afwijking van lid1 dat aan het eerste studieadvies een afwijzing wordt verbonden, indien de student bij het uitbrengen daarvan minder dan 45 studiepunten heeft behaald. 3. Aan volgende studieadviezen wordt een afwijzing verbonden, indien de student niet heeft voldaan aan de in lid 1 vastgelegde norm. 48
4. Alle studenten dienen uiterlijk na twee jaren van inschrijving het propedeutisch examen te hebben behaald. 5. Indien de afwijzing achterwege is gebleven wegens persoonlijke omstandigheden, kan de examencommissie voor het daaropvolgende studiejaar voor de betreffende student een individuele studienorm vaststellen. De examencommissie bepaalt de periode waarbinnen de studiepunten moeten zijn behaald. Indien de studiepunten niet binnen de vastgestelde periode zijn behaald, ontvangt de student alsnog een afwijzing. 6. De afwijzing heeft betrekking op de hier genoemde opleidingen. 7. Bij afwijzing wordt de inschrijving voor de opleiding beëindigd. De student wordt ten minste twee jaar niet meer ingeschreven in de opleidingen waarvoor de afwijzing geldt. Bij een eventueel nieuw verzoek tot inschrijving dient de student ten genoegen van de examencommissie aannemelijk te maken dat hij die opleiding ditmaal met succes zal kunnen volgen. De examencommissie kan hiervoor regels vaststellen. Artikel 5.3 - Procedure bij afwijzing bij het studieadvies 1. De student wordt in het kader van de studiebegeleiding ten minste één maal schriftelijk gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan de norm van de studievoortgang. 2. Indien een student bij het studieadvies niet het door hem te behalen aantal studiepunten heeft behaald in de onderwijseenheden waarin deze moeten zijn behaald, vraagt de examencommissie a. het advies van de decaan met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de student; b. het advies van de studieloopbaanbegeleider met betrekking tot de studieloopbaan van de student. 3. De examencommissie betrekt beide adviezen bij het te nemen besluit. 4. Indien de examencommissie voornemens is aan het studieadvies een afwijzing te verbinden, stelt zij de student daarvan schriftelijk op de hoogte en stelt hem daarbij tevens in de gelegenheid voorafgaand aan het nemen van het besluit te worden gehoord. De examencommissie voegt bij het bericht de studievoortgangslijst waarop het voornemen is gebaseerd. 5. De examencommissie stelt de student schriftelijk en gemotiveerd in kennis van haar besluit tot afwijzing en wijst de student op de mogelijkheid van het instellen van beroep. 6. De door het College van Bestuur ter zake vastgestelde procedurele regels worden in acht genomen. Deze regels zijn hier te vinden. 7. Elke examencommissie rapporteert jaarlijks aan het College van Bestuur over het aantal gegeven afwijzingen. Zij kan daarbij tevens adviseren of en in welk opzicht de regels met betrekking tot de afwijzing verbonden aan het studieadvies, aanpassing behoeven.
Hoofdstuk 6 – TOETSEN, TENTAMENS EN EXAMENS Artikel 6.1 - Vorm van de tentamens 1. Het tentamen bestaat uit één of meerdere van de volgende vormen: a. een schriftelijke of mondelinge toets; b. een portfolio of werkstuk; c. een assessment. 2. De vorm(en) van het tentamen wordt/worden bij elke onderwijseenheid aangegeven. 3. De datum waarop de laatste toets van het tentamen is afgelegd dan wel waarop de toets moet worden ingeleverd, wordt als tentamendatum geregistreerd.
49
Artikel 6.2 - Schriftelijke toets 1. Een schriftelijke toets wordt afgenomen aan, of onmiddellijk na het einde van de onderwijsperiode waarin het onderwijs in de onderwijseenheid is verzorgd. 2. In de regel is de herkansing van een schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van de hoofdfase aan het einde van de daaropvolgende periode. De herkansing van een schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van de propedeuse is in de regel in de loop van de daaropvolgende periode. 3. Om deel te nemen aan een schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van de hoofdfase moet de student zich voor deze toets inschrijven. Met uitzondering van schriftelijke toetsen bij de opleidingen afstandsonderwijs is inschrijven niet nodig voor deelname aan een schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van de propedeuse. 4. Bij aanvang van het tentamen moet de student de presentielijst tekenen en zich kunnen legitimeren door middel van zijn collegekaart van het lopende studiejaar en een geldig identiteitsbewijs (2 x ID). Artikel 6.3 - Portfolio of werkstuk als toets 1. Een groepsgewijs afgenomen toets in de vorm van een portfolio of werkstuk is zodanig ingericht dat door de examinator een individuele beoordeling kan worden gegeven. 2. Het portfolio, documenten in het portfolio en/of ander schriftelijke werkstukken van studenten kunnen worden gecontroleerd op een juiste wijze van bronvermelding, eventueel met behulp van een plagiaatchecker. Het kopiëren van andermans werk zonder bronvermelding is een vorm van fraude. De examencommissie is bevoegd om bij fraude een strafmaatregel op te leggen. Dit is verder uitgewerkt in het Reglement Examencommissie. Artikel 6.4 - Mondelinge toets 1. Bij een mondelinge toets wordt als regel niet meer dan één persoon tegelijk getoetst. De opleiding kan hier gemotiveerd van afwijken. 2. De mondelinge toets is onder voorwaarden openbaar, deze voorwaarden zijn hier (niet van toepassing) te vinden. De examencommissie of de desbetreffende examinator kunnen ineen bijzonder geval anders bepalen. In het geval de student gemotiveerd tegen de openbaarheid bezwaar heeft gemaakt neemt de examencommissie een beslissing over de openbaarheid van de mondelinge toets. 3. De examencommissie kan besluiten dat een mondelinge toets wordt afgelegd in aanwezigheid van een tweede examinator. Indien de examencommissie geen besluit heeft genomen, kan de student de examencommissie schriftelijk verzoeken de mondelinge toets te mogen afleggen in aanwezigheid van een tweede examinator, of het tentamen vast te leggen op een mediadrager. 4. De datum waarop de mondelinge toets is afgelegd wordt geregistreerd als tentamendatum. Artikel 6.5 - Vrijstelling voor tentamens 1. Een student kan de examencommissie verzoeken vrijstelling te geven voor het afleggen van een of meer tentamens. De student dient aan te tonen dat hij op grond van elders in het hoger onderwijs behaalde tentamens of examens, dan wel op grond van buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, voldoet aan het/de leerdoel(en) van die onderwijseenheid en deze deel uitmaakt van het examen van de student. 2. De van toepassing zijnde regels voor het aanvragen van een vrijstelling zijn opgenomen in het Reglement Examencommissie. 3. Een vrijstelling wordt in de studievoortgangregistratie verwerkt. Artikel 6.6 - Afleggen van tentamens 1. Een tentamen kan niet worden afgelegd indien niet aan de ingangseisen van de betreffende onderwijseenheid is voldaan. 2. Elk tentamen kan maximaal tweemaal per jaar worden afgelegd. Nadere regels omtrent herkansingen zijn te vinden in het Reglement examencommissie. De Examencommissie kan besluiten dat individuele studenten een extra tentamenkans krijgen. 3. Indien de student bij het eerste studieadvies als bedoeld in art. 5.1, 50 of meer studiepunten heeft 50
4.
5. 6. 7.
8.
behaald, maar minder dan 60 studiepunten, krijgt de student in afwijking van lid 2 driemaal de mogelijkheid een propedeusetentamen af te leggen. De derde tentamenmogelijkheid vindt plaats in de vijfde periode. Een tentamen dat met voldoende resultaat is afgelegd, kan niet opnieuw worden afgelegd. Indien het cijfer van een onderwijseenheid is gebaseerd op de beoordeling van meer dan één onderdeel en een onderdeel meer dan eenmaal wordt afgelegd, telt het hoogst behaalde cijfer van elk onderdeel, onverlet lid 2 en lid 3. In bijzondere gevallen kan voorafgaand aan het studiejaar worden bepaald dat het tentamen voor een onderwijseenheid maar één maal per jaar kan worden afgelegd. De ‘Regels Tentaminering’ met daarin de regels die van toepassing zijn tijdens de tentamens, zijn te vinden in de bijlage ‘Reglement examencommissie’. De student kan de examencommissie verzoeken wegens bijzondere omstandigheden het tentamen op een andere wijze af te leggen dan aangegeven bij de desbetreffende onderwijseenheid. Dit is verder uitgewerkt in het Reglement Examencommissie. Aan studenten met een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis of functiebeperking kan de gelegenheid worden geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.
Artikel 6.7 - Cijfers 1. Met in achtneming van het bepaalde in de volgende volzinnen, moet ieder tentamen van een examen moet met goed gevolg worden afgelegd. 2. Bij de beoordeling van de tentamens wordt de volgende normering gehanteerd: a) een cijfer of letter(combinatie): 1 of zs = zeer slecht / very poor 2 of s = slecht / poor 3 of zo = zeer onvoldoende / very insufficient 4 of o = onvoldoende / insufficient 5 of bv = bijna voldoende / almost sufficient 6 of v = voldoende / sufficient 7 of rv = ruim voldoende / satisfactory 8 of g = goed / good 9 of zg = zeer goed / very good 10 of u = uitmuntend / excellent b) een oordeel V, NV = Voldaan / Pass, Niet Voldaan / Fail c) een beoordeling vr = vrijstelling / exemption d) een beoordeling Evr = vrijstelling op grond van Ervaringscertificaten / exemption based on an assessment of prior learning Artikel 6.8 – Toetsuitslag en tentamencijfer 1. De uitslag van de toetsen wordt door de examinator vastgesteld en bekend gemaakt binnen 3 weken na het afleggen van de toets. 2. De examencommissie stelt regels vast voor de bekendmaking van de uitslag van toetsuitslagen en tentamencijfers. Deze regels zijn in het Reglement examencommissie opgenomen. 3. De student heeft digitaal toegang tot zijn studievoortganglijst, waarop de uitslag van elk door hem afgelegd tentamen is opgenomen. Bij het verkrijgen van toegang wordt de student geïnformeerd over het recht op inzage zoals bedoeld in artikel 6.9 van deze regeling, alsmede op de mogelijkheid tegen de beoordeling van tentamens beroep in te stellen bij het College van Beroep voor de Examens. Artikel 6.9 - Inzage beoordeeld werk 1. Gedurende een periode van ten minste 3 weken na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk. Gedurende deze termijn kan een student die aan het tentamen heeft deelgenomen kennis nemen van vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede van de beoordelingsnormen. 51
2. In afwijking van lid 1 kan de examencommissie bepalen dat de inzage of de kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op ten minste één vast tijdstip. Indien de student aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op de vastgestelde plaats en tijdstip, wordt hem een andere mogelijkheid geboden (zie het Reglement examencommissie). Artikel 6.10 – Geldigheidsduur tentamens en vrijstellingen 1. De geldigheidsduur van tentamens en vrijstellingen is vier jaar. 2. De geldigheidsduur kan op verzoek van een student door de examencommissie worden verlengd. De examencommissie stemt in ieder geval met dit verzoek in wanneer de kennis, vaardigheden en inzichten die in deze onderwijseenheid worden onderwezen, nog actueel zijn, dan wel, indien deze niet meer actueel zijn, de student naar het oordeel van de examencommissie kan aantonen dat de kennis, vaardigheden en inzichten van deze module door deze student actueel zijn gehouden. 3. De geldigheidsduur kan worden verkort door de opleiding. De lijst van onderwijseenheden met afwijkende geldigheidsduur is hier te vinden. Dit is niet van toepassing. Artikel 6.11 - Examen 1. De examencommissie stelt in vergadering bijeen de uitslag van het examen vast, nadat de examencommissie heeft onderzocht of de student aan alle voor het desbetreffende examen geldende verplichtingen heeft voldaan en of de student voldoet aan de voorwaarden die deze onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor de bij de opleiding behorende graad. De examencommissie kan hiertoe een door of namens haar zelf te verrichten onderzoek uitvoeren. 2. In het Reglement Examencommissie is de wijze vastgelegd waarop de examencommissie uitvoering geeft aan het bepaalde in lid 1. 3. De datum van de in het eerste lid bedoelde vergadering is de examendatum die op het getuigschrift wordt vermeld. 4. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Het getuigschrift vermeldt in ieder geval de opleiding waarin het examen is afgelegd, de onderdelen van het examen en de graad die is verleend. 5. De examencommissie reikt naast het getuigschrift een diplomasupplement uit. Artikel 6.12 - Cum laude 1. Het propedeutisch examen en het afsluitend examen van de bachelor kunnen cum laude worden afgelegd. 2. Het propedeutisch examen is cum laude afgelegd indien a. het (gewogen) gemiddelde van de beoordelingen van de examenonderdelen in de propedeuse ten minste en zonder afronding 8,0 is; b. voor elk van de tot het propedeutisch examen behorende onderdelen zonder herkansing ten minste een 6,0 is behaald; c. en voor minimaal 30 credits van de propedeuse een tentamen is afgenomen. 3. Het afsluitende examen van de bachelor is cum laude afgelegd indien a. het (gewogen) gemiddelde van de beoordelingen van de examenonderdelen in de hoofdfase ten minste en zonder afronding 8,0 is; b. voor elk van de tot het afsluitende examen behorende onderdelen zonder herkansing ten minste een 6,0 is behaald; c. en voor minimaal 120 credits van de hoofdfase een tentamen is afgenomen. 4. Het toekennen van cum laude is nader uitgewerkt in het reglement “Cum laude Windesheim”. Dit reglement is hier te vinden.
52
Hoofdstuk 7 - EXAMENCOMMISSIE Artikel 7.1 - Instelling en taken examencommissie 1. De directeur van het domein stelt voor elke opleiding of groep van opleidingen van het domein een examencommissie in. 2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad. 3. Naast het bepaalde in lid 2 heeft de examencommissie de volgende taken en bevoegdheden: het borgen van de kwaliteit van de tentamens, het aanwijzen van examinatoren om tentamens en examens af te nemen en de uitslag daarvan vast te stellen, het borgen van een correcte organisatie en coördinatie van de tentamens en examens van de opleiding(en), het uitbrengen van het bindend studieadvies alsmede het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van één of meer tentamens. 4. De examencommissie stelt richtlijnen en beoordelingsnormen vast voor de uitslag van tentamens en examens. Deze richtlijnen en beoordelingsnormen zijn te vinden in het Reglement Examencommissie. 5. Het Reglement examencommissie bevat, naast hetgeen genoemd in lid 4, in elk geval bepalingen omtrent: a. het verlenen van vrijstellingen; b. fraude; c. het beleid met betrekking tot de goedkeuring van het PAP; d. het aanvragen en uitreiken van getuigschriften; e. de gang van zaken tijdens de tentamens. Het Reglement Examencommissie is in het Studentenstatuut te vinden. Artikel 7.2 - Benoeming en samenstelling examencommissie 1. De directeur van het domein benoemt de leden van de examencommissie waaronder begrepen de voorzitter, op basis van hun deskundigheid op het terrein van de opleiding of van de groep van opleidingen. 2. Tenminste één lid is als docent verbonden aan de opleiding of aan een opleiding die tot de groep van opleidingen behoort. Ten minste één lid is niet verbonden aan de opleiding of aan één van de andere opleidingen uit het domein waartoe de opleiding behoort. Er worden geen commissieleden benoemd die een managementfunctie binnen Windesheim hebben met een financiële verantwoordelijkheid. 3. Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, hoort de directeur de leden van de examencommissie. 4. De examencommissie bestaat uit ten minste vijf leden. Uitzondering hierop is de examencommissie van het Windesheim Honours College, deze bestaat uit minimaal drie leden. 5. De examencommissie kent voldoende plaatsvervangende leden om zonder onderbreking haar taken als bedoeld in artikel 7.1 uit te kunnen voeren. 6. De benoeming geschiedt voor een periode van 3 jaar. De leden zijn opnieuw benoembaar. De benoeming van het lid als genoemd in lid 2, tweede volzin, wordt benoemd voor een periode van 1 jaar en kan maximaal 2 keer opnieuw benoemd worden. 7. Het lidmaatschap van de in het tweede lid, eerste volzin genoemde lid van de examencommissie, eindigt indien de betrokkene niet meer aan de opleiding of instelling is verbonden. 8. De leden van de examencommissie hebben in geen enkel opzicht een financiële verantwoordelijkheid voor of binnen de opleiding. 9. Aan een examencommissie kan een ambtelijk secretaris worden toegevoegd. Artikel 7.3 - Subcommissies 1. De examencommissie kan al dan niet uit haar midden een onder haar verantwoordelijkheid functionerende commissie instellen met betrekking tot bijvoorbeeld: a. het doen van beleidsvoorstellen met betrekking tot het goedkeuren van regelmatig voorkomende persoonlijke activiteitenplannen van studenten; b. het goedkeuren van persoonlijke activiteitenplannen van studenten; c. het bewaken van de kwaliteit van toetsing en beoordeling. 53
2. De examencommissie maakt voorstellen zoals bedoeld in lid 1 sub a bekend in de door haar opgestelde regels (zie artikel 7.1 lid 4). Deze besluiten kunnen worden gewijzigd en/of ingetrokken met ingang van het tweede semester volgend op de datum van het besluit. Artikel 7.4 - Examinatoren 1. Ten behoeve van het afnemen van de tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan. 2. Als examinator kunnen worden aangewezen leden van het personeel die met het verzorgen van onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid zijn belast alsmede deskundigen van binnen of buiten de instelling. 3. De examinatoren verstrekken de examencommissie de gevraagde inlichtingen. Artikel 7.5 - Getuigschriften en verklaringen 1. Het getuigschrift wordt niet eerder uitgereikt dan nadat de examencommissie heeft vastgesteld dat: a. de student conform artikel 6.11 lid 1 heeft voldaan heeft aan de voorwaarden die deze onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor de bij de opleiding behorende graad, b. de student aan al zijn studie-verplichtingen heeft voldaan; c. de student aan al zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; d. de student aan de overige bij wet gestelde vereisten heeft voldaan. 2. De examencommissie voegt aan een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen, een supplement toe. Het supplement wordt opgesteld in het Engels. 3. De examencommissie reikt op verzoek van de student een verklaring uit in de gevallen dat een student meer dan een tentamen met goed gevolg heeft afgelegd, maar aan hem geen getuigschrift kan worden uitgereikt. 4. De examencommissie kan regels van procedurele aard vaststellen ten aanzien van de uitreiking van getuigschriften en verklaringen.
54
Hoofdstuk 8 – SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 8.1 - Bezwaar en beroep Tegen besluiten op grond van deze regeling genomen staat beroep open bij het College van Beroep voor de Examens Windesheim. Het reglement van het College van Beroep voor de Examens is hier te vinden. Artikel 8.2 - Wijziging van de regeling Tentamens van onderwijseenheden, die niet meer in het onderwijsprogramma zijn opgenomen, worden in het eerste daaropvolgende studiejaar voor de studenten die het onderwijs daarin al hebben gevolgd, nog ten minste eenmaal afgenomen. Artikel 8.3 - Bijlagen bij onderwijs- en examenregeling De bij deze regeling behorende uitwerkingen vormen tezamen met deze regeling de onderwijs- en examenregeling van de opleiding. Artikel 8.4 - Slot- en overgangsbepalingen 1. De bij deze regeling behorende overgangsregeling is in paragraaf 1.3.2. te vinden, waarbij is aangegeven: a. op welke studenten (zo nodig per jaar van inschrijving) de regeling van toepassing is; b. voor welke minor en/of onderwijsheden de overgangsregeling van toepassing is; c. de jaren waarin het onderwijs uiterlijk nog wordt gegeven en de jaren waarin de tentamens uiterlijk nog kunnen worden afgelegd. 2. In de gevallen waarin deze onderwijs- en examenregeling niet voorziet, beslist de directeur van het domein. Artikel 8.5 - Inwerkingtreding en looptijd 1. Deze regeling treedt in werking op 1 september 2014 en loopt tot 1 september 2015. 2. Het format van de Onderwijs- en Examenregeling is door het College van Bestuur op 04-07-2014 vastgesteld, na instemming van de Centrale Medezeggenschapsraad op 30-06-2014. 3. De directeur van het domein Windesheim Flevoland , Rien Komen, heeft de Onderwijs en Examenregeling van de opleiding Pedagogiek vastgesteld op 29-08-2014, na het advies van de Opleidingscommissie en na instemming van de Deelraad, respectievelijk op 25-06-2014, 27-08-2014.
Dr. ir. M.H.C. Komen Directeur van het domein Windesheim Flevoland
Almere, 29 -08-2014
Handtekening Dr. ir. M.H.C. Komen:
55
3. REGELS EXAMENCOMMISSIE PEDAGOGIEK Deze regeling is vastgesteld door de examencommissie. Artikel 1 - Inschrijven voor de tentamens (in te vullen door de opleiding) 1. Indien studenten hun tentamen in een studiejaar 2 keer hebben afgelegd en beide keren niet behaald hebben, geldt dat ze in het nieuwe studiejaar (mits ze geen Bindend Negatief Studieadvies (BSA) ontvangen hebben) opnieuw de gelegenheid hebben twee keer het tentamen af te leggen. 2. Voor te beoordelen werk zoals verslagen en rapportages waarvoor de student zich niet kan inschrijven geldt dat dit uiterlijk de laatste vrijdag van de betreffende tentamenweek wordt ingeleverd. 3. In het geval van een herkansing van verslagen en rapportages moet de eerdere beoordeling beschikbaar zijn. Artikel 2 - Afnemen van tentamens 1. Een student moet bij aanvang van het tentamen een presentielijst tekenen en zich hierbij kunnen legitimeren door middel van zijn collegekaart en een geldig identiteitsbewijs. De collegekaart en het identiteitsbewijs dienen op de werktafel te liggen. Studenten die zich niet ingeschreven hebben wordt niet toegestaan het tentamen te maken. 2. Indien in de tentamenzaal jassen, tassen, agenda’s en/of mediadragers, zoals mobiele telefoons, iPods, geavanceerde horloges (horloges die in staat zijn om digitale informatie op te nemen en op aanvraag te tonen of af te spelen) e.d. worden meegenomen, moeten deze buiten bereik van de student blijven, waarbij de aanwijzingen van de surveillant dienen te worden gevolgd. 3. Tenzij dit nadrukkelijk anders is aangegeven, mag er tijdens het tentamen geen gebruik worden gemaakt van studieboeken, dictaten en/of andere hulpmiddelen. Deze mogen ook niet in de tentamenzaal worden meegenomen. 4. In de tentamenzaal liggen opgaven, uitwerkpapier, kladpapier en eventueel een schrapformulier klaar aan het begin van het tentamen. Men mag uitsluitend van het door de opleiding verstrekte papier gebruik maken. Alle uitgewerkte papieren dienen aan het eind van elk tentamen te worden ingeleverd, met inbegrip van het kladpapier. Alle uitwerkingen moeten voorzien zijn van naam en inschrijfnummer. De tentamenopgaven moeten bij de surveillant worden ingeleverd, tenzij anders is vermeld. 5. Studenten mogen het eerste half uur en het laatste kwartier van het tentamen de tentamenzaal niet verlaten. 6. Tijdens het tentamen mogen studenten de zaal niet verlaten met de bedoeling er later ter voortzetting van het tentamen terug te keren, tenzij de surveillant toestemming geeft. 7. Bij tussentijds verlaten van de tentamenzaal dienen alle papieren onleesbaar voor andere studenten te worden achtergelaten. 8. Uitwerkingen op kladpapier worden nooit in de beoordeling meegenomen. 9. Tijdens tentamens is het niet geoorloofd dat studenten elkaars werk bekijken, praten of anderszins fraude plegen of pogingen daartoe doen. Het is niet geoorloofd dat studenten iets van elkaar lenen. Artikel 3 - Verhindering bij tentamens 1. In geval een student door overmacht of op grond van persoonlijke omstandigheden verhinderd is (gedeeltelijk of volledig) deel te nemen aan een tentamen, kan hij een nieuwe tentamengelegenheid aanvragen bij de examencommissie. 2. Een student die op grond van het bepaalde in het eerste lid is verhinderd aan een tentamen deel te nemen, meldt dit direct bij het secretariaat van de opleiding. 3. Indien een student op grond van het bepaalde in het eerste lid in aanmerking wil komen voor een extra tentamenmogelijkheid, dan dient hij hiertoe een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek in bij de examencommissie. 4. De examencommissie toetst de oorzaak van de verhindering en stelt de student schriftelijk op de hoogte van haar beslissing. 5. Het bepaalde in het eerste lid dient zodanig te worden ingevuld dat een student per studiejaar in elk geval twee tentamenmogelijkheden per onderdeel krijgt aangeboden. 56
6. De student heeft recht op hetzelfde tentamen uit zijn of haar cohort voor de duur van één studiejaar. Artikel 4 - Bekendmaking uitslag tentamens 1. De examinator stelt direct na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en reikt de student een schriftelijke verklaring uit. 2. De uitslag van de overige tentamens wordt vastgesteld en bekend gemaakt binnen 15 werkdagen na het afleggen van het tentamen. 3. In geval van bijzondere, individueel af te leggen, tentamens bepaalt de examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de uitslag bekend wordt gemaakt. Artikel 5 – Procedure inzagemomenten: 1.Binnen 20 werkdagen na afloop van het bekend maken van de resultaten bestaat de mogelijkheid tot inzage. 2.Tijdens het inzagemoment gelden de volgende regels: a. Mediadragers zijn niet toegestaan. b. Jassen en tassen worden in de regel voor in het lokaal neergelegd. c. Overschrijven van vragen geldt als fraude. d. Een pen mag enkel gebruikt worden op het scoreformulier om bij te houden welke vragen goed en welke fout zijn gemaakt. e. Na afloop van de inzage moeten alle tentamenstukken weer worden ingeleverd bij de docent. Artikel 6 – Herkansingen 1.Een tentamen wordt tenminste twee maal per studiejaar aangeboden. 2.Tentamens uit de propedeuse kunnen maximaal vier maal worden afgelegd in verband met de tweede BSA-norm. 3.Iedere inschrijving wordt gerekend als kans, ook wanneer de student hier bewust of door omstandigheden geen gebruik van maakt. 4.De examencommissie kan op verzoek besluiten voor wat betreft de vorm van een herkansingstoets om af te wijken van de vorm van het tentamen, dit voor zover door deze afwijking de kwaliteit van het tentamen niet wordt aangetast. Artikel 7 – Extra tentamenkans 1.Indien de student een extra tentamenkans wil, dient hij/zij een verzoek daarvoor in te dienen bij de examencommissie. De examencommissie neemt de aanvraag uitsluitend in behandeling indien de student de extra herkansing nodig heeft om geen studievertraging op te lopen. Een extra tentamenkans wordt uitsluitend toegekend indien dit het laatste openstaande onderdeel is alvorens studievertraging op te lopen. 2.De volgende procedure dient de student te volgen: De student vraagt de extra herkansing schriftelijk aan bij de examencommissie. Hij maakt gebruik van de voorbeeldbrief die op sharenet te downloaden is. De student overlegt indien nodig met zijn SLB docent/SB-docent omdat de examencommissie hem/haar advies kan vragen. 3.Het heeft geen nut preventief een extra herkansing aan te vragen. Artikel 8 - Vrijstellingen Een student kan een verzoek tot vrijstelling voor een of meerder vakken indienen bij de examencommissie. 1.Per student wordt gekeken of hij/zij in aanmerking komt voor een vrijstelling. Een vrijstelling kan worden gegeven indien het eerder gevolgde studieonderdeel op hbo-niveau is afgerond. Afhankelijk van het studiejaar waarin de vrijstelling wordt aangevraagd, wordt bepaald of het onderdeel van hetzelfde niveau is. Drie niveaus worden in het HBO-onderwijs gehanteerd: a. Basisniveau: semester 1 en 2 b. Gevorderd niveau: semester 3, 4 en 5 57
c. Bachelorniveau: semester 6, 7 en 8 2.De aanvraag van een vrijstelling geschiedt schriftelijk via de examencommissie. De student maakt gebruik van de voorbeeldbrief ‘aanvraag vrijstellingen’. De student zorgt ervoor dat het onderste gedeelte van het formulier door de vakdocent (leerlijndocent) volledig is ingevuld alvorens het formulier wordt ingestuurd. Zonder advies vakdocent wordt de aanvraag niet in behandeling genomen door de examencommissie. De bewijsstukken worden door de student aan het aanvraagformulier toegevoegd. Artikel 9 – Pedagogiek drempels 9.1 Ten aanzien van de overgangsnormen gedurende de voltijd opleiding Pedagogiek Zwolle geldt: 1. Voor voltijd studenten geldt dat ze aan de stage in het derde leerjaar kunnen beginnen als ze minimaal 52 EC in de hoofdfase hebben behaald. 2. Voor voltijd studenten geldt dat ze in het vierde jaar kunnen beginnen als ze tenminste 112 EC in de hoofdfase hebben behaald en de derdejaars stage voldoende hebben afgerond. 3. Voor de toelating van externe studenten tot de minor geldt dat zij minimaal derdejaarsstudent zijn met minimaal een half jaar stage-ervaring. 4. Voor deeltijd/duale studenten geldt dat ze in jaar 4 mogen beginnen als ze tenminste 102 EC hebben behaald in hoofdfase. 9.2 Ten aanzien van de overgangsnormen gedurende de voltijd opleiding Pedagogiek Almere geldt: 1. Voor voltijd studenten geldt dat ze aan de stage in het derde leerjaar kunnen beginnen als ze minimaal 52 EC in de hoofdfase hebben behaald. 2. Voor voltijd studenten geldt dat ze in het vierde jaar kunnen beginnen als ze tenminste 112 EC in de hoofdfase hebben behaald en de derdejaars stage voldoende hebben afgerond. 3. Voor de toelating van externe studenten tot de minor geldt dat zij minimaal derdejaarsstudent zijn met minimaal een half jaar stage-ervaring. Artikel 10 - PMK drempels Ten aanzien van de overgangsnormen gedurende de voltijd opleiding Pedagogisch Management Kinderopvang geldt: 1. Voor voltijd studenten geldt dat ze aan de stage van major 4 in het derde leerjaar kunnen beginnen als ze hun Propedeuse en minimaal 45 EC (inclusief 7 ects praktijkleren) in de hoofdfase hebben behaald. 2. Voor voltijd studenten geldt dat ze met major 6 kunnen beginnen als ze tenminste 133 EC (inclusief 13 ects praktijkleren major 5) in de hoofdfase hebben behaald. 3. Voor deeltijd/duale studenten geldt dat ze met major 6 mogen beginnen als ze tenminste 99 EC (inclusief 9 studiepunten praktijkleren major 5) hebben behaald in de hoofdfase. Artikel 11 - Eindassessment 1.Op basis van artikel 7.10 lid 2 WhW vereist de examencommissie naast het behalen van 240 credits het afleggen van een afsluitend assessment waarin onderzocht wordt of de kennis, inzicht en vaardigheden van de student op eindniveau behaald zijn conform artikel 7.10 lid 1. Artikel 12 – Fraude 1.P-taken / comakerships en schriftelijke assessments die niet in ELO (of ander plagiaatdetectieprogramma) geüpload zijn, mogen niet worden beoordeeld. Het fraudebeleid van de examencommissie is te vinden onder bijlage 1. Artikel 13 – Aanvraag minor bij een andere opleiding 1.De student kan één minor bij een andere opleiding volgen. Voor minors die door de Hogeschool Windesheim worden aangeboden (zogenaamde Schooloverstijgende minors, afgekort: SOM), stelt de examencommissie elk jaar in de maand april een lijst op met minors die voor het daaropvolgende jaar door de examencommissie goedgekeurd zijn. Voor een minor van deze lijst behoeft de student geen aanvraag in te dienen bij de examencommissie. De desbetreffende opleiding moet de student nog wel 58
formeel toelaten. Mocht een SOM-minor niet in de lijst staan, dan moet de student wel een aanvraag indienen. 2.Aanmelding voor een SOM-minor doet de student via het bedrijfsbureau bij de opleiding pedagogiek, zodra de inschrijving in maart en oktober wordt geopend. Het bedrijfsbureau geeft de aanmeldingen door aan de desbetreffende opleiding binnen Windesheim. Voor informatie moet de student zelf rechtstreeks contact opnemen bij de andere opleiding. 3.Aanmelding Kies Op Maat minor (minor bij andere Hogeschool) De student dient een aanvraag in door een brief te schrijven naar de examencommissie In de brief vermeldt hij minimaal: de inhoud van de minor, het aantal EC’s en het niveau de motivatie voor die minor Wanneer de aanvraag is goedgekeurd en daarmee toestemming is gegeven voor een KOM-minor, volgt de student de procedure zoals die staat beschreven op de KIESOPMAAT site. Een onderdeel daarvan is het voorleggen van een leerovereenkomst aan de examencommissie.. Artikel 14 - Aanvraag aangepaste leerroute 1.De student kan voor een aangepaste leerroute een aanvraag voor extra middelen en/of tijd indienen bij de examencommissie. Deze aanvragen worden alleen in behandeling genomen indien er een advies van de decaan en slb-docent/sb-docent bijgevoegd is. 2. De geldigheidsduur van studieresultaten kan op verzoek door de examencommissie worden verlengd. De student dient hiertoe een met redenen omkleed verzoek in bij de examencommissie. De student stelt in overleg met de examencommissie een studiecontract op (ook wel onderwijsovereenkomst genoemd) waarin de nog te behalen onderdelen worden weggezet in een planning. Het contract kent een einddatum waarop de alle onderdelen moeten zijn behaald. De examencommissie kan besluiten de geldigheid van studieresultaten te verlengen tot en met deze einddatum. Het contract kent een aantal bindende bepalingen. Artikel 15 BSA 1.Een BSA voor de opleiding Pedagogisch management kinderopvang (PMK) geldt ook voor de opleiding Pedagogiek en vise versa. Contact De examencommissie accepteert geen mail, enkel ingestuurde post. Brieven kunnen worden gericht aan drs. H.J. Roeters, de voorzitter van de examencommissie, en gestuurd worden naar de ambtelijk secretaris mevr. José Poelhekke of voor studenten uit Almere naar de secretaresse van de opleiding Pedagogiek mevr. Jerney Heilig. Deze stuurt de post door naar de ambtelijk secretaris. De responstijd bij verzoeken is maximaal 20 werkdagen. De opleiding communiceert uitsluitend met haar eigen studenten over de studievoortgang en niet met derden, tenzij hiervoor een mandaat verleend is door de betreffende student. Dit geldt zowel voor docenten als ondersteunend personeel. De examencommissie heeft overige procedures vermeld op de community van Pedagogiek
59
BIJLAGE 1 Fraudebeleid Definities 1. De aanwezigheid van niet toegestane onderwijsmiddelen bij een student tijdens het tentamen wordt als fraude aangemerkt. 2. De examencommissie is van mening dat er sprake is van fraude in de zin van plagiaat wanneer er stukken tekst zijn overgenomen uit andere bronnen waarvan de indruk wordt gewekt door de student dat de stukken van de student zelf afkomstig zijn, terwijl dit niet het geval is. 3. De examencommissie is van mening dat er sprake is van fraude indien een student tijdens tentamens/examens in enig opzicht in strijd met de voorschriften handelt dan wel zich aan enig bedrog schuldig maakt. Onder fraude wordt in ieder geval verstaan: 1. tijdens het tentamen in het bezit zijn van hulpmiddelen (spiekbriefjes, voorgeprogrammeerde rekenmachine, mobiele telefoon, boeken, syllabi, aantekeningen in wettenbundels), waarvan de raadpleging niet uitdrukkelijk is toegestaan; 2. tijdens het tentamen afkijken of, binnen of buiten de tentamenruimte uitwisselen van informatie; 3. tijdens het tentamen praten, ongeacht waarover. Bij vragen dient de student zich te wenden tot de surveillant; 4. zich tijdens het tentamen uitgeven voor iemand anders; 5. zich tijdens het tentamen door iemand anders laten vertegenwoordigen; 6. zich voor de datum of het tijdstip waarop het tentamen zal plaatsvinden, in het bezit stellen van de opgaven van het desbetreffende tentamen; 7. fingeren en/of vervalsen van enquête- of interviewantwoorden of onderzoekgegevens. 8. het meenemen van tentamens, antwoordformulieren of kladpapier; 9. tijdens de inzage aantekeningen maken op en van het tentamen. Onder plagiaat wordt in ieder geval verstaan: 1. het gebruik maken dan wel overnemen van andermans teksten, gegevens of ideeën zonder volledige en correcte bronvermelding; 2. het presenteren als eigen werk of eigen gedachten van de structuur dan wel het centrale gedachtegoed uit bronnen van derden, zelfs indien een verwijzing naar andere auteurs is opgenomen; 3. het niet duidelijk aangeven in de tekst, bijvoorbeeld via aanhalingstekens of een bepaalde vormgeving, dat letterlijke of bijna letterlijke citaten in het werk werden overgenomen, zelfs indien met een correcte bronvermelding, waarmee de student doet voorkomen dat het eigen werk betreft; 4. het parafraseren van de inhoud van andermans teksten zonder voldoende bronverwijzingen; 5. het overnemen van beeld-, geluids- of testmateriaal, software en programmacodes van anderen zonder verwijzing en zodoende laten doorgaan voor eigen werk; 6. het indienen van een eerder ingediende of daarmee vergelijkbare tekst voor opdrachten van andere opleidingsonderdelen; 7. het overnemen van werk van medestudenten en dit laten doorgaan voor eigen werk; 8. het indienen van werkstukken die verworven zijn van een commerciële instelling of die (al dan niet tegen betaling) door iemand anders zijn geschreven. Medeplichtigheid 1. Zowel de pleger als de medepleger van fraude en plagiaat (kunnen) worden bestraft. 2. Indien het overnemen van werk van medestudenten gebeurt met toestemming en/of medewerking van de medestudent is deze laatste medeplichtig aan plagiaat. 60
3. Wanneer in een gezamenlijk werkstuk door een van de auteurs plagiaat wordt gepleegd, zijn de andere auteurs medeplichtig aan plagiaat, indien zij hadden kunnen of moeten weten dat de ander plagiaat pleegde. Plagiaatdetectie Bij de detectie van plagiaat in teksten kan gebruik worden gemaakt van elektronische detectieprogramma’s zoals ELO. Met het aanleveren van de tekst geeft de student impliciet toestemming tot het opnemen van de tekst in de database van het betreffende detectieprogramma. Procedure 1. Indien bij een student tijdens het tentamen wordt geconstateerd dat hij in enig opzicht in strijd met de voorschriften handelt dan wel zich aan enig bedrog schuldig maakt, wordt hem de constatering van dit feit door de examencommissie meegedeeld. Het feit wordt door de docent of surveillant aan de examencommissie meegedeeld onder overlegging van een protocol (verslag) van het geconstateerde feit. Niet toegestane onderwijsmiddelen worden ingenomen door de surveillant en aan de examencommissie overhandigt. 2. Indien de docent of examinator bij de boordeling van het tentamen of als tentamen/werkstuk ingeleverd werk vermoedt dat fraude is gepleegd al dan niet in de vorm van plagiaat, stelt hij de examencommissie hiervan op de hoogte door overlegging van een protocol (verslag) van zijn waarneming. 3. Indien zich een feit als bedoeld in lid 1 of 2 voordoet, stelt de examinator geen cijfer vast dan nadat de examencommissie ter zake een beslissing heeft genomen. 4. Bij vermeende/geconstateerde fraude door de docent en/of surveillant dient de examencommissie altijd te worden ingeschakeld. 5. Alvorens de examencommissie overgaat tot besluitvorming heeft de student het recht om te worden gehoord tijdens de vergadering van de examencommissie. 6. De examencommissie stelt vast of er sprake is van fraude of plagiaat en deelt de student schriftelijk haar besluit en de sancties conform artikel 5 mede, onder vermelding van de beroepsmogelijkheid bij het College van Beroep van de Hogeschool Windesheim. 7. Indien plagiaat wordt geconstateerd of vermoed in een bepaald werkstuk, kan de examencommissie besluiten eerder door dezelfde student(en) ingeleverde werkstukken te onderzoeken op plagiaat. De student is verplicht aan een dergelijk onderzoek mee te werken en kan worden verplicht digitale versies van eerdere werkstukken aan te leveren. 8. Indien er vermoeden van fraude is, dan is de student verplicht mee te werken aan onderzoeken ten behoeve van de besluitvorming. Indien de student niet meewerkt aan het onderzoek wordt altijd een sanctie opgelegd. 9. De opgelegde sancties worden vastgelegd in het studentendossier. 10. De ingenomen niet toegestane onderwijsmiddelen blijven bij de examencommissie in bezit tot het moment dat de beroepsmogelijkheid is verstreken.
Sancties bij fraude en plagiaat Na vaststelling van fraude wordt de student(en) een sanctie opgelegd. De examencommissie dient hieraan invulling te geven. De opgelegde sanctie wordt mede bepaald door de volgende factoren: de fase van de studie de student zich bevindt; omvang van het werkstuk, variërend van tentamen met geringe omvang aan studiepunten of afstudeerscriptie; omvang van de fraude en de mate waarin er fraude is gepleegd; of de beroepsopleiding specifieke integriteit van de student verlangt; of het een meningsvorming schrijven betreft of de student toegeeft en/of spijt heeft; of het de eerste keer is of dat er sprake is van recidive. 61
De maatregelen kunnen uiteenlopen van een waarschuwing en/of het niet meetellen van het werk tot het ontzeggen van deelname aan een of meer tentamens voor ten hoogste een jaar De student wordt bij de examencommissie geregistreerd. Bij recidive is de examencommissie bevoegd om de student voor één jaar uit te sluiten voor al de toetsen. De sancties die door de examencommissie kunnen worden opgelegd zijn: 1. Bij de eerste keer dat er fraude/plagiaat wordt geconstateerd kunnen de sancties 1 t/m 4 worden opgelegd. Wanneer deze eerste constatering plaatsvindt bij een onderdeel in de bachelorfase, (major 5 of afstudeeropdracht), kunnen de sancties 1 t/m 6 worden opgelegd. 2. Wanneer er voor de tweede keer plagiaat wordt geconstateerd wordt in beginsel sanctie 6 opgelegd. 3. De examencommissie heeft wel enige vrijheid in het bepalen van een sanctie, de tabel hieronder is (slechts) een richtlijn. Wanneer een student min of meer per ongeluk een verwijzing is vergeten is dat minder erg dan wanneer hij een werkstuk van iemand anders inlevert met zijn eigen naam erboven. Dit is ter afweging van de examencommissie.
1.
2.
3. 4.
5.
6.
7.
Sanctie: Wanneer: Waarschuwing/berisping (wordt aangetekend in dossier student) In alle gevallen waarin is Gevolg: degene die een waarschuwing/berisping heeft gekregen, vastgesteld dat er sprake is van krijgt bij herhaalde fraude/plagiaat direct de zwaarste sanctie fraude/plagiaat. opgelegd Ongeldig verklaren van het ingeleverde werkstuk of tentamen. In alle gevallen waarin is Student krijgt het cijfer 1 voor het gemaakte werk en een vastgesteld dat er sprake is van tentamenkans wordt geregistreerd. fraude/plagiaat. Verwijderen uit het onderwijsonderdeel Afhankelijk van aard, omvang en frequentie van fraude/plagiaat. Uitsluiting van deelname aan (her)tentamens die behoren tot de Afhankelijk van aard, omvang en betreffende onderwijsperiode voor één periode van het lopende frequentie van fraude/plagiaat. studiejaar Uitsluiting van deelname aan (her)tentamens die behoren tot de Afhankelijk van aard, omvang en betreffende onderwijsperiode voor meerdere perioden van een frequentie van fraude/ plagiaat. studiejaar Volledige uitsluiting van deelname aan alle (her)tentamens of Afhankelijk van aard, omvang en andere vormen van toetsing voor een periode van maximaal een frequentie van fraude/ plagiaat; in studiejaar ieder geval bij recidive. Advies de opleiding te verlaten (en beëindigen van de Afhankelijk van aard, omvang en inschrijving door het College van Bestuur). frequentie van fraude/ plagiaat; in ieder geval bij recidive.
Beleid ELO (of ander plagiaatdetectieprogramma) ELO is een softwareprogramma dat documenten scant op plagiaat. Vanaf het studiejaar 2011-2012 zal de opleiding professionaliseringstaken/comakerships en diverse andere schriftelijke assessments (exclusief reflectieverslagen en p-taak/comakership 8.1 (socialisatieverslag)) van studenten scannen met ELO. P-taken / comakerships en schriftelijke assessments die niet geüpload zijn, mogen niet worden beoordeeld.
62