19 18 17 678©2001 Landelijke normering
Figuur 2 Plaatsbepalingsformulier 678 Onderwijs Advisering
12
Verantwoording drempelonderzoek
Validiteit “Begripsvalidering is nooit af”, staat in de toelichting bij het beoordelingssysteem voor de validiteit van een test (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2000), “het gaat bij validering vooral om de cumulatie van onderzoeksresultaten.” Deze uitspraak blijkt treffend juist. Bij het verzamelen van validiteitsbewijzen kan het telkens nog een stukje beter. Na het (tijdrovend) verkrijgen van de rapportgegevens van leerlingen die het drempelonderzoek in 1999 maakten, blijkt dat een tweetal maanden later er weer nieuwe overgangsgegevens beschikbaar komen. Naast rapportcijfers beschikken scholen vaak ook nog over instroomgegevens als IQ’s en de uitslagen van de CITO-eindtoets (CITO Eindtoets Basisonderwijs, Uiterwijk, 2000). De gegevensberg breidt zich dan snel uit. Het bleek nodig een keuze uit de mogelijkheden te maken. In dit hoofdstuk worden vier soorten validiteitsbewijzen aangevoerd: A. Gegevens over de herkomst van de gebruikte toetsitems op de taalonderdelen B. Vergelijking van drempelscores met de standaardscores van het CITO-eindtoets op de basisschool en koppeling daarvan aan de adviezen van de basisschool richting voortgezet onderwijs C. Koppeling van drempelscores met de rapportcijfers en doorstroom naar klas twee (en drie) op vier verschillende scholen voor voortgezet onderwijs D. Koppeling van drempelscores met instroomgegevens en ook met de diplomering na vier jaar van lomleerlingen die de overstap naar het voortgezet onderwijs met succes maakten A De herkomst van de taalonderdelen De items van de taaltoetsen spelling, woordenschat en begrijpend lezen komen uit de toetsen die Aarnoutse ontwikkelde gedurende het longitudinaal onderzoek dat uiteindelijk het leerlingvolgsysteem “Leer in Zicht” opleverde (Aarnoutse 1989-1996, 1990-1996, 1996a, 1999). Deze toetsen zijn door de leden van de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) afzonderlijk beoordeeld en beschreven onder de nummers 12.24, 12.26, 12.28 t/m 12.31 in de Documentatie van tests en testresearch in Nederland (Evers e.a., 2000). Deze tests werden op alle punten, ook die van validiteit minimaal als “voldoende” beoordeeld. De items voor spelling komen uit dezelfde onderzoekscyclus. De COTAN-waardering hiervoor onder nummer 12.49 leverde voor begripsvaliditeit een voldoende op, voor criteriumvaliditeit ontbrak er onderzoek. De keuze van de items uit het werk van Aarnoutse legt voor de taalonderdelen al een stevig fundament voor de overige validiteitsbewijzen. De toetsen van Aarnoutse hebben een hoge begripsvaliditeit. De spellingsitems hebben betrekking op spellingvaardigheden en zo voort. B. Vergelijking met soortgenoot CITO Eindtoets Basisonderwijs Dit paradepaardje uit de Nederlandse toetswereld heeft de allerhoogste COTAN-waardering van de 66 beoordeelde toetsen in de categorie Vaardigheden (nummer 12.3). In januari 2001 maakten 643 leerlingen uit groep acht van de basisschool het drempelonderzoek. Begin februari maakten op veel scholen dezelfde leerlingen ook de CITO-eindtoets. De directies van de meeste scholen verleenden hun medewerking en leverden deze gegevens tezamen met het advies dat aan de ouders van de schoolverlaters werd gegeven. Van 612 leerlingen is het schoolverlatersadvies bekend en van 477 leerlingen ook de standaardscore van de CITO-eindtoets. Een vergelijking tussen het drempelonderzoek en de CITO-eindtoets werd hierdoor mogelijk. De CITO-eindtoets wordt ieder jaar opnieuw samengesteld. Van de onderdelen taal, rekenen en informatieverwerking worden de scores omgezet in een standaardscore (CITO-scores). Door equivalering via ankertoetsen zijn de standaardscores van jaar tot jaar vergelijkbaar. De standaardscore is een getal op een schaal van 501 tot en met 550. Het gemiddelde ligt ieder jaar rond de 535. Ongeveer 70% van de leerlingen behaalt een standaardscore tussen 525 en 545. Ongeveer 15% zit boven dit interval en 15% scoort lager. De CITO-eindtoets richt zich op de leerlingen uit groep acht die verwezen worden naar de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo tot en met de leerlingen die een vwo-traject aankunnen. Leerlingen op de basisschool die extra zorg nodig hebben, zijn vaak voordat ze de leeftijd voor groep acht bereikt hebben op een spoor gezet dat loopt via lom- en mlk-scholen binnen het speciaal onderwijs naar praktijkonderwijs en vormen van leerwegondersteuning binnen het vmbo. Het drempelonderzoek richt zich met name op de 50% leerlingen aan de onderkant van de schaal; de leerlingen die een advies voor praktijkonderwijs of vmbo krijgen. De leerstofkeuze met het zwaartepunt in de leerstof van de eerste helft van groep zeven basisschool past bij deze doelgroep. Leerlingen die presteren in de bovenste 50% van de schoolverlaters, halen dle-scores van 55 tot 60. Het differentiatiegebied van het drempelonderzoek ligt hieronder. Figuur 3 geeft hiervan een grafische voorstelling. CITO-eindtoets p bl b k gt th Drempelonderzoek p bl b k gt th Figuur 3 Differentiatiebereik leerwegen van CITO-eindtoets en drempelonderzoek 678 Onderwijs Advisering
13
h h
w w
Verantwoording drempelonderzoek
Er zijn twee zaken die opvallen als de aangeleverde standaardscores nader worden bekeken. Bij zes scholen komt het voor dat van een of enkele leerlingen de scores ontbreken. Het betreft 10 leerlingen. Het is opvallend dat het op een aantal scholen precies de leerlingen zijn met het laagste schoolverlatersadvies. Het gemiddelde van de drempelscores van alle leerlingen bedraagt 51,7. De gemiddelde drempelscore van de betreffende tien leerlingen is 42,3. Van vijf van de deelnemende scholen is wel het advies ontvangen, maar daar ontbraken de standaardscores omdat niet werd deelgenomen aan de CITO-eindtoets. Het is opvallend dat het cumi-percentage op deze vijf scholen op 22,4 uitkomt tegen 14,1 voor de totale onderzoeksgroep. Correlaties De verschillende instroomniveaus die voorkomen binnen het voortgezet onderwijs en dus ook in de adviezen aan de schoolverlaters, dienen omgezet te worden in getallen om correlatieberekeningen mogelijk te maken. In alle correlatieberekeningen is gebruik gemaakt van de omzetting zoals wordt aangegeven in Tabel 12. Er is uitgegaan van zeven basisniveaus; deze kregen gehele getallen toegewezen. Dubbeladviezen of plaatsingen als basiskaderberoepsgerichte leerweg of theoretische leerweg-havo werden aangegeven door tussenliggende breuken. Gymnasium werd als instroomniveau gelijk gesteld met vwo. Ter verduidelijking is ook de oude benaming van de betreffende leerweg vermeld. Het drempelonderzoek kent alleen de adviezen praktijkonderwijs, basis met lwo, basis-kader, gemengd-theoretisch en havo of hoger (h+). Tabel 12 Toekenning numerieke waarden aan adviesniveaus Leerweg Praktijkonderwijs Basisberoepsgericht met ondersteuning Basisberoepsgericht Basis-kader Kaderberoepsgericht Kader/gemengd-theoretisch Gemengd-theoretisch Theoretisch-havo Havo Havo-vwo Vwo en gymnasium
Oude naam Svo-mlk Ivbo Vbo-b Vbo-bc Vbo-c Vbo-cd Mavo-cd Mavo-havo
Code p bl b bk k kt gt th h hw w
Getal 1 2 3 3,5 4 4,5 5 5,5 6 6,5 7
Drempeladvies 1 2 3,5
5
6,5
Omdat de drempelscores, de standaardscores van de CITO-eindtoets en de numerieke waarden alle oplopen van een lage prestatie naar een hogere, zullen positieve correlatiewaarden een sterk of sterker verband aangeven. Het valt immers te verwachten dat leerlingen die betere prestaties leveren, een hoger instroomadvies krijgen Verband tussen het drempelonderzoek, de CITO-eindtoets en het advies van de basisschool In Tabel 13 staan de correlaties aangegeven tussen de drempelscores, de CITO-standaardscores en het advies dat de basisschool geeft aan de schoolverlaters. De berekeningen zijn uitgevoerd over een telkens afkalvende groep schoolverlaters: eerst over de totale groep met adviezen van basisberoepsgericht met ondersteuning (bl) tot en met gymnasium (bl-w), daarna de adviezen tot en met havo In de getoonde Pearson-correlatie berekeningen zijn (bl-h), dan tot en met de gemengd-theoretische leerweg (bl-gt) en de correlatiegetallen tweezijdig significant op 0.01 vervolgens tot en met de kaderberoepsgerichte leerweg (bl-k). niveau. Dit betekent dat de gevonden waarde met Tabel 13A geeft de correlaties over alle beschikbare gegevens. Er een zekerheid van 99% of meer valide is. Bij zijn meer koppelingen tussen de drempelscore en het advies van de waarden waarbij dit niet het geval is, wordt dit aangegeven door de volgende codering: basisschool dan tussen de CITO-score en het advies, omdat niet alle * De correlatie is tweezijdig significant op 0.05 scholen de CITO-eindtoets afnamen (zie boven). In Tabel 13B staan niveau; een zekerheid van ten minste 95% de correlatiegetallen die betrekking hebben over de leerlingen ** De correlatie is niet significant; de waarvan naast het advies zowel de drempelscores als de CITOafwijkingszekerheid is minder dan 95%. scores bekend zijn. Tabel 13A Correlaties tussen het advies basisschool, drempelscores en CITO-scores N bl-w N bl-h N bl-gt N Drempel-CITO 460 .84 357 .81 233 .76 136 CITO-schooladvies 475 .87 368 .82 240 .73 139 Drempel-schooladvies 585 .81 466 .75 316 .67 182 678 Onderwijs Advisering
14
bl-k .70 .50 .58
Verantwoording drempelonderzoek
Er is een hoog en significant verband (r=.84) tussen de totaalscores van het drempelonderzoek en de CITOeindtoets. Over de totale groep (bl-w) is de correlatie tussen CITO-scores en het schoolverlatersadvies van de basisschool met .87 sterker dan het verband van .81 tussen de drempelscores en het advies. Beide correlatiewaarden geven echter een relatief sterk verband aan. Als de correlaties berekend worden voor deelpopulaties blijkt dat ook in de groep tot en met de gemengd-theoretische leerweg de CITO-eindtoets kan bogen op een hogere correlatie met het schooladvies dan het drempelonderzoek. Als de groep beperkt wordt tot de leerlingen die een advies kregen voor de basisberoepsgerichte leerweg met ondersteuning of de reguliere kaderberoepsgerichte leerweg (bl-k), blijkt de correlatie van het drempelscores met het advies hoger dan die van het CITO met dit advies. Tabel 13B Correlaties bij de leerlingen waarbij alle gegevens beschikbaar zijn bl-w bl-h bl-gt bl-k Drempel-CITO .85 .81 .76 .70 CITO-schooladvies .87 .82 .73 .50 Drempel-schooladvies .79 .73 .63 .56 N 458 357 233 136 De correlatiewaarden blijven in Tabel 13B op dezelfde hoogte als in Tabel 13A, maar voor het verband tussen het drempelonderzoek en het advies zijn ze een fractie lager. Het is mogelijk dat dit komt omdat de N-waarden lager zijn, maar waarschijnlijker komt het omdat de scholen die de CITO-eindtoets niet afnamen, verhoudingsgewijs meer leerlingen afleveren aan de lagere niveaus in het vmbo. Leerlingen die zijn aangewezen op praktijkonderwijs worden in de regel al op jonge leeftijd verwezen naar scholen voor speciaal basisonderwijs. In de totale onderzoeksgroep uit groep acht krijgt slechts 1 leerling op grond van drempelscore een praktijkschooladvies. Deze leerling maakt geen CITO-eindtoets en wordt alsnog verwezen naar het speciaal onderwijs. In de bovenstaande berekeningen zijn dus geen leerlingen met een praktijkschoolniveau opgenomen. Differentiatie tussen praktijkschool en vmbo is echter een van de doelstellingen en ook een van de sterke punten van het drempelonderzoek. Mede op grond van bovenstaande gegevens mag geconcludeerd worden dat het drempelonderzoek voor leerlingen die verwezen worden naar vmbo en praktijkonderwijs in verhouding tot de CITO-eindtoets een hogere predictieve validiteit heeft. Samenhang tussen drempelonderdelen, CITO-scores en basisschooladvies De onderdelen spelling, woordenschat, begrijpend lezen en rekenen leveren via een gewogen gemiddelde de drempelscore. De onderdelen hebben in dit gemiddelde een waarde die gelijk is aan de lading van de onderdelen op de instroomniveaus waar de leerlingen binnen het voortgezet onderwijs geplaatst worden. Deze plaatsing werd niet beïnvloed door de afname van het drempelonderzoek. De leerlingen maakten de test in de eerste maanden van de brugklas en waren toen al op grond van de gegevens van de basisschool ingedeeld. De gevolgde methode zorgt er voor dat de drempelscore maximaal differentieert tussen de instroomniveau binnen het voortgezet onderwijs. De correlaties in Tabel 14 laten dit zien. De onderdelen correleren hoog en onderling ongeveer gelijk met de hieruit getrokken drempelscore. Ook met de CITO-score wordt een hoge correlatie gevonden. Het is opvallend dat naast rekenen ook woordenschat een voorname predictieve rol heeft ten opzichte van het advies dat de basisschool geeft. Spelling heeft de minste invloed. Tabel 14 Samenhang tussen drempelonderdelen, CITO-scores en advies basisschool Drempelscore CITO-score Advies basisschool Totale groep met advies 0.51 Spelling 0.72 0.53 0.52 0.67 Woordenschat 0.78 0.68 0.66 0.62 Begrijpend lezen 0.79 0.63 0.60 0.69 Rekenen 0.78 0.76 0.67 ≈ 595 N 458 458 458 In de laatste kolom van Tabel 14 staat de correlatie van de drempelonderdelen berekend over de totale groep schoolverlaters die de test maakten. Deze getallen zijn hier iets hoger op het onderdeel spelling na. De correlaties laten zien dat de via weging tot stand gekomen drempelscore met een correlatie van 0.81 (zie Tabel 13A) een veel hogere predictieve waarde heeft dan de onderdelen afzonderlijk bereiken. Samenvattend mag gesteld worden dat het drempelonderzoek een hoge correlatie heeft met de CITO Eindtoets Basisonderwijs en met het advies dat de basisschool geeft. De predictieve validiteit voor de beoogde doelgroep binnen praktijkonderwijs en vmbo kan zelfs hoger ingeschat worden.
678 Onderwijs Advisering
15
Verantwoording drempelonderzoek
C. Koppeling van drempelgegevens met de rapportcijfers en doorstroom naar klas twee (en drie) op vier verschillende scholen voor voortgezet onderwijs In de herfst van 1999 maakten complete brugklassen op een aantal scholen het toen net vernieuwde drempelonderzoek. Deze leerlingen werden via de gebruikelijke methode, via de aangeleverde gegevens door de basisschool, in de diverse leerwegen geplaatst. De plaatsing werd dus niet beïnvloed door de afname van het drempelonderzoek. In het voorjaar van 2000 bevonden deze leerlingen zich in het tweede leerjaar. Een viertal scholen stelde op verzoek de overgangs- en doorstroomgegevens van klas 1 naar klas 2 beschikbaar. Een van de scholen gaf ook de gegevens van de brugklas die een jaar eerder met het drempelonderzoek werd onderzocht. Deze leerlingen zaten inmiddels (voor het grootste deel) in klas 3. Onderzocht werd: o Het verband tussen het drempeladvies en rapportcijfers o De relatie tussen drempelscores en de rapportcijfers van het derde trimester en de overgangscijfers o De relatie tussen drempelscores en de instroom- en doorstroomgegevens o De relatie tussen drempelonderdelen en de vakken Nederlands, Engels, wiskunde en biologie Typering scholen voor voortgezet onderwijs De vier scholen zijn onderling sterk verschillend van aard, niveau, ligging en ook in de kenmerken van de schoolbevolking. School 1 is een kleine school met alleen leerlingen op het niveau basis-kaderberoepsgerichte leerweg en gemengd-theoretische leerweg. De school heeft een streekfunctie en wordt bevolkt door leerlingen met voornamelijk een Nederlandse achtergrond. In het verleden heeft de school geen individueel beroepsonderwijs aangeboden en dat betekent dat er geen licentie is voor het bieden van leerwegondersteuning (lwo). De ongeveer 80 leerlingen die de school jaarlijks in de eerste klas binnen krijgt, worden verdeeld over twee klassen die aan een basis-kadertraject beginnen en twee groepen die op gemengd-theoretischniveau les krijgen. Er zijn echter leerlingen op school die gebaat zouden zijn met lwo en ook zijn er wat leerlingen die elders binnen havo-vwo opgevangen zouden worden. School 2 is een van oudsher mavo-havo-vwoschool die via fusie met vbo in aanraking kwam met leerlingen met een lager niveau. De school heeft geen lwo-licentie, maar geeft wel onderwijs op dit niveau aan een kleine groep leerlingen die op een apart traject is gezet. De school bekostigt dit uit eigen middelen. De gemeente waarbinnen de school ligt, behoort tot de randstedelijke gemeenten rond Rotterdam en Dordrecht. De school vervult tevens een streekfunctie voor een groot gebied in de Alblasserwaard. Er zijn relatief weinig leerlingen op school met een anderstalige achtergrond. School 3 is een havo-vwoschool die gefuseerd met mavo, vbo en ivbo nu een brede schoolgemeenschap is. De gebruikte gegevens komen van de hoofdlocatie waar leerlingen les krijgen op het niveau van gemengdtheoretisch leerweg tot en met vwo. De school heeft geen streekfunctie en verzorgt onderwijs voor leerlingen in de verstedelijkte gemeenten in Oost-IJsselmonde. Ook hier zijn weinig allochtone leerlingen. School 4 staat in Rotterdam. Van oudsher is het een lagere technische school en op de hoofdlocatie wordt nog steeds onderwijs gegeven op basis-kaderberoepsgericht niveau. De school heeft een lwo-licentie en biedt door fusie met een mavoschool (op een andere locatie) ook gemengd-theoretisch onderwijs. De laatste jaren heeft de school steeds meer een multicultureel karakter gekregen. Meer dan 90% van de leerlingen heeft nu een anderstalige achtergrond. Gesloten cijfersysteem Proefwerk- en rapportcijfers hebben altijd een hoog relatief karakter. Het is veel minder een exacte vertaling van geleverde prestaties naar een waarderingsgetal dan men gewoonlijk denkt. Er blijken grote verschillen te zijn in de wijze waarop docententeams met hun blijken van waardering omgaan. Natuurlijk is er verschil in de wijze waarop prestaties worden beoordeeld als het gaat om lwo- of havogroepen. Er zijn echter ook grote verschillen in de wijze waarop docententeams op twee scholen voor lwo of gemengd-theoretisch niveau het cijfergeven hanteren. Het totaal-gemiddelde cijfer dat op rapporten wordt uitgedeeld, kan tussen twee scholen met eenzelfde niveaugroep gemakkelijk een vol punt of meer uit elkaar liggen (Kapinga, 1994). De ene zeven is de andere niet. Het is hierdoor niet mogelijk om rapportcijfers op twee scholen met elkaar te vergelijken. Een docententeam op eenzelfde school hanteert ook twee maten als het gaat om groepen waar op een andere niveau les wordt gegeven. Een zeven in een havogroep is heel wat anders dan een zeven in de gemengd-theoretische leerweg. 678 Onderwijs Advisering
16
Verantwoording drempelonderzoek
Scholen besluiten vaak om leerlingen die in een tussengroep les krijgen, bijvoorbeeld in een groep waar zowel leerlingen met een basis-kaderniveau als met een gemengd-theoretischniveau les krijgen, op twee niveaus te beoordelen. Dit levert twee cijfers op en dat vergemakkelijkt de doorstoombeslissingen. Op de vier scholen zijn zo meerdere cijfermilieus aangetroffen die elk apart geanalyseerd werden. In Tabel 15 staat hiervan een overzicht waarbij telkens het aantal leerlingen per berekeningsgroep wordt vermeld. De leerlingen in tussengroepen zijn hierin dubbel opgenomen. Op school 1 betreft het de instroomgroep uit 1999 en ook uit 1998. Tabel 15 Verschillende cijferomgevingen op vier scholen School bl bk gt hw dubbeltelling S1 98 65 44 S1 99 62 43 S2 7 63 56 33 56 S3 85 111 46 S4 94 139 Elke vergelijking of correlatie levert zo een veelheid tabellen op. In de onderstaande tabellen betekent S2-gt dat het gaat om de gemengd-theoretische groep op school 2. Vier domeinen, derde rapport en overgangsrapport Het analyseren van negen verschillende cijferomgevingen met elk ongeveer 15 verschillende vakken wordt snel onoverzichtelijk. Er is besloten om de analyse te beperken tot de vakken Nederlands, Engels, wiskunde en biologie. Deze vakken behoren tot de kerndomeinen die beslissend zijn voor schakelen en overgang. Tevens blijken deze vakken op alle scholen te worden aangeboden. Als tweede vreemde taal wordt in de lagere niveaus een keuze gemaakt tussen Duits en Frans. Uit een eerdere studie (Kapinga 1994) bleek dat het vak biologie overal bestaat. Er zijn scholen die aardrijkskunde en geschiedenis als combinatie of gefaseerd aanbieden. Aan het eind van het jaar krijgen de leerlingen op de meeste scholen het derde cijferrapport. Vaak wordt op basis van de drie cijferrapporten een overgangsrapport berekend dat als maatstaf geldt voor doorstroom en overgangsbeslissingen. Elke school heeft voor dit overgangsrapport een eigen berekeningswijze. Soms is het overgangscijfers een gewoon gemiddelde van de drie cijfers, maar bij veel vakken wordt er een weging toegepast. Dan telt bijvoorbeeld het kerstrapport éénmaal en het tweede en derde rapport elk tweemaal in de gemiddelde berekening. De rapportcijfers worden meestal uitgedrukt in gehele getallen. De cijfers van de trimesterrapporten worden geadministreerd met 1 decimaal achter de komma. Het overgangsrapport wordt door de middeling en de afronding vlakker. Het verband tussen het drempeladvies en rapportcijfers In de vergelijking tussen het drempeladvies en de rapportcijfers is gekozen voor de cijfers van het derde rapport. Van de cijfers voor Nederlands, Engels, wiskunde en biologie is per leerling ook een gemiddelde cijfer berekend, zodat het makkelijker werd groepen leerlingen met elkaar te vergelijken. Het drempelonderzoek geeft een advies dat uitgedrukt wordt in de niveaus praktijkonderwijs (p), basisberoeps met leerwegondersteuning (bl), basis-kaderberoepsgericht, (bk), gemengd-theoretisch (gt) en havo of hoger (h+). In het lwo van school 4 (code S4-bl) krijgen 30 van de 94 leerlingen volgens de drempelsystematiek een praktijkschooladvies op basis van de drempelscore. 55 leerlingen krijgen een lwo-advies en 9 leerlingen zouden volgens de advisering ook in de reguliere basis-kadergroep kunnen zitten. Aan het eind van het schooljaar wordt de balans opgemaakt. Per groep leerlingen met hetzelfde advies is een gemiddelde cijfer per vak en een gemiddeld totaalcijfer berekend. De uitkomst is opgenomen in tabel 16A. Tabel 16A Rapportcijfers per adviesgroep in S4-bl Drempeladvies N NED ENG WIS p 28 6,3 6,0 6,0 bl 55 6,9 6,5 6,6 bk 9 7,1 7,6 7,6 Gehele groep 92 6,71 6,47 6,51
BIO 5,7 6,5 7,4 6,34
GEM 6,0 6,6 7,4 6,51
Van twee leerlingen met een praktijkschooladvies ontbreekt het rapport. Zij hebben de school inmiddels verlaten. Er blijkt dat bij elk vak er een duidelijk verschil is in de gemiddelde waardering. Gemiddeld een half punt in een cijfersysteem waar de meeste cijfers variëren tussen een vijf en een acht is vrij veel. De leerlingen die met een 678 Onderwijs Advisering
17
Verantwoording drempelonderzoek
hoger advies de lessen volgen, halen bijna anderhalf punt per vak meer dan de leerlingen die volgens dit advies een niveau te hoog zijn ingedeeld. In Tabel 16B volgen nu de gegevens van de leerlingen die geplaatst werden in de basis-kadergroep. 64 leerlingen van de 133 hebben een drempeladvies dat past bij de aangeboden leerstof. 44 leerlingen hebben een advies dat wijst naar een afdeling met een lager onderwijsniveau. 25 leerlingen zouden hoger ingedeeld kunnen worden. Tabel 16B Rapportcijfers per adviesgroep in S4-bk Drempeladvies N NED ENG bl 44 6,1 5,8 bk 64 6,6 6,5 gt 24 7,1 7,2 h 1 7,3 8,2 Gehele groep 133 6,51 6,39
WIS 6,0 6,2 6,9 8,2 6,26
BIO 6,1 6,5 7,5 8,1 6,57
GEM 6,0 6,4 7,2 8,0 6,43
De gemiddelde rapportcijfers geven hetzelfde beeld. De groep met een bl-advies loopt op de tenen en haalt cijfers die gemiddeld een half punt onder het totaalgemiddelde liggen. De groep met een gt-advies had hoger ingedeeld kunnen worden en gaat per vak met ruim een vol punt meer naar huis. In Tabel 17A en 17B zijn de gegevens van de instroomgroep op basis-kaderniveau en gemengd-theoretisch niveau van school 1 (S1-bk en S1-gt). Het betreft de instroom in de jaren 1998 en 1999 tezamen genomen. Tabel 17A Rapportcijfers per adviesgroep in S1-bk Drempeladvies N NED ENG bl 15 6,1 6,3 bk 54 6,5 6,7 gt 53 7,2 7,3 h 3 7,3 7,7
WIS 6,3 6,7 7,2 7,3
BIO 6,1 6,5 6,8 6,7
Gem 6,20 6,61 7,13 7,25
Tabel 17B Rapportcijfers per adviesgroep in S1-gt Drempeladvies N NED ENG bl 1 4,0 4,0 bk 22 6,8 6,3 gt 54 7,0 6,9 h 9 8,0 7,9
WIS 4,0 6,3 6,8 7,8
BIO 6,0 6,6 7,1 7,6
Gem 4,50 6,48 6,93 7,80
De leerling met een bl-advies in de gt-groep valt gelukkig uit de boot (blijft zitten en haalt vervolgens onvoldoendes in de bk-groep). De cijfers in de bk-groep liggen met een punt verschil tussen de groepen met het hoogste en met het laagste advies minder uit elkaar dan in de gt-groep waar het verschil anderhalf punt bedraagt. Op school 3 krijgt een groep leerlingen in een “mavo-havo” groep cijfers op zowel gt- als op h-niveau. In Tabel 18A en 18B zijn deze 46 leerlingen dubbel vertegenwoordigd. Tabel 18A Rapportcijfers per adviesgroep in S3-gt Drempeladvies N NED ENG WIS bk 20 6,2 6,0 5,9 gt 36 6,9 6,8 6,5 h 29 7,1 7,0 6,6
BIO 7,0 6,9 7,1
GEM 6,29 6,77 6,96
Tabel 18B Rapportcijfers per adviesgroep in S3-hw Drempeladvies N NED ENG WIS bk 4 6,2 5,3 4,6 gt 31 6,5 6,2 5,7 h 76 7,0 6,6 6,7
BIO 6,0 6,0 7,2
GEM 5,51 6,09 6,87
678 Onderwijs Advisering
18
Verantwoording drempelonderzoek
Op havo/vwo-niveau nemen de leerlingen op school 3 met een bk-advies de meeste onvoldoendes voor hun rekening. Ze hebben wel voldoendes op gt-niveau en vervolgen daar hun weg. Kapinga (1994) berekent dat een rapport met een totaal gemiddelde hoger dan 6,4 een veilig rapport is. Als het gemiddelde hieronder zakt, dan staan er vaak zoveel onvoldoendes dat zitten blijven dreigt. Lage cijfers zijn vaak bedoeld om de leerling aan te sporen tot meer arbeid. Als het gat met een voldoende echter te groot wordt, dan werkt een laag cijfer averechts. De leerling wordt gedemotiveerd en geeft de moed op. De adviseringssystematiek van het drempelonderzoek is op deze observatie gebaseerd. De leerling krijgt een advies voor een plek binnen een leerweg waar geen klappen vallen. In het Nederlandse onderwijs systeem wordt het als acceptabel ervaren als tot ongeveer 25% van de leerlingen een onvoldoende voor een proefwerk of op een rapport behaalt. De cijfers op school 2 laten hetzelfde beeld zien maar zijn met vier verschillende niveaus en 56 leerlingen in tussengroepen erg onoverzichtelijk. Ze worden hier achterwege gelaten.
De relatie tussen drempelscores en de overgangscijfers De gegevens in Tabel 19 geven aan dat er binnen alle groepen een positieve samenhang is gevonden tussen de drempelscore en de overgangscijfers voor de vakken Nederlands, Engels, wiskunde en biologie. Ten opzichte van het gemiddelde rapportcijfer over de vier vakken is er een correlatierange van .40 tot .74 voor de gegevens van de overgang van klas 1 naar klas 2. Tabel 19A Correlaties drempelscore met overgangsrapporten klas 1 Groep N NED ENG WIS BIO S1-bk 125 0.45 0.38 0.34 0.23 S1-gt 86 0.47 0.43 0.54 0.41 S2-gt en h 51 0.69 0.60 0.56 0.65 S2-bk en gt 55 0.55 0.46 0.19** 0.13** S3-gt 85 0.39 0.26** 0.38 0.13** S3-h 111 0.30 0.28* 0.48 0.42 S4-bl 92 0.49 0.43 0.46 0.47 S4-bk 132 0.43 0.45 0.30 0.38 Tabel 19B Correlaties drempelscore met overgangsrapporten klas 2 Groep N NED ENG WIS BIO S1-bk 62 0.30** 0.36* 0.21** 0.10* S1-gt 42 0.49 0.43* 0.28** 0.32** * tweezijdig significant op 0.05 niveau ** niet significant
GEM 0.48 0.60 0.74 0.43 0.40 0.47 0.59 0.51
GEM 0.30* 0.45*
De correlaties voor de overgang van klas 2 naar 3 zijn minder hoog. Bij de groepen op school 1 zakt de r-waarde van .48 naar .30 voor de bk-groep en van .60 naar .45 voor de gt-groep. Bij de GIVO (Groninger Intelligentietest voor Voortgezet Onderwijs, Van Dijk & Tellegen, 1994) worden GIVOscores gecorreleerd met groepen schoolcijfers; talen, exact en praktijk. De totaalcorrelaties laten een range van .07 tot .65 zien. In de hogere leerwegen vindt Van Dijk alleen bij de berekening van GIVO-totaal met MAVO-exact een correlatie hoger dan .40 (.48). In vergelijking met zijn bevindingen zijn de correlaties tussen de drempelscores en het gemiddelde rapportcijfer over vier vakken hoog te noemen. De relatie tussen drempelscores en de instroom- en doorstroomgegevens In Tabel 20 staan de correlaties tussen de drempelscore en de plaatsing van de leerlingen in de eerste en tweede klas. Er blijkt een positief en soms hoog verband te bestaan tussen deze drempelgemiddelden en de plaatsing via het advies van de basisschool. De relatie blijft na overgang naar de tweede klas op ongeveer gelijke hoogte. Tabel 20 Correlaties tussen de drempelscore, de plaatsing in klas 1 en de doorstroom naar klas 2 School N Klas 1 N Klas 2 S1 214 213 0.31 0.37 S2 114 114 0.81 0.72 S3 158 138 0.65 0.61 S4 233 197 0.66 0.62 678 Onderwijs Advisering
19
Verantwoording drempelonderzoek
De conclusie zou kunnen zijn dat er weinig gebeurd is, maar dat is niet het geval. Afhankelijk van de hoogte van het niveau en de leerlingkenmerken kunnen er vrij veel mutaties in het leerlingenaantal en tussen de niveaugroepen plaatsvinden. Op school 4 zijn 36 leerlingen van de oorspronkelijke 233 op een ander spoor beland. Ze bleven zitten of verlieten de school. Er kwam op deze school ook een grote groep leerlingen binnen. Schoolhoppen is in de grote stad een veelvoorkomend verschijnsel, veel meer dan in de randstedelijke gemeenten het geval is. In Tabel 21A wordt de relatie tussen het drempeladvies en de instroom zichtbaar. In Tabel 21B staan de gegevens van de relatie tussen het advies en de doorstroom naar klas 2. Tabel 21A Relatie drempeladvies en instroom klas 1 S4 Instroom klas 1 Drempeladvies bl bk Totaal p 30 30 bl 55 46 101 bk 9 68 77 gt 24 24 h 1 1 Totaal 94 139 233 Bij de instroom in de bl-groep van school 4 krijgen 30 van de 94 leerlingen via drempelsystematiek een praktijkschooladvies. 46 van de 139 leerlingen in de bk-groep zijn op papier te hoog geplaatst. De leerling met de hoogste drempelscore krijgt een havo-advies en zit in de basis-kadergroep. Tabel 21B Relatie tussen drempeladvies en doorstroom naar klas 2 S4 Doorstroom naar klas 2 Drempeladvies weg bl b k Gt p 8 22 bl 14 61 22 1 3 bk 12 12 43 7 3 gt 2 11 3 8 h 1 Totaal 36 95 76 11 15
Totaal 30 101 77 24 1 233
Van de 30 leerlingen met een pro-advies zijn er in de tweede klas nog 22 op school en die zitten in de bl-groep. Acht van deze leerlingen hebben de school verlaten. De leerling met het havo-advies bevindt zich nu in de enige groep waaraan gt-onderwijs wordt gegeven. Vijftien leerlingen zijn een niveau geduikeld en zestien leerlingen klommen een niveau. Op school 1 is er in het tweede leerjaar een hogere correlatie met het drempeladvies dan in het eerste leerjaar (zie Tabel 20). Ten opzichte van de correlaties van de andere scholen zijn de getallen met .31 en .37 overigens laag. Ook hier zijn er nogal wat leerlingen van plek veranderd. In Tabel 22A en Tabel 22B staan deze instroom en doorstroomgegevens. Het betreft de leerlingen uit de instroomjaren 1998 en 1999. Tabel 22A Relatie drempeladvies en instroom klas 1 S1 instroom klas 1 Drempeladvies bk gt Totaal p 1 1 bl 16 16 bk 54 22 76 gt 54 54 108 h 3 10 13 Totaal 127 87 214
678 Onderwijs Advisering
20
Verantwoording drempelonderzoek
Tabel 22B Relatie tussen advies en doorstroom naar klas 2 doorstroom klas 2 Drempeladvies weg bk gt Totaal p 1 1 bl 16 16 bk 66 10 76 gt 68 40 108 h 1 4 8 13 Totaal 1 155 58 214 Op deze school zijn er veel minder leerlingen die de school verlaten, maar er zijn wel veel leerlingen die van niveau wisselen. Dit maakt de stabiele correlatie in Tabel 20 toch bijzonder. De relatie tussen advies (prestatie tijdens onderzoek) en de prestaties op school blijkt hoog. De relatie tussen drempelonderdelen en de vakken Nederlands, Engels, wiskunde en biologie Correlatieberekening tussen de domeinen van het Tabel 23 Correlaties domeinen en vakken drempelonderzoek en de rapportcijfers van het derde rapport laten voornamelijk zien dat er op de diverse Tabel 23A School 4 basis met lwo scholen en ook binnen de niveaus op verschillende NED ENG WIS wijze wordt gecijferd. In de Tabellen 23A t/m 23H 0.12** Spelling 0.46 0.41 worden de uitkomsten per school/niveau getoond. Woordenschat 0.18** 0.14** 0.27 Begrijpend lezen 0.17** 0.19** 0.21* De correlaties met een waarde boven de .30 zijn Rekenen 0.29 0.22* 0.46 dikgedrukt, die boven de .40 staan in een gearceerd vlak. De tabellen zijn zo geplaatst dat de leerweg N=94 met het laagste onderwijsniveau bovenaan staat. Met enige voorzichtigheid zijn er een paar Tabel 23B School 4 basis-kader interessante tendensen zichtbaar in de tabellen. NED ENG WIS Spelling 0.29 0.03** 0.35 Zo is er op een enkele uitzondering na een hoge Woordenschat 0.21* 0.38 0.37 correlatie tussen spelling en Engels. Datzelfde vak spelling correleert niet of zelfs negatief met wiskunde Begrijpend lezen 0.26 0.26 0.32 en biologie, maar op de meeste scholen/niveaus Rekenen 0.29 0.06** 0.36 weer wel met het vak Nederlands. N=133 Engels en rekenen hebben maar weinig met elkaar te maken. Op school 2 is de relatie van rekenen met biologie aanmerkelijk, terwijl op de overige scholen er geen verband van betekenis is. Er is een tendens zichtbaar dat naarmate het niveau van de leerweg stijgt er ook hogere correlaties gevonden worden. Niet op alle scholen is er sprake van een relatief hoog verband tussen de onderdelen woordenschat en begrijpend lezen met alle vakken. Er is een sterk verband tussen rekenen en wiskunde en ook de verwachte relatie tussen begrijpend lezen en Nederlands wordt in het algemeen bevestigd. Opvallend is ook het soms hoge verband tussen rekenen en Nederlands, in de meeste gevallen hoger dan de correlatie tussen wiskunde en begrijpend lezen.
678 Onderwijs Advisering
Tabel 23C School 1 basis-kader NED ENG Spelling 0.37 0.35 Woordenschat 0.27 0.30 Begrijpend lezen 0.27 0.27 Rekenen 0.24 0.05** N=125
WIS -0.14** 0.35 0.39 0.32
BIO 0.14 0.27 0.29 0.26*
BIO 0.22* 0.23 0.32 0.27
BIO -0.15** 0.28 0.38 0.13**
Tabel 23D School 2 basis-kader + gemengd-theoretisch NED ENG WIS BIO Spelling 0.15** -0.01** -0.17** 0.35 Woordenschat 0.34* 0.34* -0.07** 0.01** Begrijpend lezen 0.35 0.26** 0.19** 0.38 Rekenen 0.33* 0.23* 0.38 0.37 N=55
21
Verantwoording drempelonderzoek
Het is bijzonder om te zien dat de relatie tussen biologie en de taalonderdelen woordenschat en begrijpend lezen binnen de meeste cijfermilieus relatief hoog is, maar dat er in Tabel 23D en 23F nauwelijks sprake is van een verband. In de handleiding van de Dat ’83 (Differentiële Aanleg Testserie van Evers & Lucassen, 1991) worden Dat-scores gecorreleerd met rapportcijfers en cijfers op toetsen voor wiskunde en Nederlands. De relaties wiskunde-rekenen en Nederlandswoordenlijst worden met correlaties van respectievelijk .45 en . 53 hoog genoemd. De Groot & Mombarg (1999) geven in de handleiding van de Differentiatietoets Leervorderingen en Schoolloopbaan (DLS) een overzicht van correlaties van DLS-factoren met proefwerken. De correlaties tussen vijf DLS-onderdelen en proefwerken op het gebied van wiskunde, Nederlands, Engels en biologie laten slechts één correlatiewaarde boven de .25 zien (Performale intelligentie met wiskunde). Concluderend en samenvattend mag gezegd worden dat er een positieve en relatief hoge relatie is tussen de onderdelen van het drempelonderzoek en rapportcijfers aan het eind van het eerste jaar binnen het voortgezet onderwijs.
Tabel 23E School 1 gemengd-theoretisch NED ENG WIS 0.11** Spelling 0.50 0.35 Woordenschat 0.29 0.34 0.34 Begrijpend lezen 0.36 0.35 0.33 Rekenen 0.28 0.05** 0.58 N=86
BIO 0.00** 0.37 0.51 0.21*
Tabel 23F School 3 gt + tussengroep gt-h NED ENG WIS Spelling -0.04** 0.31 0.34 Woordenschat 0.21** 0.156* 0.04** Begrijpend lezen 0.28 0.14** 0.16** 0.19** 0.41 Rekenen 0.44 N=85 Cijfers gt-niveau
BIO -0.11** -0.02** 0.25* 0.20**
Tabel 23G School 3 havo + tussengroep gt-h NED ENG WIS Spelling 0.27 0.31 0.31 Woordenschat 0.29 0.29 0.19* Begrijpend lezen 0.39 0.23* 0.27 Rekenen 0.17** 0.51 0.31 N=111 cijfers havoniveau
BIO 0.21* 0.31 0.38 0.29
Tabel 23H School 2 gemengd-theoretisch +havo NED ENG WIS 0.30* Spelling 0.53 0.45 Woordenschat 0.46 0.60 0.51 Begrijpend lezen 0.48 0.64 0.37 0.35* Rekenen 0.63 0.67 N=51
BIO 0.46 0.56 0.57 0.49
D. Koppeling van drempelgegevens met instroomgegevens en met het diploma na vier jaar van lom-leerlingen die de overstap naar het voortgezet onderwijs met succes maakten De ambulant begeleider op SVO-lomschool De Steenen Kamer te Zwijndrecht, de school waar het drempelonderzoek ontstaan is, heeft sinds 1985 van elke schoolverlater nauwgezet de schoolloopbaan bijgehouden tot er wel of niet een diploma werd behaald. Vanaf 1991 wordt er bij het drempelonderzoek gewerkt met een gewogen gemiddelde. Ondanks diverse wijzigingen in aard en omvang van het onderzoeksinstrument zijn deze drempelscores qua positiebepaling vergelijkbaar. Van de lichting 1991 tot en met de lichting schoolverlaters in 1996 is het mogelijk om niet alleen een koppeling te maken tussen de drempelscore en de instroom binnen het voortgezet onderwijs, maar ook met diplomeringsgegevens. De schoolverlaters van 1996 haalden in het jaar 2000 wel of niet een diploma. De gegevens zijn verzameld in een tijdsspanne van tien jaar.
678 Onderwijs Advisering
22
Verantwoording drempelonderzoek
Het betreft in totaal 137 leerlingen. Hiervan verlieten 107 leerlingen na vier jaar het middelbaar onderwijs met een diploma. Van de dertig leerlingen die zonder diploma de school verlieten, staat in Tabel 24 de voornaamste reden vermeld. Niet altijd is er bij deze leerlingen sprake van een “nederlaag” van ons onderwijssysteem. Bij een niet gering aantal leerlingen is de problematiek zo complex dat elke schooldag apart al als winst gezien mag worden. Bijna 80% van de schoolverlaters maakt het vervolgtraject af. Dat is een cijfer dat vast beter kan, maar waar de school mee voor de dag mag komen.
Tabel 24 Oorzaak geen diploma Reden Gaan werken Naar KMBO Internaatplaatsing Van school verwijderd Gezakt voor eindexamen Verder met schriftelijke cursus mavo Totaal
Aantal 12 4 4 3 6 1 30
In Tabel 25 staan de correlaties tussen de drempelscore Tabel 25 Correlaties drempelscore en diplomering en de instroom- en diplomagegevens over de leerlingen die N=107 Instroom Diploma een diploma behaalden. Het is opvallend dat de correlatie Drempelscore 0.59 0.60 tussen het behalen van een diploma en het Drempeladvies 0.51 0.57 drempelonderzoek nog iets hoger is dan die met de Diploma 0.69 instroom. De ervaring die de leerkrachten met een leerling opdoen - werkhouding, capaciteit, achtergrond, interesse en actueel prestatieniveau zijn hiervan ingrediënten - bepaalt in hoge mate het schooladvies. Ook de kennis die via ambulante begeleiding bestaat over de scholen waar de leerlingen naar vertrekken, is belangrijk. De ene afdeling voor lwo is de andere niet en ook op regulier vmbo bestaan er grote verschillen tussen scholen voor voortgezet onderwijs in de wijze waarop leerlingen geplaatst kunnen worden. Didactisch onderzoek en ook de uitslag van intelligentieonderzoek wordt meestal gebruikt om de al bestaande indruk te controleren. Ook is er elk jaar weer het verschil dat ouders maken. Nogal eens wordt er door de ouders afgeweken van het advies. Een stapje hoger instromen is dan vaak het doel. In zijn proefschrift “Lezen op Termijn” berekent Boland naast enige andere factoren de lading van de CITOeindtoets op het advies dat de basisschool uiteindelijk geeft (Boland, 1991). Hij vindt voor de CITO-eindtoets een gewicht van .29 op het advies naast begrijpend lezen .18, spelling .33 en sociaal-maatschappelijke factoren .25. Hij verbaast zich erover dat de unieke zeggingskracht van de CITO-eindtoets gering is. Dit loopt in de pas met de directeur van de basisschool die verklaart dat er op zijn school eerst een advies naar de ouders wordt geformuleerd en dat daarna pas de afname van de CITO-eindtoets valt. Boland geeft overigens aan dat de gevonden correlatie tussen de CITO-eindtoets en het advies van .75 wel relatief hoog is. Het drempelonderzoek heeft de laatste jaren in eigen huis wat aan gewicht gewonnen. Bij de leerlingen die in de periode 1997 – 2000 de school verlieten, wordt een correlatie tussen drempelscore en plaatsing gevonden van .65 tegen .59 in de zes jaren ervoor. In Tabel 26 staat het verband tussen het instroomniveau Tabel 26 Verband instroomniveau en diploma Diploma Procent en het behalen van een diploma. 14% behaalt een diploma op een lager niveau dan het instroomniveau. Dit Lager dan instroomniveau 14 geeft aan dat bij 86% van de leerlingen met een diploma Binnen instroomniveau 77 een passende keuze werd gemaakt. De school gaat, Hoger dan instroomniveau 9 gezien de faalervaring die de leerlingen hebben meegemaakt in het verleden, immers voor de “veilige” plek: de plek waar het mogelijk is om via succeservaringen te winnen aan zelfvertrouwen zodat de leerlingen gemotiveerd blijven tot aan de eindstreep. De drempelscore en het bijbehorende advies heeft een positieve en relatief hoge relatie met het instroomniveau in het voortgezet onderwijs en ook met het uiteindelijke diplomaniveau na vier jaar.
678 Onderwijs Advisering
23
Verantwoording drempelonderzoek
Conclusies Normering Het drempelonderzoek is genormeerd via een landelijk representatieve steekproef van ruim voldoende omvang. De dle-schalen zijn goed geijkt en hebben een groot bereik, van half groep vier tot en met eind groep acht. Betrouwbaarheid De betrouwbaarheidscoëfficiënten geven aan dat de betrouwbaarheid van het drempelonderzoek hoog is. De cijfers uit de homogeniteitsanalyse bevestigen dit. Validiteit A. B. C.
D.
De keuze van de items uit het werk van Aarnoutse geeft de taalonderdelen een stevig fundament in het kader van de begripsvaliditeit. Het drempelonderzoek correleert hoog met de CITO Eindtoets Basisonderwijs. De predictieve validiteit voor de beoogde doelgroep binnen praktijkonderwijs en vmbo kan zelfs hoger ingeschat worden. Er is positief verband tussen drempeladvies en gemiddelde rapportcijfers van leerwegen. Correlaties van drempelscores met overgangsrapporten klas 1 zijn hoog. Er is een positieve en relatief hoge relatie tussen scores van drempelonderdelen en rapportcijfers in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs en vervolgens met de doorstroom naar leerjaar twee. De score en het advies van het drempelonderzoek heeft wat lom-leerlingen betreft niet alleen een positieve en relatief hoge relatie met het instroomniveau in het voortgezet onderwijs maar ook met het uiteindelijke diplomaniveau.
678 Onderwijs Advisering
24
Verantwoording drempelonderzoek
Literatuur Aarnoutse, C.A.J. (1989-1996). Begrijpend leestest voor groep 5 (groep 6, groep 7, groep 8) van het basisonderwijs. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Aarnoutse, C.A.J. (1990-1996). Woordenschattest bestemd voor groep 5 (groep 6, groep 7, groep 8) van de basisschool. Nijmegen: Berkhout. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Aarnoutse, C.A.J. (1996a). Spellingtests voor de basisschool. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Aarnoutse, C.A.J., Leeuwe, J. van, Oud, H., Voeten, M., & Kan, N. van (1996b). Longitudinaal onderzoek schoolvorderingen basisonderwijs. Nijmegen: Vakgroep Onderwijskunde. Aarnoutse, C.A.J., Leeuwe, J. van, Oud, H., Voeten, M., Manders, D., Hoffs, J., & Kan, N. van (1999). Leer in zicht. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Berge, J.M.F. ten & Zegers. F.E. (1978). A series of lower bounds to the reliability of a test. Psychometrika, 44, 575-579. Boland, T. (1991). Lezen op termijn: Een onderzoek naar de ontwikkeling van leesvaardigheid in het basisonderwijs en de invloed daarvan op de schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs.(Diss.) Nijmegen: KU. Dijk, H. van & Tellegen, P.J. (1994). Givo, Groninger Intelligentietest voor Voortgezet Onderwijs. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Drenth, P.J.D. & Sijtsman, K. (1990). Testtheorie. Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum. Evers, A., Vliet-Mulder. J.C. van., Groot, C.J. (2000). Documentatie van Tests en Testresearch in Nederland. Amsterdam: NIP Evers, A. & Lucassen, W. (1991) DAT ’83, Differentiële Aanleg Testserie. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Groot, R. de & Mombarg, R. (1999) DLS. Handleiding en verantwoording. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Kapinga T.J. (1992). Naar een goed schoolverlatersadvies. Tijdschrift voor het Speciaal Onderwijs, 65, 4, (pp. 110–115). Kapinga, T.J. (1994). Zevens en achten. Ridderkerk: 678 Onderwijs Advisering. Kapinga, T.J. (1997). Drempelonderzoek. Tijdschrift VSO-LOM Actueel, 4, 4/5,.(pp. 15-17) Kapinga, T.J. & Aarnoutse, C.A.J. (2000a). Schoolwijzer: Begrijpend lezen. Een toets voor de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Kapinga, T.J. & Aarnoutse, C.A.J. (2000b). Schoolwijzer: Spelling. Een toets voor de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Melis, G.N. (1989). SAVU-leerlingvolgsysteem, (Signaleren, Analyseren, Voorbereiden van oplossingen en Uitvoeren van oplossingen). Hoevelaken: CPS. Melis, G.N. (1997). DLE-boek. Nijmegen: Berkhout, Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Uiterwijk, J.H. (2000). Eindtoets Basisonderwijs. Arnhem: Citogroep.
678 Onderwijs Advisering
25
Verantwoording drempelonderzoek