Jan Vermeer: Johannes Vermeer (1632 - 1675) is een van de beroemdste Nederlandse kunstschilders uit de Gouden Eeuw. Hij werd in de 19e eeuw de Sfinx van Delft genoemd omdat er zo weinig details over zijn leven bekend waren. Vermeer had bovendien een voorkeur voor tijdloze, ingetogen momenten. Hij blijft raadselachtig vanwege de onnavolgbare kleurstelling en het verbijsterende lichtgehalte. Vermeers schilderijen, meestal genrestukken en een paar historiestukken, allegorieën en stadsgezichten, onderscheiden zich door een subtiel kleurgebruik en een ideale compositie. Hij gebruikte soms dure pigmenten en had een grote voorkeur voor korenbloemblauw en loodtingeel.
Meisje met de parel ± 1665-1667
Onderwerpen en schildertechnische aspecten Slechts twee belangrijke Vermeers zijn geen interieurs, te weten Gezicht op Delft en Het straatje. Twee schilderijen staan bekend als allegorieën, te weten Allegorie op de schilderkunst en Allegorie op het geloof. Opvallend is het aantal doeken waarop het licht via een links afgebeeld venster binnenvalt. In 1696 werd melding gemaakt van een zelfportret van Vermeer, waarmee waarschijnlijk De astronoom werd bedoeld. Tekening of etsen van zijn hand zijn niet bekend. Om de diepteerking op het schilderij te versterken, maakte Vermeer vaak gebruik van een repoussoir, een stoel of een gordijn. Vermeer had een theoretische belangstelling voor schilderkunst en een opvallende interesse in landkaarten.
Piero Manzoni: Piero Manzoni (1933 –1963) was een Italiaanse kunstenaar die afstamde van oude adel uit Milaan; hij stierf jong. Als kunstenaar verzette hij zich fel tegen allerlei vormen van traditie, tot aan de opvattingen over het individualistische kunstenaarschap aan toe. Biografie Na een korte periode waarin hij informele kunst maakte begon hij vanaf 1958 series monochrome (witte) abstracte schilderijen te maken, op inspiratie van de toen recente kunst van Klein en zijn landgenoot Fontana. In latere werken experimenteerde hij met verschillende pigmenten en materialen op linnen. Later maakte hij ook gebruik van witte katoenwol, fiberglas, konijnenhuid en brooddeeg; van dit alles bouwde hij allerlei objecten op. Zijn laatste kunstwerken werd steeds duidelijker projecten waarbij het idee centraal stond en de uitvoering daar slechts een gevolg of uiting van was. Om de oneindigheid en de grenzeloosheid uit te drukken maakte hij o.a. op een rol krantenpapier bij de drukkerij van dagblad Het Parool een lijn van 7 kilometer met viltstift. Latere werken van Manzoni werden niet of nauwelijks meer uitgewerkt omdat het idee zelf al voldeed. Vlak voor zijn dood gaf hij zo een overzicht van zijn werk uit in de vorm van een catalogus met 100 blanco bladzijdes. Hij relativeerde graag het unieke karakter van het kunstwerk èn van de kunstenaar. Thema's Oneindigheid ruimte en onbegrensdheid keren als fascinatie op allerlei manieren in zijn kunst terug. Daarom groeide zijn kunst ook steeds meer naar een conceptuele kunst, want juist deze begrippen zijn per definitie niet vorm te geven materiaal. Invloed Op zowel de Nederlandse Nul-beweging als de Duitse Zero-beweging heeft Manzoni veel invloed gehad. Henk Peeters van de Nederlandse 'Nul' was erg gecharmeerd van zijn werk, hoewel hij bezwaar maakte toen ook Manzoni watten-objecten begon te maken, nadat hij die van Peeters had gezien.
Jan van Goyen: Jan Josephsz. van Goyen (1596 –1656) was een Nederlands landschapsschilder uit de Gouden Eeuw. Van Goyen heeft veel schilderijen nagelaten van rivieren, meren, kanalen, zandwegen, duinen of strand. Hij schilderde regelmatig winterlandschappen, zeeen stadsgezichten, maar nooit een portret, historiestuk of stilleven. Hij ontwikkelde uiteenlopende typen landschapschilderijen zoals duingezichten, stadsgezichten, strandgezichten en gezichten op riviermondingen met schepen, bij zowel goed als slecht weer. Hij ontwikkelde gaandeweg een snelle manier van werken, waarbij hij de verf in een keer op het doek of paneel opbracht. Mede onder invloed van de marineschilder Jan Porcellis ontwikkelde hij een type landschappen met een gereduceerd kleurenpalet die worden aangeduid als 'tonale' landschappen. Ter voorbereiding van zijn schilderijen maakte Van Goyen honderden schetsen in zwart krijt. De landschappelijke en topografische motieven verwerkte hij naderhand in zijn schilderijen. Het zogenoemde Dresdner Schetsboek is het enige nog intacte van de schetsboeken. Stijl en werk Van Goyen was gespecialiseerd in het schilderen van weidse landschappen en riviergezichten, net als Jacob en Salomon van Ruysdael. Typerend voor zijn stijl is de afwisseling van donkere en lichtere banen, in zijn latere werk op een complexe manier. Hij "overzwadderde" het hele doek met verschillende lagen verf en zocht in de min of meer toevallig ontstane kleurvlakken naar aanknopingspunten om details aan te brengen. De werken van Van Goyen behoren tot de barok. Jan van Goyen had een groot oog voor de details van alledag. Menselijke bedrijvigheid bepaalt het karakter van zijn schilderijen. Van Goyen schilderde niet realistisch. Van Goyen baseerde zijn schilderijen op aantekeningen en voorstudies in zijn schetsboek, aanvankelijk met pen, later met zwart krijt. Zijn latere werk is het meest voornaam, zoals het Gezicht op de Kaag, Storm op het Haarlemmermeer en Gezicht op Dordrecht.
Willem de Kooning: Willem de Kooning (Rotterdam,1904 –New York, 1997) was een Nederlands-Amerikaans abstract expressionistisch kunstschilder. Schilderstijl De werken van de Kooning worden gerekend tot het abstract expressionisme. Andere schilders in deze kunstbeweging, die in dezelfde tijd schilderden als De Kooning, waren o.m. Jackson Pollock en Barnett Newman. Vanaf ongeveer 1928 begon hij stillevens en figuren te schilderen, die elementen van de Parijse School en Mexicaanse invloeden combineerden. Aan het begin van de jaren '30 begon hij te experimenteren met abstracte vormen - een grote tegenstelling met zijn latere werk. Dit vroege werk weerspiegelt de invloed van Pablo Picasso en de surrealist Joan Miró. Na de Tweede Wereldoorlog begon hij te schilderen in de stijl van het abstract expressionisme. Later experimenteerde hij met andere stijlen. Vanaf 1950 schilderde hij alleen nog maar vrouwen, alhoewel hij voordien ook wel vrouwen had getekend. In de zomer van dat jaar begon hij aan Woman I, die veel verschillende vormen aannam voordat het in 1952 af werd gerond. In deze jaren maakte hij ook andere schilderijen van vrouwen. De werken waren figuratief. Het met grove streken aangebrachte pigment en het coloriet dat het doek lijkt uit te braken, werken samen om de vrouw te op te vatten als de verbeelding van de seksuele angst van de moderne man. Zijn Woman schilderijen (II - VI) zijn allen varianten op dit thema, net als Woman and Bicycle en Two Women in the Country. Van 1955 leek hij echter zich te hebben gekeerd tot het symbolische aspect van vrouwen, zoals gesuggereerd wordt door de titel van zijn Woman as Landscape, waarin de figuur bijna wordt opgeslokt door de abstracte achtergrond. Hierna volgt een serie landschappen zoals Rosy-Fingered Dawn at Louse Point, die een evolutie weergeven van compositionele en kleurige complexiteit naar een breed geschilderde eenvoud. Vanaf 1963 schilderde De Kooning opnieuw vrouwen in schilderijen als Pastorale en Clam Diggers. Deze werken, die werden beschreven als een satirische aanval op de vrouwelijke anatomie, schilderde De Kooning op een vloeiende, glibberige manier die aansloot op het delicate onderwerp.
Grieks-Byzantijnse schilderkunst: Glitter en glamour De binnenkant van een Byzantijnse kerk schittert je in al zijn kleuren tegemoet. De kerken zijn van binnen helemaal beschilderd of met mozaïek bedekt. We zien indrukwekkende voorstellingen tegen een vaak gouden achtergrond. De mooiste afbeeldingen vind je in verschillende kerken in Ravenna. Zo kun je in de kerk San Vitale een mozaiek (ca.547) van keizer Justanianus met zijn gevolg bewonderen. Hieronder zien we een mozaiek van de keizer, die in het midden staat. Hij wordt vergezeld door zijn lijfwacht die een schild draagt met het chi-rho-monogram. Dit is een P en X in elkaar geschoven. De P en X zijn de eerste twee letters van ‘Christus’ in het Grieks. De man met het kale hoofd, die een religieus gewaad draagt, is Maximianus. Zijn naam kun je boven zijn hoofd lezen. Hij was de bisschop van Ravenna toen de kerk voltooid was. In eerste instantie lijken de hoofden van de personen echt portretten te zijn, maar als je naar de lijfwachten links kijkt, lijkt ieder een kopie van de ander. Door overlapping van de lichamen wordt iets van diepte of een ruimte gesuggereerd, maar die klopt niet helemaal. Kijk maar eens naar de voeten van iedereen; ze staan op elkaars tenen. De mantel van Justanianus is voor de bisschop afgebeeld, maar zijn voeten lijken er weer achter te staan.
Schilderen met eigeel Een beroemde Byzantijnse schilder is de Italiaan Cimabue. Hij leefde in de dertiende eeuw en wordt gezien als de voorloper van Giotto. Enkele dichtregels geschreven in het begin van de veertiende eeuw maken dit duidelijk: “Van schilders was Cimabue destijds de eerste, Zonder rivaal; nu is de eerste plaats aan Giotto; de roem van Cimabue is thans verzonken.” Cimabue schilderde onder andere op houten panelen en muren. Dit was stukken goedkoper dan het werken met mozaïek! In die tijd was er nog geen olieverf en hij schilderde met tempera. Tempera is verf gemaakt van onder andere eigeel en kleurstoffen. Het is niet makkelijk om met tempera te schilderen: eigeel droogt namelijk heel snel op. Cimabue kon dus niet in één keer grote vlakken schilderen. Wel of niet afbeelden? Onderstaand portret van de heilige Nicolaas, een zestiende eeuws icoon uit Rusland ziet er niet zo erg realistisch uit. Het gezicht lijkt opgebouwd uit vlakken en lijnen. Zijn haar valt in kleine golfjes om zijn gezicht heen. Een icoon is een afbeelding van een heilige, Jezus of Maria. Het helpt mensen bij het bidden, maar soms wordt de afbeelding zèlf ook vereerd. Over die verering werd eeuwen lang flink gediscussieerd binnen de kerk. Mag je heiligen, Jezus en Maria nu wel of niet afbeelden? Gaat het om het geloof in jezelf of in afbeeldingen?
Goud Zowel de iconen, schilderijen en mozaïeken werden rijkelijk versierd met goud en zilver. Je vindt het terug in bijvoorbeeld de kleding van de afgebeelden, maar ook in een aureool. Dat is die ronde of ovalen vorm boven of achter het hoofd van een persoon. Het geeft aan dat hij of zij heilig is (verklaard). Ook de achtergrond is vaak goud geschilderd in plaats van een mooi landschap of stadsgezicht. Het goud was natuurlijk erg kostbaar en daarmee het kunstwerk ook. Maar er was nog een reden. Voor de mensen is er een verschil tussen de wereld van de heiligen en onze wereld. Door de achtergrond goud te maken, schept de kunstenaar afstand tussen ons en de afgebeelde. Zou hij er wel voor kiezen om een heilige in een herkenbare omgeving te plaatsen, dan hebben wij als kijker al sneller het gevoel dat de heilige in onze dagelijkse wereld thuishoort. Vanaf de dertiende eeuw verandert dit idee en worden heiligen wel in onze realiteit geplaatst, o.m. bij Giotto.
Giotto: Giotto di Bondone, was een Italiaans kunstschilder en architect, die leefde van 1266 of 1267 tot 1337, hoewel als geboortejaar ook wel 1276 wordt genoemd. Hij wordt wel de vader van de moderne Westerse schilderkunst genoemd. Giotto wordt algemeen beschouwd als één van de grondleggers van de moderne Westerse schilderkunst. De Florentijnse grootmeester schiep levendige, dramatische en intens emotionele taferelen die zijn tijdgenoten in vervoering brachten en eeuwenlang kunstenaars bleven beïnvloeden. Het oeuvre van Giotto is een echte mijlpaal in de ontwikkeling van de Europese schilderkunst omdat hij brak met de stereotiepe en weinig realistische Byzantijnse traditie door zijn figuren natuurlijke bewegingen en menselijke uitdrukkingen te geven. Zijn composities werden bovendien gekenmerkt door een helder en rationeel ruimteconcept dat revolutionair was voor zijn tijd. De klemtoon ligt op zijn verblijf in Padua waar hij in de Cappella degli Scrovegni zijn beroemdste fresco’s schilderde. Giotto’s tijdgenoten die in Padua actief waren zijn: Giusto dei Menabuoi en Altichiero.
Renaissance 1400-1600 Aan het begin van de 15e eeuw ontstond er in Italië een hernieuwde belangstelling voor de kunst en cultuur van de klassieke oudheid. Deze periode kreeg de naam Renaissance, wat wedergeboorte betekent. Er veranderde veel in het denken van de mens. Tijdens de Middeleeuwen richtte men zich op de religie en hiernamaals, maar in de Renaissance ontdekte men opnieuw de schoonheid van de wereld en van het menselijk lichaam. Door het afnemen van de invloed van de kerk kwam de mens zelf centraal te staan. Bouwkunst, schilderkunst en beeldhouwkunst werden in de Renaissance voor het eerst als vrije kunsten gezien in plaats van een soort ambachtelijk handwerk. Beeldhouwkunst In de Renaissance was een volumineus naakt een ideaal beeld van de mens. Kenmerkend voor de beelden was, net als tijdens de klassieke oudheid, dat de schoonheid belangrijker werd gevonden dan het natuurgetrouw afbeelden van een menselijk lichaam. Ook werden beelden afgebeeld in conta-posto. Dit was een houding waarbij het beeld zijn gewicht naar een been verplaatste zodat het andere beentje er losjes bij hing. De romp was hierbij iets gedraaid. Deze houding zorgde ervoor dat er meer 'beweging' in de beelden werd gecreëerd. Bij de beeldhouwkunst maar ook bij de schilderkunst beeldde men voor het eerst weer menselijk naakt af uit de klassieke oudheid. Doordat kunstenaars de anatomie gingen bestuderen kwamen ze er achter dat het inwendige van het menselijk lichaam van invloed was op de uiterlijke vorm van het lichaam. De mensen op schilderijen en de beelden gingen er hierdoor erg realistisch uitzien. Schilderkunst In de schilderkunst probeerde men de mensfiguren en de ruimte eromheen zo echt mogelijk weer te geven. Men ging zo veel mogelijk natuurgetrouw schilderen. De natuur werd met aandacht geschilderd en de achtergrond in een juist perspectief weergegeven. In de schilderijen uit de Renaissance vinden geen afsnijdingen plaats en de figuren staan in een denkbeeldige driehoeks/ovaal-compositie gerangschikt. Er is een voorkeur voor een symmetrische compositie.
Architectuur De gebouwen werden ruimtelijk of stereometrisch gebouwd. De meest belangrijkste verhoudingen werden gevormd door de diagonalen van een gelijkzijdige of regelmatige vijfhoek die een vijfhoekige stervorm (pentagram) vormen. De verhouding waarin de zijden van het pentogram elkaar delen is ook wel bekend als: de gulden snede. Deze verhouding is natuurlijk. In de architectuur werd ook gebruik gemaakt van zuilen, alsook van de cilinder of halve bol. Hoog -en laat Renaissance (1500-1600) Twee kunstenaars zijn zeer kenmerkend voor de renaissance, namelijk: Leonardo da Vinci en Michelangelo Buonartoti. *Leonardo hield zich naast tekenen, schilderen en beeldhouwen bezig met de meest uiteenlopende zaken. *Michelangelo vond de beeldhouwkunst het hoogste, hoewel hij in zijn carrière ook heeft geschilderd, zoals het beroemde fresco: 'de schepping van Adam'. Als beeldhouwer wist hij mens en dier als het ware uit het blok marmer te bevrijden. *Beide schilders hanteerde de techniek van het perspectief goed. *In de Hoge Renaissance, waar de opdrachtgevers ook vaak zelf op het schilderij staan, ontstond aandacht voor het portretschilderen. *Figuren in de Hoge Renaissance werden nog plastischer en gespierder uitgebeeld. In het Maniërisme imiteerden kunstenaars de manier van de HogeRenaissance zonder iets van de ziel over te brengen: onoprecht en gekunsteld. De maniëristen doorbraken de klassieke symmetrische compositie. Beweeglijke figuren in gracieuze houdingen met langgerekte lichamen riepen een nieuw ideaalbeeld op. Dit was natuurlijk niet in overeenstemming met de werkelijkheid. In het maniërisme was er sprake van: 'kunst om de kunst'. Jan van Scorel: Jan van Scorel (1495 - 1562) was een Noord-Nederlands schilder. Hij wordt beschouwd als een belangrijk vertegenwoordiger van de renaissance in de Lage Landen.
Barok 1600-1750 De Barok was een feestelijk en uitbundige stijl, meestal herkenbaar aan weelderige groeivormen en krullen. Ook sterke beweging der vormen, uitdrukking van kracht. De opheffing van grenzen tussen schilder-, beeldhouw- en bouwkunst zijn kenmerkend voor deze stijl. Andere kernbegrippen zijn de sterke plastiek, de nadruk op pathos, de voorkeur voor pracht en praal en de vergroting van de afmetingen van kunstwerken. Ieder Europees land heeft haar eigen barokstijl. De Barok had vooral een religieuze inslag. Nadat de onrust rond de 16e eeuwse Reformatie wat geluwd was, startte de Rooms-katholieke kerk vol goede moed nieuwe initiatieven en liet veel nieuwe kerken bouwen. Door middel van het toepassen van de Barokstijl probeerde de kerk de mensen te overdonderen, want het was niet alleen bedoeld om al die pracht en praal te laten schitteren, maar ook om het op een hemels paradijs op aarde te laten lijken. De gelovige moest zoveel mogelijk worden meegesleept door dit machtsvertoon. Beeldhouwkunst De belangrijkste kenmerken voor beelden uit de Barok was een draaiing in het lichaam, waardoor het je als het ware uitnodigt eromheen te lopen. De kunstenaars, dus ook van de schilderskunst, streefden naar een zo groot mogelijk dramatisch effect in hun werk en op de toeschouwer. Door de ingewikkelde vormen van de beelden, krijg je een sterk licht-donker effect. Schilderkunst Tijdens de 17e eeuw is de Barok vooral belangrijk in de schilderskunst, met name in die gebieden die overwegend katholiek waren. Een belangrijk kenmerk van de Barok is de dynamiek, de actie, die de schilders probeerde vast te leggen, in tamelijk ingewikkelde composities: diagonaal, piramidaal en asymmetrisch. Doordat men een groot dramatisch effect in hun schilderijen wilden creëren werden de personen vaak met sterk uitgebeelde gevoelens en heftige gebaren afgebeeld. Verder werden er dramatische effecten bereikt door sterke licht/donker contrasten en diepe volle kleuren. Er is beweging
veroorzaakt door een dynamische compositie met diagonale lijnen, verspringende vlakken en afsnijdingen. De barokschilder (in een atelier) schildert realistisch, men ontdekte de schoonheid van de zichtbare wereld en probeerde dit alles zo echt mogelijk af te beelden. Architectuur In de barokperiode werkten schilder, beeldhouwer en architect vaak samen. In een barokgebouw smelten schilder kunst, beeldhouwkunst en bouwkunst samen tot een totaalkunstwerk. De bouwkunst van de Barok gaf verder de voorkeur aan grote gebouwen en paleizen, vaak met een omringend park. Je kon echt spreken van een hofcultuur, die later uitvloeide tot een aparte stijl, rococo genaamd; een soort barok, maar met veel versierinkjes en tierelantijntjes. Rembrandt van Rhijn: Rembrandt Harmenszoon van Rijn (1606 of 1607 –1669) was een Nederlands kunstschilder. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste Hollandse meesters van de 17e eeuw. Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen. Zijn werk behoort tot de Barok en hij is beïnvloed door het Caravaggisme, hoewel hij nooit in Italië is geweest. Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) neerzette om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek. Rembrandt beschouwde zichzelf vooral als een historie- en portretschilder. Hij was een zelfverzekerde man, die in alle levensfasen door iedereen bewonderde zelfportretten maakte. Zijn honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en zijn gevoelens. Hij beeldde zichzelf af als de apostel Paulus en zette zichzelf in zijn zelfportret uit 1658 neer als een koning uit het Oosten. Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh, en zijn zoon Titus van Rijn zijn ook zijn huishoudsters, vriendinnen Geertje Dircx en Hendrickje Stoffels nadrukkelijk in zijn schilderijen aanwezig; zij hebben gefungeerd als model voor Bijbelse, mythologische of historische figuren.
Vergelijking van Renaissance en Barok Tijdens de Renaissance stond de mens centraal, door bestudering van de anatomie kwam men erachter dat het inwendige invloed had op de uitwendige vorm van het lichaam, hierdoor gingen de beelden er erg realistisch uitzien. Wat echter wel kenmerkend was, was dat de mensen in de Renaissance de beelden, maar ook in schilderijen mensen als ideaal werden afgebeeld. In de Barok ontwikkelde een soort verzet tegen de schoonheidsidealen van de Renaissance. De eerst Barok schilders vonden dat niet alleen maar mooie, goed geproportioneerde mensen de aarde bevolkten en probeerde de schoonheid van de zichtbare wereld zo echt mogelijk weer te geven. In de Renaissance werden figuren in de schilderkunst in een denkbeeldige driehoeks/ovaal-compositie gerangschikt. Dit werd toen als evenwichtig en harmonieus ervaren. In de Barok was er echter sprake van een feestelijke en uitbundige stijl en actie die de schilders probeerde vast te leggen. Ook wilde men een groot dramatisch effect in hun schilderijen creëren. Het licht speelde hierin een belangrijke rol, door het licht-donker contrast en volle kleuren werd dit effect o.a bereikt. De gulden snede werd door de ontwerpers in de Renaissance veel toegepast, hierdoor ontstond een juiste verhouding tussen hoogte, breedte en diepte. Ook paste men zuilen toe, net zoals in de klassieke oudheid en compacte bouwvolumes, zoals de cilinder of halve bol werden in het gebouw verwerkt. Tijdens de Barokperiode gaf men de voorkeur aan grote gebouwen. Men zocht naar contrasten: zware kroonlijsten boven deuren en ramen, dubbele rijen pilaren, uitbundig versierde koepels op kerken. In de Renaissance ontdekte men opnieuw de schoonheid van de wereld en van het menselijk lichaam, terwijl de Barok een religieuze inslag had.
Rococo 1750- 1775 Suikergebak: Kunst die eruit ziet als een gebakje: mierzoet en behangen met roze en gouden tierelantijnen: dat is rococo. De naam ‘rococo’ werd oorspronkelijk gegeven aan een frivool suikerwerk van schelpen en schelpachtige vormen: rocaille. Zoetigheid waarvan het glazuur je van de tanden sprong. Deze periode in de kunst wordt ook wel gezien als de overtreffende trap van de barok.
Lodewijk XIV
De kunstenaars uit deze tijd waren op zoek naar spontaniteit en vernieuwing, maar lieten daarin niet de beeldtaal van de barok helemaal los. Ze zochten naar nuances, zachte schakeringen en vermengingen van kleur en een aaneenschakeling van vormen die subtiel was. De stijl ontstond in Frankrijk waar Lodewijk de Veertiende het verzoek indiende bij zijn hofschilders om werk te leveren dat wat ‘luchthartiger en jeugdiger’ was voor in zijn paleis te Versailles. Onder de heerschappij van Lodewijk de Veertiende ontstond de eerste kunstacademie. De discussie in die tijd ging over de vraag of de tekening (die een beroep doet op het verstand) belangrijker was dan de kleur (die een beroep doet op emotie). Deze discussie is ontstaan naar aanleiding van het verschil van werken en aanpak tussen de schilders Poussin en Rubens. Rubens had als uitgangspunt bij het
opbouwen van zijn werk kleur, terwijl Poussin van de tekening uitging. Maar welke aanpak was nu de beste? Luxe inrichting Op de afbeeldingen zie je overduidelijk de voorkeur voor het luchthartige en jeugdige. We kijken naar een behang gedecoreerd met mooie rozen, exotische papagaaien en sierlijk gevormde lijnen. Het is vriendelijk en zacht om naar te kijken, net zoals de kleuren die de ontwerper heeft gebruikt. Bij de inrichting van kamers of zalen van rijke of adellijke mensen werden de wanden versierd met ornamenten, wandschilderingen, behang en beelden.
Een beetje overdreven Dezelfde sfeer als in het behang komt terug in het porseleinen beeld. Een exotisch aandoend stelletje zit aan de koffie. De man en vrouw zitten er niet echt praktisch bij; zij zit met haar hoofd naar achteren gedraaid en hij lijkt net op te willen staan. Het doet wat overdreven aan. Hun kleding is opvallend in vorm en kleur. Het ziet er oosters uit, maar is Turks. Details en patronen zijn belangrijk. De omgeving waarin ze zitten wordt gevormd door golfachtige vormen. Kijk eens naar de stoel van de vrouw, die over lijkt te lopen in de grond, maar ook in de vorm achter het servies. Uiteraard zijn deze vormen versierd met kleur en bloemen. Aan de ene kant komt het erg verfijnd over, maar aan de andere kant ook erg rococo in de oorspronkelijke betekenis van het woord… Het is de tijd van strikjes, pruiken en hoepelrokken. Niet alleen huizen en paleizen werden weelderig ingericht, maar ook de tuinen. Je kunt je
voorstellen dat deze manier van leven ontzettend veel geld kostte. Het was de tijd van grote tegenstellingen tussen rijke en arme mensen. Aan de ene kant was er overdaad en aan de andere kant honger en uitbuiting. Het zou ook niet lang duren voordat het volk hiertegen in opstand kwam. De negentiende eeuw, de eeuw van de revoluties, stond voor de deur.
Jean-Honoré Fragonard: Jean-Honoré Fragonard (1732 - 1806) was een Frans kunstschilder. Zijn zin voor het thema erotiek in zijn oeuvre heeft veel gemeen met die van zijn leermeester François Boucher (1703-1770), maar zijn stijl en coloriet staan sterk onder de invloed van Pieter-Paul Rubens. De werken van Jean-Honoré Fragonard behoren tot de rococo-periode. Zijn schilderijen lopen over van de tinten crème en roze, maar zijn duidelijk meer dan luchtig vermaak. Fragonard was bezeten van licht en kleur en poogde de tintelingen en bewegingen van het licht op het oppervlak van de dingen te vangen. Daarvoor ontwikkelde hij een stijl die vooruitliep op het impressionisme uit de 19e eeuw. Zijn voorkeur voor het verrassende lijnenspel in de natuur en voor de ronduit virtuoze weergave van variatie en grilligheid doen zijn werken op de rand van de Romantiek balanceren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij bij latere pur sang romantici als Rainer Maria Rilke, de Duitse dichter, in de smaak viel.
Giovanni BattistaPiranesi: Giovanni Battista Piranesi (1720-1778) is bekend geworden door zijn etsen van stadsgezichten van Rome en studies van de antieke Romeinse architectuur. Zijn Carceri (kerkers) behoren door hun originele en fantasierijke uitwerking tot een novum in de etskunst. Hij wordt mede door zijn polemische geschriften gezien als een belangrijke intellectuele figuur uit het 18de-eeuwse Rome. Piranesi had een niet geringe invloed op het neoclassicisme. Zijn fantasie ging nogal met hem aan de haal. Toch viel er niet te spotten met bouwmeester . Hij werd vooral bekend door zijn Carceri. Ze bestonden slechts in de geest van de maker. Giovanni Battista Piranesi, die een grote kunsthistorische kennis had, had een nogal groot voorstellingsvermogen waarin alleen plaats was voor het uitzonderlijke, het exuberante dat het oog moest strelen.
Naast de Carceri heeft Piranesi nog veel meer tekeningen gemaakt, voor plannen die nooit zijn verwezenlijkt – op meubels en een enkele kerk na. En hij herschiep oude monumenten in nieuwe kunstobjecten. Eerst maakte hij een mooie tekening, publiceerde die in een boek, en
bracht het later als echt antiek aan de man. Piranesi beschouwde zichzelf allereerst als architect. Wat zijn ideeën over vormgeving betreft kun je hem beschouwen als de ontbrekende schakel tussen barok, rococo en neoclassicisme en zijn uitloper naar het empire. Althans, naar Italiaanse maatstaven. Daar heeft de rococo, anders dan in Zuid- Duitsland en Oostenrijk, nooit voet aan de grond gekregen. In zijn leefwereld van Piranesi werd vooral veel gediscussieerd over de meest ideale architectuur zonder dat er veel van die gedachtespinsels werden uitgevoerd. Op dat punt is Piranesi te vergelijken met utopisch architect Claude-Nicolas Ledoux. Ledoux (1736 tot 1806) groeide uit tot Piranesi’s evenknie in Frankrijk. Hij was een van de weinige architecten van de Franse Revolutie. Zijn visionaire plannen werden in de korte periode dat de revolutionairen aan de macht waren, heel beperkt gehonoreerd. De ambitieuze bouwplannen van Piranesi zijn maar een enkele keer concreet uitgewerkt. Paus Clemens XIII deed hem in 1763 het opmerkelijke verzoek een ontwerp te maken voor ingrijpende veranderingen in het interieur van de San Giovanni in Laterano, destijds de kathedraal van Rome. De paus vroeg Piranesi een nieuw koor te bedenken. Ook wilde hij het hoogaltaar van een eigentijdse snit voorzien. Piranesi verbeeldde zijn plannen in meesterlijke tekeningen met een verbazend kunstzinnig karakter. Ze werden niet verwezenlijkt. Misschien was het budget niet toereikend,maar het kan ook zijn dat de paus met het hoogaltaar ook rekening wilde houden met nieuwe ideeën (het opkomende neoclassicisme) die opgeld deden. Piranesi haalde daarop de tekeningen weg bij de paus en schonk ze aan de neef van de paus, kardinaal Rezzonico, die de architect wel een opdracht gaf. Rezzonico was grootprior van de Maltezer ridderorde en vond dat zijn ordekerk, de Santa Maria del Priorato op de Aventijn (de zuidelijkste heuvel waarop Rome is gebouwd), op de schop moest. Ook mocht Piranesi mocht er een bijpassend plein voor ontwerpen. Nog altijd hevig geïnteresseerd in de klassieke Oudheid, maakte Piranesi er een ratjetoe van stijlen van, met beeldbepalende elementen uit zowat elke tijd. Stijlen die waren ontwikkeld door de Etrusken, de Romeinen. Maar ook de Maltezer ridders en de leden van de familie
van de Rezzonico’s werden in deze kerk bijeengehusseld tot een intrigerend geheel. Bezoekers van de kerk die vooral afkomen op het graf van Piranesi, die in zijn eigen ontwerp is begraven, verbazen zich nog steeds over de intellectuele lenigheid van de bouwmeester. Maar ook in de toegepaste kunst liet Piranesi zien dat er met hem niet te spotten viel als het ging om kennis en inzicht van de Oudheid. Hij combineerde elementen uit de natuur met andere elementen uit de Oudheid. In een tafel werden Romeinse oorlogsschepen kunstig verwerkt. Klokken kregen de vorm van een dennenappel en een wandtafel werd voorzien van dierenpoten met sierlijke hoefjes. Met sommige ideeën verkende Piranesi wel de grenzen van het artistiek betamelijke. Zo verwerkte hij fragmenten van meubels en monumenten tot geheel ’nieuwe’, maar erg oud lijkende meubels en monumenten. Ze vonden gretig aftrek bij een publiek dat meende dat het met een dergelijk stukje antiek ook een authentiek bewijs van de Oudheid in huis had. Om het idee van authenticiteit zo hoog mogelijk op te voeren, maakte Piranesi van de fragmenten eerst tekeningen die het toekomstige designvoorwerp in zijn historische omgeving plaatste. Met zo’n tekening suggereerde hij dat het om historische kunst ging. Uiteindelijk leidde deze omgang met van alles wat kan, of eigenlijk helemaal niet kan en mag, naar de indrukwekkende serie ’Kerkers’, die na 1760 haar beslag kreeg. Deze gefantaseerde bouwwerken roepen een beeld op van een Rome dat nooit heeft bestaan. Wie van de Carceri een maquette maakt, komt al snel tot de conclusie dat het ontwerp niet deugt. Trappen houden abrupt in de ruimte op, kruisen elkaar in het luchtledige of kunnen om wetten van de zwaartekracht niet eens geconcretiseerd worden. Piranesi krijgt des te meer context wanneer zijn ideeënrijkdom wordt ontward. Verafschuwd door sommige tijdgenoten die ook te maken kregen met zijn vorm van gewiekst zakendoen, heeft Piranesi de tijd weten te doorstaan. De belangstelling voor zijn werk bereikt tegenwoordig een nieuwe hoogte. Sommigen beschouwen hem als de geestelijke vader van het postmodernisme. Dat is wel heel veel eer voor deze architect, die weliswaar een fantasierijk man was, maar blijk gaf van eclecticisme.
Classicisme 1770- 1830 Het neoclassicisme was aan het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw een stroming in de kunst, waarin opnieuw de vermeende puurheid van de klassieken werd nagestreefd. Men richtte zich daarbij met name op de (bouw)kunst van de oude Grieken en Romeinen. Herlevingen vonden plaats tijdens renaissance, barok, rococo en neoclassicisme. In deze periodes ontleenden kunstenaars thema´s aan de klassieke mythologie en putten ze inspiratie uit antieke tempels. Ook tijdens de 20e eeuw werden de antieken veelvuldig geciteerd. Rond 1750 worden Pompeji en Herculaneum ontdekt: twee Romeinse steden die in de eerste eeuw na Christus onder de lava van de Vesuvius werden bedolven en daardoor uitzonderlijk intact kunnen worden blootgelegd. Tegelijkertijd trekt een Duits kunsthistoricus de aandacht doordat hij het oppervlakkige/frivole karakter van de rococo te lijf gaat met de stelling dat de ware schoonheid schuilt in eenvoud en aandacht voor de juiste verhoudingen: precies de eigenschappen van de klassieke Griekse kunst. De klassieke kunst, met haar evenwichtige, harmonische composities en vaste maatverhoudingen zonder overdreven versieringen. werd daarmee aan het einde van de achttiende eeuw het uitgangspunt voor de nieuwe kunststijl van de burgerij: het neo-classicisme. Een stijl die zich kenmerkt door een nieuwe, ruimere en meer geleerde houding naar de oudheid, meer dan in de Middeleeuwen en de Renaissance het geval was geweest. Ondanks haar bemoeienis met de klassieke oudheid was de periode van het Neo-classicisme de eerste periode sinds de Middeleeuwen de esthetische theorieën formuleerde waardoor de kunst vrij kwam van de klassieke traditie. Daarmee maakte de kunst zich definitief los van haar pre-occupatie met de klassieke idealen. De gevolgen van de Franse revolutie in 1789 en de opkomst van de industrialisering zorgden vanaf 1800 voor merkbare veranderingen in vrijwel heel West-Europa. De hoofse kunst die zich uitte in stijlen als barok en Rococo moest plaats maken voor de burgerlijke kunst. De machthebbers van de revolutie, zoals Napoleon, hadden de voorkeur voor kunst die zoveel mogelijk beredeneerd was,
die zoveel mogelijk te begrijpen was met het verstand en niet zozeer met het gevoel. Dit past binnen de heersende opvattingen van de verlichting, zoals deze in de filosofie al langer terug te vinden was. Classicisme of neoclassicisme als stijlbegrip duidt de kunst aan van het tijdvak tussen 1770 en 1830. In Nederland is de term classicisme gebruikelijk. In Frankrijk, Engeland en Italie spreekt men van NeoClassicisme om de kunst uit deze periode te scheiden van classicistische schilders zoals Poussin uit de Barok. Het classicisme is vooral te herkennen in de bouwstijl. De vrijheid waarmee men tijdens de Renaissance, de Barok en de Rococo de vormen van de Griekse en Romeinse kunst had behandeld, werd in het Neo-classicisme afgewezen. Het Neo-classicisme verzette zich tegen de tierlantijnen van de Barok en de Rococo. Men vond deze tijd decadent en teveel gericht op de kerk en de rijken (aristocraten). Tegenover de uitbundige decoratie van deze stijlen eiste men een terugkeer naar strenge heldere en zuivere vormen. Op de kunstacademies werd opnieuw geleerd dat b.v. de omtrekslijn overal scherp zichtbaar moest zijn. Zuivere en strenge vormen (koel en overwogen). Zij wilden harmonie, goede proporties en balans bereiken. Duidelijkheid en helderheid in vorm en compositie (dingen die in de Barok en Rococo absoluut niet meer te vinden waren) stonden voorop. Dit leidde wel tot het alleen maar ¨droog¨ imiteren van het verleden i.p.v. het te gebruiken als inspiratiebron zoals in de Renaissance. Naast de klassieke vormentaal is vooral het veelvuldig gebruik van symboliek kenmerkend voor de neoclassicistische schilder en beeldhouwkunst. Met behulp van symbolische verwijzingen werden eigentijdse gebeurtenissen vaak vertaald in klassieke voorstellingen. Men verdiepte zich daartoe in de geschriften uit de oudheid en ging het eigen verleden bestuderen. Door verhalen uit de klassieke literatuur in symbolische voorstellingen te koppelen aan eigentijdse gebeurtenissen, toonde een kunstenaar dat hij een belezen mens was. Iets dergelijks gold voor de burgerij die de kunstwerken aanschafte. De grote waarde die men hechtte aan de al dan niet symbolische betekenis van voorstellingen ging echter vaak ten koste van de levendigheid. We zien dit in de schilderkunst vertaald door een grote
aandacht voor lijn en tekening. Kleurgebruik en compositie dienden hierbij hoofdzakelijk als ondersteuning van de voorstelling. Men koos voor koele, vlakke kleuren en voor eenvoudige compositieschema´s om de aandacht niet af te leiden van de betekenis van het onderwerp. Deze werkwijze paste overigens wel geheel in de geest van de tijd. Het rationalisme, destijds de heersende filosofische stroming, stelde verstand en kennis immers ook boven emotie. De neoclassicistische stijl werd in Frankrijk en spoedig daarna in de rest van Europa de officiële stijl, die aan de kunstacademies werd onderwezen. Het verwerven van een perfecte technische tekenvaardigheid op het gebied van de menselijke anatomie, proportie, perspectief, licht en schaduwwerking vormde voortaan in de opleiding van schilders en beeldhouwers een essentieel onderdeel. Met het Neoclassicisme breekt de nieuwe tijd aan. Belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen vinden op allerlei fronten plaats: Het Rationalisme Het menselijk denkvermogen, het werken met de rede (= ratio of verstand) viert hoogtij. Snelle technische ontwikkelingen, staan aan de vooravond van de industriële revolutie. Eerst in Engeland: 1750 en vanaf 1800 in de rest van Europa (o.a. de uitvinding en ontwikkeling van de stoommachine). De Wetenschap komt sterk in de belangstelling. De behoefte aan kennis is groot. Diderot maakt de eerste encyclopedie waarin alle menselijke kennis verzameld is. In de Franse Revolutie 1789 wordt de deels middeleeuwse maatschappijstructuur (d.w.z. gezag en macht in een hand) die tot dan toe gold wordt vervangen door de verlichting, Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap kwamen in de plaats van dwingelandij en absolutisme (macht in de hand van een vorst) Het geloof en het gezag worden dus afgewezen; de burgerij komt op. Neoclassicisme in de schilderkunst De schilderkunst tijdens de neoclassicistische periode had het moeilijker dan de bouwkunst of beeldhouwkunst. Deze laatste twee konden teruggrijpen op datgene wat nog restte uit de klassieke oudheid. De schilderkunst kon aanvankelijk nergens op teruggrijpen. De voornaamste bronnen waren de werken uit de Renaissance en de
classicistische onderstroom, die er was tijdens de Barok (Rafaël en Poussin). In de 1e helft van de 18e eeuw (tussen 1700 en 1800) zien we dat veel schilders oude Griekse en Romeinse gebouwen en ruïnes weergeven. Dat gebeurde vaak nuchter en zakelijk, registrerend wat men zag. In de 2e helft van de 18e eeuw zien we vooral op de academies (waar kunstenaars hun opleiding kregen), dat men grote waarde aan de omtreklijn en de duidelijke vorm toekende. Zeer veel nadruk werd gelegd op de techniek, die erg gladjes is, de kleuren waren koel. De schilderijen waren tekenachtig van opzet en de mensen die op de schilderijen voorkomen waren perfect van vorm. Kundig werd met de lichtval gewerkt. De figuren maakte een statische indruk. Het geheel werd verstandelijk benaderd. De composities zijn eenvoudig en streng. Vaak zijn de afbeeldingen historisch van aard, waarmee te kennen werd gegeven dat de kunstenaar een kenner was van de cultuur van de klassieke oudheid. Neoclassicisme in Frankrijk Het neoclassicisme sluit in Frankrijk volledig aan bij de dan heersende stemming: zelfopoffering en vaderlandsliefde zijn thema´s die voor velen herkenbaar zijn in de aanloop naar de Revolutie (1789). Behalve deze kenmerkende onderwerpen maakt ook de manier van afbeelden het neoclassicisme in de schilderkunst herkenbaar: figuren zijn in een sterk bestudeerde (afgekeken) houding weergegeven, de omgeving koel/zakelijk neergezet; alles in een sterk tekenachtige werkwijze: duidelijk te onderscheiden contouren en een vrij vlakke wijze van inkleuren. Er was een toenemende belangstelling voor het schilderen van taferelen uit de Romeinse geschiedenis, mede omdat men parallellen zag tussen die verhalen en de eigen politieke situatie. Waarden uit de klassieke oudheid werden als het ware in een nieuw jasje gestoken, afgebeeld in een strakke en strenge, bijna volgens wiskundige wetten, ontwikkelde schilderkunst. De belangrijksten onder de neoclassicistische kunstenaars waren Jacques Louis David (1748-1825), die een actief aandeel in de Revolutie had en er de `officiële` schilder van werd en Jean Auguste Dominique Ingres ( 1780-1867). Een leerling van David was Jean Auguste Dominique Ingres ( 1780-1867). Zijn stijl is door zijn voorkeur voor zachte, vloeiende lijnen minder robuust dan die van
David en samen met zijn soms dromerige onderwerpen weerspiegelt hij de overgang naar een nieuwe stijlperiode. Neoclassicisme in de beeldhouwkunst Na de uitbundige Barok kende het Neo-classicisme met o.m. Antonio Canova en Thorwaldsen momenten van grote verfijning. De kwaal waar de meeste beeldhouwers uit het Neo-classicisme aan leden was de zielloze en bloedeloze imitatie van de Grieken en de Romeinen, een klakkeloos navolgen. Dat is ook het verschil met de Renaissance, De sculpturen (beeldhouwwerken) droegen het kenmerk van een pose (houding), vaak onwerkelijk statisch, de uitvoering daarentegen getuigde van grote technische vaardigheid! De beelden waren gladgepolijst en gaaf van vorm, meestal uitgevoerd in wit marmer. De meestal naakte of halfnaakte sculpturen hadden een zinnelijk karakter, de erotiek (zinnelijke liefde) was veelvuldig aanwezig. De 2 bekendste beeldhouwers zijn de Italiaan Canova en de Deen Thorvaldsen. Neoclassicisme in het meubilair Neoklassiek is gebaseerd op de klassieke Griekse en Romeinse vormentaal en was vooral populair van laat 1700 tot midden 1800. Het meubilair is licht en elegant en de belijnen is eerder strak te noemen. Typische decoratieve elementen zijn acanthus-bladeren, schelpen, architecturale onderdelen en klassieke figuren. Tijdens het keizerrijk van Napoleon I (van 1804 tot 1815) wordt het Neoclassicisme in Frankrijk ook wel empire genoemd. Deze stijl betreft bijna alleen de interieur- en meubelkunst. Kenmerkend voor de Empire is vooral de verwerking van Egyptische motieven, zoals sfinxen, lotusbloemen etc. Neoclassicisme in de architectuur, In de 19e eeuw bleef de belangstelling voor de klassieke bouwkunst bestaan. De klassieke voorbeelden werden echter niet ¨vrij behandelt¨, zoals in de Renaissance en de Barok. In plaats daarvan werden de voorbeelden letterlijk gekopieerd, zoals bijvoorbeeld de Arc du Triomphe (1806) in Parijs, door Chalgrin. De bouwkundige elementen uit de klassieke oudheid worden zo zuiver mogelijk toegepast: zuilen worden bijvoorbeeld niet meer als versiering, maar alleen als constructief (dragend) element toegepast. Onder Napoleon wordt het centrum van Parijs uitgerust met triomfbogen (Arc de Triomphe) ,
zegezuilen (Colonne Vendome) en tempelachtige bouwwerken (zoals de Madeleine-kerk). In de stadsaanleg overheerste de voorkeur voor een stelsel van assen met monumentale pleinen en straten, net als in de Barok. Een voorbeeld hiervan is het Place de l´étoile met de Arc du Triomphe in Parijs, dat precies op de as van het Louvre ligt. In Nederland werden door de slechte economische omstandigheden weinig belangrijke bouwwerken gebouwd. Een van de nieuwe gebouwen is de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam (1837) door Vlamin Tieleman Franciscus Suys. Kenmerken van het Neo-classicisme in Nederland zijn het timpaan of fronton (driehoekige afsluiting van de gevel). Vrijstaande zuilen, of in ieder geval in de muur opgenomen zuilen (pilasters), kapiteel en kroonlijsten en sterk benadrukte ingangpartijen in het midden van de vaak symmetrische voorgevels. Uitgangspunt voor het Neoclassicisme waren de vijf zuilentypen, elk met een eigen uitstraling: Toscaans, Dorisch, Ionisch, Corintisch en Composiet. Jacques-Louis Davids: Jacques-Louis David (1748 –1825), vaak kortweg David genoemd, was een Frans kunstschilder van "nuchtere" historiestukken en portretten. Hij was de leidende figuur van het Neoclassicisme en beïnvloedde veel 19e-eeuwse Franse schilders. David schilderde in de neoclassicistische stijl, waarbij hij zijn onderwerpen uit klassieke bronnen haalde. Hij schilderde geen ruïnes, zoals tot dan toe werd gedaan, maar probeerde de Romeinse Republiek te actualiseren. David weigerde om de klassieke kunst te kopiëren en koos er voor om zijn talent en de vormen van de klassieke kunst te gebruiken voor revolutionaire ideeën, propagandistische doeleinden en om de waarden van patriottisme en de democratie te prijzen. David stelde tekening en herkenbare vorm boven (heldere) kleuren. Zijn schilderijen over de Klassieke Oudheid en de Franse Revolutie ademen deugd, heroïsche spanning en een Spartaanse sfeer. David was lid van een van de twee revolutionaire regeringscomités tijdens het Schrikbewind van Robespierre en werd de ceremoniemeester en huisschilder van de Franse Revolutie.
Francisco Goya: Francisco José De Goya y Lucientes (1746 -1828) was een Spaanse kunstschilder en graveur. Goya was vooral portretschilder van de Spaanse koninklijke familie. De Spaanse Inquisitie was in die tijd machtig en bemoeide zich ook met Goya's werk. Goya maakte naast de schilderijen van hoge geestelijken ook etsen. O.a. in zijn serie etsen Los Caprichos liet hij zijn afschuw zien voor de corrupte heerschappij van met name de kerk, waar hij niettemin veel voor werkte. Nadat het leger van Napoleon Spanje bezette, trok hij zich terug in zijn Quinta del Sordo (De villa van de dove). Ook de bloedige Napoleontische invasie vanaf 1808 heeft zijn sporen nagelaten in de werken van Goya: van 1810-1814 maakte hij een serie etsen : Los desastres de la guerra (De gruwelen van de oorlog), waarin hij de gruwelen weergaf die aan beide kanten werden begaan. Na het vertrek van de Fransen, die tevergeefs hadden getracht de verworvenheden van hun revolutie te exporteren, kwam het repressieve Spaanse koninklijke regime weer terug. Hij keerde zich daarvan af, ging in Frankrijk in vrijwillige ballingschap en stierf uiteindelijk in Bordeaux. Goya werd sterk beïnvloed door de Verlichting. Goya schilderde echter ook historische gebeurtenissen en ontwierp vrolijke scènes in rococostijl voor wandtapijten (gobelins). Ook schilderde hij naakten. Met name het feit dat de naakte vrouw geen Griekse godin of een dergelijke grootheid is en ook het feit dat ze de kijker recht aankijkt, was bijzonder schokkend voor die periode. Schilderstijl Het werk van Francisco Goya behoort tot de Barok, Rococo en Romantiek. De invloed van Goya op latere kunst is van belang, omdat zijn kunst de tradities van destijds ondermijnde. Hij liep vooruit richting het expressionisme en het surrealisme. Bovendien schilderde hij subjectief. Zijn nadruk op een scherpe voorgrond en een vagere achtergrond loopt vooruit op de kunst van Manet. Door de werken uit zijn latere periode wordt Goya gezien als een voorloper van de moderne kunst. De bijzondere stijl waarin hij aan het eind van zijn leven schilderde, wordt vaak apart benoemd. Veertien werken uit deze tijd staan bekend onder de naam de Zwarte Schilderijen.
De Romantiek 1820-1875 De Romantiek was een stroming in de Westerse cultuur die zich aan het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw sterk deed gelden in de kunst en het intellectuele leven van met name Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, maar ook Nederland. In de romantiek werd, in reactie op de Verlichting, de subjectieve ervaring als uitgangspunt genomen. Hierdoor kwamen introspectie, intuïtie, emotie, spontaniteit en verbeelding centraal te staan. De naam romantiek is ontleend aan de middeleeuwse romances - verhalen waarin feilbare mensen de droom van volmaaktheid najagen. Aanvankelijk had het woord niet de misprijzende bijbetekenis die tegenwoordig aan een woord als sentimenteel kleeft. Beroemde romantici zijn onder anderen Johann Wolfgang von Goethe, Johann Gottlieb Fichte, Caspar David Friedrich, John Keats, Johann Gottfried von Herder, Arthur Schopenhauer, Samuel Taylor Coleridge, Jean-Jacques Rousseau, William Wordsworth, William Turner, Friedrich Wilhelm Schelling, Guido Gezelle en Percy Bysshe Shelley. In Nederland kunnen we letterkundigen als Rhijnvis Feith, Willem Bilderdijk, Multatuli en ook een politicus als Johan Rudolph Thorbecke tot de romantici rekenen. Een tijd van emotie en verlangen In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, heeft de periode die in de kunst de romantiek genoemd wordt, niets te maken met kaarsverlichte etentjes voor twee. In de romantiek draaide alles om emoties en verlangens. Dat zie je terug in de kunst uit die tijd. De romantiek is eigenlijk geen stijl maar meer een manier van denken en doen. Dus vooral ook een manier van ervaren. Een betere beschrijving is dat romantiek een levensstijl was. Heftige emoties en beweging waren de voornaamste kenmerken van de romantische werken. Actie Na de elegante en sierlijke classicistische beeldhouwkunst waar zuivere natuurlijke vormen laten zien werd, maakte men iets later beeldhouwwerken die veel meer actie bevatten. Men noemt deze
levenshouding ‘de romantiek’. (Vooral in de Romantiek hebben componisten als Beethoven, Tsjaikowski en anderen hun beroemde muziekstukken geschreven).Hier zie je als detail een romantisch reliëf. Het bevindt zich aan de Arc de Triomph te Parijs. Vaak zijn heldendaden uit de Griekse mythologie weergegeven.
François Rude, Het vertrek van de vrijwilligers, reliëf Arc de Triomph, Parijs
Het reliëf van Rude is een van de 4 beeldengroepen op de Arc de Triomph dat een stuk Franse geschiedenis uitbeeldt. Rude woonde in Parijs, waar hij beelden maakte in een theatraal realistische stijl: ze bevatten veel kracht en actie. Ander bekend werk van Rude is ‘Jeanne d' Arc’ uit 1852 en ‘La Marseillaise’ uit 1833-1936. Delacroix : Delacroix 1798-1863 wordt gezien als de belangrijkste Franse kunstschilder van de romantiek. Ook wordt hij wel de ‘literair schilder’ genoemd (door Baudelaire) omdat hij zijn thema’s vaak ontleende aan de schrijvers als Shakespeare en Dante. Onderstaand uitdagende werk van Delacroix laat met recht zien waar de romantiek voor staat: denk en doe niet met je hoofd maar met je hart. Delacroix wordt gezien als een van de belangrijkste schilders van de Romantiek. In dit schilderij is gebruik gemaakt van een allegorie. Een allegorie is een symbolische voorstelling. Om bijvoorbeeld gedachten en ideeen
om te zetten naar beeld. Dit schilderij herinnert aan de revolutie van 1830 in Frankrijk. De vrouw is Marianne, zij is het nationale symbool van Frankrijk. Zij staat letterlijk op de barricades en figuurlijk voor de vrijheid in de Franse revolutie van 1830.
Eugene Delacroix, De 28e juli: de vrijheid die het volk leidt (1830),
Caspar David Friedrich: Caspar David Friedrich (1774 –1840) was een Duits schilder en tekenaar uit de periode van de romantiek. In 1798 ging hij naar Dresden en daar verbleef hij zijn hele leven. Hij was bevriend met Goethe en Novalis. Hij was gefascineerd door het mystieke en had belangstelling voor het raadsel van het leven. Hij gaf het landschap een ziel en maakte de natuur tot klankbord van menselijke gevoelens. Ook verwijst zijn werk naar de Franse bezetting en de culturele invloed van de bezetter aan het begin van de 19de eeuw. Een andere kijk op het landschap bij Friedrich Tot voor Friedrich was het landschap in de schilderkunst in de meeste gevallen een aangenaam decor of een achtergrond voor menselijke activiteiten. Daarin kwam met Friedrich duidelijk verandering. Friedrichs landschappen kan men bekijken als een montage van fragmenten die hij op verschillende plaatsen en momenten naar de natuur getekend had zoals op het eiland Rügen in de Oostzee, in het Harzgebergte en het Riesengebirge in Bohemen.
De IJszee (1823/24)
Aan de basis ervan liggen meetkundige structuren zoals de hyperbool, een driehoek, de gulden snede. Daarbij zitten de landschappen van de diepgelovige protestant Friedrich vol religieuze symboliek, zoals kruisbeelden en door de wolken brekend licht dat verwijst naar een goddelijke aanwezigheid. Ook kerkhoven, ruïnes, knoestige boomstammen en schepen die de haven uitvaren of door het ijs worden platgedrukt, behoorden tot zijn favoriete repertoire. De figuren in zijn schilderijen zijn steeds op de rug afgebeeld en verzonken in de aanschouwing van de natuur. Daarin speelt ook de symboliek van de levensreis: de figuren van Friedrich blikken terug op de afgelegde weg, of kijken uit over de weg die nog voor hen ligt. Zijn beste werken zijn van een mysterieuze, blijvende schoonheid. Het kosmische gevoel en de weemoed die hij erin oproept, worden overal begrepen. Nicolas François Octave Tassaert (1800-1874) : Nicolas François Octave Tassaert was een Franse kunstschilder, lothograaf en etser. Hij maakte portretten en allegorische schilderijen. Door met zijn werken sociale onrechtvaardigheid aan de kaak te stellen, probeerde Tassaert de emotionele snaar van het pubiek te raken. Hij hield vooral van het maken van genretaferelen met vaak melodramatische titels als De arme man Prudhon. Zijn werken toonden vaak het leven van arme, ongelukkige gezinnen, stervende moeders en zieke of verlaten kinderen. Hij was daarom populair bij het publiek. Echter niet onder kunstcritici, die zijn werken maar melodramatisch vonden. Paul Gauguin en Vincent van Gogh erkenden hem als een van hun voorbeelden.
Realisme 1850 -1875 Het realisme was een stroming in de 19e-eeuwse beeldende kunst, theater en literatuur, waarin gestreefd werd naar het weergeven van de (maatschappelijke) werkelijkheid. De stroming was vooral sterk in Frankrijk rond het midden van de eeuw en wordt gezien als reactie op de romantiek. Daarnaast had het opkomende marxisme een belangrijke invloed door de gewone arbeider centraal te stellen. Uitgangspunt van de stroming was een uitspraak van Baudelaire: "je moet in je eigen tijd staan". Realistische schilderkunst Halverwege de 19e eeuw rees er bij diverse schilders verzet tegen de afstandelijke stijl van het classicisme en de overdreven stijl van de romantiek. Het realisme beeldde alledaagse gebeurtenissen af, een groet of gewone arbeiders aan het werk op het land. De manier van schilderen was vergelijkbaar met die van de romantiek: veel aardetinten en realistische verhoudingen en kleuren. Voor het eerst werd gezocht naar de ongeïdealiseerde werkelijkheid, dit uitte zich in het afbeelden van bezwete geharde havenarbeiders, maar ook in het afbeelden van schaam- en okselhaar in naakten. Dit riep veel weerstand op, critici vonden dat de realisten zich te veel richten op datgene wat lelijk was. Realisten zagen zichzelf meer als journalisten, maar koesterden ook zeker een romantisch verlangen naar de ongeïndustrialiseerde werkelijkheid. Gustave Courbet was de oprichter, belangrijkste schilder en woordvoerder van het realisme. Andere schilders zijn bijvoorbeeld: Théodore Rousseau, Jean François Millet (romantisch realisme) , Édouard Manet, Charles-François Daubigny, Thomas Couture ( nam de lelijkheid als thema ), Honoré Daumier ( Satirische cartoonist en schilder ), Jean-Baptiste Corot, Jules Dupré Naar het voorbeeld van de Engelsen John Constable en John Crome gingen ze, vanaf 1832, "en plein air" schilderen, buiten, direct in de natuur, om bomen, planten, dieren en bevolking zo natuurgetrouw mogelijk te kunnen weergeven.
Gustave Courbet : Gustave Courbet (1819 –1877) was een Frans realistisch schilder, die als een voorloper van het impressionisme wordt gezien. Situering Hij schilderde taferelen uit het dagelijks leven, naakten (onder meer het zeer gewaagde L'origine du monde) en gevarieerde landschappen. In 1844 werd zijn zelfportret, Courbet met zwarte hond, geaccepteerd door de invloedrijke Parijse salon. Zijn invloed op de Franse schilderkunst van de negentiende eeuw was groot. Het vernieuwende aan zijn werk was het realisme; taferelen uit het dagelijks leven werden hoofdonderwerp en op groot formaat afgebeeld zoals steenhouwers of een begrafenis. Het schilderij l'Atelier du peintre is bijna 6 meter breed. Daarbij maakte hij de werkelijkheid niet mooier dan ze was, maar liet het schilderij voor zichzelf spreken. Dit leidde voortdurend tot schandalen in het Franse culturele leven. Honoré Daumier: Honoré Daumier (1808 —1879) was een Franse graficus, karikaturist, schilder en beeldhouwer. Tijdens zijn leven stond Daumier vooral bekend als politiek en sociaal satiricus. Na zijn dood begon men ook de esthetische kwaliteit van zijn schilderijen en beeldhouwwerken in te zien. Daumier begon zijn loopbaan als grafisch artiest na een opleiding in de lithografie. In 1832 werd hij wegens majesteitsschennis voor zes maanden gevangengezet vanwege een monarchie kritische satire over Lodewijk Filips van Frankrijk, die hij als Gargantua afbeeldde. Sinds het einde van de jaren veertig gebruikte hij vaker waterverf en oliën in plaats van lithografieën. Daumier werd bewonderd door Camille Corot (die hem van de armoede redde toen hij blind was geworden), Eugène Delacroix, Charles Baudelaire, Honoré de Balzac en veel 20e-eeuwse expressionisten. Een bekend werk van Daumier is Christus en zijn apostelen. Daumiers spotprenten op advocaten en rechters zijn nog steeds zeer populair onder juristen en sieren menige advocatenpraktijk.
Het impressionisme 1870-1895 Het impressionisme is een 19e-eeuwse stroming in de moderne beeldende kunst. De stroming vond haar oorsprong in Frankrijk. Het was een vernieuwingsbeweging, niet alleen als revolterende stroming tegenover het toen algemeen aanvaarde en officieel erkende academisch classicisme, maar ook als totaal nieuwe stijltechnische conceptie. Ook in de klassieke muziek werkte deze stroming door, evenals in de literatuur. Kenmerken Wat betreft inhoud en techniek was het impressionisme een reactiebeweging tegen de heersende conservatief-classicistische opvattingen van de salonjury's. De bedoeling bij de jongeren was het onmiddellijke beeld weer te geven van het waargenomene zoals het zich op dat moment toonde. Er was dus geen sprake meer van de fijn afgelijnde tekening van de voorwerpen. Zelfs bij de onderwerpkeuze richtte men zich op de directe omgeving, ver weg van elke allegorie of enig nationalistisch triomfalisme. Deze kenmerken zijn echter niet alleen vanuit reactionele redenen tot stand gekomen. De impressionisten sloten wat betreft stijl goed aan bij de technologische ontwikkelingen uit die tijd. De fotografie bedreigde immers het voortbestaan van de kunstenaar. De impressionisten zagen dit gevaar, maar omarmden deze nieuwe techniek, en maakten gebruik van de mogelijkheden die dit nieuwe medium hen gaf. Zo zijn de vluchtige weergave van objecten en mensen in hun schilderijen vergelijkbaar met die van een fototoestel. Er zijn duidelijke parallellen te trekken tussen foto's uit die tijd en het werk van Monet: beide vertonen ze dezelfde schimmige mensfiguren in beweging. Ook de kadrering veranderde. Afsnijding, of zelfs volledig lege plekken in de compositie (bijvoorbeeld bij Degas), zijn eveneens te herleiden naar de kennis van de fotografie. Vooral de kleurenverdeling, of de menging ervan, werd totaal anders aangepakt. De elementaire kleuren werden in los naast elkaar geplaatste toetsen op doek gebracht, zodat ze op afstand de gewenste kleurvariaties vormden en aldus subtielere nuancering toelieten.
Belangrijk was hierbij niet meer de stoffelijke preciesheid van de vormen in de natuur, dan wel de kleurrijke oplossing die zon, licht en lucht als indruk weergeven. Door de uitvinding van de verftube door Geoffrey Rand in 1836 kregen schilders de kans om direct buiten te werken. Al in 1838 waren er drie Engelse firma's die verf in tubes op de markt brachten. Vóór die tijd werd de verf in dierlijke blazen meegenomen, maar die laten zuurstof door en de verf hardt uit. De kleurenleer van Chevreul is dan al bekend. Kenmerken: 1. Schilderijen uit het impressionisme geven een korte indruk of een momentopname weer. 2. Door de vlotte verftoetsen die ruw en dik op het doek staan, lijkt het werk snel gemaakt. 3. Onderwerpen hebben geen probleemstelling of boodschap. Geen schilderij, maar een ‘indruk’
Impressie, opgaande zon (1873), olieverf 48 x 63 cm, Musée Marmottan, Parijs
Toen verf in de tweede helft van de negentiende eeuw voor het eerst in tubes verkrijgbaar was, trokken schilders massaal naar buiten om te schilderen. Ze ontdekten dat kleuren veranderen door verschillende zonnestanden. Vanuit deze ontdekking gingen de impressionisten aan het werk. Met name Claude Monet heeft er voor gezorgd dat de mens op een andere manier naar geschilderd landschap ging kijken. Uiteenlopende kleuren en snelle penseelstreken leverden een kleurrijk beeld op van de natuur. Maar om op deze manier een bepaalde kleur, bijvoorbeeld van een korenveld of een boom vast te houden, moesten
de schilders snel schilderen voor de stand van de zon de kleur zou veranderen. Indruk In de Franse impressionistische schilderijen wordt nauwelijks bruin, zwart of grijs gebruikt. Zelfs de schaduwen zijn niet zwart of grijsachtig, maar hebben een bepaalde kleur. Je ziet eigenlijk meer een indruk van iets. Het Franse woord voor indruk is impression, daarom wordt deze stijl het ‘impressionisme’ genoemd. Een mooie indruk krijg je bij het schilderij van Monet. Nederlandse impressionisten Het werk van de impressionisten in Frankrijk is veel kleurrijker en vrolijker dan dat van de impressionistische schilders in Nederland. Als je de schilderijen van de Franse schilder Auguste Renoir en de Nederlandse schilder Anton Mauve vergelijkt zie je dat de laatste een veel grauwere indruk maakt. Het verschil van kleurgebruik komt door het klimaat in beide landen. De zon schijnt immers veel meer in het zuiden. Daardoor lijkt alles veel fleuriger. Doordat de impressionistische schilders in Nederland vooral in de buurt van Den Haag woonden en werkten, werd deze schildersgroep ‘de Haagse school’ genoemd. Belangrijke impressionisten De belangrijkste schilders in Frankrijk waren Claude Monet, Camille Pisarro, August Renoir en Alfred Sisley. De belangrijkste schilders in Nederland waren Jozef en Isaäc Israëls, Anton Mauve, de gebroeders Maris, Hendrik Mesdag. In en nabij Amsterdam werkten schilders als George Breitner, Jacob van Looy en anderen. Deze schilders van het impressionisme vormden de zogenaamde ‘Amsterdamse school’. Claude Monet Monet schilderde op het schilderij hierboven de haven van het plaatsje Le Havre. Het meest bekende schilderij van de impressionisten werd in de negentiende eeuw belachelijk gemaakt door kunstkenners. De manier van schilderen in korte, losse toetsen en penseelstreken werd als onaf en slordig gezien door critici. De kunstcriticus Louis Leroy
bedacht er de term impressionisme voor, wat hij eigenlijk als scheldwoord bedoelde. Auguste Renoir Omdat de impressionisten niet serieus genomen werden, organiseerden zij zelf exposities. Renoir had op de derde tentoonstelling van de impressionisten in 1877 meer dan 20 werken om te laten zien. De meeste personen in zijn werken zijn vrienden. Het lijkt een spontane actie maar hij heeft het tafereel dus eigenlijk in scene gezet. Maar ook hij nam soms een model om mee te werken. Toch werd dit schilderij wel beschreven als een goede weergave van het bruisende Parijse leven.
Le Moulin de la Galette (1876),
Anton Mauve Mauve kan gezien worden als de meester van Vincent van Gogh. Hij wordt zelf gerekend tot De Haagse School. Hij werkte graag op het Scheveningse strand en stond bekend om zijn zilveren tonen in de Hollandse landschappen die hij schilderde. Dit waren realistische werken die het alledaagse leven verbeeldde: gewone mensen die je op straat tegen kon komen.
De schovenbindsters (1874)
De Haagse schilders waren duidelijk geïnspireerd geraakt door de realistische School van Barbizon waar de Franse schilder JeanFrancois Millet een vooraanstaand lid van was. Claude Monet: Claude Oscar Monet 1840 -1926) was een Frans impressionistisch kunstschilder. Na eerst vooral karikatuurtekeningen gemaakt te hebben, begon Monet op 24-jarige leeftijd met het schilderen van landschappen in de buitenlucht, op aanraden van de Normandische schilder Eugène Boudin. Monet schilderde vooral de landschappen uit de omgeving waar hij woonde. Impression, soleil levant (Impressie, opkomende zon) is een schilderij van de Franse kunstschilder Claude Monet uit 1873, waaraan de kunststroming impressionisme haar naam ontleent. Het onderwerp van het schilderij is de haven van Le Havre, geschilderd in zeer losse verftoetsen, die het onderwerp eerder suggereren dan echt omlijnen. Monet schilderde het doek in 1873, maar dateerde het werk als gemaakt in 1872. Het werk werd in 1874 tentoongesteld op de Salon des Refusés naast werk van een aantal collega's. Voor de catalogus moest Monet een titel opgeven en omdat hij het moeilijk "haven van Le Havre" kon noemen, besloot hij het "impressie van een opkomende zon" te noemen. De criticus Louis Leroy, die vond dat het werk nogal vrij geschilderd en eigenlijk niet af was, schreef een venijnige kritiek in de krant Le Charivari onder de titel: "De tentoonstelling van de impressionisten" en gaf zo onbedoeld een naam aan deze schilderstijl, die voordien al enkele jaren 'anoniem' bestond. Camille of De vrouw in de groene jurk uit 1866 was het eerste (en laatste) schilderij waarmee Monet op de Salon succes oogstte. Het
schilderij Impression, soleil levant uit 1872 werd oorspronkelijk geridiculiseerd door de kunstkritiek en door het publiek, en gaf aanleiding tot het begrip 'impressionisme'. Dit werk was tentoongesteld in de op last van Napoleon III geopende 'Salon des Refusés', waar toen nog andere dergelijke werken hingen die geweigerd waren voor de toonaangevende 'Salon de Paris'. Het publiek kwam in grotere aantallen naar deze salon van de 'geweigerden' dan naar de officiële salon, al was het maar om de spot te drijven met deze nieuwlichters, maar uiteindelijk zouden de geweigerden algemene erkenning krijgen. Het is vrijwel onmogelijk om uit het enorme oeuvre van Monet een keuze te maken. Hij was zeer gefascineerd door de Japanse houten brug in zijn tuin, die hij meerdere malen geschilderd heeft (hieronder een versie uit 1899). De verschillende dieptelagen in het schilderij, bestaande uit de brug, de waterlelies, de bomen achter de brug, de weerspiegeling van die bomen en de brug in het water, met soms ook nog de weerspiegeling van de wolken, laat zien wat een meester Monet was in het weergeven op doek van wat hij zag. Hiermee is Monet geslaagd in wat de impressionisten wilden doen: vastleggen van het visuele aspect van de alledaagse werkelijkheid, zonder gepsychologiseer of verwijzing naar de klassieke oudheid of andere historische thema's.
Bassin aux nymphéas, 1899
Monet heeft ook veel geschilderd buiten Frankrijk. In Nederland heeft hij vooral in de Zaanstreek meerdere werken gemaakt, met als onderwerp o.a. molens en typisch Zaanse huizen.
Thema's en stijl De werken van Monet behoren tot het impressionisme. Monet probeerde vooral een weergave van een bepaald moment te maken. Hij schilderde landschappen. Vanaf de jaren 1880 begon hij met het maken van series van schilderijen van hetzelfde onderwerp onder verschillende licht- en weersomstandigheden. Voorbeelden van dergelijke series zijn die van hooibergen, de kathedraal van Rouen en de bekende waterlelies. Monet werkte dikwijls tegelijkertijd aan meerdere schilderijen uit een serie, omdat het licht van de dag steeds veranderde. Monet kan als grondlegger en trouwste vertegenwoordiger van het Impressionisme beschouwd worden. Pierre-Auguste Renoir: Pierre-Auguste Renoir 1841 - 1919) was een Frans impressionistisch kunstschilder. Auguste Rodin: Auguste Rodin (1840 –1917) was een Frans beeldhouwer. Rodin was een beeldhouwer van het impressionisme. Rodin was een beeldhouwer van het impressionisme. Hij gebruikte de natuur om zijn werk levendig eruit te laten zien. Zijn werk valt op door het onregelmatige oppervlak, waarop de lichtval schitteringen veroorzaakt. Deze schitteringen geven het beeld beweeglijkheid. Dit effect was niet waar hij naar streefde. Met deze manier van tentoonstellen probeerde Rodin de stappen van de sculptuur te laten zien. Zoals de schilders hun werk opbouwden uit kleur- en lichtvlekken, zo bouwde Rodin zijn beelden uit klei en brons. Door het zichtbaar worden van het maakproces, wist Rodin het tijdelijke aspect in zijn werk naar voren te laten komen. Nog een kenmerk van impressionisme in de beeldhouwkunst is de opvatting dat de kunst autonoom is, de vorm en bedoeling zijn een eenheid en de kijker kan zien hoe het werk gemaakt is. Daardoor lijkt het soms zo dat het kunstwerk niet af is. Het vluchtig impressionisme van Rodin, die bevriend was met Claude Monet, Pierre Auguste Renoir, bereikte ongekende hoogten. Naast de ontelbare sculpturen produceerde hij een indrukwekkend aantal vlugge schetsen, tekeningen en al of niet gerehausseerde aquarellen, veelal met een verwarrend erotisme, zodat sommige critici hem seksueel geobsedeerd noemden.
Het symbolisme 1870-1895 Het symbolisme was een stroming in de beeldende kunst, muziek en literatuur die in het fin de siècle opgang maakte, in eerste instantie in Frankrijk, maar spoedig daarna ook elders in Europa. Het ontstaan van het symbolisme is te zien als een reactie op het rond 1850 dominante realisme en naturalisme in de kunst. Verbeeldingskracht, fantasie en intuïtie werden centraal gesteld. Het symbolisme kenmerkt zich door een sterke hang naar het verleden en een gerichtheid op het onderbewuste, het ongewone en het onverklaarbare. Het symbool stond daarbij centraal, en wordt een zintuiglijk waarneembaar teken dat verwijst naar een poort naar de niet-zintuiglijke wereld. De innerlijke, irrationele ervaringen worden belangrijk, met de nadruk op droombeelden en de dood. Vormen van machteloosheid, loomheid en decadentie roepen een sfeer op van onheilsverwachting en dreiging. Het symbolisme ontstond als kunststroming in de 2e helft van de 19e eeuw. De Europese samenleving in het midden van de negentiende eeuw kenmerkte zich door grote veranderingen. Er was sprake van een toenemende industrialisatie, technologische veranderingen, urbanisatie en toenemende sociale verschillen. Het was een tijd van nieuwe ontdekkingen en vooruitgangsdenken: positivistisch rationalisme en sociaaleconomisch realisme stonden centraal. Het positivisme is de opvatting dat alleen de empirische wetenschappen geldige kennis opleveren. Kennis kan dus enkel verworven worden door het correct toepassen van de wetenschappelijke methode en hierdoor wordt elke klassieke vorm van metafysica en andere kennisgronden verworpen: kennis is alleen mogelijk aangaande de wereld der verschijnselen. De term duidt op een filosofie die zich enkel op waarneembare feiten baseert (zie ook empirisme) en alle metafysische filosofie en theologie, alsook normatieve kennis of ethiek en breder alle kennis die niet zintuiglijk controleerbaar is, verwerpt. Dit wordt in het positivisme gekoppeld aan het typische geloof in de vooruitgang van de mensheid in de richting van een positieve, op praktijk gerichte wereldbeschouwing. Positivisme gaat ook vaak gepaard met sciëntisme, de overtuiging dat de wetenschap
een antwoord zal bieden op alle problemen. Deze stroming was vooral populair in de tweede helft van de 19e eeuw, maar kende in de 20e eeuw heroplevingen en wordt ook door vele wetenschappers nog impliciet aangenomen. In de volksmond wordt de term 'positivisme' ook vaak gebruikt om een positieve (levens)houding aan te duiden. Tegenover het vooruitgangsdenken ontstond bij velen een gevoel dat tegelijkertijd ‘iets goeds’ verloren dreigde te gaan, vooral gelegen in het oude culturele stelsel. “Je krijgt het gevoel”, schreef de dichter Gustave Kahn, “dat deze mensen alleen maar naar bronnen van inkomsten lopen te zoeken; de bron van de dromen droogt op”. De positivistische kijk op de wereld werd in de 2e helft van de 19e eeuw steeds vaker ervaren als een onderdrukkende kracht. Er ontstond vooral bij veel kunstenaars een deprimerend gevoel van verval, dat bepalend zou worden voor de opkomst van het symbolisme. De nieuwe stroming wortelt sterk in de romantiek, die rond 1800 ook al ontstond als een tegenbeweging voor de overwaardering van rede en objectiviteit. “Symbolistische dichters roepen liever de maan op dan de zon, liever de herfst dan de lente, liever stilstaand dan snelstromend water en liever regen dan een blauwe hemel”, schrijft filosoof en kunsthistoricus Michael Francis Gibson: “Ze klagen over treurigheid en verveling, over teleurstelling in de liefde, over machteloosheid en over matheid en eenzaamheid. Ze zijn bedroefd omdat ze ondervinden dat ze in een wereld leven die in doodsnood verkeert”. Duidelijk herkenbaar is het pessimisme van Schopenhauer. Een andere voedingsbodem voor het symbolisme was de religieuze, katholieke mentaliteit in Frankrijk, België, Oostenrijk en delen van Duitsland. Ook Engeland kan in dat rijtje worden geplaatst. In Engeland kwamen de symbolistische principes rond 1850 als eerste tot uitdrukking via het kunstenaarsgenootschap van de prerafaëlieten. Het begrip symbolisme werd voor het eerst expliciet gebruikt in Frankrijk. Jean Moréas introduceerde de term in een artikel in Le Figaro (1886), waarin hij stelde dat een aantal decadent genoemde schrijvers een betere naam verdienden: symbolisten dus. “Alleen in het uitdrukken van hun diepste emoties”, schreef hij, “maken symbolistische dichters hun ideeën aanschouwelijk.
Johan Thorn Prikker: Johan Thorn Prikker (1868 –1932) was een Nederlands kunstenaar, die vanaf 1904 in Duitsland werkzaam is geweest. Hij werkte in een symbolistische, Impressionistische en Art Nouveau stijl. Hij was aquarellist, beeldhouwer, etser, lithograaf, glasschilder, glazenier, schilder, tekenaar. In 1904 verhuisde Thorn Prikker (verbitterd) naar Duitsland. Zijn veelzijdigheid blijkt uit het feit dat hij zich naast landschapsschilderkunst en wandschilderingen ook met meubel- en stofontwerpen in de stijl van de Art Nouveau bezighield. Zijn studenten bracht hij de beginselen van het Plein-air-schilderen bij. Johan Thorn Prikker is in zijn Nederlandse tijd vooral beïnvloed door Japanse houtsnijkunst, de prerafaëlieten, het expressionisme en het (Franse) neo-impressionisme, maar hij pinde zich nooit ergens helemaal op vast. Na een paar eerste pointillistische probeersels is hij snel naar de lineaire stijl van de Jugendstil overgegaan. Hij was diep religieus Christen, sterk door de religieuze ideeën van de Nabis beïnvloed. Met zijn werken geldt hij als vernieuwer van de religieuze kunst met expressionistische invloeden. Blijvende invloed heeft hij gehad op de ontwikkeling en vernieuwing van de glasschilderkunst in Duitsland. Hij is de eerste, die de loodstaven in de vormgeving van de glasramen betrekt. Gustave Moreau: Gustave Moreau (1826 –1898) was een Frans schilder van symbolistische allegorieën. Twee ontsnappingssymbolen (aan de redelijkheid en zedelijkheid van de ratio/wetenschap en burgerlijke moraal) van de zich benauwd voelende 19e eeuw waren: de vrouw en de dood. De vrouw als sfinx. Heine: “Tweeslachtig wezen van schrik en lust”. De vrouw als generzijds voor de mannelijke redelijkheid en zedelijkheid. En de dood als generzijds voor de mens. Bij Edvard Munch, bij Odilon Redon, bij Gustave Moreau zien we ook de vrouw en de dood tezamen. De 19e eeuwse romanticus kan zich niet vertrouwensvol overgeven, noch aan de vrouw noch aan de dood! Richard Wagner: liefdesverlangen gaat vergezeld met doodsverlangen, zwaarmoedigheid met de wil tot ondergang, decadentie met pessimistische ondertoon.
Post-Impressionisme 1900
Henri Rousseau
Dimanche d'été à la Grande Jatte, Georges Seurat, 1886
De term Post-Impressionisme is een benaming voor een schilderstijl in Frankrijk. In andere landen, zoals België, Nederland, Duitsland en Scandinavië, spreekt men eerder van Neo-Impressionisme. Beide zijn voortgesproten uit het impressionisme. Al dekken beide termen ongeveer dezelfde lading, toch kan men postimpressionisme (beter) interpreteren als verzamelnaam voor enkele Na-impressionistische bewegingen, na deze van 1874-1886, in Frankrijk. Terwijl het in België, Nederland, Duitsland en de Scandinavische gebieden met de neo-impressionistische sympathieën eerder gaat over Laatimpressionisme. Postimpressionisme werd bedacht door de Britse criticus Roger Fry als titel voor zijn expositie in Londen, in 1910, met werken van Paul Cézanne, Paul Gauguin, Vincent van Gogh, Georges Seurat en Paul Signac. Vooral de periode tussen 1880 en 1890. Met
postimpressionisme bedoelt men vooral de Franse bewegingen na 1886. Het pointillisme of divisionisme van Georges Seurat en van Alfred Sisley was wel de meest merkwaardige en meest bediscussieerde uitloper ervan. Zelfs na 1905 wordt het tachisme van Les Fauves, met Henri Matisse en Maurice Vlaminck herkend als late erfgenaam van het divisionisme. Bij de Belgische luministen heeft men het eerder over neo-impressionisme. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse Haagse School met onder andere Jozef Israëls en de gebroeders Jacob, Willem en Matthijs Maris, de Larense School met Albert Neuhuys of De Amsterdamse Impressionisten met George Hendrik Breitner. Kenmerken Kenmerken van het postimpressionisme zijn emotie overbrengen, structuur, compositie, symbolistische betekenis. Over het postimpressionisme: Tijd 1884 – 1905. Het is een reactie op het impressionisme. Het postimpressionisme wil vormloos en vluchtig schilderen. Ze willen verder gaan dan alleen weergeven wat ze zien. Ze vervormen de werkelijkheid een beetje en zo willen ze meer gevoel in het schilderij leggen. Wat ze zien wordt geordend en subjectief vormgegeven, dat noemt men ook wel abstrahering en herstructurering. Verschillende dikte en richtingen van de toetsen kan voor veel dynamiek in de schilderijen zorgen. Geschilderd met toetsen, dat komt van het pointillisme. Ook maken ze veel gebruik van complementaire kleurcontrasten. Warm en koud zorgt dan voor diepte in het schilderij. Deze kunstenaars hebben allemaal hun eigen reden waarom het impressionisme niet exact sluit met hun denkwereld. • • • • • •
objectieve registreren van visuele gewaarwording aandacht voor het vluchtige en het vergankelijk leidde tot beperkingen het ontbreken van verhevenheid of een diepere betekenis kunst moest opnieuw een betekenis hebben gevoelens en ideeën werden een uitgangspunt in plaats van de zichtbare wereld. nadruk op structuur en vorm, waaronder ook bijzondere stijlen als pointillisme
• • •
nadruk op kleurimpressie symboliek, spirituele betekenis minder vluchtig dan impressionisme, vaker gebruik van voorstudie
Het voorvoegsel 'post' geeft aan dat deze stroming op het impressionisme (1870-1880) volgde. Net als het Impressionisme heeft deze stroming zich hoofdzakelijk in Frankrijk ontwikkeld. Al in 1880, dus zes jaar na het ontstaan van de term Impressionisme, volgt een reactie op de heersende stroming. Wat als revolutie in de beeldende kunst begonnen was, werd nu algemeen geaccepteerd en een soort bezadigde houding werd merkbaar. Een grote groep kunstenaars begon te experimenteren met nieuwe methodes in de overtuiging dat de ontwikkeling naar een nieuw soort kunst nog lang niet ten einde was. Men zocht naar een nieuwe en diepere waarheid achter het kunstwerk.
Vincent van Gogh - The Starry Night - 1889
Eén voorbeeld van die wetenschappelijke benadering van de schilderkunst is het zogenaamde pointillisme of divisionisme. Deze kunstenaars bestudeerden de optische werking van de kleuren. Ze experimenteerden hiermee door het maken van schilderijen waarop de kleuren niet meer vermengd werden aangebracht, maar waarop de zuivere kleuren in kleine puntjes naast elkaar werden gegroepeerd.Op deze manier worden de kleuren niet in werkelijkheid gemengd. Het oog mengd deze gegroepeerde kleuren echter wel. Dergelijke werken waren zeer theoretisch onderlegd door middel van schetsen en berekeningen. Er werd dan ook regelmatig wel een jaar lang aan een schilderij gewerkt. Hierdoor is van impressionistische kunst, een
snelle impressie, geen sprake meer. Postimpressionisten raakten beïnvloed door Japanse prenten. Vooral egale kleurvlakken en vereenvoudigde vormen interesseren hen. Ze vinden het vlugge werk van de impressionisten maar niks. Ze ordenen hun werk opnieuw Door middel van abstraheren en herstructurering van de vormen proberen zij de wetmatigheden van de natuur aan te geven. De compositie is afgeleid van geometrische vormen. Bovendien ontbreekt lijnperspectief, waardoor het beeld 2-dimensionaal oogt. Verf toetsen worden in verschillende richtingen geplaatst wat het schilderij dynamischer maakt. Bovendien rust er bijna altijd een evenwicht, tussen kleuren en of vormen. Een echte postimpressionist was Vincent van Gogh. Hij maakt overdreven gebruik van warm koud en complementaire kleurcontrasten. De intense vaak felle kleuren, zijn afhankelijk van zijn emoties. De olieverf wordt aangebracht met forse verfstreken. Deze stralen dynamiek uit en zorgen voor een zeker ritme. Het felle emotionele kleurgebruik heeft expressionisten en sommige futuristen geïnspireerd. Les Nabis en de School van Pont-Aven Les Nabis (de profeten) is een groep postimpressionistische schilders. Naabi is een Hebreeuws/Arabisch woord dat staat voor profeet. De Nabis-beweging was geen lang leven beschoren. Toen Gauguin in november 1890 naar Tahiti trok, viel de groep uiteen. Zij wilden schilderen met emotie, in tegenstelling tot de impressionisten, die vluchtig de waarneming wilden weergeven. Er treedt een vereenvoudiging van beelden op. Soms blijven slecht kleurvlakken over, om zo het ‘idee’ van iets weer te geven. Het werken met perspectief wordt losgelaten, er wordt gewerkt met nuances. Er wordt zelf bepaald hoe er, wat er gezien wordt, vertaald wordt in een schilderij. Er wordt gebruik gemaakt van andere kleuren dan de werkelijke, dit om een emotie over te brengen. De School van PontAven met Paul Gauguin en Emile Bernard bracht omstreeks dezelfde tijd het cloisonnisme in praktijk, terwijl de Les Nabis, met Paul Sérusier vooral als theoreticus, uitsluitend "de Idee" wilden symboliseren, na 1888.
Paul Césanne: Paul Cézanne (1839 –1906) was een Franse kunstschilder. Cézanne behoort tot het postimpressionisme, een Europese kunststroming die volgt op het impressionisme. Zijn werk vormde een brug tussen het impressionisme en het kubisme. Het werk van Cézanne is in vier periodes onder te verdelen. De genoemde jaartallen zijn globaal, een exacte datering van de schilderijen van Cézanne ontbreekt meestal. 1. Romantische periode De schilderijen uit 1865-1870, uit de vroege 'romantische' periode zijn extreem persoonlijk, individualistisch werk. Cézanne gebruikt gewelddadige onderwerpen en bizarre fantasieën in harde, sombere kleuren, meestal "aardkleuren" (zie het voorbeeld van Herakles). 2. Impressionistische periode In de periode vanaf begin 1870 schilderde hij in impressionistische stijl, waarbij hij echter gebruik maakte van overheersende vlakken in zijn compositie. 3. Constructieve stijl In de periode van ongeveer 1880 tot aan ongeveer 1890 schilderde hij in een constructieve stijl, met parallelle en krachtige streken van zijn kwast (zie De kaartspelers).
De kaartspelers uit 1890–92 in constructieve schilderstijl, Musée d'Orsay
In deze periode schilderde hij ook landschappen. Verder maakte hij stillevens en portretten.
4. Laatste periode In de laatste periode, van circa 1888 tot 1906, waarin ook zijn verhuizing naar Aix-en-Provence viel in 1897, werkte Cézanne aan diverse grote schilderijen met naakte baadsters. Ook maakte hij enkele schilderijen van kaartspelers, zoals onder andere de schilderijen De kaartspelers van 1890-1892 en De kaartspelers van 1893-1896.
Baadsters, Philadelphia Museum of Art
Hij schilderde ook vaak de berg Mont Sainte-Victoire vlak bij zijn huis (deze berg lijkt ook op het schilderij van Herakles te staan). In 1901 kocht Paul Cezanne een landgoed ten noorden van Aix waar hij zijn atelier had. Vanuit zijn atelier kon Cézanne deze berg zien, evenals het tussenliggende dal. Tussen 1902 en 1906 komt de berg in veel werk terug. Hij observeerde hem en probeerde uit de vormen en kleuren de diepere betekenis van de natuur te ontcijferen. In latere jaren legde Cézanne zich toe op het schilderen van stillevens, waarbij vooral de vele afbeeldingen van een schaal met fruit erg indrukwekkend zijn door het krachtige kleurgebruik en de textuur van de vruchten. De stillevens lijken realistisch, maar er zitten in de schilderijen speciale effecten die het werk veel krachtiger maken dan een zuiver realistische afbeelding kan doen. De tafels waar het fruit op ligt zijn vaak naar voren gekanteld. Verder lijkt de tafel vaak doorbroken door een verticaal element zoals een fles . In deze laatste fase van zijn ontwikkeling wordt de verfstreek lichter. Paul Cézanne schilderde ook diverse zelfportretten.
Henri Rousseau: Henri Julien Félix Rousseau (1844 - 1910) was een Frans kunstschilder. Hij droeg de bijnaam "Le Douanier", omdat hij bij de douane werkte. Henri Rousseau werd geboren in Laval. Pas op 40jarige leeftijd begon hij met schilderen. Hij had geen artistieke opleiding genoten en kon dus onbelemmerd door tradities van de klassieke opleidingen werken. Tijdens zijn leven werd zijn werk niet gewaardeerd en zelfs belachelijk gemaakt, Rousseau zelf bleef echter altijd in zijn kunst geloven. Hij probeerde te werken in de stijl van de volgelingen van Ingres, maar dit is hem nooit gelukt. Hij kreeg veel kritiek op zijn kinderlijke stijl, en het werd hem verweten dat hij maar wat aanprutste. Als je zijn werk echter beter bekijkt, zie je dat zijn manier van schilderen zeer geraffineerd is. Zijn werk werd ook juist gewaardeerd vanwege de onschuldige primitieve kwaliteiten ervan. Het waren de Spaanse schilders die hem als eerste opmerkten en hem tot de avant-garde rekenden. In 1908 hield Pablo Picasso een banket ter ere van Henri Rousseau, waar ze hem spottend belaadden met medailles en hem uitlachten. Rousseau is nooit buiten Frankrijk geweest, en moet zijn inspiratie dan ook uit geïllustreerde boeken en botanische tuinen hebben gehaald. Overigens beweerde hij tijdens zijn diensttijd naar Mexico te zijn uitgezonden. Henri Rousseau stierf op 66-jarige leeftijd. Schilderstijl De werken van Henri Rousseau behoren tot het postimpressionisme. Hij werkte in een naïeve of primitieve stijl. Rousseau schilderde over het algemeen landschappen, soms een stadsbeeld, met op de voorgrond een figuur. Hij noemde dit zijn 'portretlandschappen'. Het meest bekend van hem zijn zijn jungles. Hij schilderde in lagen, beginnend met een blauwe lucht en eindigend met allerlei dieren en bloemen op de voorgrond. In zijn jungles zijn altijd dieren verborgen. Hij werkte lang aan zijn schilderijen en heeft dan ook geen groot oeuvre. Voor zijn jungles gebruikte Rousseau een zeer ruime variëteit, meer dan 50, groentinten. Zijn werk was tevens te zien op de eerste tentoonstelling van Der Blaue Reiter
Cloisonnisme (Syntheticicsme) 1900 Na zich eerst aangesloten te hebben bij de impressionisten, begon Paul Gauguin tijdens zijn periode in Bretagne een eigen stijl te ontwikkelen. In deze periode schildert Gauguin ook religieuze taferelen, o. a. Het visioen na de preek (ook wel genoemd: Jacob de engel) uit 1888. Dit schilderij laat een combinatie zien van biddende Bretonse vrouwen met hun witte mutsen en Jacob die stevig door de engel wordt vastgegrepen. Zijn eigen stijl duidt Gauguin aan met de term cloisonnisme, een woord dat is afgeleid van de middeleeuwse techniek van het emailleren, het cloissoné, waarbij de vlakjes emaille van elkaar gescheiden worden door metalen randjes. Rond vrijwel alle figuren uit deze tijd, en ook meestal in de latere schilderijen, tot het eind van zijn leven, staan donkere randen geschilderd. Paul Gauguin: Eugène Henri Paul Gauguin (1848 –1903) was een Franse kunstschilder. De werken van Gauguin behoren tot het postimpressionisme. Zijn werk loopt vooruit op het ongebruikelijke kleurgebruik van de fauvisten en de expressionisten. Na 1888 beschouwt Gauguin zichzelf als symbolist. De kunst van de impressionisten bevredigde Gauguin niet, omdat hij vooral het onzichtbare wilde weergeven, de stemming en gevoelens achter het beeld. Naast olieverfschilderijen maakte Gauguin ook veel grafisch werk, zoals houtsneden, waarvan de wildheid, de directheid hem aansprak. Na zijn vertrek naar de tropen bereikt Gauguin de toppen van zijn kunstenaarschap, al blijkt hij ook een vechtersbaas en een amokmaker. Het prachtige kleurgebruik, de indringende blikken van de Polynesische vrouwen, die gewillig voor hem poseerden. Gauguin schildert ook sprookjesachtige planten, dieren en symbolen uit de Polynesische godsdienst.
Tahitiaanse vrouwen op het strand (1891)
Paul Gauguin: Manao tupapau, de geest van de doden kijkt toe
Pointillisme 1890 Het pointillisme is een schildertechniek die vooral aan het eind van de negentiende eeuw werd beoefend. Het pointillisme is nauw verwant aan het divisionisme, een meer technische variant op deze techniek. Ontstaan Het pointillisme is als artistieke stroming in Frankrijk ontstaan, als uitloper van het impressionisme en waarbij het de bedoeling was het licht te accentueren door het analyseren van de kleuren. Achtergrond Pointillisme heeft een wetenschappelijke achtergrond. In de traditionele schilderkunst worden de verschillende kleuren gemaakt door verf te mengen in de juiste kleur en die op het doek aan te brengen. In het pointillisme worden verfstippen in primaire kleuren op het doek aangebracht. De werking van de menselijke hersenen maakt dan dat er een secundaire kleur wordt waargenomen. Door bijvoorbeeld kleine rode en gele stippen naast elkaar te zetten ziet men oranje. De stippen worden meestal gezet op een witte achtergrond. Pointillistische schilderijen blinken uit door de zeer heldere, bijna lichtgevende, indruk die ze maken. Bij de eerste pogingen van Georges Seurat, in 1882, had men het oorspronkelijk over divisionisme. Het bleef inderdaad bij het naast elkaar plaatsen van kleine zuivere, complementaire kleurvlekken, die de gewenste kleurtint produceren in het oog van de kijker, onder invloed van simultane contrasten. Verfijnd tot puntjeswerk had Seurat het, in 1884, over "chromoluminarisme" in zijn werk "Een zwempartij te Asnières" (zie bij Georges Seurat). Paul Signac en Camille Pissarro waren enthousiaste beoefenaars van deze door latere expressionisten als te analytisch en gekunsteld ervaren werkwijze. Invloeden Toch werd het divisionisme, na 1904, een van de belangrijkste inspiratiebronnen van het fauvisme en het expressionisme. Ook het latere kubisme en het futurisme ontliepen de invloed van het divisionisme niet.
Georges Seurat : Georges Pierre Seurat (1859 –1891) was een Frans kunstschilder en tekenaar. Het werk van Georges Seurat behoort tot het pointillisme, een schilderstijl binnen het impressionisme. Hij was samen met Paul Signac de grondlegger van het 19e-eeuwse neo-impressionisme of pointillissme.
Paul Signac: De haven van Rotterdam, 1907
Biografie Seurat’s leermeester was een volgeling van Jean Auguste Dominique Ingres. De jonge Seurat werd sterk beïnvloed door Rembrandt en Francisco Goya. Samen met Paul Signac legde hij zich toe op de theoretische grondslagen van de kleurwerking. Zijn techniek van de weergave van licht door gebruik te maken van kleine penseelstreken met contrasterende kleuren werd bekend als pointillisme of divisionisme. Zijn theorie dat de kleine stippen zich van enige afstand bezien in het oog van de toeschouwer vermengen, toetste hij voor het eerst in het grote doek La baignade à Asnières (1883-1884), waarbij de kleuren zelf nog wel gemengd waren. In volgende werken, onder meer het grote doek Dimanche d'été à la Grande Jatte (1886) plaatste hij onvermengde kleuren naast elkaar, een werkwijze die kenmerkend is voor het neo-impressionisme, waarvan hij een markant vertegenwoordiger is. De optische kleurmenging die plaats vindt op het netvlies van de toeschouwer wordt verder doorgedreven en systematischer aangepakt. Zo ging Seurat verder in het ontleden van kleuren door bijvoorbeeld
met behulp van blauwe en gele 'stippen' de kleur groen op te roepen bij de beschouwer. Wanneer je het werk van voldoende afstand bekeek mengden deze kleuren zich optisch tot groen. Seurat schilderde behalve een aantal grote stukken vooral landschappen, enkele genrestukken en portretten. Zijn vormgeving is evenwichtig, strak en geometrisch van opbouw. Niet alleen in technisch opzicht maar ook naar de sfeer onderscheidt de stijl van Seurat zich van het impressionisme onder andere doordat hij al spoedig geen aandacht meer schonk aan het natuurlijke licht maar de meeste van zijn grote werken in zijn atelier vervaardigde.
Une baignade, Asnières.
Dimanche d'été à la Grande Jatte.
In zijn latere werk op groot formaat concentreerde hij zich vooral op het weergeven van beweging, bijvoorbeeld in Le chahut (1889-1890); en Le cirque (1891; onvoltooid;
Pre-expressionisme 1890 Landschappen van Rembrandt zijn drama ten top Tien jaar van zijn leven was Vincent van Gogh bereid te geven, schreef hij aan zijn broer, als hij veertien dagen voor Rembrandts Het Joodse Bruidje kon blijven zitten. Het valt alleen maar te raden hoeveel hij van zijn leven zou willen verkorten als hij ook naar Krakow was gereisd, om daar Rembrandts Landschap met de barmhartige Samaritaan te zien. Als er zoiets als pre-expressionisme had bestaan, was dit schilderij er de belichaming van. Van een afstand doet het even aan een Van Gogh denken. De kleuren zijn intens, de kronkelende boom lijkt te leven, net als de planten, de wolken en de bijna lichtgevende velden in de verte.
De afbeelding hierboven toont het schilderij Landschap met de barmhartige Samaritaan door Rembrandt Harmenszoon Van Rijn. Het kunstwerk is geschilderd in 1638
Het is Rembrandt-drama ten top, zonder kunstmatige toevoegingen, gewoon in een schilderij gevat. Rembrandt, die in zijn leven maar een paar landschapsschilderijen maakte, deed ook in dit genre geheel zijn
eigen ding. Zo is de hoofdrolspeler in Landschap met de barmhartige Samaritaan, naar een Bijbelse vergelijking, slechts klein en in het donker te zien. Het landschap vertelt het verhaal. De krachtige boom, symbool van standvastigheid. De grillige wolken, die de nietige mens tot ontzag manen. Zelfs de jagers, afwezig in de Bijbel, onderstrepen de assertiviteit van de Samaritaan. Rembrandt met zijn landschappen vertelt, precies zoals hij dat in zijn portretten en historiestukken deed: door licht, beweging, compositie, en kleur te onderwerpen aan zijn wil. Fantasie en reële elementen tuimelen over elkaar. Vincent van Gogh: Vincent Willem van Gogh (1853 –1890) was een Nederlands kunstschilder. Zijn werk valt onder het postimpressionisme, een kunststroming die het negentiende-eeuwse impressionisme opvolgde. Van Goghs invloed op het expressionisme, het fauvisme en de vroege abstractie was enorm en kan worden gezien in vele andere aspecten van de twintigste-eeuwse kunst. Van Gogh wordt tegenwoordig gezien als één van de grote schilders van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat. Tijdens zijn leven werd er waarschijnlijk maar één schilderij verkocht: De rode wijngaard. Er verliepen maar drie jaar tussen zijn zwaarmoedige De aardappeleters (1885) en de kleurenexplosie in het zuidelijke Arles (1888). Van Gogh produceerde al zijn werk in slechts tien jaar, voordat hij begon te lijden aan een zenuwziekte en, naar men algemeen aanneemt, zelfmoord pleegde. Werk Vincent van Gogh In 1886 vertrok van Gogh naar Parijs. Hier kreeg hij de gelegenheid om het impressionisme goed te bestuderen. Zijn schilderstijl veranderd door de invloed van deze stroming. Zijn palet werd bijvoorbeeld veel frisser. De invloed van het impressionisme en postimpressionisme ging zelfs zover dat hij gedurende korte tijd experimenteerde met de neo-impressionistische schilderstijl van Seurat. Deze nauwgezette manier van schilderen kwam natuurlijk niet overeen met zijn temperament. In 1888 trok Vincent naar het zuiden van Frankrijk. Hij vestigde zich in Arles. Hij is verrukt door het landschap en met name door de kleuren en het licht. Hij schrijft naar zijn broer Theo dat het land hem even mooi als Japan lijkt wat betreft de helderheid van de atmosfeer en de vrolijke kleureffecten.
Caféterras bij avond, 1888
Het eerste jaar in Arles vertonen zijn schilderijen over het algemeen genomen een aangename sfeer.
Korenveld met cipressen, 1889
Bovenstaand doek schilderde hij kort voordat hij zelfmoord pleegde. De aarde en lucht zijn zeer bewogen door de dynamische en golvende penseelvoering. In combinatie met het kleurgebruik veroorzaakt dat een bijzonder dreigend karakter. Niet al het werk uit deze periode illustreerde zo duidelijk zijn gemoed.
Jugendstil rond de eeuwisseling Edvard Munch: Edvard Munch (1863 –1944) was een Noorse kunstschilder. Schilderstijl Hij was dé grote voorman van het expressionisme. Aanvankelijk werd hij beïnvloed door het impressionisme en het symbolisme. Zijn werken waren vooral post-impressionistisch, maar droegen ook veel bij tot het expressionisme. Munch legde zich vooral toe op het uitbeelden van menselijke emoties, angsten en onzekerheden. De schrille kleuren en de expressieve lijnvoering die hij hierbij gebruikte, alsmede de keuze van zijn onderwerpen hadden grote invloed op de ontwikkeling van het expressionisme. Munch verzoende in zijn werken tegenstrijdigheden zoals leven en dood, de verticale en de horizontale lijn en beweging en stilstand. In de loop van zijn carrière werd zijn werk steeds introverter en meer gedomineerd door pessimisme en angst. Dood, obsessie, angst en vertwijfeling waren de thema's die hij uitdrukte in een golvend paneelschrift. Hij schilderde mensen die angstig en ontredderd zijn, die in de diepste gronden van hun bestaan zijn geraakt. Zijn obsessie voor onderwerpen zoals bij uitstek de dood, maar ook de liefde, die hij ervoer als een dreigende macht, blijkt uit de vele versies die van sommige van zijn werken bestaan. De nieuwere versies hebben steeds eenvoudigere vormen waardoor ze expressiever zijn. Kenmerkend voor Munch was zijn zwak zenuwgestel en zijn pathologische depressiviteit gekweld door obsessies van dood en ziekten uit zijn jeugdjaren. Munch kende in zijn leven vóór zijn carrière veel schandalen en menselijk leed. Hij schilderde in sterk vereenvoudigde vormen (wat typisch is voor het latere expressionisme), met weglating van details en in kleuren die de schrille klank van angstkreten hebben. De lijn komt uit de Jugendstil, maar wordt bij hem een essentiële contourlijn, met angst en beklemming opgeladen. Hij zocht naar de machten die het "ik" moest ondergaan: de vertwijfeling, de eenzaamheid, de vervreemding, de ontreddering en de dood.
Gustave Klimt: Gustav Klimt (1862 –) was een Oostenrijkse symbolistische schilder en een van de meest prominente leden van de Wiener Secession, de Weense jugendstilbeweging. Stijl Symboliek, erotiek, uitgesproken zin voor het decoratieve en bevallige verfijning kenmerken zijn schilderijen en tekeningen. In zijn allegorische voorstellingen en in zijn talrijke portretten weeft hij op een ongeëvenaarde manier gestileerde kleurvlakken door elkaar als een soort patch-work. Met een oneindige tederheid behandelt hij uitsluitend de vrouw in zijn werk. Zijn werk getuigt van een groot vakmanschap, een grote gevoeligheid en een zin voor kleur. De Nederlandse kunstenaar Jan Toorop is een belangrijke inspiratiebron geweest voor Klimt. Het fijne spel van vloeiende lijnen is een opvallende overeenkomst tussen Toorop en Klimt. Werken Gustav Klimts werk bestaat vooral uit schilderijen, maar hij heeft ook muurschilderingen, tekeningen en collages vervaardigd. Klimt is geroemd voor het gebruik van goud in zijn schilderijen, zoals bij Judith I. De ongenaakbare wrede vrouw die is afgebeeld is kenmerkend voor de stijl van Klimt. Enerzijds beeldt hij vrouwen flatteuzer af dan ze in werkelijkheid zijn. Anderzijds ontneemt hij hen tegelijkertijd het vrouwelijke en moederlijke. Een ander zeer beroemd schilderij is 'De kus', waarin een grote man, gekleed in een zeer opzichtige kamerjas, een vrouw innig omhelst.
Expressionisme 1900 Henri Matisse: Henri Henri Matisse (1869 –1954) was een Frans kunstschilder en beeldhouwer. Hij staat bekend als de merkwaardigste Franse fauvist. Hij wist een groep schilders om zich heen te verzamelen die zich hebben gemanifesteerd als het Fauvisme. In 1906 hield deze groep een gezamenlijke expositie. Door critici werd gesproken over ‘les fauves’, de wilde beesten, vanwege de stijl van schilderen waarbij felle kleuren en brede stroken werden gebruikt. Deze groep vertegenwoordigt de geboorte van de Parijse school, alsook van de kunst van de 20e eeuw. In Frankrijk werden sinds de tijd van Lodewijk XIV de kunstvormen van staatswege sterk gestimuleerd. De kunsten waren zeer populair onder de intelligentia. In de 19e eeuw kenmerkte de Franse schilderkunst zich door een revolutionaire dynamiek. Vooral in Parijs waren de omstandigheden ideaal: veel musea en galeries, kunstscholen en cafés waar de kunstenaars nauwe banden onderhielden. Er ontstond een dialoog tussen Romanticisme en Classicisme, de harde en zachte benadering en de emotionele en intellectuele benadering. Het pointillisme en het divisionisme, zoals Seurat en Signac het beoefenden, waren voorlopers van het Fauvisme. Ook het anarchisme had hier invloed op, net als Vincent van Gogh en Paul Gauguin. Het fauvisme manifesteerde zich in het ongeremde gebruik van kleuren om vormen te definiëren en gevoelens uit te drukken. Persoonlijke contacten waren wel de vonk die het fauvisme deden ontbranden. Gezamenlijke ervaringen in het atelier van Moreau werden voortgezet in de Académie Carrière waar Matisse twee schilders uit de Parijse voorstad Chatou ontmoette, André Derain en de autodidact Maurice de Vlaminck, die onder invloed van Van Gogh beiden in dezelfde richting met gewaagde visuele experimenten bezig waren. André Derain bracht bij de fauves kracht en verve, zoals De Vlamick, maar hij was iets sierlijker en bedachtzamer. Veel schilders, waaronder Raoul Dufy en Othon Friesz, ervoeren het fauvisme als een bevrijding. Ook de schilders Georges Braques en Georges Roualt maakten fauveachtige werken.
Emil Nolde: Emil Nolde (1867 - 1956) was een Duits kunstschilder. Nolde is dé pionier van het expressionisme geworden. Emil Nolde werd geboren in 1867 als Emil Hansen in het, toen nog Duitse dorpje Nolde. Aanvankelijk schilderde hij in impressionistische stijl. Dankzij zijn nieuwe manier van schilderen en zijn heftige kleurgebruik groeide hij al snel uit tot een avant-gardist die veel invloed had op de jongere generatie schilders. Ook experimenteerde hij met verschillende technieken (olieverf, aquarel, houtsneden) en bracht die tot nieuwe hoogten. Nolde was lid van de kunstenaarsbeweging Die Brücke. Hij heeft heel zijn leven met een weelde aan kleuren geschilderd. Ernst Ludwig Kirchner: Ernst Ludwig Kirchner (1880 - 1938) is de belangrijkste vertegenwoordiger van het Duits expressionisme en wordt door velen gezien als voorman van Die Brücke , een kunstenaars-collectief dat van 1905 tot 1913 actief was en later uiteenviel. De toenemende 'cultuurpolitiek' van de nazi's leidde ertoe dat ongeveer 700 van zijn werken uit Duitse musea in beslag genomen werden, en dat zijn werk, samen met dat van andere Duitse expressionistische en abstracte kunstenaars door de nazi`s als 'Entartete Kunst' ('ontaarde kunst') werd tentoongesteld. Dit heeft er, vermoedelijk samen met zijn labiele geest, toe geleid dat Kirchner in 1938 een einde aan zijn leven maakte. Schilderstijl Stilistisch kenmerkt het echte autonome werk van Kirchner, in zijn Die Brücke-tijd zich door een zeer primair kleurgebruik en autonome expressie. Door de collectiviteit van de stijl is het soms echter lastig de verschillende kunstenaars te onderscheiden. Binnen Die Brücke geldt Kirchner echter als voorloper, iets wat hij graag beaamde, onder meer door zijn werk te antedateren. Onder andere deze eerzucht leidde tot het uiteenvallen van Die Brücke.Kirchner werd vooral beïnvloed door Vincent van Gogh en Edvard Munch. Vanaf 1909 is de kunst van Oceanië en in mindere mate Afrika een belangrijke inspiratiebron voor Kirchner, hoewel deze zelf beweerde dat het 1903 was. Hij entte zich liever op het postimpressionisme. Kirchners geliefde, Doris Grosse, was zijn belangrijkste model. Haar zien we dan ook veelvuldig terug op zijn van kleur vervulde schilderijen.
Het Kubisme (1907-1920) Geometrische figuren in de kunst Vierkanten, driehoeken en kegels in schilderijen: bij de kubisten kon het allemaal. Deze kunstenaars namen geometrische figuren als uitgangspunt: hun beelden en schilderijen zagen er nogal abstract uit. Beeldhouwkunst Omstreeks 1920 maakten enkele beeldhouwers beelden die bestonden uit hoekige en ronde vormen. Je herkent er geometrische figuren in. Dat zijn bijvoorbeeld de kubus, de kegel en de bol. Soms herken je een hoofd of iets anders in de beelden. De beeldhouwers vonden dat alle vormen teruggebracht konden worden tot geometrische vormen. Deze beelden zijn in de zogenaamde kubistische stijl gemaakt. Veel kunstenaars bewonderden de Afrikaanse kunst en lieten zich door Afrikaanse beelden beïnvloeden. Vergelijk de twee beelden hieronder maar eens met elkaar. Links zie je een Afrikaans beeld en rechts een beeldhouwwerk van éen van de bekendste kunstenaars uit de twintigste eeuw: Pablo Picasso. Kubisme in de schilderkunst In de negentiende eeuw bestonden er verschillende kunststromingen naast elkaar. Sommige kunstenaars weken helemaal af van wat in de schilderkunst ‘mode’ was. De twintigste eeuw heeft nog veel meer stijlen en richtingen die tegelijk of na elkaar ontstonden. Verschillende kunstenaars nemen gedeelten van stijlen van elkaar over. Sommige kunstenaars kan men zowel bij de ene als bij de andere stijl indelen.
L: Bakota beeldje uit Gabon,. R: Pablo Picasso, Hoofd van een vrouw, 1932,
Veel hoeken, weinig perspectief In de schilderkunst werden de voorwerpen of mensen heel anders afgebeeld dan daarvoor ooit werd gedaan. Je kunt bij sommige kubistische schilderijen haast niet meer zien wat het voorstelt. In ‘Een stilleven’ van Georges Braque zie je dat de vormen zijn teruggebracht tot min of meer geometrische figuren: de rechthoek, de driehoek, de cirkel, de kubus of gedeelten daarvan. Je ziet ook dat de dingen niet meer volledig zijn uitgebeeld, maar gedeelten ervan. Opvallend is ook dat je in een kubistisch schilderij geen perspectief meer ziet. Alle vormen lijken even belangrijk: het onderwerp van het stilleven zelf, de achtergrond en de andere restvormen. Kleuren en materialen Aanvankelijk maakten de schilders gebruik van de kleuren zoals zij ze zagen. Later gebruikten ze hoofdzakelijk grijze en bruingroene kleuren. Nog later gebruikten de kubisten oude materialen, zoals krantenknipsels, luciferdoosjes, touw, spijkers, stro, kaarten enzovoort, die dan op het schilderij werden geplakt als een collage. Bekende kubisten: Georges Braque, Fernand Léger, Pablo Picasso, Juan Gris en Leo Gestel.
Georges Braque, Stilleven (1911)
Stilleven Braque was in de eerste instantie niet gecharmeerd van weg die Pablo Picasso insloeg betreffende het kubistisch werken. Picasso maakte namelijk bijna geen gebruik meer van heldere kleuren. Toch kwamen Braque en Picasso steeds dichter bij elkaar qua denken, doen, kleurgebruik en thema’s. Zij werkten dan ook steeds meer samen, zo nauw dat je soms niet meer met zekerheid kon zeggen van wie het kunstwerk nu was. Later groeiden zij uit elkaar. Braque maakte niet alleen schilderijen, hij maakte ook collages en later zelfs beeldhouwwerken. Stillevens schilderen was een van zijn favoriete thema’s. Robots De Fransman Fernand Léger valt onder het kubisme ondanks dat hij op een andere manier schilderde dan bijvoorbeeld Georges Braque en Pablo Picasso. Hij schilderde de mensfiguren als een soort robots in het schilderij ‘De kaartspelende soldaten’ maar hij maakt wel gebruik van vereenvoudigde vormen zoals de cilinder.
Fernand Leger, Kaartspelende soldaten (1917)
Als je goed kijkt zie je drie figuren die bij jou aan tafel kaartspelen. De toeschouwer is de vierde speler en niet te zien in het schilderij. Dit maakt dat je je misschien wel heel betrokken voelt bij wat er zich afspeelt. Aan de andere kant kan het zijn dat de vierde speler niet afgebeeld staat omdat Léger niet wilde dat hij samen met soldaten op een schilderij zou staan om zo te laten zien dat hij tegen oorlog is.
Pablo Picasso: Pablo Ruiz Picasso (1881-1973) was een wonderkind. In 1900 kwam hij van Barcelona naar Parijs en had hij al heel veel werk gemaakt. Goed werk, maar nog niet in de stijl waar wij hem van kennen: het kubisme. Het grote keerpunt in zijn manier van schilderen kun je terugzien in het wereldberoemde schilderij Les Demoiselles d’Avignon uit 1907. Hier zien we geen vrouwen van vlees en bloed, geplaatst in een dagelijks tafereeltje. Nee, we zien vreemde hoekige gezichten, die een ander kleur hebben dan de lichamen. Op de voorgrond is een tafeltje met fruit, maar het perspectief klopt niet. Het tafeltje lijkt omhoog geklapt en je verwacht dat het fruit er ieder moment vanaf kan rollen. Hij schildert verschillende gezichtspunten in één werk. De achtergrond bestaat uit kleurvlakken en soms is het niet helemaal duidelijk waar de vrouwen ophouden en de achtergrond begint. Afrikaanse kunst In de gezichten van herken je misschien wel Afrikaanse kunst; maskers. Picasso was heel erg geïnteresseerd in de beeldtaal van de Afrikanen. Die week namelijk behoorlijk af van die van de westerse kunstacademies. Het was grover, gestileerd, maar toch herkenbaar. Dit was precies waar Picasso naar op zoek was. Hoe kon hij structuur en vorm radicaler maken zonder dat de inhoud verloren ging? Hoofd van een vrouw. Het is een vooroordeel dat Picasso puur abstracte kunst maakte. Hij zegt hier zelf over: “Iets als abstracte kunst bestaat niet. Je moet altijd met iets beginnen.” George Braque Vlak na het schilderen van Les Demoiselles d’Avignon ontmoet Picasso de kunstenaar George Braque (1882-1963). Vanaf die tijd werkten ze heel nauw samen. Zij waren, zoals Braque het zei ‘als bergbeklimmers die met een touw aan elkaar gebonden waren’. Samen ontwikkelden zij het kubisme, waarin zij ver ging in hun abstractie, maar het onderwerp altijd in gedachten hielden. Het kleurgebruik werd steeds soberder om de nadruk te leggen op de vlakverdeling. Papier Colle Samen ontwikkelen de mannen de collage oftewel ‘papier collés’. Ze gebruikten stukken papier, die uiteraard plat zijn en daarmee banden
ze ieder idee van ruimtelijkheid uit. Over dat papier tekenden of schilderden ze vaak nog heen. Het papier hoefde niet neutraal te zijn, maar kon ook van een krant of tijdschrift afkomstig zijn. Picasso zegt hierover: “Als een stuk krant in een fles kan veranderen, geeft dat te denken omtrent de aard van zowel kranten als flessen. Dit ontheemde voorwerp is binnengetreden in een universum waarvoor het niet is gemaakt en waar het tot zekere hoogte zijn vreemdheid behoudt. En juist over die vreemdheid wilden we de mensen aan het denken zetten, want we beseffen maar al te goed dat onze wereld heel vreemd en niet bijster geruststellend aan het worden was.” Levensloop: Rond de eeuwwisseling was Parijs het Europeese centrum van de avant-garde. Kunstenaars en schrijvers kwamen er bij elkaar in cafés en ateliers, en galeriehouders presenteerden er de nieuwste kunststromingen. De kennismaking met deze wereldstad zou voor Picasso’s ontwikkeling van doorslaggevende betekenis zijn. Maar eerst vormde Barcelona een tussenstation op zijn weg van de academische schilderkunst naar de moderne kunst. Hij voegde zich bij de kunstenaars van café ‘Els 4 gats’, die zich richten op de internationale Jugendstil. Toen een Wereldtentoonstelling in Parijs, bezocht hij deze stad voor het eerst. Gretig nam hij de kunst en cultuur in zich op; hij schilderde en tekende, legde contacten, maar keerde toch weer terug naar Barcelona. Het zou nog vier jaar duren voordat hij definitief naar Parijs zou verhuizen. Barcelona en Parijs 1898 – 1904 Het jaar 1898 was voor Picasso een jaar van ingrijpende veranderingen. Hij had zijn academische opleiding in Madrid beëindigt, toen hij begin 1899 naar Barcelona terugkeerde. Daar werd café ‘els 4 gats’(de vier katers) zijn belangrijkste thuishaven; hier troffen de ‘modernisten’, jonge kunstenaars en intellectuelen van de Spaanse avant-garde, elkaar. Op zijn zelfportret richt de jonge zelfbewuste bohémien zijn blik op de toeschouwer. De benadrukte markante gelaatstrekken zijn met brede strepen omrand. Picasso tekende veel in deze tijd: straat- en cafétaferelen, stierengevechten, portretten en schetsen van zijn vrienden
Voor ‘Els 4 gats’, waar in 1900 zijn eerste eigen tentoonstelling plaatsvond, ontwierp hij een menukaart die duidelijk zijn interesse voor de toen gangbare Jugendstil toonde. Zwarte, zacht golvende contourlijnen omsluiten gesloten kleurvlakken en geven de afbeelding zo een sterk gestileerd karakter. De eerste Parijse schilderijen In het najaar van 1900 kwam Picasso met zijn vriend en collega Carlos Casagemas in Parijs aan. Hij was meteen gefascineerd door het uitbundige leven op straat en het nachtleven in de cafés. In snelle schetsen ontdekte hij de motieven van het stadsleven, zoals deze reeds door impressionisten en ook door Henri de Toulouse- Lautrec geschilderd waren. Nadat Casagemas in februari 1901 uit liefdesverdriet zelfmoord had gepleegd, kreeg Picasso ook oog voor de schaduwzijde van de wereldstad en begon hij dronken vrouwen, randfiguren, ellende en armoede te schilderen. In de herfst van 1901 dompelde Picasso zijn schilderijen in het blauw van de melancholie. Zijn schilderijen tonen niet alleen de zucht naar vermaak, maar ook de ellende – tegenstellingen van het leven in de grote stad. De Parijse kring Door zijn eerste tentoonstelling in Parijs bij Ambriose Vollard, de galeriehouder van Paul Cézanne en ontdekker van jonge begaafde kunstenaars, werden ook jonge Franse intellectuelen attent gemaakt op Picasso. Net als in café ‘Els 4 gats’ in Barcelona kwam het groepje en collega’s – ‘La Banda Picasso’- bijna dagelijks samen in een café in Montmartre om geanimeerde gesprekken te voeren, plezier te hebben en drinkfestijnen te houden. Meer dan in theoretische discussies met andere schilders was Picasso geïnteresseerd in het uitwisselen van gedachten met schrijvers en dichters, omdat hun fantastische ideeën hem inspireerden. In het najaar van 1904 vond Picasso een gelijkgezinde in de radicale dichter Guillaume Apollinaire, die de bevrijding van alle burgerlijke taboes predikte en die in recensies openlijk het werk van Picasso ondersteunde. Via hem leerde Picasso in 1907 de schilder Georges Brague kennen, de geestverwante medestrijder tijdens de ontwikkeling van het Kubisme. Picasso maakte toen ook kennis met de schilder Henri Matisse.
De Blauwe Periode 1901 – 1906 Ondanks de diepe moedeloosheid in zijn blik maakt Picasso een trotse, zelfs onaantastbare indruk. In dit zelfportret, uit de winter van 1901, van een twintigjarige bleke, uitgeteerde Picasso komt het zwaarmoedige levensgevoel van de Blauwe Periode naar voren. Deze periode markeert het begin van een artistieke en persoonlijke heroriënteringsfase. In uitsluitend blauwe tinten creëert Picasso afbeeldingen vol melancholische ernst. Zijn schilderijen worden nu bevolkt door sociale randfiguren: bedelaars, blinden en eenzame, verpauperde vrouwen. Deze motieven uit de alledaagse werkelijkheid dienden voor Picasso als een algemene beschouwing over het leven, die ook zijn persoonlijke levenssituatie weerspiegelt. Later vertelde Picasso’s vriend Sabartés: “hij gelooft dat verdriet het nadenken bevordert en dat pijn de drijfveer van ons leven is.“ de schilderijen uit de Blauwe Periode behoren tot de beroemdste en tegelijk meest raadselachtige werken van Picasso. Hij verbleef echter soms (uit armoede ?) maandenlang in Barcelona, waar veel belangrijke schilderijen uit de Blauwe Periode ontstonden. Deze werken worden beheerst door een stemming van hopeloosheid. De figuren die hij in deze tijd schilderde, waren teruggetrokken, eenzame en geïsoleerde mensen. De allesoverheersende blauwe tinten geven de schilderijen iets onwerkelijks, ze kijken los te staan in tijd en ruimte. Bepaalde gebaren en figuren duiken steeds weer op, zoals de eenzame vrouw, de moeder en het verliefde paar dat elkaar omarmt. Dit zijn geen momentopnamen, want in tegenstelling tot de snelle schetsen in de vroege Parijse periode ontwikkelde Picasso zijn schilderijen in de Blauwe Periode zeer zorgvuldig. Hij maakte veel voorstudies en variaties en schrok er niet voor terug reeds afgemaakte werken over te verven. Toen Picasso werken uit deze tijd voor het eerst tentoonstelde, kreeg zijn expressieve symboliek veel lof; de overheersende treurigheid werd echter bekritiseerd. De Roze Periode 1905 – 1906 Vanaf 1904 tekende zich een positieve verandering in Picasso’s leven af. In Fernande Olivier had hij een minnares en partner gevonden die met hem zijn kleine atelierwoning in Bateau- Lavoir deelde. Daar haar kwam er opnieuw vreugde in zijn leven. In Picasso’s schilderijen waren inmiddels anderen tinten te vinden: roze, warme
roodtinten en andere lichte tinten. Bovendien werd de schilder gefascineerd door een nieuw thema waar hij zich lange tijd mee bezig zou houden: de wereld van circusartiesten en acrobaten. Voor het eerst creëerde Picasso nu ook plastieken, die hij van was of klei maakte en in brons liet gieten. Omdat zijn nieuwe schilderijen uit de Roze Periode goed verkochten, verbeterde zijn financiële situatie al snel. Met Fernande bracht hij de zomer in Spanje door, waar hij in het afgelegen Catalaanse bergdorp Gosol naakten van bijna klassieke schoonheid in zachte aardtinten schilderde. Rondreizende artiesten Het leven in het atelierhuis Bateau-Lavoir was allesbehalve comfortabel. De meerdere verdiepingen tellende hoge houten schuur in Montmartre herbergde tien kleine ateliers met geïmproviseerde woningen zonder stromend water. In de zomer was het er bloedheet en in de winter ijskoud en tochtig. Hier woonden en werkten kunstenaars van verschillende afkomst, zoals Georges Brague, Juan Gris, Amedo Modigliani en de dichter Max Jacob, allen zonder financiële middelen. In dit wereldje op zich ontbrak het weliswaar altijd aan geld, maar nooit aan fantasie, humor en aparte ideeën. In haar memoires vertelt Fernande Olivier dat Picasso en zijn vrienden in die tijd een paar keer per week naar de voorstelling van het circus Medarno in Montmartre gingen. De kunstenaars werden gefascineerd door de humor en gratie van de harlekijnen en acrobaten. In de schilderijen die Picasso nu maakte, speelde het circus de hoofdrol; het verving de bedelaars, de armen en de ellendigen uit zijn Blauwe Periode. Hij schilderde de artiesten echter niet in glans en glorie op het toneel, maar in hun gewone leven achter de schijnwerpers, verzonken in gedachten op een rustig moment of in alledaagse situaties. Er gaat een ingehouden weemoedigheid van deze artiesten uit, maar het is niet meer de uitzichtloze vertwijfeling uit de Blauwe Periode. De deprimerende eenzaamheid heeft gemaakt voor een familiaire gemeenschap, waarin de circusartiesten en acrobaten in hun kwetsbaarheid en verlorenheid een onderlinge verbondenheid uitstralen. Door middel van zachte gebaren en aanrakingen geven ze elkaar aandacht en bescherming. Picasso hanteert hierbij een vast repertoire aan types: behalve de volwassen, kleurig geklede harlekijn en de oudere, dikke nar in een
rood kostuum ziet men kinderen, opgeschoten jongens en jonge meisjes en vaak ook dieren. Een heel nieuwe tere, kwetsbare schoonheid kenmerkt de schilderijen uit deze Roze Periode. Picasso varieerde de uitdrukkingsmogelijkheden van de lijn. Sierlijk golvende contourlijnen van subtiele schoonheid geven de figuren een exacte vorm en een tot dan toe ongekende gratie. Behalve de brede, meestal donkere contourlijnen kreeg in de Roze Periode ook de lichamelijkheid van de figuren een nieuwe betekenis. Onder de nauwe pakken van de artiesten worden de lichaamsvormen duidelijk zichtbaar. Het Kubisme 1906 - 1915 Het kubisme zorgde voor een breuk met de traditionele kunst en was een keerpunt in de 20eeuwse kunst. Nadat Picasso met zijn schokkerende schilderij Les Demoiselles d’Avignon totaal nieuwe vormen had gecreëerd, ontwikkelde het Kubisme zich tot een avontuur waar hij en George Brague zich samen in stortten. In nauwe artistieke samenwerking versnelden zij de ontwikkeling van de nieuwe vormtaal. Het Kubisme verwierp het afbeelden van de werkelijkheid, brak de vertrouwde vorm van voorwerpen open, “ontleedde”, de zichtbare wereld in de allerkleinste deeltjes, die daarna opnieuw in het schilderij werden gerangschikt. Alleen de motieven –landschappen, portretten en stillevens- bleven dezelfde. Doordat Picasso’s werk internationaal bekend werd, kon het Kubisme al snel zijn invloed doen gelden, onder andere op het Italiaanse Futurisme, het Russische Constructivisme en de Nederlandse beweging De Stijl. De kubistische revolutie Het avontuur van het Kubisme moet gezien worden als een experiment waarbij de kunstnaar zich van het natuurlijke voorbeeld probeert te distantiëren, echter zonder geheel abstracte afbeelding te maken. Het nadenken over de vorm van de afgebeelde objecten en het reduceren en veranderen ervan wordt de inhoud van het werk. De abstracte schilderkunst heeft Picasso nooit geïnteresseerd; hoe ver hij zich in zijn werk ook distantieerde van het pure spiegelbeeld van de zichtbare wereld, het object of een fragment van het geschilderde bleef altijd herkenbaar. Onder invloed van klassieke Spaanse beelden (met hun hoekige vormen) en naar voorbeeld van Cézanne was Picasso in 1906 begonnen met het tekenen van vrouwelijk naakt in
blokachtige vormen. Een jaar later al bereikte dit proces van afstand nemen van het natuurvoorbeeld zijn voorlopig hoogtepunt in het schilderij Les Demoiselles d’Avignon, dat onder Picasso’s tijdgenoten een schok teweegbracht. De hierop volgende werken waren weliswaar minder agressief en provocerend, maar niet minder revolutionair. Vanaf 1907 vond Picasso in Georges Brague een medestrijder bij de ontwikkeling van een nieuwe kubistische vormtaal. Terwijl Brague in de zomer van 1908 op de Desmoiselles reageerde met een reeks landschappen in geometrische afhankelijk daarvan met enkele werken die hier verbluffend veel op leken: huizen, bomen en landschapsvormen verstarden bij beiden tot hoekige, geometrische eenheden en stapelden zich in het beeld op zonder perspectivische regels. Aan Cezannes advies – de natuur in kogel-, kegel- en cilindervormen weergeven- is in deze werken voldaan; zijn schilder-kunst werd consequent verder ontwikkeld. Toen Brague de eerste van deze schilderijen tentoonstelde, verwees een criticus naar de opmerkingen van Matisse dat de schilderijen uit louter kleine kubussen bestonden en al snel de term ‘kubisme’ een vaststaand begrip. De ontwikkeling van het Kubisme kan in drie perioden worden verdeeld. Na de op Cézanne georiënteerde beginperiode volgde vanaf 1909 het zogenaamde analytisch Kubisme. Picasso en Brague analyseerden de motieven in steeds kleinere deeltjes tot het object ten slotte nog maar nauwelijks te herkennen was. Vanaf 1912 trad er daarom een verandering op: het synthetisch Kubisme ontstond. Grotere, samenhangende, abstracte vormen en kleurvakken werden tot een compositie samengevoegd en door middel van aanwijzingen in de vormgeving herkenbaar gemaakt. Voor Picasso betekende de periode van het Kubisme een definitief afscheid van het armoedige leven in Bateau- Lavior. In 1909 nam hij zijn intrek in een comfortabele, grote atelierwoning aan de Boulevard de Clichy. Guernica Een van de belangrijkste schilderijen van Picasso is 'Guernica'. Op het schilderij wordt het bombardement op het plaatsje Guernica door de fascistenleider Franco uit 1937 uitgebeeld. Op het schilderij is veel te zien: het ging Picasso er vooral om de chaos en paniek uit te beelden die er heersten tijdens het bombardement.
Pablo Picasso, Guernica, 1937 Guernica’ uit 1937 is een vorm van historische schilderkunst: het ooggetuigenschap is vervangen door de subjectieve getroffenheid van de artiest
Picasso maakte ook kubistische sculpturen. Niet van een traditioneel materiaal als marmer, klei of brons, maar met behulp van bijvoorbeeld plaatijzer, draad, karton of hout. Hij veranderde hiermee het hele karakter van de sculptuur tot die tijd! De beeldhouwkunst sloeg vanaf die tijd een nieuwe weg in.
'De derde mei van 1808 in Madrid', Francisco Goya
Massacre in Korea, 1951 Pablo Picasso
Enkele citaten van Picasso: -“Als je precies weet wat je maken wilt, waarom zou je dan in vredesnaam nog maken? Omdat je het toch al weet is het toch oninteressant. In zo’n geval is het beter om iets anders te maken” -“ik zeg niet alles, maar ik schilder alles” -“In de Desmoiselles d’Avignon heb ik een neus van de zijkant geschilderd in een gezicht dat je van voren ziet. Ik moest dat wel doen, om hem al ‘neus’ herkend te laten worden. Op grond van die neus sprak men over negerkunst. Hebt u ooit één negerkunstwerk gezien, eentje maar, met de neus van de zijkant op een masker dat je recht van voren ziet.”
-“Men wil in alles en iedereen een ‘zin’ ontdekken. Dat is een zeikte van onze tijd, die zo weinig praktisch is en die toch sterker aanwezig is dan in welke andere tijd dan ook.“ -“De moderne kunst moet men doden. Dat betekent ook dat men zichzelf doden moet, als men verder nog iets tot stand wil brengen.” -“Wat is er nu gevaarlijker dan begrepen te worden? Temeer, daar zoiets niet eens mogelijk is. Je wordt altijd verkeerd begrepen. De mensen denken dat ze niet eenzaam zijn. En in werkelijkheid zijn ze het des te meer.” -“Brague zei een keer tegen mij: ‘in je hart heb je altijd van de klassieke schoonheid gehouden.‘ Dat is waar. Zelfs vandaag nog geldt dat voor mij. Er wordt niet ieder jaar een nieuw soort schoonheid uitgevonden.” -“Als je aan een schilderij begint, doe je vaak leuke ontdekkingen. Daar moet je voor oppassen. Het schilderij moet vernietigd, meerdere malen overgeschilderd worden. Iedere keer als de kunstenaar een mooie ontdekking vernietigt, onderdrukt hij haar eigenlijk niet, maar verandert hij haar, perst haar samen, maakt haar wezenlijker. Wat daarvan ten slotte het resultaat is, is het resultaat van verworpen vondsten. Als je anders te werk gaat, word je je eigen ‘kenner’. Ik verkoop mezelf toch niets.” -“Dat is toch voldoende, niet? Wat moet ik verder nog zeggen. Wat zou ik er nog aan kunnen toevoegen? Alles is gezegd” Fernand Léger: Joseph Fernand Henri (Fernand) Léger (1881 –1955) was een Franse kunstschilder en beeldhouwer. Hij wordt beschouwd als een belangrijke vertegenwoordiger van het kubisme. Zijn schilderijen uit deze tijd staan onder invloed van het impressionisme. In 1907 ontmoette hij Robert Delaunay en via hem raakte hij bevriend met o.m. Marc Chagall. Ook kwam hij in contact met het werk van Cézanne, dat hem ertoe brengt om meer kubistisch te gaan werken. In 1920 ontmoette Léger de architect Le Corbusier met wie hij vriendschap sloot. Ook maakte hij kennis met het werk van Piet Mondriaan en Theo van Doesburg, dat een inspiratiebron voor hem werd. In deze periode maakte hij voor Marcel L'Herbier een futuristisch laboratorium maakte.
George Braque: Georges Braque (1882 - 1963) was een Franse kunstschilder. Hij was mede toonaangevend voor nieuwe richtingen in de moderne 20steeeuwse kunst. Samen met de Spaanse kunstschilder Pablo Picasso was hij de grondlegger van het kubisme. Schilderstijl De schilderkunst van Georges Braque behoort tot het kubisme en het fauvisme; dit zijn Europese kunststromingen. Het werk van Braque inspireerde de kunstcriticus Louis Vauxcelles ertoe om de term kubisme te gebruiken. Met het kubisme wordt bedoeld dat de vorm niet meer direct in verhouding staat tot de werkelijkheid. Het kubisme is daardoor een stap in de richting van de abstracte kunst. In het werk van Braque worden tegelijkertijd de kleuren minder sterk; hij gebruikt voornamelijk witte, bruine, en grijze tinten, met hoogstens wat olijfgroen of geel. Braque werkte ook met collage-achtige afbeeldingen, net of bijvoorbeeld een stuk krantenpapier op het doek is geplakt, met teksten en al. Braque schilderde graag stillevens met vruchten, muziekinstrumenten en flessen, waarbij hij ook letters en cijfers toevoegde. Na zijn Kubistische tijd ging hij over tot een vereenvoudigd figuratief schilderen waarin hij o.a. reeksen kleine landschappen maakte.
Actie-Kubisme en Futurisme 1910 Marcel Duchamp: Marcel Duchamp (1887 -1968) Doorbraak 1912: Nu descendant un escalier ("Naakt de trap aflopend") Giocama Balla: Giacomo Balla (1871 1958) was een Italiaanse kunstschilder. Kenmerkend voor hem is het Futurisme als schilderstijl : het creëren van een picturale weergave van licht, beweging en snelheid . Hij was ondertekenaar van het Futuristisch Manifest in 1910. Hij begon met het ontwerpen en schilderen van futuristische meubels, creëerde ook futuristische " antineutral" kleding. Balla begon ook beeldhouwen , en het jaar daarna , schiep de bekende sculptuur , Boccioni 's Fist . Tegen het einde van de oorlog toonde de futuristische beweging tekenen van verval.
Conceptuele kunst Marcel Duchamp is de grondlegger van de conceptuele kunst: het denken over kunst is het kunstwerk zelf en elk voorwerp kan kunst zijn. Op een tentoonstelling kon iedereen een lijn trekken op een enorm groot papier. Het idee erachter is bewaard gebleven door een museum. De kunstwereld staat op zijn kop als Marcel Duchamp in 1917 zegt, dat een urinoir kunst is. “Elk alledaags voorwerp kan kunst worden”, zegt hij, en dat brengt een discussie op gang. Hij is de grondlegger van de conceptuele kunst. Het denken over kunst, is kunst en het kunstwerk is een idee. Zo’n grote tribune en die tribune keek uit op een enorm wit papier, dat was 8 meter hoog en 17 meter lang. En daarop kon je een lijn trekken. En iedereen die de tentoonstelling kwam bezoeken deed daaraan mee. Toen het klaar was, was het een enorm groot vel, een indrukwekkend, glanzend vel van duizenden lijnen. Zo intrigerend. Dus het concept was “trek een lijn, doe mee, teken mee” en het eindresultaat, dat was, ja, hallucinerend effect. Wat hebben we nou als museum bewaard voor de collectie? Niet die hele grote tekening, maar dat, die actie, dat denken, het concept. Marcel Duchamp: Marcel Duchamp (1887 -1968) was een Frans kunstenaar. Duchamp was de eerste die een alledaags voorwerp presenteerde als een kunstwerk. Zijn werken behoren tot het Dadaïsme, Surrealisme en Conceptuele kunst. Levensloop Marcel Duchamp werd geboren in een kunstenaarsgezin met zijn aanvankelijk even bekende broers Raymond Duchamp-Villon en Jacques Villon. In 1902 begon hij te schilderen in neoimpressionistische stijl. Vanaf 1910 begon hij de stijl van Paul Cézanne aan te hangen en sloot hij zich aan bij de Puteaux-groep van zijn broer Jacques, ook schilderde hij een tijd in de stijl van het Kubisme. In januari 1912 werd Duchamp echter gedwongen zijn Nu descendant un escalier ("Naakt de trap aflopend") te verwijderen uit een tentoonstelling van de Salon des Indépendants in Parijs, waarna
hij zich uit de Puteaux-groep terugtrok. Een jaar later in veroorzaakte "Nu descendant un escalier" grote ophef op de Armory Show in New York, waardoor Duchamp internationaal bekendheid verwierf. Te vermelden, en zeker relevant voor het begrip van zijn humoristische manier van kunst maken, is ook dat hij aan het begin van zijn carrière regelmatig cartoons tekende voor tijdschriften. Duchamp heeft zichzelf in zijn hele leven niet van zijn kunst onderhouden, alhoewel hij zijn Grote Glas wel schonk aan de mensen die hem na zijn eerste aankomst in de VS onderdak verleenden. In 1913 keerde hij de schilderkunst de rug toe en wekte hij sensatie met zijn Fietswiel (Roue de bicyclette), waarmee hij een belangrijke aanzet gaf tot het Dadaïsme. In 1915 vertrok hij naar New York. Duchamp was de eerste die een alledaags voorwerp presenteerde als een kunstwerk (een readymade). Dit was een mijlpaal voor de hedendaagse beeldende kunst en Duchamp riep hiermee kunstfilosofische vragen op over de aard en functie van kunst.
Fountain, 1917.
Fountain was een gewoon urinoir - gesigneerd met "R.Mutt" 1917 dat Duchamp anoniem inzond voor een jury-loze expositie in 1917 te New York, waarvan hij zelf directielid was. Men nam de inzending
echter niet serieus, men dacht dat het ging om een belediging van de organisatie van de expositie. Het werk werd aldus geweigerd. Het kunstwerk is in 2004 door een panel van 500 kunstkenners verkozen tot invloedrijkste kunstwerk van de 20e eeuw. In 1923 verklaarde hij zijn eerste grote werk La Mariée mise à nu par ses célibataires, même (het Grote Glas) waarmee hij in 1915 na zijn aankomst in New York begonnen was, definitief onvoltooid. Met dit werk, een olieverfschildering op glasplaten met draad en stof, was hij meer geaffilieerd met het Surrealisme. Nadien gaf hij de kunst op om niet onverdienstelijk te gaan schaken, waarin hij zelfs een grootmeestertitel behaalde. Hij begaf zich weer naar Frankrijk en vertrok pas na de Duitse bezetting van Frankrijk weer naar de VS. In het geheim werkte hij tot zijn dood nog aan Etant donnés: 1. la chute d'eau 2. le gaz d'éclairage, een installatie bestaande uit een deur met twee kijkgaten die uitzicht gaven op een landschap met daarin een erotisch vrouwelijk naakt, rustend op een takkenbos, dat een gaslamp vasthoudt. Beide werken hebben onder meer de onzichtbare krachten en werkingen van de menselijke seksualiteit als onderwerp, maar verbeelden het op complementaire wijze. Marcel Duchamp kan, samen met Picasso, Kandinsky en Matisse als de vader van de hedendaagse kunst beschouwd worden, en met name als het om de nieuwere kunstvormen als installaties en conceptuele kunst gaat, waar hij in alle richtingen (zelfs in de richting van de videokunst, met zijn film Anemic Cinema) zeer belangrijke stappen heeft gezet. Minder bekend maar zeker noemenswaardig zijn ook de grafische ontwerpen die Duchamp op zijn naam heeft. De aandacht voor dit aspect van zijn oeuvre is eerder van recente datum, door een publicatie hierover in 1999. Stijl De werken van Marcel Duchamp behoren tot het Dadaïsme en Surrealisme van de moderne kunst. Zijn werk 'Fountain' (1917) is een voorbeeld van Conceptuele kunst.
Constructivisme en het Suprematisme Malevic was docent en een grote kracht achter het constructivisme en het suprematisme. Daarom was hij belangrijk voor de Russisch avant garde: vooruitstrevende kunstenaars. De schilderijen van Kasimir Malevic lijken eenvoudig. Hij beperkte zich tot geometrische figuren en enkele kleuren, die meestal helder rood, blauw, geel en groen zijn. Zijn non-figuratieve vormen zette hij vaak schuin.
Kazimir Malevič, Suprematisme (1916)
Kazimir Malevitsj, Suprematisch kruis, 1920-1921
De kunstenaar achter het constructivisme is avant-gardist Vladimir Tatlin. Zijn creaties worden voor het eerst constructies genoemd. Techniek is hier van belang. De term suprematisme heeft hij zelf bedacht om zijn eigen abstracte werk te betitelen. Gevoel voert hier de boventoon en techniek is hieraan ondergeschikt.
Kasimir Malevich: Kazimir Severinovitsj Malevitsj (1878 - 1935) was een Russisch en Sovjetkunstschilder die grote bekendheid in West-Europa kreeg als docent en als theoreticus van het constructivisme en het suprematisme, als moderne kunstrichtingen. Kazimir Severinovitsj Malevitsj, was een schilder en een kunsttheoreticus, pionier van geometrische abstracte kunst en één van de belangrijkste leden van de Russische avant-garde. Malevitsj werd geboren in de buurt van Kiev, Oekraïne. Zijn ouders waren Pools. Zijn vader was de manager van een suikerfabriek. Kazimir was oudste van veertien kinderen. Zijn familie verhuisde regelmatig en hij bracht het grootste deel van zijn jeugd in de dorpen van de Oekraïne naast suikerbietplantages door, ver van de culturele centra. Tot zijn 12e of 13e wist hij niets van de professionele kunstenaars, hoewel de kunst van de boeren hem in zijn kinderjaren had omgeven. Hij was verrukt van het boerenborduurwerk, en van de bewerkte muren en fornuizen. Zelf kon hij in de boerenstijl schilderen. Hij studeerde schilderen in Kiev van 1895 tot 1896 en in 1904 vertrok hij naar Moskou, waar hij studeerde aan de Hogeschool voor Schilderkunst, Plastiek en Architectuur. Oorspronkelijk vertoonde Malevitsj' werk impressionistische en symbolistische kenmerken, maar na 1910 koos hij voor een geometrische vormontleding, die hij combineerde met een lyrisch kleurenbeeld en die zou leiden tot de bekende futuristische figuratie van de kunstenaar. Zijn kegel- en cilindervormige figuren vinden we terug bij de Franse Fernand Léger, die rond dezelfde tijd leefde en werkte. Rond 1915 definieert Malevitsj zijn werk als het Suprematisme, als "de absolute macht van de beeldende expressie". Malevitsj: "Onder suprematisme versta ik de suprematie van de zuivere ervaring in de beeldende kunst". Met zijn theoretiserende opvattingen kwam hij terecht in de architectuur en de industriële vormgeving en aldus belandde hij ten slotte, in 1927, te Berlijn bij het Bauhaus, om zijn verhandelingen te publiceren op de 'Berliner Große Kunstausstellung'.
Na de ommezwaai in de officiële sovjetkunstpolitiek, na 1928, werd het werk van Malevitsj als 'decadent' geklasseerd. Hierna ontstonden min of meer figuratieve schilderijen die als thema het boerenleven hadden, opgebouwd uit heel elementaire vormen. In zijn laatste jaren raakte hij gefascineerd door het Renaissance-portret; er ontstonden toen uitgebalanceerde portretten, o.a. van hem zelf en van zijn vrouw.
Biografie Portret van de vrouw van de kunstenaar, 1933
Schilderstijl Van 1912 tot met 1914 schildert Kazimir Malevitsj kubistische schilderijen. Malevitsj' bekendste werken rekent men tot het suprematisme geschilderd in de periode van 1915 - 1916. In het werk Suprematistisch schilderij uit 1916 gebruikte Malevitsj rechthoeken in zwart, wit en primaire kleuren. Er is een strenge verdeling van vormen en kleuren. Malevitsj gebruikte meer soorten rechthoeken. Hij gebruikte ook mengkleuren van de primaire kleuren. Hij gebruikte verschillende tonen rood en geel. Hij zette ook bijna alles schuin; de rechthoeken staan gekanteld. Malevitsj gebruikte geometrische vormen. Hij beperkte zich daarbij niet tot uitsluitend horizontale en verticale lijnen en vormen, zoals de schilder Piet Mondriaan wel deed. Kazimir Malevich is één van de grondleggers van de abstracte kunst. Vanaf 1932 schildert hij vooral portretten waaronder een zelfportret.
Kunst zonder vaste vorm: abstracte Kunst “Kunst die overeenkomst tussen het kunstwerk en de zichtbare werkelijkheid vermijdt”. Zo omschrijft Van Dale abstracte kunst. Abstract is dus een moeilijk woord voor kunst die eigenlijk nergens op lijkt. Dat is het doel van abstracte kunst ook niet. Abstracte kunst wil prikkelen en vervormen, tot alleen de essentie overblijft. Figuratief en non-figuratief zijn woorden die vaak gebruikt worden als men spreekt over herkenbare of niet-herkenbare voorstellingen op schilderijen of van beeldhouwwerken. Het tegenovergestelde van figuratief is non-figuratief of abstract, dat wil zeggen dat je in de voorstelling geen landschap, mensen of dingen herkent. Er waren in het begin van de twintigste eeuw schilders die vonden dat ook vormen en kleuren konden worden geschilderd zonder dat het iets voor hoefde te stellen. Abstracte beeldhouwkunst
Henri Matisse, The Back Series, brons, van links naar rechts: The Back I, 1908-09, The Back II, 1913, The Back III 1916, The Back IV, c. 1931
In de twintigste eeuw waren er beeldhouwers die beelden maakten die meteen herkenbaar waren. Sommige beeldhouwers werkten juist op een andere manier. Zij vereenvoudigden de natuurlijke vormen zo sterk, dat je de oorspronkelijke vormen bijna niet zou kunnen plaatsen. Je ziet dat heel mooi in de serie vrouwenreliëfs van de schilder en beeldhouwer Henri Matisse. In het eerste reliëf is nog duidelijk de rugzijde van een vrouw te zien. Maar in het tweede, derde en vooral
het vierde reliëf, zie je dat de kunstenaar de vormen steeds meer heeft vereenvoudigd. Dat noem je stileren.
Constantin Brancusi, De Kus (1916)
De Roemeense beeldhouwer Brancusi is geïnspireerd geraakt door de Franse beeldhouwer August Rodin. Rodin maakte 20 jaar eerder ‘De Kus’ als beeldhouwwerk met mooie gespierde mensen. Dit was een figuratief werk. ‘De Kus’ van Brancusi is daarentegen een prachtig voorbeeld van stileren ofwel vereenvoudigen. Toch is de man-figuur duidelijk te onderscheiden van de vrouw-figuur. In de verliefdheid zijn alleen de armen, de ogen en uiteraard de mond belangrijk en daarom weergegeven. Kijk eens hoe innig en één deze 2 geliefden met elkaar zijn. Hun ogen, monden, armen, benen ofwel hun lichamen smelten samen. Pure liefde en pure symmetrie! Het is duidelijk dat Brancusi de essentie wil laten zien van wat hij wil verbeelden. Waar gaat het om? Wat is het belangrijkste? Hij gaat niet zo ver dat je niet meer kunt herkennen wat je ziet. Dat is ook een van de redenen dat hij zelf niet vond dat hij abstract werk maakte. Kandinsky De Russische kunstenaar Wassily Kandinsky was één van de eersten die abstract begon te schilderen. Hier zie je één van de eerste abstracte schilderijen. Het ziet er uit als een vrolijk spel van kleuren en vormen. Geen enkele kleur en vorm is hetzelfde. Het schilderij drukt iets uit
zonder dat er herkenbare vormen worden gebruikt. Met abstracte schilderijen kan een bepaalde sfeer of stemming worden overgebracht.
Vassily, Kandinsky, "Orange", 1923
Veel abstracte schilderijen werden door hun kunstenaars nu ‘compositie’ genoemd. Het woord compositie betekent in de schilderkunst: vlakverdeling. Waar zet je wat neer in je tekening of schilderij of foto? Er waren in de abstracte schilderkunst ook verschillende manieren van schilderen. Bij Kandinsky zie je een losse en vlotte manier van schilderen met verschillende vormen en kleurtonen. Bovendien kun je heel duidelijk zien dat hij penselen of kwasten gebruikt heeft. Der Blauwe Reiter Samen met kunstenaar Franz Marc en nog meer kunstenaars richtte Kandinsky de kunstenaarsgroep ‘Der Blaue Reiter’ heeft opgericht, genoemd naar werk van henzelf. Beide kunstenaars hadden als lievelingskleur blauw. Het was meer een groep vrienden die hetzelfde dacht over kunst en kleurgebruik en samen tentoonstellingen maakten. Zij waren de expressionisten, de kunstenaars die vanuit hun gevoel schilderden. Meer abstracte kunst De Zwitserse kunstenaar Klee gaf ook vanaf 1920 elf jaar les op de kunstschool Bauhaus in Duitsland en was eveneens betrokken bij Der Blaue Reiter. Paul Klee heeft in dit schilderij heel zorgvuldig een
aantal gekleurde vierkantjes in horizontale en verticale baantjes bij elkaar gezet. Hij heeft het schilderij ‘oude klanken’ genoemd. Het lijkt alsof hij muziektonen in kleurtonen heeft omgezet. Klee heeft ook een muzikale achtergrond dus dat was de reden dat hij beeldende kunst en muziek makkelijk kon combineren. De appel viel niet ver van de boom want zijn ouders en zelfs zijn echtgenote waren werkzaam in de muziekwereld. Bovendien hield hij erg veel van theater en zag de wereld net als de Engelse schrijver William Shakespeare ooit schreef, als een toneelvloer waar mannen en vrouwen slechts toneelspelers zijn en waar wel veel ruimte is voor dromen, fantasie, poëzie, vrijheid en humor. Dit is een van de ‘donkere’ schilderijen van Klee terwijl hij meestal zeer kleurrijk te werk ging. Critici vonden zijn stijl bijna kinderlijk maar dat was wel waar de latere Cobra-kunstenaars zich door hebben laten beïnvloeden.
Robert Delaunay, Levensvreugde, 1931 Paul Klee, Oude klanken (Alter Klang), 1925;
Het schilderij ‘levensvreugde’ van Robert Delaunay is een opvallend voorbeeld van abstracte kunst. Opvallend zijn het helder kleurgebruik en de geometrische vormen, die haast lijken te bewegen. Delauney maakte abstract werk dat in 1912 de naam ‘Orfisme’ kreeg van de Franse dichter Guilliaume Appolinaire omdat hij zijn werk zo bijzonder en nieuw vond dat hij het niet anders kon omschrijven.
Orfisme komt van Orpheus, een mythologisch wezen dat staat voor pure betovering en poëzie. Kleuren en vormen waren voor Delauney elementen op zich. Hij ging pas vanaf 1930 echt abstract werken. Daarvoor waren zijn schilderijen nog vrij herkenbaar zoals de serie van de Eiffeltoren. Ook heeft hij zelfs op een impressionistische manier geschilderd. Lijnen en geometrische vormen Russische stijlen als Suprematisme en Contructivisme maakten dat hij onlosmakelijk verbonden was met abstract werken. Kandinsky werkte vooral met lijnen, simpele geometrische vormen die in de ruimte van het doek zweven. De cirkel was volgens hem de meest essentiële vorm omdat deze oneindig is. Dit was vooral de denkwijze die hij meenam als docent in Weimar bij het Bauhaus. Orange is werk dat hij in die tijd heeft gemaakt waar hij de techniek lithografie zich steeds meer eigen maakte. Piet Mondriaan: Pieter Cornelis (Piet) Mondriaan (1872 - 1944) was een Nederlandse kunstschilder en kunsttheoreticus, die echter een groot deel van zijn leven in het buitenland woonde en werkte. Mondriaan wordt algemeen gezien als een pionier van de abstracte en non-figuratieve kunst. Vooral zijn latere geometrisch-abstracte werk, met de kenmerkende horizontale en verticale zwarte lijnen en primaire kleuren, is wereldberoemd en dient als inspiratiebron voor vele architecten en ontwerpers van toegepaste kunst. Hij was een van de belangrijkste medewerkers van het tijdschrift De Stijl en ontwikkelde een eigen kunsttheorie, die hij Nieuwe Beelding of Neo-plasticisme noemde. Hij is in het buitenland beter bekend als Mondrian, een verfransing (verengelsing) van zijn achternaam. Wassily Kadinsky: Wassily Kandinsky (1866 –1944) was een Russisch-Franse kunstschilder en graficus. Zijn schilderstijl behoorde aanvankelijk tot het expressionisme, soms ook wel gerekend tot het symbolisme. Kandinsky was een van de schilders die vorm en filosofische ondergrond gaf aan de abstracte kunst in het eerste kwart van de twintigste eeuw.
Surrealisme Marc Chagall: Marc Chagall, geboren als Movsja Zacharovitsj Sjagal (1887 –1985) was een Frans kunstschilder van Joods-Wit-Russische afkomst. Zijn werk wordt vaak geassocieerd met het surrealisme. Maar eigenlijk valt zijn werk onder verschillende stromingen al maakt het nergens helemaal deel van uit. Chagall heeft een hele eigen stijl die dromerig aan doet. Hij haalde zijn inspiratie uit de Russische volkskunst en het volksleven, zijn herinneringen aan zijn jeugd en de rol van het Jodendom hierin. Hij combineerde elementen hiervan met onder andere de kleur van de moderne stijlen die hij in Parijs ontmoette. Zijn werk laat sporen van het Expressionisme, Kubisme en Fauvisme zien. Tevens beeldde hij met grote regelmaat Bijbelscènes af.
Orpheus
Zijn jeugd is een terugkerend thema in zijn werk. De rabbi’s, geitjes en muzikanten die in zijn schilderijen figureren, vinden daar hun oorsprong. Chagalls werk is zeer uitbundig van kleur. Picasso zei eens over hem 'de enige kunstenaar die nog weet wat kleur is'. Een rationele analyse van zijn werk wees Chagall af, schilderen was voor hem een intuïtief proces.
Glas en keramiek Hoewel hij zich, evenals Picasso, pas op betrekkelijk hoge leeftijd de keramiekkunst eigen maakte, geldt het keramisch werk van Chagall als een hoogtepunt in de hedendaagse keramiek. Het getuigt van dezelfde energie en levenslust als zijn experimenten met het schilderen decennia eerder. Ook weet hij zich in de traditie te vestigen, maar deze tegelijkertijd te vernieuwen. In de jaren zestig, Chagall was toen al ongeveer zeventig jaar oud, leerde hij zichzelf glas-in-loodramen maken. Deze eeuwenoude traditie wist hij, evenals die van het keramiek, naar zijn hand te zetten en te vernieuwen, hierbij gestimuleerd door zijn vrouw. Kenmerkend zijn de sprankelende kleuren en de grote mate van symboliek, wat ze uitermate geschikt heeft gemaakt voor religieuze doeleinden. Dit is mede doorslaggevend geweest voor zijn enorme populariteit. Glas-inloodramen zijn onder meer aangebracht in de kathedralen van Metz en Reims en in de St. Stefanskerk in Mainz waarvoor Chagall negen vensters ontwierp (de overige 18 vensters werden in dezelfde stijl door Charles Marq ontworpen). In augustus 2008 werd in de kathedraal van Metz een in 1963 voltooid glas-in-loodraam van Marc Chagall door vandalen ernstig beschadigd. In het betreffende raam werden Adam en Eva uitgebeeld. Jodendom en kunst Door het religieuze verbod op het afbeelden van mensen, waar het jodendom zich streng aan houdt, is een Joodse schildertraditie nooit ontwikkeld. Hierdoor was er erg veel ruimte voor de kunstenaar, die zich maar aan weinig conventies diende te houden. Er waren echter ook veel problemen, omdat typisch Joodse thema's niet bestonden en het referentiekader dus door de eerste generatie Joodse kunstenaars uitgevonden moest worden. Schilders als Chagall, Chaïm Soutine en Jacques Lipchitz doen vermoeden dat er toch al gauw een identiteit gevonden werd door de Joodse schilders, omdat hun werken erg op elkaar lijken wat thematiek en stijl betreft.
Chagalls positie en invloed hier zijn niet te overschatten. Behalve een van de oudste Joodse schilders, was hij ook de langst levende en heeft hij daardoor altijd een voortrekkersfunctie gehad en die van baken voor andere kunstenaars, waaraan zij hun oeuvre konden toetsen. Zijn herinneringen aan zijn jeugd, die zijn belangrijkste inspiratiebron vormden, tonen allerlei Joodse thema's die daarvoor nooit afgebeeld waren. Rabbijnen, violisten, arbeiders uit het getto, synagogen, alles laat een Joodse cultuur zien die door anderen nooit eerder zo vrijelijk en liefdevol afgebeeld was, met al haar gebreken en pluspunten. Een kritische noot die hierbij vaak gehoord wordt, is dat Chagall in zijn bijna 98-jarige leven nooit een ander thema heeft aangepakt en als het ware zijn succes benut heeft zonder nieuwe artistieke risico's te nemen.
Giorgio de Chirico: Giorgio de Chirico (1888 - 1978) was een Grieks-Italiaanse schilder. De Chirico was van grote invloed op het werk van René Magritte. Magritte schreef dat in het schilderij Het liefdeslied de poëzie boven de schilderkunst uit steeg, een ontdekking die hem tot tranen roerde. De onverwachte combinatie van een rubberen handschoen en een antiek borstbeeld vindt hij een nieuwe visie op de kunst, vrij van stereotiepe gewoontes van de geest. De Chirico schilderde zijn droombeelden als pre-surrealist ver voor het surrealistisch manifest (1924) en stopte daarmee om terug te keren tot een academische stijl. Naast Carlo Carrà lag de Chirico vanaf 1917 ten grondslag aan de Pittura metafisica of de metafysische schilderkunst, een kunstrichting in de Italiaanse moderne kunst. In hun werk worden voorwerpen en figuren zeer realistisch afgebeeld maar uit totaal verschillende causale en temporele contexten gecombineerd in lijnperspectivische constructies. Daardoor werd, zoals in het surrealisme, de raadselachtigheid van de objectenwereld beklemtoond. Ook de conventionele orde en de plaatsing van de dingen werd op die wijze geïroniseerd.
Salvador Dali: Salvador Domingo Felipe Jacinto Dalí i Domènech, markies de Dalí de Pubol (1904 –1989) was een Spaans kunstschilder en tevens veelzijdig kunstenaar. Schilderstijl Salvador Dalí behoort tot de surrealisten. Vroege periode (1917-1927) In zijn vroege periode maakte Dalí hoofdzakelijk werken met als onderwerp het landschap in de omgeving van Figueres en het vissersplaatsje Cadaqués. Hij werd geïmponeerd door het grillige, bijna buitenaardse landschap van Cap de Creus, het meest oostelijke puntje van het Iberisch Schiereiland waar hij graag kwam. Zijn vroegste werken tonen al zijn verwantschap met het impressionisme en kubisme. Overgangsperiode (1927-1928) Deze periode wordt gekarakteriseerd door heftig experimenteren. De doeken hebben vaak verschillende texturen, gemaakt met verscheidene verfkunstharsen en een collage van grof zand en grind van dichtbij gelegen stranden. Dalí nam hierin ook stenen, kurk en andere materialen op, en werkte later met verschillende soorten hars, wat later de benaming 'plastic' heeft gekregen. Surrealistische periode (1929-1940) De surrealisten geloofden dat logica alleen niet voldeed, dus wendden zij zich tot het onderbewuste en dromen in een poging de grenzen van de rede te overschrijden. De surrealisten werden beïnvloed door de ideeën van Sigmund Freud en Dalí begon zijn eigen angsten en fantasieën te verkennen en legde deze door symbolische beelden op doek vast in een ultrarealistische, fotografische stijl. Hij verwees naar deze schilderijen als ‘handgeschilderde droomfoto’s’. Zie: Surrealisme. Klassieke periode (1941-1989) In 1941 gaf Dalí zijn surrealistische stijl op voor een meer universele artistieke verklaring. Zijn interesse ging van persoonlijke obsessie
over op universele thema’s en hij raakte gefascineerd door religie en moderne wetenschap. Dalí keek terug om inspiratie te halen uit de klassieke en renaissancistische kunst. Deze inspiratie deelde hij met Arno Breker, de Duitse beeldhouwer die hij al vanaf zijn Parijse tijd kende en bewonderde. Ook keek hij vooruit naar de wetenschappelijke ontdekkingen van zijn eigen tijd. Dalí, Freud en de film Dalí heeft een blijvende indruk nagelaten op Freud. Door Dalí zou Freuds mening over het surrealisme in positieve zin veranderd zijn. In 1929 maakte Salvador Dalí samen met Luis Buñuel de surrealistische film Un chien andalou. In 1945 verscheen Alfred Hitchcock's Spellbound, waarvoor hij de "droomscene" ontwierp. In 1946 werkte Dalí met Walt Disney samen aan een korte animatiefilm die Destino zou heten..
Dadaïsme Kurt Schwitters: Kurt Schwitters (1887 - 1948) was een Duits kunstschilder, typograaf, publicist en dichter, die beroemd werd met zijn collages, zijn klankgedichten en als bedenker van Merz.
Kaft van Merz, nummer 8/9 (april-juli 1924), ontworpen door El Lissitzky.
Levensloop Hij was vanaf 1907 actief als kunstschilder en maakte toen impressionistische schilderijen. Rond 1917 sloot hij zich aan bij de expressionisten. In 1918 zocht hij aansluiting bij 'Club Dada', een Berlijns groepje dadaïsten bestaande uit Johannes Baader, Raoul Hausmann en Richard Hülsenbeck, maar wordt door de laatste geweigerd. Wel knoopte hij contacten aan met Raoul Hausmann, met wie hij een soort 'vogeltaal' ontwikkelde, die hij gezeten in een boom in zijn voortuin in Hannover aan bezoekers voordroeg. Ook zocht hij Georg Grosz op door domweg bij hem aan te bellen. Hans Richter tekende in 1964 het gesprek, dat tussen hen plaats gehad zou hebben, op. Schwitters stelde zichzelf voor door te zeggen: "Goedemorgen, Herr Grosz, mijn naam is Schwitters", waarop Grosz hem antwoordde: "Ik ben niet Grosz" en de deur dichtsmeet. Schwitters belde nog een tweede keer en antwoordde hem: "Ik ben ook Schwitters niet". ‘Nicht Dada, sondern Merz’ In 1919 maakte hij een opmerkelijke collage, die hij naar een fragment van een hierin verwerkte advertentie van de KOMMERZ UND PRIVATBANK, waarop slechts nog de letters MERZ te lezen waren, Merzbild noemde. Naast krantenknipsels gebruikte hij materiaal als papier, karton, kippengaas en prikkeldraad, dat hij simpelweg op straat vond. In Hannover werd om die reden al snel een lokale bekendheid, zo schreef een zekere Friedhelm Lach: 'Man empfahl ihm, entweder den Irrenarzt aufzusuchen, oder man sah lächelnd über den Aussenseiter hinweg, der - man stelle sich das vor! - mit seinem Fahrrad durch die Straszen Hannovers fuhr und Papierfetzen, Korken und Holzstücken sammelte'. In 1921 ontmoette hij de Nederlandse kunstenaar Theo van Doesburg. Via Van Doesburg leerde hij de schoenmaker-kunstenaar Thijs Rinsema en zijn broer Evert kennen. Hij zocht hen regelmatig op in hun woonplaats Drachten, waar hij met Thijs werkte aan diverse collages en kistjes en doosjes, samengesteld uit allerlei kleine stukjes hout die ze op straat of op de markt vonden. In de herfst van 1921 organiseerde Schwitters met onder meer Raoul Hausmann een dada-tournee naar Praag. Tijdens deze tournee maakte
hij kennis met Hausmanns' klankgedicht 'fmsbwtcu' en was hier zo enthousiast over dat hij het daarna als 'portret van raoul hausmann' nog vaak zou voordragen. Ook diende het als voorbeeld voor zijn 'Ursonate', waar hij tot 1932 aan werkte. ‘Holland ist Dada’ Vanwege het grote succes van deze mini-tournee, nodigde Van Doesburg hem uit deel te nemen aan een iets groter opgezette Nederlandse Dada-tournee, waar ook Van Doesburgs vriendin Nelly van Moorsel en de De Stijl-kunstenaar Vilmos Huszár deel aan namen. De eerste voorstelling stond voor 31 december 1922 gepland, maar door problemen met zijn paspoort kwam Schwitters pas op 5 januari in Nederland aan. Daar logeerde hij met zijn vrouw enige tijd bij Van Doesburgs vrouw, Lena Milius, in Den Haag. Omdat het Nederlandse publiek weinig of geen Duits verstond, bestond een groot deel van Schwitters' voorgedragen werk uit klank-, cijfer- en lettergedichten. Naast deze voorstellingen gaf hij ook solo-optredens, zoals op 13 april in de bovenzaal van 'De Phoenix' in Drachten. Aangekomen op het tramstation in Drachten bracht Schwitters zijn bagage zelf met een kruiwagen naar de broers Rinsema. Hans Richter tekende in 1964 op dat Schwitters altijd vierde klasse reisde en twee zware tassen meezeulde, die vol zaten met materiaal voor het maken van zijn collages, die hij overal verkocht voor 20 Mark per stuk. Ter gelegenheid van Schwitters' avond ontwierp Thijs Rinsema twee 'modernistische' panelen, die aan weerszijden van het toneel opgesteld werden. De avond zelf werd in de Dragtster Courant aangekondigd met Schwitters' gedicht 'wij w88888888' (zie Gedichten) en werd door ongeveer 40 mensen bezocht. Het muurgedicht Wij w88888888 in Leiden
Voorafgaand was de brochure ‘Wat is Dada?’ verkrijgbaar. Nelly van Doesburg wist zich in 1971 te herinneren, dat "tijdens de bedoelde avond door Kurt Schwitters ‘Anna Blume’ [sic] en de ‘Ursonate’ [zijn] voorgedragen, terwijl hij voorts gedeelten uit Goethe voorlas tijdens een uitvoering van een sonate van Chopin door mij". Daarnaast droeg Schwitters 'Das Verwesungswesen', 'Achtung bitte Privatherrschaften!', 'Nennen Sie es Ausschlachtung' en 'Hannover' voor (zie Gedichten), plus het gedicht 'Und als sie in die Tüte sah', dat in een verslag in de Dragtster Courant van 17 april aldus in het Fries werd vertaald: En as hja yn de poede seach, Dan wieren d’r reade kjessen yn, Dan makke hja de poede ticht, Dan wier de poede ticht. Schwitters vond dit blijkbaar zo aardig, dat hij het later verwerkte in het gedicht 'Die Zute Tute' (zie Gedichten). Verder droeg hij het verhaal 'Die weisslackierte schwarze Tüte' (zie Artikelen) voor en las hij aforismen voor uit het boekje Verzamelde volzinnen van Evert Rinsema. Anders dan de Dada-tournee, die hij met Van Doesburg, Van Moorsel en Huszár organiseerde, die zó tumultueus verliep dat de politie er soms aan te pas moest komen, verliep de Dada-avond in Drachten keurig en was de locale pers zelfs voorzichtig positief. In het verslag in de Dragtster Courant van 17 april stond verder: "(...) hoe idioot ook, in alles kenmerkt zich de geroutineerde cabaret-artist [Schwitters], die het zóó kluchtig weet te doen, dat de veertig aanwezigen, die zich tevoren vermoedelijk allen verbeeld hebben, als nuchtere plattelanders meer zelfbeheersching te kunnen toonen dan de doorsnee-stedeling, zich krom gelachen hebben!" De avond zou de geschiedenis in gaan als de laatste dada-manifestatie in Europa. Waren zijn optredens tot dan toe toch vooral provocatief, later zou hij zijn publiek, op veel kleinere schaal, onderhouden met sprookjes en voordrachten over moderne kunst. Naar aanleiding van de Nederlandse Dada-tournee gaf hij in januari 1923 het eerste nummer van zijn tijdschrift MERZ uit. Tijdens de Nederlandse Dada-tournee ontmoette hij Van Doesburgs beste vriend, de Tilburger Antony Kok, voor wie hij onmiddellijk veel sympathie had. Kok omschreef Schwitters als iemand die tegelijkertijd komediant als wijsgeer was.
Schwitters zou Kok op zijn beurt in Hannover uitnodigen, waar hij hem rondleidde in zijn 'Merzbau', een uit allerlei straatafval opgebouwde constructie in zijn woonhuis. Kok moest in een soort grot van hout en gips zitten, terwijl Schwitters hem vanuit een andere grot een verhaal voorlas. In 1925 droeg Schwitters het in samenwerking met Theo van Doesburg en zijn buurvrouw, Käte Steinitz, gemaakte kinderboek Die Scheuche. Märchen (De vogelverschrikker. Sprookjes) aan Kok op.
Graf van Kurt Schwitters in Hannover met een replica van zijn sculptuur Die Herbstzeitlose (zie Sculptuur).
Ondanks Schwitters' haast manische productiviteit, oogstte hij als Merzkünstler weinig succes. "Het is heel moeilijk in Duitschland, veel werk en weinig centen. (...) Ik teeken nu ook reklame advertentien voor de couranten, en schrijf artikelen. En ik heb ook een portrait geschilderd", schreef hij op 19 maart 1926 aan Thijs Rinsema.[15] Ballingschap In 1937 vluchtte hij voor het nazisme naar Noorwegen. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij van daar uit naar Engeland. Van 1944 tot zijn dood is hij bevriend met de Poolse futurist Stefan Themerson, die einde 1942 naar Engeland was uitgeweken, en zich daar bij het Poolse leger aansloot, die over Schwitters' internationale gerichtheid schreef: "You can perhaps be an Italian futurist, or a Russian futurist; a French cubist, or a Belgian Congo cubist; a German expressionist, or a Japanese expressionist; but you cannot possibly be an Italian, or French, or German dadaist. You are either a dadaist or a German, etc. etc. You cannot be both". Schwitters overleed in Kendal en werd in Hannover herbegraven.
Paul Klee: Paul Klee (1879 –1940) was een Duits/Zwitserse kunstschilder die figuratieve schilderijen maakte met een uitgebalanceerde kleurtechniek. Zijn werk behoort tot de moderne kunst. Klee bestudeerde het Impressionisme van het eind van de 19e eeuw. In 1911 ontmoette hij August Macke, Wassily Kandinsky en Franz Marc van de kunstenaarsgroep Der Blaue Reiter. Hij liet zich beïnvloeden door etnografische (primitieve) kunst, door kindertekeningen en tekeningen van personen met een verstandelijke beperking. Hij maakte kennis met werk van Braque, Picasso en Malevitsj, alsook met Robert Delaunay in Parijs, die kleur het belangrijkste element in de schilderkunst vond. Schilderwerk en -stijl In de loop van de tijd werd zijn werk abstracter, met een geraffineerd gebruik van kleur. Zijn thema's zijn zeer veelzijdig: landschappen, sterk vereenvoudigde portretten, dieren (de beroemde goudvis), mythologie, geheimzinnige machines. Klee gebruikt veel combinaties van abstracte en figuratieve vormen. Klee heeft een zeer individuele stijl ontwikkeld om de onderbewuste geest en de fantasie uit te drukken. Klee experimenteerde veel. Met aquarel op ondergronden van textiel, met combinaties van olieverf en aquarel, met spuittechniek, en met allerlei papieren of textiele ondergronden. Eigenlijk werkte hij vrijwel nooit met een conventionele schildertechniek zoals olieverf op doek. Op het werk van Klee is geen eenvoudig stempel te drukken. Surrealisme, kubisme, abstractie zijn termen van de Europese kunststromingen die op zijn schilderkunst van toepassing kunnen zijn. Hij wordt ingedeeld bij het expressionisme. Zijn werk is vaak humoristisch. Klee gebruikt veel verwijzingen naar dromen, muziek, poëzie en mythologie. Invloed Klee heeft veel invloed gehad op de moderne kunst. Zijn boek Figuratieve vormleer verscheen echter pas in 1979. Vooral de Cobrakunst is door het werk en door de ideeën van Klee beïnvloed. Citaten • Kunst geeft niet het zichtbare weer, maar maakt zichtbaar (Schoepferische Konfession, 1920).
Tachisme 1940-1950 Karel Appel: Christiaan Karel Appel (1921 –2006) was een Nederlandse kunstschilder en beeldhouwer in de moderne kunst uit de tweede helft van de twintigste eeuw, die tot de expressionisten kan worden gerekend. Zijn grote invloed duurt voort tot op heden. Hij is vooral bekend geworden als lid van de kunstzinnige groepering Cobra. Ter gelegenheid van een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam vertelde hij aan Rudi Fuchs, toenmalig directeur van het museum, over zijn werk. Voordat hij begon, keek hij lang naar het doek, maar als hij eenmaal begon met schilderen, kon hij zijn impulsen om verf aan te brengen bijna niet bijhouden. Hij gaf de indruk te werken als een bezetene, waarbij hij echter wel veel tijd nam om de verf in de juiste kleur te mengen. Als het doek bijna af was, werkte hij langzamer, ten slotte zette hij nog maar een enkele toets, of hij liet de laatste verbeteringen zelfs weg. Appel werkte altijd aan één schilderij tegelijk. Vlak voor zijn dood in 2006 voltooide Appel een postzegel voor TPG Post. De postzegel met een waarde van 39 cent verscheen in september 2006 ter gelegenheid van een tentoonstelling over beeldende kunstenaars en postzegels met de titel Kunst om te versturen. Bij schilders als Herman Brood, en Jan Cremer is zijn invloeden vanuit het werk van Appel duidelijk aanwezig. Uitspraken Appel deed veel gevleugelde uitspraken, die bij het brave publiek in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de nodige weerstand opwekten: •
• •
Ik rotzooi maar een beetje aan. Ik leg het er tegenwoordig flink dik op, ik smijt de verf er met kwasten en plamuurmessen en blote handen tegenaan, ik gooi d'r soms hele potten tegelijk op. (Tegen het blad Vrij Nederland naar aanleiding van de film door Jan Vrijman). Ik schilder als een barbaar in deze barbaarse tijd. Ik heb in de loop van de jaren geleerd hoe ik olieverf op doek moet brengen. Ik kan nu met verf alles doen wat ik wil. Maar het is nog steeds een strijd, nog steeds een gevecht. Op het ogenblik
• •
zit ik nog in de chaos. Maar het is nu eenmaal mijn aard om de chaos positief te maken. Dat is tegenwoordig de geest van onze tijd. We leven altijd in een verschrikkelijke chaos, en wie kan de chaos nog positief maken? Alleen de kunstenaar. (Monaco, 1986). Tais-toi et sois belle. (Houd je mond en wees mooi) (tegen Sonja Barend). "Ik gebruik ook meer verf!!" nadat Appel een groot deel van de revenuen van een Cobra- groepsexpositie in zijn zak steekt.
De schilderstijl van Karel Appel Appel schilderde, ook volgens eigen zeggen, nooit de abstractie, al benadert zijn werk dat wel sterk. Er zijn altijd herkenbare figuren te ontdekken, of dit nu mensen, dieren of zonnen zijn. Tijdens de Cobraperiode (vanaf 1948) schilderde Appel simpele vormen met stevige contourlijnen, opgevuld door felle kleuren. Zijn werk hoort bij de Moderne kunst en de schilderstijl abstract expressionisme van de Europese kunststromingen. Onderwerpen waren vriendelijke onschuldige kindwezens en fantasiedieren. Hij liet zich daarbij beïnvloeden door de manier waarop geestelijk gehandicapten tekenen en schilderen, iets wat in die tijd revolutionair genoemd mocht worden. Het werk van Appel gaf aanleiding tot opmerkingen zoals "dat kan ik ook". De stijl van kindertekeningen vult Appel aan met de stijl van maskers uit Afrika. Later liet Appel de samenhang van vorm en kleur los. Hij werkte met meestal zwarte contourlijnen om figuren aan te duiden. Vaak gebruikte hij voor die contouren ongemengde verf, direct uit de tube geknepen. Maar hij leek zich weinig van de contouren aan te trekken met de kleur die hij aanbracht om de figuren vorm te geven. De kleuren verspreiden zich buiten de contour en de kleur van de achtergrond dringt vaak de figuur binnen. Volgens de kunsthistorica Willemijn Stokvis heeft Appel zich in zijn schilderscarrière met totale overgave in de verf gestort, om daar een oerkreet uit op te laten klinken. Deze benadering is volkomen tegengesteld aan de werkwijze van Appels wereldberoemde Nederlandse tijdgenoot Mondriaan. "Beiden vertegenwoordigen twee
polen van de geschiedenis van de moderne kunst, waarbij zij zich verhouden als de uiterste beheersing tot de uitbarstende spontaniteit. Beiden zochten naar de oerbron van de schepping, een zoektocht die wellicht de basis vormt voor een belangrijk deel van de moderne kunst. Mondriaan zocht de oerformule waarop de constructie van de kosmos berust; van Appel kan men zeggen dat hij de scheppingsdrift in zich wakker probeerde te schudden waarmee dat universum zou zijn gemaakt.", aldus Willemijn Stokvis. Het werk van Appel is meestal uit meerdere lagen opgebouwd, waardoor het werk diepte krijgt. Op een vrijwel eenkleurige, maar met zorg geschilderde ondergrond schilderde hij in ten minste twee stadia de figuren. Volgens eigen zeggen draaide hij vaak het werk op zijn kop, of keek hij tussen zijn benen door naar het werk. Dit is een bekende manier om te controleren of de compositie van een werk evenwichtig is. Appel maakte vaak verschillende versies naar aanleiding van hetzelfde thema. Het maken van series met hetzelfde thema bleef Appel zijn hele leven doen. Aan het einde van de jaren 70 maakte hij bijvoorbeeld een serie Gezicht in landschap, waarmee hij wilde uitdrukken dat de mens en de natuur een eenheid vormen. Appels' gedrevenheid komt naar voren in zijn uitspraak: Een leven zonder inspiratie is voor mij het allerlaagste, het meest platvloerse wat er is. Jack Pollock: Jackson Pollock (1912 –1956) was een van de invloedrijkste Amerikaanse kunstschilders. Zijn bijnaam is Jack the Dripper verkreeg hij door een artikel in Time Magazine van 20 februari 1956. Schilderstijl Pollocks werk wordt tot het abstract expressionisme gerekend, samen dat van met zijn tijdgenoot Willem de Kooning. De nadruk op de handeling van het schilderen noemt men action painting. De schilder voorzag grote op de grond liggende doeken van sterk ritmische schilderijvullende verfpatronen (all-over painting). Daarbij raakte de verfkwast niet het schildersdoek maar de verf druppelde in grillige slierten op het doek wat leidde tot de naam van dit soort werk: drippings. Deze dripping-techniek werd zijn handelsmerk.
Abstract expressionisme 2e helft 20e eeuw (Colourfieldpainting ) Barnett Newman: Barnett Newman (1905 –1970) was een Amerikaanse schilder en beeldhouwer. Barnett Newman was het pseudoniem van Baruch Newman. Hij wordt gezien als één van de leidende figuren in het abstract expressionisme en één van de belangrijkste Color Fieldschilders. Newman werd geboren in New York als zoon van een Joodse emigrant uit Polen. Vanaf 1930 maakte hij schilderijen in een soort expressionistische stijl, maar hij vernietigde al deze werken. Leven en werk In de jaren 40 maakte hij eerste surrealistische werken die later naar zijn eigen zeggen steeds volwassener werden. Dit feit werd door hem gekarakteriseerd door grote vlakken van kleur gescheiden door verticale lijnen, Newman noemde deze lijnen "zips". In zijn eerste werken met deze "zips", waren de kleuren geschakeerd, maar later werden de kleuren puur en egaal. Toen Newman in 1948 de "Onement"-serie schilderde, vond hij dat zijn meest volwassen stijl. Met Mark Rothko en Adolph Gottlieb bepleitte Newman voor een universele abstracte kunst doordrenkt met de dramatiek die ook in het leven zelf aanwezig is. Newman maakte deel uit van de kunstenaarsgroep de 'New York School'. De meeste werken van Newman zijn abstract te noemen en veel van hen waren van origine naamloos. De werken die hij later nog een naam gaf, hadden vaak een Joods thema. Voorbeelden hiervan zijn de werken "Adam and Eve", "Uriel", en "Abraham". Abraham was overigens de naam van zijn vader. De Kabbalah, mythologie en de vroege Amerikaanse culturen waren zijn inspiratiebronnen. Newmans latere werken, bijvoorbeeld Who's Afraid of Red, Yellow and Blue (serie) bestaan uit pure kleuren, vaak op zeer grote doeken. Kenmerkend is het radicaal reduceren van de vorm, waardoor grote egale kleurvlakken ontstaan. Dit mag ook een van zijn bekendste werken genoemd worden. De latere werken werden geschilderd met acrylverf in plaats van olieverf. Newman wordt het meest gezien als een abstract expressionist door zijn werk in New York in de jaren 50.
Abstract expressionisme 2e helft 20e eeuw (actionpainting) Willem de Kooning : (zie boven p. 4)
Op Art Op-art is een richting in de schilderkunst van de 20e eeuw die bekend werd in de jaren 1963-1966. De term is een afkorting van het Engelse begrip Optical Art: kunst die direct op het oog inwerkt. Op-Art speelt een spel met verschillende optische illusies. Kunstenaars spelen met geometrische abstracte patronen. Het effect van een compositie is dat het lijkt alsof kleurvlakken en lijnen bewegen, terwijl je zelf stilstaat en het schilderij stil hangt. Kijk maar eens goed naar het werk van Richard Anuszkiewicx en van Victor Vaserely.
De werkwijze binnen deze kunststroming ontstond uit de geometrische abstracte kunst en wordt soms gerelateerd aan de kinetische kunst uit dezelfde tijd, die echter veeleer een stroming in de beeldhouwkunst is. Op-art is een zeer toegankelijke kunstvorm; ook minder ervaren kunstkijkers worden er direct door aangesproken. De kunstenaars die gerekend worden tot de op-art maakten schilderijen met sterke licht-donker contrasten, vibrerende kleuren, moiré-patronen en composities die tijdens het kijken lijken te gaan bewegen.
Victor Vasarely: Victor Vasarely (1908 –1997) was een Frans-Hongaars kunstenaar en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de op-art. Leven en werk Vasarely werd geboren als Győző Vásárhelyi. Hij begon zijn opleiding in 1925 aan de universiteit van Boedapest, waar hij medicijnen studeerde. Hij brak deze studie af en begon in 1927 aan een tekenopleiding op de privéschool van Volkmann Podolini. Hij studeerde vervolgens vanaf 1928 bij Sándor Bortnyik. Hij zette zijn studie van 1929 tot 1930 voort aan diens atelier, een op de leest van het Bauhaus geschoeide academie in Boedapest. Daar leerde hij ook zijn latere echtgenote Klara Spinner kennen. In 1930 vertrok hij naar Parijs en werkte er als decorateur en reclametekenaar. Hij begon een systeem te ontwikkelen waarin hij voorwerpen uit het dagelijks leven abstraheerde. Op-art Vasarely werd een van de leidende figuren van de geometrisch abstracte schilderkunst, die ook wel op-art (optical art) genoemd wordt en die in Europa en Amerika grote bekendheid kreeg in de jaren zestig. Gewoonlijk werkt Vasarely met sterke contrasten, aanvankelijk in zwart-wit, later ook in kleur. Het effect van zijn lijnen en de manier waarop hij ze gebruikt is dat de indruk ontstaat dat alles in het beeldvlak begint te vibreren. Maurits Cornelis Escher: Maurits Cornelis Escher (Leeuwarden, 1898 –1972) was een Nederlandse kunstenaar, die bekend is om zijn houtsneden, houtgravures en lithografieën, waarin hij vaak speelde met wiskundige principes. Zijn gravures verbeelden vaak onmogelijke constructies, studies van oneindigheid en in elkaar passende meetkundige patronen (vlakverdelingen) die geleidelijk in volstrekt verschillende vormen veranderen. Veel van de werelden die hij tekende zijn ontworpen rond onmogelijke objecten zoals de Necker-kubus en de Penrose-driehoek. Pas in de jaren vijftig van de vorige eeuw kreeg hij in bredere kring
erkenning als kunstenaar, vooral in de VS. Kristallografen en wiskundigen ontdekten in zijn werk symmetrieën en thema's uit hun vakgebieden. Vanaf 1960 wordt Eschers grafische werk gebruikt in wetenschappelijke (leer)boeken. In de jaren zestig werd zijn werk tot Eschers verbazing - vanwege de fantastische parallelle werelden omarmd door hippies en popsterren. Techniek Escher had een sterke voorkeur voor technieken waarbij men met een zwart vlak begint en zwart weghaalt. Escher gebruikte dan ook houtsnede, houtgravure, lithografie en (in mindere mate) mezzotint. Tijdens zijn HBS-opleiding maakte hij ook enkele lino's. In het begin was techniek belangrijk voor Escher (en dat zou ook zo blijven), maar op een gegeven ogenblik was technische vaardigheid niet meer het hoofddoel. Escher wil dan de wonderlijke ideeën in zijn hoofd uitdrukken in prenten, en techniek was hiervoor slechts een middel. Onderwerpen In Eschers vroegste werk vinden we vooral landschappen, waarvoor hij inspiratie vond in Italië, en ook wat stillevens en portretten. Pas vanaf zijn veertigste maakte Escher "Escheriaanse" prenten. Hieronder volgt een opdeling van de onderwerpen die typisch zijn voor Escher. De opdeling is artificieel, dekt niet alle prenten, heeft overlappingen en er zijn ook andere opdelingen gepubliceerd. Regelmatige vlakvulling Met regelmatige vlakvulling bedoelt men een prent die volledig gevuld is met gelijkvormige figuurtjes die elkaar nergens overlappen. Escher inspireerde zich hiervoor op de Moorse kunstwerken zoals hij die zag in het Alhambra in Spanje. In de Moorse kunstwerken waren de figuurtjes abstract, maar bij Escher stellen ze herkenbare dingen voor (meestal diertjes zoals reptielen, vissen en vogels). Soms transformeren de figuurtjes (bijvoorbeeld van vissen in vogels) zoals in de prenten Metamorfose I (1937) en Metamorfose II (1939-1940, 4 meter lang), welke uiteindelijk samen werden verwerkt en uitgebreid tot de verlengde versie Metamorfose III (ontwerp 1968, voltooiing en onthulling 1969) die in het toenmalige hoofdpostkantoor van Den
Haag met behulp van een diaprojector en met de hulp van schoolkinderen en huisschilders op doek geschilderd werd. Het heeft nu een nieuwe bestemming gekregen in Lounge 4 van Schiphol. Andere voorbeelden van prenten waarin regelmatige vlakvulling wordt gebruikt zijn Lucht en water I, Lucht en water II en Dag en nacht. Escher maakte veel prenten met regelmatige vlakvulling en het bleef lange tijd een vruchtbare bron van inspiratie. Twee dimensies, of drie dimensies? Een voorbeeld hiervan is de prent Tekenen. Enerzijds lijkt het alsof Escher een afbeelding heeft gemaakt van een eerste driedimensionale hand, die een tweede, tweedimensionale hand tekent, anderzijds lijkt het alsof de eerste hand juist tweedimensionaal is, en getekend wordt door de tweede hand, die driedimensionaal is. Een ander voorbeeld is Prentententoonstelling, waarop een man naar een prent kijkt waarop hij zelf afgebeeld is. Reptielen is een combinatie van regelmatige vlakvulling en de relatie twee dimensies - drie dimensies: Escher beeldt een openliggend schrift af, waarin een regelmatige vlakvulling getekend is, maar één ervan stapt uit het schrift en maakte een toertje op de tafel.
Perspectief Escher had een voorkeur voor eigenaardige gezichtspunten. Een voorbeeld is Boven en onder, waarop eenzelfde tafereel vanuit twee verschillende gezichtspunten wordt bekeken. Oneindigheidsbenaderingen Voorbeelden hiervan zijn Cirkellimiet I, II en III, en Vierkantlimiet. Deze voorbeelden zijn allemaal regelmatige vlakvullingen, maar aan de randen worden de afgebeelde figuurtjes steeds kleiner, zodat er uiteindelijk schijnbaar oneindig veel figuurtjes afgebeeld zijn. Ringslangen is een ander voorbeeld hiervan. Simultane werelden Een voorbeeld hiervan is de prent Drie werelden; de drie werelden zijn: de bomen die weerspiegeld worden in de vijver, de bladeren die op de vijver drijven, en de vis die erin zwemt. Escher was ook gefascineerd door spiegelingen. In het werk van Escher vinden we dus veel kleurcontrast, structuur, symmetrie en spiegelingen terug. Isometrische illusies Het is soms niet duidelijk of iets juist dichtbij of ver weg is, zoals in het werk Hol en bol. Wiskundige achtergrond Zijn gravures verbeelden vaak onmogelijke constructies, studies van oneindigheid en in elkaar passende geometrische patronen die geleidelijk in volstrekt verschillende vormen veranderen. Vele van de werelden die hij tekende zijn ontworpen rond onmogelijke objecten zoals de Necker-kubus en de Penrose-driehoek. Escher ging vaak uit van regelmatige betegelingen van veelhoeken die door uit- en instulpingen mensen, dieren en andere figuren voorstelden.
Pop Art (1955-1980) Beeldtaal als kunst Kunst gaat toch over het verbeelden van je zielenroerselen? Het maken van een uniek werk, waarin jouw ‘handschrift’ herkenbaar is. Het afgebeelde hoeft niet herkenbaar te zijn. Abstracte vormen geven je werk iets poëtisch. Of niet? De Pop Art -kunstenaars weten wel beter. Weg ermee! Tegelijkertijd in Amerika en Engeland ontstaat er aan het einde van de jaren '50 van de twintigste eeuw ontstaat er een nieuwe stijl: Pop Art. Kunstenaars zetten zich af tegen de heersende ideeën over kunst. Het dagelijks leven vormt hun inspiratiebron en uitgangspunt. Onderzoek naar de moderne westerse beschaving in al haar verschijningsvormen. Wegwerpartikelen, televisieprogramma’s, strips, film, reclames: de beeldtaal van de massamedia is pas echt interessant.
Andy Warhol, triple Elvis, 1965
Reproduceerbare technieken Andy Warhol gaat nog een stapje verder dan Hamilton. Engels kunstenaar Richard Hamilton (1922) zegt dat hij streeft naar kunst die “begrijpelijk, vergankelijk, vervangbaar, goedkoop, massaal reproduceerbaar, jong, geestig, sexy, publiciteitsgericht, glamorous en een commercieel succes” is. Warhol laat zijn drukwerk uitvoeren door assistenten en al zijn onderwerpen staan van tevoren al vast. Hij gebruikt alles dat populair is als onderwerp: van Marilyn Monroe tot Campell’s soepblikken. Op afbeelding 10-45 gebruikt hij Elvis in ‘Triple Elvis’ (1963). Zijn 3 Elvissen beter dan één? Herhaling vormt
een wezenlijk kenmerk van zijn kunst. Niet alleen in het werk zelf, maar ook in de reproduceerbaarheid ervan. Een kunstwerk hoeft niet meer uniek te zijn. De kunstenaar neemt zelf geen kwast ter hand. Hij laat zijn assistenten zeefdrukken maken. Contrasten George Segal (1924-2000) heeft met Warhol gemeen dat hij zich bezighoudt met het alledaagse leven. Hij maakt beelden van mensen die zich bezighouden met dagelijkse handelingen. Zo maakte hij een beeldengroep van mensen die wachten bij een voetgangersoversteekplaats. Ook maakt hij een Rock and Roll Combo. Segal zegt over zijn werk: “Ik probeer de ernst en waardigheid van de persoon vast te leggen. Ik ben afhankelijk van het model om mijn doel volledig te bereiken.”
George Segal, Rock 'n Roll combo, 1964
In tegenstelling tot Warhol maakt hij geen gebruik van reproduceerbare technieken. En jaren '50 kreeg hij een afgedankte partij gips en verband en borg hij zijn doek en kwast voorgoed op. Hij omwikkelt een persoon stap voor stap met gips doorweekt doek en snijdt de opgedroogde gedeeltes voorzichtig van elkaar los. Het gaat hem niet om de ‘mooie’ gedetailleerde binnenkant, maar de buitenkant, die er grof en onafgewerkt uitziet. Dat onafgewerkte geeft het vervreemdend effect waar Segal naar op zoek is. Zijn beelden plaatst hij in een omgeving die weer realistisch is. Zo zie je dat de hakjes van de vrouw, de gitaar en het drumstel wel echt zijn. Deze combinatie zorgt voor een interessant contrast.
Claes Oldenburg: Claes Oldenburg (1929) is een Zweeds-Amerikaanse beeldhouwer. Oldenburg werd geboren in Stockholm, maar verhuisde als kind naar de Verenigde Staten. Sinds 1976 werkt hij samen met de Nederlands/Amerikaanse kunstenares Coosje van Bruggen. Ze trouwden in 1977. Samen maakten zij meer dan veertig werken voor de openbare ruimte. Oldenburg is vooral bekend geworden door zijn kunstwerken in de openbare ruimte, waarin hij vaak grote versies toont van alledaagse gebruiksobjecten, zoals: een schroef, een wasknijper, een tandenborstel , enzovoorts. Een ander thema in zijn werk zijn de zogenaamde soft sculptures, objecten, die normaal hard zijn, uitgevoerd in zachte, flexibele materialen.
Door de omvang van zijn objecten ontstaat een vervreemdende en tegelijkertijd dynamische invloed in en op de omgeving van de sculptuur. Pas na 1970 maakt Oldenburg (vanaf 1976 samen met Van Bruggen) de sculpturen ook daadwerkelijk. Oldenburg maakt niet alleen opzichzelfstaande sculpturen; nu en dan werkt hij ook mee aan projecten in architectuur. Een goed voorbeeld daarvan is het hoofdkwartier van het reclamebureau Chiat\Day dat te vinden is in het Venice district, Los Angeles, Californië: de hoofdingang is een gigantische zwarte verrekijker.
Trowel I of Troffel (1971-1976) in het Beeldenpark van het KröllerMüller Museum. Zijn Schroefboog (Screwarch) was in 1977 ook onderdeel van zijn ontwerpvoorstel voor een nieuwe Willemsbrug te Rotterdam. Trowel II bevindt zich in het beeldenpark Donald M. Kendall Sculpture Gardens bij het PepsiCo hoofdkantoor in Purchase (Westchester County) in de staat New York. Zijn werken behoren tot de popart, van welke beweging hij een voorname representant is geworden.
Andy Warhol: Andy Warhol (1928 - 1987) was een Amerikaans kunstenaar, filmregisseur en auteur. Warhol werkte tevens als muziekproducent en acteur. Vanuit zijn achtergrond en ervaring in de toegepaste kunst was Warhol één van de protagonisten van de popart in de Verenigde Staten in de jaren 50 en 60 van de 20e eeuw. Warhol wordt ook wel the silver prince of the pop genoemd. Warhol is vooral beroemd om zijn 'vlakke' en contrastrijke schilderijen en zeefdrukken van verpakte producten en alledaagse objecten zoals Campbell's-soepblikken, bloemen en de banaan op de cover van het album The Velvet Underground & Nico (1967), als ook voor zijn gestileerde portretten van 20e-eeuwse beroemdheden als Marilyn Monroe, Grace Jones. Elvis Presley, Judy Garland, en Elizabeth Taylor. Schilderijen
Winkel met artikelen die op één van de thema's van Warhol zijn geïnspireerd
Warhol had reeds een reputatie opgebouwd als commercieel illustrator, vooral voor schoenenwinkels, toen hij besloot een carrière als beeldend kunstenaar te starten. Hij werd daartoe aangespoord door onder andere Emile de Antonio, die vond dat hij betere ideeën had dan vele van zijn tijdgenoten. Op de kunstacademie had hij schilderijen gemaakt, maar daarna maakte hij vooral illustraties met tekeninkt (blotted ink) voor warenhuizen en tijdschriften. Als illustrator voelde hij zich niet voldoende serieus genomen en hij wilde een échte kunstenaar worden.
Toen Warhol weer begon te schilderen, koos hij een eigen aanpak. Hij begon te schilderen met gesloten luiken, en steeds dezelfde single op zijn platenspeler. Op dat moment was popart, zoals de benaming later zou worden, reeds in opkomst. Warhol adapteerde deze nieuwe stijl, waarbij alledaagse voorwerpen deel konden uitmaken van het repertoire van de kunstenaar. "All is pretty" (alles is mooi) was daarbij zijn devies. Zijn eerste werken tonen afbeeldingen naar krantenadvertenties, voor korsetten, cola, likdoornpleisters en stofzuigers. Later begon hij met afbeeldingen uit strips, zoals Superman, Popeye en Dick Tracy. Deze vroege werken waren handgeschilderd met opzettelijk aangebrachte verfdruipers. De druipers verwezen naar de op dat moment populaire stijl van het abstract expressionisme; wat ook door Jackson Pollock en Willem de Kooning werd toegepast. Hij wilde 'erbij horen' en succesvol zijn. Maar na de eerste vlekkerige schilderijen begon hij met de strakke vormgeving waar hij beroemd mee geworden is. In april 2012 wordt een vroege tekening ontdekt. Strips, typografie en dergelijke werden echter al gebruikt door artiesten als Roy Lichtenstein en Jasper Johns; Warhol zocht als onderwerp een persoonlijk kenmerk dat hem zou onderscheiden van de anderen. Een binnenhuisarchitecte, Muriel Latow stelde hem voor dat hij de dingen zou schilderen waarvan hij het meeste hield. In eerste instantie noemde hij "geld". Toen ze zei dat hij iets moest schilderen wat mensen herkennen, een blik soep bijvoorbeeld, vatte Warhol dit letterlijk op, zoals hij wel vaker deed, en voor zijn eerste grote tentoonstelling schilderde hij zijn roemruchte Campbell'ssoepblikken.
Blikken soep van Campbell's
Hij schilderde alle tweeëndertig varianten van Cambell soup. De blikken verschillen alleen in de titel van de soep (zoals Chicken, of Cream of Asparagus). Warhol hield ook van geld en schilderde dus ook bankbiljetten. Hij adoreerde beroemdheden (en aspireerde beroemdheid); dus schilderde hij ze. De soepschilderijen kreeg Warhol in New York niet geëxposeerd, maar Irving Blum, die een galerie had in Los Angeles wilde ze wel exposeren. Sommige toeschouwers werden boos, anderen barstten in lachen uit. Een andere galeriehouder bij Blum in de straat, zette de soepblikken in de etalage en verkocht ze voor 20 cent. Vanuit de soepschilderijen ontwikkelde Warhol zijn latere stijl. Hij verving het schilderen van een kenmerkend onderwerp door het schilderen volgens een kenmerkende stijl, waarbij het handgemaakte stilaan op de achtergrond raakte. Warhol ging een variant van de zeefdruktechniek toepassen, de zijdedruk: hij werd meer en meer een bedenker van schilderijen in plaats van de schilder die zelf de kwast vasthoudt. Op het hoogtepunt van zijn roem had hij meerdere assistenten in dienst, die zeefdrukken produceerden volgens zijn aanwijzingen in verschillende variaties wat betreft kleuren en afmetingen. Zijn belangrijkste assistent was Gerard Malanga, die enigszins bang was dat Warhol hem wilde versieren. Warhol maakte zowel komische (zoals de soepblikken) als serieuze (de elektrische stoel) werken. Het typerende element in zijn werk is zijn koele, matte stijl à la Buster Keaton: artistiek en persoonlijk zonder affectie. Warhols kunst werd meer en meer conceptueel. Zijn serie Do-ItYourself-schilderijen zijn bedoeld als populair commentaar op kunst en wat kunst zou kunnen zijn. Zijn behangpapier met koemotief en zijn oxidatie-schilderijen (met koperverf voorbereide doeken waarop geoxideerde urinevlekken te zien zijn) behoren ook tot deze context. Belangrijk is hoe deze werken en de manier waarop ze werden geproduceerd, de zeden en sfeer in Warhols Factory weerspiegelden. Er werd gespeculeerd dat Warhol gewoon afbeeldingen maakte van objecten die in zijn tijd hip en modern waren maar voor Warhol was er altijd een persoonlijke relatie tussen hem en zijn onderwerpen. De
Campbell's Soup-blikken, als voorbeeld, functioneerden niet louter als illustratie van de commerciële industrie en publiciteit, maar maakten ook inherent deel uit van Warhols eigen leven en herinneringen. Als kind kreeg hij deze soep van zijn moeder wanneer hij ziek was en hij hield er nog altijd van als volwassene. Voor hem (en voor vele Amerikanen) representeerde de soep een thuisgevoel. Een ander criterium voor Warhols onderwerpkeuze was dat de onderwerpen een zekere filosofische notie moesten vertegenwoordigen en metaforische kwaliteit moesten bevatten. Als Warhol geld schilderde, was dat omdat hij dat wou bezitten - doeken vol geld. Hij maakte zijn werk deels om dit geld (en succes, roem en misschien zelfs liefde) op te brengen. Tegelijkertijd beschouwden deze schilderijen kunst als een commercieel artikel: de schilderijen van dollarbiljetten stelden zowel monetaire waarde als investering voor. Op die manier hadden de schilderijen, in plaats van louter bankbiljetten voor te stellen, impact op ideeën als artistieke waarde of op de kunstpraktijk. Op deze manier schilderde Warhol afbeeldingen van catastrofes in felle kleuren (Red Car Crash, Purple Jumping Man, Orange Disaster), omdat ze zowel de gruwel van de gebeurtenis op de foto en diens mediawaarde toonden als de manier waarop ze in de media werden gebagatelliseerd. Door van deze "willekeurige" krantenknipsels schilderijen te maken, veranderde Warhol ze in gedenktekens van persoonlijke tragediën. Zo tonen ze een persoonlijke ervaring én geven sociaal commentaar op een tijd waarin de media groeide in relevantie.
Op 4 augustus 1962 stierf Marilyn Monroe, waarna Warhol een grote serie portretten met zijdedruk van haar maakte, op grond van één oude foto. In de portretten gebruikt hij soms gedekte kleuren, of juist fluorescerende kleuren om bijvoorbeeld de mond te accentueren, dan wel goudverf.
Noordelijk Realisme Oorspronkelijk in gang gezet door de Groep van de figuratieve abstractie, ook wel 'De Groep', aan de Rijksacademie te Amsterdam, tot 1980 'het bolwerk van de figuratieve kunst', wendden zich tegen het einde van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw meer kunstenaars tot het realisme. Deze stijlstroming verplaatste zich na 1980 naar het Noorden van Nederland (Groningen, Friesland, Drenthe), doordat veel (na de 'machtsovername' door 'de abstracten' op de Rijksacademie teleurgestelde) figuratieve kunstenaars daar de 'ruimte' zochten en vonden. Vooral onder de invloed van Kunstacademie Minerva in Groningen ontstond aldaar, mede dankzij Wout Muller, Henk Helmantel en Matthijs Röling, aan het einde van de 20e eeuw het zogenaamde Noordelijk realisme. Wat is realisme? Schilders proberen zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven. Een kunstenaar kan de werkelijkheid op verschillende manieren weergeven. Een schilder kan bijvoorbeeld kiezen voor een realistische of onrealistische stijl. Als de kunstenaar kiest voor het realisme dan zal hij wat hij ziet ook zo weergeven (zoals op een foto). Hij probeert de waarneembare werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. De kunstenaar geeft weer wat hij letterlijk ziet, maar bepaalt wel onderwerp en compositie. Een voorbeeld hiervan is een stilleven. Naturalisme Een andere mogelijkheid is het naturalisme: Het zo natuurlijk mogelijk afbeelden van een onderwerp. Dit onderwerp kan echter door de kunstenaar worden bedacht. Hij hoeft het niet per sé letterlijk te zien. Hij gaat er wel van uit het onderwerp weer te geven zoals het er in de werkelijkheid uit zou zien. Een schilderij of tekening die de werkelijkheid vereenvoudigd weergeeft is gestileerd. De afbeelding is nog steeds herkenbaar, maar ontdaan van detaillering. Associatie Een nog verdere ontleding van de werkelijkheid leidt tot een geabstraheerd kunstwerk: de herkenbare vormen zijn zodanig
vervreemd of vervormd dat je alleen door associatie of herleiden van de vorm kunt herkennen wat er te zien is. Interpretatie Een kunstenaar maakt altijd een keuze in wat hij afbeeldt. Ook een kunstenaar die realistisch werkt geeft zijn interpretatie van de werkelijkheid. Toch is er een verschil. Hij doet dat door onderwerp, compositie en materiaalgebruik te bepalen. Nadat die keuze is gemaakt, probeert hij de waarneembare werkelijkheid te benaderen. Niet-realistisch Daarnaast is er de kunstenaar die de waarneembare werkelijkheid als uitgangspunt neemt en vervolgens een persoonlijke interpretatie geeft van die werkelijkheid. Hij verbeeldt wat hij ziet, maar probeert niet de werkelijkheid te benaderen. Impressionisten schilderen bijvoorbeeld het moment en expressionisten geven eerder de emotie weer. Realisme in hedendaagse kunst In de beeldende kunst is er in de loop van de 19e en 20e eeuw een grote verschuiving geweest van realisme naar abstractie. Toch zijn er nog steeds kunstenaars die werken in de traditie van de grote meesters van de 17e eeuw. Er zijn ook kunstenaars die de techniek van het realistisch en naturalistisch schilderen gebruiken voor hedendaagse thema’s. Ze stellen hun werk voornamelijk ten toon in galeries. Techniek Bij het realistisch en naturalistisch schilderen is de schildertechniek van groot belang. Dit kost veel tijd, omdat je erg precies moet zijn. De schilder moet de kleuren bijvoorbeeld goed mengen en in lagen op het doek aanbrengen. Dit vereist een opperste concentratie en veel geduld. Een School? De vraag of er zoiets als een Noordelijk realisme bestaat houdt de gemoederen al jaren bezig. In het Noorden des lands bestaat zo'n stijlkenmerk niet. De Noordelijken kijken wel naar Hoog-Renaissance en Barok. Maar we zullen het er maar op houden dat het begrip Noordelijk Realisme een geografische aanduiding is.
Henk Helmantel: Hindrik Frans Nicolaas Helmantel (Westeremden, 1945) is een Nederlands kunstschilder. Hij wordt gerekend tot de Noordelijke realisten en de Onafhankelijke Realisten. Hij voelt zich sterk verbonden met de traditie van meer dan 500 jaar West-Europese schilderkunst.
Leven en werk Henk Helmantel is de middelste van vijf kinderen en groeide op als kind van een echtpaar dat een eigen kwekerij had. Het christendom speelde een belangrijke rol binnen de familie en Helmantel is lid van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Helmantel volgde van 1961 tot 1965 de opleiding tot kunstschilder aan de Academie Minerva in Groningen. In april 1967 vestigde hij zich in zijn geboortedorp Westeremden om het vak uit te oefenen. In september volgde de verhuizing naar de nieuwe pastorie naast de Andreaskerk. Helmantel wordt in het algemeen beschouwd als een fijnschilder. Dit houdt in dat hij zijn onderwerpen op een realistische manier weergeeft. Hij schildert veel stillevens en interieurs van middeleeuwse kerken en kloosters. Hij richt zich met name op de romaanse en vroeggotische bouwkunst, zowel in Nederland als andere gebieden in WestEuropa. Zijn christelijke levensovertuiging speelt een belangrijke rol in zijn beleving van schepping en cultuur. Hij noemt Rembrandt als een belangrijke invloed op zijn werk. Zijn inspiratie vindt hij met name in eenvoudige gebruiksvoorwerpen uit diverse culturen, maar ook vruchten als appels, peren, tomaten, witlof, uien, granaatappels, druiven enzovoorts zijn te vinden in zijn stillevens.
Het Postmodernisme Het Postmodernisme kwam voort uit een internationaal verlies van vertrouwen in de internationale Moderne Beweging en de bewustwording van de tekortkomingen ervan. De mensen hadden genoeg van de streng rechthoekige vormen en abstracte geometrie van het Modernisme. Het was uniform en ontbeerde elke vorm van historische referentie die een gevoel van continuïteit kon geven - een gevoel van tijd, plaats en vooral identiteit. Het publiek wilde meer individualiteit en zelfs frivoliteit. De term Postmodernisme werd waarschijnlijk voor het eerst gebruikt door de architectuurcriticus Charles Jencks in zijn boek The Language of Post-Modern Architecture uit 1977. Hij definieerde Postmodernisme als een 'populistische, pluralistische kunst, die onmiddellijk communiceert'. Op de tentoonstelling in 1980 'The Presence of the Past' - onderdeel van de Biënnale van Venetië vertegenwoordigde de 'Strada Nuovissima' de gevoelens en stijl van de beweging. Dit was een straat, bestaande uit 20 façades die onder meer ontworpen waren door Robert Venturi, Charles Moore (19251993), Ricardo Bofill, Hans Hollein en Leon Krier. Deze 'straat' bevatte enkele kenmerken die nu algemeen geassocieerd worden met het Post-modernisme, zoals de klassieke bouworde die op een overdreven, speelse manier wordt gebruikt. Deze speelsheid is een belangrijk kenmerk van de beweging. Postmodernisme is omschreven als theatraal en kitscherig, ook zou het trachten een soort 'instant' geschiedenis op te roepen. Men gebruikt inderdaad kolommen, frontons en rustica als een soort 'code'. Het gebruik van opzichte kleuren - vooral primaire - maakt ook deel uit van het gebrek aan ernst. In sommige gebouwen bijvoorbeeld zijn er de klassieke zuilen, maar dan gemaakt van materialen als neon of glimmend staal. Op het AT&T hoofdkantoor in New York (19781984) van Philip Johnson door velen gezien als de hogepriester van het Postmodernisme - lijkt het gebroken fronton in Chippendale-stijl boven op de wolkenkrabber onderdeel van een grap, maar dan een die zo vaak is herhaald dat het een cliché is geworden.
Een extreem voorbeeld van Postmodernistische architectuur is het Piazza d' Italia in New Orleans. Het werd tussen 1975 en 1980 voor de lokale Italiaanse gemeenschap ontworpen door Charles Moore, een aartsexponent van de Stijl. Het centrale punt is een fontein in de vorm van Italië, met water dat naar beneden loopt via de rivieren de Po, Tiber en Arno. Moore gebruikte de vijf Italiaanse bouworden en net als een middeleeuwse ambachtsman is zijn gezicht te zien op een van de muren van de fontein en spuit er water uit zijn mond. Hij gebruikte materialen als marmer, roestvrij staal, neon en baksteen en de algehele indruk is die van een helder verlichte tempelruïne, opgedragen aan de een of andere god van de chaos.
Philip Johnson, AT&T-hoofdkantoor, New York 1978. Dit gebouw bracht het Postmodernisme onder de aandacht van de wereld. Het gebroken fronton is nu zoveel gekopieerd dat het een cliché geworden is.
Het Portland gebouw in Portland Oregon (1979) van Michael Graves is niet alleen gebaseerd op de klassieke traditie maar ook op de Egyptische en Art Deco-stijlen. Het is een uitdrukking van de geest van het pluralisme in materialen en thema's, dat zo belangrijk is voor het Postmodernisme. Net als het Piazza d' Italia van Moore is het een mengelmoes van verschillende materialen, stijlen en kleuren. Graves
had het gebouw willen versieren met grote guirlandes van glasvezel, maar na protesten van de bevolking moest hij hier vanaf zien.
Charkes W. Moore, Piazza d'Italia, New Orleans, Louisana, 1974. In de booghoeken bevinden zich waterspuwende maskers met het gezicht van de architect. Moore noemt ze 'wetopen'. De achterste, iets hoger gelegen poort moest de ingang van een restaurant worden.
In Europa is het Postmodernisme te vinden in de Taller de Arquitectura van Ricardo Bofill. Les Espaces d'Abraxus (1978) is een woonwijk in de nieuwe stad Marne Ia Vallée, 16 km buiten Parijs. Het bestaat uit drie gebouwen (Theater, Paleis en Triomfboog) en is gebaseerd op het Classicisme met zuilen en pilasters. De nieuwste technieken en materialen werden gebruikt, zoals voorgestort beton, om een enorm theater met podium te creëren, met de bewoners als spelers. James Stirling wil niet in een hokje worden gestopt en vooral niet in het Postmodernistische, zelfs als zijn architectuur gedefinieerd wordt als Postmodern-klassiek, in plaats van gewoon Postmodern. Toch is zijn uitbreiding van de Staatsgalerie in Stuttgart, in samenwerking met Michael Wilford (1977), onder deze noemer te vangen. Er zijn
invloeden in verwerkt die variëren van de Stijl en Le Corbusier tot Alvar Aalto. Zijn toepassingen van rustica (travertein en zandsteen) de geschilderde metalen zonneschermen in rood, blauw en geel, de centrale 'koepelloze koepel' (een beeldengalerij), een 18de eeuws portico en een Egyptische kroonlijst, maken het gebouw zeker Postmodern.
James Stirling, uitbreiding van de Staatsgalerie, Stuttgart, 1977. Klassieke elementen en primaire kleuren worden gecombineerd om een galerie te maken die net zo opwindend is als de kunst die er tentoongesteld wordt.
In de 20ste eeuwse bouwkunst is het gebruik van klassieke elementen lang gemeden. Het modernisme uitte zich in een sober functionalisme. Eind jaren zestig kwam hierin verandering. Het architecten-duo Venturi en scott Brown vond inspiratie in de commerciële straatarchitectuur van Las Vegas. Dit leidde tot de geboorte van de Postmoderne architectuur, waarin classicistische elementen zijn toegestaan. Vergelijk hierboven Piazza d’Italia van Charles Moore te New Orleans.
Sandro Chia: Sandro Chia werd geboren in 1946 in Florence, waar hij studeerde aan het Istituto d’Arte en de Accademia di Belle Arti. In 1970 vestigde hij zich in Rome, waar hij langzaam maar zeker in een meer figuratieve stijl ging werken. Samen met onder meer Enzo Cucchi en Francesco Clemente vormde hij in de jaren zeventig en tachtig de Italiaanse vleugel van het neo-expressionisme, de transavangarde. Zijn carrière begon hij als spilfiguur in de transavanguardia, de Italiaanse neoexpressionisten die terugkeerden naar kunst waarin vorm en kleur centraal stonden. Hij is werkzaam ook o.m in Miami. Chia schildert zoals hij de dingen in werkelijkheid ziet, maar ook zoals hij ze zich weet te herinneren. Zijn meest recente serie werken lijkt sterk beïnvloed te zijn door de herinnering aan de Bamboccianti, een flamboyante groep Nederlandse en Vlaamse kunstenaars die zich in de hoogtijdagen van de Barok niet specialiseerden in het weergeven van het goede en goddelijke, maar schilderden scènes van leeglopers die rondhingen bij de kalkovens, ruiters die morsige taveernen ophielden en struikrovers die reizigers overvielen. De Bamboccianti verbonden de Noordelijke, ‘realistische’ traditie – de belangstelling voor gewone, niet-verheven taferelen – met de voorbeelden van het klassieke Rome. Deze belangstelling voor het alledaagse, voor de mens, komt ook bij Chia terug in zijn schilderijen van mensen die letterlijk in de marge van de stad verblijven, omgeven door restanten van de grootse geschiedenis van de Italiaanse hoofdstad. De monumentale, kleurrijke doeken van Chia ontstaan niet zomaar, maar worden laag voor laag, idee voor idee opgebouwd, met vlugge en trage bewegingen, met karateslagen die hij met zijn stift het doek toebrengt. Het doek is voor hem een lichaam, zoals hij het zelf verwoordt: “als een lichaam al een plek is voor allerlei vitale gebeurtenissen, functies en houdingen, dan is het opgespannen doek dat ik bewerk het ultieme lichaam, het lichaam dat al de andere lichamen ondersteunt, inclusief het mijne, met mijn bezigheid als schilder. Mijn taak en mijn missie zijn om het lichaam van het opgespannen doek voor mij tot leven te brengen, alsof het een symbolische witte walvis was die op een strand is aangespoeld.”
Anselm Kiefer: Anselm Kiefer (1945) is een Duits beeldhouwer en schilder. In zijn werk gebruikt hij naast verf ook materialen als stro, zand, glas, as, beton, roestig ijzer, klei en lood. Zijn werk zit vol verwijzingen naar historische gebeurtenissen en figuren, filosofie, en wetenschappelijke theorieën. Oorlog, vernietiging, verval en destructie zijn belangrijke thema's in zijn werk. Kiefer groeide vanaf 1951 op in Ottersdorf en ging naar school in Rastatt. Hij studeerde rechten, literatuur en taalwetenschappen aan de Universiteit van Freiburg. Vanaf 1966 studeerde hij aan kunstacademies in Freiburg, Karlsruhe en Düsseldorf, en in 1969 werd hij in de kunstwereld bekend door een serie zelfportretten, gemaakt in grote Europese steden, waarop hij de Hitlergroet brengt. Dit was zijn commentaar op de situatie in het naoorlogse Duitsland waar over het fascisme voornamelijk werd gezwegen. Ook op zijn schilderijen toont hij betrokkenheid bij de Duitse problematiek, door bijvoorbeeld de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog tot onderwerp te nemen. Tussen 1970 en 1972 studeerde Kiefer bij Joseph Beuys. In 1976 verbleef hij in de Villa Massimo in Rome. Vanaf 1993 woonde en werkte hij in het Franse Barjac waar hij een verlaten industrieterrein heeft omgetoverd in een 35 hectare groot atelier dat hij La Ribaute heeft gedoopt. In 2008 verhuisde hij naar Croissy-Beaubourg bij Parijs. Omdat de meeste van zijn werken enorme afmetingen hebben, heeft hij er zijn atelier ondergebracht in het gigantische depot dat voordien gebruikt werd door het grootwarenhuis La Samaritaine. In 2009 verzocht het Rijksmuseum Kiefer een kunstwerk te maken, geïnspireerd op De Nachtwacht. Maar toen het werk in 2011 gereed was, leek het opmerkelijk genoeg meer te zijn geïnspireerd door Vincent van Gogh dan door Rembrandt. Over de drie vitrines schreef NRC-kunstredacteur Birgit Donker: "Twee zijn gevuld met zonnebloemen, de middelste met het klapstoeltje dat zo vaak figureert op schilderijen van Van Gogh. Het heet La Berceuse (De wiegster), net als Van Goghs beoogde drieluik uit 1888".
Nicolas Dings: Nicolaas Lambertus Maria Dings (1953) is een Nederlands beeldhouwer en tekenaar. Dings volgde opleidingen aan de Stadsacademie in Maastricht en de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam. Zijn plastieken zijn vaak driedimensionale collages, waarbij hij bijvoorbeeld terrazzo combineert met bronzen en stalen elementen. Hij woont en werkt in Amsterdam. Woolly Bully, 2005 (Nicolas Dings)
Dit kunstwerk staat als een ‘wand’ voor je. Het vraagt geloof om door te dringen in de wereld die achter het kunstwerk schuilgaat. Om het kunstwerk te verstaan heb je een zekere ‘inleidende’ kennis, ofwel de kunstkenner van het museum nodig als tolk. Kortom, weer terug bij de mystieke Byzantijnse stijl, alleen nu volkomen geseculariseerd !
- de kunstkenner – 'We zien een bol wol met daarin een soort pop, een figuur, of een figuur dat een grote bol wol als lichaamsvorm heeft', zegt Dick van Broekhuizen, hoofd collectie van museum Beelden aan Zee. 'De kunstenaar, Nicolas Dings. mixt vaak klassieke vormen met gewone dingen, gevonden op de rommelmarkt of zo. Het kan van alles zijn. Hij heeft een hele serie figuren gemaakt met als tors bijvoorbeeld een vaas, of een kacheltje.' Dit beeldje heet Woolly Bully. Het is de titel van een hit uit 1965, een onzin-tekst waarvoor de zanger de naam van zijn kat Woolly Bully - gebruikte. (AvdS: liedje is van de
Rock ‘n’ roll band “ Sam the Sham and the Pharaohs”) Aan de titel hebben we dus niks om dit beeld te duiden. ‘Dings wil niet zonodig iets overbrengen. Hij wil bij ons iets losmaken, waardoor wij gaan nadenken of associëren. Dat is ook een manier van werken in de kunst.' Van Broekhuizen leest voor uit een beschouwing over Dings: 'Bij hem is het beeld geen vrucht van betekenis maar de verwekker en voortbrenger ervan, de bevruchter. Nicolas Dings is iemand die deze menselijke mogelijk-
heid verwoed uitprobeert.' 'Het zijn ronkende teksten, die niet alles zeggen', tekent Van Broekhuizen erbij aan. "Je moet accepteren dat je zelf aan de slag moet met dit werk.' Welke associaties roept het beeld bij hem op? 'Het is een soort engelachtig figuurtje, maar dat kan helemaal niet, want het is omwikkeld door een ronde bol touw of wol. De bol doet mij aan een globe denken. Misschien is het iets kosmisch...' Kan een gevestigde kunstenaar met een afgietsel komen van wat dan ook, want musea kopen het toch wel? 'Dat zou zomaar kunnen. Maar het mooie is datje in een museum iets krijgt te zien dat iemand anders heeft gezien en wil laten zien. De kunstenaar nodigt je uit op een andere manier naar iets te kijken. Je kunt denken: wat een bullshit. het is gewoon een stukkie touw om een beeldje...je moet er zin in hebben om het te bewonderen. Eigenlijk zou ik hier willen zeggen: je moet zelf het besluit nemen om over het kunstwerk na te denken, zonder dat je direct weet of je voor je werk beloond wordt. Dat lijkt op een geloofskeuze. Er zit een grote overeenkomst tussen religie en kunst.’ (van: Reina Wiskerke, ND, 06-08-2013)