Voorstel aan de Raad
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47 Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel 27 mei 2009
/ 86/2009
Fatale termijn: besluitvorming vóór:
Aanwezig: Voorzitter Onderwerp Wethouders N.v.t.
Th. de Graaf P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, Vaststellen “Toeslagenverordening Wet werk en P. Lucassen, J.bijstand van der2009”. Meer P. Eringa Gemeentesecretaris Programma / Programmanummer A. Kuil WerkCommunicatie & Inkomen / 9230 M. Sofovic Verslag Portefeuillehouder
P. Depla Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
12 mei 2009 Samenvatting
Sinds 1 januari 2005 heeft de gemeente Nijmegen een Toeslagenverordening, die noodzakelijk is Aldus vastgesteld in de vergadering van: op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Deze verordening regelt de criteria op grond waarvan wij als gemeente de uitkering van bijstandsgerechtigden van 21 jaar en ouder, maar jonger dan 65, kunnen verhogen of verlagen. Ook de hoogte van de verhoging of verlaging wordt in de Toeslagenverordening geregeld. In de praktijk zien we dat in het geval van thuiswonende studerende kinderen en rondom woonlasten er door de huidige verordening aanpassingen op de uitkeringsnorm van uitkeringsgerechtigden kunnen plaatsvinden die we niet wenselijk achten. Dit Dedevoorzitter, De secretaris, willen we met de aanpassing van verordening recht zetten. Voorstel om te besluiten
1. Vaststellen “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009” 2. Intrekken “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2005” gepubliceerd onder nummer GB 06-031
1
Opgesteld door, telefoonnummer, e-mail
Otto Ritsema, 2465,
[email protected]
Voorstel aan de Raad
Aan de Raad van de gemeente Nijmegen 1
Inleiding
Sinds 1 januari 2005 heeft de gemeente Nijmegen een Toeslagenverordening, die noodzakelijk is op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Deze verordening regelt de criteria op grond waarvan wij als gemeente de uitkering van bijstandsgerechtigden van 21 jaar en ouder, maar jonger dan 65, kunnen verhogen of verlagen. Ook de hoogte van de verhoging of verlaging wordt in de Toeslagenverordening geregeld. In de praktijk zien we dat in het geval van thuiswonende studerende kinderen en rondom woonlasten er door de huidige verordening aanpassingen op de uitkeringsnorm van uitkeringsgerechtigden kunnen plaatsvinden die we niet wenselijk achten. Dit willen we met de aanpassing van de verordening recht zetten. 1.1 Wettelijk- of beleidskader
De Toeslagenverordening is ingesteld op grond van artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand (Wwb) 1.2 Relatie met programma
Uitvoering van de Wwb vindt plaats binnen het programma Werk & Inkomen. Hieronder valt ook de uitwerking van de Toeslagenverordening. 2
Doelstelling
Met het wijzigen van de Toeslagenverordening willen we bereiken dat de verhogingen en verlagingen van de Wwb-uitkering van een uitkeringsgerechtigde plaatsvindt in overeenstemming met de geldende criteria en recht doen aan de situatie. 3
Argumenten
Inkomen inkomensafhankelijk kind i.c.m. studiefinanciering In de eerste plaats betreft het de hoogte van de uitkering van de oude(s) met een thuiswonend, studerend kind met een bijbaan naast de studiefinanciering. In de huidige verordening houden we een vast percentage van het Wettelijk Minimumloon als inkomen aan dat een thuiswonend studerend kind mag ontvangen, voordat de ouder wordt gekort op de Wwb-uitkering. In dit vaste percentage van het Wettelijk Minimumloon wordt de studiefinanciering meegerekend. Doordat de studiefinanciering jaarlijks wordt geïndexeerd, daalt het percentage wat de thuiswonende student aan extra inkomen via een bijbaan mag verdienen. Dit achten wij niet wenselijk. Om die reden passen we de tekst in de verordening aan, zodat de bijverdiensten vanuit de bijbaan los komen te staan van de indexatie van de studiefinanciering. Zo kan een thuiswonende student toch een kleine bijbaan houden, zonder dat de Wwb-uitkering van de ouder wordt verlaagd. Woonlasten In de tweede plaats betreft het de aanpassing van uitkering van een medebewoner op grond van de hoogte van de woonlasten. Een medebewoner is een alleenstaande (met of zonder inkomensafhankelijk kind) in wiens woning ook een ander zijn hoofdverblijf heeft. In de
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
2
huidige verordening lag de grens voor de woonlasten op ten minste of minder dan ‘een bedrag van 16% van het minimumloon’. Door jaarlijkse indexering van de uitkering leidde dit tot het ongewenste effect dat een klant met woonlasten van € 200 voortaan 10% minder toeslag ontvangt. Dit effect kunnen we elimineren door de woonlasten niet meer te koppelen aan een percentage van het minimumloon, maar te relateren aan een vast bedrag. Wij gaan daarbij uit van € 200,-. 4
Risico’s
n.v.t. 5
Financiën
De wijziging in de Toeslagenverordening betreft een technische aanpassing. Deze aanpassing leidt tot een kleine nabetaling van een groep inwoners die in 2009 woonlasten van € 200 hebben. Zij ontvangen een toeslag van 20% in plaats van 10%. Dekking voor deze middelen is geregeld in de begroting 2009, binnen het Wwb-inkomensdeel. 6
Communicatie
Na vaststelling van de gewijzigde Toeslagenverordening zal deze worden gepubliceerd in het gemeentelijk blad. 7
Uitvoering en evaluatie
n.v.t.
College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Secretaris,
mr. Th.C. de Graaf
P. Eringa
Bijlage(n):
Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009
TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND De raad van de gemeente Nijmegen, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van , gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, en op grond van welke criteria de toeslag wordt verstrekt of de verlaging wordt bepaald, bij verordening te regelen, Besluit: vast te stellen de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009. HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsomschrijving 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. Deze verordening verstaat onder: a. de wet: Wet werk en bijstand; b. medebewoner: de alleenstaande of de alleenstaande met zijn inkomensafhankelijke kinderen of de alleenstaande ouder met zijn inkomensafhankelijke kinderen in wiens woning ook een ander zijn hoofdverblijf heeft; c. woningloze: de belanghebbende die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; d. het inkomensafhankelijke kind: het ten laste komende kind, alsmede kinderen van 18 jaar en ouder met een inkomen lager dan het bedrag voor levensonderhoud genoemd in artikel 3.18 van de Wet op de studiefinanciering 2000 verhoogd met 10 procent van het minimumloon; e. verzorgingsbehoeftige: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging ; f. woning: een woning, een woonwagen en een woonschip; g. woonlasten: 1. indien woonruimte wordt gehuurd: de kale huurprijs per maand en de kosten van water, gas, elektriciteit en de kabelaansluiting per maand minus huurtoeslag of een bijzondere bijstandstoeslag voor woonkosten per maand; 2. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de kosten van verzekering en belasting die zijn verbonden aan de woning en de kosten per maand van water, gas, elektriciteit en de kabelaansluiting minus een bijzondere bijstandstoeslag voor woonkosten per maand; 3. indien een woning van een vereniging wordt bewoond: het lidmaatschapsgeld per maand dat betrekking heeft op de kosten genoemd onder sub 1 indien de vereniging de woning verhuurt en onder sub 2 indien de vereniging de woning in eigendom heeft; 4. indien het een woningloze betreft: de aantoonbare kosten van nachtopvang in instellingen of kosten van overnachting bij derden;
h. minimumloon: het netto minimumloon per maand zoals bedoeld in artikel 37 van de wet. Artikel 2 De verordening heeft alleen betrekking op belanghebbenden, voor zover zij 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn HOOFDSTUK 2 CATEGORIEËN Artikel 3 Categorieën 1. Voor belanghebbenden op wie deze verordening van toepassing is geldt een categorieaanduiding. 2. De categorieën zijn: a) alleenwonende; b) medebewoner c) woningloze d) gehuwde(n) HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERSTREKKEN VAN TOESLAGEN Artikel 4 Alleenwonende Voor de alleenstaande, de alleenstaande met zijn inkomensafhankelijke kinderen en de alleenstaande ouder met zijn inkomensafhankelijke kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag van 20 procent van het minimumloon. Artikel 5 Medebewoner, woonlasten tenminste € 200,- per maand 1. Voor de medebewoner die aan woonlasten tenminste € 200,- per maand is verschuldigd, wordt de norm verhoogd met een toeslag van 20 procent van het minimumloon. 2. Indien de medebewoner als bedoeld in lid 1 tevens één kostganger houdt of aan één onderhuurder verhuurt, wordt de norm verhoogd met een toeslag van 10 procent van het minimumloon. Artikel 6 Medebewoner, woonlasten minder dan € 200,- per maand 1. Voor de medebewoner die aan woonlasten lager dan € 200,- per maand is verschuldigd, wordt de norm verhoogd met een toeslag van 10 procent van het minimumloon. 2. Indien de medebewoner als bedoeld in lid 1 tevens één kostganger houdt of aan één onderhuurder verhuurt, wordt geen toeslag verstrekt. Artikel 7 Medebewoner, eerste graads bloedverwantschap 1. Indien de medebewoner in een woning woont met één of meer bloedverwanten in de eerste graad, wordt in afwijking van de artikelen 4 en 5 de norm verhoogd met een toeslag van 10 procent van het minimumloon. 2. Indien de medebewoner in een woning woont met één of meer bloedverwanten in de eerste graad en tevens één kostganger houdt, of aan één onderhuurder verhuurt, wordt geen toeslag verstrekt. 3. Indien de medebewoner in een woning woont met één of meer bloedverwanten in de eerste graad en verzorgingsbehoeftig is, of een verzorgingsbehoeftige eerste graads bloedverwant verzorgt, wordt in afwijking van lid 1 de norm verhoogd met een toeslag van 20 procent van het minimumloon.
4.
Indien de medebewoner in een woning woont met één of meer bloedverwanten in de eerste graad en verzorgingsbehoeftig is, of een verzorgingsbehoeftige eerste graads bloedverwant verzorgt en tevens één kostganger houdt of aan één onderhuurder verhuurt, wordt de norm verhoogd met een toeslag van 10 procent van het minimumloon.
Artikel 8 Woningloze 1. Voor de woningloze met woonlasten van tenminste € 200,- wordt de norm verhoogd met een toeslag van 20 procent van het minimumloon. 2. Voor de woningloze met woonlasten lager dan € 200,- wordt de norm verhoogd met een toeslag van 10 procent van het minimumloon. HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM Artikel 9 Gehuwden 1. Indien gehuwden in hun woning één kostganger hebben, of verhuren aan één onderhuurder, vindt een verlaging plaats op de norm voor gehuwden van 10 procent van het minimumloon. Deze verlaging kan tezamen met de verlaging van lid 2 2. Indien gehuwden in een woning wonen met één of meer bloedverwanten in de eerste plaatsvinden. graad waarvan tenminste één geen inkomensafhankelijk kind is, vindt een verlaging plaats op de norm voor gehuwden van 10 procent van het minimumloon. 3. Indien de bloedverwant in de eerste graad, bedoeld in lid 2, verzorgingsbehoeftig is of de verzorgingsbehoeftige gehuwde(n) verzorgt, blijft de verlaging van lid 2 achterwege. Artikel 10 Schoolverlaters 1. Voor een thuisinwonende respectievelijk uitwonende schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet worden de normen vastgesteld op de bedragen voor levensonderhoud zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet op de studiefinanciering 2000 2. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op alleenstaande ouders. 3. Voor de belanghebbende op wie dit artikel van toepassing is, vinden de overige verhogingen of verlagingen ingevolge deze verordening geen toepassing. Artikel 11 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar 1. De verlaging van de toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt 10 procent van het minimumloon indien het een belanghebbende van 21 of 22 jaar betreft; 2. Indien toepassing van de artikelen 4 tot en met 8 leidt tot het niet verstrekken van een toeslag wordt lid 1 niet toegepast HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN Artikel 12 Meer dan één kostganger of onderhuurder Bij meer dan één kostganger dan wel meer dan één onderhuurder dan wel bij een combinatie van een kostganger met een onderhuurder wordt volgens een door het college vastgestelde beleidsregel bepaald welk gedeelte van het kostgeld respectievelijk de bruto onderhuur van de tweede en volgende kostganger of onderhuurder wordt aangemerkt als netto-inkomsten die op de bijstandsnorm in mindering worden gebracht. Artikel 13 Uitvoering Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
Artikel 14 Intrekking, inwerkingtreding, en citeertitel 1. De "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2005" laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 22 december 2005 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2009. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het gemeenteblad en heeft terugwerkende kracht naar 1 januari 2009. 3. Deze verordening kan worden aangehaald als “Toeslagenverordening Wet wet en bijstand 2009. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van ………. 2009. De voorzitter,
De raadsgriffier,
mr. Th.C. de Graaf
drs. M.M.V. Mientjes
TOELICHTING Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Algemeen Op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 Wwb, de zogenaamde toeslagenverordening. Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3.2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. Daarnaast voorziet paragraaf 3.3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 Wwb. Het college verhoogt in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en past in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de norm plaatsvindt. Op die manier kan een belanghebbende concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt. Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarnaast is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen. Norm Voor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 Wwb), te weten: 1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm) 2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm 3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm Toeslagen Een toeslag wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet, of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen kosten voor bijvoorbeeld huur, gas, water en licht, maar ook kosten van duurzame gebruiksgoederen, krant en dergelijke gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm De toeslagen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 8 van de verordening Verlagingen De volgende in de wet genoemde categorie van verlagingen zijn in de artikelen 9,10 en 11 opgenomen: 1. verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 Wwb); 2. verlaging van maximaal zes maanden voor schoolverlaters (artikel 28 Wwb)
3. verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 Wwb). Individualisering Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan in die gevallen de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Wwb afwijkend vaststellen. Berekening toepasselijke bijstandsnorm De hoogte van de uitkering van algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar wordt als volgt vastgesteld: 1. 2. 3.
basisnorm a) optellen toeslag (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders), of b) korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gehuwden) korten met verlaging 21 en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.
Artikelsgewijze toelichting HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsomschrijving lid 1 Er is voor gekozen om een aantal begrippen niet in dit artikel nader te omschrijven. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd lid 2 a. wet: Onder wet wordt verstaan de Wet werk en bijstand zoals die in het staatsblad 2003 (nummer375) is gepubliceerd en zoals deze nadien is of wordt gewijzigd; b. medebewoner: De medebewoner is ieder persoon van 21 jaar en ouder die geen gezamenlijke huishouding vormt, noch een alleenwonende alleenstaande (ouder) is. Om onder het begrip medebewoner te vallen moet er ook een ander in de woning wonen. Die ander moet redelijkerwijs bij kunnen dragen aan de noodzakelijke kosten van bestaan. Van inkomensafhankelijke kinderen wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren. Indien een belanghebbende alleen in een woning woont met inkomensafhankelijke kinderen wordt hij niet als medebewoner, maar als alleenwonend aangemerkt; c. woningloze: Onder het begrip woningloze valt de belanghebbende zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het betreft hier zowel de echte dak- en thuisloze, als de persoon die een postadres hanteert omdat hij géén vast verblijfadres heeft. Vaak hebben deze belanghebbenden woonlasten in de vorm van verblijfskosten voor tijdelijke opvang. Als deze lasten minder zijn dan € 200,per maand, wordt de toeslag op 10 procent gesteld. d. het inkomensafhankelijk kind; Het ten laste komend kind is gedefinieerd in de wet zelf. Het inkomensafhankelijke kind is het ten laste komende kind, alsmede het inwonende kind van 18 of ouder, dat een inkomen heeft dat niet meer bedraagt dan de hoogte van een thuisinwonende studiebeurs ingevolge de Wet op de studiefinanciering (Wsf 2000), verhoogd met een bedrag van 10 procent van het minimumloon. Met dit totale inkomen wordt het kind niet geacht te kunnen bijdragen aan de noodzakelijk kosten van het bestaan. De bron van het inkomen (een studiebeurs of uitkering of inkomen uit arbeid) speelt geen rol bij de beoordeling; e. verzorgingsbehoeftige: Verzorgingsbehoeftigheid wordt aangenomen als er sprake is van een zodanige handicap van ouder of kind dat niet-inwoning zou leiden tot opname in een inrichting ter verzorging of verpleging. Bij twijfel hierover kan een medisch advies worden gevraagd. De verzorgingsbehoeftigheid speelt in deze verordening alleen een rol bij medebewoning van een eerste graads bloedverwant. Door de verzorgingsbehoeftigheid kan de toeslag op grond van de medebewoning van een eerste graads bloedverwant worden verhoogd; f. woning: Met het begrip 'woning' wordt het verblijfadres van de belanghebbende bedoeld. Onder de categorie woning vallen ook het woonschip en de woonwagen; g. woonlasten: Bij het huren van een kamer wordt vaak een huurprijs overeengekomen die inclusief de betaling van alle voorzieningen waaronder ook de nutsvoorziening is. Indien de huurovereenkomst verder geen specificaties geeft is het uitgangspunt dat de huur van de kamer zoals genoemd in de huurovereenkomst de all-in huur is die geldt voor de bepaling van de woonlasten. Indien daarnaast nog betalingen worden gedaan aan nutsvoorzieningen moet de belanghebbende dat aantonen.
Onder de kosten van verzekering en belasting die zijn verbonden aan de woning bij een eigen woning moet worden verstaan het eigenaarsgedeelte van de onroerende zaakbelasting en de waterschapslasten, de opstalverzekering en het rioolrecht; h. minimumloon: Bedoeld wordt het netto wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 37 van de wet. Dit bedrag komt overeen met de gehuwdennorm als vastgelegd in artikel 21 sub c van de wet. Artikel 2 Leeftijdsbepaling De werking van de verordening is beperkt tot de belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. De artikelen 26,27 en 28 Wwb (gehuwden en woonsituatie en schoolverlaters) maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar. Deze belanghebbenden hebben echter al een lagere norm (jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Voor een verdere verlaging van deze norm is daarom niet gekozen. HOOFDSTUK 2 CATEGORIEËN Artikel 3 Categorieën Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of een toeslag wordt verstrekt. Deze begrippen zijn nader uitgewerkt in artikel 3 . HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERSTREKKEN VAN TOESLAGEN BIJSTANDSNORM Artikel 4 Alleenwonende Artikel 30 lid 2 onder a schrijft voor dat in de verordening in elk geval wordt opgenomen, dat de alleenwonende alleenstaande (ouder) recht heeft op de maximale toeslag. Het begrip woning is omschreven in artikel 1 onder f. Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder alleen in de woning woont met inkomensafhankelijke kinderen, wordt hij ook als alleenwonend aangemerkt. De inkomensafhankelijke kinderen worden niet geacht bij te dragen in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Artikel 5 Medebewoner, woonlasten tenminste een bedrag van € 200 per maand Lid 1 Op grond van artikel 25 van de wet kan de norm met een toeslag worden verhoogd indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. In het Nijmeegse toeslagenbeleid is het uitgangspunt, dat bij woonlasten (minus huurtoeslag) van tenminste € 200,- per maand gesteld kan worden dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hoger zijn, dan waarin de landelijke norm voorziet. En wel dusdanig hoger, dat recht bestaat op een toeslag van 20 procent. Wat onder woonlasten moet worden verstaan is omschreven in artikel 1 lid 2 sub g. Bovenstaande impliceert dat de kamerhuurder, onderhuurder, lid van een woonvereniging, kostganger, mede-eigenaar van een woning, verhuurder, enz. recht heeft op een toeslag van 20 procent, indien de woonlasten tenminste € 200,- per maand bedragen. Lid 2 Indien de medebewoner zoals beschreven onder lid 1 inkomsten uit verhuur of kostgangerschap ontvangt, is de toeslag 10 procent. Door het ontvangen van deze inkomsten worden de woonlasten gedeeld en zijn de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van de verhuurder/kostgever lager. De toeslag is daarom 10 procent.
Bij meer dan één huurder/kostganger is de toeslag eveneens 10 procent en worden de inkomsten van de tweede en eventueel volgende huurders/kostgangers gekort op de uitkering als inkomsten volgens een gemeentelijke beleidsregel. Artikel 6 Medebewoner, woonlasten minder dan € 200,- per maand Lid 1 Indien de woonlasten minder dan € 200,- bedragen, zijn de algemeen noodzakelijke kosten toch hoger dan waarin de bijstandsnorm voorziet: de medebewoner heeft hoe dan ook extra kosten ten opzichte van een gezamenlijke huishouding. Alleen rechtvaardigt een woonlast van minder dan € 200,- een toeslag van 10 procent in plaats van 20 procent. Lid 2 Indien de medebewoner zoals omschreven onder lid 1 inkomsten uit verhuur of kostgangerschap ontvangt, is de toeslag nihil. Door het ontvangen van deze inkomsten worden de woonlasten gedeeld en kunnen de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van de verhuurder/kostgever uit de norm worden betaald. Artikel 7 Medebewoner, eerste graads bloedverwant Lid 1 Indien een medebewoner tezamen met (onder meer) een eerste graads bloedverwant woont, kunnen de woonlasten worden gedeeld. In de regel zal een kind dat bij zijn ouders inwoont een bijdrage voor kost en inwoning betalen. Ook indien een ouder inwoont bij het kind zal in de regel een bijdrage in de woonlasten worden betaald. De toeslag bedraagt dan ook 10 procent. Een eerste graads bloedverwant is ouder of kind. Hieronder vallen dus niet het pleegkind, kleinkind en aangehuwd kind. Ook bloedverwanten in de tweede graad hebben, indien hun woonlasten tenminste € 200,- per maand bedragen, recht op een toeslag van 20 procent. Waar hier gesproken wordt van medebewoning van een 'kind' wordt bedoeld het kind dat een eigen toereikend inkomen heeft. Het moet dus niet gaan om een 'inkomensafhankelijk (zie artikel 1 lid 2 sub d). kind' Lid 2 Door het ontvangen van inkomsten uit verhuur of kostgangerschap worden de woonlasten gedeeld en kunnen de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van de verhuurder/kostgever uit de norm worden betaald. Lid 3 Indien er sprake is van een verzorgingsbehoeftige medebewoner kan gesteld worden dat er in verband met de verzorgingsbehoeftigheid hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, waarvan het niet redelijk is dat deze evenredig worden gedeeld met de andere medebewoner. Te denken valt daarbij aan extra verwarming, grotere woning in verband met een rolstoel, hogere verwarmingskosten. Extra kosten die niet altijd (geheel) door voorliggende voorzieningen worden gedekt. Een extra toeslag voor zowel de verzorgingsbehoeftige als de verzorger ligt dan ook in de rede. De totale uitkering voor een alleenstaande medebewoner komt dan op 70 procent: een basisnorm van 50 procent plus de maximale toeslag van 20 procent. De verhoogde toeslag in verband met verzorgingsbehoeftigheid speelt alleen wanneer er sprake is van een eerste graads bloedverwantschap. De medebewoner van een eerste graads bloedverwant moet dus verzorgingsbehoeftig zijn of een verzorgingsbehoeftige eerste graads bloedverwant verzorgen. Deze extra toeslag geldt alleen voor de medebewoner die de verzorgingsbehoeftige verzorgt. Indien er meerdere verzorgers zijn met een eerste graads bloedverwantschap, is er niet sprake van meerdere extra toeslagen. Voor het begrip 'verzorgingsbehoeftige' zie onder artikel 1 lid 2 sub e.
Lid 4 Door het ontvangen van inkomsten uit verhuur of kostgangerschap worden de woonlasten gedeeld en kunnen de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van de verhuurder/kostgever uit de landelijke norm en de toeslag van 10 procent worden betaald. Artikel 8 woningloze De belanghebbende zonder vaste woon of verblijfplaats heeft geen kosten voor de bewoning van een woning. Daar tegenover staat dat zij regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit kan zowel in instellingen als bij derden gebeuren. Deze kosten zijn in artikel 1 lid 2 g onder 4 gedefinieerd als woonlasten. Als de kosten worden aangetoond tot een bedrag van € 200 of hoger ontvangt de woningloze een toeslag van 20%. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de opdracht aan de gemeenten om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen (zie toelichting artikel 27 Wwb). Door het betalen van woonlasten tot het genoemde bedrag, verkeert de woningloze in een vergelijkbare situatie als de belanghebbende genoemd in artikel 5 HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM Artikel 9 Gehuwden Lid 1 Indien de gehuwden inkomsten uit verhuur of kostgangerschap ontvangen, vindt er een verlaging plaats van 10 procent. Door het ontvangen van deze inkomsten worden de woonlasten gedeeld en zijn de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van de verhuurder/kostgever lager. Bij meer dan één huurder/kostganger is de verlaging eveneens 10 procent en worden de inkomsten van de tweede en eventueel volgende huurders/kostgangers forfaitair gekort op de uitkering als inkomsten volgens een gemeentelijke beleidsregel. Indien er tevens een eerste graads bloedverwant in de woning woont, die niet verzorgingsbehoeftig is, vindt er een korting plaats van 20 procent. Lid 2 Artikel 26 van de Wwb geeft aan dat voor gehuwden de norm kan worden verlaagd voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Uitgangspunt is, dat bij samenwoning met eerste graads bloedverwanten, niet zijnde een inkomensafhankelijk kind, de kosten (kunnen) worden gedeeld (zie ook de toelichting op artikel 7 hierboven). De verlaging bedraagt dan 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal inwonende eerste graads bloedverwanten. Waar hier gesproken wordt van 'kind' wordt bedoeld het kind dat een eigen toereikend inkomen heeft. Het moet dus niet gaan om een 'inkomensafhankelijk kind' (zie artikel 1 lid 2 sub c). Lid 3 Indien een eerste graads bloedverwant in de woning woont met de gehuwden, vindt een verlaging plaats van 10 procent. Deze korting blijft achterwege indien de bloedverwant in de eerste graad verzorgingsbehoeftig is of een verzorgingsbehoeftige gehuwde verzorgt. Er moet een verzorgingsrelatie bestaan tussen de eerste graads bloedverwant en één of beide gehuwden. Artikel 10 Schoolverlaters Lid 1
Op grond van artikel 28 past het college een verlaging toe voor schoolverlaters gedurende maximaal zes maanden vanaf de beëindiging van de beroepsopleiding of het onderwijs. De verlaging bestaat uit het toekennen van een bijstandsnorm ter hoogte van het normbedrag voor levensonderhoud uit de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Aangezien namelijkde bijstandsnormen voor 23 jarigen en ouder, hoger zijn dan het normbedrag voor levensonderhoud uit de studiebeurzen, zou het verkrijgen van een hoger inkomen na afronding van een studie, een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Lid 2 Het bepaalde in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op alleenstaande ouders. Lid 3 Voor de belanghebbende op wie dit artikel van toepassing is, vinden de overige verhogingen of verlagingen ingevolge deze verordening geen toepassing. Artikel 11 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar Lid 1 Op grond van artikel 29 Wwb past het college een verlaging toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien de hoogte van het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Er is voor gekozen om voor beide leeftijdsgroepen een verlaging van de toeslag met 10% toe te passen. Lid 2 De verlaging mag alleen plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 Wwb Deze toeslag is uitgewerkt in artikel 4 tot en met 8 van de verordening. Heeft een 21-jarige alleenstaande op grond van deze artikelen al een toeslag van 0% dan kan een verlaging op grond van dit artikel niet worden toegepast. HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN Artikel 12 Meer dan één kostganger of onderhuurder Bij meer dan één huurder/kostganger worden de inkomsten van de tweede en eventueel volgende huurders/kostgangers gekort op de uitkering als inkomsten volgens een gemeentelijke beleidsregel. Artikel 13 Uitvoering Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Artikel 14 Intrekking, inwerkingtreding en citeertitel Deze verordening vervangt de "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2005", welke wordt ingetrokken en heeft terugwerkende kracht naar 1 januari 2009. Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (2009).
Beleidsregel Maatschappelijke participatie Algemeen Het doel van de regelingen in het kader van maatschappelijke participatie is om mensen met een minimuminkomen te stimuleren om actief deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Binnen Maatschappelijke participatie worden de volgende regelingen uitgevoerd: Geld-Terug-Regeling Schoolfonds Computerregeling
Rechthebbenden Om aanspraak te maken op een tegemoetkoming in het kader van maatschappelijke participatie gelden de volgende criteria: De belanghebbende is inwoner van Nijmegen; De belanghebbende is minimaal 18 jaar; Indien de belanghebbende een vreemdeling is, heeft hij op het moment van aanvraag een geldige verblijfsvergunning; De belanghebbende heeft maximaal een netto inkomen, exclusief vakantiegeld, ter hoogte van de van toepassing zijnde grensbedragen zoals vermeld op de normenkaart onder het kopje Maatschappelijke participatie; Bij een tegemoetkoming voor kosten gemaakt voor maatschappelijke participatie van kinderen tot 18 jaar, moeten deze kinderen tot het huishouden van de belanghebbende behoren. Een kind behoort tot het huishouden van de belanghebbende als beiden op hetzelfde adres in de GBA staan ingeschreven. Als het kind niet op hetzelfde adres staat ingeschreven als één van de ouders dan behoort het kind tot het huishouden van degene die kinderbijslag voor dit kind ontvangt. Tot het inkomen wordt gerekend: loon, alimentatie en uitkeringen die strekken tot levensonderhoud. Ook inkomen dat qua aard gelijksoortig is aan bovengenoemde bronnen geldt als inkomen. Heffingskortingen of ontvangsten van kostganger of onderhuurder worden niet tot het inkomen gerekend. Verificatie Bij een aanvraag worden onderstaande zaken geverifieerd: Woonplaats: Inschrijving - geen briefadres - in het GBA in de gemeente Nijmegen. Inkomen: De belanghebbende zal zelf alle stukken van alle inkomstenbronnen uit of in verband met arbeid moeten aanleveren. Suwinet wordt geraadpleegd ter verificatie van de volledigheid van de aangeleverde stukken. Bij vreemdelingen verificatie van de verblijfstitel. Bij mensen die een WWB-uitkering ontvangen, vindt geen verificatie plaats. Aanvraagformulieren De aanvraag moet gedaan worden met behulp van een aanvraagformulier voor de betreffende regeling. Daar waar mogelijk worden burgers die aan de criteria voldoen, aangeschreven. In die gevallen is het aanvraagformulier onderdeel van de brief. Tegemoetkoming en schuldhulpverlening Gelden die worden uitgekeerd vallen, voor het geval een belanghebbende in een schuldsaneringstraject zit, niet in de boedel
Geld-Terug-Regeling De Geld-Terug-Regeling geeft een tegemoetkoming voor de (extra) kosten voor sociale, culturele of sportieve activiteiten.
Deelname aan maatschappelijke activiteiten Voorbeelden van sociale, culturele en sportieve activiteiten: lidmaatschap van of deelname aan activiteiten van een vereniging (sport, scouting, e.d.) volgen van cursussen (geen schriftelijke cursussen) kunstzinnige- of muzikale vorming (toneel, muziek, dans, e.d.) club- en buurthuiswerk deelname aan activiteiten ouderenorganisaties museum-, speeltuin-, bioscoop- of theaterbezoek zwembadbezoek deelname aan schoolreisjes, vakantiekampen en eventuele andere sociale, culturele of sportieve activiteiten in schoolverband, voor kinderen op het basisonderwijs. Alle activiteiten die vergelijkbaar zijn met bovengenoemde voorbeelden, die deelname aan activiteiten op sociaal, cultureel of sportief gebied inhouden, komen voor de tegemoetkoming in aanmerking. Voorwaarde is dat het een activiteit betreft waardoor men aan het maatschappelijk verkeer deelneemt. Hoogte De tegemoetkoming bedraagt, ongeacht de hoogte van de gemaakte kosten, € 50,- per persoon per kalenderjaar. Bij gezinnen kan het gaan om de belanghebbende, de partner en/of kinderen die tot het huishouden behoren. Kosten Om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen moeten er kosten zijn gemaakt. Bij de aanvraag moet een bewijs van de gemaakte kosten worden meegestuurd. Bij bewijzen op naam kan een kopie worden meegestuurd, anders (losse kaartjes, kassabonnen, e.d.) het origineel. Als er bij de aanvraag minder kosten dan € 50,- zijn gemaakt, gaat het college ervan uit dat het verschil ook besteed wordt aan activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie. Aanvraag De tegemoetkoming wordt op aanvraag maximaal één maal per persoon per kalenderjaar verstrekt. Sluitingsdatum De aanvraag voor een tegemoetkoming voor een bepaald kalenderjaar moet worden ingediend vóór 1 april van het volgend kalenderjaar. Geen recht Geen recht op de tegemoetkoming heeft een persoon van 18 jaar of ouder die een studie (hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs) volgt. Een kind of een partner (die zelf geen studie volgt) van deze persoon kan wel in aanmerking komen voor de tegemoetkoming.
Schoolfonds Algemeen Het schoolfonds geeft een tegemoetkoming aan ouders met kinderen op het basis en voortgezet onderwijs of BOL-onderwijs. De tegemoetkoming is bedoeld voor de (extra) kosten voor sociale, culturele of sportieve activiteiten in schoolverband. Aanvullende criteria voor het Schoolfonds Het kind waarop de kosten betrekking hebben moet op 1 juli van het kalenderjaar waarin het schooljaar start jonger dan 18 jaar zijn en een school voor basis of voortgezet onderwijs of BOL-onderwijs bezoeken. Deelname aan sociale, culturele of sportieve activiteiten Voorbeelden van sociale, culturele of sportieve activiteiten in schoolverband:
kosten van een schoolreisje schoolkamp excursie of theaterbezoek in schoolverband.
Alle activiteiten die vergelijkbaar zijn met bovengenoemde voorbeelden, die deelname aan activiteiten op sociaal, cultureel of sportief gebied inhouden, komen voor de tegemoetkoming in aanmerking. Hoogte De tegemoetkoming bedraagt, ongeacht de hoogte van de gemaakte of te maken kosten,€ 50,per kind per schooljaar voor het basisonderwijs en € 100,- per kind per schooljaarvoor het voortgezet of BOL-onderwijs. Aanvraag De tegemoetkoming wordt op aanvraag maximaal één maal per schooljaar per kind verstrekt. Sluitingsdatum De aanvraag voor een tegemoetkoming voor een bepaald schooljaar moet voor 1 augustus (einde van het betreffende schooljaar) zijn ingediend.
Computerregeling Belanghebbenden met minmaal één kind, dat tot het huishouden behoort, in de leeftijd van zes tot achttien jaar hebben recht op een computer onder de voorwaarde dat: er geen computer in het gezin aanwezig is of een aanwezige computer vijf jaar of ouder is.. Hoogte De computer wordt in natura verstrekt. Bij het verstrekken van een computer wordt ook een monitor en een printer geleverd. Aanvraag De tegemoetkoming wordt op aanvraag maximaal één maal per vijf jaar verstrekt, zolang er minimaal één kind van zes jaar of ouder tot het huishouden behoort. Kosten De kosten van het gebruik van de computer komen voor eigen rekening en worden dus niet vergoed .
Gemeenteblad Nijmegen
Jaartal / nummer
2008 / 59 Naam
Beleidsregels bijzondere bijstandsverlening Wet werk en bijstand (2005) Publicatiedatum
23 april 2008 Opmerkingen
-
-
-
-
Vaststelling van de beleidsregels bij besluit van Burgemeester en Wethouders van 21 december 2004 (Agendapuntnr. 1.4 - Registratienr. 04.51986). De datum van inwerkingtreding is ontleend aan het voorstel voorafgaand aan het besluit en is gesteld op 1 januari 2005. 1e Wijziging (toevoegen punt 12 - bijzondere bijstand voor computer) bij besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van 10 januari 2006 (agendapuntnummer 2.43 - registratienummer 05.0036631). Gelet op het bepaalde in artikel 3:40 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht is de datum van inwerkingtreding gesteld op 16 februari 2006, op welke tijdstip onderhavige publicatie in de plaats treedt van het voorgaande gemeenteblad GB05-20. 2e Wijziging (toevoegen punt 13 - bijzondere bijstand dienstverleningskosten Woonzorgcentra [ADO's]) bij besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van 8 januari 2008 (agendapuntnummer 3.14 - registratienummer 07.0033776). Gelet op het bepaalde in artikel 3:40 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht is de datum van inwerkingtreding gesteld op 24 januari 2008, op welke tijdstip onderhavige publicatie in de plaats treedt van het voorgaande gemeenteblad GB06-25. 3e Wijziging (verwijderen eerste draagkrachtregel genoemd na de inleiding bij onderdeel 3) bij besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van 15 april 2008 (agendapuntnummer 3.2 - registratienummer 08.0007293). Ingevolge het besluit is de datum van inwerkingtreding met terugwerkende kracht gesteld op 1 januari 2008, op welke tijdstip onderhavige publicatie in de plaats treedt van het voorgaande gemeenteblad GB08-22.
Aantal bladzijden / verkoopprijs
6 / € 0,30
Beleidsregels bijzondere bijstandsverlening Wet werk en bijstand (2005) 1.
Gemeentelijke lijst met noodzakelijke kosten Artikel 35 van de Wwb bepaalt dat een belanghebbende recht heeft op bijzondere bijstand voor zover hij niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijk kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Het college hanteert als het gaat om noodzakelijke kosten de volgende regel:
* De gemeente Nijmegen heeft een lijst samengesteld met daarop kosten welke in ieder geval als noodzakelijke kosten kunnen worden beschouwd. Voor genoemde kosten geldt een maximale vergoeding. De vergoedingen zijn onder andere tot stand gekomen mede met behulp van de 'Prijzengids ” uitgegeven door het NIBUD. Daarnaast is er een onderzoek gedaan bij diverse Nijmeegse zaken Er kan van uit worden gegaan dat de belanghebbende voor het genoemde bedrag een artikel van redelijke kwaliteit en uitvoering aan kan schaffen in Nijmegen. Jaarlijks worden de prijzen aangepast met het zogenaamde consumentenprijsindexcijfer van het CBS. 2.
Drempelbedrag Artikel 35 lid 2 van de Wwb geeft het college de bevoegdheid bijzondere bijstand te weigeren indien de kosten op jaarbasis een bepaald “drempelbedrag” niet te boven gaan De gemeente Nijmegen hanteert geen drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2.
3.
Draagkracht Artikel 35 lid 1 geeft het college de bevoegdheid te bepalen in hoeverre het inkomen dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. We spreken over draagkracht. Het college hanteert de volgende draagkrachtregels:
* Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Wwb) om de vermogensvrijlating van artikel 34 lid 2 Wwb en de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 Wwb niet van toepassing te verklaren bij het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand wordt in de gemeente Nijmegen geen gebruik gemaakt.
* Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Wwb) om de langdurigheidstoeslag ex artikel 36 Wwb als een voorliggende voorziening te zien bij bijzondere bijstandsverlening wordt door de gemeente Nijmegen geen gebruik gemaakt (raadsbesluit 9 juni 2004).
* Alvorens het inkomen wat meer bedraagt dan de bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking genomen wordt kunnen de navolgende, voor eigen rekening komende bijzondere bestaanskosten op dit inkomen in mindering worden gebracht: - De boven het bedrag van de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor eigen rekening komende woonlasten; - Aflossingsbedragen en rentebetaling op noodzakelijke leningen; - De o.g.v. de Wet kinderopvangvoor eigen rekening komende kosten van kinderopvang; - De voor eigen rekening komende reiskosten in verband met werk.
2
* Draagkrachtpercentages -
-
Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% bij de bijzondere bijstand voor de volgende toeslagen: woonkostentoeslag; toeslag voor voormalig alleenstaande ouders; bijstand voor 18- tot 21-jarigen voorzover die de norm ex. art. 20 Wwb te boven gaat; bijstand voor 18- tot 21-jarigen in een inrichting; bijstand voor kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen; bijstand voor kosten van een particuliere ziektekostenverzekering. Het draagkrachtpercentage bedraagt 30% wanneer het gaat om bijzondere bijstand voor alle andere kosten.
* Draagkracht na periode op minimumniveau Voor personen die uitgestroomd zijn uit de bijstand geldt voor een periode van maximaal drie jaar te rekenen vanaf datum uitstroom een draagkrachtloos inkomen van 120% van de toepasselijke bijstandsnorm onder de voorwaarde dat men vóór de datum van uitstroom drie jaar of langer aangewezen is geweest op een inkomen op minimumniveau.
* Draagkracht ouderen -
4.
Bij personen van 65 jaar of ouder met een inkomen naast de AOW wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Van het inkomen boven 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt 50% van het meerdere als draagkracht beschouwd. Een inkomen van 120% van de relevante bijstandsnorm is inclusief de pensioenvrijlating ex artikel 33 lid 5 Wwb . De 120%-draagkrachtregel geldt niet bij een aanvraag woonkostentoeslag Alvorens het inkomen wat meer bedraagt dan de bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking genomen wordt kunnen de navolgende, voor eigen rekening komende bijzondere bestaanskosten op dit inkomen in mindering worden gebracht: Extra ziektekostenverzekering. De boven het bedrag van de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor eigen rekening komende woonlasten; Aanvullende Ziektekostenverzekering. Alleen de meerkosten boven het bedrag voor de aanvulling CAZ. Een forfaitair bedrag voor kleinere medische kosten voor een alleenstaande en een bedrag voor gehuwden Het bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd
Reserveringscapaciteit van 65+-ers Voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geldt dat een belanghebbende geacht wordt te reserveren van het inkomen dat men heeft. Onder inkomen wordt ook verstaan een bijstandsuitkering Op deze hoofdregel maakt het college de volgende uitzondering: * Belanghebbenden 65 jaar of ouder worden geacht geen reserveringscapaciteit te hebben.
3
5.
Duurzame gebruiksgoederen en fraudeschuld Bij de beoordeling of een belanghebbende voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geacht wordt te hebben kunnen reserveren van de toepasselijke bijstandsnorm hanteert het college de volgende regel:
* Bij een aanvraag voor bijstand voor duurzame gebruiksgoederen speelt de aanwezigheid van fraudeschulden een rol. Is er sprake geweest van verzwegen inkomsten of woonfraude, dan heeft men extra inkomsten genoten. Men had dan kunnen reserveren voor de kosten waarvoor men bijstand vraagt. Het feit dat de ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd, doet hier niets aan af. Wil de fraudeschuld een rol spelen in de beoordeling moet aan de volgende drie criteria voldaan zijn: 1. De fraude moet zijn gepleegd in de drie jaar direct voorafgaand aan de datum van aanvraag voor bijzondere bijstand; 2. Het bedrag van ten onrechte ontvangen uitkering moet netto € 1.361,34 of meer zijn; 3. Op het moment van aanvraag moet minder dan de helft op de netto vordering zijn afgelost Als aan alle drie de criteria is voldaan dan wordt de aanvraag afgewezen omdat men had kunnen reserveren. In dat geval is er dus geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijzondere bijstand verstrekt zou kunnen worden. In het uitzonderlijke geval er toch bijzondere bijstand verstrekt moet worden, is deze bijstand per definitie in de vorm van een geldlening. Deze geldlening komt niet in aanmerking voor een omzetting in een verstrekking om niet. 6.
Bijzondere bijstand voor volledige woninginrichting Bij de beoordeling van de noodzaak tot bijstandsverlening voor de kosten van een volledige woninginrichting hanteert het college de volgende regels: * Voor kosten van de (volledige) inrichting van een woning door jongeren of jonge stellen die (voor het eerst) zelfstandige woonruimte betrekken, wordt geen bijstand verstrekt. De eerste inrichting van zelfstandige woonruimte komt voor eigen rekening. Ook een verhuizing vanuit een studentenflat of -kamer wordt als een eerste inrichting aangemerkt. * Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor de ex- Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (ex-AMA’s). Deze jongeren moeten bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd zelfstandig gaan wonen. Daarvoor ontvangen ze via de voogdijinstelling Stichting Nidos een bedrag. Voor een inrichting van een kamer wordt dit bedrag voldoende geacht. Krijgt de ex-AMA een HAT-woning toegewezen, dan is het redelijk aanvullend daarop een zelfde bedrag aan bijstand voor inrichtingskosten te verstrekken.
7.
Toeslagen voormalige alleenstaande ouder Als het laatste kind niet langer ten laste van een alleenstaande ouder komt, dan wordt de norm van de alleenstaande ouder ex art 21 onder b Wwb gewijzigd in de norm voor een alleenstaande ex artikel 21 onder a. Ter compensatie van een terugval in het gezamenlijke inkomen hanteert het college de volgende regel:
* Er wordt, als er sprake is van een terugval in het gezamenlijke inkomen van de ouder en het kind, ter compensatie, een garantietoeslag toegekend.. Voorwaarde hierbij is dat het kind en de ouder hun hoofdverblijf in dezelfde woning houden. De garantietoeslag bedraagt het verschil tussen het gezamenlijk inkomen van ouder en kind (inclusief de vakantietoeslag) en de toepasselijke bijstandsnorm voor gehuwden (inclusief vakantietoeslag).
4
Tot het inkomen van de ouder wordt in ieder geval gerekend de eventueel van toepassing zijnde heffingskortingen als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (behoudens de kindertoeslag) die op voorlopige teruggaaf worden ontvangen. 8.
Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunning Vreemdelingen die een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben en die op enig moment verlengd moet worden, moeten hoge legeskosten betalen. Dit geldt ook voor aanvraag verblijfsvergunning voor hier ter lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders. Voor bijstandsverlening voor legeskosten hanteert het college de volgende regels: Bijzondere bijstand voor legeskosten voor verblijfsvergunningen is mogelijk voor: 1. Legeskosten voor verlengingen van vergunningen voor bepaalde tijd en wijzigingen in verblijfsdoelen. 2. Legeskosten voor hier te lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders.
9. Bijzondere bijstand voor woonkosten Woonkosten behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan. Uitgangspunt is dat de algemene bijstand in combinatie met huurtoeslag of de vangnetregeling voorziet in de woonkosten. Het college hanteert op dit uitgangspunt de navolgende aanvullende regel: * Indien (nog) geen of onvoldoende aanspraak op huurtoeslag bestaat, kan via de bijzondere bijstand een tijdelijke woonkostentoeslag worden verstrekt. Het betreft de volgende situaties: - De huurtoeslag is gelet op het inkomen te laag en er kan geen gebruik gemaakt worden van de vangnetregeling, omdat de daling in het inkomen kleiner is dan 20%. - Wegens een huur boven de maximale subsidiabele huur bestaat er geen recht op huurtoeslag. - Door een wijziging in het huishouden wordt een te lage huurtoeslag ontvangen. - Er is sprake van een koopwoning waardoor de Wet op de huurtoeslag niet geldt. * Voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de huurtoeslag. * Als er sprake is van een koopwoning wordt voor de berekening van de woonkostentoeslag rekening gehouden met de volgende netto woonlasten: - bruto hypotheekrente per maand - rioolrecht per maand - eigenaarsgedeelte onroerend zaakbelasting per maand - opstal/brandverzekering per maand - waterschapslasten per maand - kosten groot onderhoud - kosten c.v. installatie - liftinstallatie - kosten algemeen beheer en administratie van een vereniging van eigenaren
5
10 Bijzondere bijstand voor tandartskosten. Met ingang van 1 mei 2000 biedt Gemeente Nijmegen voor belanghebbenden met een inkomen van maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ) aan. Het pakket is gebaseerd op de standaard aanvullende verzekeringen van VGZ en CZ. De CAZ geeft een vergoeding van 50% van de kosten voor kronen en bruggen tot een maximum van € 570,- per kalenderjaar. Als aanvulling op deze vergoeding hanteert het college de volgende regel: - Via de bijzondere bijstand kan voor kronen en bruggen aanvullend maximaal 50% van de kosten worden vergoed tot maximaal € 570,00 per jaar. 11 Bijzondere bijstand voor reiskosten Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Als uitzondering op deze hoofdregel hanteert het college de volgende regel: - Voor vergoeding van reiskosten via de bijzondere bijstand komen in aanmerking de belanghebbenden die: * bezoek brengen aan gedetineerden in Nederland. De gedetineerde moet een partner of een eerste of tweede graads bloedverwant zijn. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. * Voor eigen rekening komende noodzakelijk per taxi te maken reiskosten hebben i.v.m. bezoek specialistenhulp. Vergoeding vindt voor het meerdere, plaats als de kosten meer bedragen dan € 20,- per maand. 12 Bijzondere bijstand dienstverleningskosten Woonzorgcentra (ADO's) De kosten voortvloeiend uit een Algemene Dienstenovereenkomst (ADO), die bewoners van Woonzorgcentra met hun zorgaanbieders afsluiten, zijn aan te merken als noodzakelijke kosten. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.
6