Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap T.a.v. de minister dr. J. Bussemaker
Onderwerp: de toekomst van het mbo Datum: 17-06-2014
Geachte excellentie, Via deze weg wilde ik reageren op uw schrijven van 2 juni aan de Tweede Kamer, waarin u uw visie toelicht ten aanzien van de toekomst van het mbo. Maar laat ik eerst beginnen met enkele korte anekdotes over het imago van het mbo en goed vakmanschap. Stel u bent in uw buurtsuper en zorgvuldig kiest u uw aankopen uit de prachtig uitgedoste schappen en voldaan en tevreden loopt u met uw boodschappenkarretje vol lekkernijen naar de kassa. Bij de kassa scant een klantvriendelijke jonge dame uw aankopen en ‘bliept’ er lustig op los. U wilt betalen en ontdekt een rekenfout. U wilt verhaal halen maar de kassajuffrouw kijkt u met grote ogen aan en stamelt iets van; ‘sorry, maar ik heb nooit leren hoofdrekenen’. U denkt; ‘ha, een grapje’ en waagt nog een poging. De kassajuffrouw antwoord nu zachtjes en vooral doordringend dat ze het net een mbodiploma heeft en het nu ook niet meer weet. Of uw energie- en milieuvriendelijke warmwater zonneboiler houdt er plotsklaps mee op. U belt een helpdesk. Aan de andere kant kraakt een blikkerige computerstem dat de servicemonteur binnen 24 uur bij u voor de deur staat. Een uurtje later verschijnt de met baseballpet getooide jongeman die u uit de problemen zal halen. Het probleem, naar later blijkt een losgeraakt moertje, is toch te moeilijk voor de servicemonteur. Hij vertelt dat hij ooit automonteur wilde worden, maar hij was op het mbo gezakt voor het examen automonteur, omdat hij bij de opdracht ‘olie verversen’ was vergeten om te communiceren met de klant. Nu werkt hij als servicemonteur, maar “communiceren met de klant, kan ik nog steeds niet” vertelt hij als hij onverrichter zake uw woning verlaat. En nu de moraal van het verhaal; als wij als samenleving straks geen beroep meer kunnen doen op goed opgeleide mensen achter de kassa, monteurs, verpleegkundigen en andere vaklui, dan dreigen we binnenkort in dergelijke doldwaze situaties belanden. Trouwens in Zweden is het al zover. Daar is ’s middags na drie uur geen huisarts, tandarts of advocaat meer te bekennen want zij moeten zelf maar hun waterleiding of kapotte cv-ketel zien te repareren. In haar actieplan ‘Focus op vakmanschap schreef uw voorganger: “ Goed vakmanschap bepaalt de veerkracht van de samenleving. Onze economie heeft goed opgeleide vakmensen nodig: van secretaresses, installateurs en verpleegkundigen tot tandtechnici en opticiens. Het opleiden van ondernemende vakmensen vereist goed beroepsonderwijs.” Op zich was en is dit een zeer waardevolle doelstelling en een keerpunt met wat er tot dan toe gangbaar was. Er was inmiddels is een negatief beeld ontstaan over het middelbaar beroepsonderwijs en de media kopten er vrolijk op los, getuige het onderstaande: “In het mbo wordt geen les gegeven” (2007). “Al meer dan een jaar geen Engels” (2008)en in 2010 koppen de media: ” Overstap vmbo’ers naar roc’s rampzalig", en klaagt een boze roc directeur : “Natuurlijk is het fijn als de loodgieter niet met zijn vieze schoenen door het huis banjert. Maar wat heb je aan iemand die netjes bij de deur zijn schoenen uitdoet, als hij de verwarming niet kan repareren?"
1
Succesfactoren van het mbo Toch is en blijft het middelbaar beroepsonderwijs zeer succesvol. In het middelbaar beroepsonderwijs slagen hardwerkende docenten er steeds weer in om tegen de verdrukking in om ondanks de ongelooflijke zware tegenwerking door; een zo nu en dan slecht functionerende schoolorganisatie (bijvoorbeeld Amarantis), de soms zeer warrige Haagse politiek, de overdreven arrogantie kenniscentra en hun examenbureaus onder leiding van de SBB (voorheen COLO) , allerlei nieuwlichters en andere dwaallichten, om de aanstormende jeugd een gedegen beroepsopleiding te bieden waarmee ze succesvol in de maatschappij terecht kunnen. Ook de jongelui die uitvallen op havo en vmbo, kunnen vaak met succes een beroepsopleiding afronden. Een uitvalpercentage van ongeveer minder dan 30% steekt dan ook erg gunstig af bij sectoren als hbo en WO waar nog steeds ongeveer 65% de eindstreep niet haalt. Het mbo is de enige onderwijssector die jongeren met een grove leerachterstand en meer dan 40% van de allochtone jongeren in staat stelt om hun studie succesvol te laten vervolgen in het hoger onderwijs. Zodra er problemen zijn met de jeugd, of de werkloosheid onder schoolverlaters stijgt of de economische crisis bestreden moet worden of het nu gaat om de verplichte inburgeringcursussen, de reactie vanuit de maatschappelijke omgeving is dan vaak om van het middelbaar beroepsonderwijs te eisen (zie ook het wetsvoorstel Terbeschikkingstelling Onderwijs), deze problemen op te lossen. Kortom het middelbaar beroepsonderwijs speelt een klaarblijkelijk hoofdrol in onze samenleving en dat wordt pas onderkend zodra de maatschappelijke en economische problemen zich opstapelen tijdens de een of andere crisis. Richten we de blik naar de toekomst dan blijkt dat het middelbaar beroepsonderwijs de ene na de andere uitdaging krijgt toegeworpen, zeker als het consistent volhardt in het opleiden van vakbekwame beroepskrachten. Internationaal is er een exponentiële vraag naar mensen die zowel met hun hoofd maar vooral met hun handen kunnen werken. Nederlandse beroepskrachten van allerlei aard zijn erg gewild in sectoren als de offshore, grondstoffenwinning, toerisme, zorg en vooral het midden en klein bedrijf. Daarbij gaat het om timmerlieden, metselaars, stratenmakers, bakkers, horeca personeel, verpleegkundigen en noem maar op. En ook hier wordt de vraag bij het middelbaar beroepsonderwijs gelegd. Een veel gestelde vraag in de contacten met het bedrijfsleven is; “hebben jullie toevallig niet…., of; “ingenieurs hebben we genoeg nu de ‘handjes’ nog”.
Pijlers voor een goed en op de toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs De verkiezingscampagnes van de afgelopen jaren stonden sinds 2010 ook steeds meer in het teken van de investeringen in het onderwijs. Uiteraard is verstandig investeren in het onderwijs en met name het middelbaar beroepsonderwijs van groot belang om bijvoorbeeld uit het economische dal te klimmen en internationaal weer in de top 5 te komen. Of zoals FME in haar schrijven van 7 juli 2011, van hun voorzitter de heer J. Kamminga, aan de kabinetsinformateurs van destijds stelde; ‘dat kennis de onderscheidende productiefactor’ is in de technologische industrie. Verder stelde de FME in dit schrijven dat er ruimte moest komen om in het beroepsonderwijs te investeren en te experimenteren. Ook uw opmerking in uw schrijven van 2 juni: “Onze economie heeft goed opgeleide vakmensen nodig” en “Nederland moet zich ontwikkelen van een ‘kenniseconomie’ naar een ‘lerende economie’ “. Dit geeft aan dat er zowel nationaal als internationaal een gezonde belangstelling is ontstaan voor het middelbaar beroepsonderwijs. U zult begrijpen dat ik me, als docent in het middelbaar beroepsonderwijs, van harte bij deze ontwikkelingen aansluit. Daarbij wil ik u dan ook vragen om naar aanleiding van uw brief van 2 juni aan de Tweede Kamer aandacht te hebben voor de onderstaande pijlers die mijns inziens van belang zijn voor een goed en op de toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs.
2
Investeren: 1. In het middelbaar beroepsonderwijs zal stevig en vooral verstandig moeten worden geïnvesteerd in goede docenten, zeg maar minimaal “tweedegraads” bevoegde leraren. 2. Het relatieve aandeel van deze bevoegde docenten dient minimaal 75% van het personeelbestand van het middelbaar beroepsonderwijs te zijn. 3. Ook zou 80% van het besteedbare geld rechtstreeks aan het primaire proces ten goede moeten komen. 4. Er moet geïnvesteerd worden in ‘top’ middelbaar beroepsonderwijs waar de leerlingen serieus worden genomen en iets leren waar ze wat aan hebben. Investeren in “zoek het zelf maar uit” onderwijs moet verboden worden. 5. De lumpsum financiering dient veel meer en beter afgestemd te gaan worden op de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs en niet op ‘ongezonde’ marktwerking. 6. De cashflow van de onderwijsgelden dient veel beter te worden gestroomlijnd niet via allerlei vage andere kanalen (bijvoorbeeld zogenaamde regionale investeringsfondsen) te lopen. 7. Investeer in gedegen 4- jarige mbo-opleidingen (niveau 4) om de kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het mbo-diploma te blijven garanderen. 8. Investeer in versnelde en verkorte mbo-routes voor havisten en vwo’ers als alternatief 9. Investeer in betere combinaties van opleidingen, bijvoorbeeld ‘commerciële techniek of technische commercie’ of ‘commerciële innovatie’. 10. Investeer in het primair proces (en de studenten, passend onderwijs) en maak gelden vrij door het mes te zetten in de kolossale overhead en de soms zinloze inzet van IT (controleren in plaats van leren!) en ander maatschappelijk flauwekul onderwijs (bijvoorbeeld subsidie voor rekencoaches). Kwalificaties en kwalificatiedossiers: 1. De inhoud van de kwalificatiedossiers is heel vaak nog te specifiek gericht op één vak of één functie in plaats van gerichtheid op de beroepssector. Met andere woorden het is te smal, of te vakgericht in plaats van beroepsgericht. Vandaar dat het mij lijkt dat het beter is om het te verbreden. Zo leidden bijvoorbeeld de kwalificatiedossiers Manager Verkoop Reizen (n4) en Verkoper Reizen (n3) (opleiding Toerisme) alleen maar op voor werkzaamheden op een reisbureau. En dat terwijl er veel overlap bestaat met bijvoorbeeld het kwalificatiedossier FrontOffice en dat reiswereld veel breder is en veel meer beroepen omvat. In dit geval pleit ik ervoor om in dergelijke gevallen over te gaan op “branchegerichte” kwalificatiedossiers. M.a.w. in plaats van ‘Reizen’, gewoon een kwalificatie ‘Toerisme’. Let op dit geldt voor veel meer kwalificatiedossiers en branches, zo kan ik me ook wel iets voorstellen een kwalificatie ‘Bouwkunde’ i.p.v. ‘Middenkaderfunctionaris afbouw en onderhoud’ en ‘Middenkaderfunctionaris bouw en infra’.
3
Op die manier kun je de hoeveelheid kwalificaties (diploma’s) van 627 al haast met de helft terugbrengen tot een aanvaardbare en werkzame hoeveelheid die de doelmatigheid van het middelbaar beroepsonderwijs ten goede komt en de nodige efficiency voordelen oplevert (kost minder geld). En natuurlijk heb ik niets tegen een extra uitstroomcertificaat of uitstroomdifferentiatie stukadoor, of timmerman op niveau 2 en 3, en uitvoerder en/of aannemer op niveau 4. En de vraag is of heet idee van vier niveaus nog wel van de deze tijd is. U gaf het al eerder aan om uit te gaan van een basis, een doorstroom en een uitstroomprofiel in combinatie met een middelbare vakschool (n3) en een middelbaar beroepsonderwijs (n4), als ik uw brief van 2 juni en uw eerdere voorstellen goed heb begrepen. 2. Ondanks de specifieke gerichtheid op het ‘vak’ is de inhoud van veel KD’s aan de vage kant en van lage kwaliteit. Kennis, vaardigheden en beroepshouding zijn veelal van minimaal niveau. De vakspecifieke onderwerpen worden in veel gevallen verdeeld over 3 tot 4 kerntaken, werkprocessen, prestatie-indicatoren die weer verdeeld zijn over de nodige pagina’s. Uitgaande van minimale vereisten en vrijheden leidt dit vooral tot heel veel Babylonische spraakverwarring en de nodige byzantijnse discussies. Zowel voor leerlingen en docenten is het nog steeds een grote berg rijst waar men zich maar doorheen moet eten. Een verbetering zou zijn om de specifieke vakinhoud duidelijker en geconcentreerder op te nemen. Met andere woorden de bekende ‘vaktheorie’ en ‘vakkenleer’ in ere herstellen. Dus afstappen van de zogenaamde integrale leerlijn van het sociaal constructivisme (gooi alles maar op een hoop en dan zien we el waar het schip strandt), maar kiezen voor heldere ‘leer’ vakken (instructivisme). 3. De vereiste onderdelen voor Nederlands en Rekenen en ook de moderne vreemde talen expliciet opnemen en in de beroepscontext beschrijven in de kwalificatiedossiers. En niet zoals nu, ‘enige rekenvaardigheid gewenst’, als de leerlinge in staat geacht wordt een voor- en een nacalculatie op te kunnen stellen. Examinering: 1. Mbo leerlingen hebben graag cijfers op hun eindlijst. Voldoende of competent zegt ze niets, trouwens het zegt bedrijfsleven ook weinig. Leerlingen willen weer trots kunnen zijn op hun leerprestatie. Ook bij doorstroom vraagt het hbo vraagt steevast om cijfers, in verband met loting. Zie ook het artikel; ‘Rechter keurt lagere plaatsing studente af’. (de Volkskrant 24-022011) Mijn voorstel; kwalificerende examenuitslagen in cijfers. 2. Centrale landelijke examens voor alle vakken en opleidingen van het middelbaar beroepsonderwijs. Dat komt de maatschappij ten goede, dan staat een diploma ergens voor en zijn de exameneisen voor iedereen gelijk en helder. 3. Leerlingen kunnen bij centrale landelijke examens indien nodig(o.a. bij verhuizing) gemakkelijker overstappen naar een ander ROC. Nu is dat erg lastig, of zeg maar onmogelijk. 4. Ook de examenvormen beperken tot een schriftelijk (vaktheorie), mondeling (o.a. voor de talen) en of een praktijkexamen (vooral bij de nogal handvaardige en technische opleidingen). Deze vormen moeten dan ook centraal landelijk worden vastgesteld. Proeve van bekwaamheden, criterium gerichte interviews, portfolio’s en bewijsmappen, zijn aardige probeersels maar erg fraudegevoelig gebleken en minder objectief dan gedacht.
4
5. In verband met de duidelijkheid voor leerlingen en docenten en de vergelijkbaarheid met andere roc’s lijkt mij een eenvoudige deel-examenstructuur een goed hulpmiddel. Met de huidige kwalificatiedossiers zijn nog al wat opleidingen in het mbo voor zowel leerlingen en docenten een onduidelijk moeras. Ergens aan het eind van de tunnel (na drie of vier jaar mbo)is er een lichtpuntje, het summatieve examen (eindexamen) en wat er daarvoor gebeurd is vaag. Dit is het zogeheten ‘formatieve’ of ‘ontwikkelingsgerichte’ traject waarin hooguit al dan niet groei aangetoond mag worden. Mijn voorstel zou zijn om de summatieve examinering beter te spreiden over het gehele opleidingstraject. Bijvoorbeeld door aan het eind van elk schooljaar een centraal landelijk deel examen af te nemen. Dat schept een hoop duidelijkheid en bovendien is er dan voor veel leerlingen meer uitdaging en dan is het ook eenvoudiger om de leerlingen gefocust, scherp en gemotiveerd te houden. De trajecten worden daardoor overzichtelijker en voorkomen te lang en vooral uitgestelde leermotivatie. 6. Geen verplichting tot eenzijdige examinering in de leer- of stagebedrijven. Er moeten duidelijke eindexamens komen die of een schriftelijk examen (met al dan niet een mondeling gedeelte) en/of een praktijkexamen bevatten. Het afnemen van praktijkexamens in of tijdens de beroepspraktijk vorming (BPV) alleen als het kan plaatsvinden onder de juiste en gelijke examenomstandigheden. Misschien is een landelijke centrale praktijkexamenhal wel een goed idee, zoals bij Innovam in Nieuwegein.
Organisatie en inrichting: 1. Als eerste zouden het mbo s en het vmbo veel meer dan nu op elkaar aan moeten sluiten zonder dat er een ‘verlengd vmbo’ gaat ontstaan. In uw brief van 2 juni doet u hiervoor uitstekende voorstellen. 2. Mijn inziens zou het mbo zou moeten gaan bestaan uit een 3 of 4 jarige mbo-traject voor niveau 4 (gericht op de doorstroom naar hoger onderwijs), een 2 tot 3 jarig traject voor het middelbaar vakonderwijs (niveau 2 en niveau 3) en een twee jarige traject voor het funderend beroepsonderwijs (niveau 1 en educatie). Voor de goed opgeleide havisten en vwo’ers kun je denken aan een versnelde opleiding mbo 4 (maximaal 2 jaar), laten we hem foundation degree noemen, als voortraject op het hbo of de bachelor. 3. Het aandeel van de stage (BPV) zou in mijn optiek zo tussen 20% minimaal en de 30% van de totale opleidingstijd een reële optie zijn om het praktijkgerichte van het mbo vorm te kunnen geven. En deze uren dienen wel conform mee te tellen in de bekostiging als zijnde onderwijstijd. 4. De begeleiding van de BPV vanuit de school kan veel beter. Er zijn nog te weinig onderwijsmensen met de juiste affiniteit met bedrijfsleven en ondernemerschap. Ook kan de facilitering voor deze begeleiding nog wel een boost gebruiken. 5. Het goede aan ‘Focus op vakmanschap’ en uw voorstellen is dat de onderwijstijd op 1000 klokuren per jaar is gesteld, met een daarin evenredig aandeel van de beroepspraktijkvorming. 6. De groepsgrootte van een lesgroep per bevoegde docent bedraagt wat mij betreft maximaal 20 tot 24 leerlingen. En grootschalige scholen kennen hun grens bij 15.000 leerlingen en
5
kleinschalige scholen (organisatorisch) bij 5000 leerlingen. Uitzonderingen daargelaten. Voorkom kleinschalige constructies in grootschalige OMO-vormen (60 scholen met meer dan 60.000 leerlingen). 7. Het gebruik van internet (o.a. e-learing en MOOC’s) en het zogenaamde zelfstandig leren moet in redelijkheid worden aangeboden. Een mooi streefcijfer lijkt mij ongeveer 25% tot 30% maximaal van de lesweek. 8. Voor het onderdeel Nederlands en moderne vreemde talen zou het goed zijn als er ook weer ‘literatuur’ onderwijs op het rooster komt. En dit zou uitgebouwd kunnen worden naar de beroepsgerichte vakken met zoiets als een ‘capita selecta’. 9. Er moet ook gegarandeerd kunnen worden dat het docententeam voor minimaal uit 70% wettelijk bevoegde docenten bestaat. (bijvoorbeeld minimaal 2e graads bevoegdheid). 10. Gezien de ‘grijze’ samenstelling van de huidige populatie van docententeams en de waarschuwing indertijd van het SPB, dat met het verdwijnen (pensioneren) van de ‘grijze massa’ de vakbekwaamheid uit het onderwijs verdwijnt, pleit ik er ernstig voor om na te denken over de opzet van een specifiek op het mbo gerichte lerarenopleiding.
Tot slot: In een toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs ligt wat mij betreft de focus op het ‘LEREN’ in plaats van op het ‘CONTROLEREN’.
Hopende u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd, verblijf ik.
Toon Rekkers, Docent ondernemersvaardigheden in het middelbaar beroepsonderwijs Koning Willem I College ’s-Hertogenbosch
6