ONDERSTEUNINGSPLAN 2014-2018 SWV VO Westland VO2808
1
Inhoudsopgave 1. Voorwoord 1.1 Totstandkoming van het plan en de gevolgde werkwijze 1.2 Opbouw en looptijd van het plan 1.3 Wettelijk kader 1.4 Belangrijke data 2. De regio in beeld 2.1 Beschrijving van de regio 2.2 Kengetallen 3. De organisatie van het Samenwerkingsverband 3.1 Bestuurlijke inrichting 3.2 Overzicht van de bevoegde gezagen 3.3 Interne organisatie en communicatie 3.4 Ondersteuningsplanraad 4. Visie, missie, kwaliteit en doelen 4.1 Visie 4.2 Missie 4.3 Samenwerking en verbinding als kracht 4.4 Kwaliteit 4.5 Het SWV in ontwikkeling 5. Naar een dekkende ondersteuningsstructuur 5.1 Schoolondersteuningsprofiel 5.2 Dekkend aanbod 5.3 Van indiceren naar arrangeren 5.4 Aanmelding, toelating en zorgplicht 5.5 Basisondersteuning 5.5.1. Basisondersteuning + 5.6 Breedteondersteuning 5.6.1. Langdurende breedteondersteuning 5.6.2. Groepsarrangement: VMBO4you 5.6.3. Leerlingen met een LGF in schooljaar 2013/2014 5.6.4. Opvang van leerlingen die tijdelijk niet handhaafbaar zijn in de reguliere klas 5.6.5. Geïntegreerde handelingsplannen met de jeugdhulp 5.7 Diepteondersteuning 5.7.1. Toelaatbaarheid tot het VSO 5.7.2. Toelatingscriteria cluster 3 en 4 5.7.3. Aanvraagprocedure VSO: de toelaatbaarheidsverklaring 5.7.4. (Terug-)plaatsing na afloop van de geldigheidsduur van de TLV 5.7.5. ACTA (Advies Commissie Toewijzing Arrangementen) 5.8 Ontwikkelingsperspectief 2
5.9 Aandachtspunt dekkend aanbod 5.10 Doelen en resultaten 6. Leerwegondersteunend en praktijkonderwijs 6.1 LWOO en PrO 6.2 Budgetten en verantwoordelijkheden 6.3 Toelatingscriteria 6.4 Extra ondersteuning en ontwikkelingsperspectief 7. Samenwerking met ouders 7.1 De relatie tussen ouders en school 7.2 De rol van ouders in passend onderwijs 8. Samenwerking met externe partners 8.1 Uitgangspunt 8.2 Samenwerking met de gemeente Westland 8.2.1. Centrum voor Jeugd en gezin (CJG) 8.2.2. Leerplicht en leerlingenadministratie 8.2.3. Leerlingenvervoer 8.2.4. Onderwijshuisvesting 8.2.5. Overstap PO-VO 8.2.6. Overstap VO-MBO 8.2.7. Voortijdig schoolverlaten 8.2.8. Thuiszitters 8.2.9. Aansluiting op de arbeidsmarkt 8.2.10. OOGO 8.3 Samenwerking met de jeugdhulp 8.4 Samenwerking met SWV Primair Onderwijs: FSPOW 8.5 Samenwerking met het MBO 8.6 Samenwerking met cluster 1 en 2 8.6.1. Cluster 1 8.6.2. Cluster 2 8.7 Samenwerking met het Landelijk Werkverband Onderwijs en Epilepsie 8.8 Samenwerking met aangrenzende SWV’s 9. Communicatie 9.1 Uitgangspunten 9.2 Communicatiemiddelen 9.3 Communicatie met ouders 10. Geschillen 10.1 Geschillen voorkomen 10.2 Bemiddeling 10.3 De formele weg
3
11. Kwaliteitszorg 11.1 Kwaliteitsbeleid 11.2 Toezicht door de Inspectie van het Onderwijs 11.3 Evaluatie resultaten 11.4 Plan-Do-Check-Act 11.5 Jaarverslag 12. Financiën 12.1 Veranderingen in de financiering 12.2 Financiële ondersteuning van het SWV voor de scholen 12.3 Financieel beleid 12.3.1. Weerstandsvermogen 12.3.2. Administratie en controlling 12.3.3. Meerjarenbegroting 12.4 Toezicht 13. Lijst met afkortingen
4
1. Voorwoord 1.1 Totstandkoming van het plan en de gevolgde werkwijze Dit is het eerste Ondersteuningsplan van het Samenwerkingsverband VO Westland. Dit plan is tot stand gekomen na veel voorbereidingswerk van werkgroepen die in de schooljaren 2012/2013 en 2013/2014 actief zijn geweest. In deze werkgroepen werd zowel het regulier als speciaal onderwijs vertegenwoordigd. Daarnaast hebben de zorgcoördinatoren van de scholen veel meegedacht en input gegeven voor dit Ondersteuningsplan. Elke zes weken tijdens het zorgcoördinatorenoverleg was passend onderwijs een belangrijk punt op de agenda. Buiten de overleggen hebben de zorgcoördinatoren veel acties die nodig waren voor de totstandkoming van passend onderwijs in gang gezet en gecoördineerd. Ook met de (locatie-)directeuren van de scholen is regelmatig overleg geweest over de richting van passend onderwijs. Er heeft één grote gezamenlijke bijeenkomst voor alle (locatie-)directeuren en zorgcoördinatoren plaatsgevonden en daarnaast hebben vele overleggen in kleinere samenstelling plaatsgevonden. Dank gaat uit naar alle betrokkenen voor de input in de aanloop naar het schrijven van dit plan. NB 1. Overal waar ‘ouders’ staat, kan ‘ouder(s)/verzorger(s)’ worden gelezen. NB 2. Overal waar ‘hij’ staat, kan ‘zij’ worden gelezen. NB 3. In dit Ondersteuningsplan wordt voor alle ondersteuning meer dan de basisondersteuning de term ‘extra ondersteuning’ gebruikt. Indien het specifiek om basis-, breedte- of diepteondersteuning gaat, wordt deze terminologie gebruikt. 1.2 Opbouw en looptijd van het plan In dit plan wordt beschreven hoe we passend onderwijs in onze regio vorm willen gaan geven. Na een beeld te hebben geschetst van de regio met de daarbij behorende kengetallen, wordt een omschrijving van de organisatie van het Samenwerkingsverband gegeven. Vervolgens wordt beschreven op welke manier passend onderwijs vorm wordt gegeven. Het gaat hierbij om continuering van zaken die nu al goed lopen en efficiënt georganiseerd zijn (en die stroken met de doelstellingen van passend onderwijs) en om vernieuwingen om nog beter aan de onderwijsondersteuningsbehoeften van de leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van de docenten/scholen tegemoet te kunnen komen. Deze vernieuwingen worden geleidelijk doorgevoerd; de middelen komen immers vanaf augustus 2014 gefaseerd naar het Samenwerkingsverband. Al doende willen we passend onderwijs in de regio steeds meer vorm gaan geven; in de praktijk zal blijken hoe het stelsel werkt. Door goed te monitoren, te evalueren en in gesprek te blijven met alle betrokkenen zullen we volgen hoe de veranderingen uitwerken. We zullen niet schromen om bij te sturen indien nodig! Vanwege de genoemde geleidelijkheid beschrijven we in dit Ondersteuningsplan voornamelijk de activiteiten voor de komende twee jaar (schooljaren 2014-2015 en 2015-2016). Het SWV gunt zichzelf twee jaar de tijd om ervaring op te doen met passend onderwijs in de praktijk. Op dit moment kan onvoldoende worden ingeschat wat de gevolgen van passend onderwijs en de gemaakte keuzes van het SWV zijn. Op basis van de ervaringen, de gegroeide inzichten en de evaluaties in de komende twee jaar, zal er vervolgens vanaf medio 2015 gewerkt worden aan een bijgesteld Ondersteuningsplan 2016-2018. 5
Naast de concrete plannen, doelstellingen en budgetten voor de eerste periode van 2014-2016 bevat dit plan op een aantal belangrijke onderdelen tevens een doorkijk op de middellange termijn (t/m 2018). 1.3 Wettelijk kader Vanaf 1 augustus 2014 treedt de wet Passend Onderwijs in werking. Kernelementen van de wet Passend Onderwijs zijn de zorgplicht, de niet vrijblijvende samenwerking tussen schoolbesturen, de budgetfinanciering en de toetreding van cluster 3 en 4 tot het SWV. Het geheel van maatregelen dat betrekking heeft op de onderwijsondersteuning van zittende en nieuwe leerlingen (aanmelding, inschrijving en toelating) vat de wetgever samen in het juridisch begrip zorgplicht. De zorgplicht ligt bij het bevoegd gezag van de school en is van toepassing op leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en die niet zonder meer het onderwijs kunnen doorlopen. Als een school geen passende onderwijsplek kan bieden, moet zij ervoor zorgen dat de leerling op een andere school kan worden geplaatst. Om de zorgplicht waar te maken moeten alle scholen voor regulier en voortgezet speciaal onderwijs met elkaar samenwerken. Dit betekent dat vanaf 1 augustus 2014 de scholen binnen het Samenwerkingsverband VO Westland (SWV) een passende onderwijsplek moeten kunnen bieden aan alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Dit kan zijn op de school waar de ouders hun kind hebben aangemeld, maar ook op een andere school die beter kan inspelen op de ondersteuning die het kind nodig heeft, in het regulier of speciaal onderwijs. De school van aanmelding is ervoor verantwoordelijk dat de leerling op een passende plek terecht komt. In de memorie van toelichting op de wetsvoorstellen wordt aangegeven welke voorwaarden gelden bij passend onderwijs: 1) Budgettaire beheersbaarheid en transparantie: het moet duidelijk zijn waaraan de beschikbare middelen voor extra ondersteuning worden besteed. 2) Geen thuiszitters: een zo passend mogelijk onderwijsprogramma voor alle leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. 3) Minder bureaucratie: korte indicatieprocedures, geen wachtlijsten, integrale indicering, minimale administratieve lasten. 4) Geen noodzaak meer om kinderen te labelen: afschaffing van de landelijke indicatiesystematiek, de prikkel tot indiceren op basis van diagnose verdwijnt. Er komt handelingsgerichte diagnostiek op basis waarvan de onderwijsondersteuning wordt toegekend. 5) Handelingsbekwame docenten: professionalisering van docenten. De docent staat er niet alleen voor, maar werkt samen met team, school en samenwerkingsverband. 6) Afstemming met andere sectoren: de inzet van de extra ondersteuning in het onderwijs moet beter worden afgestemd op de inzet van andere sectoren in het jeugddomein (jeugdzorg, WMOzorg, arbeidsmarkt). Meer integraliteit van de zorg voor kind en gezin. De wet Passend Onderwijs en het Referentiekader Passend Onderwijs vormen het uitgangspunt voor dit ondersteuningsplan. 6
1.4 Belangrijke data Om het proces van de invoering van passend onderwijs richting te geven en te monitoren, is een werkagenda opgesteld waarin alle belangrijke momenten zijn opgenomen. Enkele belangrijke data die daarin genoemd worden, zijn: Actie Wijziging statuten en passeren akte bij de notaris Ondersteuningsprofielen vastgesteld door de schoolbesturen Inrichten definitieve ondersteuningsplanraad (OPR) Voorlopige vaststelling ondersteuningsplan door bestuur OOGO met gemeente over ondersteuningsplan Ondersteuningsplan naar de OPR met verzoek tot instemming Standpunt van OPR m.b.t. ondersteuningsplan Definitieve vaststelling ondersteuningsplan door bestuur Ondersteuningsplan toesturen aan de inspectie
Datum 1 mei 2013 1 november 2013
Gereed
november 2013 2 december 2013 30 januari 2014 1 februari 2014
1 maart 2014 6 maart 2014 Uiterlijk 1 mei 2014
2 De regio in beeld 2.1 Beschrijving van de regio De gemeente Westland ligt in de streek het Westland, tussen Rotterdam en Den Haag. De gemeente telt ruim 103.000 inwoners op een oppervlak van 90,59 km2 (ter vergelijking: Den Haag heeft een oppervlakte van 98,2 km2 met ± 500.000 inwoners; Delft heeft een oppervlakte van 24,06 km 2 met ± 100.000 inwoners). De gemeente is op 1 januari 2004 ontstaan door een gemeentelijke herindeling waarbij de gemeenten De Lier, ’s-Gravenzande (incl. Heenweg), Monster (incl. Poeldijk en Ter Heijde), Naaldwijk (incl. Honselersdijk en Maasdijk) en Wateringen (incl. Kwintsheul) werden samengevoegd. De economie van het Westland bestaat voornamelijk uit de (glas-)tuinbouw. Wie voor het eerst in het Westland komt, verbaast zich over de eindeloze rijen kassen! De meeste Westlanders zijn erg betrokken bij hun dorp en de gemeenschap. Dit blijkt o.a. uit de vele vrijwilligers die zich inzetten voor diverse activiteiten en goede doelen. 2.2 Kengetallen Het Samenwerkingsverband VO Westland is een klein samenwerkingsverband met 5.757 leerlingen. Het werkgebied van het SWV omvat slechts één gemeente: de gemeente Westland. In het Westland zijn twee reguliere schoolbesturen actief: de Lentiz Onderwijsgroep (totaal aantal leerlingen: ± 1.400) en Lucas Onderwijs (totaal aantal leerlingen: ± 4.350). De Lentiz Onderwijsgroep heeft twee schoollocaties in Naaldwijk: de Dalton Mavo (VMBO TL) en het Floracollege (VMBO BL/KL/GL/TL). Lucas Onderwijs heeft zeven schoollocaties, allen onder de naam ISW (Interconfessionele Scholengroep Westland). Op het ISW worden alle niveaus van onderwijs geboden: van praktijkonderwijs tot en met gymnasium. De locaties bevinden zich verspreid over het Westland, in Naaldwijk, ’s-Gravenzande, Poeldijk en Monster. Op diverse schoollocaties van zowel Lentiz als ISW wordt leerwegondersteunend onderwijs aangeboden. Naast de reguliere scholen bevindt zich ook een vestiging van de Herman Broerenschool in Naaldwijk. Dit is een school voor zeer moeilijk lerende kinderen (cluster 3). Voor de overige cluster 37
leerlingen (LG, MG, LZ) wordt met name gebruik gemaakt van cluster 3-scholen in Den Haag (o.a. De Witte Vogel en De Piramide) en in Delft (Maurice Maeterlinckschool). Leerlingen met ernstige psychiatrische of gedragsproblematiek (cluster 4) zijn aangewezen op het Pleysier College dat o.a. is gevestigd in Delft en Den Haag. Op de HAVO/VWO-scholen zitten 2.335 leerlingen; op de VMBO-scholen 3.422 leerlingen. Van de 5.757 leerlingen hebben 712 leerlingen (= 12,37%) een LWOO-indicatie; 120 leerlingen (= 2,08%) bezoeken het praktijkonderwijs. Dat betekent dat we met de LWOO-indicaties boven het landelijk gemiddelde liggen (= 10,69%), met de indicaties voor praktijkonderwijs zitten we er net onder (= 2,85%). Daarnaast bezoeken 158 (= 2,74%) leerlingen een vorm van voortgezet speciaal onderwijs cluster 3 of 4. Dat is ruim onder het landelijk gemiddelde, dat op 3,07% ligt. In ons SWV maken 104 leerlingen (= 1,81%) gebruik van een zogenaamd rugzakje; landelijk ligt dit percentage op 2,08%. Er zijn geen cluster 1-leerlingen die speciaal onderwijs voor leerlingen met een visuele beperking volgen. Wel volgen 4 leerlingen onderwijs op een reguliere school binnen ons SWV met ambulante begeleiding vanuit cluster 1. Voor cluster 2 geldt dat er 3 leerlingen onderwijs volgen op een speciale school voor leerlingen met een auditieve of communicatieve beperking. Daarnaast volgen 9 leerlingen onderwijs op een reguliere school binnen ons SWV met ambulante begeleiding vanuit cluster 2. Bovengenoemde aantallen zijn gebaseerd op de gegevens die verstrekt zijn door het Ministerie van OCW en waarbij de teldatum van 1 oktober 2012 is gehanteerd. Onderstaand vindt u deze getallen in tabel 1 terug. Het aantal thuiszitters in het Westland is minimaal. Op het moment van schrijven van dit Ondersteuningsplan (oktober 2013) zijn er 5 thuiszitters in het voortgezet onderwijs. Voor al deze leerlingen loopt een traject met op korte termijn uitzicht op een passende plek. In het schooljaar 2011/2012 waren er in het voortgezet onderwijs in totaal 6 absoluut verzuimers. Deze leerlingen zijn allemaal in hetzelfde schooljaar nog op een school geplaatst. Het aantal voortijdig schoolverlaters lag in het schooljaar 2011-2012 (meest recente cijfers) op 48 leerlingen (0,8%). De ambitie voor dat jaar was vastgesteld op maximaal 61 leerlingen. Uit de vergelijking met omliggende gemeenten met ongeveer een zelfde aantal leerlingen blijkt dat we het in het Westland ook met betrekking tot voortijdig schoolverlaters goed doen: Delft had 1,7% voortijdig schoolverlaters, Zoetermeer 1,2%.
8
Tabel 1. Kengetallen SWV VO Westland 2012 1. leerlingen
LWOO PRO 712 120 *) waarvan VMBO 3/4 (incl. lwoo 3/4):
naar onderwijsso ort
overig VO 4.925
VO woonacht ig 6.112
totaal VO 5.757 1.674
vso cat 1 137
vso cat 2 5
vso cat 3 16
vso totaal 158
CLUSTER 4
LG
MG
LZ
59 5 16 De aantallen zijn inclusief SO leerlingen die op 31 juli 2012 14 jaar of ouder waren.
6
ZMLK vso totaal
72
158
2. rugzakken totaal ZMLK rugzakken
CLUSTER 4
LG
MG
LZ
63
4
0
12
0
79
15
2
0
1
7
25 104
VO2808 Landelijk
LWOO 12,37% 10,69%
PRO 2,08% 2,85%
VO2808 Landelijk
vso cat 1 2,38% 3,07%
vso cat 2 0,09% 0,11%
vso cat 3 0,28% 0,31%
vso totaal 2,74% 3,50%
rugza kken 1,81% 2,08%
In overige vo in lwoo en pro
3. deelname %
4. cluster 1 en 2 leerlingen woonachtig in SWV en schoolgaand in het vso cluster 1 cluster 2 0 3
schoolgaand in het vo in het SWV cluster 1 cluster 2 4 9
9
3 De organisatie van het Samenwerkingsverband 3.1 Bestuurlijke inrichting Op 26 april 2013 is door een integrale statutenwijziging van de bestaande stichting, de Stichting Samenwerkingsverband VO Westland ontstaan. Het bestuur telt 6 aangesloten besturen, waarvan 3 VSO-besturen van buiten de regio die vrijwillig zijn aangesloten. Er is een dagelijks bestuur van 3 leden, waarvan 1 lid afkomstig is uit het VSO. Daarnaast is er een algemeen bestuur dat eveneens 3 leden telt, die allen afkomstig zijn uit het VSO. Het dagelijks bestuur heeft een uitvoerende taak en het algemeen bestuur de toezichthoudende taak, waardoor bestuur en toezicht gescheiden zijn. Het dagelijks bestuur en algemeen bestuur vormen samen het bestuur van het SWV en zijn naar buiten toe ook één bestuurlijke eenheid. Er is gekozen voor dit model om de betrokkenheid van alle besturen bij het SWV te borgen. 3.2 Overzicht van de bevoegde gezagen De volgende schoolbesturen maken deel uit van het Samenwerkingsverband VO Westland: 1. Stichting Lucas Onderwijs te Den Haag 2. Stichting Lentiz Onderwijsgroep te Vlaardingen 3. Herman Broerenstichting te Delft 4. Stichting J.C. Pleysierschool te Den Haag (vrijwillig aangesloten) 5. Stichting RESPONZ te Den Haag (vrijwillig aangesloten) 6. Stichting De Haagse Scholen te Den Haag (vrijwillig aangesloten). 3.3 Interne organisatie en communicatie Het dagelijks bestuur is belast met het besturen van de stichting. Het dagelijks bestuur heeft een directeur benoemd die leiding geeft aan de dagelijkse gang van zaken binnen het SWV en die belast is met de voorbereiding en uitvoering van het beleid en de activiteiten van het SWV en bevoegd is alle daarvoor noodzakelijke handelingen te verrichten. Het dagelijks bestuur houdt toezicht op de directeur. In het bestuursreglement en managementstatuut zijn de exacte taken van zowel bestuur als directeur omschreven (bijlage 1). Het dagelijks bestuur van het SWV komt minimaal zes keer per jaar bijeen. Elk lid heeft één stem. De directeur is aanwezig bij alle vergaderingen van het dagelijks bestuur en heeft een adviserende stem. Het algemeen bestuur komt minimaal één keer per jaar bij elkaar. Op verzoek van het algemeen bestuur kan de directeur bij deze vergadering aanwezig zijn. De directeur heeft een adviserende en informerende functie. Twee keer per jaar komen het dagelijks en algemeen bestuur gezamenlijk bij elkaar. De directeur is altijd aanwezig bij dit overleg. In dit overlegorgaan worden in ieder geval het jaarverslag, de begroting en het ondersteuningsplan vastgesteld. Voor dit overleg worden de stemmen verdeeld volgens de volgende staffel: 1 – 50 leerlingen 1 stem 51 – 500 leerlingen 2 stemmen 501 – 1000 leerlingen 3 stemmen >1000 leerlingen 4 stemmen. 10
In de aanloop naar passend onderwijs zijn het dagelijks en algemeen bestuur en de directeur vaker bij elkaar geweest om gezamenlijk het beleid te bepalen zoals het in dit ondersteuningsplan is omschreven. De communicatie naar de (locatie-)directeuren van de scholen verloopt voor Lentiz via het bestuurslid dat Lentiz vertegenwoordigt; voor ISW verloopt dat via het bestuurslid dat ISW vertegenwoordigt. De vertegenwoordiger van het VSO houdt korte lijntjes met de directeuren van de VSO-scholen. De communicatie naar de overige medewerkers binnen de scholen is de verantwoordelijkheid van de (locatie-)directeuren. De zorgcoördinatoren van de scholen voor het regulier onderwijs hebben minimaal zes keer per jaar een gezamenlijke zorgcoördinatorenbijeenkomst onder aanvoering van de directeur van het SWV. Voor deze bijeenkomsten worden regelmatig deskundigen uitgenodigd om de expertise van de zorgcoördinatoren te vergroten. Ook wordt er intensief meegedacht over de ontwikkeling van passend onderwijs en worden beleidsrichtingen in dit overleg getoetst. Daarnaast vormt het overleg een platform voor uitwisseling van ervaringen op het gebied van de ondersteuning aan leerlingen. Op gezette tijden verschijnt een nieuwsbrief Passend Onderwijs die zowel landelijke als regionale informatie over passend onderwijs bevat. Deze nieuwsbrief wordt opgesteld door de directeur van het SWV en via de (locatie-)directeuren van de scholen verspreid onder alle medewerkers van de scholen. Deze nieuwsbrief wordt tevens op de website van het SWV geplaatst, die voor iedereen toegankelijk is. 3.4 Ondersteuningsplanraad Leraren, ouders en leerlingen hebben inspraak op de manier waarop de ondersteuning aan leerlingen in de regio wordt vormgegeven. Daarvoor is met de komst van passend onderwijs een ondersteuningsplanraad ingevoerd (art. 4a lid 1 Wms). De leden van de OPR worden afgevaardigd door de leden van de afzonderlijke medezeggenschaps/ondernemings-/ouderraden van de scholen die deelnemen aan het SWV. Het aantal leden afgevaardigd uit personeel en het aantal leden afgevaardigd uit ouders of leerlingen is aan elkaar gelijk (art. 4a lid 2 Wms). Het is niet noodzakelijk dat elke afzonderlijke MR/OR/ouderraad leden aan de OPR afvaardigt. De OPR heeft instemmingsrecht met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het door het SWV vast te stellen ondersteuningsplan (art. 14a Wms), dat elke 4 jaar wordt vastgesteld. In juni 2013 is een Voorlopige Ondersteuningsplanraad (VOPR) van start gegaan met het opstellen van het statuut, reglement en huishoudelijk reglement voor de OPR. Dit alles onder begeleiding van een medewerker van het steunpunt medezeggenschap passend onderwijs. Op 24 september 2013 heeft het bestuur van het SWV het statuut en reglement vastgesteld. Het huishoudelijk reglement is op 10 juli 2013 door de VOPR vastgesteld. In bijlage 2 vindt u deze documenten. In het statuut staat vermeld dat in totaal zes OPR-leden worden afgevaardigd: 1 personeelslid en 1 ouder/leerling namens ISW, 1 personeelslid en 1 ouder namens Lentiz en 1 personeelslid en 1 ouder/leerling namens de Herman Broerenschool als vertegenwoordiger van het gehele VSO. Elk lid vertegenwoordigt één stem. 11
Op 26 november 2013 is de definitieve OPR voor de eerste keer bij elkaar geweest. Op 1 februari 2014 heeft de OPR het concept ondersteuningsplan ontvangen met het verzoek tot instemming. Op 18 februari 2014 heeft de OPR schriftelijk kenbaar gemaakt in te stemmen met het ondersteuningsplan.
4. Visie, missie, kwaliteit en doelen 4.1 Visie De visie van het SWV VO Westland luidt:
“Voor elke leerling binnen het Westland een passende plaats!” Het SWV wil aan alle leerlingen binnen het voortgezet onderwijs in het Westland, onafhankelijk van zijn of haar onderwijsbehoefte, een optimale onderwijsplaats bieden die past bij zijn of haar capaciteiten. Gezamenlijk garanderen de scholen van het SWV een antwoord op alle onderwijsondersteuningsvragen. Alle schoollocaties nemen daarbij hun verantwoordelijkheid. 4.2 Missie De missie van het SWV VO Westland bestaat uit drie componenten: 1) Het bieden van passend onderwijs aan alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben; 2) Het vormen van een samenhangend geheel van voorzieningen voor extra ondersteuning binnen en tussen de scholen; 3) Alle leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces laten doormaken. Op basis van het wettelijk kader en de bestuurlijke visie worden daarbij de volgende uitgangspunten gehanteerd: Het SWV en de scholen richten zich op een minimalisering van het aantal thuiszitters in het voortgezet onderwijs. Geen kind tussen wal en schip. Het SWV en de scholen richten zich op het handhaven van of een reductie van het aantal VSV-ers waarbij we de norm van het ministerie volgen. Elke schoollocatie zorgt actief voor een passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor leerlingen die zich bij haar aanmelden of staan ingeschreven. Elke schoollocatie heeft de basisondersteuning op orde en verwoord in het schoolondersteuningsprofiel. Elke schoollocatie is verantwoordelijk voor het opstellen van een ontwikkelagenda gericht op het realiseren van Passend Onderwijs en het initiëren van activiteiten die passen bij de leerlingenpopulatie en het docententeam. Docenten zijn voldoende toegerust om met verschillen tussen leerlingen in de klas om te gaan. De onderwijs- en opvoedbehoeften van de leerling staan centraal en dienen als uitgangspunt voor het formuleren van het ondersteuningsaanbod. De school is daarbij bereid om constructief samen te werken met externe hulpverleningsinstanties om tot een integraal ondersteuningsplan voor de leerling te komen. De leerling volgt het onderwijs zoveel mogelijk op de eigen school. Het SWV VO Westland en de aangesloten scholen staan gezamenlijk voor het organiseren van een passend
12
ondersteuningsaanbod binnen de school en daar waar het op schoolniveau echt niet kan, in een regionale bovenschoolse voorziening. Leerlingen verblijven op het VSO zo kort als mogelijk en zo lang als noodzakelijk. Ouders worden bij de planning en uitvoering van de extra ondersteuning betrokken. Behoud van het goede. Activiteiten die nu goed lopen, efficiënt georganiseerd zijn en stroken met de doelstellingen van passend onderwijs, houden we in stand. 4.3 Samenwerking en verbinding als kracht Het realiseren van passend onderwijs kunnen de scholen niet alleen. Ze hebben elkaar nodig om samen een dekkend aanbod te realiseren. Maar ook buiten het voortgezet (speciaal) onderwijs is samenwerking met diverse partners essentieel om de opdracht van passend onderwijs te kunnen realiseren. Een belangrijk kenmerk van die samenwerking is een integrale en interdisciplinaire benadering, waarbij rekening wordt gehouden met ieders verantwoordelijkheid. Meer nog dan voorheen zijn we daarbij gericht op een gerichte inzet van expertise, kwaliteit en op het bereiken van resultaten. Partners met wie we nauw samenwerken zijn: 1. De gemeente Westland: op het terrein van de jeugdzorg (CJG), de leerplicht, het leerlingenvervoer, de huisvesting en de toeleiding naar arbeid. In het OOGO is het ondersteuningsplan van het SWV met de gemeente besproken. 2. Jeugdzorgpartners, zoals bijvoorbeeld Stichting Jeugdformaat (SMW): voor de begeleiding van jongeren met een problematiek die buiten de deskundigheid en verantwoordelijkheid van het onderwijs valt. 3. Het FSPOW (Federatief Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Westland): over de aansluiting primair onderwijs / voortgezet onderwijs, aansluiting arrangementen, afstemming criteria cluster 3 en 4, etc. 4. Het MBO Westland: over de aansluiting naar het vervolgonderwijs, aansluiting arrangementen, etc. 5. VSO cluster 1 en 2: over de begeleiding van leerlingen met een visuele, auditieve of communicatieve beperking. 6. Aangrenzende Samenwerkingsverbanden: om het ondersteuningsaanbod af te stemmen en het grensverkeer te reguleren. 7. Ouders: over de ondersteuning voor hun kind. In hoofdstuk 8 wordt de samenwerking met de diverse partners nader beschreven. 4.4 Kwaliteit Het realiseren van een dekkend onderwijsaanbod voor alle leerlingen stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het onderwijs, de docenten en de interne ondersteuningsstructuur van de scholen. Binnen het SWV zijn afspraken gemaakt over de professionalisering van docenten en de ondersteuning die de scholen kunnen bieden. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs (inclusief de professionalisering van de docenten) en de ondersteuning ligt bij de scholen. Sinds 2012 krijgen de schoolbesturen extra budget voor de scholing van docenten via de prestatiebox. Het SWV heeft de taak om te organiseren, signaleren, adviseren, stimuleren en ondersteunen, maar is niet verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en de 13
ondersteuning binnen de individuele scholen. Dat is de verantwoordelijkheid van de individuele schoolbesturen. 4.5 Het SWV in ontwikkeling Alle scholen binnen het SWV zijn druk bezig om passend onderwijs vorm te geven. Op 1 augustus 2014 zijn we er klaar voor, maar we zijn nog volop in ontwikkeling! Het is daarom belangrijk om in deze fase zowel het proces als de resultaten nauwkeurig te monitoren en te evalueren. In de eerste twee jaar richten we ons vooral op: 1) Het vergroten van het draagvlak voor passend onderwijs in de scholen. 2) Alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, krijgen passende ondersteuning. Dit stelt hoge eisen aan de deskundigheid en professionaliteit van docenten en de interne ondersteuningsstructuur van de scholen. 3) Het versterken van de samenwerking tussen de scholen. 4) Het versterken van de samenwerking met de externe partners. In hoofdstuk 5 § 5.9 worden de doelen en resultaten van ons SWV uitgebreid omschreven.
5. Naar een dekkende ondersteuningsstructuur 5.1 Schoolondersteuningsprofiel Passend is onderwijs dat aansluit op de ontwikkeling van de leerling, de mogelijkheden van het personeel en de wensen van de ouders. Wanneer een school de benodigde ondersteuning zelf niet kan bieden, wordt bekeken op welke school binnen het SWV dat wel kan. Dat impliceert dat het SWV een dekkende ondersteuningsstructuur kent. Daartoe hebben de scholen binnen het SWV afspraken gemaakt over wat zij als school kunnen bieden. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen basisondersteuning (wat iedere school, eventueel samen met ketenpartners, minimaal aan zorg biedt voor alle leerlingen), breedteondersteuning (wat scholen, eventueel samen met ketenpartners, kunnen bieden voor een specifieke doelgroep) en diepteondersteuning (het voortgezet speciaal onderwijs voor de doelgroep met een zeer specifieke en/of complexe ondersteuningsvraag die de mogelijkheden van het regulier onderwijs te boven gaan).
Diepteondersteuning Breedteondersteuning Basisondersteuning
14
De basisondersteuning is voor alle schoollocaties gelijk, er is echter wel een onderscheid gemaakt tussen de PrO/VMBO-scholen en de HAVO/VWO-scholen. Per schoollocatie is in het schoolondersteuningsprofiel (SOP) vastgelegd wat de school, naast de basisondersteuning biedt aan breedteondersteuning. Bovendien staat vermeld wat de grenzen van de school zijn op het gebied van ondersteuning. Duidelijk is dat voor een optimaal resultaat de samenwerking met de ouders van de leerling onontbeerlijk is. Het SOP wordt tenminste 1x per vier jaar opgesteld door het team van de school en wordt door het schoolbestuur vastgesteld. De MR/OR van de school heeft adviesrecht. Het schoolondersteuningsprofiel wordt (samengevat) opgenomen in de schoolgids en maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan van het SWV. Het opstellen van een SOP dient meerdere doelen: Een SOP geeft aan welk aanbod aan onderwijs, zorg en ondersteuning een school haar leerlingen kan bieden, waar de school intern grenzen ervaart en welke eventuele extra onderwijsondersteuning de school kan bieden (interne en externe communicatie). In het SOP kan een school het professionaliserings- en ontwikkelperspectief voor de medewerkers en de schoolorganisatie schetsen (scholing en ontwikkeling). Het totaal van de SOP’s in het SWV geeft inzicht in het regionale onderwijsaanbod dat wordt beschreven in het ondersteuningsplan (dekkend netwerk). Het SWV kan op basis van de beschrijvingen in de SOP’s m.b.t. extra ondersteuning middelen toedelen (financieel instrument). In bijlage 3 vindt u een overzicht van wat de reguliere scholen binnen ons SWV aan basis- en breedteondersteuning bieden. De SOP’s van de VSO-scholen worden op hun eigen websites geplaatst. Het overzicht van de scholen en de ondersteuning die wordt geboden, wordt op de website van het SWV VO Westland geplaatst. 5.2 Dekkend aanbod De door de scholen opgestelde SOP’s zijn geanalyseerd door de werkgroep passend onderwijs van het SWV. Hierbij zijn geen lacunes geconstateerd. Omdat het SWV VO Westland een klein samenwerkingsverband is, is het onmogelijk om op voorhand op alle eventueel voorkomende ondersteuningsvragen een antwoord te hebben. De schoolbesturen garanderen echter dat in voorkomende gevallen van ondersteuningsvragen die niet in het SOP zijn opgenomen en waarbij geen alternatief voorhanden is (in of buiten ons eigen SWV), er alsnog aan de ondersteuningsvraag zal worden voldaan. Hierdoor valt geen enkele leerling tussen wal en schip. In § 5.4 wordt de wijze waarop de zorgplicht wordt ingevuld nader toegelicht. 5.3 Van indiceren naar arrangeren Het is de ambitie van het SWV om voor elke leerling, onafhankelijk van de ondersteuningsbehoefte, een passende onderwijsplaats te realiseren. Voor leerlingen die meer nodig hebben dan de basisondersteuning(+) biedt, kan een arrangement worden aangevraagd binnen de breedteondersteuning. Indien dat niet voldoet, is het zwaarste arrangement het VSO, dat de diepteondersteuning vormgeeft.
15
STROOMSCHEMA (EXTRA) ONDERSTEUNING Signalering op school (docent, mentor, intern zorgteam, ouders) ↓ School onderzoekt of ondersteuning nodig is → school kan deze ondersteuning bieden (SOP!) → ondersteuning wordt door school in gang gezet Zo niet, of indien ondersteuningsvraag niet voldoende duidelijk is ↓ Eén of meerdere betrokkenen vullen het VPI in ↓ De school vertaalt de uitslag van het VPI in handelingsadviezen, indien nodig in overleg met de schoolondersteuner van de basisondersteuning+ → school en/of schoolondersteuner kan de ondersteuning bieden → ondersteuning wordt door school in gang gezet, indien nodig uitgevoerd door of i.s.m. de schoolondersteuner (basisondersteuning+) Zo niet ↓ De school stelt een ontwikkelingsperspectief (OPP) op met handelingsgedeelte en formuleert de extra ondersteuning die nodig is. Indien problemen ook buiten school spelen: in nauwe samenwerking met CJG-medewerker verbonden aan de school. School en jeugdhulp stellen een gezamenlijk OPP op. In het OPP wordt daarnaast aangegeven welke ondersteuning de leerling reeds heeft ontvangen en wat het resultaat hiervan is geweest. ↓ De school dient het volledig ingevulde OPP tezamen met het VPI en het OKR in bij het SWV waarna de ACTA (Advies Commissie Toewijzing Arrangementen) toetst op: 1) Inhoudelijke beoordeling t.a.v. de benodigde onderwijsondersteuning en het aangevraagde onderwijsarrangement. 2) Procedurele beoordeling: heeft de school de juiste stappen gezet? Heeft de school de basisondersteuning voldoende vorm gegeven? Zijn ouders voldoende betrokken? 3) Bij aanvraag TLV: evaluatie OPP, aantonen handelingsverlegenheid van de school en wat heeft de leerling nodig in het VSO? Eventueel aanvullend (medisch, psychologisch, psychiatrisch of didactisch) onderzoek. Toetsing aan de criteria cluster 3 en 4. ↓ Een aanvraag wordt op korte termijn behandeld, uiterlijk binnen 4 weken ligt er een advies van de ACTA (de termijn start zodra het dossier compleet is ingeleverd bij het SWV). De ACTA kan de volgende adviezen geven: 1) Positief: met aanduiding van de omvang en termijn van de ondersteuning. Bij een TLV ook de bekostigingscategorie, bij materiaal het toegewezen bedrag. 2) Negatief: het besluit wordt onderbouwd en een richtinggevend advies wordt gegeven. 3) Afwijkend: een advies dat afwijkt van de aanvraag. Dit wordt altijd onderbouwd.
16
In bovenstaand stroomschema wordt de route aangegeven die gevolgd wordt als een leerling extra ondersteuning nodig heeft. Hierbij gaan we uit van een goed georganiseerde basisondersteuning en dat de ondersteuningsbehoeften van de leerling in een vroegtijdig stadium worden gesignaleerd en opgepakt. Voor de toeleiding naar extra ondersteuning staat niet de vraag centraal wat het probleem van de leerling is, maar wat hij nodig heeft om onderwijs te kunnen volgen. Ouders worden van begin tot eind bij dit proces betrokken. Het is onze ambitie om een eenduidige, transparante wijze van toeleiding naar de extra ondersteuning te realiseren. Daartoe willen we één instrument gebruiken om de ondersteuningsbehoefte van de leerling in beeld te brengen, het Vraag Profiel Instrument (VPI). Het VPI is een handelingsgericht instrument voor het bepalen van de onderwijsondersteuningsbehoefte van een leerling enerzijds en de benodigde ondersteuning anderzijds. Het VPI zal worden gebruikt in het regulier onderwijs en in de volgende situaties: Voor leerlingen waarbij de ondersteuningsvraag niet duidelijk is; Voor leerlingen voor wie een aanvraag voor extra ondersteuning wordt ingediend bij het SWV (als onderdeel van de aanvraag); Als onderdeel van het totale dossier van leerlingen voor wie een TLV voor het VSO wordt aangevraagd. Het VPI is altijd onderdeel van een breder dossier. Bij specifieke problematiek kan in sommige gevallen soms beter een ander, meer passend instrument worden ingezet, bijvoorbeeld bij cluster 3problematiek. De schoolondersteuner kan daarin adviseren. 5.4 Aanmelding, toelating en de zorgplicht Bij aanmelding voor het voortgezet onderwijs van een leerling met extra ondersteuningsbehoeften kan het gaan om een leerling die afkomstig is uit het primair onderwijs (instroom) of om een leerling die afkomstig is uit het voortgezet onderwijs (zijinstroom). Bij leerlingen die van het primair onderwijs komen, kiezen ouders en kind een school die voldoet aan de criteria passend bij het advies van het primair onderwijs. Zij kunnen om verschillende redenen voor een bepaalde school kiezen, bijvoorbeeld omdat zij van mening zijn dat die school hun kind de juiste ondersteuning kan bieden. Een leerling moet altijd schriftelijk aangemeld worden bij een school voor voortgezet onderwijs, ten minste 10 weken voor het begin van het schooljaar. Door de afleverende school wordt informatie overgedragen op grond waarvan de ontvangende school de afweging kan maken of zij de leerling die extra ondersteuning nodig heeft, inderdaad passend onderwijs kan bieden. De afleverende school zorgt in ieder geval voor de volgende informatie: Instroom vanuit het primair onderwijs Onderwijskundig rapport Advies voor een leerweg Overzicht van het leerlingvolgsysteem Absentieoverzicht 17
Ontwikkelingsperspectief (OPP) en evaluatie OPP Beschrijving onderwijs- en jeugdhulpondersteuningsbehoeften Beschrijving geboden onderwijs- en jeugdhulpondersteuning (arrangementen) en het resultaat daarvan.
Zijinstroom vanuit andere school voor voortgezet onderwijs Onderwijskundig rapport Advies leerweg van afleverende school Absentie overzicht Recente capaciteitentest (max. 2 jaar oud) Schoolrapporten afleverende school Ontwikkelingsperspectief (OPP) en evaluatie OPP Verslagen van onderzoeken (ADHD, dyslexie, etc.) Verslagen van besprekingen in zorgadviesteams Beschrijving onderwijs- en jeugdhulpondersteuningsbehoeften Beschrijving geboden onderwijs- en jeugdhulpondersteuning (arrangementen) en het resultaat daarvan. Op basis van de beschreven ondersteuningsbehoeften van de leerling onderzoekt de ontvangende school welke onderwijsondersteuning gegeven moet worden. De school bepaalt of zij op de gewenste ondersteuningsvraag een passend antwoord kan bieden binnen de eigen ondersteuningsstructuur en/of met extra ondersteuning geboden vanuit het SWV. Ook wordt gekeken naar de eventuele noodzakelijke ondersteuning in de thuissituatie. De CJGmedewerker van de school bepaalt, in nauw overleg met de school, of en in welke mate dit gewenst is. Het doel daarbij is om tot een gezamenlijk plan te komen vanuit school en jeugdhulp, zodat dit verbonden is met elkaar en er regelmatig afstemming plaatsvindt tussen de jeugdhulp en school. Om tot een goed passend aanbod te komen, is het van groot belang dat zowel de afleverende school als ouders alle informatie over een leerling overdragen aan de nieuwe school. De ontvangende school neemt een besluit tot toelating. In alle gevallen, zowel bij toelating als bij afwijzing, ontvangen ouders schriftelijk bericht over het besluit van de school. Als blijkt dat de school de extra ondersteuning niet kan bieden, moet zij de ouders goed kunnen uitleggen waarom zij geen passend aanbod kan doen. Deze school zoekt dan, in nauw overleg met ouders, een andere, meer passende school. Dit kan een reguliere school zijn of een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Zoals beschreven in de wet hebben scholen de plicht om, na schriftelijke aanmelding door ouders, de leerling binnen 6 weken aan te nemen of een plek aan te bieden op een andere school waar de leerling wel geplaatst kan worden (zorgplicht). De school mag deze termijn één keer met maximaal 4 weken verlengen. Als het niet lukt om binnen deze termijn een passende school te vinden, wordt de leerling ingeschreven op de aangemelde school (eerste aanmelding na het primair onderwijs) of blijft de leerling ingeschreven staan op de school van herkomst (binnen het voortgezet onderwijs). Zijn ouders het niet eens met de toelatingsbeslissing van de school, dan kunnen zij een beroep doen op
18
een onafhankelijk onderwijsconsulent. Als dat onvoldoende effect sorteert, kunnen ouders terecht bij de landelijke Geschillencommissie Passend Onderwijs. De zorgplicht is van toepassing op leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en die niet zonder meer het onderwijs kunnen doorlopen. In het voortgezet onderwijs moet het bevoegd gezag eerst beoordelen of een leerling voldoet aan de vooropleidingseisen, gesteld in het Inrichtingsbesluit WVO. Voldoet de leerling daar niet aan (bijvoorbeeld een VMBO-leerling meldt zich aan op het VWO), dan is de zorgplicht niet van toepassing.
(© Trudie Klooster, SWV VO Delflanden) In bijlage 4 wordt het stroomschema weergegeven m.b.t. de zorgplicht bij een aanmelding op een reguliere school (stroomschema 2 OCW). 5.5 Basisondersteuning In de basisondersteuning hebben de schoolbesturen vastgelegd wat de minimale ondersteuning is, die zij aan alle leerlingen bieden. Het gaat hierbij om preventieve en licht curatieve interventies die, eventueel in samenwerking met ketenpartners, binnen de onderwijsondersteuningsstructuur van de school worden uitgevoerd. De basisondersteuning heeft betrekking op alle leerlingen die een school binnen het SWV bezoeken en voor meer dan 85% van de leerlingen is de basisondersteuning voldoende om het onderwijs dat past bij hun mogelijkheden, te volgen.
19
In de schoolondersteuningsprofielen van de scholen staat in het eerste deel beschreven wat zij bieden aan basisondersteuning. Dit is omschreven in 10 standaarden met concretiseringen. De 10 standaarden zijn: 1) Toelating / intake / kennismaking 2) Leerlingvolgsysteem 3) Mentoraat 4) Didactisch handelen 5) Pedagogisch klimaat / veiligheid 6) Welbevinden en sociaal-emotionele ontwikkeling 7) Schoolorganisatie m.b.t. de onderwijsondersteuning 8) Functionarissen t.b.v. de onderwijsondersteuning 9) Contact met ouders / ouderparticipatie 10) Deskundigheid docenten. In bijlage 3 wordt de basisondersteuning concreet beschreven. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen de basisondersteuning voor het PrO/VMBO en de HAVO/VWO. Elke school binnen het SWV geeft de basisondersteuning vorm op een wijze die past bij de visie en organisatie van de school. De schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de basisondersteuning. Zij dienen te voldoen aan het inspectiekader en de wet BIO. Zij hebben zicht op de kwaliteit van de basisondersteuning en nemen maatregelen als de kwaliteit onvoldoende is. Het SWV heeft een ondersteunende en signalerende taak. Als een school de basisondersteuning (nog) niet op orde heeft, kan vanuit het SWV meegedacht worden hoe dat wel op orde te krijgen. Als blijkt dat een school (bij aanmelding voor breedte- of diepteondersteuning) niet handelt conform de afgesproken basisondersteuning, dan wordt dit met de (locatie-)directeur van de school besproken en gemeld bij het schoolbestuur. Het is aan het schoolbestuur om passende maatregelen te nemen. 5.5.1. Basisondersteuning+ Vanaf schooljaar 2014/2015 kan elke school gebruik maken van de zogenaamde ‘basisondersteuning+’: kortdurende ondersteuning voor leerling, klas, docent of docententeam. Deze ondersteuning kan maximaal 3 maanden duren. Elke school krijgt een bepaald aantal uren tot zijn beschikking (naar aantal leerlingen en schoolsoort) waarmee de school expertise kan inhuren bij het samenwerkingsverband. Het SWV zal contracten afsluiten met zogenaamde schoolondersteuners: een orthopedagoog (gedrags- en leerproblemen), specialisten op het gebied van cluster 3 en 4 en een specialist op het gebied van ASS. De scholen kunnen deze schoolondersteuners via een eenvoudig aanvraagformulier direct inschakelen voor een korte (eventueel telefonische) vraag, een onderzoek, een observatie, interpretatie van toets/testgegevens, een advies, kortdurende interventies/trainingen, etc. Ouders en leerling worden altijd betrokken bij een aanvraag voor basisondersteuning+ en ondertekenen het aanvraagformulier. De school is verantwoordelijk voor het bijhouden van de gebruikte uren en het is eveneens de verantwoordelijkheid van de school om de beschikbare uren op een evenwichtige manier over het schooljaar te verdelen.
20
De school moet aan het eind van het schooljaar de gebruikte uren en ingezette trajecten aan het SWV verantwoorden via het formulier ‘verantwoording basisondersteuning+’. 5.6 Breedteondersteuning Als leerlingen bij aanvang van hun schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs of in de loop van deze schoolloopbaan een ondersteuningsvraag ontwikkelen die de basisondersteuning van de school overstijgt, bekijkt de school samen met ouders welke extra ondersteuning noodzakelijk is. Ouders moeten er op kunnen vertrouwen dat de school in het belang van de leerling handelt en op basis van wederzijds gedeelde informatie tot een passend aanbod komt. Scholen moeten in ieder geval stagnatie in het onderwijsleerproces voorkomen en passende maatregelen treffen. De breedteondersteuning is verdeeld in twee categorieën: 1) de breedteondersteuning die de school zelf, eventueel in samenwerking met ketenpartners, in het tweede deel van het schoolondersteuningsprofiel heeft beschreven en die zonder meer geboden kan worden; 2) de langdurende breedteondersteuning vanuit het SWV (> 3 maanden). De inschatting is dat tussen de 10% - 15% van de leerlingen gebruik zullen maken van de breedteondersteuning die de scholen en het SWV bieden. In bijlage 5 wordt het stroomschema weergegeven voor leerlingen die al op een school zitten en extra ondersteuning nodig hebben (stroomschema 4 OCW). 5.6.1. Langdurende breedteondersteuning Ondersteuning voor een leerling die naar inschatting langer dan 3 maanden gaat duren, kan vanaf het schooljaar 2014/2015 bij het SWV aangevraagd worden. Voor deze leerlingen moet een ontwikkelingsperspectief (OPP) worden opgesteld dat tezamen met het VPI wordt ingediend bij het SWV (zie het stroomschema op bladzijde 16). Het OPP bestaat uit verschillende onderdelen: een inventarisatie van de situatie van de leerling, wat de leerling tot nu toe aan ondersteuning heeft gekregen, wat de onderwijsbehoeften van de leerling zijn, wat het uitstroomprofiel van de leerling is, eventuele afwijkingen van het reguliere onderwijsprogramma, op welke domeinen er ondersteuning nodig is en welke ondersteuning dit moet zijn en de aanvraag m.b.t. de gewenste ondersteuning voor het SWV. Het SWV richt een commissie van deskundigen in, die bevoegd is tot het geven van advies, de zogenaamde Advies Commissie Toewijzing Arrangementen (ACTA). De ACTA beoordeelt het doorlopen proces, of de aanvraag terecht is en welke ondersteuning toegewezen wordt. Als de aanvraag afgewezen wordt, onderbouwt de ACTA waarom dit zo is en geeft zij een handelingsgericht advies aan de school (zie § 5.7.6). Als de aanvraag gehonoreerd wordt, zal in de schooljaren 2014/2015 en 2015/2016 de ondersteuning in de vorm van een onderwijsarrangement op maat worden uitgevoerd door de ambulant begeleiders van de VSO-scholen of de ambulante diensten verbonden aan de VSO-scholen. Vanaf schooljaar 2016/2017 zal de pool van schoolondersteuners - mede in het kader van de Tripartiete Overeenkomst - worden aangevuld met deskundigen vanuit het VSO en voert één van deze schoolondersteuners de gevraagde ondersteuning uit in de vorm van een onderwijsarrangement op maat.
21
Het onderwijsarrangement kan bestaan uit ondersteuning van de leerling en/of docenten op het gebied van leerontwikkeling, op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling en gedrag of kan gericht zijn op leerlingen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking of leerlingen met een langdurige (chronische) ziekte. Daarnaast kunnen er gezamenlijke arrangementen worden ingezet door school en de jeugdhulpverlening, de zogenaamde onderwijszorgarrangementen (zie § 5.6.6, § 8.2.1 en § 8.3). Er kan op bovenstaande wijze eveneens een aanvraag voor extra middelen worden gedaan om in de vorm van materiaal tegemoet te kunnen komen aan de ondersteuningsvraag van een leerling. De ACTA beoordeelt of de aanvraag terecht is en welk bedrag wordt toegewezen. Als de ACTA de aanvraag toewijst, kan de school het materiaal aanschaffen en vervolgens declareren bij het SWV. 5.6.2. Groepsarrangement: VMBO4you Een speciale vorm van breedteondersteuning is VMBO4you. Bij VMBO4you volgen leerlingen met zeer ernstige gedragsproblematiek de lessen in een aparte afdeling binnen een reguliere school (Lentiz Floracollege). De klassen zijn klein: maximaal 14 leerlingen. De leerlingen krijgen les op hun eigen niveau (BL/KL/TL) en worden intensief begeleid in een setting waar duidelijkheid, structuur en consequent handelen voorop staat. Er werken hier speciaal opgeleide docenten die de klas alle lessen geven, uitgezonderd de praktijkvakken en gymnastiek. Voor deze vakken worden vakdocenten ingezet. In de onderbouw zitten de leerlingen in aparte klassen, in de bovenbouw (vanaf klas 3) integreren zij in de reguliere klassen op hun eigen niveau. De leerlingen en hun docenten krijgen daarbij ondersteuning vanuit de specialisten van VMBO4you. Een belangrijk indicatiecriterium voor VMBO4you is de inschatting dat de leerling zonder deze intensieve vorm van extra ondersteuning geen diploma zal kunnen behalen en dat het alternatief het VSO zou zijn. Aanvragen voor dit groepsarrangement verlopen, net als alle andere aanvragen voor extra ondersteuning, via de ACTA. Bij instroom in klas 1 zal de school, nadat de leerling is aangemeld, in nauwe samenwerking met de basisschool de aanvraag bij de ACTA indienen. Zijinstroom in klas 1 en 2 is mogelijk, mits er plaats is. Gezien het concept van VMBO4you is instroom in klas 3 en 4 niet meer mogelijk; de leerlingen hebben de stevige basis van klas 1 en 2 nodig om vanaf klas 3 goed in een reguliere klas te kunnen functioneren. Voor alle leerlingen binnen VMBO4you dient een ontwikkelingsperspectief (OPP) opgesteld te worden. Dit OPP wordt opgesteld binnen 6 weken na de start van het schooljaar of na plaatsing in VMBO4you. Leerlingen geplaatst binnen VMBO4you kunnen geen aanspraak maken op andere vormen van breedteondersteuning. Indien de begeleiding binnen VMBO4you toch onvoldoende blijkt te zijn, kan er wel een TLV voor het VSO worden aangevraagd. In de begroting is voor deze speciale vorm van breedteondersteuning een apart bedrag opgenomen (programma 2A). Ten eerste omdat de schoolbesturen VMBO4you een belangrijke voorziening binnen het Westland vinden, ten tweede omdat de medewerkers van VMBO4you zijn aangesteld op basis van het schooldeel van de LGF en mede in het kader van de Tripartiete Overeenkomst we er voor moeten zorgen dat deze expertise niet verloren gaat. 22
In de nabije toekomst zal onderzoek gedaan worden naar de behoefte en haalbaarheid van een HAVO/VWO4you op een HAVO/VWO-locatie van het ISW. 5.6.3. Leerlingen met een ‘rugzak’ (LGF) cluster 3 en 4 in schooljaar 2013/2014 We streven ernaar om de begeleiding aan leerlingen die het schooljaar 2013/2014 een rugzak van cluster 3 of 4 hadden vloeiend door te laten lopen met zo min mogelijk bureaucratie. Daarom hoeft voor deze leerlingen geen herindicatie te worden aangevraagd bij de CvI. Voor leerlingen voor wie de rugzak afloopt op 31/07/2014 en voor wie ondersteuning in het nieuwe schooljaar gewenst is, is een eenvoudig aanvraagformulier ontwikkeld dat tezamen met het handelingsplan en de evaluatie van het handelingsplan vóór 1 juni 2014 door de school moet worden ingediend bij het SWV. I.s.m. de ouders, leerling en ambulant begeleider, wordt door de school hierin beschreven wat het effect van de geboden ondersteuning tot nu toe is geweest en wat de wens voor ondersteuning in het schooljaar 2014/2015 is. Het SWV zal na positieve beoordeling van de aanvraag de gevraagde ondersteuning toekennen voor schooljaar 2014/2015. Als extra ondersteuning na 1 augustus 2015 nog noodzakelijk is, kan gedurende het schooljaar 2014/2015 door de school i.s.m. ouders, leerling en ambulant begeleider hiervoor een aanvraag worden gedaan bij het SWV, volgens de dan geldende procedure. Voor leerlingen waarvan de rugzak tot 1/8/2015 of later geldig is, wordt de ondersteuning in het schooljaar 2014/2015 zonder meer voortgezet. Met de scholen en ambulante diensten van het VSO zijn praktische afspraken gemaakt over de inzet van de ambulant begeleiders van cluster 3 en 4. De AB’ers zullen aangestuurd worden door het SWV en zullen meer vraaggestuurd gaan werken. Ook voor het schooljaar 2015/2016 zal de ambulante begeleiding i.s.m. de huidige VSOscholen/ambulante diensten worden georganiseerd. 5.6.4. Opvang van leerlingen die tijdelijk niet handhaafbaar zijn in de reguliere klas Voor sommige leerlingen is het, om verschillende redenen, tijdelijk niet mogelijk onderwijs te volgen in de reguliere klas. Voor deze leerlingen is er de mogelijkheid om onderwijs te volgen in een zogenaamde trajectgroep. Dit is een hele specialistische vorm van breedteondersteuning op de reguliere school. Elke schoollocatie (of cluster van schoollocaties) beschikt over een trajectgroep. Het is aan de verschillende schoollocaties hoe deze trajectgroepen zo efficiënt en effectief mogelijk worden ingericht, aansluitend op de overige interne ondersteuning, de visie en de organisatie van de school. Er kan worden gevarieerd in de mate van integratie: leerlingen volgen een deel van het onderwijs in de trajectgroep en een deel van het programma in een reguliere klas of (vrijwel) het gehele programma wordt apart in de trajectgroep georganiseerd. Ook kan gevarieerd worden in de duur van het programma: van kortdurend tot gedurende de gehele schoolperiode. Scholen nemen deze vorm van breedteondersteuning op in het schoolondersteuningsprofiel en beslissen zelf, na bespreking in intern en extern zorgteam (IZT en ZAT), of een leerling wordt toegelaten tot de trajectgroep. Het schoolbestuur legt verantwoording af aan het SWV over de middelen die het hiertoe heeft ontvangen.
23
Voor leerlingen die de veiligheid van zichzelf, medeleerlingen en/of medewerkers in gevaar brengen, maar die niet in aanmerking komen voor het cluster 4 onderwijs, worden plekken ingekocht bij de FlexColleges in de regio. Met de omliggende samenwerkingsverbanden zijn hier afspraken over gemaakt. Doel van de Flextrajecten is terugkeer naar het onderwijs. Indien dit onmogelijk blijkt, wordt een leerling begeleid naar een arbeidsplek met onderwijs of, indien ook dit niet haalbaar blijkt te zijn, naar een arbeidsplek. Bij een plaatsing van 20 weken of langer, draagt de school van herkomst de jaarlijkse basisbekostiging (± € 6.000) over naar het SWV VO Westland. Gaat het om een plaatsing van minder dan 20 weken, dan draagt de school de helft van de basisbekostiging over. Het SWV vult het bedrag aan en verzorgt de betaling aan het betrokken SWV. 5.6.5. Geïntegreerde handelingsplannen met de jeugdhulp Bij de extra ondersteuning is de samenwerking met de jeugdhulp onontbeerlijk om te komen tot één plan voor elke leerling. In alle gevallen waar meer nodig is dan alleen ondersteuning in de schoolse taken, zal nadrukkelijk de samenwerking met de CJG-medewerker verbonden aan de school gezocht worden. Er wordt vervolgens een gezamenlijk begeleidingsplan (Ontwikkelingsperspectief, zie § 5.8) opgesteld, waarin de ondersteuning binnen het onderwijs en daarbuiten wordt beschreven. 5.7 Diepteondersteuning De diepteondersteuning is voor leerlingen die zeer intensieve ondersteuning nodig hebben, die het regulier onderwijs niet kan bieden: het voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Het VSO wordt gezien als een onmisbaar onderdeel van het totale onderwijsaanbod, dat ervoor moet zorgen dat er voor elke leerling binnen het SWV een passende plek is. Indien de onderwijs- en opvoedbehoeften van de leerling om een intensieve vorm van begeleiding vragen die niet binnen het regulier onderwijs kan worden geboden en ook niet kan worden geboden in de trajectgroep of FlexCollege, zal het Voortgezet Speciaal Onderwijs mogelijk het beste kunnen inspelen op de ondersteuningsvragen. In de SOP’s van de VSO-scholen wordt inzicht gegeven in het specifieke ondersteuningsaanbod dat zij kunnen bieden, aanvullend op de ondersteuning die de reguliere scholen binnen het SWV bieden. Voor alle leerlingen binnen het VSO wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld. De verwijzing van leerlingen binnen het SWV VO Westland naar het speciaal onderwijs (2,74%) ligt onder het landelijk gemiddelde (3,07%). Er is geen onderwijsinhoudelijke of financiële reden om de verdeling leerlingen in het regulier onderwijs en leerlingen in het speciaal onderwijs binnen het SWV gedurende de looptijd van dit ondersteuningsplan te wijzigen. Cluster 3 VSO-scholen cluster 3 zijn speciale onderwijsvoorzieningen voor leerlingen die zeer moeilijk leren, langdurig ziek zijn, een lichamelijke of meervoudige beperking hebben. VSO-ZML/MG-EMB Voor leerlingen die een intensieve ondersteuning nodig hebben en behoren tot de doelgroep ZML/MG-EMB, is binnen het SWV VO Westland een onderwijslocatie binnen het Westland aanwezig: de Herman Broerenschool in Naaldwijk. 24
De diversiteit binnen het VSO-ZML/MG-EMB is groot. Er zullen leerlingen uitstromen naar vervolgonderwijs, er zijn leerlingen die voorbereid moeten worden op de arbeidsmarkt en leerlingen die voorbereid moeten worden op (arbeidsmatige) dagbesteding. De leerlingen verlaten de school wanneer zij tussen de 18 en 20 jaar oud zijn. VSO-LZ/LG/MG/EMB Voor Westlandse leerlingen die zeer intensieve ondersteuning nodig hebben en behoren tot één van de doelgroepen LZ of LG is De Piramide in Den Haag de aangewezen onderwijsinstelling. Westlandse leerlingen die behoren tot de doelgroep MG of EMB kunnen op de Maurice Maeterlinckschool in Delft of op de Witte Vogel in Den Haag terecht. Op deze VSO-locaties krijgen de leerlingen een op maat gemaakt onderwijszorgarrangement gericht op een zo volwaardig mogelijke deelname aan de samenleving op de levensgebieden werken, wonen en vrije tijd. Ook hier verlaten de leerlingen de school wanneer zij tussen de 18 en 20 jaar oud zijn. EMB-leerlingen Bij leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) bestaat er geen twijfel over de noodzaak om in aanmerking te blijven komen voor (de zwaarste categorie van) het speciaal onderwijs. Daarom is, om ouders en scholen te ontlasten, de volgende afspraak gemaakt: Bij de overstap van SO naar VSO moet eenmalig een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring worden aangevraagd bij het SWV VO. Deze verklaring is vervolgens geldig gedurende het gehele verblijf op het VSO. In elk geval verlaten de leerlingen het VSO aan het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt. Bij EMB-leerlingen gaat het om leerlingen met A. Een laag ontwikkelingsperspectief ten gevolge van een ernstige verstandelijke beperking (IQ < 35), vaak met moeilijk te lezen gedrag en ernstige sensomotorische problematiek (zoals ontbreken van spraak, bijna niet kunnen zitten/staan) of B. Een matig tot lichte verstandelijke beperking (IQ tussen 35 en 70) en een grote zorgvraag ten gevolge van ernstige en complexe lichamelijke beperkingen of C. Een matig tot lichte verstandelijke beperking (IQ tussen 35 en 70) in combinatie met moeilijk te reguleren gedragsproblematiek als gevolg van ernstige psychiatrische stoornissen. ‘Brede’ cluster 3-school De besturen van de Herman Broerenschool, RESPONZ en De Haagse Scholen hebben aangegeven op termijn te willen onderzoeken wat de haalbaarheid is van een ‘brede’ cluster 3 school in het Westland, waardoor alle cluster 3 leerlingen in het Westland opgevangen kunnen worden. Cluster 4 VSO-scholen cluster 4 zijn bedoeld voor leerlingen met ernstige gedragsproblematiek en/of een ernstige psychiatrische stoornis. Voor cluster 4 maakt het Pleysier College deel uit van het bestuur van ons SWV, maar we beschikken niet over een eigen cluster 4-vestiging in het Westland. Om deze reden bezoeken leerlingen van 12
25
tot en met 19 jaar met zeer specifieke onderwijsbehoeften het Pleysier College in Delft of Den Haag. De verschillende locaties van het Pleysier College richten zich op speciale doelgroepen. Het Pleysier College Delft richt zich op leerlingen met zowel internaliserende als externaliserende gedragsproblematiek. Daarbij is vaak sprake van gedragsstoornissen, emotionele stoornissen, psychiatrische problematiek, aan autisme verwante stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen en/of een combinatie hiervan. De meeste leerlingen hebben de motivatie voor school verloren en zijn weinig toekomstgericht. De leerlingen hebben nauwelijks of geen leerritme en hebben vaak achterstanden in hun leerontwikkeling opgelopen. Het gemiddelde leerniveau varieert tussen VMBO BL en VMBO TL. Het Pleysier College Zefier (Den Haag) biedt onderwijs en begeleiding aan leerlingen die in behandeling zijn bij De Jutters, het centrum voor Kind- en Jeugdpsychiatrie. Het leerniveau kan variëren van praktijkonderwijs tot en met HAVO/VWO. Ook leerlingen die deelnemen aan de schoolfobieprojecten volgen grotendeels onderwijs op deze school. De doelgroep van het Pleysier College Westerbeek (Den Haag) wordt gevormd door leerlingen die overwegend een diagnose in het autisme spectrum hebben. Voorbeelden zijn Asperger, PDD-NOS en klassiek autisme. Daarnaast komt ook MCDD, NLD, Gilles de la Tourette, ODD en AD(H)D en/of een combinatie van deze stoornissen voor. Het leerniveau dat wordt geboden is VMBO TL, HAVO en VWO. Het Pleysier College Transvaal (Den Haag) heeft als doelgroep leerlingen met overwegend ernstige externaliserende gedragsproblematiek, zoals ADHD, ODD, CD, hechtingsstoornissen, MCDD, PDDNOS en soms problematisch drugsgebruik. Ieder jaar start een brugklas met leerlingen die de overstap maken van het speciaal onderwijs. Daarnaast stromen leerlingen in met een onderbroken schoolgeschiedenis door spijbelen, verwijdering van het regulier onderwijs, uithuisplaatsing, detentie of een gesloten behandeltraject. Het leerniveau dat wordt geboden varieert van praktijkonderwijs tot en met VMBO Kader. Ook wordt een leer-/werktraject en AKA-opleiding aangeboden. De school is dusdanig ingericht dat de verschillende leerlinggroepen van elkaar gescheiden zijn (eigen ingang, eigen kantines, et cetera). Nevenvestiging Pleysier College in het Westland Doel is om op de middellange termijn een onderzoek te doen naar de wenselijkheid en levensvatbaarheid van een nevenvestiging van het Pleysier College in het Westland. 5.7.1. Toelaatbaarheid tot het VSO Een leerling is toelaatbaar tot het VSO als kan worden aangetoond dat de extra ondersteuning in het regulier onderwijs onvoldoende tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de leerling, vanwege de aard van de beperking van de leerling en de daardoor veroorzaakte onderwijsbeperkingen. Uitgangspunt is dat we regionaal kiezen voor een zoveel mogelijk eenduidige werkwijze om de ondersteuningsbehoefte van de leerling in beeld te brengen. Het onder § 5.3 genoemde instrument VPI zal hier een grote rol in spelen.
26
Voor de scholen betekent dit dat zij zich slechts in één instrument hoeven te bekwamen, waarmee duidelijk in beeld kan worden gebracht wat de ondersteuningsbehoefte van de leerling is en wat (mede) gebruikt kan worden om zowel de extra ondersteuning als een toelaatbaarheidsverklaring aan te vragen. 5.7.2. Toelatingscriteria cluster 3 en 4 Over de toelatingscriteria voor cluster 3 en 4 wordt momenteel overleg gevoerd met de omliggende SWV’s, het FSPOW en de VSO-scholen om deze criteria op elkaar af te stemmen. Voor cluster 3 zijn de concrete toelatingscriteria die tot 1 augustus 2014 van toepassing zijn nauwelijks omstreden en daarom goed bruikbaar. Voor cluster 4 is de ambitie om minder te focussen op de stoornis en meer op de ondersteuningsbehoefte van de leerling. De toelatingscriteria worden nog nader uitgewerkt en zullen in een later stadium bekend worden gemaakt en op de website worden gepubliceerd. 5.7.3. Aanvraagprocedure VSO: de toelaatbaarheidsverklaring (TLV) Cluster 3 Bij overgang van (S)BO/SO/VO naar VSO cluster 3: De school van herkomst zoekt in overleg met ouders naar een passende plek op een VSOschool voor de leerling; De leerling wordt door ouders aangemeld bij de VSO-school; De school van herkomst levert de benodigde informatie aan; De VSO-school onderzoekt op basis van de aangeleverde gegevens/onderzoeken van de school van herkomst of de leerling is aangewezen op het VSO cluster 3. Indien noodzakelijk, kan de VSO-school de school van herkomst verzoeken om aanvullend onderzoek te laten doen; De VSO-school betrekt altijd de ouders bij de aanvraag; De VSO-school beoordeelt of de leerling in aanmerking komt voor het VSO cluster 3: Ja, de leerling komt in aanmerking voor cluster 3 onderwijs → de VSO-school formuleert de ondersteuningsbehoeften en beoordeelt of de school deze ondersteuning kan bieden. Als dat het geval is, stelt de school een ontwikkelingsperspectief op en dient een aanvraag in bij het SWV voor een TLV. Als dat niet het geval is, gaat de VSO-school in overleg met ouders op zoek naar een beter passende plek. Nee, de leerling komt niet in aanmerking voor cluster 3 onderwijs → de VSO-school neemt contact op met de school van herkomst, die vervolgens in overleg met ouders op zoek gaat een beter passende plek. Bij een overstap van SO naar VSO binnen dezelfde school kan een aantal van bovenstaande stappen worden overgeslagen. Zodra duidelijk is dat de leerling zijn schoolcarrière op dezelfde school voortzet, vraagt de school een TLV bij het SWV aan. Cluster 4 Bij overgang van (S)BO/SO/VO naar VSO cluster 4: Een aanvraag voor een TLV voor cluster 4 wordt altijd gedaan door de school waar de leerling op dat moment zit. De aanvraag wordt ingediend bij het Samenwerkingsverband. Het VSO zal - indien nodig - ondersteunen bij het opstellen van de aanvraag. 27
In de aanvraag worden in ieder geval de volgende zaken onderbouwd: waarom de aanvraag wordt gedaan; dat op het regulier onderwijs extra ondersteuning is ingezet maar dat dat niet afdoende bleek; hoe ouders zijn betrokken bij de aanvraag. Onderwijskundig rapport, VPI en Ontwikkelingsperspectief maken deel uit van de onderbouwing van de aanvraag. Indien nodig wordt aanvullend onderzoek gedaan (medisch, psychologisch, psychiatrisch, didactisch). Voor beide clusters geldt: Bij een eerste inschrijving (de overgang van primair naar voortgezet onderwijs is een eerste inschrijving) is de woonplaats van de leerling bepalend voor waar de TLV moet worden aangevraagd. Ook de kosten voor de plaatsing in het VSO komen voor rekening van dit SWV. Na afloop van de termijn moet hetzelfde SWV indien nodig een nieuwe TLV afgeven. Als een leerling vanuit het reguliere voortgezet onderwijs wordt verwezen naar het VSO, dan geeft het SWV van de verwijzende school een TLV af en betaalt voor de plaatsing in het VSO. Dit SWV beoordeelt ook of de leerling nog in aanmerking komt voor VSO na afloop van de TLV. Ouders kunnen ook alleen bij dit SWV bezwaar maken tegen de beslissing. Het streven is dat de aanvraagprocedure voor diepteondersteuning maximaal 4 weken in beslag neemt vanaf het moment dat de complete aanvraag ontvangen is door het SWV. Gedurende de aanvraag blijft de leerling gewoon onderwijs volgen in de school. Een aanvraag is geen reden om de leerling thuis te laten blijven. In de TLV staat in ieder geval het volgende vermeld: het nummer van het Samenwerkingsverband het nummer van de TLV de start- en einddatum van de TLV de bekostigingscategorie. Daarbij gelden de volgende voorwaarden: Het bevoegd gezag van de school van aanmelding of waar de leerling zit vraagt de TLV aan. Dit is dus niet de verantwoordelijkheid van de ouders. Voor een TLV voor het VSO, is dit een school voor voortgezet onderwijs of een VSO-school. Bij een eerste inschrijving bij het VSO wordt de TLV bij het SWV aangevraagd door het primair onderwijs, dit kan een reguliere basisschool, een SBO-school of een SO-school zijn. De woonplaats van de leerling is hier bepalend voor bij welk SWV de TLV moet worden aangevraagd. De school en ouders kunnen bij het SWV bezwaar aantekenen tegen het besluit van het SWV. Het SWV moet zich daarbij door een bezwaaradviescommissie laten adviseren. Het SWV VO Westland is daartoe aangesloten bij de Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring van de Stichting Onderwijsgeschillen.
28
Als er geen TLV wordt afgegeven, moet de school waar de leerling op dat moment is ingeschreven op zoek naar een andere passende plek voor de leerling. Te onderscheiden zijn de toelaatbaarheidsverklaring en de toelatingsbeslissing: het SWV geeft een TLV af, maar de VSO-school beslist altijd over de toelating. Indien de school waar de leerling is aangemeld de leerling zelf niet kan plaatsen, moet die school zorg dragen voor een zo passend mogelijke plek op een andere school. Zonder TLV is toelating op een VSO-school in ieder geval onmogelijk. TLV’s voor zittende VSO-leerlingen In de periode van augustus 2014 t/m juli 2016 moet het SWV alle zittende VSO-leerlingen herindiceren. In bijlage 6 wordt het stroomschema weergegeven voor aanmelding van een leerling bij het VSO (stroomschema 3 OCW). 5.7.4. (Terug-)plaatsing na afloop van de geldigheidsduur van de TLV Als de periode waarvoor verblijf op het VSO is toegekend afloopt, zijn er twee mogelijkheden: 1) Er wordt door de VSO-school opnieuw een aanvraag voor een TLV ingediend bij het SWV (met onderbouwing); 2) De leerling kan terug naar het regulier onderwijs. In beide gevallen geldt dat het OPP met ouders en leerling is geëvalueerd en de ondersteuningsbehoeften van de leerling opnieuw zijn beoordeeld en vastgelegd. Als de leerling terug kan stromen naar het regulier onderwijs, zoekt de VSO-school een reguliere school die aan de ondersteuningsbehoefte van de leerling tegemoet kan komen. Deze reguliere school bepaalt of de leerling geplaatst kan worden. Er worden afspraken gemaakt tussen het VSO en de VO-school over de nazorg vanuit het VSO. De VSO-school ondersteunt de VO-school bij het opstellen van een aangepast ontwikkelingsperspectief. De reguliere school vraagt eventueel extra ondersteuning aan bij het SWV. 5.7.5. ACTA Het is een wettelijke verplichting dat het SWV zich laat adviseren door een commissie van deskundigen m.b.t. de toelaatbaarheid tot het voortgezet speciaal onderwijs. Om te voorkomen dat we vele verschillende kleine commissies oprichten, is er voor gekozen om tot één adviescommissie te komen, die verschillende taken uitvoert: de zogenaamde ACTA (Advies Commissie Toewijzing Arrangementen). Deze commissie zal worden belast met de beoordeling van aanvragen voor: langdurende breedteondersteuning (> dan 3 maanden) plaatsing in VMBO4you plaatsing in een (regionaal) FlexCollege toelaatbaarheidsverklaringen voor het VSO (incl. herindicaties) arrangementen in de vorm van materialen (vanaf 1/8/2015) toelaatbaarheid tot het LWOO en PrO.
29
Deze commissie vervangt alle huidige indicatiecommissies: de CvI, de PCL en de RVC. Taak van de ACTA De taak van de ACTA is om de aanvraag van het bevoegd gezag van de school te beoordelen. De ACTA zal hiertoe het aangeleverde dossier van de leerling bestuderen om tot een juiste afweging te komen. De ACTA beoordeelt enerzijds het doorlopen proces (heeft de school de juiste stappen gezet, heeft de school de basisondersteuning(+) voldoende vorm gegeven, zijn ouders voldoende betrokken, etc.), anderzijds is er de inhoudelijke beoordeling t.a.v. de benodigde onderwijsondersteuning en het daarbij passende arrangement. Eventueel kan de commissie, voorafgaand aan het af te geven advies, verzoeken om aanvullend onderzoek. De aanvragen worden op korte termijn behandeld: zodra het dossier compleet is, ligt er uiterlijk binnen 4 weken een advies. Bij een positief besluit wordt een uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid, de duur van het arrangement / de TLV en bij het VSO de bekostigingscategorie. Als een aanvraag door de ACTA wordt afgewezen, geeft zij een handelingsgericht advies aan de school die de aanvraag heeft gedaan. Tot slot kan de ACTA een advies geven dat afwijkt van het aangevraagde arrangement. Dit zal dan altijd onderbouwd worden. Voor bespreking in de ACTA is te allen tijde toestemming van de ouders van de leerling nodig. In hoofdstuk 10 wordt beschreven wat ouders en/of schoolbesturen kunnen ondernemen als zij het oneens zijn met een besluit van de ACTA. Samenstelling van de ACTA De ACTA bestaat uit een vaste, onafhankelijke voorzitter (orthopedagoog) en maximaal 3 vaste leden. Twee van deze leden zijn deskundigen (orthopedagoog, psycholoog of trajectbegeleider) die vanuit de cluster 3 en 4 scholen ‘ingevlogen’ worden. Deze deskundige kan, na ontvangst van het dossier, ruggespraak houden met andere deskundigen verbonden aan de clusterscholen indien zijn eigen kennis ontoereikend is. Indien gewenst, kan hij bij zeer complexe casussen een andere deskundige meenemen naar de bijeenkomst van de ACTA om een toelichting te geven en eventuele vragen te beantwoorden. Daarnaast zal een medewerker vanuit de jeugd(gezondheids-)zorg (CJG) deel uitmaken van de ACTA. Naast bovengenoemde deskundigen zal als 5e lid roulerend een afgevaardigde van één van de locaties van de reguliere scholen bij de ACTA aansluiten. De school kiest zelf welke persoon zij wil afvaardigen voor de ACTA: een zorgcoördinator, een teamleider, een (locatie-)directeur of een andere betrokkene bij de zorg. De school laat het SWV weten wie de schoolvertegenwoordiger is, die één of maximaal twee keer per jaar bij de ACTA zal aansluiten. Het SWV maakt een schema met welke schoollocatie wanneer aan de beurt is, zodat daar in de agenda’s rekening mee gehouden kan worden.
30
Afhankelijk van de aard van de aanvragen, kan de voorzitter een beperkte of een uitgebreide commissie bij elkaar roepen. De voorzitter nodigt de leden uit op basis van de expertise die nodig is om de dossiers die voorliggen te kunnen beoordelen. De ACTA wordt ondersteund door een administratief medewerker. Voor alle personen geldt dat er een korte taakomschrijving wordt geformuleerd m.b.t. hun werkzaamheden voor de ACTA. Voordat een aanvraag bij de ACTA wordt gedaan, zal voor (vrijwel) alle leerlingen reeds in een eerder stadium een schoolondersteuner zijn ingeschakeld (zie stroomschema). Deze schoolondersteuner kan de school ondersteunen en adviseren bij een aanvraag voor extra ondersteuning. Voor de scholen bestaat eveneens de mogelijkheid om zich in complexe gevallen door deze schoolondersteuner te laten vertegenwoordigen bij de ACTA om de aanvraag toe te lichten. Dit ontslaat de school overigens niet van de verplichting om een compleet dossier aan te leveren. De schoolondersteuner is geen lid van de ACTA en heeft geen stem. Als er voor gekozen wordt om de schoolondersteuner hiervoor in te zetten, worden deze uren afgeschreven van de ‘basisondersteuning+’ van de betreffende school. Bijeenkomsten ACTA De ACTA zal elke 4 (school-)weken bijeenkomen. Er zijn 10 bijeenkomsten per schooljaar. De data voor deze bijeenkomsten zullen aan het einde van het voorliggende schooljaar vastgelegd worden. Dit betekent dat, na inlevering van het complete dossier, er altijd binnen 4 schoolweken een advies van de ACTA is. De administratief medewerker zorgt voor een overzicht van de te behandelen aanvragen. De voorzitter beoordeelt welke deskundigen voor de vergadering uitgenodigd moeten worden. De administratief medewerker nodigt de commissieleden, uiterlijk een week voor de bijeenkomst, uit en zorgt dat alle commissieleden de benodigde stukken hebben zodat zij de vergadering kunnen voorbereiden. De voorzitter leidt de vergadering. Hij ziet toe op een zorgvuldige besluitvorming en streeft naar consensus. Indien dat niet lukt, wordt er een meerderheidsbesluit genomen, waarbij alle aanwezige commissieleden één stem vertegenwoordigen. De administratief medewerker legt de besluiten vast en informeert de scholen op zeer korte termijn na de vergadering over het besluit van de ACTA. 5.8. Ontwikkelingsperspectief Voor een leerling voor wie breedteondersteuning wordt aangevraagd, dient door de school een ontwikkelingsperspectief (OPP) te worden opgesteld. Een OPP wordt opgesteld binnen 6 weken na de start van het schooljaar of na vaststelling van extra ondersteuningsbehoefte tijdens het schooljaar. In het OPP staat beschreven wat de te verwachten uitstroombestemming van de leerling zal zijn en een onderbouwing daarvan. Deze onderbouwing bevat in elk geval de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijsproces. Daarnaast bevat het OPP de afwijkingen van het reguliere onderwijsprogramma en de te bieden begeleiding en ondersteuning.
31
Als er sprake is van een gecombineerd traject met jeugdzorg worden ook de betreffende ketenpartners hierbij betrokken. De school beslist over de aard van de onderwijsondersteuning; de jeugdzorg en/of de al reeds in het gezin aanwezige hulpverlener(s) beslissen over de aard van de jeugdzorgondersteuning. De school is verplicht om met de ouders te overleggen en tot consensus te komen over het OPP (instemming van de ouders is vereist). De school dient ook het OPP met de ouders te evalueren en eventueel bij te stellen. Indien school en ouders niet tot overeenstemming kunnen komen over de inhoud van het OPP, kunnen ouders zich wenden tot de landelijke Geschillencommissie Passend Onderwijs. In hoofdstuk 10 wordt dit nader omschreven. Scholen voor regulier onderwijs moeten vanaf 1/8/2014 in BRON aangeven wanneer een leerling een OPP heeft. Dit geldt niet voor het VSO of praktijkonderwijs; daar hebben immers alle leerlingen een OPP. Vanuit het SWV is een format OPP opgesteld dat door de (reguliere) scholen gebruikt wordt. 5.9 Aandachtspunt dekkend aanbod In verband met een maximum aantal leerlingen in groepen voor de meest kwetsbare leerlingen, zien we momenteel in de praktijk dat er ondanks alle inspanningen soms toch nog wachtlijsten ontstaan. Omdat de middelen die de scholen ontvangen niet toereikend zijn om oneindig nieuwe klassen te vormen en de grootte van de groep een belangrijke bijdrage levert aan het functioneren van de leerlingen, zal dit ook in de toekomst een aandachtspunt blijven. Vooral voor de leerling met externaliserende problematiek op (zeer) laag niveau en de leerling met internaliserende problematiek op hoog niveau (VSO), de praktijkschoolleerling en de leerling die in aanmerking komt voor VMBO4you wil het wel eens voorkomen dat er vooral bij tussentijdse instroom geen plek beschikbaar is. De komende maanden moeten hier sluitende afspraken over gemaakt worden met alle betrokkenen. 5.10 Doelen en resultaten Bij een dekkende ondersteuningsstructuur worden voor de komende twee jaar de volgende doelen en resultaten geformuleerd: 1. 2. 3. 4.
5.
Doel Er is een dekkend aanbod op alle onderwijsniveaus. Alle betrokkenen hebben de omslag gemaakt van indiceren naar arrangeren. Alle scholen werken met VPI als instrument om de onderwijsondersteuning te bepalen. Er wordt optimaal samengewerkt tussen de scholen om voor elke leerling een zo passend mogelijke plek te realiseren. Alle scholen hebben de basisondersteuning op orde.
32
Resultaat Elke leerling die in staat is om onderwijs te volgen, zit op een school. Centraal staat wat de leerling nodig heeft, niet wat het probleem van de leerling is. Er wordt op alle scholen handelingsgericht gewerkt. Elke leerling krijgt de plek die hij nodig heeft. Voor elke leerling is de basisondersteuning voorhanden zoals beschreven in het SOP. Er wordt snel gesignaleerd en actie ondernomen als er problemen zijn.
6.
De basisondersteuning+ is geïntroduceerd.
7.
Er worden goede afspraken gemaakt met het VSO over de ambulante begeleiding. Er wordt op de middellange termijn onderzoek gedaan naar de behoefte en haalbaarheid van HAVO/VWO4you. Alle scholen (of clusters van scholen) beschikken over een trajectgroep.
8.
9.
10. Er zijn goede afspraken gemaakt met de omliggende SWV’s over de plaatsing van onze leerlingen in de FlexColleges. 11. Er wordt op de middellange termijn onderzoek gedaan naar de wenselijkheid en levensvatbaarheid van een nevenvestiging van het Pleysier College in het Westland. 12. Er wordt op termijn onderzoek gedaan door de besturen cluster 3 naar de haalbaarheid van een ‘brede’ cluster 3 school in het Westland. 13. Er zijn goede (regionale) afspraken gemaakt met het VSO over de indicatiecriteria en de procedure voor plaatsing op het VSO. 14. Er zijn goede afspraken gemaakt met het VSO over terugplaatsing van leerlingen na afloop van de TLV. 15. Aanvragen bij de ACTA worden binnen maximaal 4 weken afgerond. 16. Ouders worden als partners meegenomen in het begeleidingsproces van hun kind.
De scholen kunnen voor kortdurende ondersteuning gebruik maken van de schoolondersteuners, waardoor in een vroeg stadium deskundige ondersteuning kan worden geboden aan school en leerling. De AB wordt efficiënt en effectief ingezet. Het is duidelijk of er behoefte is aan een HAVO/VWO4you en of dit een haalbaar initiatief is. De trajectgroepen zijn ingericht en de leerlingen worden daar op een effectieve wijze begeleid. Er is een dekkend aanbod voor alle leerlingen. Er is duidelijkheid of een nevenvestiging cluster 4 in het Westland haalbaar is.
Indien dit haalbaar is: geen enkele cluster 3 leerling hoeft het Westland meer uit. Overbodige bureaucratie wordt vermeden bij plaatsing van een leerling op het VSO. VSO-leerlingen kunnen op een vloeiende manier terugstromen naar het reguliere onderwijs. Leerlingen krijgen z.s.m. de ondersteuning die ze nodig hebben. Bij elke aanvraag voor extra ondersteuning worden ouders intensief betrokken door de school op basis van gelijkwaardigheid.
6.Leerwegondersteunend- en praktijkonderwijs 6.1 LWOO en PrO Leerwegondersteunend- en praktijkonderwijs mag alleen aangeboden worden op scholen met een licentie voor LWOO of praktijkonderwijs. Er is één praktijkschool in het Westland (ISW Lage Woerd) en op diverse VMBO-locaties van zowel Lentiz als ISW wordt leerwegondersteunend onderwijs aangeboden. 6.2 Budgetten en verantwoordelijkheden Met ingang van het schooljaar 2015/2016 vallen LWOO en PrO onder de systematiek van passend onderwijs. De RVC’s worden dan opgeheven en het SWV wordt verantwoordelijk voor de indicatie van LWOO en PrO. De ondersteuningsbudgetten van LWOO en PrO vallen dan eveneens onder de verantwoordelijkheid van het SWV. De basisbekostiging wordt (net als voor de rest van de scholen) rechtstreeks naar het bevoegd gezag overgemaakt. 33
Het ondersteuningsbudget voor LWOO en PrO wordt vastgesteld op basis van de leerlingentelling van 1 oktober 2012. Vanaf 1 januari 2014 zijn de ondersteuningsbudgetten van LWOO en PrO landelijk gebudgetteerd. Vanaf schooljaar 2015/2016 komt een budgettering op samenwerkingsverbandniveau; het SWV is dan verantwoordelijk voor het gemaximeerde ondersteuningsbudget. Bij overschrijding van deze budgetten wordt het tekort verhaald op de lumpsum van alle besturen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband. Jaarlijks wordt door alle scholen die bekostiging ontvangen van het SWV voor LWOO en/of PrO verantwoording afgelegd over de besteding van de ondersteuningsmiddelen. 6.3 Toelatingscriteria Medio 2014 zal het ministerie bekend maken of de toelatingscriteria voor LWOO en PrO mogen worden losgelaten. Echter gedurende de schooljaren 2015/2016 en 2016/2017 zullen de toelatingscriteria voor LWOO en PrO binnen ons SWV gelijk blijven. Het is gebleken dat de scholen hier goed mee kunnen werken. Ook verkleinen we daarmee het risico dat het aantal LWOO- en PrOleerlingen door het toepassen van nieuwe criteria groeit. 6.4 Extra ondersteuning en ontwikkelingsperspectief Naast de LWOO- en PrO-faciliteiten kan aan deze leerlingen ook nog extra ondersteuning worden geboden als blijkt dat een leerling niet genoeg heeft aan de ondersteuning die vanuit de basisondersteuning wordt geboden. De procedure voor aanvraag van extra ondersteuning is gelijk aan die voor alle andere leerlingen. Voor alle leerlingen in het praktijkonderwijs en het LWOO moet een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld. In het ontwikkelingsperspectief staat beschreven wat de te verwachten uitstroombestemming van de leerling zal zijn en een onderbouwing daarvan. Deze onderbouwing bevat in elk geval de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijsproces. Daarnaast bevat het ontwikkelingsperspectief de (eventuele) afwijkingen van het reguliere onderwijsprogramma en de te bieden begeleiding en ondersteuning.
7.Samenwerking met de ouders 7.1 Relatie tussen ouders en school Een van de speerpunten van passend onderwijs is het versterken van de positie van de ouders. Om leerlingen optimale ontwikkelingskansen te bieden is samenwerking tussen school en ouders van groot belang. Een positief en regelmatig contact tussen school en ouders bevordert de ontwikkeling en het leren van jongeren. Contact moet dus onderdeel zijn van algemeen schoolbeleid op elke school, voor alle leerlingen. Maar het is nog eens extra belangrijk wanneer er zorgen zijn en een leerling of zijn/haar gezin extra ondersteuning nodig heeft. School en ouders: partnerschap In de hele route van intake tot toewijzing van een ondersteuningsaanbod, is het afstemmen en samenwerken met ouders één van de uitgangspunten. De kennis van ouders over hun kind en van de school over deze leerling vullen elkaar heel goed aan. Ouders hebben over het algemeen een betere kijk op het welbevinden van hun kind, de emotionele ontwikkeling, de kansen en bedreigingen en 34
zicht op hoe het kind de school ervaart. Scholen hebben vaak goed zicht op de cognitieve ontwikkeling en het (sociaal) gedrag van het kind in de schoolcontext. De informatie van ouders is daar een belangrijke aanvulling op. De oorzaak van problemen moet soms ook gezocht worden in de schoolsituatie in plaats van in de aanleg van het kind of de opvoedsituatie thuis. Bundeling van kennis en ervaring van ouders en school komt daarom de pedagogische aanpak en ondersteuning voor een kind ten goede. School en ouders zijn partners als het gaat om het bieden van een passend ondersteuningsaanbod. Delen van verantwoordelijkheden Wettelijk gezien hebben scholen de plicht om ouders te informeren over de vorderingen van hun kind en de eventuele extra ondersteuning die nodig is. Maar informeren alleen is niet voldoende voor goed partnerschap. Het is van belang om te investeren in een gedeelde verantwoordelijkheid met ouders. En om hen vanaf het begin bij het onderwijs en de ondersteuning van de school te betrekken, niet pas als er problemen zijn. Zonder de inzet en betrokkenheid van ouders, is het niet mogelijk om de onderwijs- en opvoedbehoefte van een leerling in beeld te brengen en te zorgen voor passende ondersteuning. Vanuit het onderwijs en de jeugdhulp wordt verwacht dat zij ouders als partner erkennen; dat ouders serieus genomen worden, goed en tijdig worden geïnformeerd, dat zij zich betrokken voelen bij het leren van het kind en ook geïnteresseerd zijn in de visie van ouders op de ontwikkeling van hun kind. Van ouders wordt verwacht dat ze, als primair verantwoordelijken voor de opvoeding en het welzijn van hun kind, dat doen wat bijdraagt aan een succesvolle onderwijscarrière van hun kind. Dat houdt bijvoorbeeld in dat zij informatie delen met de school die van belang is voor een goede ondersteuning in de school, leerlingen thuis ondersteunen bij hun schoolwerk en meewerken aan eventuele onderzoeken om de ondersteuningsvraag van hun kind in beeld te krijgen. Handelingsgericht werken Een oplossings- en handelingsgerichte aanpak kan voorkomen dat ouders de ondersteuning vanuit de school voor hun kind als bemoeizucht ervaren. Ontevredenheid of weerstand van ouders ontstaan vaak doordat ouders (vinden dat ze) te weinig of te laat voor extra gesprekken zijn uitgenodigd. Vaak pas na het besluit dat er hulp/ondersteuning van buitenaf nodig is. Dit pleit er voor om als school goed af te spreken op welke momenten in het ondersteuningstraject in elk geval met ouders overlegd wordt. Niet óver ouders en leerlingen praten, maar mét ouders en leerlingen! Privacy Er is toestemming van ouders nodig voor bespreking van de leerling met voor de school externe hulpverleners en het inzetten van eventuele hulpverlening. Dan heeft de school namelijk te maken met de Wet op de bescherming Persoonsgegevens en op wetgeving waaraan instellingen, zoals schoolmaatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg of Leerplicht gebonden zijn. Het gaat hierbij vaak om gevoelige zaken, waarbij de opstelling en aanpak van ouders en de gezinssituatie in het geding kunnen zijn. Dat maakt het des te meer noodzakelijk dat hierover zeer zorgvuldig met ouders gecommuniceerd wordt, waarbij het belang van het kind steeds voorop zal staan en de bindende factor vormt.
35
7.2 De rol van ouders in passend onderwijs Als een leerling een extra ondersteuningsbehoefte heeft, zijn er een aantal taken, rechten en plichten voor de ouders. Kiezen van een passende school en de zorgplicht Het is aan de ouders om (in overleg met de basisschool) te kiezen voor een school die past bij de behoefte van hun kind. Op basis van de schoolondersteuningsprofielen kunnen ouders een beeld krijgen welke school de ondersteuning biedt die hun kind nodig heeft. Dit vereist een actieve instelling van de ouders, waarbij zij zich goed oriënteren op de (on-)mogelijkheden van de verschillende scholen. Voor een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte is de zorgplicht van toepassing. Dat betekent dat nadat een leerling is aangemeld op een school en is vastgesteld dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft, de zorgplicht in gaat, mits de leerling voldoet aan het inrichtingsbesluit (er moet uitzicht zijn op het behalen van een diploma op het onderwijsniveau waarvoor de leerling is aangemeld). De school waar de leerling wordt aangemeld, is verplicht om eerst te kijken of zij de passende ondersteuning zelf kan bieden. Indien de school de passende ondersteuning niet kan bieden, dan treedt de school hierover in overleg met de ouders. Gezamenlijk wordt gekeken naar een plek op een andere reguliere school of, als dat niet haalbaar is, binnen het VSO. Overleg over het ontwikkelingsperspectief Voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, moet de school een ontwikkelingsperspectief (OPP) opstellen. In het OPP staat beschreven welke extra begeleiding de leerling krijgt, welk eindniveau de leerling kan behalen en welke extra ondersteuning en eventuele jeugdzorg nodig is. De school is verplicht om hierover met de ouders te overleggen en instemming te krijgen op het OPP. Ook de leerling wordt bij dit overleg betrokken. Van de ouders wordt verwacht dat zij actief betrokken zijn in dit proces en openheid geven over de beperkingen en mogelijkheden van de leerling. Daarnaast wordt van de ouders verwacht dat zij ook thuis de leerling de benodigde extra ondersteuning zullen geven. Als ouders knelpunten signaleren, thuis of op school, wordt verwacht dat zij daarover contact met school opnemen. De school evalueert het OPP (minimaal) één keer per jaar met ouders en stelt het zo nodig bij. Als ouders het niet eens zijn met het OPP, dan is de school het eerste aanspreekpunt. Komen school en ouders er samen niet uit, dan kan men een onafhankelijk onderwijsconsulent om (gratis) advies vragen of een klacht indienen bij het schoolbestuur. In geval er een geschil ontstaat, kunnen ouders dit voorleggen aan de landelijke Geschillencommissie Passend Onderwijs. Deze commissie bestaat uit deskundigen en doet binnen tien weken uitspraak als een geschil wordt voorgelegd. Samengevat: school en ouders nemen elkaar serieus en informeren elkaar over belangrijke ontwikkelingen m.b.t. de leerling. Inspraak van ouders Ouders hebben de mogelijkheid om deel uit te maken van de MR van de scholen waarbij ze adviesrecht hebben over de schoolondersteuningsprofielen of ze kunnen er voor kiezen deel te nemen aan de OPR waarbij ze instemmingsrecht hebben op het Ondersteuningsplan.
36
8. Samenwerking met externe partners 8.1 Uitgangspunt In de afgelopen jaren is het besef gegroeid dat het voor de oplossing van problemen van jongeren noodzakelijk is dat er tussen het onderwijs, de gemeenten en de instellingen voor jeugdhulp intensief wordt samengewerkt. Dat heeft geleid tot een visie en een werkwijze die aangeduid wordt als integraal werken: gezamenlijk en doelgericht werken aan een passende aanpak voor onderwijs-, opvoed- en ondersteuningsbehoefte(n) van jeugdigen, ouders en professionals op basis van één gezin, één plan en één regisseur. 8.2 Samenwerking met de gemeente Westland 8.2.1. Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Schoolbesturen en gemeenten zijn na invoering van de wet Passend Onderwijs en de nieuwe Jeugdwet gezamenlijk verantwoordelijk voor de afstemming tussen onderwijsondersteuning en zorg voor kinderen en jongeren. Hun gedeelde belang is het zorgen voor samenhang in de ondersteuning die op school en in het gezin geboden wordt. Dit in aansluiting op andere vormen van (in)formele ondersteuning door vrijwilligers en welzijnsvoorzieningen in de Westlandse kernen en naast specialistische jeugdzorg vanuit de regio. Het CJG nieuwe stijl vormt een belangrijke brug tussen al deze ketenpartners, die de verbinding met het onderwijs sterker maakt. Met de verbinding tussen de school en de nieuwe werkwijze van het CJG willen we twee doelen bereiken. Gezamenlijk proberen we de eigen kracht van gezinnen te versterken, zodat opgroei- en opvoedproblemen bij kinderen en jongeren zo veel mogelijk worden voorkomen. Dit doen de scholen door de leerlingen een veilige en prettige schoolomgeving te bieden, waar ze de kans krijgen om hun talenten te ontwikkelen. We streven daarbij naar een doorgaande leerlijn voor de leerlingen, die er voor zorgt dat zij met (tenminste) een startkwalificatie de arbeidsmarkt bereiken. Hiervoor wordt een dekkend aanbod van (lokaal of regionaal) beschikbare ondersteuningsarrangementen in het onderwijs georganiseerd. Het CJG ondersteunt hierbij door zich in te zetten voor een veilige en gezonde leefomgeving voor kinderen en jongeren. Verbinding van onderwijs en jeugdzorg betekent ook dat we streven naar een eenduidige lokale werkwijze. We willen een heldere taakverdeling tussen de scholen en het CJG, waarbij de betrokken professionals van beide kanten vanuit hun eigen expertise een aandeel hebben in de samenwerking. Dit doen we in de eerste plaats door de bestaande overlegstructuur tussen de VO-scholen en het CJG anders in te richten. Daarnaast willen we de inhoudelijke samenwerking versterken op het gebied van vroegsignalering, handelingsgerichte diagnostiek en geïntegreerde handelingsplannen. Wat betreft preventie kiezen we voor een focus op voortijdig schoolverlaters en thuiszitters. In het CJG nieuwe stijl worden de werkzaamheden van de jeugdgezondheidszorg, het (school)maatschappelijk werk en de jeugdzorg zo veel mogelijk geïntegreerd. We streven naar een vast CJG-contactpersoon per schoollocatie wiens expertise aansluit bij de behoefte aan advies en (preventieve) ondersteuning van die betreffende school. De school kan deze CJG-medewerker op afroep benaderen met vragen als er zorgen zijn over een leerling en/of het gezin (dus flexibel in wijze van overleg en tijdstip) óf deze CJG-medewerker bij het zorgteam aanwezig laten zijn (vaste momenten).
37
De CJG-medewerker is ook het aanspreekpunt voor voorlichting en training op school. Zo kunnen veel vragen breder opgepakt worden en wordt het bereik van de preventieve ondersteuning vergroot. De zorgcoördinator overlegt met de CJG-medewerker over de gewenste aanpak van de problemen. Dat kan ook betekenen dat de CJG-medewerker specialistische hulp buiten de school organiseert. Dit alles gebeurt altijd in samenspraak met de ouders. We streven daarbij naar zo min mogelijk bureaucratische indicatieprocedures. Ouders hebben zelf zo veel mogelijk de regie, tenzij de veiligheid van het kind in het geding is. In dat geval neemt het CJG de coördinatie van een gezinsplan over. Dit in afstemming met de school. Uitgangspunt is dat de scholen tijdig om advies vragen als de veiligheid of gezondheid van een leerling in het geding is. Wanneer er een dubbele hulpvraag is voor school en gezin wordt een integrale analyse gemaakt. In het gezamenlijk handelingsplan (of OPP) staat beschreven welke ondersteuning en hulp, binnen het onderwijs en daarbuiten, geboden wordt aan de leerling, gezin en/of docent. Die ondersteuning is bij voorkeur zo licht mogelijk en gericht op het versterken van de eigen kracht. Scholen worden gestimuleerd om hun signalerende kracht en handelingsbekwaamheid te versterken. Samen met de scholen kan het CJG voorkomen dat veel voorkomende opvoed- en opgroeiproblemen in het Westland escaleren tot overlast of ernstige gedragsproblemen, waardoor inzet van specialistische zorg noodzakelijk is. Ontwikkelpunt is daarbij de geïntegreerde handelingsplanning, die de effectiviteit van ieders professionele inzet verhoogt. We willen de specialistische jeugdzorg dichterbij de leefomgeving van ouders en jongeren brengen. Juist voor jeugdigen met bijvoorbeeld psychiatrische problematiek of een (verstandelijke) handicap is het van belang dat het onderwijsarrangement en de opvoedondersteuning goed op elkaar zijn afgestemd. Dit hangt samen met de taak van het CJG om specialistische zorg te organiseren voor jeugdigen die dit nodig hebben. Hiervoor blijft een vorm van indicatiestelling noodzakelijk, net als bij de zwaardere onderwijsarrangementen. De rol van specialistische hulpverleners ten opzichte van het CJG is tweeledig. Ten eerste kunnen zij door het CJG geconsulteerd worden bij ingewikkelde hulpvragen. Daarnaast kunnen CJG-medewerkers naar regionale specialistische zorg verwijzen voor diagnostiek en/of behandeling. Deze behandeling vindt in principe ambulant plaats, maar als het nodig is, kan een jeugdige in een specialistische instelling opgenomen worden voor dagbehandeling of 24uursverblijf. In september 2013 is in ’s-Gravenzande gestart met een team dat al lerend de nieuwe werkwijze van het CJG ontwikkelt. In de loop van 2014 zal die nieuwe werkwijze ook in andere Westlandse kernen geïntroduceerd worden. 8.2.2. Leerplicht en leerlingenadministratie Bij zowel scholen als de gemeente staat het verminderen van schoolverzuim en -uitval hoog in het vaandel. Om dit doel te bereiken is een heldere aanpak van ongeoorloofd schoolverzuim geformuleerd, waarbij de scholen intensief samenwerken met de leerplichtambtenaren. Omdat scholen vaak te maken hebben met meerdere gemeenten vanwege het grensverkeer, is een 38
eenduidig protocol opgesteld voor de gehele regio Haaglanden: het meldprotocol verzuim en schooluitval. De regels rondom het melden van verzuim en schooluitval zijn voor alle scholen en 9 gemeenten hiermee helder en eenduidig verwoord. Hierdoor is er ook geen sprake meer van rechtsongelijkheid in de aanpak. Alle VO-scholen in het Westland maken gebruik van dit protocol. De scholen melden de in- en uitschrijvingen van leerlingen aan DUO. De leerlingenadministratie van de gemeente Westland registreert de in- en uitschrijvingen van de scholen d.m.v. de digitale koppeling met DUO. Zij signaleert als eerste wanneer een leerling geen schoolinschrijving heeft. Daarnaast registreert zij verzuimmeldingen die door de scholen zijn gemeld via het verzuimloket van DUO en heeft zij alle leerlingen in beeld. Door nauwe samenwerking tussen de afdeling leerplicht en de scholen kan snel worden gereageerd op veranderingen in schoolbezoek of andere bedreigingen voor de schoolloopbaan van een leerling. Leerplicht kan, indien nodig, een proces-verbaal opmaken. Voor leerlingen die tijdens het schooljaar door verhuizing in het Westland komen wonen, wordt door ouders een geschikte school gezocht. Indien nodig, kan Leerplicht hierbij een adviserende rol spelen. De scholen zijn er gezamenlijk verantwoordelijk voor dat ook de leerling die tussentijds wordt aangemeld een passende plek krijgt. Naast het CJG vormt ook Leerplicht een belangrijke schakel tussen onderwijs en jeugdhulp. Schooluitval of -verzuim is een belangrijk signaal. Veel jongeren worden toegeleid naar jeugdhulp, vrijwillig of gedwongen, door signalering van en samenwerking met Leerplicht. 8.2.3. Leerlingenvervoer Passend onderwijs beoogt de uitstroom van leerlingen naar bovenschoolse voorzieningen te reduceren en meer kinderen in een thuisnabije situatie in het regulier onderwijs op te vangen. De invoering van passend onderwijs zal daardoor ook gevolgen hebben voor de beleidsterreinen leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Voor de gemeente en het samenwerkingsverband is het daarom van belang om wijzigingen in leerlingenstromen en de (financiële) effecten hiervan op de verschillende beleidsterreinen integraal in beeld te brengen. Dit om toekomstgerichte beleidskeuzes te kunnen maken waardoor wellicht nieuwe mogelijkheden ontstaan die vanuit een sectorale benadering niet mogelijk zijn. Voor het leerlingenvervoer verandert er wettelijk weinig. De gemeente blijft verantwoordelijk voor de toewijzing van een voorziening leerlingenvervoer. Wat wel verandert door de invoering van passend onderwijs zijn de volgende punten: De gemeentelijke verordening moet rekening houden met ‘de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet’. Voor leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij slechts aanspraak op bekostiging van vervoerskosten kunnen maken ‘wanneer zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken’. Leerlingen van het VSO worden voor het leerlingenvervoer dus gelijkgesteld aan leerlingen van het regulier voortgezet onderwijs. De commissie van indicatiestelling voor het speciaal onderwijs verdwijnt. 39
In de in 2014 nieuw op te stellen verordening leerlingenvervoer wordt uiteraard rekening gehouden met deze wijzigingen. Over de aanpassing van de verordening wordt overleg gevoerd met de schoolbesturen in het periodieke bestuurlijk overleg lokaal onderwijsbeleid. 8.2.4. Onderwijshuisvesting Gemeenten zijn wettelijk verplicht om te voorzien in adequate huisvesting voor het primair, voortgezet en speciaal onderwijs. Ze ontvangen in het Gemeentefonds jaarlijks een budget van het Rijk om de zorgplicht voor hun schoolgebouwen te regelen. In de onderwijswetten en in de gemeentelijke onderwijshuisvestingsverordening is vastgelegd voor welke voorzieningen schoolbesturen een bijdrage in de kosten van de huisvesting van het onderwijs kunnen aanvragen. Na het OOGO over huisvesting tussen gemeente en schoolbesturen en (eventueel) advies van de Onderwijsraad, stelt de gemeente jaarlijks een huisvestingsprogramma en –overzicht op. Ook bepaalt de gemeente hoe dit wordt uitgevoerd. De invoering van passend onderwijs heeft vrijwel zeker gevolgen voor de onderwijshuisvesting. Als meer kinderen met een extra ondersteuningsvraag op reguliere scholen instromen, moet de functionele kwaliteit van de huisvesting daarmee immers in overeenstemming zijn. Dit betekent dat het ‘opnemen’ van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, mogelijk zal leiden tot het aanpassen van schoolgebouwen. Gemeente en samenwerkingsverband moeten voor het vinden van oplossingen binnen de vigerende wet- en regelgeving hierin samen optrekken. De gemeente Westland wil daarvoor de systematiek van de integrale huisvestingsplanning (IHP) blijven hanteren. Deze systematiek werkt tot op heden goed. In een IHP worden de huisvestingsknelpunten voor de langere termijn zichtbaar gemaakt. De bevindingen worden gekoppeld aan een toekomstvisie en ramingen van kosten. Hiermee ontstaat een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het huisvestingsbeleid en de inzet van middelen. Het programma wordt uitgevoerd binnen de door de gemeenteraad vastgestelde financiële kaders. 8.2.5. Overstap PO-VO Leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften worden in alle gevallen door het primair onderwijs ‘warm overgedragen’ aan de scholen voor vervolgonderwijs. Daarnaast oriënteert het SWV VO zich momenteel samen met de besturen van de scholen voor primair onderwijs en de gemeente Westland op het digitale product van Onderwijs Transparant m.b.t. de overdracht, waarbinnen informatie over leerlingen digitaal wordt uitgewisseld tussen scholen voor primair en voortgezet onderwijs. 8.2.6. Overstap VO-MBO Een groot risicomoment voor schooluitval is de overstap van VMBO naar MBO. Vanuit de gemeente wordt daarom i.s.m. de scholen flink geïnvesteerd in een goede overstap van VMBO naar MBO. Naast het gebruik van VOROC (het digitale systeem om de overstap VO-MBO te monitoren) en de inspanningen van Spirit4You (zie § 8.5) bezoeken de leerplichtambtenaren en VSV-consulenten van de gemeente Westland, in overleg met de decanen van de scholen, halverwege het schooljaar de hoogste klassen van het VMBO om voorlichting te geven over het kiezen en het belang van een vervolgopleiding. 40
Na een eerdere brief in december waar al aandacht wordt gevraagd voor oriëntatie m.b.t. het vervolgonderwijs, wordt later in het jaar door de gemeente een tweede brief verzonden aan alle VMBO- examenkandidaten en hun ouders om in beeld te krijgen waar de examenkandidaten vervolgonderwijs gaan volgen. In deze brief wordt de vraag gesteld of de leerling al een keus heeft gemaakt en of ze zich hebben ingeschreven bij een vervolgopleiding. De leerlingen die niet reageren of aangeven het nog niet te weten, worden door de gemeente persoonlijk benaderd om begeleiding van de VSV-consulenten aan te bieden om te helpen bij de keuze. Zo lang de leerling nog op school zit, gebeurt dit altijd in samenwerking met de decaan van de school. Daarnaast worden door VO-scholen aangestipte risicoleerlingen ook door de VSV-consulenten in begeleiding genomen. Deze worden na de begeleiding nog een tijdje gemonitord om te checken of alles goed gaat. Om te controleren of alle nieuw ingeschreven MBO-leerlingen uit het Westland ook daadwerkelijk op hun plek in het MBO terechtkomen, wordt aan het begin van het nieuwe schooljaar door de VSVconsulenten een ‘no-show-actie’ gehouden op het MBO Westland. Daarbij wordt gecontroleerd of de leerlingen aanwezig zijn op de door hen gekozen opleiding. Naar de andere MBO’s worden lijsten gestuurd ter controle. De ‘no-shows’ worden gebeld en/of thuis bezocht om te achterhalen wat de reden voor de ‘no-show’ is en wat de leerlingen nodig hebben om alsnog naar school te gaan. 8.2.7. Voortijdig schoolverlaten Mede door al deze gezamenlijke inspanningen van gemeente en onderwijs m.b.t. de overstap van VMBO naar MBO zitten we in het Westland, in vergelijking met de landelijke cijfers, maar ook in vergelijking met de ons omliggende gemeenten, erg laag met het aantal VSV’ers. We moeten echter niet verslappen en VSV blijft dan ook een punt van aandacht voor zowel gemeente als SWV. We zoeken hier de verbinding met elkaar door het signaleren van afstromers en thuiszitters te verbeteren. Dit met als doel om een doorgaande lijn in de aanpak van moeilijk plaatsbare kinderen te ontwikkelen. Zo zorgen we samen dat achterliggende problematiek, niet zodanig verergert dat dit leidt tot voortijdig schoolverlaten. Op 15 maart 2012 hebben de SWV’s VO, de MBO-instellingen en de gemeenten in de regio Haaglanden een convenant (2012-2015) ondertekend ter vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters. In het convenant zijn o.a. de afspraken tussen de verschillende partners vastgelegd over de samenwerking en de te verdelen subsidiemiddelen (besteding en verantwoording). Zoals vastgelegd in het convenant VSV 2012-2015 zijn de streefpercentages voor het schooljaar 2014/2015 voor het Westland: Voortgezet onderwijs 2014/2015
Onderbouw
Bovenbouw VMBO
Bovenbouw HAVO/VWO
1%
4%
0,5%
Op dit moment zitten we al onder deze percentages. De uitdaging is om deze aantallen met de komst van passend onderwijs vast te houden. N.B. De gemeentelijke (en landelijke) cijfers van VSV zijn niet geheel 1-op-1 te linken aan het SWV: de cijfers worden altijd berekend op de woonplaats van de leerling, terwijl er een aanzienlijk aantal Westlandse leerlingen in omliggende gemeenten naar school gaan en andersom veel leerlingen uit 41
de omliggende gemeenten schoolgaan in het Westland. De eerstgenoemde groep valt niet onder het SWV VO Westland, maar valt onder het SWV waarbij hun school is aangesloten. De laatstgenoemde groep maakt uiteraard wel onderdeel uit van ons SWV. 8.2.8. Thuiszitters Thuiszitters zijn leerlingen die om welke reden dan ook, behalve wegens ziekte, meer dan 4 weken thuiszitten. Een leerling die thuiszit of thuis komt te zitten zonder te zijn aangemeld op een school (absoluut verzuim), is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders en de leerplichtambtenaar. Daarnaast heeft het SWV de taak om te voorkomen dat een leerling thuis komt te zitten, omdat het schoolbestuur een leerling niet plaatst. Het SWV heeft hierover afspraken gemaakt met de schoolbesturen, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een passende plek voor elke leerling. Wanneer een leerling op een school is aangemeld en desondanks thuiszit, is dat niet alleen de verantwoordelijkheid van de ouders, maar ook van het betreffende schoolbestuur. De oorzaak van thuiszitten ligt vaak besloten in een combinatie van kind- en gezinsfactoren. Maar ook schoolgebonden factoren kunnen een rol spelen. In meer complexe zaken moet er intensief samengewerkt worden met verschillende disciplines rondom de thuiszitter. De CJG-medewerker verbonden aan de school organiseert een gezamenlijke bijeenkomst met alle betrokkenen (inclusief de ouders). Het is essentieel dat deze bijeenkomst snel wordt georganiseerd en dat een plan van aanpak wordt opgesteld en de trajectregie helder wordt belegd. Doel is dat de scholen, leerplichtambtenaren en de jeugdhulp (CJG) bij (dreigende) thuiszitters door middel van een gezamenlijk plan van aanpak de leerling snel en adequaat terugleiden naar een passende plek binnen het onderwijs. Wanneer de kind- en/of gezinsfactoren zo ernstig en problematisch zijn dat eerst een behandeling in een setting voor jeugdzorg nodig is, moet worden vastgesteld of zorg (tijdelijk) leidend is. In dat geval moet er afstemming met de jeugdzorgpartners worden gezocht en kan er door leerplicht voor bepaalde duur vrijstelling van de leerplicht worden verleend. Zorg gaat dan voor onderwijs, voordat er mogelijk weer een onderwijsperspectief ontstaat. De monitor voor het zorgtraject is in handen van het CJG, de monitor voor de terugkeer naar het onderwijs is in handen van leerplicht. Na behandeling is terugkeer mogelijk op de school van herkomst of in overleg op een andere locatie als dat de leerling ten goede komt. Bij (ouders van) thuiszitters die weigeren mee te werken aan een passend en beschikbaar onderwijstraject zal leerplicht, na alle gedane inspanningen van de school de regisseur zijn van een strafrechtelijk traject. In dergelijke gevallen blijft het CJG zich inspannen voor de inzet van vrijwillige zorg, tenzij de veiligheid van een kind in het geding is. In dat geval volgt ook hier mee drang en dwang. Dit vraagt om onderlinge afstemming van ieders professionele inzet. Omdat thuiszitten dikwijls begint met frequente ziekmelding is vanuit de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) Zuid-Holland West en de RMC-regio Haaglanden een protocol (onvoldoende verklaard) ziekteverzuim opgesteld, waar alle VO-scholen in voorkomende gevallen gebruik van maken. Leerplicht is vanaf de start bij een dergelijk traject betrokken. De JGZ biedt, als onderdeel van het CJG, de mogelijkheid om specifiek onderzoek te verrichten bij leerlingen waar sprake is van langdurig en frequent schoolverzuim in het kader van ziekte. Met name als er vragen zijn of een achterliggende ziekte de oorzaak is van het langdurige en/of frequente 42
schoolverzuim of dat er andere onderliggende problemen bij de leerling of in de gezinssituatie aanwezig zijn. Het eerste onderzoek wordt uitgevoerd door de jeugdarts. Afhankelijk van het onderzoek wordt een advies gegeven, een plan van aanpak opgezet, vervolgafspraken gemaakt met jeugdarts of jeugdverpleegkundige of wordt doorverwezen naar derden. Tevens vindt een terugkoppeling plaats naar school en leerplicht en wordt een uitspraak gedaan over de draagkracht van de leerling. De school organiseert vervolgens een passend onderwijsprogramma. Doel van het onderzoek is om leerlingen die meer dan gemiddeld wegens ziekte van school verzuimen, vroegtijdig in contact te brengen met de JGZ om te beoordelen of het schoolverzuim al dan niet geoorloofd is en zo nodig hulpverlening in gang gezet kan worden om te voorkomen dat het schoolverzuim uitmondt in schooluitval. Als blijkt dat het verzuim ongeoorloofd is, zal Leerplicht handhavend optreden. 8.2.9. Aansluiting op de arbeidsmarkt Voor de meest kwetsbare jongeren in het praktijkonderwijs en het VSO is een goede toeleiding naar de arbeidsmarkt essentieel. De scholen nemen daarin hun verantwoordelijkheid door in te zetten op een goede arbeidsoriëntatie en in- en externe stages. Het onderwijs kan het echter niet alleen. Zij heeft de hulp nodig van werkgevers, gemeentelijke diensten en landelijke organisaties. In het kader van de participatiewet wordt dit onderwerp door de gemeente in samenwerking met het onderwijs nader uitgewerkt en in de LEA vastgelegd. 8.2.10. OOGO (Op overeenstemming gericht overleg) Er heeft de laatste paar jaar zeer intensief overleg tussen de gemeente en het SWV plaatsgevonden, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Het SWV is intensief betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe werkwijze van het CJG en er vindt zeer regelmatig overleg plaats tussen leerplicht/VSV, de beleidsmedewerkers onderwijs en het SWV. In het OOGO op 30 januari 2014 zijn alle bovengenoemde onderwerpen uitgebreid besproken en vastgesteld. In de nabije toekomst zullen diverse onderwerpen nader uitgewerkt en gespecificeerd worden. Deze zullen in de nog in te richten OOGO-overlegcommissie met de gemeente worden afgestemd. Hiermee wordt dan voldaan aan de voorwaarden dat over alle elementen van het Ondersteuningsplan afstemming plaatsvindt tussen gemeente en SWV. 8.3 Samenwerking met de jeugdhulp Zoals reeds beschreven bij de nieuwe werkwijze van het CJG, is het belangrijk dat de jeugdhulp een beweging naar voren maakt. Deze beweging vergroot de mogelijkheden om problemen niet alleen eerder te signaleren, maar ook sneller en adequater aan te pakken op basis van inzet van de juiste expertise. Het ontvlechtingsprincipe is hierbij een belangrijk uitgangspunt: onderwijs en jeugdhulp moeten structureel en intensief samenwerken, maar met duidelijk onderscheiden taken en verantwoordelijkheden. Het onderwijs richt zich op onderwijs en leren; de jeugdhulp op de andere levensgebieden, te weten het gezin en de vrije tijd. Het onderwijs is verantwoordelijk voor het tijdig signaleren van problemen bij leerlingen en deze te bespreken met relevante betrokkenen uit de jeugdhulpketen.
43
De jeugdhulp beschouwt de school niet alleen als vindplaats, maar ook als werkplaats en faciliteert haar medewerkers om daadwerkelijk in en om de school te opereren. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de voortgang van het onderwijs hier geen hinder van mag ondervinden. In het geheel wordt intensief samengewerkt volgens het principe van integraal arrangeren. Het CJG maakt hier met haar nieuwe werkwijze al een goede start mee. In § 8.2.1. wordt deze nieuwe werkwijze beschreven. Belangrijk voor het succes van passend onderwijs is de nabijheid en snelle inzetbaarheid van zowel de geïndiceerde als de niet-geïndiceerde jeugdhulpverlening. Een leerling die niet tot leren komt vanwege sociaal-emotionele belemmeringen of problemen in het gezin of in de buurt, verdient een snelle en effectieve ondersteuning. Verwacht wordt dat dankzij de gecombineerde inzet van het CJG nieuwe stijl met de jeugdhulp op meerdere niveaus van de ondersteuningsstructuur van de school (preventie, vroegsignalering, diagnostiek en analyse, ontwikkeling ontwikkelingsperspectief en planmatig werken, ondersteuning opvoedingsproces thuissituatie, afstemming en coördinatie) meer resultaten geboekt kunnen worden. Dit geldt zowel op het niveau van de schoolorganisatie als bij de concrete ondersteuning aan jongeren. Dit betekent dat het schoolmaatschappelijk werk van de Stichting Jeugdformaat en het CJG nauwer gaan samenwerken dan tot nu toe het geval is geweest. Wellicht zullen ook andere aanbieders van bijvoorbeeld Jeugd GGZ hierbij betrokken worden. De samenwerking zal tijdens de pilot m.b.t. de nieuwe werkwijze van het CJG nader uitgekristalliseerd worden. De wens van het onderwijs is dat de expertise van Jeugdformaat onderdeel gaat uitmaken van het CJG Nieuwe Stijl. De gemeente zal de concrete uitwerking en (samenwerkings-)afspraken over aansluiting tussen het CJG nieuwe stijl en het onderwijs opnemen in haar beleidsplan jeugd. Hierover wordt op overeenstemming gericht overleg gevoerd met het samenwerkingsverband. 8.4 Samenwerking met SWV Primair Onderwijs (FSPOW) Met het FSPOW (Federatief Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Westland) vindt geregeld overleg plaats, zowel op bestuurlijk als op directieniveau. Hierbij worden o.a. afspraken gemaakt over de overdracht van PO naar VO, de afstemming van de toelatingscriteria voor cluster 3 en 4 en de afstemming van de onderwijsondersteuningsarrangementen. Daarnaast vertegenwoordigen de directeuren van het FSPOW en het SWV VO Westland de scholen voor primair en voortgezet onderwijs bij de ontwikkeling van de nieuwe werkwijze voor het CJG. Hier vindt veel afstemming plaats rondom het onderwijs en de jeugdhulp. 8.5 Samenwerking met MBO Uit de VSV-cijfers blijkt dat de overstap van VMBO naar MBO een risicomoment voor uitval is. Daarom is samenwerking met het MBO van groot belang. Binnen de regio heeft Spirit4you de taak om leerlingen te begeleiden bij de overstap van VMBO naar MBO. Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, heeft Spirit4you een ‘warme overdracht’ georganiseerd, die er voor zorgt dat het regionale MBO deze leerlingen direct in beeld heeft en passende ondersteuning kan bieden.
44
Met het MBO Westland zijn door het SWV specifieke afspraken gemaakt over de overdracht van leerlingen die extra ondersteuningsbehoeften hebben, zodat de arrangementen die in het voortgezet onderwijs ingezet zijn, in het MBO voortgang kunnen krijgen. Deze arrangementen worden zo veel mogelijk op elkaar afgestemd. Het MBO Westland is momenteel druk bezig met de ontwikkelingen rondom passend onderwijs en het ontwikkelen van de entreeopleiding. In de nabije toekomst zal de afstemming tussen VO en MBO verder geïntensiveerd worden en nader vorm krijgen. 8.6 Samenwerking met cluster 1 en cluster 2 Om de ondersteuning aan leerlingen met visuele of auditieve en/of communicatieve beperkingen goed te regelen, zijn er afspraken gemaakt met de (landelijke) instellingen voor cluster 1 en 2 over de wijze van samenwerking. De instellingen van cluster 1 en 2 hebben met de invoering van passend onderwijs een ondersteuningsplicht gekregen. 8.6.1. Cluster 1 Landelijk is het percentage leerlingen met een visuele beperking relatief laag; in het Westland hebben we vier leerlingen met een visuele beperking, die onderwijs volgen op een reguliere school (teldatum 1/10/2012). Er zijn geen leerlingen die een speciale onderwijsinstelling bezoeken. De leerlingen met een visuele beperking die het reguliere onderwijs bezoeken, krijgen ambulante begeleiding vanuit VIVIS Onderwijs. Deze ambulant begeleiders geven ondersteuning op maat aan docenten en leerlingen. Samen met de school en de ouders maken zij hierover afspraken, die worden vastgelegd in het begeleidingsplan. De onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van de docent zijn richtinggevend voor de ondersteuning. De onderwijsondersteuning kan zeer divers zijn. Het kan variëren van ambulante onderwijskundige begeleiding, consultatie en cursussen voor docenten en leerling tot advies en/of instructie voor een adequate inzet van ICT. Naast ondersteuning door de ambulant onderwijskundig begeleider blijven er financiële middelen beschikbaar t.b.v. de visueel beperkte leerling. De toekenning van deze middelen zal niet meer via het ministerie van OCW, maar centraal via de onderwijsinstellingen van VIVIS Onderwijs gaan lopen. De onderwijsinstellingen cluster 1 krijgen een vast budget dat zij aan scholen beschikbaar kunnen stellen. Om alle aanvragen te kunnen honoreren, zal het budget in het overgangsjaar 2014/2015 per geïndiceerde leerling 20% lager uitvallen dan in het jaar daarvoor. Voor de brailleleerlingen in het voortgezet onderwijs geldt deze korting overigens niet. De onderwijsinstellingen cluster 1 werken aan de ontwikkeling van een gedifferentieerde indicatiesystematiek. Dat houdt in dat de ondersteuningsbehoefte van de leerling bepalend is voor het budget dat de school ontvangt. In 2014/2015 worden alle leerlingen opnieuw geïndiceerd, zodat de betreffende scholen in het schooljaar 2015/2016 een budget krijgen dat is gebaseerd op de ondersteuningsbehoeften van hun cluster 1-leerlingen. Voor de zomervakantie 2014 krijgen alle scholen met cluster 1-leerlingen een brief van VIVIS met informatie over de nieuwe regelingen en procedures. Passend Onderwijs maakt nieuwe samenwerkingsvormen mogelijk tussen regulier en speciaal onderwijs, waarbij arrangementen kunnen worden samengesteld waarin regulier en speciaal onderwijs worden gecombineerd. Dit biedt kansen om nog beter in te spelen op de
45
onderwijsbehoeften van de leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van de docenten en maakt het zodoende mogelijk om nog meer maatwerk te leveren. Wanneer docenten, ouders of andere verwijzers vermoeden dat een leerling een visuele beperking heeft, kunnen de ouders hun kind aanmelden bij Visio of Bartiméus. Ook samenwerkingsverbanden kunnen, met toestemming van ouders, aanmelden. Na aanmelding worden de medische gegevens, waaronder oogheelkundige gegevens, opgevraagd en worden er zo nodig gedurende één of meerdere dagen onderzoeken uitgevoerd, zoals visueel functieonderzoek, psychologisch onderzoek en pedagogisch en/of didactisch onderzoek. Op grond van de resultaten van dit onderzoek beoordeelt de Commissie van Onderzoek van de betreffende onderwijsinstelling of de leerling op basis van de landelijke toelatingscriteria recht heeft op ambulante onderwijskundige begeleiding of op onderwijs van een onderwijsinstelling voor leerlingen met een visuele beperking. Wanneer de leerling toelaatbaar is, wordt in afstemming met de ouders en (indien aan de orde) de reguliere school een passend arrangement samengesteld: - Ambulante onderwijskundige begeleiding op een reguliere school; - Voortgezet speciaal onderwijs bij een onderwijsinstelling voor leerlingen met een visuele beperking; - Samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs. Ieder arrangement wordt op maat ingevuld op basis van de behoeften en ondersteuningsvragen van de betreffende leerling. 8.6.2. Cluster 2 In het Westland hebben we negen leerlingen met een auditieve of communicatieve beperking die onderwijs volgen op een reguliere school. Er zijn drie leerlingen die een cluster 2 school bezoeken (teldatum 1/10/2012). Voor leerlingen die een reguliere school bezoeken en toelaatbaar zijn tot cluster 2 wordt vanuit de instellingen voor cluster 2 een onderwijs- en begeleidingsaanbod gerealiseerd. De instellingen cluster 2 stemmen het onderwijs- en begeleidingsaanbod af op de onderwijsbehoefte van de leerlingen en op de ondersteuningsbehoefte van de reguliere scholen. Hiertoe zijn onderwijsarrangementen samengesteld waarbij onderscheid gemaakt is tussen een licht, een medium of intensief onderwijsarrangement. Voorafgaand aan de arrangementen biedt cluster 2 een signaleringsinstrument waarmee de eerste kenmerken van auditieve en/of communicatieve problematiek kunnen worden herkend/onderkend. De schoolinterne leerlingenzorg kan hiermee een eerste vaststelling doen inzake de problematiek van de leerling. Op grond hiervan kan eventueel een beroep worden gedaan op een consultatie- en adviestraject door de instelling van cluster 2. Het intaketraject voor een consultatie voorziet in de juiste vraagstelling om tot eerste handelingsadviezen voor de school te komen. Het is een voorwaarde dat ouders in een vroeg stadium bij de geconstateerde problematiek worden betrokken. Wanneer besloten wordt tot het aanvragen van extra onderwijsondersteuning door cluster 2 kan de school of het samenwerkingsverband een beroep doen op trajectbegeleiding door de instelling cluster 2. De criteria die worden gehanteerd en de documenten die nodig zijn voor het bepalen van 46
de toelaatbaarheid cluster 2 worden in het voorjaar van 2014 door de instelling van cluster 2 bekend gemaakt. De Commissie van Onderzoek van de instelling cluster 2 bepaalt de toelaatbaarheid van de leerling en het noodzakelijk onderwijsarrangement en de duur van het onderwijsarrangement. De extra onderwijsondersteuning wordt georganiseerd in de vorm van onderwijsarrangementen. Deze kunnen variëren van licht curatief en tijdelijk van aard tot intensief en langdurend of structureel van aard. Als uitgangspunt geldt dat - waar mogelijk - de leerling verblijft of terugkeert op de reguliere school met inzet van de ondersteuningsstructuur van de school. Afhankelijk van de onderwijsbehoefte van de leerling wordt een licht, medium of intensief onderwijsarrangement toegekend. Een licht onderwijsarrangement is een lichte vorm van ondersteuning in het regulier onderwijs. Het medium onderwijsarrangement is een intensievere vorm van ondersteuning waarbij meerdere cluster 2-leerlingen ondersteund worden in het regulier onderwijs. Een intensief onderwijsarrangement betekent plaatsing op een speciale school voor cluster 2. Het onderwijsarrangement kan verschillen in intensiteit, inhoud en duur van de ondersteuning. Dit biedt de mogelijkheid om aan te sluiten bij de specifieke onderwijs- en communicatiebehoefte van de leerling en de ondersteuningsbehoefte van de docent en de school. Het didactisch niveau, het niveau van communicatieve redzaamheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling in relatie tot het ontwikkelingsperspectief leveren de basis om voor de leerling een onderwijsarrangement op maat vast te stellen. Voor 2014-2016 is door de cluster 2 organisaties een overgangsregeling opgesteld. Per 1 augustus 2014 vervallen de huidige indicaties van de CvI. Voor leerlingen die een CvI-beschikking hebben tot 1/8/2015 of later geldt een overgangsregeling tot 1/8/2016. De Commissie van Onderzoek (CvO) gaat vóór 1/8/2016 deze leerlingen opnieuw onderzoeken en bij toelaatbaarheid een cluster 2 onderwijsarrangement toewijzen. Voor het schooljaar 2013-2014 geldt dat als een leerling na 1/8/2014 (nog) ondersteuning vanuit cluster 2 nodig heeft, dat een (her)indicatie moet worden aangevraagd bij de huidige CvI. Bij een positieve (her)indicatie heeft de leerling, ongeacht welke einddatum op de beschikking staat vermeld, recht op ondersteuning tot 1/8/2016. Voor leerlingen op de reguliere scholen die ondersteuning vanuit cluster 2 krijgen en die een beschikking hebben tot 1/8/2015 of later, garandeert cluster 2 een vorm van ondersteuning tot 1/8/2016. De ondersteuning kan, in overleg met AB, school en ouders en tot het oordeel van de CvO bestaan uit: Inzet consultatie en advies Voorlopig arrangement. Een uitzondering hierop vormt de groep leerlingen die per 1/8/2015 overstappen naar het V(S)O: daarvoor wordt gedurende het schooljaar 2014-2015 door de CvO onderzocht of de leerling in aanmerking komt voor toelaatbaarheid of een onderwijsarrangement en dat besluit is per 1/8/2015 geldig. Als er een negatief besluit van de CvO is, is de ondersteuning vanuit cluster 2 dus niet gegarandeerd. Bijlage 7: de schematische weergave van bovengenoemde overgangsregeling. 47
8.7 Samenwerking met het Landelijk Werkverband Onderwijs en Epilepsie Leerlingen met epilepsie en aanverwante neurologische stoornissen kunnen, als er sprake is van specifieke onderwijsbehoeften, rekenen op ondersteuning vanuit het Landelijk Werkverband Onderwijs en Epilepsie (LWOE). Het LWOE wordt gevormd door de ambulante diensten van de twee Nederlandse epilepsiescholen De Berkenschutse in Heeze en De Waterlelie in Cruquius. Beide scholen zijn verbonden aan een Epilepsiecentrum (3e-lijns ziekenhuis) voor epileptologie en neurologisch bepaalde leerstoornissen, respectievelijk Kempenhaeghe en Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN). Het LWOE biedt ondersteuning aan leerlingen met epilepsie in het reguliere onderwijs en leerlingen in het speciaal onderwijs. Na aanmelding bij het LWOE door ouders, arts, school of samenwerkingsverband volgt directe, preventieve betrokkenheid door een onderwijskundig begeleider van het LWOE. Indien meer intensieve ondersteuning nodig is, wordt de ondersteuningsbehoefte en het begeleidingsarrangement voor de betreffende leerling vastgesteld. Naast de eerste preventieve interventie worden de volgende arrangementen onderscheiden: lichte begeleiding, medium begeleiding en zware onderwijszorg. De lichte begeleiding is screenend en kortdurend van aard. De medium begeleiding is handelingsgericht en langer durend van aard. In voorkomende gevallen zal het LWOE het samenwerkingsverband zware onderwijszorg adviseren om een leerling toe te laten tot het VSO. Ter toerusting van docenten biedt het LWOE een signaleringslijst aangaande het herkennen van epilepsieproblematiek. Tevens biedt het LWOE voorlichting, workshops en scholing m.b.t. epilepsie, leren en gedrag. 8.8 Samenwerking met aangrenzende SWV’s In de regio Zuid-Holland vormen de samenwerkingsverbanden Den Haag, Delft, Zoetermeer en Westland een gebied waarbinnen veel grensverkeer plaatsvindt. De vier SWV’s hebben uitgesproken zoveel mogelijk samen te werken op het terrein van: - Het gebruik van dezelfde digitale instrumenten en toewijzingsinstrumenten; - Het afstemmen van het aanbod in de FlexColleges; - Het afstemmen van de inhoud van de basisondersteuning; - Het afstemmen van de toeleidingsprocedure en indicatiecriteria voor het VSO. Doel hiervan is het voorkomen van onnodig grensverkeer en het vereenvoudigen van de communicatie over de samenwerkingsverbanden heen.
9.Communicatie 9.1 Uitgangspunten Het SWV positioneert zich in de komende jaren in een netwerk van scholen, instellingen en gemeenten. Vastgesteld kan worden dat door het SWV veel taken op meerdere terreinen uitgevoerd moeten worden en dat het SWV met veel onderscheiden doelgroepen te maken heeft. Om de communicatie met al deze groepen goed te laten verlopen, is een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd: Het SWV kenmerkt zich als een netwerkorganisatie, dat betekent dat er veelvuldig contact is tussen alle partners van het verband; Er wordt gestreefd naar korte, open en transparante communicatielijnen; De werkprincipes van good governance worden nagestreefd. 48
Het werkprincipe van good governance betekent zowel verticale als horizontale verantwoording naar alle partners. Bij verticale verantwoording is dat gericht op de overheid en bij horizontale verantwoording gaat dat in de richting van de bevoegde gezagen, de scholen, de ouders, de leerlingen, de instellingen voor zorg en jeugdhulpverlening. Uitgangspunten daarbij zijn openheid en integriteit. 9.2 Communicatiemiddelen Er wordt gebruik gemaakt van diverse communicatiemiddelen: Overlegmomenten: intern en extern Zowel interne als externe communicatie vindt veelal plaats in overleggen of vergaderingen. Over de inhoud van de bestuursvergaderingen verloopt de communicatie met de achterban voor Lentiz via het bestuurslid dat Lentiz vertegenwoordigt; voor ISW verloopt dat via het bestuurslid dat ISW vertegenwoordigt. De vertegenwoordiger van het VSO houdt korte lijntjes met de VSOscholen. Daarnaast sluit de directeur van het SWV regelmatig aan bij de directieraden van de scholen om informatie over passend onderwijs uit te wisselen en input vanuit de scholen te krijgen om mee te nemen in het op te stellen beleid. De zorgcoördinatoren van de scholen voor het regulier onderwijs hebben zes keer per jaar een gezamenlijke zorgcoördinatorenbijeenkomst onder aanvoering van de directeur van het SWV. Tijdens deze bijeenkomsten wordt intensief meegedacht over de ontwikkeling van passend onderwijs en beleidsrichtingen worden in dit overleg getoetst. Daarnaast vormt het overleg een platform voor uitwisseling van ervaringen op het gebied van de ondersteuning aan leerlingen. De communicatie naar de medewerkers binnen de scholen is de verantwoordelijkheid van de (locatie-)directeuren en zorgcoördinatoren. Regelmatig wordt door de directeur SWV informatie aangereikt met het verzoek om dit onder alle medewerkers te verspreiden. Met alle in dit ondersteuningsplan genoemde instellingen vindt op regelmatige basis overleg plaats waar zaken op elkaar worden afgestemd en afspraken worden gemaakt. Dit geldt o.a. voor de gemeente en CJG, maar ook voor het FSPOW, MBO, instellingen voor de jeugdzorg, etc. Met (de vertegenwoordiging van) ouders en personeel van de scholen is er overleg tijdens de bijeenkomsten van de OPR. De overlegstructuur van het SWV met scholen en partners is op een professioneel niveau: de agenda kent een vaste opbouw en de verslagen en actielijsten worden zo snel mogelijk na elk overleg uitgewerkt en verspreid. Website Het SWV onderhoudt een website. Deze website heeft een tweetal functies: het geven van informatie over alle relevante ontwikkelingen m.b.t. het SWV; het aanbieden van formulieren die o.a. nodig zijn bij de aanvraag voor extra ondersteuning. De website is bedoeld voor alle doelgroepen van het SWV, d.w.z. de scholen, de ouders en alle andere betrokkenen. De informatie op de website zal dan ook worden afgestemd op de verschillende doelgroepen. Nieuwsbrief Met zekere regelmaat verschijnt een nieuwsbrief Passend Onderwijs die zowel landelijke als regionale informatie over passend onderwijs bevat. Deze nieuwsbrief wordt opgesteld door de 49
directeur van het SWV en via de (locatie-)directeuren van de scholen verspreid onder alle medewerkers van de scholen. Daarnaast wordt deze nieuwsbrief verspreid onder netwerkpartners. De nieuwsbrief wordt eveneens op de website van het SWV geplaatst, die voor iedereen toegankelijk is. E-mail (Locatie-)directeuren en zorgcoördinatoren worden via mailberichten op de hoogte gehouden van ontwikkelingen binnen het SWV en over passend onderwijs in het algemeen. Beleidsdocumenten, rapportages, etc. Door de wetgever is het SWV verplicht om in ieder geval vierjaarlijks het Ondersteuningsplan op te stellen. Daarnaast wordt elk jaar een jaarverslag opgesteld. Deze documenten worden gepubliceerd op de website. 9.3 Communicatie met ouders Ouders moeten goed geïnformeerd worden over de algemene doelstellingen van passend onderwijs, de verschillen met vroeger en de specifieke maatregelen in verband met ondersteuning aan individuele leerlingen. Via de scholen verspreidt het SWV regelmatig informatie voor ouders per email. Daarnaast is de website met alle informatie toegankelijk voor ouders.
10. Geschillen Als een leerling extra ondersteuning nodig heeft, wordt dat georganiseerd volgens de regels van het samenwerkingsverband. Meestal gaat dat in goed overleg, maar soms kan het gebeuren dat betrokkenen verschillende inzichten hebben over wat er moet gebeuren. 10.1 Geschillen voorkomen Het voorkomen van geschillen begint met goede communicatie. Goede communicatie kan misverstanden, irritatie en conflicten voorkomen. Als ouders aan het begin van de schoolloopbaan van hun kind weten hoe de ondersteuning wordt ingericht en wat zij op dat punt wel en niet van de school mogen verwachten, kan dat veel misverstanden in een later stadium voorkomen. Ook is het belangrijk dat scholen aan elkaar en andere professionals duidelijk maken welke ondersteuningsmogelijkheden zij kunnen bieden aan leerlingen. Beslissingen over de ondersteuning die een leerling ontvangt, liggen bijna altijd gevoelig. Ouders vinden de extra ondersteuning over het algemeen erg belangrijk voor de ontwikkeling en de kansen van hun kind. Binnen de scholen en het SWV zullen de beslissingen over ondersteuning zorgvuldig worden genomen. De regels waarlangs besluitvorming plaatsvindt zullen zo duidelijk en transparant mogelijk worden geformuleerd. Dit betekent echter niet dat beslissingen altijd geaccepteerd worden. Soms is de beslissing voor betrokkene onverwacht of teleurstellend, mogelijk begrijpt een betrokkene niet waarom een beslissing zo is genomen of is er verschil van mening over de strekking van het besluit. In zo’n situatie kan goede communicatie het verschil maken tussen acceptatie en escalatie. Een goed gesprek kan veel verduidelijken. Het helpt als betrokkenen serieus worden genomen en dat de tijd
50
wordt genomen om een besluit toe te lichten. Uiteindelijk heeft iedereen hetzelfde doel voor ogen: de beste ondersteuning organiseren voor de leerling. Tijdens een goed gesprek kan er wellicht meer begrip en acceptatie ontstaan of kan de school of het SWV besluiten dat een andere oplossing beter is. 10.2 Bemiddeling Als het niet lukt om een meningsverschil zelf op te lossen, kan het helpen als een derde partij bemiddelt of advies geeft. Binnen de eigen organisatie In alle scholen is een vertrouwenspersoon aangewezen. Deze kan een bijdrage leveren aan een oplossing. In de schoolgids is informatie te vinden over de vertrouwenspersoon. Beslissingen worden op verschillende niveaus in een organisatie genomen. Een meningsverschil kan soms worden opgelost op een hoger managementniveau in dezelfde organisatie. Onderwijsconsulenten De onderwijsconsulenten vormen een organisatie die is ingesteld door de minister van OCW. Zij adviseren en begeleiden ouders en scholen wanneer de schoolplaatsing van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, problemen oplevert of moeizaam verloopt. Het Bureau Onderwijsconsulenten staat open voor ouders, scholen en andere organisaties en er zijn geen kosten aan verbonden. Mediation Het inschakelen van een neutrale en onafhankelijke bemiddelaar (‘mediator’) kan tot een goede oplossing leiden voor een meningsverschil. De Stichting Onderwijsgeschillen is een van de instanties die mediation aanbiedt. In voorkomende gevallen kan hier gebruik van worden gemaakt. Hier zijn wel kosten aan verbonden. 10.3 De formele weg Als bovenstaande maatregelen geen oplossing bieden, kan er via de formele weg een uitspraak worden gedaan over het geschil. We onderscheiden daarbij de volgende geschillen: 1) Schoolbestuur of ouder heeft een geschil met het SWV over toelaatbaarheid Het SWV beslist of een leerling toelaatbaar is tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Ouders en schoolbestuur kunnen het besluit van het SWV over het al dan niet toelaatbaar verklaren aanvechten bij het bestuur van het SWV. Op grond van de Wet passend onderwijs moet het SWV voor de behandeling van deze bezwaren een adviescommissie hebben. Deze adviescommissie brengt advies uit aan het bestuur over het bezwaar tegen de TLV. Na dit advies neemt het bestuur een beslissing op het bezwaar. Het SWV is aangesloten bij de Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring die bezwaarschriften in behandeling kan nemen over de TLV. Deze commissie zal de bezwaren beoordelen aan de hand van de door ons SWV vastgestelde criteria voor toelaatbaarheid en volledig onafhankelijk haar oordeel uitbrengen. Op basis van het advies van deze commissie zal het SWV haar besluit heroverwegen. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het SWV het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig een nieuw besluit. 51
Mocht de bezwaarprocedure tot een onbevredigende uitkomst leiden, dan kunnen ouders en schoolbestuur beroep instellen bij de rechtbank, sector bestuursrecht (art. 7:1 lid 2 Awb). Het SWV informeert de ouders over de bezwaarmogelijkheden en –procedure tezamen met de mededeling over het besluit. 2) Schoolbestuur heeft een geschil met ouders over het ontwikkelingsperspectief Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, wordt door de school een ontwikkelingsperspectief (OPP) opgesteld. Voorafgaand aan de vaststelling van dit OPP wordt ‘op overeenstemming gericht overleg’ met de ouders gevoerd. Het ontbreken van overeenstemming kan leiden tot een geschil tussen ouders en bevoegd gezag. Ouders kunnen gebruik maken van de klachtenregeling van de school indien zij het niet eens zijn met de gang van zaken bij de vaststelling of de inhoud van het OPP. Ook als zij het niet eens zijn met de manier waarop de ondersteuning wordt uitgevoerd, is de klachtenregeling de voor de hand liggende weg. Alle scholen voor voortgezet onderwijs zijn vanaf 1 augustus 2014 van rechtswege aangesloten bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs. Komen ouders en school niet tot een goede oplossing, dan kan een geschil over het OPP, uiterlijk zes weken nadat het OPP is vastgesteld, schriftelijk aanhangig worden gemaakt bij deze commissie. Zij spreekt op verzoek van ouders binnen tien weken haar oordeel uit. Een verschil van inzicht over de vormgeving van de ondersteuning kan ook worden beoordeeld tegen de achtergrond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan over de vraag welke aanpassingen de school moet realiseren om de leerling in staat te stellen aan het onderwijs deel te nemen. Een geschil hierover kan worden voorgelegd aan het College voor de rechten van de mens. Als ouders van mening zijn dat de school ernstig tekort schiet bij het verlenen van de noodzakelijke ondersteuning, waardoor schade is ontstaan of dat de school nalatig is bij het nakomen van afspraken daarover, kunnen zij de civiele rechter benaderen. 3) Schoolbestuur heeft een geschil met ouders over de toelating of verwijdering Met de inwerkingtreding van de Wet passend onderwijs wordt per 1 augustus 2014 de zorgplicht ingevoerd. De Geschillencommissie Passend Onderwijs oordeelt eveneens in geschillen tussen ouders en schoolbestuur over (de weigering tot) toelating van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de verwijdering van leerlingen. De commissie brengt op verzoek van ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag.
11. Kwaliteitszorg 11.1 Kwaliteitsbeleid Om passend onderwijs te kunnen realiseren is een goede communicatie en samenwerking met alle betrokken partners een noodzakelijke voorwaarde. Al wat de school kan bieden aan leerlingen staat beschreven in het schoolondersteuningsprofiel. De school evalueert met de leerling en de ouders de inzet en de opbrengsten van de basisondersteuning. Het rendement van de inzet van de basisondersteuning wordt bewaakt door de 52
zorgcoördinator onder verantwoordelijkheid van de (locatie-)directeur. De schooldirectie draagt de verantwoordelijkheid voor het verder ontwikkelen van het niveau van de basisondersteuning. De ontwikkelpunten, doelen en ambities hebben de schoollocaties geformuleerd in hun jaarwerkplannen. Schoolbesturen zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de basisondersteuning die op de schoollocaties geboden wordt. Naarmate leerlingen meer nodig hebben, gaan ook partijen van buiten de school een belangrijke rol spelen. Binnen het SWV en de gemeente Westland is er voor gekozen bij meervoudige ondersteuningsvragen samen te werken volgens één kind, één gezin, één plan. Met dit model wordt vanaf het begin samen met leerling, ouders en ketenpartners gebouwd aan een integraal plan voor ondersteuning op het gebied van onderwijs en zorg. Door deze manier van werken wordt de ondersteuning sneller, effectiever en in samenhang geboden. Het SWV en de gemeente zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de onderwijs- en zorgarrangementen. 11.2 Toezicht door de Inspectie van het Onderwijs De Inspectie van het Onderwijs zal, na inwerking treden van de Wet Passend Onderwijs, toezicht houden op de uitvoering van deze wet. De Inspectie heeft hiervoor een toezichtkader ontwikkeld, dat zich richt op de invulling en de uitvoering van het ondersteuningsplan. Het toezicht op de SWV’s is integraal toezicht, want het omvat zowel kwaliteitstoezicht, nalevingstoezicht als financieel toezicht. Het toezichtkader bestaat uit een werkwijze die de inspectie bij haar toezicht hanteert en het waarderingskader: de kwaliteitsaspecten en indicatoren waarop de inspectie een SWV beoordeelt. Om de kwaliteit van het SWV te kunnen beoordelen is het volgende nodig: - te weten of leerlingen de ondersteuning krijgen waar ze recht op hebben; - zicht hebben op de doelmatigheid van de bestuurlijke en organisatorische inrichting van het SWV; - te weten of de besteding van de middelen rechtmatig en doelmatig is. De inspectie hanteert daartoe de volgende kwaliteitsaspecten: resultaten, management en organisatie, kwaliteitszorg. Resultaten: Het SWV voert de opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Management en organisatie: Het SWV weet zijn missie en doelstellingen binnen het kader van de wet passend onderwijs te realiseren door een slagvaardige aansturing, effectieve interne communicatie en een doelmatige, inzichtelijke organisatie.
53
Kwaliteitszorg: Het SWV heeft zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie, planmatige kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording van gerealiseerde kwaliteit en borging van gerealiseerde verbeteringen. Het toezicht is, net als bij het toezicht op de scholen, risico gestuurd. Als het kwaliteitsaspect ‘resultaten’ in orde is, is er geen directe aanleiding om de andere twee kwaliteitsaspecten nader te onderzoeken, tenzij er signalen zijn die aangeven dat wel te doen. Aanvullend onderzoek vindt dus alleen plaats als een SWV in negatieve zin opvalt. 11.3 Evaluatie resultaten Het SWV vertaalt de beleidsdoelstellingen naar kwalitatieve en kwantitatieve resultaten, inclusief de bekostigingsaspecten. Onderdeel daarvan is het in overleg met belanghebbenden vaststellen van acceptabele normen voor die resultaten. Het SWV monitort de uitvoering van de diverse activiteiten en voert zelfevaluaties uit waarbij o.a. wordt nagegaan of: - alle leerlingen een passende plek hebben waar ze onderwijs volgen; - alle leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften de benodigde extra ondersteuning hebben ontvangen; - de procedures om extra ondersteuning aan te vragen goed en tijdig zijn verlopen; - de belanghebbenden tevreden zijn over de realisatie van het beleid van het SWV. Op basis van de conclusies uit de zelfevaluatie stelt het SWV jaarlijks een plan van verbeteractiviteiten op. 11.4 Plan-Do-Check-Act Zowel binnen de scholen als binnen het SWV zal gewerkt worden volgens de PDCA-cyclus van Deming: Plan: kijk naar de huidige werkzaamheden en ontwerp een plan voor de verbetering van deze werkzaamheden. Stel voor deze verbetering doelstellingen vast. Do: voer de geplande verbetering uit in een gecontroleerde proefopstelling. Check: meet het resultaat van de verbetering en vergelijk deze met de oorspronkelijke situatie en toets deze aan de hand van vastgestelde doelstellingen. Act: bijstellen aan de hand van de gevonden resultaten bij Check. 11.5 Jaarverslag Het SWV legt jaarlijks verantwoording af aan belanghebbenden over de gerealiseerde kwaliteit, de kwaliteitsverbetering en de daarmee samenhangende inzet van middelen.
54
12. Financiën 12.1 Veranderingen in de financiering Met de invoering van passend onderwijs verandert de huidige financieringssystematiek ingrijpend. Geldstromen worden verlegd van schoolbesturen en REC’s naar het SWV, waardoor er voor het SWV een aantal nieuwe taken bijkomt. In de nieuwe systematiek kent het SWV (op termijn) vier bronnen van inkomsten: 1) Bedrag per leerling voor de realisatie van lichte ondersteuning (voorheen het zorgbudget en de middelen Rebound, Herstart en Op de Rails): Dit budget wordt per 1/8/2014 toegekend naar het totaal aantal leerlingen in het SWV; voorheen was de verdeelmaatstaf het aantal vmbo-leerlingen in klas 3 en 4. Omdat wij binnen ons SWV relatief veel vmbo-leerlingen hebben, heeft de nieuwe verdeelmaatstaf een ongunstig effect op onze financiën. Vanwege de herverdeeleffecten is een overgangsregeling geformuleerd. In 2½ jaar wordt toegegroeid naar het nieuwe budget. Het bedrag per leerling is in januari 2014 vastgesteld op € 87 per leerling. 2) Bedrag per leerling voor realisatie zware ondersteuning (nieuw): Het bedrag voor zware ondersteuning is vastgesteld op € 504 per leerling. Het ondersteuningsbudget voor zware ondersteuning is op dit moment echter ongelijk verdeeld over het land. Het percentage leerlingen met een indicatie voor VSO of LGF verschilt sterk per regio. De behoefte aan extra ondersteuning is daarentegen evenwichtig over het land verspreid. Daarom wordt het beschikbare budget voor extra ondersteuning met passend onderwijs naar verhouding van het aantal leerlingen verdeeld: de verevening. Hiervoor geldt een overgangsregeling van 5 jaar. In dat kader kennen wij in onze regio een positieve verevening. In de jaren 2015-2020 wordt de tijdelijke, aflopende korting toegepast op het budget. Op 1 augustus 2020 is het nietverevende bedrag afgebouwd tot 0% en ontvangen we het volledig verevende ondersteuningsbudget. Dit betekent dat we geleidelijk € 553.645 meer krijgen aan ondersteuningsmiddelen dan bij aanvang van passend onderwijs het geval is. Het budget voor zware ondersteuning is in het overgangsjaar 2014/2015 beperkt; het bestaat dan slechts uit het schooldeel van de LGF-middelen (gebaseerd op 1/10/2013) plus € 19,38 per leerling. In dit schooljaar betaalt het SWV nog niet de ondersteuningsbekostiging aan het VSO, maar deze wordt nog rechtstreeks betaald door DUO. De eventuele tussentijdse groei komt dit schooljaar wel voor rekening van het SWV. Ook moet het SWV vanaf dit schooljaar de TLV’s voor het VSO verzorgen. Vanaf 1/8/2015 ontvangt het SWV de middelen voor zware ondersteuning van de overheid en moet zij zorg dragen voor de ondersteuningsbekostiging aan het VSO. Het SWV gaat ook verplicht meebetalen aan de bekostiging van VSO-leerlingen woonachtig in onze regio en schoolgaand daarbuiten. Daarnaast is er in het schooljaar 2015/2016 een tijdelijke verplichte uitgave: de verplichte inhuur van ambulante begeleiding bij het VSO. 3) Vanaf schooljaar 2015/2016: de ondersteuningsbekostiging voor LWOO en PrO: Met ingang van schooljaar 2015/2016 vallen LWOO en PrO onder de systematiek van passend onderwijs. Het SWV wordt dan verantwoordelijk voor de indicatie van LWOO en 55
PrO; de RVC wordt opgeheven. De ondersteuningsbudgetten van LWOO en PrO vallen dan onder de verantwoordelijkheid van het SWV. De directe bekostiging per school stopt, het SWV gaat de middelen verdelen. Bovendien zijn de ondersteuningsbudgetten van LWOO en PrO landelijk gebudgetteerd. Vanaf schooljaar 2015/2016 komt er een budgettering op samenwerkingsverbandniveau. Het SWV is dan verantwoordelijk voor het gemaximeerde ondersteuningsbudget per regio. 4) Bijdragen van scholen voor leerlingen indien deze naar de FlexColleges worden verwezen (nieuw): Voor leerlingen die de veiligheid van zichzelf, medeleerlingen en/of medewerkers in gevaar brengen, maar die niet in aanmerking komen voor het cluster 4 onderwijs, worden plekken ingekocht bij de FlexColleges in de regio. Met de omliggende samenwerkingsverbanden zijn hier afspraken over gemaakt. Bij een plaatsing van 20 weken of langer, draagt de school van herkomst de jaarlijkse basisbekostiging (± € 6.000) over naar het SWV VO Westland. Gaat het om een plaatsing van minder dan 20 weken, dan draagt de school de helft van de basisbekostiging over. Het SWV vult het bedrag aan en verzorgt de betaling aan het betrokken SWV. 12.2 Financiële ondersteuning van het SWV voor de scholen Na aftrek van de verplichte uitgaven, gaan we de middelen per 1/8/2014 bundelen en integraal inzetten. De schoolbesturen in het SWV realiseren hun zorgplicht met financiële ondersteuning van het SWV, zoals beschreven in hoofdstuk 5 en de meerjarenbegroting. Het SWV: faciliteert de scholen in een bedrag per leerling voor het versterken van de basisondersteuning, incl. schooldeel LGF (programma 1A) zorgt voor ondersteuning in de vorm van inzet van deskundigen voor de basisondersteuning+ (programma 1B) faciliteert scholen die speciale extra breedteondersteuning bieden (programma 2A) biedt arrangementen voor extra middelen om tegemoet te kunnen komen aan de ondersteuningsvraag van een leerling (programma 2C) stelt per schoolbestuur een bedrag ter beschikking voor de trajectgroepen (programma 2F) betaalt mee aan lesplaatsen in de FlexColleges (programma 2G) betaalt de lesplaatsen in het VSO (programma 3A vanaf schooljaar 2015/2016) houdt rekening met de tussentijdse groei in het VSO (programma 3B) houdt rekening met AWBZ-aanvragen vanuit het VSO (programma 3C) richt een adviescommissie met deskundigen in die aanvragen m.b.t. alle bovengenoemde onderwijsondersteuningsarrangementen beoordeelt (programma 4)
Budgethouder Schoolbestuur Directeur SWV Schoolbestuur Directeur SWV Schoolbestuur Directeur SWV Directeur SWV Directeur SWV Directeur SWV Directeur SWV
Onder 12.3.3. is de samenvattende meerjarenbegroting 2014-2021 opgenomen.
56
12.3 Financieel beleid 12.3.1. Weerstandsvermogen Het samenwerkingsverband heeft een financiële buffer nodig om schommelingen in de uitgaven en financiële risico’s op te vangen. Met betrekking tot dit laatste worden onderstaand de risico’s in de diverse programma’s in kaart gebracht. Programma
Risicoanalyse
Risicoprofiel
1A. Basisondersteuning
Gering. Bedrag per leerling ligt vast. Gering. Bedrag per school ligt vast. Gering. Bedrag per schooljaar ligt vast. Budget kan uitgeput zijn. Ook dan geldt de zorgplicht. Beperkt.
Laag/gemiddeld1
Aan te houden binnen weerstandsvermogen € 15.000
Laag/gemiddeld
€ 15.000
Laag/gemiddeld
€ 15.000
Laag/gemiddeld
€ 50.000
Laag/gemiddeld
€ 5.000
N.t.b. bij publicatie regelgeving. N.t.b. bij publicatie regelgeving. Beperkt, budget voor scholen staat vast. Er kunnen zich meer verwijzingen voordoen dan begroot Aantal verwezen leerlingen kan afwijken van het begrote aantal. Indien dit aan de orde is, is de financiële impact fors. Aantal tussentijds verwezen leerlingen kan afwijking van het begrote aantal. Indien dit aan de orde is, is de financiële impact fors. Er kunnen meer aanvragen zijn dan gepland. Dit zal de komende jaren duidelijker worden. De gemiddelde inzet per dossier kan hoger liggen dan berekend. Ook kunnen de juridische
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
Laag/gemiddeld
€0
Gemiddeld
€ 25.000 (ongeveer 3 plaatsen)
Gemiddeld/hoog
€ 100.000 (5 à 10 leerlingen)
Gemiddeld/hoog
€ 30.000 (2 à 3 leerlingen)
Laag/gemiddeld (vooralsnog)2
€ 10.000 (vooralsnog)
Gemiddeld (vooralsnog)
€ 25.000 (vooralsnog)
1B. Basisondersteuning+ 2A. Specialistische SOP’s 2B. Arrangementen
2C. Arrangementen in de vorm van materialen 2D. LWOO 2E. PrO 2F. Trajectgroepen binnen scholen (clusters) 2G. Tussenvoorziening buiten SWV 3A. Leerlingen in VSO op teldatum
3B. Leerlingen in VSO op peildatum
3C. AWBZ
4. ACTA
57
5. Bestuur en organisatie
6. Projecten en pilots 7. Onvoorzien 8. Overgangsprogramma’s
kosten hoger uitvallen dan begroot. De risico’s zijn beperkt. Onder meer doordat er weinig personeel in dienst is bij het SWV. -
Gemiddeld
€ 50.0003
-
-
Totaal
€ 340.000
1)
De programma’s 1 tot en met 2A kennen in een structurele situatie in principe een laag (financieel) risicoprofiel. Immers er is sprake van budgetplafonds, waarmee de scholen moeten zien uit te komen. Omdat het SWV start per 1/8/2014 en er geen ervaringsgegevens beschikbaar zijn, zijn deze programma’s vooralsnog als laag/gemiddeld gekwalificeerd qua risicoprofiel. Om calamiteiten te voorkomen kan (tijdelijk) een duurdere interventie noodzakelijk zijn. 2) Ook voor de Programma’s 2G en 3C geldt dat de risico’s zullen afnemen, naarmate er meer ervaringscijfers beschikbaar zullen komen. 3) Hier vooralsnog ook alle risico’s verdisconteerd die te maken hebben met personeel (in dienst, gedetacheerd; verzuim, conflicten, verzekeringen e.d.)
Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste omvang van het weerstandsvermogen ongeveer € 340.000 bedraagt. Dit bedrag zal in het eerste jaar van het nieuwe stelsel nader onderbouwd worden. Ultimo 2012 bedraagt de reserve van het samenwerkingsverband ongeveer € 800.000. Dit lijkt op basis van de huidige inzichten meer dan voldoende. Omdat de positieve verevening pas over enkele jaren financiële ruimte biedt en een aantal nieuwe taken van het samenwerkingsverband al direct ingaan, wordt voorgesteld een meerjarenbegroting vast te stellen die in de jaren 2014-2015 tot en met 2017-2018 een negatief resultaat kent. 12.3.2. Administratie en controlling Het budget van het SWV loopt (ook na aftrek van de verplicht af te dragen ondersteuningsbekostiging) in de miljoenen. Aan het beheer en de verantwoording van het geld worden eisen gesteld. Het SWV moet dus werk maken van de inrichting van haar financiële functie. Te meer daar de middelen van OCW nu via de zogenaamde kassierschool ontvangen en verantwoord worden en dit in de toekomst rechtstreeks door het SWV gedaan moet worden. De financiële functie (planning- en controlcyclus) is het complete financieel beleid en beheer van een organisatie. Het gaat enerzijds om de opzet, namelijk het geformuleerde beleid en de structuur van de financiële poot binnen de organisatie. Anderzijds om de uitvoering, namelijk het verloop van de processen en de personele bezetting. Vanaf 1 augustus 2014 zal de financiële administratie worden ondergebracht bij Pro Management Onderwijs Support in Delft. Er is door hen reeds gestart met de inrichting van de financiële administratie. Een onafhankelijk financieel deskundige zal op een aantal momenten in het jaar, gekoppeld aan financiële rapportages en de eindejaarsprognose, de controlling voor zijn rekening nemen. 12.3.3. Meerjarenbegroting Hieronder is een samenvattende meerjarenbegroting opgenomen. Hierin komen samen: 58
-
de informatie uit § 12.1 over de inkomsten en verplichte uitgaven; de uitgaven voor alle in dit plan beschreven programma’s (§ 12.2).
De meerjarenbegroting is gebaseerd op de volgende aannames en uitgangspunten: - ongewijzigde leerlingenaantallen op de scholen (als berekeningsgrondslag voor de inkomsten); - ongewijzigde deelname aan LWOO en PrO; - de kosten per programma zoals vermeld in voorgaande hoofdstukken.
De meerjarenbegroting zal na de eerste ervaringen in het schooljaar 2014/2015 nog verder uitgewerkt worden. Stijging van het ene programma zal leiden tot daling van een ander programma en omgekeerd. 12.4 Toezicht De inspectie van het onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige verkrijging en besteding van onderwijsmiddelen. De uitvoering van dit toezicht ligt bij de instellingsaccountant. De inspectie is verantwoordelijk voor de aansturing van dit toezicht. Jaarlijks controleert de inspectie steekproefsgewijs de kwaliteit van de controle door de instellingsaccountants.
59
13. Lijst met afkortingen AB ACTA AMvB ASS AWBZ CJG CvI CvO DUO EMB FSPOW IZT JGZ GGZ LG LGF LWOO LZ MG MR OOGO OPP OPR OR PCL PO PrO REC RMC RVC SMW SOP SWV TLV VO VOPR VPI (V)SO VSV-ers Wet BIO WMO WVO ZAT ZMLK
Ambulante Begeleiding Advies Commissie Toewijzing Arrangementen Algemene Maatregel van Bestuur Autisme Spectrum Stoornissen Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Centrum voor Jeugd en Gezin Commissie van Indicatiestelling Commissie van Onderzoek Dienst Uitvoering Onderwijs Ernstige Meervoudige Beperking Federatief Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Westland Intern Zorg Team Jeugd Gezondheidszorg Geestelijke gezondheidszorg Lichamelijk gehandicapte leerlingen Leerlinggebonden financiering (‘rugzak’) Leerwegondersteunend Onderwijs Langdurig zieke leerlingen Meervoudig gehandicapte leerlingen Medezeggenschapsraad Op Overeenstemming Gericht Overleg Ontwikkelingsperspectief Ondersteuningsplanraad Ondernemingsraad Permanente Commissie Leerlingenzorg Primair Onderwijs Praktijkonderwijs Regionale Expertise Centra Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Regionale Verwijzingscommissie Schoolmaatschappelijk Werk Schoolondersteuningsprofiel Samenwerkingsverband Toelaatbaarheidsverklaring (voor het VSO) Voortgezet Onderwijs Voorlopige Ondersteuningsplanraad Vraag Profiel Instrument (Voortgezet) Speciaal Onderwijs Voortijdig schoolverlaters Wet op de beroepen in het onderwijs Wet Maatschappelijke Ondersteuning Wet op het Voortgezet Onderwijs Zorg- en advies Team Zeer moeilijk lerende kinderen 60