Oncologie -‐ Interview 1 Marieke Manders & Mieneke te Hennepe Door: Max Fukkink, Vera van den Berg, Dachmar Rijnsburger, Mette Hamers, Marije van Beek en Job Verdonk. Marieke Manders studeerde medische biologie en wetenschapsdynamica aan de Rijksuniversiteit van Groningen en is nu Global Trial Manager bij het farmaceutische bedrijf Janssen Biologics. Zij houdt zich bezig met het regelen van klinisch onderzoek. Hoe was uw toekomstbeeld vroeger? Wist u al snel welke baan u wilde en wat u wilde gaan studeren? “Toen ik afgestudeerd was, was het moeilijk om een baan te vinden. Er waren wel onderzoeksplekken. Het is eigenlijk heel toevallig dat ik in de farmaceutische industrie terecht ben gekomen. Een vriendin van mij had het naar haar zin bij een farmaceutisch bedrijf, dus ik ging daar ook solliciteren.” U heeft de studie medische biologie en wetenschapsdynamica gedaan. Waarom heeft u hiervoor gekozen? “Ik wilde eigenlijk geneeskunde studeren, omdat ik daarin heel veel terug dacht te zien van de dingen die ik leuk vond, maar ik ben uitgeloot. Dus toen ben ik biologie gaan studeren, en met die studie heb ik het erg naar mijn zin gehad.” Sluit uw beroep goed aan op uw studie? “Ik vond de wetenschappelijke discussies met artsen over medicijnen, die bij mijn taak als artsenbezoeker hoorden toen ik net begon met werken, altijd erg leuk. Na zes jaar heb ik een baan gevonden in klinisch onderzoek, wat ik ontzettend goed vind aansluiten bij mijn opleiding, omdat je bij de studie biologie vooral opgeleid wordt tot onderzoeker, om kennis te vergaren.”
Waar moet u goed in zijn om deze baan goed te kunnen doen? “Je moet goed Engels kunnen spreken en ontzettend goed kunnen plannen. Je moet ook een goede vooropleiding hebben gedaan en je hebt bepaalde kennis over onderzoek nodig om te kunnen controleren wat voor medicijn je geeft. Dat is allemaal erg belangrijk.” Wat is het allerleukste aan uw beroep? “Het leukste is dat ik de ervaring kan toepassen die ik opgedaan heb door fouten te maken. Hiermee kan ik zorgen dat het de volgende keer wel goed gaat. Ik vind het ook erg leuk om iets te organiseren en dat kan ik heel goed toepassen in dit werk.” Zou u nog kunnen promoveren in uw beroep? Zo ja, hoe? “Ja, er zijn wel mogelijkheden. Ik zou bijvoorbeeld nieuwe stoffen kunnen ontwikkelen, een onderzoeksplan kunnen controleren, kunnen managen of kunnen oordelen over medische dilemma’s. Toch zou ik dit niet willen, want ik vind mijn werk daar te leuk voor. ”Vindt u het jammer dat u weinig onderzoekswerk doet?“Nee, dat vind ik niet zo erg. Ik heb nooit de passie gehad om in een lab te kunnen werken, waar al dat praktische -‐ voor mij ook saaie – werk gebeurt. Ik merkte dat ik het veel leuker vind om met mensen te werken, dan gegevens verzamelen.” Welke activiteiten doet u op uw werk? “Ik werk aan wereldwijde projecten, wat betekent dat ik met mensen uit andere tijdzones werk. We vergaderen veel over de onderzoeken die we doen, en dat doen we bijna altijd via de computer en de telefoon. Dus ik zit vooral achter de computer met mijn telefoon bij de hand. Ook maak en geef ik veel presentaties over deze onderzoeken.”
Mieneke te Hennepe studeerde medische biologie en schreef samen met Adriaan van Dis het boek: ‘Enge Dingen’. Hiervoor schreef zij een essey over tekeningen, foto’s en gipsafdrukken uit de negentiende eeuw. Ze is nu conservator bij Museum Boerhaave. Hoe was uw toekomstbeeld vroeger? Wist u al snel welke baan u wilde en wat u wilde gaan studeren? “Vroeger had ik wel eens bedacht dat ik ooit in een museum zou willen werken, maar je weet natuurlijk niet van tevoren waar je terecht komt. Ik heb mijn studie ook niet op basis daarvan gekozen. Ik wilde me richten op het bestuderen van het menselijk lichaam, want dat vind ik erg interessant. Ik merkte dat ik het ook leuk vind om iets te maken waaraan andere mensen plezier beleven en dat kan ik goed in het museum”. Werd er voldaan aan de verwachtingen die u had van de studie? “Ja, toen ik op de middelbare school zat had ik broers en zussen die in dezelfde richting hun studie hadden gekozen. Ik had door hun al een idee van hoe het zou zijn. Ik bleek niet geschikt te zijn om te werken in een lab, omdat ik veel liever mensen een leuke tijd geef door hun iets moois te laten zien.” Waar moet u goed in zijn om deze baan goed te kunnen doen? “Voor mijn beroep moet je heel goed kunnen omschakelen tussen activiteiten en mensen, want er is veel variatie. Je moet goede artikelen kunnen schrijven, onderzoek kunnen doen naar objecten, de collectie van het museum kunnen verrijken en tentoonstellingen kunnen maken.”
U heeft een boek geschreven samen met Adriaan van Dis, ‘Enge Dingen’. Kunt u wat meer daarover vertellen? “Adriaan van Dis had mij gevraagd om objecten uit te zoeken voor zijn tentoonstelling, die ‘Enge dingen’ heette. Ook heb ik daarvoor de teksten geschreven. Naar aanleiding van die tentoonstelling is het boek ‘Enge dingen’ geschreven, waardoor meneer van Dis en ik in hetzelfde boek staan.” Zou u nog kunnen promoveren in uw beroep? Zo ja, hoe? “Ja, je kan promoveren, bijvoorbeeld tot hoofd van collecties. Maar dan zou ik dat óf bij het museum Boerhaave moeten doen, óf in het buitenland. Ik heb geen ambities hiervoor, maar ik zou op termijn wel weer terug willen naar de universiteit.” Besteedt u nog veel tijd aan leren en nieuwe kennis op doen? “Ja zeker, ik leer veel door boeken en artikelen te lezen. Ik bezoek wel eens andere musea om meer te leren en ook heb ik cursussen gedaan.” Welke activiteiten doet u op uw werk? “ Ik overleg veel met collega’s, ik houd interviews over objecten om te weten te komen hoe we ermee om moeten gaan en om verdere kennis op te doen. Ik maak tentoonstellingen, schrijf teksten en geef rondleidingen.”
Oncologie-‐ interview 2 Jessica Vermeulen en Dionne Valette
Door team Socrates op 1 november 2013 Kunt u iets over uzelf en over uw beroep vertellen? Jessica: ik ben dokter geworden, ik heb dus medicijnen gestudeerd. Na mijn medicijnen-‐ studie ben ik gepromoveerd in het AMC in de experimentele cardiologie. Daarna ben ik een tijdje onderzoek gaan doen, daarna ben ik in plaats van dokter te worden, in de farmaceutische industrie terecht gekomen. Ik vond vooral onderzoek doen en de industrie leuk. Ik ben overgestapt van cardiologie naar oncologie. Ik werk sinds 2005 bij Center Core: daar werk ik in de global clinical research and development. Ik ben als arts verantwoordelijk voor het ontwikkelingsprogramma voor één bepaald product in non-‐hodgekin lymfoom. Mijn team doet hier nu heel veel onderzoek aan, ik stuurt ze aan. Dionne: Ik ben nu hoofd van het Quality Management en Dir Program Management China R&D and Scientific Affairs. Ik werk onder andere aan hoe medicijnen worden ontwikkeld ter bevordering van registratie in alle landen in de wereld. Sinds een jaar woon ik in China, met mijn 2 kinderen (jongens). Sinds 2005 werk ik bij Johnson&Johnson. Ik heb een achtergrond in de biomedische wetenschappen, maar wilde net als Jessica toch geen dokter worden. Hoe bent u tot de keuze van dit beroep gekomen? En hoe komt Dionne in China? Jessica: in de opleiding tot cardioloog had ik meer zin om onderzoek te blijven doen, en ik vond het onderzoek aan de academie niet echt tot toepasbare dingen leiden. Toen kwam dit op mijn pad, dus toen ben ik het gaan doen. Dionne: ik vond wetenschap heel leuk, eerst wilde ik geneeskunde studeren, maar toen ben ik iets van vijf keer uitgeloot, dus toen ben ik biomedische wetenschappen gaan studeren. Ik heb daarna de specialisatie ‘klinische oncologie’ gekozen. Mijn passie lag
bij het mensen helpen met behulp van wetenschap. Ik vind het heel leuk dat je wetenschap combineert met business, je kan je heel breed ontwikkelen. China: Johnson&Johnson is een wereldwijd bedrijf. Ik wilde altijd al naar het buitenland en toen ik klein was woonde ik zelf ook in het buitenland. Toen zei mijn leidinggevende dat ik naar China mocht. Het was niet echt uitgestippeld dat ik naar China zou gaan, maar achteraf is het een geweldige keuze. Wat hebt u hiervoor gedaan? Jessica: Ik ben in Amsterdam opgegroeid, en ik heb aan de VU medicijnen gestudeerd. Dionne: ik heb biomedische wetenschappen gestudeerd in Leiden, ik heb ook in de US gestudeerd. Welke eigenschappen heb je nodig om goed te zijn in uw beroep? Jessica: Je moet analytisch aangelegd zijn, je moet goed in een team kunnen werken, je moet wetenschappelijk goed in elkaar zitten, je moet veel over statistieken weten en je moet leiding kunnen geven, maar je moet ook dingen kunnen loslaten, er zijn namelijk altijd mensen die van alles beter kunnen dan ik. Dionne: bij mij is het een beetje hetzelfde, je moet een goede basis in de wetenschap hebben (door bijv. studie geneeskunde /biomedische wetenschappen), en je moet heel geïnteresseerd zijn in business en wetenschap. Kunt u een normale werkdag voor ons schetsen? Jessica: ik begin tussen 8 en 10 uur. In ochtend heb ik tijd voor het schrijven van protocollen (kijken of iets beter kan/iets nieuws bedenken), en ik kijk altijd nog naar patiënten, of er gevaarlijke dingen zijn, of nieuwe patiënten . ’s Ochtends overleg ik ook met artsen over de protocollen. In middag heb ik meestal teambesprekingen, dan kijk ik of er geen problemen zijn in de teams of in de onderzoeken. Ik heb veel calls naar andere
landen, soms ook midden in de nacht. Ik kan ook thuis werken, dat is fijn, want ik kan bellen vanuit huis, want mijn patiënten zijn op papier, niet in persoon, dus ik hoef niet naar het ziekenhuis om te kunnen werken. Soms loop ik mee met een arts om bij te blijven hoe het echt is. Dionne: ik begin tussen 8 en 9 uur, het is afhankelijk van wat op die dag de prioriteit is wat ik gaat doen. Meestal bekijk ik eerst mijn e-‐mail, dan kijk ik naar welke vergaderingen ik heb. Ik heb veel meetings gedurende de dag, daartussenin moet ik nog andere dingen lezen en/of beantwoorden. Ik probeer meestal rond 6 uur naar huis te gaan, dan ben ik om 7 uur thuis. ’s Avonds heb ik vaak calls met de US of Europa, want ik werk ook met teams in de US. Ik krijg ook vaak calls midden in de nacht. Ik reis veel over de wereld, om naar allerlei congressen en meetings te gaan. Wat zijn de voor-‐ en nadelen van uw werk? Jessica: voordeel: ik vind het vooral leuk dat er altijd iets fout gaat, er moet altijd iets worden opgelost. Nadelen: soms werk ik niet echt op handige tijden, het reizen is wel heel leuk, maar wel heel veel, dat is ook vervelend met de jetlags. Het is vooral lastig dat iets soms niet goed genoeg is, terwijl je er heel lang aan hebt gewerkt. Dionne: voordelen: het is een heel dynamische baan, veel verschillende aspecten (meetings, congressen), nooit hetzelfde, dus geen negen-‐tot-‐vijf-‐baan, meestal ook door de calls met de US. Er zijn heel veel mogelijkheden, en ik reis heel veel (voor meetings/congressen). Het is heel leuk als iets goed lukt, en je mensen echt hun leven teruggeeft. Zijn er doorgroeimogelijkheden binnen uw werkvlak? Jessica: ik ben al enorm belangrijk! Nee, maar je kan wel alles worden. Ik ben begonnen als arts op 1 studie, nu ben ik programmaleider, ik werk natuurlijk met heel veel bedrijven. Er is bijvoorbeeld ook een programma, waarin mensen een jaar lang iets heel anders kunnen
doen. Dionne: nou ik heb eigenlijk wel een beetje hetzelfde als Jessica, maar het hangt er vooral van af hoeveel mogelijkheden je zelf creëert. Waar ziet u uzelf over vijf jaar? Jessica: over 5 jaar doe ik nog precies wat ik nu doe. Dan hoop ik dat ik bij de FDA in Amerika over de spullen mag praten die wat beters doen dan wat ze nu doen. Dat heb ik namelijk nog nooit gedaan, en het lijkt me heel leuk om te doen. Dionne: dan zit ik niet meer in deze baan, dat weet ik bijna zeker, ik heb namelijk een 2-‐jarig contract (dat wel nog verlengd kan worden). Ik blijf denk ik nog ongeveer 2 of 3 jaar in China. Eigenlijk weet ik nog niet wat ik dan precies ga doen. Hebt u nog een speciaal voorwerp bij u en kunt u ons daar wat over vertellen? Jessica: hier hoort Dionne ook bij, dit is een poster, over een studie die we hebben gedaan. Dionne: mijn voorwerp is mijn pasje om het kantoor in te gaan.
Oncologie-‐ interview 2: Real Life Stories
De volgende stukjes gaan over de verschillende sprekers van de bijeenkomst over Real Life Stories. Allemaal met hun eigen verhaal over hun ervaringen met kanker. Allereerst Niek over de periode waarin hij een hersentumor had. Daarna Marianne die over haar verhaal verteld over haar dochter Merel die overleden is aan kanker. Vervolgens Nicky die draagster is van het BRCA1-‐gen. En als laatste Anand Menon, chirurg op het gebied van de oncologie. ‘Meer’ Het verhaal van Marianne de Bes, moeder van Merel van den Berg. Een paar weken voordat Marianne ons bezocht, hadden we het boek ‘Meer’ gekregen. In dit boek is de blog gebundeld die Merel bijhield over haar ervaringen en emoties vanaf het moment dat ze te horen kreeg dat ze kanker had. Het is moeilijk om te beschrijven wat je ervaart als je het boek leest. Het is net alsof je een dagboek leest, omdat alles wat Merel schrijft zo dichtbij komt. Dit komt vooral doordat je stukken leest die ze niet online heeft geplaatst, maar die haar familie wel aan het boek heeft toegevoegd. Marianne vertelde ons over haar ervaringen als moeder van Merel. Ze begon met het schetsen van haar gezin en vertelde ons wat voor een persoon Merel was, waar ze werkte en wat ze leuk vond om op een dag te doen. Zo kregen wij een beeld over een creatief en gezellig meisje dat samen met haar vriend bezig was met het verven van hun nieuwe huis. Marianne las voor uit het boek over de leuke momenten die Merel meemaakte, maar ook de momenten waarop het heel slecht met haar ging. Zoals het moment dat Merel te horen kreeg dat ze kanker had. Door Marianne wisten we hoe sterk en optimistisch Merel bleef. Ze las dan ook kleine
stukjes voor waar dit uit bleek en zei vaak: ‘Dit is typisch Merel.’ De kracht die Merel toonde blijft haar familie en vrienden altijd bij. Haar vader en broer hebben beiden een tattoo laten zetten als herinnering aan Merel. Haar vriendinnen van de kunstacademie kwamen met het idee om Merels blog te bundelen tot een boek. En Marianne zelf richtte stichting ‘Meer’ op waarvan de opbrengst naar het VU medisch centrum gaat. We hebben grote bewondering voor Marianne en willen haar bedanken dat ze dit persoonlijke verhaal met ons heeft willen delen. Het was voor ons een zeer bijzondere ervaring en we zullen het nooit vergeten. Niek Het verhaal van Niek, herstellende van een hersentumor. Niek vertelde ons over zijn leven voordat hij een hersentumor kreeg. Hij was bezig met zijn studie en kon altijd goed leren. Totdat op een gegeven moment het leren moeilijker ging. Toen hij ook veel fysieke klachten kreeg was dat het moment waarop hij een onderzoek liet doen en erachter kwam dat hij een kiemceltumor had in zijn hoofd. Een kiemceltumor is een zeldzame vorm van kanker en vaak ook moeilijk om te behandelen. Na veel heftige bestralingen is hij toch genezen van deze vorm van kanker. Niek kwam heel vrolijk over. Hij had gevoel voor humor en kon goed lachen. Dat was hij altijd al geweest. Ook tijdens de periode van zijn ziekte was hij nog steeds vrolijk en optimistisch. Volgens hem was het positief zijn ook een factor waardoor hij deze ziekte heeft overwonnen. Dit wilde hij ook meegeven aan ons. Dat optimistisch blijven erg kan helpen met wat je doet. Na zijn ziekte is Niek weer begonnen met zijn studie. Ook al gaat het nog steeds niet zo makkelijk als eerst. En dat zal het misschien wel nooit meer gaan, maar toch is hij gewoon door gegaan. We hebben heel veel respect voor Niek; hoe hij dit allemaal heeft moeten doorstaan en altijd weer zijn positieve kijk op het leven terug kreeg.
Nicky Westerhof Het verhaal van Nicky Westerhof, draagster van het BRA1-‐gen. Toen Nicky Westerhof binnen kwam lopen zagen wij een enthousiaste spontane jonge vrouw, die ook een heel gezellig stemgeluid had. Dit vonden wij achteraf (na haar verhaal) erg indrukwekkend aangezien ze veel heeft meegemaakt. Nicky is 28, en kwam er al vroeg achter dat zij het BRCA1-‐gen heeft. Nadat haar overgroot-‐ moeder, oma en moeder aan borstkanker waren overleden wilde Nicky zich namelijk ook laten testen op het bezit van het BRCA1-‐gen. Nicky vertelde dat haar borsten voelden als twee tikkende tijdbommen en wou daarom haar borsten preventief laten verwijderen. Ze vertelde echter dat veel artsen hier op tegen waren. Omdat Nicky nog vrij jong was en het in die tijd nog niet echt gebruikelijk was om preventief je borsten te laten verwijderen (en mensen daar ook niet zo open over spraken) kreeg zij vaak als reactie van artsen: wij snijden niet in gezond vlees. Dit is (en vonden veel mensen in de zaal) natuurlijk belachelijk, want voor Nicky voelde het helemaal niet als ‘gezond vlees’. In de toekomst zouden haar borsten zeer zeker zorgen voor een levensbedreigende ziekte. Uiteindelijk heeft Nicky toch een goede arts gevonden, die haar wou helpen met deze moeilijke beslissing, door haar borsten preventief te verwijderen. Nicky koos daarbij voor het opnieuw construeren van haar borsten met haar eigen vetweefsel, waardoor het meer echt en eigen voelt. Dus geen implantaten. ‘Natuurlijk’ zei ze, ‘voelt het nog altijd anders dan je eigen echte borsten’, maar ze is erg blij met haar keuze. Haar eierstokken heeft ze nog niet laten verwijderen, want misschien wil ze nog kinderen, maar dan moet ze wel nog even de ‘prins op het witte paard’ vinden. Nicky heeft ook een boek geschreven (dansen op een zijden draad) over de moeilijke periode in haar leven waarbij haar moeder overleed, en ze voor de keuze stond haar borsten preventief te laten verwijderen. Wij vinden de
manier waarop Nicky haar verhaal heeft verteld (heel opgetogen en eerlijk) heel bijzonder. Hoe zij ondanks alles wat ze heeft meegemaakt zo vrolijk over komt, en zo open over alles verteld is mooi om te zien. Het was een heel leerzaam en indrukwekkend verhaal en ze heeft ons zeker iets meegegeven; dat we ons niet tegen moeten laten houden in onze keuzes en in dingen die we graag willen bereiken. Anand Menon Het verhaal van Anand Menon, chirurg op het gebied van oncologie. Anand Menon (1972) is in India geboren. Hij is met zijn ouders in Nederland terecht gekomen door onderzoeken die zijn vader in Nederland deed. Hij heeft op de Corbulo school gezeten, is daarna naar het Bonaventura College hier in Leiden gegaan en is van daaruit doorge-‐ stroomd naar de Universiteit Leiden. Hier heeft hij eerst 8 jaar medicijnen gestudeerd, waarin hij ook in Amerika onderzoek heeft gedaan. Daarna heeft hij een studie chirurgie van 4 jaar gedaan die gericht is op oncologie. Anand heeft daarna in verschillende ziekenhuizen gewerkt, op het gebied van chirurgie en vooral op het gebied van oncologie. Zijn specialisatie is darmkanker. Anand Menon heeft al van kleins af aan interesse in het menselijk lichaam en het functioneren daarvan. Naarmate hij ouder werd groeide deze interesse alleen maar. Op zijn tiende stond hij in een snijzaal in een Indiaas ziekenhuis. Dit vond hij fascinerend en is toen definitief voor de geneeskunde gegaan. Hij heeft dan ook niet lang na hoeven denken over zijn studiekeus. Op zijn werk in het Erasmus ziekenhuis van Rotterdam heeft hij veel ervaring opgedaan, maar hij vond het te grootschalig. Daarom is hij naar het Havenziekenhuis gegaan. De patiënten worden hier volgens hem veel meer als individu behandeld. Voor hem staan het welzijn en de belangen van de patiënten voorop. Het ergst in de ziekenhuizen vindt hij al het wachten. Hij wil dit dan ook zo beperkt mogelijk houden en geeft in een gesprek aan
het begin gelijk aan of er goed of slecht nieuws is, om er vervolgens rustig over te kunnen praten. Anand Menon geeft de voorkeur aan kijkoperaties, omdat deze ook in het voordeel van de patiënt werken. De patiënt geneest sneller en houdt er een veel kleiner litteken aan over. Hij moest toegeven dat je bij een kijkoperatie, omdat je met een beeldscherm en twee ‘armen’ werkt, een voordeel hebt als je vroeger hebt gegamed. Het mooie aan het vak chirurg hangt deels ook weer samen met het belang van de patiënten dat hij voorop stelt. Hij vindt het fijn om mensen te helpen herstellen. Soms kan dit niet en kan het dus ook een teleurstelling zijn, maar hij doet wat hij kan. Daarnaast vindt hij het fascinerend om de werking van het menselijk lichaam van deze kant te bewonderen. Gelukkig heeft hij nooit ‘echte’ fouten bij operaties gemaakt, hoewel eigenlijk alles mis kan gaan. Het vak van chirurg kun je absoluut geen negen tot vijf baan noemen. Hij maakt vaak lange dagen en heeft soms nachtdiensten. Hij kan dan elk moment gebeld worden omdat er iets met een van de patiënten aan de hand is. Als arts kan je je werk ook nooit helemaal loslaten. Zo hebben Anand en zijn vriendin in het vliegtuig op vakantie geholpen bij een man die onwel werd. Het blijft soms moeilijk om met kanker om te gaan. Hij komt op zijn werk heftige verhalen tegen. Zijn vrouw werkt ook in de geneeskunde en weet dus goed waar hij het over heeft. Dit helpt hem ook om alles te kunnen verwerken. Een operatie die hem zeker is bijgebleven is van een jongetje van slechts acht jaar oud, waarbij hij een tumor moest verwijderen. Ook was het een zeer emotioneel moment toen zijn collega overleed aan kanker. Toch stimuleren deze gebeurtenissen ook om technieken te verbeteren en nieuwe medicijnen te maken.
Of hij in de toekomst nog een andere richting op wil met zijn baan of nieuwe onderzoeken wil starten weet hij nog niet. Voorlopig zit hij goed en als hij over een tijd iets anders wil, ziet hij dat dan wel. Hij wijst wel op het belang om te blijven opereren als chirurg. Het is een vak dat je veel moet doen om het goed te kunnen. Als je een tijd niet geopereerd hebt zal je het eigenlijk eerst weer moeten oefenen voor je met patiënten aan de slag kan. Ook India is nog steeds een deel van Anand. Hij is er geweest om onder andere operaties bij te wonen. Op sommige gebieden zijn ze in India tot zijn verbazing veel verder ontwikkeld dan in Nederland. Dit komt omdat er meer operaties nodig zijn en er minder regels aan vast zitten. Ook zijn operaties als je weinig geld hebt van mindere kwaliteit. Zijn droom is om met vrienden naar India te gaan om daar gratis operaties uit te voeren.
Oncologie -‐ interview 4 Yvon Golbach en Joost door team Athena Yvon Golbach is 29 jaar en werkt al 6 jaar bij het farmaceutisch bedrijf Janssen. Ze werkt op de afdeling center of expertise. Oftewel, ze ondersteunt de fabrikant bij de productie van antilichamen. studie(keuze) Voordat ze ging studeren had ze een bètaprofiel en wilde ook een graag een richting opgaan waarbij de nadruk zou worden gelegd op de combinatie van scheikunde, natuurkunde & biologie. Met extra nadruk op biologie. Ze wilde iets technisch en iets wat te maken had met geneeskunde, maar helemaal precies wist ze het nog niet. Dus ging ze een studie doen waarbij haar definitieve keuze kon worden uitgesteld. Uiteindelijk kwam ze bij een studie waarbij de hoofdvraag werd: ‘hoe zien eiwitten eruit en en wat is hun functie?’ Dit vond ze allemaal erg interessant, en zo is ze ook bij dit bedrijf beland! vereiste kwaliteiten Er zijn verschillende kwaliteiten nodig voor een dergelijke baan, ten eerste moet je beschikken over productiekennis. Dit is simpelweg de kennis die je opdoet tijdens je studie en kennis opgedaan uit ervaring. Ten tweede kom je in contact met veel verschillende mensen: wetenschappers, overheden, mensen op de logistieke afdeling of mensen op je afdeling zelf. Al deze mensen hebben een andere achtergrond en opleiding dan jij hebt gehad, je moet dus sociaal zijn, goed zijn in relaties opbouwen en omgaan met mensen die verschillende belangen hebben. Als laatste is dit bedrijf erg internationaal gericht, het is dus een pluspunt als je beschikt over enige talenkennis. Ook moet je flexibel ingesteld zijn om reizen af te leggen. Dit is nodig om te overleggen met collega’s in het buitenland zoals de VS of Ierland. De hoeveelheid reizen die je aflegt
verschilt wel per functie. Yvon zelf reist niet veel. een gemiddelde werkdag Het is moeilijk een gemiddelde werkdag van Yvon te beschrijven. Het bedrijf en de productie zijn immers dynamisch, er kan van alles op elk moment van de dag gebeuren. Het is dan aan Yvon om zich met deze ‘issues’ bezig te gaan houden en ze op te lossen. Er zit natuurlijk wel een beetje een vast ritme in haar dag, zo begint ze elke dag met een overleg (hoe staat het project ervoor, is er nog iets gebeurd terwijl ze weg was) en zo is het elke dag rond één lunchtijd! Verder zit zij zelf veel op kantoor en maar maximaal 3 uur per week in de fabriek zelf. de plus-‐ en minpunten Er zijn natuurlijk meer pluspunten aan haar baan dan er minpunten zijn. Om te beginnen heeft ze veel vrijheid en kan ze vaak relaxed aan projecten werken. Ook is ze bezig met eindproducten, dat vindt ze interessanter dan werken met bijvoorbeeld alleen de grondstoffen. En zoals ik al zei, ontmoet je veel verschillende mensen. Dit is leuk omdat je zo ook sociaal contact en een beetje afwisseling hebt! Daarnaast vindt ze wel dat er erg veel regels zijn en weinig vrije bewegings-‐ ruimte. Bovendien is Janssen een enorm bedrijf en wereldwijd georiënteerd, dat maakt het bedrijf iets minder persoonlijk... het raarste Het raarste wat ze ooit heeft meegemaakt vindt ze zelf de rare vragen of opmerkingen van operators uit de fabriek die ze krijgt. Dit leidt tot gekke interacties waar vaak nog dagen om gelachen wordt. toekomst Kortom, Yvon is erg tevreden met haar baan bij Janssen! In de toekomst ziet ze zichzelf nog steeds werken bij dit bedrijf en wil ze misschien ooit nog deelnemen aan grotere projecten. Maar op dit moment zit het wel goed zo.
Joost is 34 jaar en werkt al 2 jaar in de fabriek van Janssen. Wanneer het ergens misgaat is hij de eerste die het hoort trouble shooting. En ja, dit geldt ook voor midden in de nacht. Hij hoort het veel eerder dan Yvon, die het pas de volgende ochtend tijdens het overleg verneemt. studie(keuze) Joost heeft gestudeerd in Utrecht en wilde na school ook de technische kant op. Eerste heeft hij bouwkunde gestudeerd en daarna technische informatica. Maar nee dit was niet zijn definitieve keuze, toen is hij bezig gegaan met micro biologie en uiteindelijk is hij beland in het laboratorium. Hij wilde meer met mensen bezig zijn. vereiste kwaliteiten Ook voor zijn baan zijn er verschillende kwaliteiten nodig, ten eerste moet je goed kunnen luisteren. Het draait er immers om dat jij het verhaal van iemand aanhoort en het probleem ertussenuit moet kunnen vissen. Dan kom je gelijk bij de tweede vereiste kwaliteit, namelijk snel kunnen analyseren. Je moet niet een eeuw bezig zijn met een probleem om vervolgens na lang denken te denken dat je de oplossing weet. Nee, je moet de juiste vragen kunnen stellen en snel het probleem analyseren.
een gemiddelde werkdag Een gemiddelde werkdag bestaat voor Joost ook niet echt. Wel heb je een dagelijks ritme van meetings in de ochtend. Je bespreekt problemen en de status van het project. Vervolgens is het daarna erg divers. Je wordt opgebeld dat er een probleem is in de fabriek of je bent al bezig met het oplossen van een probleem of je bent bezig met een onderzoek van een nieuw project. plus-‐ en minpunten Ook hier wegen de nadelen niet op tegen de voordelen van zijn baan. Hij geniet ervan om mensen te helpen en dat is waar zijn baan om draait, daarnaast moet je veel presenteren en uitleg geven en ook dit is onderdeel van de sociale kant die hij leuk vind. Bovendien is zijn baan erg divers en ben je dus niet de hele tijd bezig met hetzelfde op dezelfde plek. Je hebt als laatste de vrijheid om zelf te kiezen waarmee je bezig bent. toekomst Joost ziet zichzelf in de toekomst wel hogerop klimmen. Hij zou het leuk vinden om meer baas te zijn zolang het maar technisch georiënteerd blijft. Weggaan van Janssen is geen optie!
Oncologie -‐ interview 5 Wouter Kollen door team RLO Zou u uw beroep kunnen beschrijven? Ik ben kinderoncoloog, dat is een doorspecialisatie van een kinderarts. Je moet eerst kinderarts worden, dan kan je na twee en een half jaar kinderoncoloog worden. Als kinderoncoloog heb je te maken met kinderen waarvan er verdenking is van kanker of kinderen waarvan je al weet dat ze kanker hebben en zijn doorverwezen vanuit een ander ziekenhuis. Zij komen dan altijd naar het academisch ziekenhuis want de behandeling gebeurd alleen in academische ziekenhuizen. Dan proberen wij door middel van diagnostiek te kijken wat ze precies hebben en hoe wij het gaan behandelen. Als kinderoncoloog ben je verantwoordelijk om uit te vinden welke kanker het is en welke behandeling daar het beste bij past. Welke studies heeft u hiervoor gedaan? Je start met VWO, en dan ga je geneeskunde studeren. Als je dan klaar bent met geneeskunde ben je arts. Het is dan moeilijk om kinderarts te worden, want er is veel concurrentie voor het beperkte aantal plekken. Dus eigenlijk moet je tussendoor nog iets doen om de kans te vergroten. Er zijn maar weinig mensen die na medische geneeskunde direct door kunnen naar de opleiding. Ik ben daarom eerst 4 jaar onderzoek gaan doen in Amerika en ben gaan promoveren, daarna kon ik in opleiding. Je kan ook een paar jaar gaan werken als assistent (niet in opleiding). Dan ben je eigenlijk al bezig met het werk dat je wilt gaan doen, maar je bent nog niet in opleiding. En als je dat onderzoek hebt gedaan dan heb je dat al mee als bagage dan is dat een voordeel.
Het duurt ongeveer 5 jaar om kinderarts te worden, om daarna kinderoncoloog te worden duurt het nog eens twee en een half jaar. Promoveren duurt vier jaar. Ik was pas achttien toen ik ging studeren en achtendertig toen ik klaar was, dus het is wel een hele investering. Het is wel zo, dat als je eenmaal arts bent en coschappen gaat doen, dat je dan het werk doet dat je wilt gaan doen. Voor de coschappen word je bijna niet betaald. Als arts-‐assistent word je wel redelijk betaald, en als medisch specialist word je prima betaald. Dat zijn de stappen die je moet doorgaan als je kinderoncoloog wilt worden, maar de inhoud van je werk is dus wel al leuk vanaf dat je coschappen gaat doen. Toen u begon aan de studie geneeskunde, wilde u toen al direct kinderoncoloog worden? Nee, ik wist wel al vrij snel dat ik kinderarts wilde worden, maar heb die beslissing eigenlijk uitgesteld tot de coschappen. In de coschappen doe je eigenlijk alle specialisaties in een korte tijd, waardoor je een beter beeld krijgt van wat je leuk vindt. Bij de kinder-‐ geneeskunde kom je kinderen op allerlei plekken tegen. Als je neurologie doet dan kom je daar kinderen tegen, als je KNO doet kom je daar kinderen tegen. Ik wist toen al dat ik dat wel leuk vond. Pas toen ik de opleiding deed tot kinderarts, merkte ik dat ik erg getrokken werd naar het chronische van de kinder-‐ oncologie. Wat ik daar leuk aan vind, maar wat ook wel lastig is, is dat je een band opbouwt met mensen. Als de ziekte niet chronisch is, dan zijn ze zo weer weg. Dat is een ander soort geneeskunde. Het ligt er gewoon aan wat je aanspreekt, er zijn mensen die het leuk vinden om heel gevarieerd geneeskunde te doen. En anderen vinden het juist heel leuk om de diepte in te gaan, en met
mensen een relatie op te bouwen die je hebt als je mensen twee jaar behandeld. Als je bijvoorbeeld een kind met leukemie hebt , zie je een kind twee jaar lang als je die behandelt, vaak wekelijks. Dat is wel heftig. Zou u misschien kunnen omschrijven hoe een gemiddelde werkdag eruit ziet? Dat is best wel lastig. Het is een heel leuk en gevarieerd beroep. Het ligt er net aan wat voor taak ik die dag heb. Ik ben ook nog eens hoofd van de afdeling van kindergeneeskunde, dus ik heb veel management taken, maar ik heb ook periodes dat ik supervisie doe. Dus dan ben ik de hele dag patiëntenzorg aan het doen op de stamceltransplantatie afdeling. Het kan ook zo zijn dat ik op de poli sta en dan zie ik de hele dag verschillende patiënten. Welke dag zou je willen? Een poli-‐dag: Een poli start meestal om negen uur, dan zie je achter elkaar een aantal kinderen die getransplanteerd zijn in het verleden en die op controle komen. Of je ziet een nieuwe patiënt die verdacht wordt van het hebben van leukemie. Dan ga je eerst in gesprek en neem je de anamnese af, doe je lichamelijk onderzoek en spreek je een aantal onderzoeken af die je gaat doen. En dan zie je daarna weer de volgende, vaak in de tussentijd komen dan weer de uitslagen binnen. Dan bel je weer naar die mensen met de uitslagen en verwoordt je wat je gaat doen. De poli zit apart van de afdeling, en daar gaat alles vrij snel en dat is ook de bedoeling want die mensen die komen willen zo snel mogelijk weer naar huis. Op zo’n afdeling maakt het niet uit of iets een uur sneller of korter is omdat je daar dagen of weken moet bivakkeren. Dus het is altijd een beetje doorwerken en proberen niet uit te lopen en zo snel mogelijk weer die patiënten naar huis
te helpen. Op de afdeling liggen altijd de ziekste patiënten. Als je dan net getransplanteerd wordt, dan ben je erg ziek, je hebt heel veel chemotherapie gehad. Niet alleen je bloedcellen gaan kapot maar ook je haren vallen uit, je slijmvliezen gaan kapot, je wordt enorm misselijk. Dus dat zijn hele zieke kinderen en de verpleging bij ons heeft daar dan ook 24 uur per dag mee te dealen. Op de poli zie je kinderen als ze zijn opgeknapt, en vaak, in de gevallen waarin het goed is gegaan, zijn ze helemaal happy, af van hun kanker en tevreden. Dus het is wel heel fijn om dat ook te zien, en dat vind ik wel leuk van de poli. Wat is eigenlijk het belangrijkste verschil tussen het behandelen van kinderen en volwassenen? Er zijn een paar belangrijke verschillen. Volwassenen zijn vooral veel beleefder, volwassenen doen keurig wat jij zegt, of zeggen in ieder geval dat zij doen wat jij zegt in de spreekkamer. Kinderen zijn veel eerlijker, maar je moet meer moeite doen bij een kind om je informatie te krijgen. Ze zeggen niet heel spontaan wat jij wilt weten, hangt natuurlijk ook van de beleefdheid af. Maar als ze je wel vertrouwen kan je vaak heel veel informatie krijgen. Het is leuker, het is meer een uitdaging om bij kinderen wat te weten te komen dan bij volwassen vind ik. En ik vond zelf in m’n coschappen, dat is natuurlijk je persoonlijke smaak, dat bij de ouderen geneeskunde het vaak ook een beetje hopeloos was. Iemand is dan 80 en dan heeft die en diabetes en kanker, en dan had ik weleens soms van – He, waar zijn we nou helemaal mee bezig waar doen we het allemaal voor? -‐ en bij een kind van zes heb je dat niet, daar is heel duidelijk waar je mee bezig bent, daar is heel duidelijk dat je dat doet omdat je hoopt dat het kind nog een heel leven voor zich heeft. Kinderen zijn ook heel
weerbaar dus als kinderen ziek zijn, zijn ze ziek, maar als ze zich weer beter voelen dan gaan ze weer spelen en gaan ze weer dingen doen. Dus kinderen zijn heel veerkrachtig, dat is heel leuk. Bent u meer bezig met de ouders dan met het kind? Je bent vaak veel bezig met de ouders want kinderen vinden vaak ook het ziekenhuis eng en vinden jou eng als dokter. We hebben dan wel meestal geen witte jas aan, maar ze hebben vaak wel snel door dat jij degene bent die de rottigheid uithaalt en alle medicatie geeft en prikken doet. Je bent veel met de ouders in gesprek, het wisselt ook een beetje per leeftijd. Als kinderen meer middelbare schoolleeftijd worden, heb je steeds meer een band en ontwikkeling. Helaas komt het ook voor dat patiënten het niet halen, hoe gaat u daar mee om? Dat is een goeie vraag en zeker in de stamceltransplantatie setting komt dat vaak voor. Normaal in de kindergeneeskunde natuurlijk niet zo vreselijk veel, want de meeste kinderen worden wel beter of hebben niet iets waar van ze dood gaan. Maar in de stamceltransplantatie gaan er nog zeer regelmatig kinderen dood, dat is heel heftig. Hoe je daarmee omgaat zit voor mij in het je energie halen uit het goed lopen van het traject. Als een kind dood gaat is dat verschrikkelijk, niemand die dat niet zou vinden, maar de manier waarop je daarmee de laatste periode doorkomt daar kan je wel heel veel verschil in maken door er te zijn voor de ouders, door er te zijn voor de kinderen, door goed te luisteren wat ze nodig hebben, door te zorgen dat de pijnstillers goed zijn geregeld, door te regelen dat als er iets is dat ze jou makkelijk kunnen vinden, door goed uit te leggen over dingen die gaan gebeuren, door dingen uit te leggen over de verschillende manieren waarop je kan overlijden. En als dat
hele traject dan goed gegaan is moet ik zeggen dat ik dan wel een heel tevreden gevoel bij kan hebben, maar het is wel heel zwaar. Je moet dat ook niet elke dag hebben. Wat merkt u van de bezuinigingen op de zorg, vindt u dat er nog wel genoeg geld voor de goede dingen is? De bezuinigingen op de zorg zijn heel heftig, maar we zijn in de zorg ook nog niet optimaal efficiënt georganiseerd. Het vervelende van die bezuinigingen is dat ze niet ingericht zijn op ‘Hoe gaan wij nou met z’n allen beter werken?’ , maar gewoon ‘Daar moet weer een poppetje af.’ Daar wordt het niet beter van, het wordt beter als je echt gaat nadenken ‘Doen we onze processen optimaal?’ Een leuk voorbeeld is een verpleeg-‐ kundige die de hele dag op en neer loopt om hier weer een flesje te halen en ergens anders dan weer een buisje. Dat kan veel slimmer worden neergezet. Ik ben laatst bij een vrachtwagen fabriek geweest, die hebben tot op de centimeter uitgedacht waar de boutjes en moertjes moeten staan, om heel efficiënt zo’n vrachtwagen te bouwen. Dat hebben wij allemaal niet. Dus wij kunnen iets leren van zulke bedrijven over hoe dat moet. Ik heb dus het gevoel dat we veel meer moeten focussen op hoe we slimmer kunnen werken en hoe we de zorg goed kunnen concentreren. Daar is nu heel veel discussie over, zeker in de kinder-‐ oncologie. Ze zijn bezig om in Nederland één kinderoncologisch centrum neer te zetten in Utrecht. Daar is ook nog een hele grote actie voor geweest, voor het kinderoncologisch centrum. Want het gaat maar over 500 kinderen per jaar die kanker krijgen, en die behandelen we nu op zeven plekken. Neem bijvoorbeeld leverkanker bij kinderen. Er zijn zes kinderen per jaar die leverkanker krijgen, daar kan er dus rustig eentje van naar Leiden, eentje van in Rotterdam, eentje in Groningen en eentje in Nijmegen. Maar daar wordt
natuurlijk geen ervaring mee opgebouwd. Als je alle 6 kinderen door hetzelfde team laat behandelen, en je doet het jaren achter elkaar, gaan ze er toch beter in worden. En dat is volgens mij ook weer hoe je het goedkoper kan maken. Dan hoef je niet al die artsen op te leiden in leverkanker, maar dan heb je gewoon één team dat daar heel goed in is. Dus die bezuinigen zijn heftig, maar ik denk toch ook wel dat we wat kunnen hebben. Dus u vindt dat de zorginstellingen het geld dat zij ontvangen veel slimmer kunnen uitgeven? Ja, maar dan moet je ze daar wel bij helpen. Je bent dokter geworden omdat je graag mensen wilt helpen. Je trekt dan ook niet per se de mensen aan die het meest efficiënt patiënten behandelen. Dus je moet daar al vroeg op sturen en in de studie de mensen leren, dat dat belangrijk is en hoe je daarmee om moet gaan. De meeste doctors hebben geen idee wat alles kost. Die schrijven medicijnen en middelen voor en hebben geen flauw idee wat het kost, en vinden dat ook niet belangrijk. Ze vinden het belangrijk dat die patiënt beter wordt. En uiteindelijk, als je kan kiezen tussen middel A en B, en ze zijn beide even goed, alleen het een is 100 euro duurder, zou het toch fijn zijn als je de goedkoopste zou gebruiken. Daar is nog veel in te winnen. Huisartsen zijn daar eigenlijk al veel verder mee. Die hebben een systeem ontwikkeld hoe je automatisch van twee gelijkwaardige middelen de goedkoopste kiest. Dat is niet slecht voor de kwaliteit van de zorg en verbetert het kostenbewustzijn. Wat was het hoogtepunt van uw carrière tot nu toe? Ja… dat is een goede vraag. Ik heb geen één hoogtepunt in mijn carrière. Weet je, er zijn eigenlijk een heleboel. Dat is bijvoorbeeld bij een patiënt die er heel slecht aan toe is, maar het wel redt. Dat kan een hoogtepunt zijn. Het kan ook zijn een patiënt
die overleden is maar waar je het gevoel van hebt dat je het proces heel erg goed hebt gedaan. Maar bijvoorbeeld ook toen ik promoveerde vond ik een hoogtepunt. Want je hebt vier jaar lang onderzoek gedaan en dan sta je je proefschrift te verdedigen en dat is ook super als je dat doet. En zijn er nog prestaties die u hoopt te bereiken? Ja, ik hoop dat we dat kinderoncologisch ziekenhuis neer kunnen gaan zetten en dat is echt een enorme prestatie om te bereiken omdat het tegen alle gevestigde dingen in is. Kijk, academische ziekhuizen zitten daar helemaal niet op te wachten. Die vinden het fijn dat het gewoon hier is, en in al die andere ziekenhuizen. Uiteindelijk is kinderen met kanker iets wat heel erg tot de verbeelding spreekt en er is niemand die dat niet erg vindt. Er is niemand die niet vindt dat er geld naartoe moet. Dus die ziekenhuizen willen dat liever binnen houden, terwijl wij hebben gezegd dat het beter is als dat op één plek gebeurt. Dus er is best veel tegenwerking om dat te doen, maar het gaat nu in een stroomversnelling. Als we dat voor elkaar krijgen zou dat echt een hoogtepunt zijn in mijn carrière. Dan heb ik eigenlijk het gevoel dat we een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan, ja, de kans dat kinderen van kanker beter kunnen worden. Ontzettend bedankt. Graag gedaan.