Omgevingspsychologie van groepswonen België Een kennismaking met groepswonen voor de Architect
Laura Vanderhoven Promotor: Jan Vanrie
Masterscriptie architectuur Seminarie Beelding Provinciale Hogeschool Limburg 2010-2011 2
VOORWOORD Door mij te verdiepen in de wereld van het groepswonen, heb ik veel geleerd wat voor vele architecten nog onbekend is. Dit leerproces wil ik graag verder zetten in toekomstige projecten. Graag wil ik Dirk Vansintjan, Luc Jonckheere en Henri Merken bedanken voor hun medewerking en gastvrijheid. Mijn grote dank gaat ook uit naar mijn familie en vrienden voor de hulp en het geduld in stressvolle dagen. Persoonlijk wil ik mijn moeder bedanken voor het nalezen van deze scriptie, evenals Rebecca, Greet, Annemarie, Wesley en Anke.
3
INHOUD VOORWOORD
3
ABSTRACT
7
1
INLEIDING
9
2
SITUERING
12
2.1
GROEPSWONEN 2.1.1 Ontstaansfilosofie 2.1.2 Terminologie 2.2 KENMERKEN VAN GROEPSWONEN 2.2.1 Een participatief proces 2.2.2 Het stichten van een intentionele gemeenschap 2.2.3 Uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen 2.2.4 Management van de site door de bewoners 2.3 OMGEVINGSPSYCHOLOGIE 2.3.1 Wat onderzoekt de omgevingspsychologie
12 12 16 24 24 25 26 31 33 33
3
37
3.1
DE EVOLUTIE VAN HET GROEPSWONEN
DENEMARKEN, ZWEDEN, NEDERLAND 3.1.1 Denemarken 3.1.2 Zweden 3.1.3 Nederland 3.1.4 Samengevat 3.2 BELGIË 3.2.1 Sociale context 3.2.2 Juridische context 3.2.3 Knelpunten
37 37 41 49 52 53 53 57 63
4
4
MOTIEVEN VOOR GROEPSWONEN
4.1
68
MOTIEVEN VAN SAMENWONEN VOOR DE BEWONERS 4.1.1 Sociaal 4.1.2 Praktisch 4.1.3 Economisch 4.1.4 Andere 4.2 MEERWAARDE VAN SAMENWONEN VOOR MAATSCHAPPIJ EN MILIEU
68 68 69 70 70 71
5
MENS EN OMGEVING
73
5.1
OP WELKE MANIER BEÏNVLOEDT DE OMGEVING HET GEDRAG? 5.1.1 Gewenningsniveau 5.1.2 Eenvoudigheidsprincipe
73 76 79 82 82 83 84
5.2
OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VAN GROEPSWONEN
5.2.1 5.2.2 5.2.3
mate van gemeenschappelijkheid Gebruik van de buitenruimten Groepsproces
6 NUT VAN DE OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VOOR DE ARCHITECT VAN GROEPSWOONPROJECTEN 87 6.1 6.2
7
SAMENWERKING MET EEN GROEP STRUCTUUR VAN GROEPSWOONPROJECTEN
BESLUIT
89 91
95
5
8 8.1
CASE STUDIES
98
LA VIGNETTE EN DE HERWAARDERING VAN DE PENITENTIENENSTRAAT EN
OMGEVING, LEUVEN
8.1.1 Korte omschrijving 8.1.2 Sociale- & stedenbouwkundige structuur 8.2 LA GRANDE CENSE, CLABECQ 8.2.1 Korte omschrijving 8.2.2 Sociale structuur 8.2.3 Stedenbouwkundige structuur 8.2.4 Samenwerking met de architect 8.2.5 Besluit 8.3 DE MOLEN VAN ROTSELAAR, ROTSELAAR 8.3.1 Korte omschrijving 8.3.2 Sociale structuur 8.3.3 Stedenbouwkundige structuur 8.3.4 Samenwerking met de architect 8.3.5 Besluit
100 100 101 104 104 106 108 112 113 115 115 117 120 123 124
9
BIBLIOGRAFIE
126
10
BIJLAGE
FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
10.1 10.2 10.3
BIJLAGE 1 BIJLAGE 2 BIJLAGE 3
FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
6
ABSTRACT Deze scriptie is geschreven als een informatiebron voor architecten. Dit werk is een combinatie van twee onderwerpen die in de ontwerpwereld in België weinig bewust toegepast wordt, namelijk het groepswonen en de omgevingspsychologie. Door een grondige beschrijving hiervan wil ik de bewustwording bij de ontwerpers stimuleren.
7
1
8
1
INLEIDING
Weinig architecten zijn zich heel bewust van de omgeving die ze creëren met hun architectuur. “Ik kan jullie huis zo ontwerpen, dat jullie binnen 2 jaar gescheiden zijn.” Meldde J. Roex aan zijn klanten. De manier waarop de architectuur een rol speelt in het ontwikkelen van de sociale relaties tussen de bewoners is een weinig besproken onderwerp bij de ontwerpers. Hierdoor werd mijn interesse in het sociale aspect van wonen aangewakkerd. Deze interesse heeft me bij het groepswonen gebracht. Bij groepswonen is dit onderwerp nog belangrijker omdat het slagen van het project afhangt van het ontwikkelen van een goede sociale structuur. Om dit te onderzoeken heb ik een beroep gedaan op de omgevingspsychologie. Met behulp van deze omgevingspsychologie kunnen we de belangrijke karakteristieken uit het groepswonen filteren waarmee de architect het project tot een goede afloop kan brengen. Hoe kan een architect de sociale structuur van een groepswoonproject bewust helpen ontwikkelen? Omdat het groepswonen in België momenteel nog amper bekend is, wordt dit onderwerp eerst toegelicht aan de hand van een situering en de ontwikkelingsgeschiedenis. Deze geschiedenis vond plaats in Denemarken, Zweden en Nederland, de meest vooraanstaande Europese landen op het vlak van groepswonen. Verder worden de problemen waar de projecten in België in de afgelopen jaren mee te maken hadden besproken. Naast deze problemen volgen de motivaties van de bewoners om toch door te zetten met hun project. Hierna worden enkele principes van de omgevingspsychologie toegelicht die van toepassing zijn op het groepswonen, gevolgd door de extra aandachtspunten voor de architect. Al deze aspecten worden in de case studies toegepast en onderzocht via interviews met bewoners van verschillende groepswoonprojecten in België. Aan de hand van deze interviews kunnen we besluiten dat de architect, rekening houdend met 9
de omgevingspsychologie, voor het groepswonen een extra meerwaarde aan het project kan geven. “First we shape our buildings, then they shape us” 1Churchill (1943)
1
School of Creative Industries, Edinburgh, Recycling and Re-using buildings. Geraadpleegd op 18 augustus 2011 op het World Wide web: http://www.recyclingandreuseofbuildings.com/
10
2
11
2
SITUERING
2.1 GROEPSWONEN 2.1.1 ONTSTAANSFILOSOFIE Groepswoningbouw is ontstaan rond het aloude idee van samenwonen. Vanaf het moment dat de mens een gevestigde landbouwbeschaving ontwikkelde, was er sprake van samenwonen. Enkele voorbeelden waarin dit idee werd toegepast, worden hierna kort besproken. Deze voorbeelden werden, mits enkele toevoegingen, ook gebruikt als inleiding over groepswonen op de studiedag ‘groepswonen is meer dan groepswoningbouw’(2010).
O UDE DORPEN
In de oudheid waren de inwoners van een dorp veel meer van elkaar afhankelijk dan tegenwoordig. Ze waren verplicht samen te leven om te overleven. Dit kan je ook nog zien aan de primitieve dorpen in arme landen zoals op sommige plaatsen in Afrika. De opbouw van deze dorpen is helemaal gericht op het samenwonen en heeft meestal een cirkelvormig grondplan met in het midden de gemeenschappelijke ruimten. Deze gemeenschappelijke ruimten vormen een zeer belangrijke plaats in de leefomgeving van de bewoners.
K IBBOETS
De eerste Kibboets, Degania Alef, werd in 1910 opgericht als collectieve landbouwnederzetting in Israël door Joodse Palestijnen. Ze werd door het bestuur van het land als bevorderlijk beschouwd omdat ze in hun toepassing van collectief bedrijf de socialistische gedachtegang motiveerde. In deze kibboetsen was er een zeer hoge vorm van gemeenschappelijkheid. Dit kon bij extreme gevallen zelfs gaan tot een gemeenschappelijke garderobe voor de bewoners. Van privacy of zelfs een individueel gezin was hier nog amper sprake. De kinderen moesten 12
al vanaf zeer jonge leeftijd in kinderhuizen slapen en alle maaltijden waren gemeenschappelijk. Tegenwoordig is de mate van gemeenschappelijkheid in de kibboetsen verminderd. Kinderhuizen bestaan niet meer en maaltijden worden vaker thuis gekookt. Het gezin wordt dus weer afgebakend. Op enkele plaatsen is het coöperatief bedrijf geheel ontbonden, meestal wegens het oplopen van schulden.
K LOOSTERGEMEENSCHAP / ABDIJ
Zeer bekende, tijdloze voorbeelden van samenwonen zijn de kloostergemeenschappen. De paters leven en werken samen om hun klooster te onderhouden en te kunnen bewonen. Ze zijn voor al hun levensbehoeften afhankelijk van elkaar en vormen zo een gemeenschap op zichzelf. In de kloostergemeenschappen leeft men zeer intensief samen door het minieme bezit van privéruimten. Ook hebben de bewoners weinig tot geen eigen bezittingen.
K RAAKPAND
Krakers wonen op onroerend goed van een eigenaar die daar geen 2 toestemming voor geeft. In België is kraken bij wet niet verboden. Daartegenover geldt er in Nederland een verbod op kraken sinds 1 oktober 2010. De eerste georganiseerde kraakacties vinden in Nederland plaats in 1964. De kraakpanden behoren zeker tot het ‘samenwonen’ omdat de krakers zich samen actief inzetten. Vaak is dit tegen de maatschappij als anders- of antiglobalisten. Men leeft samen in het pand en ‘bezit’ enkel een kamer, maar eigenlijk is het gehele pand gemeenschappelijk omdat ze het samen gebruiken.
2
Ministerie van de wooncrisis, (9 Juli 2008). Een kraakverbod is geen oplossing. Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://krakengent.squat.net/ 13
S TUDENTENHUIS
Het studentenhuis wordt vaak overgeslagen bij de besprekingen over groepswonen. De reden hiervoor ligt erin dat de studenten er niet permanent wonen maar slechts tijdelijk verblijven. Ze kiezen er ook niet bewust voor om op deze manier te leven. De redenen voor de studenten om in een studentenhuis te wonen zijn meestal economisch en sociaal. Toch zullen de studenten aan samenleven moeten doen zolang ze in het studentenhuis verblijven. Hun manier van samenleven leunt dicht aan bij samenwonen, daarom zien we het studentenhuis hier zeker niet over het hoofd. De graad van gemeenschappelijkheid verschilt bij vele studentenhuizen. In België is het slapen echter overal privé. Daarnaast kan sanitair en kookgelegenheid tot de gemeenschappelijke delen behoren. Vaak is er een gemeenschappelijke ontspanningsruimte voor de verblijvende studenten.
S TADSWONINGEN TIJDENS DE INDUSTRIALISATIE
Tijdens de industrialisatie ontstond er een nieuwe vorm van samenwonen. In het begin was er een massale volksverhuizing naar de stad waardoor er snel nieuwe woongelegenheden moesten ontstaan. ‘Samenhuizen’ was hier één van. Men ging met meerdere gezinnen in een appartement wonen en werd mede-eigenaar. Deze vorm van samenhuizen kwam tijdens de industrialisatie opmerkelijk veel voor. Toen de industrialisatie zich, in de vorm van prefabwoningen, ook begon te richten op woningbouw werd het alleenstaand huis als ideaalbeeld beschouwd. Van ‘samenwonen’ was geen sprake meer. De bevolking trok weg uit de stad en er werden meer privé-woningen opgetrokken. 3 Het leven werd meer ‘geprivatiseerd’. 3
Van Herck, K. & Avermaete, T., “Wonen in welvaart: woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen 1948-1973”, Publishers 2006(010) 14
‘ CENTRAAL WONEN ’- PROJECTEN
Men is rond de jaren ’70 begonnen met woningbouwprojecten waar de gezinnen actief aan deelnamen om samen te wonen in een project met privé- en gemeenschappelijke ruimten/gebouwen. De gezinnen kiezen zelf voor een dergelijk samenwonen om verschillende redenen, onder 4 andere financieel, ecologisch, sociaal, etc. Deze woonvorm wordt dan ‘gemeenschappelijk wonen’, ‘cohousing’ of ‘samenhuizen’ (Vlaanderen) genoemd. In een volgend hoofdstuk volgt het onderscheid tussen de verschillende termen. In deze alternatieve woonvorm is de mate van gemeenschappelijkheid van zeer groot belang. De groep bewoners kan van meerdere gemeenschappelijke voorzieningen gebruik maken naast hun eigen woonst. De gemeenschappelijke voorzieningen zijn bv; een wasplaats, een centrale ontmoetingsruimte, een werkplaats, een tuin,etc. In Nederland zijn er over het algemeen meer ‘centraal wonen’-projecten dan in België. Niet alleen het aantal is sinds de jaren ’90 sterk toegenomen, zowel in Nederland als in België, maar ook de doelgroep heeft een wijziging ondergaan. Waar het centraal wonen voor de jaren ’90 zich vooral op richtte op alleenstaanden of (één-ouder)gezinnen, 5 toont nu ook de seniorensector grotere interesse in deze woonvormen. In Nederland worden de ‘centraal wonen’-projecten ondersteund door de Landelijke Vereniging Centraal Wonen uit Utrecht. Waar in België ‘samenhuizen vzw’ en het ‘cohousing platform’ hen onder hun hoede nemen.
4
Samenhuizen vzw, officieel webadres, Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.samenhuizen.be 5 Landelijke vereniging centraal wonen, officieel webadres, Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.lvcw.nl/ 15
2.1.2 TERMINOLOGIE Er zijn vele soorten termen om groepsgewijze woningbouw te omschrijven, en bijna evenveel definities voor iedere term. De terminologie ligt niet vast, noch zijn er duidelijke definities voor. In dit hoofdstuk wordt een interpretatie gegeven van enkele termen omtrent groepsgewijze woningbouw. Ze proberen allen een alternatief te geven voor de ééngezinswoning, waar het sociale contact vaak tot een minimum is beperkt en het gemeenschappelijk gevoel niet ter sprake komt. De definities van deze termen komen uit de inleidende presentatie over groepswonen tijdens de studiedag ‘Groepswonen is meer dan groepswoningbouw’ te Gent op 14 oktober 2010 gegeven door Luk Jonkheere en Hilde Maelstaf van de ‘Samenhuizen vzw’.
GEMEENSCHAPPELIJK WONEN
De term ‘gemeenschappelijk wonen’ wordt in Nederland en Vlaanderen op een compleet andere manier benaderd. In Vlaanderen wordt gemeenschappelijk wonen gezien als een overkoepelende term voor alle verschillende vormen van groepsgewijze woningbouw met een verschillende maat van gemeenschappelijkheid en bewonersparticipatie. Hieronder verstaan we het centrale wonen evenals cohousing en zelfs de leefgemeenschappen en woongroepen alsook vele andere. Ook het begrip ‘samenhuizen’ wordt in Vlaanderen gebruikt in deze betekenis. In Nederland wordt ‘gemeenschappelijk wonen’ gezien als een project van meerdere woongroepen bij elkaar met vele gemeenschappelijke voorzieningen. Ze bezitten ook een overlegorgaan, waarin de bewoners participeren, en de aspecten van het gemeenschappelijke worden besproken en besloten. De mate van gemeenschappelijkheid is hier zeer hoog en er worden dan ook vaker activiteiten georganiseerd. Het verschil 16
met centraal wonen ligt erin dat het bij gemeenschappelijk wonen gaat om woongroepen met eventueel enkele zelfstandige wooneenheden, waar het bij centraal wonen enkel gaat om zelfstandige wooneenheden 6 met enkele gemeenschappelijke functies of ruimten.
CENTRAAL WONEN
Deze term handelt over projecten die bestaan uit zelfstandige wooneenheden voor een gezin, koppel of een alleenstaande persoon. Er is een minimum van één gemeenschappelijke ruimte opgelegd die gebruikt wordt door de bewoners van de wooneenheden om aan de definitie te voldoen. Doch zijn de gemeenschappelijke ruimten beperkt tot de tuin, garages, een wasplaats eventueel een clubhuis of werkatelier. Indien er meer ‘huiselijke’ ruimten gemeenschappelijk zijn, 7 spreekt men over groepswonen of cohousing.
GROEPSWONEN
– COHOUSING
De termen ‘groepswonen’ en ‘cohousing’ worden vaak met dezelfde betekenis gebruikt. Doch wordt er voor een bepaalde term gekozen omdat deze beter overkomt of beter de betekenis weergeeft volgens de gebruikers. Cohousing wordt vaak verkozen boven groepswonen, omdat groepswonen in de gedachten van de leek vaak wordt verward met groepswoningbouw. Voor de duidelijkheid wordt hier wel gebruik gemaakt van de term ‘groepswonen’. Het verschil in de termen ‘groepswonen’ en ‘centraal wonen’ ligt in het aantal en de functies van de gemeenschappelijke ruimten. De gedeelde 6
Gemeenschappelijk wonen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.gemeenschappelijkwonen.nl/ 7 Centraal wonen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.omslag.nl/wonen/centraalwonen.html
17
ruimten zijn hier vaak meer ‘huiselijk’ gericht. Vaak is er een uitgebreid aanbod aan gemeenschappelijke ruimten zoals de eetzaal, een keuken, een zithoek, een speelkamer, een hobbyruimte, een werkatelier, logeerkamers, e. a. Maar ook de tuin, garages en de wasplaats zijn hier dan gemeenschappelijk. De belangrijkste eigenschap bij groepswonen of cohousing bestaat eruit dat de bewoners participatief het proces hebben meegemaakt van alle fasen van het project. Dit gaat van het initiatief nemen en de ontwikkeling tot het uiteindelijke beheer. De bewoners zijn veel sterker betrokken bij het project en zetten zich er veel meer voor 8 in. Een mooi voorbeeld hiervan vinden we in de case studie ‘ La Grande Cense’.
GROEPSWONINGBOUW
Deze term wordt heel erg veel verward met de term ‘groepswonen’. De term ‘groepswoningbouw’ is gedefinieerd in het boek ‘Wonen in Meervoud’ en kan een vorm zijn van centraal wonen. Dit boek verscheen in 2009 naar aanleiding van een campagne gelanceerd door de Vlaamse Gemeenschap omtrent groepswoningbouw in Vlaanderen. Waar er bij groepswonen juist het gemeenschappelijke centraal staat, is dit bij groepswoningbouw van geen enkel belang. Er zijn dan ook geen gemeenschappelijke ruimten en er is weinig tot geen bewonersparticipatie. Wat groepswoningbouw dan wel kenmerkt, is dat de woningen in groep gebouwd zijn en één architecturaal samenhangend geheel vormen. Meermaals zijn dit sociale woningbouwprojecten die door een projectontwikkelaar zijn ontwikkeld. De bewoners zijn hier dus ook niet participatief betrokken bij het ontwikkelingsproces. Sociale huisvesting is dus duidelijk groepswoningbouw en geen groepswonen. 8
Cohousing, Geraadpleegd op 24 januari 2011 op het Word Wide Web: http://www.cohousingplatform.be/ 18
Het boek ‘Wonen in Meervoud’ heeft dan wel voor een nieuwe vergelijkingsgraad gezorgd met betrekking tot groepswoningbouw. Het ‘WiM’-gehalte van een groepswoningbouwproject was van groot belang bij de keuze van de projecten die zijn opgenomen in het boek. Dit ‘WiM’gehalte houdt in dat de woningen moeten voldoen aan de basiskwaliteiten van individuele woningen. De behoefte aan een gemeenschappelijke ruimte is dus niet aanwezig aangezien iedere woning geheel zichzelf voorziet. Ook moeten de individuele woningen een architecturale meerwaarde creëren voor de groep of de gemeenschap. Het project wordt dus als geheel voorgesteld, maar het zijn allemaal individuele woningen.
WOONGROEP
– GEMEENSCHAPSHUIS
Een woongroep is het samenwonen van minimum drie personen die niet in gezinsverband of door liefdesrelaties samenwonen in één huis. Een belangrijk aspect is dat ze hier bewust voor kiezen. Een woongroep wordt vaak verward met een commune. Het verschil kunnen we vinden in de mate van zelfstandigheid. Waar er bij een commune alles gemeenschappelijk gebeurt, is er in een woongroep nog een zekere mate van zelfstandigheid. De bewoners bezitten een aantal eigen kamers. Er wordt vaak samen gegeten, maar niet altijd. De eerste woongroepen zijn ontstaan in de jaren ’60 - ’70 in Nederland en Denemarken. In de jaren ’80 hebben de eerste projecten van ‘gemeenschappelijk wonen’ (Nederlandse definitie) zich gerealiseerd. Dit waren complexen van verschillende woongroepen die zich konden 9 richten op gezamenlijke behoeftes zoals zorgvoorzieningen.
9
Woongroepen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.gemeenschappelijkwonen.nl/ 19
LEEFGEMEENSCHAP
– WOONGEMEENSCHAP – COMMUNE
De commune, leef- en woongemeenschap komen allen op hetzelfde neer, ze hebben enkel een andere schaal. De leefgemeenschap is het grootst, dan komt de woongemeenschap en als kleinste de commune. Commune is het Latijnse woord voor ‘gemeenschap’ of ‘gemeenschappelijk’. Een commune is dan ook een samenlevingsvorm waarbij alles gemeenschappelijk gedaan wordt. Evenals alle bezittingen, die eigendom zijn van de gehele gemeenschap. Een individu gebruikt enkel het strikt noodzakelijke. De communes komen vooral voor in Nederland en bestaan uit minimum vier personen, maar meestal zelfs meer dan acht. De communes zijn doorgaans gehuisvest in een grote gezinswoning en hebben in Nederland een gemiddelde leeftijd van 25jaar. De redenen voor het oprichten van communes, woongemeenschappen of leefgemeenschappen zijn van verschillende aard. Bewoners kunnen op religieus of spiritueel vlak ervoor kiezen om samen te wonen. Dit wordt aangetoond in een klooster of abdij. Er bestaan ook politieke (staats)communes, zoals bij het stadsbestuur van de commune van Parijs in 1871. De kibboetsen in Israël zijn, in de vorm van een landbouwkolonie, een vorm van een leefgemeenschap. In de jaren ’60 en ’70 begonnen de communes vooral in Nederland en Denemarken bekend te worden. Hier waren het vooral jongeren die zich aangetrokken voelden door de aparte levensstijl. Ze zetten zich af tegen de ‘burgerlijke en kapitalistische maatschappij’ waardoor ze de idealen van de hippies en de flowerpowerbeweging wilden verwezenlijken.
G EEN GEMEENSCHAPPELIJK WONEN
Onder dit puntje vindt u een korte opsomming van enkele eigenschappen van woonprojecten die niet onder ‘gemeenschappelijk wonen’ vallen. We hebben het hier over de Vlaamse definitie van 20
‘gemeenschappelijk wonen’ waarbij we de term als overkoepelend begrip gebruiken voor alle verschillende vormen van groepsgewijze woningbouw. o
o
o
o
Een externe aanbieder: De bewoners zijn zelf niet eigenaar van hun woning en beheren het gebouw niet zelf. De bewoners hebben dus ook niet actief deelgenomen aan het gehele proces en zijn dus amper betrokken bij het project. Voorbeelden hiervoor zijn; een studentenhuis, een opvangtehuis, een rusthuis, sevice flats,groepswoningbouw, etc. Enkel gemeenschappelijke publieke ruimte: De gemeenschappelijke ruimte die bij de samenwoningsvorm hoort, is publiek toegankelijk. Dit zorgt ervoor dat de ruimte door de bewoners niet gezien wordt als ‘hun’ ruimte. Hierdoor zullen de sociale contacten tussen de bewoners ook veel minder plaatsvinden. Voorbeelden zijn; een woonerf, een wijk met buurthuis, appartementsgebouw, etc. zie case studie1. Enkel aankoop en/of bouwproces collectief: De aankoop en/of het bouwproces gebeuren participatief door een groep, maar door het gebrek aan sociale contacten achteraf is er geen participatie meer door deze groep met betrekking tot het project. Deze groep kan bestaan uit de bewoners die na de aankoop en/of het bouwproces geen behoefte of mogelijkheid meer hebben om elkaar op te zoeken. Deze ‘groep’ kan ook een privéontwikkelaar zijn of ontwikkelaars van sociale woningbouw. Slechts één aspect, zonder gemeenschappelijkheid: Er is één gelijk aspect te vinden in de motivatie van de bewoners om een project op te starten. Dit is dus ook de 21
belangrijkste drijfveer voor de samenwerking. Buiten dit aspect is er geen sprake van gemeenschappelijkheid en is er dus ook geen verdere participatie. Een voorbeeld is een ecodorp zonder gemeenschappelijke voorzieningen of bewonersparticipatie.
S AMENGEVAT
In deze scriptie gaat het verder enkel over groepswonen of cohousing. Om verdere verwarring te voorkomen wordt in de verdere tekst de term ‘groepswonen’ gebruikt. Bij deze term komt het participatief proces, dat van zeer groot belang is, duidelijker naar voor. In groep wonen spreekt voor zich. De ‘groep’ is even belangrijk als het ‘wonen’. De term ‘groepswonen’ werd ook verkozen boven ‘cohousing’ door ‘samenhuizen vzw’ op de studiedag ‘Groepswonen is meer dan groepswoningbouw’ in samenwerking met Sint Lucas Hogeschool Gent. De verschillen in de termen zijn door ‘samenhuizen vzw’ in een overzichtelijke tabel geplaatst (tabel 2.1). Ze focussen hierbij op de types gemeenschappelijk wonen die in verschillende landen voorkomen. In eerste instantie wordt een verschil gemaakt tussen de autonome privéwoonsten met gemeenschappelijke delen en woonomstandigheden waarbij er privé kamers voorkomen in één grote woonst. De gemeenschappelijkheid wordt in de tabel dichter van links naar rechts.
22
Types Gemeenschappelijk Wonen Woongemeenschap (B, NL), samenhuizen (B), habitat collectif (B)
autonome privé-woonsten
privékamers
+ gemeenschappelijke delen
in een grote woonst
gedeelde ruimte
gedeelde ruimte
huishouding
huishouding
beperkt :
uitgebreid :
ten dele samen
volledig samen
tuin, garages, wasplaats
tuin, garages, wasplaats
meestal 3 tot 8 units
meestal meer dan 8 units
clubhuis, werkatelier
eetzaal, keuken, zithoek, speelkamer, hobbyruimte, werkatelier, e.a
vaak maaltijden samen
Meeste maaltijden samen
Centraal
Cohousing
Woongroep
Leef
atrium-siedlung (D), …
cohousing (B, US, UK)
‘friends-wonen’ (B),
commune (B, US),
Habitat groupé (B),
centraal wonen (NL),
co-location (B, F),
communauté (B, F)
self-developed condominium (US)
co-voisinage (FR), boffaelleskaeber (DK) , cohabitat (CA),
share house (US), wohngruppe(D)
wonen
gemeenschap
kollektivhus (S)
twee woonsten
tijdelijk
spiritueel
duo-wonen (NL),
Gemeenschapshuis
begijnhof
kangoeroewonen
losser
gemeenschappelijkheid
dichter
(ruimten, voorzieningen, activiteiten, …) TABEL 2.1:TYPES GEMEENSCHAPPELIJK WONEN, OVERZICHT
23
2.2 KENMERKEN VAN GROEPSWONEN Er wordt in de politiek in België toch wel nagedacht over groepswonen. Dit is duidelijk door het voorstel van decreet van Mieke Vogels houdende de wijziging van het decreet van 15 juli 1997 met betrekking tot het 10 ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen. In dit voorstel wordt er gewezen op de wijziging in de gezinssamenstelling die gepaard gaat met een verandering in de woonbehoeften. De woonbehoeften zijn tegenwoordig zeer flexiebel doordat de gezinssamenstelling vaker verandert. De behoeften om op een andere manier samen te leven is dan ook gestegen. Hierbij komt ook groepswonen naar voren. De projecten over groepswonen, die met dit decreet in aanmerking komen, hebben vier gemeenschappelijke kenmerken:
een participatief proces; het stichten van een intentionele gemeenschap; uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen; management van de site door de bewoners zelf.
2.2.1 EEN PARTICIPATIEF PROCES Het voorstel van dit decreet omschrijft het eerste kenmerk als volgt: ‘Bewoners maken deel uit van een initiatiefgroep die de planning en ontwerp van het project organiseert. De bewoners participeren dus actief aan het hele proces en nemen de beslissingen als groep.’ In tegenstelling tot groepswoningbouw, waar projectontwikkelaars het hele ontwikkelingsproces in handen hebben, begint het participatief 10
Vogels, M.,”Voorstel van Decreet houdende de wijziging van het decreet van 15 juli 1997 met betrekking tot het ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen.”, 14 september 2009 24
proces bij groepswonen al heel vroeg. ‘Het denkproces wordt niet door één expert en met de nodige afstandelijkheid doorlopen, maar door een 11 groep mensen, gewoonlijk zonder veel voorkennis.’ In de eerste fase begint een initiatiefgroep met het vastleggen van de visie en de afspraken. Het is zeer belangrijk dat de participanten gelijkaardige wensen en verlangens hebben over het project. ‘Uit onderzoek blijkt dat de energie en de expertise die in de voorfase van groepswoonprojecten wordt gestoken, bijna altijd zwaar onderschat worden. Maanden, vaak jaren, gaan op in deze voorfase, waardoor ook 12 heel wat projecten nooit gerealiseerd worden.’ In deze fase vallen vaak mensen af en worden nieuwkomers zwaar op de proef gesteld. De doorzetters worden vaak omschreven als een bepaald type mensen. ‘Those who could engage in the long and often intense cohousing process are a special breed, skilled at compromise, 13 persistence, and commitment to vision.’ Deze voorfase wordt dus als het ware gezien als een proefperiode.
2.2.2 HET STICHTEN VAN EEN INTENTIONELE GEMEENSCHAP Het tweede kenmerk wordt omschreven als: ‘De bewoners willen bewust een gemeenschap stichten. Dit uit zich in de constructie en organisatie van de site. Plaatsen waar kinderen kunnen spelen worden bijvoorbeeld centraal gepland zodat iedereen een oogje in het zeil kan houden.’ Dit punt handelt vooral over het beeld dat de participanten het project willen geven ten opzichte van de omgeving. Dit uit zich in de inplanting en organisatie van het geheel. Door de vele gemeenschappelijke ruimten 11
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009, p5. 12 Ibid. 13 Kennedy, J.F., “A “green” architect falls in love with frogsong cohousing”, Communities 2005( 127), p50 25
beschikken groepswoonprojecten over een semi-openbaar gebied met een informeel karakter. Hier is er geen tot weinig sprake van barrières tussen het privébelang en het gemeenschappelijk belang van de 14 bewoners. Volgens een onderzoek over margezones trekken de bewoners zich hier niet terug in hun privédomein. Ze krijgen in de gemeenschappelijke ruimte een eigen plek waarvoor ze zich verantwoordelijk voelen. Dit semi-openbaar gebied kan op een psychologische of fysieke manier afgesloten worden van de buitenomgeving. Groepswoonprojecten zijn over het algemeen wel vrij 15 open naar de buitenwereld.
2.2.3 UITGEBREIDE GEMEENSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN Het derde kenmerk wordt in het decreet omschreven als: ‘Elk project heeft een gemeenschappelijke ruimte die de spil en het hart van de site uitmaakt. Bewoners kunnen er samen eten, kinderen kunnen er spelen, … Het lokaal kan ook opengesteld worden voor activiteiten uit de buurt. Gemeenschappelijke voorzieningen zijn niet beperkt tot de gemeenschappelijke ruimte. Er wordt vaak ook een ruimte voorzien die dienst doet als “werkplaats”, of een ruimte waar een wasmachine ter beschikking staat van de bewoners, etc.’
14
Feeks, & Colijn, Margezones – Overgansgebieden tussen privé- en openbare ruimte, 2010, . Geraadpleegd op 30 mei 2011 op het World Wide Web: http://www.feekesencolijn.nl/ 15 De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009, p3. 26
FIGUUR 1: TUIN KATOENSPINNERIJ TE GENT
27
De mate van gemeenschappelijkheid verschilt van project tot project. Dit wordt duidelijk gemaakt door een vergelijking tussen groepswonen en groepswoningbouw. Deze vergelijking werd tevens gebruikt op de 16 studiedag over groepswonen te Gent. Waar men bij groepswoningbouw meestal een beperkte ruimtelijke gemeenschappelijkheid terugvindt, die zich beperkt tot de toegang en parking, gaat men bij groepswonen verder met gemeenschappelijke ruimten, bijvoorbeeld zoals de tuin en een gemeenschappelijk lokaal. Een tuin is echter niet altijd een garantie voor een geslaagd groepswonen. Deze tuin in de Katoenspinnerij in Gent (8 apart. en 2 17 studio’s) kan eerder als kijkgroen bestempeld worden (figuur 1) terwijl de vroegere speelkoer van het schooltje in Meerhem in Gent de ideale ontmoetingsplaats is voor de 8 families met hun kinderen die er wonen. 18 (figuur 2)
16
Roosen, S., Groepswonen is meer dan groepswoningbouw, Studiedag Sint Lucas architectuur, 14 oktober 2010 17 De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009 18 Ibid. 28
FIGUUR 2: TUIN SCHOOLTJE MEERHEM TE GENT
De gemeenschappelijke ruimten kunnen ook hele andere functies hebben. De ‘Samenhuizen vzw’ heeft hierover een enquête afgenomen bij de bestaande gemeenschappen en gemeenschappen in ontwikkelingsfase in België. ‘Welke gemeenschappelijke ruimten zijn er aanwezig (of worden gewenst 19 door de initiatiefgroep)?’ Tabel 2.2
19
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 29
fietsenberging moestuin/boomgaard/kippenren tuin parking/carport/garages verharde zone kinderspeelruimte (buiten) vergaderzaal ingerichte keuken wasruimte gastenkamer werkatelier eetzaal opbergruimte zithoek/salon kinderspeelruimte (binnen) douche/bad ontspanningsruimte bureau (pc,…) hobby-ruimte bar jeugdclub stille ruimte TV-ruimte zwembad fitness-ruimte andere
34 33 33 22 20 19 18 17 17 15 14 13 12 9 8 6 5 4 4 2 2 2 2 2 0 9
75.56% 73.33% 73.33% 48.89% 44.44% 42.22% 40.00% 37.78% 37.78% 33.33% 31.11% 28.89% 26.67% 20.00% 17.78% 13.33% 11.11% 8.89% 8.89% 4.44% 4.44% 4.44% 4.44% 4.44% 0.00% 20.00%
TABEL 2.2: WELKE GEMEENSCHAPPELIJKE RUIMTEN AANWEZIG?
30
2.2.4 MANAGEMENT VAN DE SITE DOOR DE BEWONERS ‘De belangrijke beslissingen worden genomen in een gemeenschappelijke vergadering van alle bewoners. Taken en verantwoordelijkheden (bijvoorbeeld onderhoud van de gemeenschappelijke ruimte, organiseren van gemeenschappelijke activiteiten) worden verdeeld onder alle bewoners.’ Bij het groepswonen is men bewuster over de belangrijke rol die ‘sociale relaties’ hebben in het leven van de mensen. Deze relaties bepalen ook in grote mate het slagen van een groepswoonproject. Als het gaat over het zoeken van nieuwe bewoners, steekt men ook zeer veel tijd in het selecteren van de juiste personen. Voordat er een sociale relatie ontstaat, is er een fysieke interactie nodig tussen de verschillende personen. Deze interactie gebeurt het gemakkelijkst als ze constant voorkomt: in tijd en ruimte. In een groepswoonproject is er constant sprake van dergelijke interactie. De bewoners komen elkaar meermaals per dag/week tegen en bevinden zich zo in de ideale situatie voor het onderhouden van een sociale relatie. Naast de sociale relaties is het ook zeer belangrijk dat de bewoners bereid zijn om engagement te tonen. Dit resulteert vaak in het organiseren van evenementen en andere gezamenlijke activiteiten. Hierdoor worden de sociale banden versterkt en ontstaat er een soort van morele verplichting en zorg voor het project en de anderen binnen het project. “Bijvoorbeeld Levinas (1985) wees er reeds op dat de zorg voor de andere een morele verplichting is en dat deze soms gestimuleerd dient te worden. Verder stelt hij dat relaties tussen personen ontstaan wanneer ze met elkaar in contact komen, wanneer ze als het ware “oog in oog”
31
staan en de verantwoordelijkheid of het verantwoordelijkheidsgevoel 20 ontstaat op dat moment.” De sociale relaties en het engagement zijn dus erg belangrijk voor het slagen van het groepswoonproject op lange termijn. Bij iedere vorm van samenwonen zijn er altijd verschillende taken die opgenomen moeten worden. Bij veel groepswoonprojecten worden deze taken vaak uitgedeeld aan verschillende werkgroepen, gevormd door de bewoners. Dit kan al dan niet met een beurtrolsysteem zodat de bewoners telkens verschillende taken krijgen, gaande van ontspanning tot onderhoud van de tuin of het zwembad of het beheer van de financiën. Een officiëlere vorm van management wordt getoond op de algemene vergadering. Deze algemene vergadering is vaak wettelijk verplicht door de vorm van mede-eigendom die het project bezit en wordt voorgezeten door de syndicus. Bij groepswoonprojecten is dit vaak één van de bewoners, eventueel in beurtrol. Tenslotte is het zo dat een goed uitgewerkt huishoudelijk reglement de mogelijkheid biedt om mogelijke punten van discussie op voorhand op te vangen. Indien er in de beginfase van het project een goed overleg is 21 geweest omtrent dit reglement, heeft men al een sterke startpositie.
20
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009 21 Ibid. 32
2.3 OMGEVINGSPSYCHOLOGIE De omgevingspsychologie was vooral in de jaren 1960 tot 1980 een zeer gewaardeerd onderzoeksonderwerp. De bronnen die voor het volgende hoofdstuk gebruikt worden, dateren dan ook vooral uit deze periode. De informatie en de theorieën die al bekend waren over de omgevingspsychologie zullen toegepast worden op het hedendaagse groepswonen. Het boek ‘Psychologie van bouwen en wonen’, geschreven door dr. Gerda Smets (1979), is geschreven als leerboek voor onder andere psychologen en architecten. Hierdoor vormt dit boek een zeer goede informatiebron voor deze scriptie.
2.3.1 WAT ONDERZOEKT DE OMGEVINGSPSYCHOLOGIE De omgevingspsychologie onderzoekt de wisselwerking tussen het gedrag en de ruimtelijke factoren die het gedrag beïnvloeden. De invloed van deze factoren op het gedrag kan voor iedereen anders zijn en is afhankelijk van de individuele verschillen in waarneming en waardering van het leefmilieu. Met het fenomenale leefmilieu bedoelen we de omgeving die door onze zintuigen aan ons wordt weergegeven. Deze omgeving verschilt van de werkelijke omgeving zoals die uit metingen naar voren komt. Men zegt ook wel dat de subjectieve of fenomenale omgeving verschilt van de ‘objectieve’ of fysische omgeving. Vanuit het standpunt van de mens kan de fysische omgeving opgedeeld 22 worden in drie aspecten:
Het ruimtelijke aspect. Hierbij gaat het om elementen in ruimten ten behoeve van gebruik door mensen en de psychologische processen die het
22
BTSG (1994, 25 april). Gedrag en omgeving, omgevingspsychologisch onderzoek in het verzorgingshuis. Geraadpleegd op 22 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.btsg.nl/infobulletin/gedragomgeving.html 33
gebruik van die ruimten ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn; bewegwijzering, breedte van deuren, hoogte van ramen etc. Het sociale aspect. Ruimten kunnen contacten bevorderen of juist afremmen, bijvoorbeeld door bereikbaarheid, toegankelijkheid of mate waarin een ruimte uitnodigend is. Het dienstverlenende aspect. Ruimten hebben invloed op een aantal fysiologische processen die voor het menselijk functioneren van belang zijn zoals temperatuur, voldoende licht en gezonde lucht.
De omgeving en de gebruiker zijn dus zeer nauw verbonden. In de omgevingspsychologie gelooft men dat de omgeving het gedrag beïnvloedt. Constance Forrest, een Amerikaans omgevingspsychologe en binnenhuisarchitecte, zegt bijvoorbeeld dat de herinneringen die we aan eerdere huizen hebben, het gevoel bij een nieuw huis mee bepalen. Volgens Forrest zijn onze associaties tussen plaatsen en emoties bijzonder sterk: onbewust maken we allerlei herinnering aan als we in een ruimte zijn. Als deze herinneringen positief zijn, zal dit de stemming 23 in een gelijkende ruimte ook positief beïnvloeden. We zoeken dus onbewust ruimten op in welke we ons het prettigst voelen. Dit zijn de ruimten waar we positieve herinneringen aan hebben die ons voor een deel ook gevormd hebben. “Hoe je woont, zegt veel over wie je bent. Zowel je huis als de sfeer en inrichting ervan weerspiegelen je persoonlijkheid.” (Robert Vernooy, 24 2001)
23
Gieles, J., “Waar voelen we ons thuis?” Psychologie 2007( 10), p34-38 De Rijcke, S., “Wonen: de illusie van individualiteit” Psychologie 2001(2), p. 44-47 24
34
“Meine persönliche Meinung in der Sache ist, daß Menschen Häuser bauen, sich beruflich vor allem mit der Tatsache befassen sollte, daß 25 Gebäude ihrerseits Menschen >machen<.” (D. Canter, 1969)
25
Lee, T., Architekturpsychologie, Theorie aboruntersuchungen Feldarbeit. 1973, Düsseldorf, Verlagsgruppe Bertelsmann GmbH 35
3
36
3
DE EVOLUTIE VAN HET GROEPSWONEN
3.1 DENEMARKEN, ZWEDEN, NEDERLAND Om de geschiedenis van groepswonen binnen Europa te schetsen, bekijken we het per land. De evolutie en het voorkomen verschilt namelijk heel sterk in elk land. De belangrijkste koplopers op vlak van groepswonen binnen Europa zijn Denemarken, Zweden en Nederland. Omdat deze drie landen een rijke evolutie kenden omtrent groepswonen, is er hier gekozen om de ontstaansgeschiedenis van het groepswonen in deze landen kort toe te lichten.
3.1.1 DENEMARKEN Denemarken wordt gekenmerkt door zijn lange stabiele geschiedenis vrij van cultureel pluralisme, invasies en bevolkingsverschuivingen. Dit zorgde voor een ontwikkeling in de Deense architectuur in schoonheidsidealen van orde en harmonie, een nauwkeurige detaillering, goed vakmanschap en vooral een grote bezorgdheid om ‘gemeenschap’ te creëren. Er heerst een grote bewustheid van het feit dat de fysische omgeving het sociale leven beïnvloed. Zie hoofdstuk 3.3.1 voor een omschrijving van de fysische omgeving. de
de
Tussen de 17 en de 19 eeuw ontstonden door grote woningnoden de eerste grote woonprojecten. Deze projecten leunden sterk aan bij de Deense denkwijze over de architectuur en werden beschouwd als functioneel traditioneel. Dit model werd aangehouden tot in de jaren ’40. Hierna ontwikkelden zich geleidelijk aan andere modellen, ook weer door het steeds toenemende woningtekort. Deze modellen weken steeds meer af van de traditionele visie, en uiteindelijk werd die zelfs ste de helemaal genegeerd. In het midden van de 20 eeuw, na de 2 wereldoorlog, evolueerde de woningbouw door de nieuwe 37
geïndustrialiseerde constructietechnologie naar een architectuur die gebaseerd was op snelheid en kwantiteit. Niet langer op de kwaliteit die de traditie verkoos. Het duurde niet lang voordat men de gebreken van deze bouwmethoden ging ervaren. De woningnood was door de enorme toename aan (onkwalitatieve) woonsten gedaald en men begon terug een zoektocht naar de vroegere woonkwaliteiten. In de winter van 1964 bracht de Deense architect Jan Gudmand-Hoyer een groep vrienden bij elkaar om te discussiëren over de kwaliteiten van het toenmalige woonaanbod. Ze waren het erover eens dat noch de buitenstedelijke ééngezinswoningen, noch de appartementsblokken in de stad overeen kwamen met de noden voor een aangename woonomgeving. De zoektocht leidde hen naar de vroegere woonkwaliteiten. Ze herontdekten de oude waarden van kwaliteit en functionaliteit en kwamen door testen bij een nieuwe, meer moderne interpretatie van de vroegere woonprojecten. De bezorgdheid voor de ‘gemeenschap’ keerde terug en de sociale context 26 herwon zijn belang binnen de fysische omgeving. In de praktijk ontwikkelde deze groep eind 1964 een project met twaalf terraswoningen georiënteerd rond een gemeenschapshuis en een zwembad. Al snel volgden er andere projecten met hetzelfde concept. Ook in andere Europese landen was er een snelle bewustwording van de gebreken die de industriële revolutie met zich meebracht in de architectuur. Toch blijft de Deense regering hierbij uniek omdat ze zelf inspeelde op deze bewustwording en meehielp met het ontwikkelen van 27 betere woonvormen. Het concept van de ‘bofaellesskader’ , het Deense begrip voor groepswonen, werd een gevestigd woonalternatief. Volgens 26
Kums, R., Tussen individualiteit en collectiviteit: leven in woongroep of centraal wonen-project, 2002 27 Debois, A., Wonen anders bekijken: onderzoek rond woongemeenschappen, 2004 38
28
het onderzoek van Kathryn McCamant en Charles Durrett worden de groepswoonprojecten in Denemarken gekenmerkt door een viertal karakteristieken:
het ontwikkelingsproces: de bewoners organiseren en participeren in het planning- en ontwerpproces tijdens de ontwikkeling van de woongemeenschap en zijn als groep verantwoordelijk voor alle beslissingen; gemeenschapgericht ontwerp: een fysiek ontwerp dat de gemeenschapszin kan bevorderen; gemeenschappelijke voorzieningen: gemeenschappelijke ruimten, ontworpen voor dagelijks gebruik, die integraal deel uitmaken van de gemeenschap en een aanvulling zijn op de individuele woonruimten; bewoners management: bewoners die zelf het project beheren en onderhouden en gezamenlijk vergaderen en discussiëren in het belang van de 29 gemeenschap.
Zoals vermeld in hoofdstuk 2.2 worden deze karakteristieken nu ook gebruikt voor het decreet over groepswonen in België. Een zeer belangrijk aspect voor groepswonen is de bewonersparticipatie. De participatie begint al bij het ontwikkelingsproces en bouwt mee aan het sociale netwerk van het project. Verder in de bewoningsfase is deze participatie even belangrijk en wordt ze vertaalt door gemeenschappelijke activiteiten van de bewoners in de voorziene gemeenschappelijke ruimten. In de meeste projecten wordt er een 28
Mccamant, K., Durrett, C. & Hertzman E., Cohousing: a contemporary approach to housing ourselves, 1994 29 Ibid. 39
‘common house’ voorzien waarin zich een eetruimte, keuken en berging bevinden. In vele gevallen worden deze ruimten nog aangevuld met een gemeenschappelijke zit-, speel-, werk- en wasruimte. In een Deens groepswoonproject bevindt het common house zich meestal centraal. De aparte privé-woningen bevinden zich rondom dit gemeenschappelijke gebouw. “The common house is located in the centre of the lot, surrounded by 30 low-density or detached dwelling units.” In de Deense cultuur is groepswonen de laatste 30 jaar veel toegankelijker geworden. Het idee wordt er met enthousiasme onthaalt. Dit kunnen we zien aan het onderzoek dat Hoyer Jan Gudmand in 2009 heeft uitgevoerd in Denemarken. Hij toonde aan dat 30 à 40 % van de Denen graag in een woongemeenschap zou willen wonen en dat 4% zelfs bereid is er zelf een op te starten. Momenteel zijn er in Denemarken meer dan vierhonderd groepswoonprojecten, waarvan 250 specifiek gericht zijn op senior groepswonen. Momenteel wonen er 50 duizend Denen in een groepswoonproject. Dit is 0,9% van de totale Deense 31 bevolking (5.500.510 inwoners).
30
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries” European planning studies, 2004(12,8) 31 Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 40
3.1.2 ZWEDEN 32
In Zweden spreekt men vooral over collectief wonen, ‘Kollektivhus’. Hieronder verstaan ze: ”A type of housing for various categories where each household has its own apartment, but with access to communal spaces such a large kitchen and dining-room and spaces for different 33 hobbies.”
Het gemeenschappelijk wonen heeft in Zweden een moeilijke weg afgelegd en is verschillende malen verdwenen en terug opgekomen.
De ‘centrale keuken’
Het is begonnen bij het idee van de ‘centrale keuken’. Dit ‘centrale keuken’-idee is ontstaan tijdens de industrialisatie van Europa. Hier werden de mensen, door de hoge levensstandaard, ertoe aangezet om hun nieuwe technische innovaties ook op de woonsector toe te passen. Zo ontstond het idee dat de gewone huishoudkeuken op een grote schaal veel efficiënter zou kunnen werken. Er waren in de stad vele huizen die allemaal een eigen keuken hadden. Als deze keuken gemeenschappelijk gemaakt werd, konden de kosten van het personeel ook gedeeld worden. Zo kon de vrouw des huizes minder tijd besteden aan huishoudelijke taken en kon zij gaan werken buitenhuis. Het eerste gebouw dat gebouwd werd volgens het idee van de ‘centrale 34 keuken’ was ‘Fick’s collective’ in Denemarken, Kopenhagen, in 1903.
32
Kollektivhus, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.kollektivhus.nu/english/index_eng.html 33 Vestbro, D., “From Central kitchen to community co-operation Development of Collective Housing in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009 34 Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009 41
Het werd ontwikkeld door de schoolmeester Otto Fick. Later verschenen er gelijkaardige gebouwen in Stockholm, Berlijn, Hamburg, Zürich, Praag, Londen en Wenen. Het eerste ‘centrale keuken’-project in Zweden noemde men ‘Hemgården Centralkök’ en werd gebouwd in 1905-1907 in Östermalm te Stockholm. Het was ontworpen door architecten Georg Hagström en Frithiof Ekman. Er waren zestig appartementen waarvan geen enkel een eigen keuken bezat. Als alternatief was er in de kelder een grote keuken met bakkerij die via kleine goederenliften in verbinding stonden met de verschillende appartementen. De bewoners konden drie maal per dag eten bestellen aan de keuken via een intern telefoonnetwerk. Het personeel stond in voor de maaltijden, het schoonmaken van de kamers, de was, het poetsen van schoenen en het verzenden van berichten. Kortom alle taken die van ‘de huismeid’ verwacht werden in een de middenklasse gezin in de 19 eeuw. Het basisidee was dan ook het gemeenschappelijk gebruik van ‘de huismeid’. Er waren verder geen gemeenschappelijkheden tussen de bewoners. Het gebouw werd gerund als een naamloze vennootschap, maar ging failliet in 1918 aan het begin van de eerste wereldoorlog. De gezinnen die er na de oorlog introkken hebben in ieder appartement een eigen keuken geïnstalleerd en hebben de kelderruimten omgebouwd tot feestzalen en hobbyruimten.
Het modernisme
Later werd het gemeenschappelijk wonen of het collectief wonen (Kollektivhus) gezien als een expressie van het modernisme. Het idee werd hoofdzakelijk ontwikkeld door architect Sven Markelius en Alva Myrdal. Zij promoten gemeenschappelijk wonen niet enkel om het gemeenschappelijk gebruik van ‘de huismeid’, maar ook omwille van de mogelijkheid die de vrouw des huizes nu krijgt om een betaald werk uit te voeren buitenshuis. Zo werden er ook meer ‘diensten’ gemeen-
42
schappelijk. Ook de kinderen konden er voordeel uit halen door op te 35 groeien in een sociale omgeving. Het idee van gemeenschappelijk wonen kreeg veel tegenstand binnen de arbeidersbeweging, hoewel de leidende modernisten toch een belangrijke status hadden bij de bevolking. Ze vonden steun bij de vereniging van vrouwen binnen de arbeidsbeweging. Sven Markelius hoopte op publieke steun, maar die kreeg hij niet. Hij heeft het eerste functionele groepswoonproject, samen met enkele radicale vrienden, als een privé-initiatief opgericht. Het eerste ‘kollektivhus’ werd in 1935 in Zweden, Stockholm gebouwd en was ontworpen door Sven Markelius. Het gebouw ‘John Ericsonsgatan 6’ werd opgericht met het oog op de werkende middenklasse, gezinnen waarvan ook de vrouw een bijverdienste buitenshuis had. Enkel de radicale intellectuele modernisten waren echter geïnteresseerd in het project. Het gebouw was vaak het hoogtepunt in radicale discussies over de sociale levenskwaliteit. De gemeenschappelijke diensten binnen het gebouw zijn blijven bestaan tot 1960.
De vrouwenbewegingen
Tussen 1935 en 1950 zijn er nog enkele groepswoonprojecten opgericht in Zweden. De modernisten hoopten tevergeefs op de steun van de overheid. De projecten werden uiteindelijk allemaal opgericht door het 36 privé-initiatief van Olle Engkvist. Hij was geïnspireerd door ‘John Ericsonsgatan 6’ en bouwde nog 6 groepswoonprojecten in Stockholm. Zijn projecten hadden een specifiekere doelgroep dan hun voorgangers. 35
Sherwood, R., (2002). The study of international multi-family housing, housing prototypes. Geraadpleegd op 20 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.housingprototypes.org/ 36 Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009 43
‘Smaragden’, gebouwd in 1938, was enkel voor ongehuwde, werkende vrouwen. Later kwamen er projecten waar vooral alleenstaande vrouwen met kinderen toe aangetrokken werden. Zo kreeg het groepswoonprincipe uiteindelijk toch meer steun. Maar er waren ook enkele zeer sterke tegenstanders. Een onderzoekscomité van de regering ‘Bostadskollektiva Kommittéen’, dat enkele rapporten heeft gepubliceerd, toont aan dat rond de jaren ’50, de regering bereid was om groepswonen te steunen, maar dat ze werden tegengehouden door een beweging die de vrouwen aanmoedigde om thuis te blijven en niet te gaan werken. Deze beweging kreeg in heel Zweden zeer veel steun van de bevolking, wat groepswonen uiteindelijk onpopulair maakte. De regering besloot uiteindelijk dat groepswonen enkel een woonvorm was voor de elite. Omdat hier het personeel de huishoudelijke taken van de vrouw overnam.
FIGUUR 3: VICIEUZE CIRKEL VROUWEN ZWEDEN
44
De vicieuze cirkel van vrouwen bij gebrek aan residentiële dienst. Vrouwen hebben dienstpersoneel nodig om in het huishouden hun taken en verantwoordelijkheden op te nemen. Zonder dienstpersoneel hebben ze geen tijd om deel te nemen in de politiek. Als vrouwen niet deelnemen, is woningbouw gepland door mannen zonder rekening te houden met de 37 behoeften van vrouwen. Toen het in 1960 gebruikelijker werd dat de vrouw een bijverdienste buitenshuis had, werd deze vicieuze cirkel minder belangrijk. Het duurde echter nog tot 1979 voordat groepswonen weer herontdekt werd, doch met nog steeds een grote tegenstand door de mannen die wilden dat de vrouwen thuis bleven.
Hãsselby familiehotel
De naam van dit project spreekt voor zich. Het was een woongebouw met dienstverlenend personeel en verplichte, gemeenschappelijke maaltijden. Het was gebouwd als het grootste groepswoonproject (328 appartementen) rond 1955. Dit gebouw heeft tot het einde van de jaren ’70 de discussies over groepswonen in Zweden gedomineerd. Ook hier werden in de eerste plaats radicale modernisten aangetrokken. Ze kwamen uiteindelijk in opstand tegen de hoge maaltijdprijzen en de kosten die ze moesten betalen voor het personeel. Door protesten werden de gemeenschappelijke maaltijden afgeschaft en zijn de bewoners zelf beginnen koken in de keukens. Zo ontdekten ze dat deze vorm van samenwerking ervoor zorgde dat de groep sociaal dichter bij elkaar stond. Dit werd echter niet toegestaan door de eigenaar van het familiehotel en ze werden buiten gezet. Maar het idee van groepswonen
37
Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009 45
waar de bewoners zelf participeerden in het onderhoud en de diensten van het project was geboren en werd enthousiast onthaald.
Een nieuw tijdperk
Alle ‘gemeenschappelijk wonen’-projecten die voor 1975 gebouwd zijn, waren in Zweden gebaseerd op het delen van de personeelskosten. Toen in 1975 de laatste van deze projecten zijn deuren sloot, leek het alsof gemeenschappelijk wonen tot een einde was gekomen. Het tegendeel bleek echter toen dit de start was van een nieuw tijdperk voor gemeenschappelijk wonen. Deze keer namen de lokale politici, de sociale autoriteiten en verschillende huisvestingsmaatschappijen het initiatief. Toch moest eerst de bevolking overtuigd worden, want het negatieve beeld van de oude ‘gemeenschappelijk wonen’-projecten leefde nog sterk. Terwijl al de oude projecten leeg stonden werden veel nieuwe huisvestingsprojecten gebouwd voor de ouderen en de gehandicapten. Deze projecten kregen vaak de commentaren van ‘te groot’, ‘onmenselijk’ en ‘gesloten’ te zijn. Hierdoor zijn de autoriteiten, politici en huisvestingsmaatschappijen op zoek gegaan naar oplossingen. Een eerste voorstel kwam er in 1977 met ‘Stolplyckan collective housing unit’ in Linköping. Hier combineerden ze de zorgunits met woonunits voor gewone gezinnen. De privé-units werden kleiner gemaakt, maar iedereen kon naast zijn privé-unit ook beschikken over de gemeenschappelijke ruimten. De woonraad besliste over de activiteiten en bestond uit de bewoners (zowel de gezinnen als de ouderen), de sociale autoriteiten en de huisvestingsmaatschappij. Hiernaast richtten de bewoners ook nog kleinere werkgroepjes op die een specifieke functie hadden, bijvoorbeeld het plannen van de maaltijden, de tuin onderhouden, bezoekers rondleiden, etc. In tegenstelling tot Stolplyckan, stemden de sociale autoriteiten in Stockholm niet in met dit idee van gemeenschappelijk wonen. Ze 46
beschouwden de collectivisten als een storend element die het domein van de sociale beroepen probeerde te verdringen. Een ander probleem was dat vele van deze collectivisten een model wilden dat gebaseerd was op gemeenschappelijk werk dat zij zelf konden verrichten, terwijl anderen nog steeds voorstander waren van het model van het ‘gemeenschappelijke personeel’. Hierdoor ontstonden er vele conflicten 38 in de bestaande projecten. Een ander voorstel kwam ook in 1977 via een groepering van vrouwen in Stockholm. Ze argumenteerden dat het huishoudelijk werk een zeer belangrijke taak was die ze wilden behouden, maar dat die taak gemeenschappelijk veel interessanter was, zowel economischer als tijdsbesparender. Uiteindelijk werd het model van het gemeenschappelijk wonen waar bewonersparticipatie gold, gezien als het officiële model voor gemeenschappelijk wonen in Zweden. Het is duidelijk dat er een lange weg is afgelegd om tot deze conclusie te komen die nu uiteindelijk al dertig jaar standhoudt. Het valt op dat, in tegenstelling tot Denemarken, groepswonen wordt gekoppeld aan appartementen. Het groepswonen is hier meer gericht op plaatsen met een hogere dichtheid van bebouwingen dan op open plekken, zoals in Denemarken het geval is. Het spreekt dan ook voor zich dat het gemeenschappelijke gedeelte zich niet centraal in het project bevindt, maar op een plek die iedereen in het project dagelijks passeert, de inkom.
38
Woodward, A., Grossman, M., & Vestbro, D., The New Generation of Collective Housing Units. Experiments with Social Integration: Administration and Spatial Design,1989, Stockholm 47
“In most of the Swedish cases where high-density apartments are more dominant, the common house is placed just next to the entrance hall of 39 the apartment building for easy drop in.” De voorzitter van de Kollektivhus-vereniging, Dick Urban Vestbro, meldt dat Zweden een totaal aantal van 2000 units in groepswonen telt. Dit zijn niet het aantal projecten, maar het aantal gezinnen dat in de groepswoonprojecten kan wonen. Hij concludeert dat 1 op 2000 Zweden in een groepswoonproject woont. Zweden telt in totaal 9.059.651 inwoners. Er wonen dus gemiddeld 0,05% bewoners in een 40 unit.
39
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries”, European planning studies 2004 (12.8) 40 Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 48
3.1.3 NEDERLAND In Nederland wordt er vooral gesproken van centraal wonen. Het eerste project is ontwikkeld doordat de 35-jarige Lies van den Donk-Dooremaal uit Nijmegen, in juli 1969, een advertentie had geplaatst in de krant met de volgende oproep: “Wie ontwerpt een wooneenheid met een centrale keuken, een eetzaal, een wasserij, een kindercrèche, studieruimte, gezamenlijk te gebruiken logeerkamers, en daarboven of daaromheen eigen kleine wooneenheden voor elk gezin: een woonkamer, wat slaapkamers, een piepklein 41 keukentje, een douche en een toilet?” Door de hoge respons op deze oproep kon het eerste project van centraal wonen in Nederland van start gaan. Toch was het een moeizaam proces waar onder andere veel werd nagedacht over het uitzicht van het project, de bestuursvorm, hoe eventuele conflicten opgelost zouden worden, wie met wie zou wonen, hoe nieuwe bewoners gekozen zouden worden, het financiële aspect,etc. In 1977 werd het project uiteindelijk gerealiseerd en kon de eerste groep bewoners zijn intrek nemen in de ‘Wandelmeent’ te Hilversum. Aan de hand van de datums kunnen we concluderen dat het idee waarschijnlijk is overgenomen van hun noorderburen aangezien er weinig evolutie was en het ‘centraal wonen’ dezelfde vorm had als in Denemarken. Het verschil met Zweden ligt hierin dat de regering het in Nederland direct heeft gepromoot. Na dit project zijn er nog vele ‘centraal wonen’-projecten gevolgd waarvan de helft lid is van de LVCW, de landelijke vereniging centraal wonen. Dit is een overkoepelende vereniging ter bevordering van de 41
Krabbe, R. & Vlug, P., Centraal wonen in beeld deel 1: 1977-1986, 1986, Rotterdam/Hoogezand: Stichting Huis in eigen Hand/Landelijke Vereniging Centraal Wonen 49
totstandkoming van ‘centraal wonen’-projecten in Nederland. Door kennis en ervaring helpen ze beginnende projecten bij de opstartfase, en staan in verdere fases steeds klaar om hun kennis te delen. De LVCW geeft de volgende betekenis aan het begrip ‘centraal wonen’: Het stichten van woongemeenschappen met tenminste het volgende gemeen:
centrale voorzieningen die de bewoners zelf stichten, beheren en gebruiken; verantwoordelijkheid voor de centrale voorzieningen en de algemene gang van zaken bij de gezamenlijke bewoners; deelnemende personen en huishoudens behouden hun zelfstandigheid en vrijheid; gelegenheid voor een verdere uitgroei van gezelligheid, ontmoeting en solidariteit; zoveel mogelijk maatschappelijke groepen in de woongemeenschap vertegenwoordigend, om daarmee een bijdrage te leveren aan maatschappelijke herintegratie en te 42 voorzien in de verschillende woonbehoeften van mensen.
Volgens onderzoek van Peter Bakker in 2009 vinden we in Nederland zo’n 10 duizend projecten terug die gerelateerd kunnen worden aan gemeenschappelijk wonen. Let wel, hierbij worden de ‘centraal wonen’projecten gerekend, maar ook gemeenschapshuizen en zelfs samenwonenden waarbij twee of meer gezinskernen een huis delen. De ‘centraal wonen’-projecten zijn in Nederland meestal grootschalig, de projecten bevatten ongeveer 30 à 70 units. Hier komen deze projecten meestal tot stand door de samenwerking tussen particuliere 42
Krabbe, R. & Vlug, P., Centraal wonen in beeld deel 1: 1977-1986, 1986, Rotterdam/Hoogezand: Stichting Huis in eigen Hand/Landelijke Vereniging Centraal Wonen 50
initiatiefnemers en een woningbouwmaatschappij. De laatste jaren zijn ook de senioren aangetrokken tot centraal wonen. Er zijn in totaal ongeveer 230 projecten van centraal wonen voor senioren van start 43 gegaan.
43
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 51
3.1.4 SAMENGEVAT De evolutie van groepswonen heeft dus vooral plaatsgevonden in Denemarken en Zweden. Hier heeft het zijn huidige vorm aangenomen en is de verspreiding over Europa langzaam maar zeker begonnen. Nederland was daarin het eerste land dat volgde. De opmerkelijke en moeilijke evolutie die in Zweden heeft plaatsgevonden was vooral te wijten aan de onwil van de regering. Op dit vlak was er in Denemarken een goede samenwerking en is men veel sneller tot een duidelijke en goed werkende vorm van groepswonen gekomen. Het is dus heel belangrijk dat de regering de evolutie van het groepswonen niet tegenwerkt. Hiervan waren ze zich in Nederland zeker bewust en hebben ze een voorbeeld genomen aan Denemarken. Terwijl we in België, zoals de volgende hoofdstukken zullen aantonen, vanuit dit standpunt helemaal de verkeerde kant op gaan. Een ander verschil tussen Denemarken en Zweden is de vorm die het groepswonen heeft aangenomen. In Denemarken worden de projecten meestal gestart in een gebied met een lage dichtheid van bebouwing, terwijl dit in Zweden juist in gebieden met een hoge dichtheid is. De vorm resulteert dan respectievelijk in terreinen met privé-woningen en een gemeenschappelijk gebouw of in appartementsblokken met een gemeenschappelijke ruimte of verdieping. In beide landen is de eigen vorm dominerend met zelden een afwijking. “These planning tendencies have evolved for many years as to promote 44 residents’ social contacts in the community”
44
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries”, European planning studies 2004 (12.8) 52
3.2 BELGIË In België is het concept groepswonen veel minder aanwezig dan in de vorige landen die besproken zijn. Het is nog steeds zeer moeilijk om een project rond groepswonen op te richten. Toch is er duidelijk interesse voor zulke projecten. De bevolking wordt vooral tegengehouden door het ingewikkeld juridisch systeem waar ons land mee opgezadeld is. Gelukkig is de overheid zich stilaan bewust aan het worden van de grote vraag naar groepswonen in onze samenleving. ‘… de weinige projecten rond groepswonen die al bestaan tonen aan dat er veel interesse bestaat naar groepswonen, en dat er een reële vraag naar is. Het is dan ook niet moeilijk om vast te stellen dat de aanbodzijde duidelijk achterop hinkt op de vraag. Als deze woonvorm een evenwaardig alternatief wil worden binnen de waaier van woonvormen voor ouderen, dan wordt het hoog tijd dat aan die aanbodzijde gewerkt wordt.’ (PWO i.o.v. KBS, 2004 - B) Er worden steeds vaker ontmoetingsdagen georganiseerd voor geïnteresseerden. Zo zijn er lezingen over groepswonen en organiseert de ‘Samenhuizen vzw’ een jaarlijkse ‘gemeenschappelijkwonendag’ waarbij verschillende groepswoonprojecten de deuren openzetten voor geïnteresseerden.
3.2.1 SOCIALE CONTEXT Als we naar de evolutie van groepswonen in België kijken, valt het op dat er een thema is dat vaak terugkomt in de literatuur: ‘de sociale 45 bewegingen van de jaren ‘60’.
45
Kesler, B., Centraal wonen, een onderzoek naar bewonerservaringen en sociaalruimtelijke voorwaarden, 1991, Doctoraatsverhandeling, Wageningen 53
Rond de jaren ’60 ontstonden er verschillende kritische stromingen binnen de samenleving. Deze kritische stromingen ontwikkelden zich in een aantal nieuwe sociale bewegingen zoals de vrouwenbeweging, de vredesbeweging, de milieubeweging, de psychosociale beweging, kraakbewegingen, onderwijsdemocratisering, etc. Deze bewegingen kunnen gelinkt worden aan de opkomst van het groepswonen op twee verschillende manieren. In de eerste plaats op individueel niveau waarbij de bewoners vaak sympathiseerden of participeerden in bepaalde bewegingen. En op de tweede plaats dat de projecten vaak ontstaan wanneer de bewoners doelstellingen hebben ten aanzien van emancipatie, integratie van gehandicapten, milieu, wonen en werken, consumptie of nog andere thema’s. De bewoners willen een bescheiden kritiek op de maatschappij leveren en staan voor een zoektocht naar een concreet, realistisch alternatief voor een leefvorm die kan worden ingepast binnen de bestaande kaders. Belangrijke kenmerken van deze eerste projecten omtrent groepswonen zijn: het doorbreken van het gesloten gezinsmodel, het streven naar emancipatie en democratisering en kritiek op de consumptiemaatschappij. Hiernaast ziet Kesler drie mogelijke motiveringen van de personen die kiezen voor groepswonen. Deze motiveringen zijn eenzaamheid, emancipatie en individualisering. In de beginfase is het duidelijk dat het vooral over emancipatie gaat, maar momenteel ziet ze de vereenzaming als belangrijkste factor voor de keuze van het groepswonen. Dit is af te leiden uit het feit dat vooral alleenstaanden voor groepswonen kiezen. Ze wijst er wel op dat zonder het individualisatieproces de sterke toename van de alleenstaanden in 46 onze samenleving niet was ontstaan. Desondanks Kesler hier over Nederland schreef, kunnen haar motiveringen ook toegepast worden op 46
Kesler, B., Centraal wonen, een onderzoek naar bewonerservaringen en sociaalruimtelijke voorwaarden in Nederland, 1991, Doctoraatsverhandeling, Wageningen 54
de Belgische bevolking. Dit wordt aangetoond in het onderzoeksrapport 47 van de ‘Samenhuizen vzw’. Ook is er volgens dit recent onderzoek, via een enquête gebleken dat er vanaf de jaren ’60 steeds meer projecten zijn opgestart in België omtrent groepswonen. Het gaat hier dan over projecten van het type ‘Centraal Wonen’, ‘Cohousing’, ‘Woongroep’ en ‘Leefgemeenschap’. Ze bekeken hier het jaar van opstarten van de projecten waarvan deze datum bekend was. In totaal registreren ze in België 144 projecten waarvan het bewonersaantal zeer uiteenlopend is. Van deze projecten situeren zich 22 in de regio Brussel, 63 in Vlaanderen en 59 in Wallonië. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 jaren 60
70-79
80-89
90-99
2000-2009
aantal nieuwe projecten
GRAFIEK 3.1 : (ENQUÊTE SAMENHUIZEN):AANTAL PROJECTEN / STARTJAAR 47
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 55
Het is dus duidelijk te zien dat vanaf de jaren ’60 steeds meer projecten per jaar opgestart werden. Hiernaast zijn er ook nog eens 74 projecten bekend in diverse stadia van ontwikkeling. Verder kunnen we ook de verschillen in grootte van de projecten bekijken. De types die ze hiervoor gebruiken, worden opgedeeld volgens onderstaande tabel. Zo zien we dat bij groepswonen of cohousing de projecten vaak het grootst zijn. 100% 90%
2 of 3
80%
4 tot en met 7
70%
8 tot en met 10
60% 50% 40%
11 tot en met 20 meer dan 20
30% 20% 10% 0%
GRAFIEK 3.2: (ENQUÊTE SAMENHUIZEN):TYPE PROJECT / AANTAL BEWONERS
56
TABEL 3.3: TYPES GEMEENSCHAPPELIJK WONEN
3.2.2 JURIDISCHE CONTEXT De redenen waarom groepswoonprojecten in België zo moeilijk opgestart geraken, zijn vooral van juridische aard. Voor de start van een project ondergaan de meeste groepen een juridisch proces van drie tot 48 zeven jaar en soms zelfs nog langer. In deze periode vallen vaak mensen af omdat het te lang duurt of onnodig veel energie kost. Bovendien kampen de bewoners van deze projecten ook vaak met problemen met de sociale zekerheid, het woonbeleid, domiciliëring, etc. Het juridische systeem laat het groepswonen in België eigenlijk niet toe. In hun enquête heeft de ‘Samenhuizen vzw’ ook nagevraagd of de bewoners (en ex-bewoners) van cohousing, centraal wonen en leefgemeenschappen moeilijkheden waren tegengekomen in de loop van hun project. Het antwoord hierop geeft duidelijk weer dat een project opstarten niet eenvoudig is.
48
Jonckheere, L., persoonlijk interview. 18 januari 2011 57
90% van de bevraagden zijn problemen tegengekomen in de loop van hun project. Het is dan ook realistisch dat maar 1 op 10 opstartende 49 groepen hun project krijgt verwezenlijkt ‘Op dit ogenblik zijn het alleen de ‘die-hards’ en grote durvers die hun project tot een goed einde kunnen brengen. Voor een doorsnee-mens die wel belangstelling, maar ook nog koudwatervrees heeft van gemeenschapswonen, is de drempel gewoon te hoog.’ (Peter Vermeulen, 50 interview 2009) ‘Assurément stimulant, l’habitat groupé n’en reste pas moins extrêmement malaisé à mettre en place. De nombreux problèmes — juridiques, urbanistiques, architecturaux, financiers, notamment — ne tardent pas à émerger, décourageant ainsi, dans leur majorité, les groupes et les particuliers intéressés. Un autre problème rencontré réside dans l’insuffisance de l’offre, actuellement tout à fait marginale, en regard d’une demande croissante.’ (Debuigne Benoît et Thys Pascale, 51 2008 - B) Er is in België nog geen officiële juridische structuur voor groepswonen beschikbaar, maar er zijn wel enkele alternatieve structuren waarop de projecten meestal terugvallen. Elke structuur heeft grote nadelen voor het groepswonen. Ook zijn er hulpvormen die het groepswonen kunnen helpen.
49
Ibid. Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’, 2010 51 Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 50
58
Hierna volgt een opsomming van de meest voorkomende structuren en hulpvormen in België.
Eigendom in onverdeeldheid
Je kan huren in onverdeeldheid of aankopen in onverdeeldheid. Bij huren in onverdeeldheid engageren de huurders zich gezamenlijk en gaan samen een huurcontract aan. Als een van de huurders vertrekt moeten de andere huurders zelf een nieuwe huurder selecteren om zijn plaats in te nemen. Er is dus een grotere zekerheid voor de betaling van de huur. Dit is een voordeel voor de verhuurder, hoewel deze meestal niet blij is met een huurcontract in onverdeeldheid. Dit komt omdat de verhuurder de huurders voor een groot stuk in vertrouwen moet nemen bij de afspraken die zij onderling maken. Als je met meerdere personen een aankoopakte ondertekent, vormt dit een aankoop in onverdeeldheid. De eigenaars bezitten elk een bepaald percentage van de eigendom. De onverdeeldheid kan wel maar voor maximaal vijf jaar worden afgedwongen. Hierna mag elke eigenaar de ontbinding van de onverdeeldheid aangaan door de verkoop van het geheel te eisen. De andere bewoners zouden dan eventueel wel een voorkooprecht kunnen krijgen waarbij de eigendom nog steeds in hun handen blijft. De structuur van de eigendom in onverdeeldheid wordt meestal toegepast bij een kleine groep samenwonenden die zeer sterk met elkaar betrokken zijn en elkaar heel goed vertrouwen. Vaak zijn dit ook familieprojecten. De formule kan ook worden toegepast voor de eerste fase van het project waarbij een pand wordt aangekocht. Later wordt dit dan doorverkocht aan de bewoners.
59
Huur of aankoop door één persoon, met doorverhuring of doorverkoop.
Het huren door één persoon met doorverhuring geeft deze persoon een uitzonderlijk statuut. Zijn onderhuurders hebben geen rechtstreeks contact met de eigenaar en moeten daardoor enkel verantwoording afleggen aan de hoofdhuurder. Deze is dan wel aansprakelijk voor de gehele huur ten opzichte van de eigenaar. Hij kan zich echter wel indekken voor de lasten door goede (door)verhuurcontracten op te stellen. Dit gebeurt best in samenwerking met een notaris. De hoofdhuurder is ook verantwoordelijk voor wanbetaling, schade aan de woonst en het vertrek van een onderhuurder. De notaris moet in de contracten ook rekening houden met een situatie waarin de hoofdhuurder vertrekt. Er moeten zeer duidelijke afspraken gemaakt worden tussen de bewoners vanwege de verschillende statuten die ze dragen. Bij het aankopen door één persoon met doorverhuur zitten we in dezelfde situatie als bij huren door één persoon met doorverhuur. De hoofdhuurder wordt hier eigenaar en de rest blijft hetzelfde als bij verhuur omdat het nog steeds allemaal huurders zijn. Aankopen door één persoon met doorverkoop geeft niet zo veel implicaties omdat iedere koper erna zelf eigenaar wordt van zijn gekochte eigendom. Er moeten enkel zeer goede afspraken gemaakt worden in verband met het samen ‘leven’.
Vereniging zonder winstoogmerk (VZW)
Een VZW kan het groepswonen helpen bij verschillende aspecten van het samenwonen. Voor de bewoners die over hun eigendommen bezitten, vormt zij, naast de entiteit die de eigendom regelt (vereniging, vennootschap), een bijkomende structuur die instaat voor andere zaken. Bijvoorbeeld: de organisatie van het samenwonen, de taken van een syndicus, bijkomende (publieke) activiteiten, etc. Een VZW wordt vaak 60
opgericht bij woongroepen met een zorgaanbod (zoals ouderen, mindervalide,etc. ) of bij groeperingen met een spiritueel of maatschappelijk accent. Het is een soepele juridische vorm die door zijn weinige formaliteiten en zijn beperkt startkapitaal relatief eenvoudig op te starten is. De winst of eigendommen blijven steeds in de VZW. Het is dus ook niet mogelijk om bij verhuis het geïnvesteerde kapitaal terug te vorderen van de VZW.
Tontine of beding van aanwas
Als men bij een gezamenlijke aankoop in de verkoopsovereenkomst de samenwonende partners wil beschermen tegen negatieve en overbodige fiscale bijkomstigheden in geval van een overlijden van één van de partners, kan men best een tontineclausule in het verkoopcontract opnemen. Bij het overlijden van een van de mede-eigenaars zal het goed nu in eigendom of in vruchtgebruik (in dit laatste geval worden de wettige erfgenamen niet buiten spel gezet) blijven van de andere samenwonende partners. Enkel de verkoper kan de tontine tot stand brengen in het verkoopcontract. Het grote nadeel van de tontine is dat ook enkel de verkoper eventuele wijzigingen kan aanbrengen aan de tontine. Er kunnen dus ook geen nieuwe eigenaars toetreden tot deze 52 53 54 tontine in geval van doorverkoop. Deze formule wordt vaak gebruikt bij kloostergemeenschappen, maar kan ook voorkomen bij samenwonenden. Dit gebeurt echter niet zo veel.
Vereniging van mede-eigenaars appartementsgebouw
(VME)
–
basisakte
52
Michiels, D., Overzicht rechtspraak Tontine en aanwas. 2004, Larcier Ruysseveldt, J., Samenwonenden en onroerend goed: notariële praktijk studies. 2007, Knokke-Heist, Kluwer 54 Ruysseveldt, J., Familie op maat verslagboek van het notarieel congres. 2005, Knokke-Heist, Kluwer 53
61
Deze vorm komt het meest voor bij groepswonen. Het is de juridische vorm die de meeste oplossingen biedt voor de problemen waarmee projecten van samenwonenden te maken hebben. Hierbij bezit iedere partner zijn eigen woning en een deel van de gemeenschappelijke ruimten, meestal uitgedrukt in duizendste. Dit systeem werkt met de basisakte van een appartementsgebouw. Hoewel hier de gemeenschappelijke ruimten vaak beperkt zijn tot de trappenhal eventueel met lift en de inkom, gaat het bij groepswonen over grotere ruimten en soms zelf een heel gemeenschappelijk gebouw. Doch dit verandert juridisch niets aan de toepassing. De basisakte van een appartementsgebouw staat ook in voor de rechten, plichten en beheer (reglement van mede-eigendom) van de gemeenschappelijke delen en voor de dagelijkse gang van zaken (reglement van orde). De ‘Vereniging van mede-eigenaars’ beheert het project. Ze beslissen over de regels, over beperkingen die opgelegd kunnen worden aan individuele veranderingen van de woningen en ze zamelen bijdragen in voor het onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen. De financiële aspecten worden geregeld door de syndicus. Dit kan een individu zijn of een vereniging (zie vzw). Iedere eigenaar heeft een stemrecht bij de vereniging van mede-eigenaars in functie van zijn financiële inbreng of zijn duizendste. Als de eigenaars hun woningen verhuren hebben de nieuwe huurders geen stemrecht bij de VME omdat ze geen eigenaar zijn. Meestal wordt dit opgevangen door de oprichting van een VZW met de bewoners. De huurders behoren wel tot de bewoners en hebben hier dus wel een stemrecht. Een groot voordeel van dit systeem is dat het heel bekend is binnen de vastgoedsector. Dit zorgt voor een betere vertrouwensband naar externe betrokkenen (banken, samenwerkingspartner, etc.).
62
3.2.3 KNELPUNTEN De ‘Samenhuizen vzw’ heeft voor België een knelpuntennota gepubliceerd over de problemen die projecten reeds zijn tegengekomen in verband met de juridische wetgeving. De laatste versie van deze nota is gepubliceerd in juni 2007 en is opgesteld door L. Jonckheere en R. Kums. Dit hoofdstuk is gebaseerd op deze nota, aangevuld met informatie verzameld uit interviews en de Belgische wetgeving. Knelpunten in verband met inschrijving in de gemeente en de sociale zekerheid/ bijstand. Op dit gebied ontstaan het snelst problemen en komt ook vaak rechtsonzekerheid voor doordat de bevoegde diensten per regio (of soms zelfs per ambtenaar) de regelgeving anders interpreteren. Inschrijving in de gemeente. ‘Iedere gemeente heeft een eigen reglement in verband met groepswonen. Daarom kan je als groep, als je een site gevonden hebt, best even gaan informeren naar de standpunten van de gemeente. Het bespaart je heel erg veel werk als de gemeente positief meewerkt aan de vooruitgang van het project.’ (interview D. Vansintjan- De Molen Van Rotselaar- 2011) De meer gekende vormen van groepswonen worden vaak wel erkend door de gemeente, bijvoorbeeld bejaardentehuizen, kloostergemeenschappen, studentenhuizen, etc. Voor alle andere situaties wordt je ofwel afzonderlijk gedomicilieerd (met eigen huisnummer (12 bus 1, 12 bus 2, 12 bus 3 of 4A, 4B,4C) of wordt er uitgegaan van het systeem van één gezinshoofd en gezinsleden. Ook moet er rekening gehouden worden met de lokale regelgeving omtrent woonzones. Je fungeert als een (uitgebreide) familie. Aangezien de regelgeving hieromtrent geen exacte definities bezit, wordt dit vaak verschillend geïnterpreteerd.
63
De domiciliering is een belangrijke basis voor een aantal andere diensten om je als alleenstaande of als samenwonende te beschouwen. Werkloosheid Het budget van een werkloosheidsuitkering is verschillend naargelang je woonsituatie. Bij alleenstaanden is de werkloosheidsuitkering groter dan bij samenwonenden. De definitie om iemand als samenwonend te beschouwen wordt door het R.V.A. (rijksdienst voor arbeidsvoorzieningen) als volgt aangegeven: ‘Samenwonen betekent dat twee of meerdere personen samen onder hetzelfde dak wonen en gemeenschappelijk de belangrijkste huishoudelijke aangelegenheden regelen. Diegenen die tijdelijk om beroepsredenen een andere verblijfplaats hebben worden eveneens geacht samen te wonen.’ Onder ‘de belangrijkste huishoudelijke aangelegenheden’ bedoelt men volgens de knelpuntennota: sanitair, keuken, bel, brievenbus en de praktische organisatie van de huishouding (al dan niet gemeenschappelijk eten, inkopen doen en poetsen). Ook het financiële aspect is van belang. Als je financieel voordeel haalt uit het samenwonen, zijn de R.V.A.-controleurs sneller geneigd het als samenwonend te beschouwen. Dit kan meestal blijken uit een gemeenschappelijk budget voor het huishouden wat in vele groepswoonprojecten voorkomt. Een alleenstaand persoon is iemand die zijn eigen huishouden regelt en geen kosten deelt met de (eventuele) andere bewoners, ook al zijn er beperkte gemeenschappelijke voorzieningen zoals een badkamer, een toilet of keuken. Uit deze twee definities blijkt duidelijk dat het bij vele gevallen van groepswonen ter discussie kan staan of men alleenstaand of samenwonend is. Volgens de knelpuntennota kijken de R.V.A.64
controleurs vooral naar de feitelijke situatie. Indien er een onderlinge taakverdeling bestaat voor het onderhoud of de voeding, dan beschouwt men dit als samenwonend. ‘De manier van leven is bij groepswonen 55 echter zeer dynamisch’ . Het kan snel veranderen en de bewoners kunnen ook voor korte termijnen beslissen om een deel van de huishouding gemeenschappelijk te doen. De vraag is dan of mensen met een werkloosheidsuitkering financieel gestraft moeten worden omdat ze bewust gemeenschappelijk willen wonen. Leefloon (Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn - O.C.M.W.) Het leefloon is een uitkering die in 1974 door de wet op een bestaansminimum of gewaarborgd inkomen is doorgevoerd. Het wordt toegereikt aan al wie geen toereikende bestaansmiddelen heeft. Ook het leefloon wordt berekend aan de hand van de woonsituatie, alleenstaand of samenwonend, hoewel het O.C.M.W. andere normen hanteert over 56 de definities van deze termen dan het R.V.A. . Het O.C.M.W. baseert zich vooral op eigen vaststellingen van de feitelijke toestand, zelfs als de inschrijving in de gemeente het tegendeel beweert. Ze hanteren hiervoor een aantal criteria die in iedere gemeente anders kunnen zijn. In de knelpuntennota wordt omschreven dat voor hen ‘samenwonen’ betekent dat er gebruik wordt gemaakt van gemeenschappelijke delen, zoals woonkamer, keuken en badkamer. Dezelfde voordeur delen kan ook meetellen. In sommige gemeenten kan er ook rekening gehouden worden met het feit of er één dan wel meerdere huurcontracten zijn, en met de huurprijs die elkeen betaalt.
55
Vansintjan, D., persoonlijk interview, 16 januari 2011 Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, Geraadpleegd op 15 mei 2011 op het World Wide Web: http://www.rva.be/ 56
65
Sinds de nieuwe aanpassing in de wet van 26 mei 2002 betreffende het 57 recht op maatschappelijke integratie , is het leefloon voor samenwonenden beduidend minder dan voor de alleenstaanden. Dus ook hier ondervinden bewoners van groepswoonprojecten grote nadelen. Belastingen Voor de belastingen heeft het vooral belang of de samenwonenden gehuwd zijn of niet. In de belastingsgids van 2010 beperkt men zich bij de definitie van wettelijk samenwonenden tot de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd (het zgn. samenlevingscontract).
57
Artikel 34. – Par. 1. – In geval de aanvrager gehuwd is en onder hetzelfde dak woont, of een feitelijk gezin vormt, met een persoon die geen aanspraak maakt op het genot van de wet, moet het gedeelte van de bestaansmiddelen van die persoon in aanmerking genomen worden, dat het bedrag overschrijdt van het leefloon bepaald door de categorie van begunstigden bedoeld bij artikel 14, par. 1, 1°, wet op sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu. 26 mei 2002
66
4
67
4
MOTIEVEN VOOR GROEPSWONEN
4.1 MOTIEVEN VAN SAMENWONEN VOOR DE BEWONERS Om het groepswonen beter te begrijpen worden de motieven van de bewoners besproken. Bij de bespreking van de evolutie in Denemarken, Zweden en Nederland zijn er al enkele naar voren gekomen. In Denemarken ontwikkelde men, door het tekort in het woningaanbod, een nieuwe manier van samenwonen. De sociale context werd hier herontdekt en het gemeenschapsgevoel herwon zijn belang binnen de fysieke omgeving. Zweden hechtte in de beginfase vooral belang aan de gemeenschappelijke diensten die het wonen voor de bewoners economischer en tijdsbesparender maakten. Later ontdekte men ook de sociale voordelen die samenwonen met zich meebracht. Hiernaast zijn er ook nog andere motieven zoals bijvoorbeeld groepswoonprojecten met een zeer specifieke doelgroep. De gevolgen van deze motieven worden hier verder uitgelegd.
4.1.1 SOCIAAL De sociale meerwaarde wordt door de bewoners vaak als een van de belangrijkste motieven gezien. “… we’re longing for a way of life that’s warmer, kinder, more wholesome, more affordable, more cooperative and more connected “ (Christian Diana Leafe, 2003 - USA) Sociale meerwaarde betekent voor de bewoners een samenhorigheidsgevoel, steun en contact. Dit wordt omschreven door het begrip ‘sociale relatie’. In hoofdstuk 3.2.4 werd uitgelegd dat deze 68
sociale relaties een heel belangrijke rol spelen in het groepswonen. Ze verhogen de levenskwaliteit en de gezondheid door een minder 58 stressvolle omgeving. Ook de integratie en ondersteuning van senioren in de projecten speelt hierin mee. In Nederland wordt er bij de groepswoonprojecten speciaal op gelet dat er zoveel mogelijk maatschappelijke groepen in het project aanwezig zijn (zie hoofdstuk 3.1.3). Dit helpt de bewoners ook met andere aspecten van het samenwonen. Bijvoorbeeld de opvang van de kinderen door de ouderen als de ouders gaan werken. De gemeenschappelijke activiteiten geven de bewoners ook de kans om sociaal te leren functioneren. Dit stimuleert hun zelfontwikkeling. De sociale relaties binnen het groepswonen zorgen ook voor een veiliger gevoel. Dit gevoel wordt nog versterkt door het semiprivate karakter dat het project meestal draagt. “Het veiligheidsgevoel hangt veel meer af van het kennen van zijn buren, 59 dan van sloten en muren.”
4.1.2 PRAKTISCH De praktische voordelen bij groepswonen zijn waarschijnlijk het grootst. Door de gedeelde infrastructuur van de gemeenschappelijke delen, ontstaat er voor de bewoners een grote tijdswinst in het gebruiken en onderhouden hiervan. Door het onderhoud in werkgroepen te verdelen, wordt het efficiënter en lichter.
58
Positano, R., “The mystery of the Rosetan people”, New York Daily News, 2007 59 Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 69
De tijdswinst die de bewoners hebben, vergroot zelfs nog door de gemeenschappelijke maaltijden. Ontspanning, hobby’s, kinderopvang en vriendenbezoek vergen geen verplaatsing meer als ze binnen de gemeenschap plaatsvinden. Ook het delen van kennis en vaardigheden gebeurt spontaan in de sociale omgeving van het groepswonen.
4.1.3 ECONOMISCH Bij het opstarten is een groepswoonproject voor de participanten niet goedkoper als bij het bouwen van een privé-woning. Dit is een vooroordeel waarmee deze projecten vaak geconfronteerd worden in de eerste fase van het zoeken naar geïnteresseerden. De privé-woning bij groepswonen is door de bewuste kleinschaligheid goedkoper, maar opgeteld met de deelkosten van de gemeenschappelijke infrastructuur, geeft dit een gelijkwaardig startkapitaal als een gehele privé-woning. Toch brengt groepswonen in het begin al enkele economische voordelen met zich mee. De kosten van de architect en aannemers kunnen wel gedeeld worden. Bij groepswonen willen de bewoners vaak zoveel mogelijk zelf doen om de groepssfeer te bevorderen. Het delen van de infrastructuur en de middelen is het grootste economische voordeel. Extra’s, zoals een gastenkamer, atelier, zwembad, sauna, boot,etc. , zijn nu economisch sneller haalbaar.
4.1.4 ANDERE Sommige groepswoonprojecten richten zich enkel op een specifieke doelgroep. Zo zijn er bijvoorbeeld enkele spirituele groepen die hun geloof en tradities als motivatie voor het groepswonen zien. En er zijn groepen die zijn ontstaan rond een gemeenschappelijke, duidelijke, beweegreden. Hieronder verstaan we de groepen met een utopische visie zoals de vroegere radicale bewegingen in Zweden. (zie hoofdstuk 4.1.2)
70
4.2 MEERWAARDE VAN SAMENWONEN VOOR MAATSCHAPPIJ EN MILIEU Vele voordelen komen ten goede aan de bewoner, maar andere overstijgen dit niveau en bezitten een brede maatschappelijke 60 meerwaarde. Een groepswoonproject bevordert de samenhang van het buurtleven, ook buiten het project. Door het sociale karakter van de bewoners is er een grotere integratie in de wijk mogelijk. Het semiprivate karakter zorgt voor een grotere veiligheid en meer sociale controle binnen het project, zowel voor internen als externen. De bewoners hebben ook meer respect voor de leefzone door hun gedeelde verantwoordelijkheid. Hierdoor ontstaat ook een bewuster burgerschap dat ze naar de buitenomgeving tonen. De meeste groepswoonprojecten delen ook een ecologisch bewustzijn. Dit toont zich in de eerste plaats al in het verantwoord gebruik van de ruimten door het compact bouwen van de privé-woning, maar ook in het gemeenschappelijk gebruik van de infrastructuur. Het waterbeheer en energiegebruik worden ecologisch aangepakt door het installeren van alternatieve energiebronnen of het delen van een wasmachine. De term ‘eco-dorp’ beschrijft de groepswoonprojecten die vooral met ecologie bezig zijn. Ze voorzien geheel of gedeeltelijk in hun eigen behoeften. Een voorbeeld hiervan is Earthsong Eco-Neighbourhood 61 (Waitakere - NZ) , waar zelfs de woningen gemaakt zijn van stroleem. 60
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 61
Ibid.
71
5
72
5
MENS EN OMGEVING
Het functioneren van een groepswoonproject lukt pas als er een juiste mix is van vele verschillende factoren die het groepswonen beïnvloeden. In hoofdstuk 3.2.1 is er al vermeld dat de groep een heel belangrijke rol hierin speelt. Verder leert de omgevingspsychologie ons het belang dat de omgeving heeft op het gedrag van de bewoners. Het gedrag van de bewoners van groepswoonprojecten wordt dus enerzijds door de groep beïnvloed en anderzijds door de omgeving, ofwel door de sociale omgeving ofwel door de ruimtelijke omgeving. In de volgende hoofdstukken onderzoeken we op welke manier het gedrag door de omgeving bevorderd of verhinderd kan worden en de mate waarin dit gebeurt.
5.1 OP WELKE MANIER BEÏNVLOEDT DE OMGEVING HET GEDRAG? Een antwoord op deze vraag zien we in de studies van verschillende omgevingspsychologen. Ze onderzochten het verband tussen de ruimtelijke omgeving en de ruimtelijke behoeften. Een van de manieren hiervoor is het aanbrengen van wijzigingen in de omgeving en zien hoe 62 dit het gedrag van personen beïnvloedt. Vooral over de invloed van ruimtelijke factoren op sociaal contact en sociale zelfstandigheid werd al vrij veel onderzoek verricht. Sommer heeft in 1969 een onderzoek gedaan over de optimale gesprekstoestand van twee personen in een 63 ruimte. Volgens hem werd de optimale praatafstand zelfs kleiner
62
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer 63 Sommer, R., Personal space: the behavioral basis of design. 1969, Englewood Cliffs, Prentice Hall 73
naarmate de ruimte groter wordt. Hoe groter de kamer, hoe dichter de mensen bij elkaar willen zitten. In het beoordelen van de aanpassing van het gedrag aan de omgeving kan men de onderzoeken opdelen in drie criteria die men vernoemt in Psychologie van het bouwen en wonen door Gerda Smets. Deze criteria zou een ontwerper kunnen gebruiken om te zien wat het effect zou zijn van een bepaalde ontwerpbeslissing.
De vergelijking tussen het fysische en het waarnemingsgegeven Men gaat na welke factoren effect hebben op de grootte van de illusie, oftewel, hoe sterk de waargenomen wereld verschilt van de objectieve wereld. De hoek gevormd door de pijlpunten van de Müller-Lyer illusie is zo’n factor.
FIGUUR 4: MÜLLER-LYER ILLUSIES WAAR DE HOEK VAN DE PIJLPUNTEN GEVARIEERD IS.
In figuur 4I is de illusie groter dan in figuur 4II. In beide gevallen zijn a en b fysisch even lang maar worden ze anders waargenomen. Bewust toegepast kan de ontwerper deze methode gebruiken als hij de tussenruimten open of gesloten wil laten lijken. De Opinie –consensus Dit criterium is kenmerkend voor de experimentele esthetiek. Dit is een verouderde wetenschap die te maken heeft met de studie van klassieke verhoudingen, verbonden met het kijkende
74
64
en keurende oog . Datgene waarover de proefgroep het eens is, wordt als aangepast beschouwd en afwijkingen worden geklasseerd als irrelevant. De opinie van de groep kan in zijn geheel veranderen door veranderingen in het ontwerp. Als er bijvoorbeeld een zwembad komt, is iedereen opeens wel bereid om een stuk van de privétuin op te geven. Een voorkeursmeting De vergelijking tussen het vertoonde gedrag en het gewenste. Een voorbeeld hiervoor is het wensen om meer contact te hebben met de buren. Het kan zijn dat mensen iets anders willen dan wat ze doen. Zelfs als de mogelijkheid er is om het gewenste na te streven. Hier zou de ontwerper de voorkeuren nog meer moeten stimuleren door ze duidelijker aanwezig maken.
Een ander belangrijk gegeven om rekening mee te houden in de onderzoeken over de omgevingspsychologie is de statisfiers-dissatisfier 65 hypothese van Herzberg. Deze is ontstaan als kritiek op de 66 woonvoldoenings- en woonwensen onderzoeken van Burie. “De tevredenheid met de huisvesting ontstaat als resultaat van een wisselwerking tussen persoon en omgeving.”, aldus Smets. Het resultaat wordt in de eerste plaats bepaald door de eigen woonsituatie. In de onderzoeken van Burie tonen de meeste personen een grote tevredenheid bij een beschrijving over hun eigen of een gelijkaardige situatie. Volgens Smets wordt dit gevoel versterkt bij mensen die een positief beeld van zelfrealisatie hebben. 64
De Heer, J., De architectonische kleur: de polychromie in de puristische architectuur van Le Corbusier. 2008, Rotterdam, Uitgeverij 010, pp. 33 65 Herzberg, F., Mausner, B., & Snyderman, B., The motivation to work. 1962, London, Chapmann & Hall 66 Burie, J., Wonen en woongedrag: verkenningen in de sociologie van bouwen en wonen. 1972, Meppel, Boom 75
Sommige factoren, de satisfiers, verhogen vanaf een neutraal punt de tevredenheid, maar hun afwezigheid leidt niet tot ontevredenheid. Andere factoren daarentegen, de dissatisfiers, hebben een nauw verband met ontevredenheidsgevoelens. De aanwezigheid ervan leidt niet tot tevredenheid, maar de afwezigheid ervan brengt ontevredenheid met zich mee. Voorbeelden van dissatisfiers; de afwezigheid van een badkamer, toilet, keuken, voldoende bergruimte of centrale verwarming brengt duidelijk een ontevredenheidsgevoel met zich mee. Zaken zoals een mooi uitzicht of een zwembad zijn duidelijk satisfiers. Uit een onderzoek van Koopman blijkt dat, voor mensen die sinds lang in het groen wonen, groen een dissatisfier wordt. Terwijl dat voor mensen die in de stad wonen een satisfier is. De eigen woonsituatie 67 speelt hier dus weer een belangrijke rol. Rekening houdend met de drie criteria en de satisfiers-dissatisfier hypothese, merken we enkele bijzonderheden op in het onderzoek naar de gedragsverandering door de omgeving.
5.1.1 GEWENNINGSNIVEAU Zoals eerder is vermeld, toont men vaak een hoge tevredenheid over de eigen woonsituatie of een situatie die erg lijkt op de eigen woonsituatie. Dit kan verklaard worden door de onderzoeken over het gewenningsniveau van de omgeving van Helson. Het verband tussen de voorkeur voor omgevingsfactoren zoals kleur, warmte of woonplaats, en de gewenning eraan is persoonsgebonden. Dit verband heeft Helson omgezet in een vlindercurve met twee pieken, zoals in figuur 5
67
Koopman van den Boogerd, H., Betekenis van het groen voor de mens. 1967, Amsterdam, Siswo 76
FIGUUR 5: HELSON'S MODEL (1959, 1964)
Men verkiest meestal niet de prikkel waaraan men het meest gewend is, maar een die daar iets van afwijkt. Als de prikkel teveel afwijkt van het gewenningsniveau, wordt hij als onplezierig ervaren. Een prikkel op het gewenningsniveau is noch aangenaam, noch onaangenaam. Hij is neutraal. “Als men gaat verhuizen verkiest men een woonplaats die iets afwijkt van de huidige woonplaats, maar niet teveel. Het heeft dan ook geen zin om woonwijken te ontwerpen die sterk afwijken van het huidige 68 gewenningsniveau.” aldus Smets. Helson’s model is gebaseerd op een bewering van McClelland over prestatiemotivatie. Hij stelt dat een situatie alleen tot presteren aanzet als zij een beetje afwijkt van de gewone toestand. Een matige afwijking geeft een matige emotionele opwinding. De curve in figuur 6 toont aan dat een matige opwinding de grootste voorkeur geniet. Dit is natuurlijk persoonsgebonden.
68
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer 77
FIGUUR 6: HET VERBAND TUSSEN OPWINDING EN VOORKEUR OF PRESTATIE.
Niet iedereen is even prikkelbaar waardoor niet iedereen op hetzelfde punt van de curve start. Sociaal gerichte mensen, zogenaamde extraverten, starten laag. Hun grootste voorkeur ligt dan ook bij veel stimulatie. Dit zijn ook de mensen die in groepswonen geïnteresseerd zijn. In zichzelf gekeerde mensen, introverten, hebben daarentegen minder prikkeling nodig om tot dezelfde optimale opwindingstoestand te 69 komen. Extraverten verkiezen een situatie die een matige spanning opwekt, terwijl introverten juist een rustgevende omgeving verkiezen. Groepswonen is een levenswijze die een grote afwijking toont van de ‘normale’ woonsituatie. Het is een geheel andere levenswijze. Hiervoor is het dus nodig dat de deelnemers extroverte personen zijn. Zij hebben een voorkeur voor deze grotere afwijking door hun sociaal gerichte instelling. Deze theorie toont aan dat groepswonen niet voor iedereen is weggelegd. Mensen die meer introvert zijn zullen het groepswonen als negatief ervaren omdat de opwindingsgraad voor hun te hoog is. De scheiding van extroverten en introverten gebeurt in de zware opstartingsfase. Door de duur en de intensiteit van deze periode haken 69
Eysenck, H., “An experimental study of aesthetic preference for polygonal figures.” Journal of General Psychology, 1968(79), pp. 3-17 78
de introverten af. Ook voor mensen die later bij het project betrokken geraken is er een zwaar selectieproces. Het is zeer belangrijk dat ze goed bij de groep passen en dat ze deze andere levenshouding als positief 70 ervaren.
5.1.2 EENVOUDIGHEIDSPRINCIPE Dit principe is zeer belangrijk voor de ontwerper. Het kan uitleggen hoe het komt dat door planologen en ontwerpers bewust gecreëerde steden 71 minder woonbaar zijn dan steden die spontaan gegroeid zijn. Het eenvoudigheidsprincipe is de menselijke neiging om de aangeboden visuele prikkels zo eenvoudig mogelijk te interpreteren. De onderlinge complexiteit wordt door ontwerpers onbewust genegeerd. Uit twee 72 objectieve, even juiste interpretaties kiezen wij de eenvoudigste. In figuur 7, van de draadkubus of een zeshoek, naar de theorie van Kopfermann (1930), zien we dit principe het meest duidelijk terug. Deze figuur wordt in eerste instantie niet als kubus waargenomen. Dit is het gevolg van objectieve factoren, zoals de hoek van waaruit de afbeelding gemaakt is, en van de subjectieve geneigdheid van het eenvoudigheidsprincipe.
70
Gold, S., “Joining a cohousing community: risks and rewards”, Communties, 2005, pp. 53-57 71 Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Deventer, Van Loghum Slaterus 72 Hochberg, J., & Brooks, V., “The psychology of form: reversible perspective drawings of spatial objects.” Amercian Journal of Psychology, 1960(73), pp. 337-354 79
FIGUUR 7: KUBUS OF ZESHOEK?
Door zich niet bewust te zijn van dit principe maken de ontwerpers een structurele fout. Volgens Alexander (1966) is het verschil in bewoonbaarheid tussen oude en kunstmatige steden, dat de oude steden een ingewikkeldere structuur hebben. Ze tonen veel meer overlappingen van functies dan kunstmatige steden. Bij kunstmatige steden worden wonen en werk totaal gescheiden terwijl dit in de oude steden meer door elkaar loopt. “Oude binnensteden bieden een prettige verwarrende functiemengeling. Maar er is meer aan de hand dan de gemixte functionele ‘inhoud’,er is ook de uitdagende ‘vorm’. Oude binnensteden bieden een geschikt decor voor een verstrooiende uitstap. Het onregelmatige, rommelige uiterlijk van de stad wekt onzekerheid op, en onzekerheid geeft een gevoel van 73 avontuur aan de uitstap.” Groepswoonprojecten worden kunstmatig ontworpen, maar rukken zich los van dit eenvoudigheidsprincipe. Ze plaatsen de verschillende functies op een manier waardoor er een optimale circulatie ontstaat. De centraal gelegen gemeenschappelijke ruimten zorgen voor meer overlappingen in het leven van de bewoners. Ook het denkproces waaraan de vele
73
Dijkman, P., Nieuwbouw en sfeer: handboek voor architectonische sferen. 2006, Utrecht, Uitgeverij Ijzer 80
verschillende bewoners deelnemen voor de start van het project leidt tot meer standpunten en dus ook meer overlappingen in de structuur.
81
5.2
OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VAN GROEPSWONEN
Bij het ontwerpen van groepswoonprojecten wordt er meer over de omgeving en de sociale context nagedacht dan bij gewone huizenbouw. De vier kenmerken van groepswoonprojecten zijn gebaseerd op een sociale omgeving:
een participatief proces; het stichten van een intentionele gemeenschap; uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen; management van de site door de bewoners.
Deze kenmerken, zoals beschreven in hoofdstuk 3.2, tonen het belang van de sociale relaties die ontstaan tussen de bewoners. De mate van gemeenschappelijkheid en het gebruik ervan spelen hierbij een belangrijke rol.
5.2.1
MATE VAN GEMEENSCHAPPELIJKHEID
De mate van gemeenschappelijkheid is in de omgevingspsychologie heel belangrijk voor het ontwikkelen van sociale contacten. Dit kunnen we best aantonen door een groepswoonproject te vergelijken met groepswoningbouw. Een definitie voor deze twee termen is terug te vinden in hoofdstuk 2.1.2. In groepswoningbouw hebben de bewoners weinig tot geen onderling contact. Voor de ontwikkeling van dit contact is ook geen mogelijkheid. De paden van de bewoners lopen weliswaar naast elkaar, maar ze kruisen elkaar niet. De bewoners komen elkaar enkel tegen in de gang of de garage. In deze ruimten is de verblijfstijd minimaal, wat het sociaal contact niet bevordert. Bij groepswoonprojecten is het juist de bedoeling om de bewonersbetrokkenheid zo groot mogelijk te maken. Dit doel komt terug
82
in het architecturaal ontwerp, in de voorzieningen, de onderlinge afspraken en activiteiten. De paden van de bewoners kruisen elkaar constant en zorgen voor vele mogelijkheden tot het ontwikkelen en onderhouden van sociale relaties. De bewoners kunnen ook veel meer op elkaar rekenen en problemen worden gemakkelijker opgelost. Hoe groot de mate van gemeenschappelijkheid ook is, het privé-gedeelte blijft een constante in alle groepswoonprojecten. “We hebben als mens de behoefte om ons te kunnen terugtrekken, zodat anderen ons niet kunnen zien of horen (en andersom). Zonder die 74 mogelijkheid zouden we ons gestrest voelen.” Ook buiten de gemeenschap zijn er verschillende niveaus van organisatie waar leefbaarheid, burgerinitiatief en duurzame oplossingen een plaats kunnen vinden in de sociale structuur van de buurt. Een windmolen kan je per huizenblok voorzien als ecologische samenhorigheid, een feestzaal per wijk en een transitiegroep per gemeente. Hoe meer gemeenschappelijkheid, hoe meer mogelijkheid tot het ontstaan van sociale relaties, hoe beter de leefbaarheid.
5.2.2 GEBRUIK VAN DE BUITENRUIMTEN De buitenruimte is een plek waar het privé-gedeelte overgaat in het gemeenschappelijke of publieke gedeelte. Bij groepswonen is het grootste stuk semi-openbaar. Bij de individuele woonsten hoort meestal nog een klein stukje privébuitenruimten. Hierbuiten zijn alle buitenruimten binnen het project gemeenschappelijk, net zoals de gemeenschappelijke gebouwen of binnenruimten. Het semiopenbare karakter van deze ruimten is zeer belangrijk voor het gedrag van de bewoner. Ze zien het als een verlengde van hun privégebied en voelen zich ook verantwoordelijk hiervoor. De geneigdheid om zich terug te 74
Gieles, J., “Waar voelen we on thuis?”, Psychologie, 2007(10), pp.34-38 83
trekken op het privégebied verminderd door de kleine barrières in dit overgangsgebied. De bewoners voelen zich meer betrokken tot het hele project waardoor de grenzen verdwijnen. Een onderzoek over margezones leert ons dat we dit doel slechts kunnen bereiken door het ontwerpproces hierop in te stellen. “Programma, stedenbouw en architectuur dienen door ‘één hand’ binnen een groep mensen van 75 verschillende disciplines gemaakt te worden” Om het gewenste sociale resultaat te bekomen, moet er al vanaf de ontwerpfase rekening gehouden worden met de inplanting en de architectuur. Bij groepswonen verbindt de buitenruimte de individuele woningen met de gemeenschappelijke delen. Zo zorgen ze voor een samenhangend geheel waarin de bewoners sociale contacten kunnen leggen.
5.2.3 GROEPSPROCES Een zeer belangrijk psychologisch/sociologisch proces bij groepswonen is het werken in groep. In de eerste instantie is er de samenstelling van de groep bij het begin van het project. Gelijkgezinden vinden elkaar via de talloze mogelijkheden van communicatiemiddelen die onze maatschappij te bieden heeft. Een oproepartikel in tijdschrift of krant, websites, sociale netwerken, samenwoonorganisaties, bibliotheken, culturele centra’s, bio winkels, enz. Hierna is het voor de groep van uiterst groot belang dat ze leren samenwerken als groep. Ze leggen samen een lange zware weg af voordat ze hun doel kunnen bereiken. Om lid te worden van zo een groep, heb je veel doorzettingsvermogen nodig en een sterke overtuigingskracht. “We zijn gewoon graag bij mensen die er dezelfde mening op na houden, en we vermijden mensen met wie we het hartgrondig oneens zijn. … Voor wat betreft kennis en vaardigheden (persoonlijke kwaliteiten) blijken
75
Feeks, & Colijn, Margezones – Overgansgebieden tussen privé- en openbare ruimte, 2010. Geraadpleegd op 10 juli 2011 op het World Wide Web: http://www.feekesencolijn.nl/ 84
mensen zich juist eerder aangetrokken te voelen tot anderen die hun 76 kwaliteiten aanvullen.” Men streeft dus naar de groepssamenstelling die door deskundigen als natuurlijk wordt beschreven. Er is een sociale mix van bewoners die elkaar kunnen helpen met hun verschillende kwaliteiten, maar hun streefdoel is gelijk.
76
Van Oudenhoven, J.P., & Giebels, E., Groepen aan het werk, 2010, Groningen/Houten, Noordhoff uitgevers 85
6
86
6
NUT VAN DE OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VOOR DE ARCHITECT VAN GROEPSWOONPROJECTEN
Het boek van Gerda Smets, Psychologie van bouwen en wonen, toont het nut van de omgevingspsychologie voor de ontwerpers. Dit hoofdstuk is gebaseerd op de informatie uit dit boek, getoetst aan de huidige tijdsperiode door een interview met (interieur)architect Henri Merken (30 juli 2011). Uit de vele onderzoeken van de omgevingspsychologie blijkt dat de architect een ontwerp vanuit een heel ander standpunt bekijkt dan de gebruiker. Ongeveer 450 jaar geleden zei Francis Bacon al dat huizen dienen om erin te leven meer dan om ernaar te kijken. Toch is dit in de hedendaagse architectuur niet de grootste zorg. “Hassid en Perin voerden inhoudsanalyses uit van de criteria die door verschillende jury’s gebruikt werden bij het toekennen van belangrijke architectuurprijzen. Beiden kwamen tot de bevinding dat de mate waarin het gebouw voldoet aan de behoeften van de bewoners, gewoonweg niet als criterium gebruikt werd.” (G. Smets) De architecten houden tegenwoordig wel rekening met de bewoners, maar ‘het gebruik’ is zeker niet hun hoogste prioriteit. Meestal wordt dit overschaduwd door architecturale kwaliteit en de wensen van de bewoners. Hier kan de omgevingspsychologie als een hulpwetenschap beschouwd worden. Ze verschaft de architect meer kennis en informatie over het psychosociale effect van zijn gebouwen. Deze hulpwetenschap verruimt de kennis van de ontwerper in functie van de positieve beleving door de gebruikers. “Dit maakt het mogelijk dat de architect het gedragseffect van zijn volgende ontwerpen beter kan voorspellen en dus beter kan aanpassen
87
aan de behoeften van de bouwheer. Zo dient de omgevingspsycholoog als tussenpersoon tussen bewoner en ontwerper.” (G. Smets) Als een ontwerper, in een extreem geval, de bewoners ziet als essentieel, passief, ondubbelzinnig en direct reagerend op hun omgeving, dan zal dit de vorm van het gebouw beïnvloeden. Het gebouw zal weinig of niet aanpasbaar zijn. Dit kan bijvoorbeeld door weinig verplaatsbare muren of zelf simpelweg door minder stopcontacten te plaatsen. Als deze architect later in een eigen ontworpen gebouw dwaalt, zal hij concluderen dat de bewoners weinig gedragsvariabiliteit tonen. Hij vergeet dan wel dat hij zelf de kansen daartoe beperkte. “De ontwerper is geneigd zo te ontwerpen, dat de kans op bevestiging van zijn overtuigingen zo groot mogelijk is.” (G. Smets) H. Merken merkt op dat dit inderdaad het geval is bij sommige ontwerpen. Een vroegere opdracht van hem, een kantoorgebouw, zag er na tien jaar nog exact hetzelfde uit. Hij voegde er wel aan toe dat dit volgens hem de beste inrichting was die er in de ruimte kon zijn. ‘Als deze inrichting werkt en goed voelt, dan is er toch geen behoefte aan verandering?’
88
6.1 SAMENWERKING MET EEN GROEP Samenwerken met een groep vormt voor een architect een andere belevenis dan het werken voor een individu of koppel. H. Merken vertelt uit ervaringen dat deze processen in de eerste plaats veel langer duren. Alle individuen van de groep dienen apart overtuigd te worden en hun mening gedeeld te hebben. Met al deze meningen hoort een ontwerper rekening te houden tijdens het hele ontwerpproces. Voor de groepen die met een groepswoonproject willen starten is het zoeken naar een architect een belangrijke stap. De architect zal voor een tijdje deel uitmaken van de groep en om deze samenwerking vlot te laten verlopen, stelt de groep vaak verschillende vereisten bij hun zoektocht. L. Jonckhere heeft in zijn interview deze eisen even op een rijtje gezet:
hij moet op de hoogte zijn van groepswonen; hij moet met een groep kunnen werken in plaats van enkel met een individu; hij moet technisch heel bekwaam zijn, zowel in verbouwen als in familiebouw.
Ook in het interview met D. Vansintjan kwamen deze aspecten terug aan bod. Een ander punt dat we in deze beide interviews terugvonden was de inspraak van de groep op het ontwerp. Tegenwoordig onderzoeken verschillende architecten hoe ze het best met grote groepen kunnen communiceren in de ontwerpfase. Een voorbeeld hiervan is het doctoraatsonderzoek van Dag Boutsen, architect, opleidingshoofd Architectuur aan de Hogeschool Sint-Lucas Brussel. Zijn onderzoek: “Trust & trust-based architecture through participatory design” aan Chalmers University, Göteborg, Zweden, gaat dieper in op het ‘co-creative design’. Hij vormt tijdens de onderzoeksfase 89
een groep van zo veel mogelijk mensen die bij het project betrokken zijn. Dit zijn in de eerste plaats de bewoners. Hiernaast vormen mensen van de gemeente, die inspraak hebben op het ontwerp, een belangrijke schakel. Deze personen ontwerpen samen hun visie in de werksessies. Omdat ze er samen over discussiëren en over nadenken is hun tevredenheid achteraf beduidend groter. De architect laat zich door deze 77 werksessies inspireren bij het ontwerpen. De methode van Dag Boutsen zou voor de bewoners van groepswonen zeker kunnen werken. De bewoners hebben hierdoor een grote inspraak en een betere communicatie bij het toelichten van hun wensen, en de architect vormt hierbij een schakel uit de groep. Hij heeft een meer coördinerende en begeleidende functie tijdens de werksessies en hierdoor baseert hij het ontwerp op wat de bewoners echt willen. Doordat de gemeente hier al betrokken is bij het proces, is er vanaf het eerste moment al kennis van wat wel of niet mogelijk is in het ontwerp. “Een architect is voor een stuk de vertaler van de mensen hun wensen.”
77 78
78
Boutsen, D., Lezing Trust, 13-01-2010, PHL Diepenbeek Merken, H., persoonlijk interview. 30 juli 2011 90
6.2 STRUCTUUR VAN GROEPSWOONPROJECTEN De architect moet bij het ontwerpen rekening houden met twee belangrijke structuren. De sociale structuur en de stedenbouwkundige structuur. De sociale structuur wordt ontwikkeld door de bewoners, maar de architect moet er de mogelijkheid voor voorzien. Dit kan hij aan de hand van de stedenbouwkundige structuur. De sociale structuur is aanwezig als er zich sociale relaties ontwikkelen. Zoals eerder is vermeld, ontstaan deze relaties door de ‘paden’ van de bewoners te laten kruisen. Voor een geslaagde sociale relatie moeten de ontmoetingen constant zijn in tijd en ruimte. In de meeste groepswoonprojecten is er een gemeenschappelijk gebouw in het midden van de privé-woningen gelegen. De fictieve kaart op figuur 8 toont hier een voorbeeld van.
FIGUUR 8: FICTIEVE PLAN VOOR EEN GROEPSWOONPROJECT.
91
Dit voorbeeld is gebaseerd op het Deense model van groepswonen. Het gemeenschappelijke gebouw bevindt zich centraal in het project. Rondom dit gebouw zijn alle privé-woningen gelegen. De auto’s worden verbannen naar de rand van het project om de veiligheid en de rust te verhogen. Een onderzoek bij 28 groepswoonprojecten in Denemarken toont aan dat 95% van de bewoners hun leefomstandigheden als ‘heel goed’ of ‘goed’ omschrijven. Het was ook zeer opmerkelijk dat bijna alle bewoners (97,8%) bereid waren om buitenstaanders aan te raden om in 79 een samenwoonproject te gaan wonen. Als we dit model toetsen op de sociale structuur, zien we dat de paden van de bewoners elkaar op vele punten kunnen kruisen: bij het parkeren, op weg naar de woning, op weg naar het gemeenschappelijk gebouw en in het gemeenschappelijk gebouw. De privé-woningen zijn allemaal verschillend en trekken dus ook verschillende gezinnen aan. Dit zorgt voor de gewenste sociale mix van bewoners. De stedenbouwkundige structuur is niet enkel voordelig voor het groepswoonproject, maar ook voor de gemeente. De woningen zijn in de eerste plaats kleiner dan een gewone gezinswoning en de buitenruimte bij de privé-woning is minimaal. Het gemeenschappelijke gedeelte telt natuurlijk ook mee, maar als deze oppervlakte door het aantal woningen gedeeld wordt, is de totaal oppervlakte bij een privé-woning uit een groepswoonproject nog steeds beduidend kleiner dan bij een gewone gezinswoning. In een land als België, waar we een gestippelde wooncultuur hebben, heeft groepswonen nog extra voordelen. De woningen, die bij gestippeld 79
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries”, European planning studies 2004 (12.8) 92
wonen relatief ver van elkaar gelegen zijn en veel landschap opeisen, worden nu meer geconcentreerd en nemen minder plaats in beslag zodat er meer ruimte overblijft voor de natuur.
93
7
94
7
BESLUIT
Hoe kan een architect de sociale structuur van een groepswoonproject bewust helpen ontwikkelen? Deze onderzoeksvraag stelde verschillende vraagstukken voor de ontwerper. Een groepswoonproject verschilt voor de architect op verschillende vlakken van een standaard project. Het is heel belangrijk dat hij een goede basiskennis heeft van de geschiedenis van het groepswonen. Er zijn namelijk al modellen van groepswonen voorgekomen, die de sociale structuur niet bevorderde, hoewel dat wel de bedoeling was. Bijvoorbeeld het ‘centrale keuken’-idee in Zweden was weinig sociaal voor de bewoners. De ontwerpers moeten er dus op letten dat ze de sociale structuur op een juiste manier stimuleren. Een ander zeer belangrijk aspect voor het slagen van een groepswoonproject is de rol van de overheid. Zeker in de beginfase speelt de overheid belangrijke rol. De juridische structuur van het land laat groepswonen vaak niet toe, waardoor de meeste projecten een zeer zware opstartingsfase kennen. In deze fase vallen heel wat mensen af, waardoor enkel de doorzetters overblijven. Groepswonen is dus zeker niet voor iedereen weggelegd. Maar ook na deze opstartingsfase is het leven in een groep niet te vergelijken met een doorsnee gezin. De bewoners moeten op elkaar afgestemd zijn en met elkaar kunnen leven. Dit is de sociale structuur die zich ontwikkeld en waaraan de architect bewust kan meehelpen. Door bewust met omgevingspsychologie bezig te zijn tijdens de ontwerpfase creëert de ontwerper een stedenbouwkundige structuur waaruit een sociale structuur voortvloeit. De omgevingspsychologie toont de architect dat de groep waarvoor hij ontwerpt belangrijker is dan
95
het gebouw. Deze groep, waarvan ieder individu een andere achtergrond heeft, moet samen kunnen leven in het gebouw. De architect ontwerpt dus voor ieder individu maar ook voor de groep als geheel. Dit vergt toch wel een andere aanpak dan bij een standaard project voor een gezinswoning. Het leren werken met een groep is dus een vereiste voor architecten van groepswoonprojecten.
96
8
97
8
CASE STUDIES
De eerste case studie, La Vignette, is een voorbeeld van groepswoningbouw. Deze case studie is in strijd met het hele idee van groepswonen, maar is extra toegevoegd om het verschil duidelijker weer te geven. Een algemene definitie van de verschillende termen is te vinden in hoofdstuk 2.1.2. Hiernaast zijn de 2 groepswoonprojecten, ‘La grande cense’ en ‘De Molen van Rotselaar’, grondig onderzocht met persoonlijke plaatsbezoeken en interviews met bewoners. Zij zijn een duidelijk voorbeeld voor het groepswonen in België. Op de website van ‘Samenhuizen vzw’ (www.samenhuizen.be) zijn er veel Belgische groepswoon-projecten te vinden. Na een grondige selectie zijn deze 2 projecten bewust gekozen als case studie voor deze scriptie. La grande cense is gelegen nabij het Waalse dorpje Clabecq. Een van de oprichters, Luc Jonckheere, is een vooraanstaand persoon bij het groepswonen in België. Hij is tevens ook medeoprichter van de ‘Samenhuizen vzw’. Het project bestaat uit autonome woonsten met een groot aanbod aan gemeenschappelijke faciliteiten. Al deze eigenschappen hebben meegespeeld in de keuze van dit project. De keuze voor het project van de Molen van Rotselaar lag vooral in hun bijkomstige activiteiten. Ook dit is een project met autonome woningen en gemeenschappelijke faciliteiten. Deze zijn bijna geheel verschillend van het vorige project. Dit project is gelegen in het Vlaamse Rotselaar. De twee projecten zijn respectievelijk Waals en Vlaams, maar je mag hierdoor niet aannemen dat dit typische voorbeelden zijn van hun regio. Het is nog niet mogelijk dit te onderzoeken, vanwege het lage aantal groepswoonprojecten hier in België.
98
99
8.1 LA VIGNETTE EN DE HERWAARDERING VAN DE PENITENTIENENSTRAAT EN OMGEVING, LEUVEN GROEPSWONINGBOUW
FIGUUR 9: SOCIALE HUISVESTING LA VIGNETTTE, WIT-ARCHITECTEN.
8.1.1 KORTE OMSCHRIJVING Type: sociale huisvesting Aantal: 22 woonsten Juridisch: privé-eigendom, koopwoningen Groep: gemengd, liefst jonge gezinnen Opmerking: koopwoningen op een ondergrondse parkeergarage
100
G ESCHIEDENIS La Vignette werd gebouwd in 2000 op restgebieden in de noordwestelijke gordel van Leuven, in opdracht van de Sociale Bouw- en Kredietmaatschappij voor het arrondissement Leuven (SBK, nu SWAL) en ontworpen door architectenbureau WIT. Het maakte deel uit van de 80 herwaardering van de Penitentienenstraat en omgeving.
8.1.2 SOCIALE- & STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR Het project voegt een semi-publieke zone toe aan de omgeving. De autovrije binnenstraat die over de parking en tussen de 2 woonblokken loopt, vormt niet enkel een doorgang voor de bewoners, maar ook voor de omgeving. Deze binnenstraat is een meerwaarde aan de omgeving, maar niet echt voor de bewoners. Omdat deze staat semi-publiek is in plaats van semi-privé, zal ze door de bewoners niet als eigendom worden gezien. De bewoners gaan hier dan ook enkel gebruik van maken als doorgang. Deze weg is, naast de parking, de enige gemeenschappelijke plek waar de bewoners kunnen vertoeven. Maar omdat het een publieke weg is, gaan de bewoners die niet als gemeenschappelijk aanvoelen. Hier is anders omgegaan met de margezones als bij een groepswoonproject. Dit project zal dan ook andere mensen aantrekken dan degene die geïnteresseerd zijn in groepswonen.
80
Smets, M., Onzichtbaar aanwezig sociale huisvesting in Vlaanderen, vandaag. 2008, Gent, New Goff 101
FIGUUR 10: LA VIGNETTE, LEUVEN.
102
103
8.2 LA GRANDE CENSE, CLABECQ GROEPSWONEN
8.2.1 KORTE OMSCHRIJVING Type: groepswonen Aantal: 22 woonsten Juridisch: mede-eigendom Groep: gemengd Opmerking: nieuw ecologisch project (volledige bewoning zomer 2010)
FIGUUR 11: VERBOUWINGSPROJECT LA GRANDE CENSE, CLABECQ.
104
G ESCHIEDENIS De oprichters, Luk Jonckheere en zijn vrouw Marie Renders, hadden voordat ze aan dit project begonnen al enige ervaring opgedaan bij de cohousinggroep ‘A-pen-huis’, de voorloper van ‘Samenhuizen vzw’. Het basisidee bij het starten van het project beschrijft L. Jonckheere in het interview als volgt: “Het concept van groepswonen geeft heel veel mogelijkheid op het vlak van interactie met andere mensen, er zijn grote gemeenschappelijke ruimten waar men veel kosten kan besparen, maar je hebt ook onafhankelijke woonsten.” Er waren ongeveer 40 mensen geïnteresseerd bij de opstarting. Ze ontdekten echter al snel dat niet iedereen hetzelfde idee had van groepswonen. Uiteindelijk bleven er drie personen over met een zeer duidelijk afgebakende visie. Met het oog op de Deense ontwerpen over groepswonen was de eerste stap een site en een groep geïnteresseerden vinden. In 2000 startten een achttal gezinnen in Beersel met een voorlopig akkoord op een nieuwbouw terrein. Met veel enthousiasme werden architecten, banken en de gemeente gecontacteerd, maar in 2003 stootte het project op een politieke tegenstand van de 81 oppositiepartij. “Een wijkcomité stapte zelfs naar de Raad van State!” Het project werd stilgelegd en een deel van de groep verliet in deze fase de startgroep. De enthousiastelingen lieten het hier niet bij en gingen opnieuw op zoek naar een site. Zo vonden ze in 2004, via het internet, de huidige site te Clabecq. De gemeente reageerde positief op het concept en na 13 maanden van haalbaarheidsstudies en het zoeken naar nieuwe groepsleden, werd de koopakte getekend. Kort erna, tijdens de aankoopfase, waren er tussen de 14 gezinnen die tot de groep behoorden zware conflicten. Maar liefst 7 gezinnen verlieten het project, 81
Jonckheere, L., persoonlijk interview. 14 januari 2011 105
maar door de aandacht van de media en de website van samenhuizen vond het project binnen een jaar tijd de 22 gezinnen die nu de bewoners vormen.
8.2.2 SOCIALE STRUCTUUR G ROEPSCOHESIE & CONFLICTEN In totaal zijn er 56 bewoners waarvan 23 kinderen. De sociale mix tussen de bewoners is duidelijk aanwezig. De leeftijden lopen geleidelijk op van 3 maanden tot 82 jaar met een knik tussen de 18 en 30 jaar. Ook qua nationaliteiten is er een sociale mix van bewoners. Het project is gelegen nabij het Waalse dorpje, maar ook heel dicht tegen de taalgrens zodat er uiteindelijk zelfs meer Nederlandstalige gezinnen zijn. Er zijn 16 Nederlandstalige gezinnen, 3 Franstalige, 1 Zwitsers, 1 Italiaans en 2 Engelstalige gezinnen. Deze grote sociale mix van nationaliteiten is zelfs uniek voor een groepswoonproject. Afgezien van het feit dat het project nog maar een jaar bewoonbaar is, is er toch al een groot groepsgevoel aanwezig. Zo vertelt L. Jonckheere over een koppel dat aan het verbouwen is. Om kosten te besparen, zodat ze niet elders moeten huren tijdens het verbouwen, wonen zij voorlopig in de gastenkamer van de gemeenschappelijke ruimte. Dit is door de andere bewoners goedgekeurd. Dit voorbeeld toont hoe de bewoners elkaar helpen en accepteren. De sociale relaties worden door de bewoners ook constant gehouden in tijd en ruimte. Zo hebben ze verschillende groepsactiviteiten die wekelijks of maandelijks terugkeren. Elke vrijdag eten ze gezamenlijk, elke maand is er een zangavond, er zijn feestjes en de kinderen spelen heel veel samen. L. Jonckheere geeft nog enkele mooie voorbeelden van een echt groepsgevoel; “In oktober hebben we samen zitten wachten tot de eerste baby geboren werd. We hebben allemaal samen een wake gehad van mijn schoonbroer die hier vijf maanden woonde en helaas gestorven is.”
106
Als er een conflict ontstaat tussen enkele bewoners, proberen ze dit in de eerste plaats zelf zo goed mogelijk op te lossen, eventueel met hulp van de rest van de groep als bemiddelaars. Als dit niet helpt, wordt het conflict besproken op de bijeenkomst voor bewoners, die om de twee à drie weken plaatsvindt. Voor het oplossen van een groot conflict bestaat er een uitgeschreven procedure die inhoudt dat er een kleiner bemiddelingsgroepje wordt aangesteld. Voor de bouwfase heeft er al een geschil plaatsgevonden, en deze persoon is toen ook uit het project gestapt, meldt L. Jonckheere. Nu is iedereen eigenaar en men kan een eigenaar niet zomaar uit zijn huis zetten. Vandaar ook de uitgeschreven procedure voor conflicten.
J URIDISCH MODEL Het project is gebaseerd op het klassieke model van een appartementsbouw, mede-eigendom. Er bestaat dus een vereniging van mede-eigenaars (VME) met zijn eigen statuten. Naast de VME hebben ze ook een vereniging van alle bewoners die zich bezighoudt met de dagelijkse gang van zaken. Deze VZW bezit een duizendste van het geheel waardoor het ook een mede-eigenaar is. Binnen deze VZW zijn er verschillende werkgroepjes zoals, onderhoud, financiën, juridisch, ecologie, tuin, koken, etc. De bewoners van het groepswoonproject hebben hierbij drie verplichtingen:
iedereen moet zijn betalingen doen; iedereen moet actief in een werkgroep deelnemen; iedereen moet aan de beurtrol van de kookploeg in de gemeenschappelijke ruimte deelnemen.
Omdat het project nog deels in de afwerkingsfase van de bouw zit, is er nog een derde vereniging: “een burgerlijk maatschap”, die blijft bestaan 107
tot de collectieve bouwfase beëindigd is. De collectieve bouwfase bestaat uit de ruwbouw van de hele site en de afwerking van alle gemeenschappelijke gedeelten.
8.2.3 STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR
FIGUUR 12: AANZICHT VOOR DE AANKOOP.
De site was oorspronkelijk een grote vierkantshoeve. Dus de gebouwen vormden al een geheel dat zich rond een open plein vormde. De site is licht omhoog hellend naar de achterkant toe. Als je als bezoeker door de centrale poort binnenkomt, kijk je op de oude schuur op deze helling. Deze oude schuur is het grootste gebouw en herbergt de gemeenschappelijke functies. In de beleving van de site is dit duidelijk het belangrijkste gebouw met de grootste aantrekkingskracht. Figuur 12 toont aan dat de garages van de bewoners liggen links, naast de hoeve. De bewoners komen dus langs een andere inkom binnen dan de bezoekers binnen. Dit geeft de bewoners een semi-privé inkomgebied en een groter eigendomsgevoel ten opzichte van de omgeving. Het plein is hier een grote belevingsfactor. Omdat de woningen allemaal rond dit plein gelegen zijn, kunnen de bewoners ook zien wat er hier gebeurt. Als er andere bewoners zich op het plein begeven, is de stap om 108
ook een kijkje te gaan nemen snel gezet. Dit gebeurt vaak omdat de bewoners over dit plein moeten om zich naar de gemeenschappelijke ruimten te begeven. De kinderen kunnen hier ook vrij en veilig spelen met elkaar terwijl alle bewoners een oogje in het zeil kunnen houden. Deze oude vierkantshoeve was dus een ideale plek om het groepswoonproject te vestigen.
109
P LAN
FIGUUR 13: GRONDPLAN LA GRANDE CENSE MET DE VERSCHILLENDE WOONSTEN.
110
G EMEENSCHAPPELIJKE FUNCTIES
FIGUUR 14: DE GEMEENSCHAPPELIJKE DELEN, SCHUUR GELIJKVLOERS.
De gemeenschappelijke ruimten bevinden zich in de schuur, samen met nog drie woonsten. Vanuit de inkomhal op het plein, kan je links naar de lees en hobbyruimte of de grote speelruimte voor de kinderen gaan. Tegenover de inkom bevinden zich de toiletten, een grote berging, de trap naar de kelder en de trap naar de gastenkamers die zich op het verdiep bevinden. Rechts is er een zithoek met TV en een eetzaal met een grote keuken. Er is ook nog een gemeenschappelijke wasplaats en een droogruimte die niet op het plan van figuur 14 te zien zijn. In de kelder heeft ieder gezin ook een privé-gedeelte voor de opslag van zijn eigen spullen. De grote gemeenschappelijke tuin achter de schuur is nog niet aangelegd. Ook op het binnenplein zijn de werken nog niet afgelopen.
111
8.2.4 SAMENWERKING MET DE ARCHITECT In de zoektocht naar een architect waren er verschillende voorwaarden afgesproken waaraan de architect moest voldoen:
hij moet op de hoogte zijn van groepswonen; hij moet met een groep kunnen werken in plaats van een individu; hij moet Nederlands- en Franstalig zijn; hij moet technisch heel bekwaam zijn zowel in verbouwen als in familiebouw.
Deze voorwaarden zijn zeer vanzelfsprekend, maar in België niet gemakkelijk te vinden omdat het concept van groepswonen in België slechts in zijn kinderschoenen staat. Er zijn nog maar weinig architecten die ervan hebben gehoord of er ervaring mee hebben. De keuze van architect viel op H. Vanderstadt. Er waren vooraf een aantal lange gesprekken met hem over het plan van eisen. De samenwerking met de groep ging heel goed en de bewoners hadden veel inspraak in het plan en bij de voorontwerpen. “Toen de plannen klaar waren en door ons waren goedgekeurd, heeft hij de zaak heel strak in de hand genomen en daar zijn we hem nu dankbaar voor. De timing en het geplande budget verliepen heel erg goed.” vertelt L. Jonckheere. Er werd binnen de bewonersgroep een bouwteam samengesteld zodat een drietal mensen de volmacht kregen. Als het budget overschreden werd met een bepaald percentage, moest er bijgesprongen worden.
112
8.2.5 BESLUIT La grande Cense is een goed werkend model van groepswonen. Tijdens het ontwerpen is er rekening gehouden met zowel de sociale als de stedenbouwkundige structuur. De bewoners hadden duidelijk inspraak in het ontwerp en waren zich ook bewust van de sociale relaties die zich zouden ontwikkelen. Vanwege het bestaande gebouw was er in het ontwerp minder vrijheid, maar dit zorgde zeker niet voor een negatief resultaat. De indeling van de bestaande gebouwen resulteert in het visuele contact van alle privéwoningen met elkaar en met de gemeenschappelijke delen van het project. Hierdoor wordt een sterk groepsgevoel gecreëerd wat zeker duidelijk was bij de beleving van het project.
113
114
8.3 DE MOLEN VAN ROTSELAAR, ROTSELAAR GROEPSWONEN
8.3.1 KORTE OMSCHRIJVING type: centraal wonen aantal: 10 woonsten juridisch: mede-eigendom groep: gemengde leeftijden opmerking: thuisbasis van 'ecopower', alternatieve energiewinning
FIGUUR 15: DE MOLEN VAN ROTSELAAR, ROTSELAAR
115
G ESCHIEDENIS In een interview vertelt Dirk Vansintjan hoe het groepswoonproject van de Molen van Rotselaar tot stand is gekomen. D. Vansintjan, zijn vrouw R. Baeten en vier andere personen woonden eerst in een gemeenschapshuis dicht bij de molen. Ze waren op zoek naar een site om een groepswoonproject op te starten. Uiteindelijk kregen ze te horen dat de molen te koop stond. Het grote probleem was hierbij dat er de titel van ‘beschermd monument’ op rustte. Het heeft 6 jaar geduurd voordat ze hier een woonzone van konden maken. In 1985 werd de molen aangekocht. De molengebouwen waren er zeer slecht aan toe. In dit hele proces stak enorm veel tijd en moeite waarmee vele groepswoonprojecten in de opstartfase in België mee geconfronteerd worden. Er was op verschillende plaatsen instortingsgevaar en met steun van de overheden werden dan ook al in de loop van 1987 dringende instandhoudingwerken uitgevoerd. Doordat het project over een lange tijd loopt, zijn er in de periode voor de bouw verschillende ministers van monumentenzorg geweest. In 1990 was de minister van monumentenzorg ook minister van huisvesting, L. Waltniel. Hij benaderde het dus vanuit deze twee standpunten. Hij vond dat het te veel zou kosten om het monument te renoveren als er maar 4 woningen zouden komen, dus werd er beslist dat er minimum 8 woningen moesten komen. Uiteindelijk zijn het er in totaal 10 geworden. De werken aan de molen zijn nu nog steeds bezig. In de molen bevindt zich een machinepark van de maalderij. Hier is nu een restauratie bezig omdat de bewoners dit als publiek gebouw willen promoten. Hiervoor waren er ook werken aan de molenaarswoning (1991), de paardenstal, het bakhuis en het turbinegebouw (1992), de turbine zelf (1995) en de 82 molen en het silogebouw (1996). 82
De molen van Rotselaar, officieel webadres, augustus 2011 op het World http://www.molenvanrotselaar.be
geraadpleegd op 3 Wide Web:
116
De bewoners spelen zelf ook nog met het idee om in de toekomst de woningen meer af te stemmen op een soort service flats voor senioren. Dit zou kunnen door een apart appartementje voor een inwonende verpleegster.
8.3.2 SOCIALE STRUCTUUR G ROEPSCOHESIE & CONFLICTEN Doordat het project van de Molen van Rotselaar al meer dan 20 jaar bestaat, heeft het ook al een lange periode achter de rug om een sociale structuur te ontwikkelen. D. Vansintjan vertelt dat het vooral opvalt dat de sociale structuur rond de molen groeit en heel dynamisch is. “Het is de realiteit dat heel veel mensen uit elkaar gaan, en dat kunnen we hier ook niet tegenhouden.” Ook de gezinssituatie verandert regelmatig. De kinderen groeien op en gaan het huis uit waardoor de woning te groot wordt. Momenteel wonen er rond de molen een 30tal personen. De oudsten neigen naar de 60. De jongsten zijn nog baby's. Sommigen zijn eigenaar van hun woning, anderen huren. Aangezien ze geen gemeenschappelijke ‘belevingsruimte’ hebben zoals keuken of wasserette, organiseren ze vaak gezamenlijke activiteiten. In de eerste plaats zijn er de formele zaken, zoals de maandelijkse molenvergadering en de week nadien een werkdag. Op de molenvergadering worden vooral praktische afspraken gemaakt en hier worden ook conflicten tussen de bewoners opgelost. Ook wordt er afgesproken wat er op de volgende werkdag gaat gebeuren. Op de werkdagen worden vooral klussen gedaan om het terrein te onderhouden, zoals wilgen knotten, bladeren bij elkaar doen, grasmaaien, etc. Op de werkdagen wordt er ook altijd samen gegeten. Deze werkdagen zijn verplicht voor de bewoners, maar er kan natuurlijk altijd iets tussen komen. Als je het merendeel van de dagen niet kan, wordt er wel een vergoeding gevraagd. Dit is allemaal formeel geregeld
117
in het document met afspraken dat alle bewoners horen na te leven. Dit document is niet bij het opstarten, maar naderhand opgesteld om (verdere) negatieve ervaringen te voorkomen. In dat document zit bijvoorbeeld het plan van de tuin met de paden op, omdat er ooit iemand geweest is die dat opeens wilde verleggen. Door het gebrek aan een gemeenschappelijke ruimte is er een groot verschil in het contact tussen de bewoners tijdens de zomer of tijdens de winter. In de zomer komen de mensen meer buiten en wordt er ook veel gemakkelijker iets afgesproken. Samen eten gebeurt veel meer omdat het weer het dan toelaat om buiten te eten. Er zijn in dit project zeker sociale relaties ontstaan. Deze relaties zijn er uiteraard niet vanaf de eerste dag. Omdat het project dynamisch is en er regelmatig nieuwe bewoners komen, worden er ook voortdurend nieuwe sociale relaties ontwikkeld. Ze ontwikkelen een groter vertrouwen naargelang ze er langer wonen, maar de band tussen de bewoners is dezelfde, iedereen kan het goed met elkaar vinden, vertelt D. Vansintjan. “Maar ook als er iets gebeurt, wordt er goed voor elkaar gezorgd. Als er iemand ziek is, wordt er voor deze persoon gekookt etc. We kunnen altijd iets bij de buren gaan lenen, zelfs als ze niet thuis zijn. Het vertrouwen is wel heel groot. We delen ook vaak de auto’s, maar dit is iets moeilijker voor de verzekering.“ De kinderen die opgroeiden in dit groepswoonproject zijn ook duidelijk veel socialer dan hun leeftijdsgenoten in de klas. Het valt op dat ze ook sneller bemiddelen bij conflicten. Zij ervaren ‘de molen’ als hun huis en al de bewoners als hun ‘familie’. Als je ze vroeg wat er thuis gebeurde, vertelden ze over alles wat er in de molen was gebeurd. Ze ervaren het gemeenschappelijke gevoel nog sterker dan de bewoners. Om problemen op te lossen en om beslissingen te nemen in groep wordt er altijd geprobeerd om consensus toe te passen. Consensus vraagt vaak 118
heel veel tijd en het gebeurt ook wel dat mensen zich er uiteindelijk gewoon bij neerleggen. Bij consensus wordt er net zo lang onderhandeld tussen de verschillende deelnemers totdat er een formule wordt gevonden waarmee iedereen akkoord gaat.
J URIDISCH MODEL Toen de molen in 1985 werd aangekocht, was het voor de toenmalige bewoners geen noodzaak om eigenaar te zijn van de molen. Maar de wetten en de banken in België waren hier niet op voorzien. Uiteindelijk zijn ze dan toch ook in de klassieke formule van appartementsbouw moeten hervallen en zelf eigenaar geworden. Als er iemand vertrekt, hebben de andere bewoners een voorkooprecht. Dit is belangrijk voor het project omdat de bewoners eenzelfde visie delen. Toch zijn er in België nog enkele juridische problemen die zich voorgedaan hebben in dit project. Als er iemand weggaat en hij verhuurt zijn eigendom, hebben de bewoners afgesproken dat ze de nieuwe huurder zelf mogen selecteren, maar nu gebeurde het volgende. “De dochter van de eigenaar vond geen huis en de eigenaar heeft de huurder eruit gezet die wij hadden gekozen. Hier kunnen wij als bewoners niets aan doen want het is wettelijk correct.” aldus D. Vansintjan. In deze zin moet er aan onze wetgeving toch een aantal dingen veranderen opdat ze geschikt worden voor deze manier van samenleven. In een groepswoonproject zijn de buren dus heel erg belangrijk en in de wetgeving wordt hier geen rekening mee gehouden. Omdat het project een juridisch model van appartementsbouw heeft, is de vereniging van mede-eigenaars (VME) verplicht. Sommige eigenaars hebben hun eigendom verhuurd en zijn dus geen bewoners meer. Het contact wordt dan voor de eigenaars via mail gehouden. De wetgeving verplicht de VME om een jaarlijkse vergadering te houden. Hier worden de belangrijkste beslissingen genomen. Zoals eerder vermeldt, is er ook nog de maandelijkse bewonersvergadering. Hiernaast is er ook nog een 119
vzw opgericht die ook vergadert. In de vzw zitten enkel de eigenaars, die ook bewoners zijn, en Eco-power. Eco-power is een coöperatie die investeert in hernieuwbareenergieprojecten. Deze coörperatie is opgericht in de Molen van Rotselaar door D. Vansintjan en zijn vrouw R. Baeten. De sociale zetel is ook gevestigd in de molen, maar de kantoren bevinden zich in Antwerpen. Verder heeft eco-power bijna niets met de molengemeenschap en zijn bewoners te maken. Eco-power heeft op het terrein wel eigendommen zoals de maalderij van de molen. Dus in de duizendsten van de mede-eigendommen van het molengebouw heeft eco-power ongeveer de helft, vandaar ook de aanwezigheid in de vzw. Eco-power is dus één van de eigenaars, maar interfereert niet in het leven rond de molen.
8.3.3 STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR
FIGUUR 16: HET OUDE MOLENAARSGEBOUW
120
Het oude molenaarsgebouw, samen met de schuur en de opslagplaatsen, vormde een zeer culturele site om te herwaarderen. De gebouwen zijn ook hier weer rond een plein geplaatst. Dit plein heeft de grootste belevingsfactor op de site. De woningen zijn ook allemaal met de voorkant naar dit plein gericht. Dit zorgt er weer voor dat de bewoners het plein moeten gebruiken om hun privé-woning te betreden waardoor ze gezien kunnen worden door de andere bewoners. Het plein wordt in dit project meer als gemeenschappelijke ruimte gebruikt dan in het project van La Grande Cense. Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn, maar de belangrijkste is toch dat de bewoners van de molen van Rotseraar geen grote gemeenschappelijke binnenruimte hebben zodat ze verplicht zijn om zich buiten te verzamelen. Een ander gemeenschappelijk gebouw, het bakhuis, zorgt voor de afsluiting van het plein en een toegang tot de tuin. Dit gebouw onttrekt de tuin jammer genoeg aan het zicht van het plein en zorgt dus voor minder overzicht. Het geeft wel een meer besloten gevoel op het plein zelf.
121
P LAN
FIGUUR 17: INPLANTING MOLEN VAN ROTSELAAR
G EMEENSCHAPPELIJKE FUNCTIES Als gemeenschappelijke functies zijn er weinig ruimten waar de bewoners dagelijks van kunnen genieten. Het bakhuis is er altijd geweest, maar dit was zeer klein, je kon er slechts met twee personen binnen. En een tijdje geleden hebben ze met de vzw het bakhuis vergroot. Het bakhuis was van de mede-eigendom, maar de uitbreiding is gedaan met de vzw, dus het loopt soms een beetje door elkaar. Het bakhuis kan ook dienen als buitenkeuken om in de zomer samen te eten. “Iedere donderdag wordt er gebakken door een vroegere 122
bakker van het dorp. Hierbij mogen de bewoners ook helpen. Vroeger was dit een activiteit dat we gemeenschappelijk deden, maar dat is nu niet meer.” Er is ook een klein groentewinkeltje op het terrein. Dit is voor de bewoners een zeer positieve aanwist. Een van de bewoners is een biotuinder en de groeten die hij verkoopt zijn een deel eigen productie, en een deel dat hij koopt van andere bio-boeren. Dit winkeltje wordt ook door andere bewoners aangevuld. Ze maken wel eens confituur of andere ingemaakte producten. Het winkeltje is 24/24 open, maar het is niet bemand. Als de bewoners iets nodig hebben, kunnen ze dat nemen en moeten ze het op een lijst schrijven. Dit gaat allemaal in vertrouwen. Op het einde van de maand krijgt iedere bewoner zijn rekening. Verder is er nog een gemeenschappelijk zaaltje dat enkel door de bewoners gebruikt wordt als opslagplaats. Dit zaaltje werd vroeger wel te huur aangeboden, maar dit gebeurt nu ook niet meer.
8.3.4 SAMENWERKING MET DE ARCHITECT Bij het zoeken naar een goede architect zien we dezelfde criteria terugkomen als aangegeven bij La Grande Cense. Hier hebben ze voor een architectenbureau gekozen waarvan ze zeker wisten dat ze aan hun criteria voldeden. Tijdens de opstartfase hadden de oprichters van De Molen van Rotselaar veel contact met een ander groepswoonproject, ‘De Dijlemolenkes’ in Leuven. Ze hebben uiteindelijk ook met hetzelfde architectenbureau, ‘Eddy en Rob’, samengewerkt omdat ze hun manier van werken kenden. Er werd heel veel gecommuniceerd tussen architecten en de toenmalige drie of vier gezinnen. Ze hadden ook veel inspraak op het ontwerp. Toen alles vastlag, was het voor nieuwe gezinnen ook makkelijker om in te stappen in het project omdat er dan een concreter concept en een timing was.
123
“We hebben direct gekozen dat ieder gezin een geheel eigen huis zou bezitten, en dat er niet iedere dag samen zou geleefd worden. Enkel als we er voor kiezen.”
8.3.5 BESLUIT Dit project heeft al een hele evolutie achter de rug. De visie, waarvoor in het begin is gekozen is op een juiste manier vertaald in de ruimten. Door de keuze om niet elke dag samen te leven was er ook geen nood aan een gemeenschappelijke binnenruimte waar de hele groep elke dag bij elkaar kan zitten. De keuze om bij elkaar te leven is hier niet noodzakelijk. Er zijn ook maatregelen genomen voor personen die dit niet wensen, zoals de vergoeding op de werkdagen. De voorkeur gaat natuurlijk wel naar personen die zich wel engageren voor deze manier van groepswonen. Ondanks deze mindere mate van samenleven, heeft de sociale structuur zich heel goed ontwikkelt. Door de mogelijkheid aan te bieden, maar het niet te verplichten, ontstonden de sociale relaties spontaan en ongedwongen. Het is wel duidelijk dat er voor het samenleven een soort van reglement voor de bewoners moet zijn. Een samenleving kan niet enkel gebaseerd zijn op vertrouwen.
124
9
125
9
BIBLIOGRAFIE
BOEKEN EN TIJDSCHRIFTEN
Berlune, D., “The new experimental aesthetics and the problem of classifying works of art.” Scientific Aesthetics, 1976(1) Boutsen, D., Lezing Trust, 13-01-2010, PHL Diepenbeek Burie, J., Wonen en woongedrag: verkenningen in de sociologie van bouwen en wonen. 1972, Meppel, Boom Choi, J., “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries” European planning studies, 2004(12,8) De Heer, J., De architectonische kleur: de polychromie in de puristische architectuur van Le Corbusier. 2008, Rotterdam, Uitgeverij 010, pp. 33 De Leeuw, E. & Vander Cammen, M. collectief wonen. Cohousing in Denemarken. 2000-2001 Katholieke universiteit Leuven De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur SintLucas Gent, 2009 De Rijcke, S., “Wonen: de illusie van individualiteit” Psychologie 2001(2) Debois, A., Wonen anders bekijken: onderzoek rond woongemeenschappen, 2004 Dijkman, P., Nieuwbouw en sfeer: handboek voor architectonische sferen. 2006, Utrecht, Uitgeverij Ijzer Eysenck, H., “An experimental study of aesthetic preference for polygonal figures.” Journal of General Psychology, 1968(79) Gieles, J., “Waar voelen we ons thuis?” Psychologie 2007( 10) Gold, S., “Joining a cohousing community: risks and rewards”, Communties, 2005
126
Gould, R., Insurgent Identities: Class, Community and Protest in Paris from 1848 to the Commune. 1995, University of Chicago Press. Herzberg, F., Mausner, B., & Snyderman, B., The motivation to work. 1962, London, Chapmann & Hall Hochberg, J., & Brooks, V., “The psychology of form: reversible perspective drawings of spatial objects.” Amercian Journal of Psychology, 1960(73) Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw Kennedy, J.F., “A “green” architect falls in love with frogsong cohousing”, Communities 2005( 127) Kesler, B., Centraal wonen, een onderzoek naar bewonerservaringen en sociaalruimtelijke voorwaarden, 1991, Doctoraatsverhandeling, Wageningen Koopman van den Boogerd, H., Betekenis van het groen voor de mens. 1967, Amsterdam, Siswo Krabbe, R. & Vlug, P., Centraal wonen in beeld deel 1: 1977-1986, 1986, Rotterdam/Hoogezand: Stichting Huis in eigen Hand/Landelijke Vereniging Centraal Wonen
Kums, R., Tussen individualiteit en collectiviteit: leven in woongroep of centraal wonen-project, 2002 Lee, T., Architekturpsychologie, Theorie aboruntersuchungen Feldarbeit. 1973, Düsseldorf, Verlagsgruppe Bertelsmann GmbH Mccamant, K., Durrett, C. & Hertzman E., Cohousing: a contemporary approach to housing ourselves, 1994 Michiels, D., Overzicht rechtspraak Tontine en aanwas. 2004, Larcier Positano, R., “The mystery of the Rosetan people”, New York Daily News, 2007 127
Roosen, S., Groepswonen is meer dan groepswoningbouw, Studiedag Sint Lucas architectuur, 14 oktober 2010
Ruysseveldt, J., Samenwonenden en onroerend goed: notariële praktijk studies. 2005, Knokke-Heist, Kluwer Ruysseveldt, J., Familie op maat verslagboek van het notarieel congres. 2005, Knokke-Heist, Kluwer Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer Smets, M., Onzichtbaar aanwezig sociale huisvesting in Vlaanderen, vandaag. 2008, Gent, New Goff Sommer, R., Personal space: the behavioral basis of design. 1969, Englewood Cliffs, Prentice Hall Van Herck, K. & Avermaete, T., “Wonen in welvaart: woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen 1948-1973”, Publishers 2006(010) Van Herck, K. & Avermaete, T., “Wonen in welvaart: woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen: 1948-1973”, Publishers, 2006(010) Van Oudenhoven, J.P., & Giebels, E., Groepen aan het werk, 2010, Groningen/Houten, Noordhoff uitgevers Vestbro, D., “From Central kitchen to community co-operation Development of Collective Housing in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009 Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009 Vogels, M.,”Voorstel van Decreet houdende de wijziging van het decreet van 15 juli 1997 met betrekking tot het ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen.”, 14 september 2009 Woodward, A., Grossman, M., & Vestbro, D., The New Generation of Collective Housing Units. Experiments with Social Integration: Administration and Spatial Design,1989, Stockholm
128
WEBSITES
Samenhuizen vzw, officieel webadres, Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.samenhuizen.be Landelijke vereniging centraal wonen, officieel webadres, Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.lvcw.nl/ Ministerie van de wooncrisis, (9 Juli 2008). Een kraakverbod is geen oplossing. Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://krakengent.squat.net/ Sherwood, R., (2002). The study of international multi-family housing, housing prototypes. Geraadpleegd op 20 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.housingprototypes.org/ De molen van Rotselaar, officieel webadres, geraadpleegd op 3 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.molenvanrotselaar.be BTSG (1994, 25 april). Gedrag en omgeving, omgevingspsychologisch onderzoek in het verzorgingshuis. Geraadpleegd op 22 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.btsg.nl/infobulletin/gedragomgeving.html Feeks, & Colijn, Margezones – Overgansgebieden tussen privéen openbare ruimte, 2010. Geraadpleegd op 10 juli 2011 op het World Wide Web: http://www.feekesencolijn.nl/ Cohousing, Geraadpleegd op 24 januari 2011 op het Word Wide Web: http://www.cohousingplatform.be/ Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, Geraadpleegd op 15 mei 2011 op het World Wide Web: http://www.rva.be/ Kollektivhus, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.kollektivhus.nu/english/index_eng.html Woongroepen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.gemeenschappelijkwonen.nl/ 129
AFBEELDINGEN Tabel 2.1: Types gemeenschappelijk wonen, overzicht Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw, pp. 23 Tabel 2.2: Welke gemeenschappelijke ruimten aanwezig? Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw, pp. 42 Tabel 3.3: Types gemeenschappelijk wonen Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw, pp. 65 Grafiek 3.1: (Enquête samenhuizen): aantal projecten/startjaar Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw, pp. 66 Grafiek 3.2: (enquête Samenhuizen):type project / aantal bewoners Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw, pp. 66
130
Figuur 1: Tuin Katoenspinnerij te Gent De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009, presentatie, dia. 10 Figuur 2: Tuin schooltje Meerhem te Gent De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009, presentatie, dia. 12 Figuur 3: Vicieuze cirkel vrouwen Zweden Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009, pp. 4 Figuur 4: Müller-Lyer illusies waar de hoek van de pijlpunten gevarieerd is. Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer, pp. 19 Figuur 5: Helson's Model (1959, 1964) Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer, pp. 46 Figuur 6: Het verband tussen opwinding en voorkeur of prestatie. Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer, pp. 47 Figuur 7: kubus of zeshoek? Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer, pp. 50
131
Figuur 8: fictieve plan voor een groepswoonproject. Fiction plan cohousing. Geraadpleegd op 30 juli 2011 op het World Wide Web: http://dfwnetmall.com/ecovillage/site-plan1.htm Figuur 9: La Vignette, Leuven Plissart, M., Wonen in meervoud Leuven Sociale huisvesting La Vignette WIT architecten. Geraadpleegd op 18 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.vai.be/ Figuur 10: Sociale huisvesting La Vignettte, WIT-architecten. WIT-architecten, Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.wit.eu/ Figuur 11: La vignette, Leuven. WIT-architecten, Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.wit.eu/ Figuur 12: La Grande Cense Vanderhoven, L., Eigen beeldarchief, 2011 Figuur 13: Verbouwingsproject La Grande Cense, Clabecq Jonckheere, L., hoe ver staan we?. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.lagrandcense.be/ Figuur 14: Aanzicht voor de aankoop. Jonckheere, L., Historiek. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.lagrandcense.be/ Figuur 15: Grondplan La Grande Cense met de verschillende woonsten. Jonckheere, L., Plek, plan. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.lagrandcense.be/
132
Figuur 16: De gemeenschappelijke delen, schuur gelijkvloers. Jonckheere, L., Plek, plan. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.lagrandcense.be/ Figuur 17: De Molen van Rotselaar Vanderhoven, L., Eigen beeldarchief, 2011 Figuur 18: De Molen van Rotselaar, Rotselaar Vansintjan, D., Geraadpleegd op 6 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.molenvanrotselaar.be/ Figuur 19: Het oude molenaarsgebouw Vansintjan, D., Geschiedenis. Geraadpleegd op 6 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.molenvanrotselaar.be/ Figuur 20: Inplanting molen van rotselaar Vansintjan, D., Geschiedenis. Geraadpleegd op 6 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.molenvanrotselaar.be/
133
10
134