vereniging van toezichthouders in onderwijsinstellingen december 2015 - nummer 46
Om te beginnen... Opleiden tot vaardige, waardige en aardige burgers In gesprek met Paul Schnabel, voorzitter Platform Onderwijs2032
Graag hadden we in dit nummer aandacht besteed aan het rapport van de commissie-Meurs over ROC Leiden. Meer dan een vluchtige blik konden we er door de naderende deadline niet in werpen. Een aanbeveling is wel blijven hangen, namelijk hoe belangrijk het is de focus van het bestuur en daarmee van de raad van toezicht te blijven richten op het doel van de organisatie: het geven van onderwijs. Daarbij lijkt het ons tevens van belang dat zij samen ook het waartoe van dat onderwijs voor ogen hebben. De waartoe-vraag is het afgelopen jaar in onderwijskringen veelvuldig aan de orde gesteld. Het boek Het prachtige risico van onderwijs van onderwijspedagoog Gert Biesta is daar mede debet aan geweest. Ook in dit nummer is er aandacht voor Biesta, in de bijdrage van Harm Klifman. De waartoe-vraag ligt ook ten grondslag aan het Platform Onderwijs2032, dat in opdracht van de staatssecretaris eerdaags een advies oplevert over het curriculum in het funderend onderwijs. In dit nummer een gesprek met Paul Schnabel, voorzitter van het Platform. Het VTOI-jaarcongres 2016 (vrijdag 8 april, noteer die datum alvast) staat in het teken van innovatie in het onderwijs, ook een thema waarbij het van belang is het waartoe van onderwijs van morgen goed voor ogen te houden. Hiertoe roept gastcolumniste Aleid Truijens ook op. Als opmaat naar het congresthema treft u in dit nummer een verslag aan van een rondetafelgesprek over innovatie en de rol van de toezichthouder. De redactiecommissie
‘Met Onderwijs2032 heeft de staatssecretaris duidelijk iets losgemaakt. We hebben gemerkt dat men in het onderwijs het fijn vindt weer over de inhoud te kunnen praten en niet alleen over financiën of de organisatie.’ VTOI Nieuws in gesprek met Paul Schnabel, voorzitter van het Platform Onderwijs2032. Eind 2014, als Schnabels gasthoogleraarschap in New York ten einde loopt, benadert staatssecretaris Dekker (OCW) hem voor het voorzitterschap van het Platform Onderwijs2032. Kort daarvoor heeft de staatssecretaris onder de noemer #onderwijs2032 een nationaal debat opgestart over de wenselijke inhoud van het curriculum in het funderend onderwijs. Het platform moet, mede op basis van alle bijdragen aan het debat, het kabinet gaan adviseren. Schnabel, als voormalig SCP-directeur gewend aan verzoeken van bewindslieden, zegt ja. In februari 2015 gaat de commissie van start, begin oktober verschijnt een hoofdlijnenadvies. Eerdaags volgt het definitieve advies. Lees verder op pag 3
Inhoud Pagina 1 • Om te beginnen … • Opleiden tot vaardige, waardige en aardige burgers Pagina 2 • Van de voorzitter Pagina 3-4 • vervolg pagina 1 Pagina 5 • Column Aleid Truijens, Pagina 6-9 • Rondetafelgesprek: Over Pietje Precies en Pietje Bell Pagina 10-11 • Biesta voor toezichthouders Pagina 12-13 • De eerste balans opgemaakt Pagina 14-15 • Het belang van gelijkwaardige en open relaties Pagina 16-17 • Formalisering laat minder ruimte voor creativiteit en innovatie Pagina 18 • FAQ Pagina 19 • Kindcentra 2020 - een realistisch perspectief Pagina 20-21 • Professionalering toezichthouders gebaat bij informelere aanpak Pagina 22 • Wij wensen u... Pagina 23 • Boekrecensie Pagina 24-25 • Opleidingen voorjaar 2016 • VTOI Publicaties Pagina 26-27 • Van de bestuurstafel • Agenda • Nieuwe leden • VTOI-congres 8 april 2016 • Interessante links • Ondersteuning door VTOI Pagina 28 • Bestuur, Raad van Advies, Directeur en Bureau VTOI • Het VTOI-lidmaatschap biedt u de volgende voordelen • Colofon
december 2015 - 2
Van de voorzitter Corrie Noom - voorzitter VTOI
Geen vlokje sneeuw nog gezien en geen temperaturen onder het vriespunt. Van een run op winterbanden is geen sprake. Toch staat het nieuwe jaar voor de deur. Een moment van terugblikken en vooruitkijken, ook voor mij als voorzitter. Op de ledenvergadering heb ik verteld van mijn ervaringen in de eerste honderd dagen. De thema’s die het komende jaar voor de VTOI van belang zijn heb ik daar ook benoemd. Op de eerste plaats is dat natuurlijk de belangenbehartiging. Daarnaast zullen deskundigheidsbevordering, opleidingen en debat centraal blijven staan in de activiteiten van de VTOI. Raden van toezicht waar we allemaal trots op kunnen zijn, dat is ons doel. Bij de woningcorporaties houden de raden van commissarissen hun kennis op peil met PE-punten. In de zorg bereidt de NVTZ een systeem van accreditatie voor. Het bestuur van de VTOI zal zich ook buigen over de vraag hoe de raden van toezicht in het onderwijs het beste kunnen toetsen of hun kennis en samenwerking voldoende is voor een adequate uitoefening van hun taak. In het nieuwe jaar zal de Tweede Kamer zich gaan buigen over de Wet Versterking Bestuurskracht. We zullen daar ons geluid laten horen. De governance van de Samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs is een thema waarvoor op de Algemene Leden Vergadering nadrukkelijk de aandacht is gevraagd vanwege de grote onduidelijkheid van verantwoordelijkheden. Niet een onderwerp waarvoor de oplossing voor de hand ligt. In het funderend onderwijs zien we steeds meer IKC’s ontstaan: integrale kindercentra. Steeds vaker komen kinderopvang en onderwijs onder één dak. Dat brengt een besturingsvraag met zich mee en de vraag hoe het interne toezicht wordt georganiseerd voor twee functies die onder verschillende wettelijke regimes vallen. De besturen van de vereniging van toezichthouders in de kinderopvang (NVTK) en VTOI hebben besloten in de komende maanden de mogelijkheden tot bestuurlijke samenwerking te verkennen. Met al deze onderwerpen gaan we aan de slag in het nieuwe jaar. Tijdens de feestdagen zijn onze gedachten bij andere zaken. Dat zijn de dagen voor het gezin, voor de familie, voor de vrienden. Namens het bestuur van de VTOI wens ik u feestelijke kerstdagen en voor het nieuwe jaar veel geluk voor u en uw dierbaren. We ontmoeten elkaar weer vol energie in 2016!
Vervolg pagina 1
Piecemeal engineering
Schnabel: ‘De staatssecretaris vroeg ons een visie te geven op een toekomstig curriculum in het primair en voortgezet onderwijs. We hebben uit alle hoeken van de samenleving suggesties gekregen: coding, financiële educatie, muziekonderwijs, food awareness, yoga, mindfulness, Spaans. Alles en iedereen kwam langs met wat voor alle leerlingen verplicht zou moeten zijn. Ik heb wel eens gezegd: als we dit allemaal in het curriculum stoppen, dan zien ouders hun kinderen niet meer terug. Als commissie zijn we met elkaar over alle voorstellen uiteraard wel in discussie gegaan. Aandachtspunt was de balans tussen wat mensen willen en wat er mogelijk is. Continuïteit doet er ook toe: je moet bijvoorbeeld rekening houden met het feit dat veel van de huidige docenten, er in 2032 ook nog zullen zijn. Je kunt niet verwachten dat zij van de ene op de andere dag een totale verandering kunnen laten zien.’ Volgens Schnabel zal de herziening van het curriculum dan ook het karakter van piecemeal engineering krijgen: ‘Je kijkt naar wat je zou willen en naar wat realistisch is om te doen en te bereiken. Wel is het zo dat als de lijn van het advies wordt gevolgd, het op termijn leidt tot majeure veranderingen in het onderwijs.’
Kern van het advies
Kern van het advies is het pleidooi van het Platform voor samenhangend onderwijs waarin leerlingen een solide, gemeenschappelijke basis krijgen, die ze op grond van hun persoonlijke capaciteiten en interesses verbreden. Schnabel: ‘De staatssecretaris heeft ons gevraagd aan drie functies van het onderwijs aandacht te geven: kwalificatie, burgerschapsvorming en persoonsvorming. Wij hebben dat vertaald in onderwijs dat leerlingen begeleidt in hun ontwikkeling tot zelfstandige volwassenen die vaardig, waardig en aardig zijn, voor zichzelf en voor hun omgeving. Daartoe moet er in ieder geval aandacht zijn voor basiskennis en -vaardigheden. Wat ons betreft gaat het wel om “meer van minder”. Je moet leerlingen niet pesten met onderwerpen of vakken waar ze niets mee hebben en waar ze ook weinig aan zullen hebben. Leerlingen krijgen nu veel te veel vakken, de samenhang is weg. We willen dat leerlingen gedurende een aantal uren per week en gedurende een aantal jaren met een beperkt aantal onderwerpen bezig zijn. We stellen een nationaal verplicht kerncurriculum voor met daarnaast veel keuzevrijheid voor scholen, docenten en leerlingen. Docenten moeten zich weer de eigenaar van het onderwijs en de les gaan voelen. Vanuit dat oogpunt moeten we ook kijken naar de rol van de educatieve uitgevers en naar die van de inspectie. We moeten naar minder inspectie en naar meer intercollegiale toetsing.’
'Leerlingen krijgen nu veel te veel vakken, de samenhang is weg' ‘Om tot samenhang te komen, stellen we naast het kerncurriculum van Nederlands, Engels, taal, rekenen en digitale en sociale vaardigheden een clustering van vakken voor: natuur & techniek, mens & maatschappij en taal & cultuur. Hoe scholen dat invullen, is aan hen. We hebben ook gezegd dat de kennis
Paul Schnabel, voorzitter Platform Onderwijs2032
die kinderen aangereikt krijgen minder encyclopedisch van aard moet zijn. Het is belangrijker dat leerlingen kennis weten te vinden en te beoordelen. Natuurlijk moeten zij daartoe wel beschikken over een bepaalde kennisbasis, waar volgens ons standaarden voor moeten komen. Op dit moment besteden basisscholen aandacht aan Engels, maar omdat ze dat allemaal anders doen, begint het voortgezet onderwijs gewoon weer van vooraf aan. Het werken met standaarden moet dat voorkomen. Ook vinden we het belangrijk dat een leerling niet alle vakken per se op een en hetzelfde niveau hoeft te doen. Kinderen die goed zijn in bètavakken moeten daar misschien meer tijd aan kunnen besteden en minder aan de vakken waar ze niet zo goed in zijn. Vergelijk het met het Engelse systeem. Op die manier komt er ook ruimte voor verbreding en verdieping. Dat gepersonaliseerde leren wordt ook gemakkelijker dankzij de inzet van ICT.’
Koninklijk Instituut van Leraren
Moet een curriculumherziening wel door de overheid worden opgepakt, ligt het niet meer voor de hand dat het veld dat zelf doet? Schnabel: ‘Als ik het onderwijs zou zijn, dan zou ik zeggen: “Leuk dat de staatssecretaris zo’n curriculumherziening wil faciliteren en er bijeenkomsten over wil beleggen, maar dat gaan we als sector natuurlijk zelf doen”. Maar het probleem is, dat er niet één veld is. Er is ook geen vanzelfsprekende instantie die aan dat proces leiding zou kunnen geven. Je hebt brancheorganisaties, vakbonden, maar er is geen gezaghebbend orgaan dat leiding kan geven aan het proces van curriculumherziening, een soort Koninklijk Instituut van Leraren. In het advies zullen we bepleiten dat het onderwijs de eigen vrijheid actiever gaat invullen en zelf gaat zorgen voor het actueel houden van het curriculum. ’
Identiteitsvorming
In een aantal landen waar recentelijk curriculumherziening plaatsvond, maakte dat proces deel uit van een breder proces van nationale identiteitsvorming. In Nederland speelt dit volgens Schnabel minder: ‘De Nederlandse identiteit is voor de Nederlander gemiddeld genomen geen thema. In landen als Schotland, Finland, Singapore, landen die door de staatssecretaris ook zijn aangehaald, speelt dat juist wel. De inspiratie daar was: “We moeten een natie worden”. Nederland is dat al.
3
Wel hebben we een probleem om immigranten deel te laten worden van die natie. Daardoor worden wij ons ook weer meer bewust van wie we zijn en zie je dat allerlei “Ik-houd-vanHollandtoestanden” opleven. De komst van buitenlanders, de globalisering en de Europa-isering maken nationale identiteit ook bij ons tot een thema’.
' Persoons- en gemeenschapsvorming zijn met elkaar verbonden' Alhoewel identiteitsontwikkeling geen motief was bij de herziening van het curriculum, pleitte Schnabel binnenskamers wel voor ‘Dutchness’ in het curriculum. Schnabel: ‘Omdat het een lelijk woord is, werd ik er om uitgelachen, maar de essentie ervan zit wel in het advies. Onderwijs heeft mede ten doel leerlingen tot Nederlander te socialiseren. Daarom is persoonsvorming ook zo belangrijk in het advies. Het gaat om teamwork, leren samenwerken en samenleven, leren naar elkaar te luisteren, enzovoorts. Dat is iets dat alle leerlingen moeten leren, als basis voor gemeenschapsvorming. Persoonsen gemeenschapsvorming zijn met elkaar verbonden, bij persoonsvorming hoort dat je leert medemens te zijn. Essentieel in burgerschapsvorming is dat je beseft dat je in een democratische samenleving leeft en dat als je iets wilt bereiken, je dat samen moet doen. Kinderen moeten dat leren. Overigens doet het Nederlandse onderwijs hier al veel aan. Denk aan het kringgesprek in het basisonderwijs: kinderen leren al vanaf dag 1 in het basisonderwijs polderen!’
Borrelpraat
Alhoewel Schnabel al jaren les geeft aan de universiteit en als SCP-directeur ook verantwoordelijk was voor rapporten over het onderwijs , leerde hij door zijn werk voor het Platform het onderwijs op een andere manier kennen. Wat viel hem op? ‘Wat me vooral opviel is dat iedereen een mening over het onderwijs heeft en dat die meningen er ook vaak niet om liegen. Over het algemeen is de beeldvorming over het onderwijs negatief, met bovendien een hoog borrelpraatgehalte. Objectieve gegevens over onderwijs laten een veel positiever beeld zien. Kijk bijvoorbeeld maar eens hoe goed het Nederlandse onderwijs het doet volgens de criteria van het World Economic Forum. Wat me verder in het basisonderwijs opviel, was de bijzondere vorm van betrokkenheid en persoonlijke aandacht voor leerlingen. In het voortgezet onderwijs viel mij vooral de kwaliteit en de verzorgdheid van de gebouwen op, zeker als je het vergelijkt met de situatie toen ik zelf naar school ging of met wat je om ons heen ziet in landen als Frankrijk, Engeland en zelfs Duitsland: de kwaliteit van de voorzieningen in ons land is indrukwekkend.’
Zorgen zijn er ook. ‘Er wordt veel gesproken over leren leren, over de grenzen heen kijken, over wat je moet doen als je niet weet wat je moet doen, maar ik merk dat voor veel mensen in het onderwijs de gedachte om het zelf anders te doen, laat staan iets anders te gaan doen, heel moeilijk en soms zelf volstrekt ondenkbaar is. Als Platform hebben we veel docenten gesproken die zelf iets nieuws bedacht hebben en daar enthousiast voor zijn. Aan de andere kant, de vele docenten die de methode volgen en het daarbij houden, hebben we minder op bezoek gehad. Heel veel docenten zitten tussen die twee uitersten in: ze doen een aantal dingen die ze zelf leuk en interessant vinden, maar verder volgen ze vooral de methode. Dat moeten we ons goed realiseren in wat er mogelijk is. Het moet aanvaard kunnen worden en ook doenbaar zijn.’
Randvoorwaarden
Over de randvoorwaarden voor het welslagen van het proces laat het platform zich in het advies niet uitgebreid uit. De teneur zal zijn: ga ermee aan de slag, giet het niet te veel in een wettelijk kader, doe het geleidelijk aan en sluit aan bij wat er al gebeurt. Schnabel: ‘Mensen reageren enthousiast en zeggen over veel uit het voorlopige advies: “dat doen we al”. Wij zeggen straks heel nadrukkelijk: houd het veld erbij en leg de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk daar. In het onderwijs bestaat te vaak nog de neiging om naar Den Haag te kijken. Begrijpelijk, maar ik heb het in discussies op scholen al vaker gezegd: “Vergeet Den Haag, jullie moeten het onderwijs meer zelf bepalen, zorg ervoor dat je het initiatief niet verliest”. Toezichthouders, bestuurders en schoolleiders moeten docenten prikkelen en zeggen: “Dit is een kans, vul het vanuit je professionaliteit verder in”. Dát is vrijheid van onderwijs, een uniek kenmerk van het Nederlandse onderwijs. In veel landen, ook in de landen die de staatssecretaris als voorbeeld aanhaalde, heeft de overheid een ongelooflijk sterke regiefunctie. In Nederland worden er ook directieven aan het onderwijs opgelegd, maar principieel ligt het primaat niet bij de staatssecretaris.’
Arie Olthof
Arie Olthof ondersteunt als zelfstandig adviseur schoolbesturen en -directies bij beleids- en organisatieontwikkeling. Hij is tevens redacteur van VTOI Nieuws, De Nieuwe Meso en Regelingen Onderwijs.
december 2015 - 4
Column Aleid Truijens
gast
Wat gaan we kinderen onderwijzen? Lekker ouderwets klinkende vraag. Toch is dit precies de vraag die we moeten stellen als het gaat om te toekomst van het onderwijs. Niet ‘wat moeten ze leren?’. Leren doe je overal: thuis, op het sportveld en op straat. Maar voor de dingen die je niet vanzelf leert, hebben we de school. Terecht maakt pedagoog Gert Biesta dat onderscheid. Vorig jaar werden wij Nederlanders uitgenodigd om voorstellen voor de toekomst van ons onderwijs in een ideeënbus op Twitter te werpen. Het afgelopen jaar dacht een platform van acht mensen - drie bestuurders, twee wetenschappers, één trendwatcher en hé, ook twee leraren - verder na over #onderwijs2032 , onder leiding van Paul Schnabel. Onlangs kwam hun eerste rapport uit. Daarin staan welkome voorstellen. Het platform vindt bijvoorbeeld dat de leraren, hun opleiding en professionaliteit, het belangrijkste zijn. Het grootste verschil tussen Nederland en landen waar de schoolprestaties beter zijn, zoals Finland en Canada, is dat het leraarschap daar serieuzer wordt genomen. Leraren worden er beter opgeleid, de status van het leraarschap is hoog en er wordt gevochten om de onderwijsbanen. Een ander goed idee uit het rapport van Schnabel en de zijnen is dat leraren wel wat minder uren voor de klas kunnen staan: leerlingen gaan niet beter presteren als hun leraren lange, overvolle werkweken maken. Maar over die hamvraag - wat gaan we kinderen bijbrengen, waarom en hoe? - lees ik bitter weinig bij de deskundige denktank. Dat is zorgelijk, want we moeten ervoor zorgen dat we in 2032, als onze kleuters volwassen zijn, niet hopeloos achterlopen in de wereld. Het platform #2032 haalt jammer genoeg een stoet van oude koeien uit de sloot. Vrijwel alle clichés uit drie decennia onderwijsvernieuwing komen langs. Of die nu ‘studiehuis’ heette, of ‘competentiegericht leren’, of ‘probleemgestuurd onderwijs’, of 21st century skills, het kwam altijd neer op individueel en zelfstandig leren, achter je computer of iPad, met de leraar als instructeur. Adviesbureaus konden telkens onder een andere naam hun oude cursussen verkopen. Veel schoolbestuurders zien wel muziek in een school die met minder leraren toe kan. Een inmiddels stokoud cliché van innoveerders is dat het onderwijs in onze gedigitaliseerde tijd minder nadruk op kennis zou moeten leggen. Je kunt toch alles opzoeken? Tot mijn schrik las ik dat voorzitter Paul Schnabel er ook zo over denkt. In een interview in Trouw (2 -10-2015) zegt hij: ‘Vroeger zat je kennis in je hersenen en je boeken, nu is dat de computer.’ Ik moest zijn uitspraak twee keer lezen. Zit kennis in je computer? Echt? Zou deze voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, hoogleraar bovendien, het verschil tussen informatie en kennis niet kennen ? Dat het bij kennis niet gaat om de feiten zelf, maar om het begrijpen van hun samenhang? Ieder 5-vwo’er weet dat. Die weet eveneens dat als je niks weet
en niks snapt, je ook niet goed kunt opzoeken. School dient niet om informatie te leren verzamelen, maar om de wereld beter te begrijpen. Het is gevaarlijk om kinderen een iPad met een lesprogrammaatje in handen te drukken en te denken dat het goed komt. Ook al lijken ze er reuze handig mee, we weten niet wat ze precies leren en of het beklijft. Onlangs kreeg mijn twijfel steun. De OESO houdt in 70 landen de leerprestaties van kinderen tussen 9 en de 15 jaar bij, met de bekende PISA-onderzoeken. Nu hebben ze gekeken naar het verband tussen het gebruik van computers op school en de leerresultaten. En wat bleek? Leerlingen die op school veel met computers werken zijn niet beter gaan presteren in taal, rekenen/wiskunde en science, maar slechter. Grote investeringen in ICT betalen zich nergens uit. De beste resultaten worden behaald in Japan, Zuid-Korea en Hongkong, waar ze op school het minst met computers werken. ICT op school verkleint evenmin, zoals gedacht, de verschillen tussen leerlingen. Goed niet-digitaal lees- en rekenonderwijs doet dat volgens PISA wel. Wie ouderwets heeft leren lezen, schrijven en rekenen kan die vaardigheden vervolgens gemakkelijk digitaal toepassen; andersom is dat niet zo. Aziatische rekenwonders - op papier - scoren óók digitaal beter in rekenen. Natuurlijk hoeven we de iPads niet meteen te verbannen. Een groot deel van ons leven speelt zich digitaal en online af. Kinderen moeten op school leren hoe ze de apparaatjes het beste kunnen gebruiken. Maar laten we niet zo dom zijn om blind te geloven in een niet-onderbouwde heilsleer van handige onderwijsprofeten. Het is hun handel. Investeren in betere leraren blijft nodig. Slimme technologie kan nooit zwak onderwijs verbeteren.
Aleid Truijens
Aleid Truijens is Neerlandicus. Ze schreef voor De Gids, NRC Handelsblad, Elsevier en sinds 1996 voor de Volkskrant. Ook gaf ze acht jaar les op de School voor de Journalistiek in Utrecht. Truijens heeft een wekelijkse column in de Volkskrant, sinds januari 2008 op de Forum-pagina onder de noemer 'Stofwolken en krijtstrepen'. Daarin maakt zij zich vooral druk over het Nederlandse onderwijs.
5
Rondetafelgesprek over onderwijsinnovatie en de toezichthouder
Over Pietje Precies en Pietje Bell
Innovatie in het onderwijs en de rol van de toezichthouder is het thema van het VTOI-jaarcongres (8 april 2016). Tijdens een rondetafelgesprek verkende een groep (ervarings)deskundigen het thema alvast. Dat innovatie onvermijdelijk is, daarover waren ze het snel eens. De vraag hoe scholen succesvol kunnen innoveren en wie daartoe wat moet doen, leverde meer debat op. Namens de VTOI nam voorzitter Corrie Noom deel aan het gesprek. Volgens haar is innovatie niet iets dat vanzelf gaat binnen scholen: ‘Als het goed gaat, zijn mensen geneigd om op dezelfde voet door te gaan.’ Ondertussen hebben scholen wel met ontwikkelingen te maken, die om (re)actie vragen: vluchtelingenproblematiek, krimp, de participatiesamenleving, technologische, economische en demografische ontwikkelingen. Een ontwikkeling die in het gesprek met name aandacht krijgt, is individualisering. ‘In hun rol als consument, leerling of werknemer zijn mensen gewend zich individueel te bewegen en een eigen weg te kiezen,’ aldus Freek Peters. In de ogen van Paul Kop kunnen scholen daar ‘veel preciezer dan nu gebeurt op inhaken’. Volgens Yolanda Hoogtanders leidt dat tot een dubbele opdracht: ‘Meer aandacht voor het individuele, moet gepaard gaan met aandacht voor het sociale, voor delen en samenwerken, lokaal maar ook wereldwijd.’
december 2015 - 6
Leren samenwerken
Gijsbert Werner, lid van de Nationale Denk-Tank die dit jaar de toekomst van het leren als thema heeft, herkent het spanningsveld individueel-samen: ‘In het onderwijs zien we aan de ene kant veel aandacht voor individueel maatwerk en differentiatie. Aan de andere kant is er een behoefte om leren te zien als iets gemeenschappelijks. Onderwijs gericht op cognitieve doelen kan heel goed met behulp van ICT worden gepersonaliseerd, terwijl samenwerkend leren veel meer voor de hand ligt om niet-cognitieve doelen te bereiken.’ Ad Kroft onderstreept het belang van samenwerking door te verwijzen naar de Brainport-regio rond Eindhoven: ‘Daar blijkt dat het vermogen tot samenwerking binnen en tussen bedrijven bepalend is voor de innovatie- en concurrentiekracht. Een bedrijf als ASML schakelt met allerlei kleine bedrijven in de regio om samen complexe problemen op te lossen. Om dat succesvol te kunnen doen, zijn kwaliteiten als vertrouwen, affectie en samenwerken van belang.’ Wat betekent dat voor het onderwijs? Paul Kop: ‘Het ontwikkelen van affectieve vaardigheden wordt belangrijker. We moeten onderzoeken om welk type affectie het gaat en hoe docenten dat bij leerlingen kunnen ontwikkelen. Wetenschappelijk onderzoek over de wisselwerking is er wel, maar het is nog altijd lastig om de uitkomsten daarvan door te laten dringen in het onderwijs’.
Deelnemers aan het rondetafelgesprek: - Yolanda Hoogtanders is lid van de raad van toezicht van het IJburg College in Amsterdam en directeur van Policy Productions. - Paul Kop is lid van de raad van toezicht van de Stichting Katholiek Basisonderwijs in Alphen aan den Rijn en algemeen directeur bij Lagerweij & Partners. - Ad Kroft is directeur van Inseit, het Instituut voor Supervisie van Enterprise IT en Innovatie. Inseit beoogt de corporate governance op digitale innovatie te versterken.
Voor het beroepsonderwijs is de verbinding met de wereld van de beroepen van belang, maar hoe kun je studenten voorbereiden op beroepen als het nog maar de vraag is of die straks nog wel bestaan? Tegen die achtergrond vindt Corrie Noom het vooral van belang dat scholen het lerend vermogen van hun leerlingen ontwikkelen. Ad Kroft vult aan: ‘Als je bijvoorbeeld kijkt naar Buurtzorg, dan zie je dat medewerkers zelf keuzes maken, zelf het werk ter plekke regelen. De moderne professional heeft zelfvertrouwen en maakt op basis van waarden, zelf afwegingen.’ Hij ziet het ontwikkelen van zelfvertrouwen als belangrijke opdracht voor het onderwijs: ‘Het primair onderwijs kan er al mee beginnen, door meer uit te gaan van wat leerlingen kunnen.’
Lerende organisatie
Op het gebied van innovatie is het track record van scholen matig. Gijsbert Werner: ‘Veel vernieuwingen slagen niet of nauwelijks, of verdwijnen na verloop van tijd. Scholen zijn nog geen lerende organisaties; er wordt onderling weinig feedback gegeven en er is weinig intervisie over wat werkt en waarom. De tijd daartoe ontbreekt vaak. Ook de veranderbekwaamheid van leraren is gering. Daarnaast zijn scholen sterk gericht op kerndoelen en exameneisen. In de perceptie is er weinig ruimte om te innoveren, maar de regelgeving laat veel meer toe dan
- Corrie Noom is voorzitter van de VTOI. - Freek Peters is bijzonder hoogleraar contextueel leiderschap aan de Universiteit Tilburg en partner bij De Galan groep. - Gijsbert Werner is lid van de Nationale Denk-Tank, die dit jaar ‘het leren van de toekomst’ als thema heeft. Het gesprek stond onder leiding van Pieter Huisman, hoogleraar Onderwijsrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, lid van de Onderwijsraad en adviseur bij Hobéon.
mensen denken. Vernieuwende scholen ervaren dat hun concept onder druk komt te staan onder invloed van de examenresultaten die ze moeten bereiken. Scholen vernieuwen bijvoorbeeld wel hun onderbouw, maar richten de bovenbouw weer traditioneler in.’ Yolanda Hoogtanders, toezichthouder bij een vernieuwende school, herkent dit beeld: ‘Het IJburg College is op zoek naar meetinstrumenten die passen bij het andere onderwijs dat de school wil bieden. Met TNO is een proef gedaan om het leren over en van elkaar meetbaar te maken. De eerste versie van het instrument wordt nu met andere vernieuwingsscholen samen verder ontwikkeld. Tegelijkertijd dwingt het ontbreken van zo'n instrument de school om in de bovenbouw meer de nadruk te leggen op de traditionele leerdoelen die met de bestaande examens getoetst worden.'
'De regelgeving laat veel meer toe dan mensen denken' Rond succesvolle vernieuwingsscholen doet zich een paradox voor. Volgens Werner romen zij de markt voor leerlingen en leraren af, waardoor de condities om te innoveren voor andere scholen moeilijker worden. Hij ziet dit afroomeffect geïllustreerd in de schets die Yolanda Hoogtanders van het IJburg College geeft: ‘De school heeft leraren aangetrokken die willen
7
en kunnen vernieuwen. Zij krijgen extra tijd voor het ontwikkelen van lesmateriaal. De school straalt daardoor energie uit en wordt zo nog aantrekkelijker voor vernieuwende leraren, die andere scholen dan moeten ontberen.’
Pietje Precies en Pietje Bell
De vraag die dus voorligt is: hoe kunnen alle scholen succesvol innoveren? Ad Kroft: ‘Uit onderzoek naar verandervermogen in de bankenwereld blijkt dat commissarissen en bestuurders innovatie wel agenderen, maar het vervolgens niet organiseren. In het onderwijs zie je dat ook: er wordt iets nieuws geïntroduceerd, maar het wordt niet afgemaakt.’ Volgens Freek Peters is er daarom een ander paradigma nodig: ‘Je kunt innovatie niet opleggen. Innovatie heeft pas kans van slagen als het laag in de organisatie is belegd, bij de professional. Je moet in de organisatie de condities scheppen, die de professionals prikkelen en hen de ruimte geven. Leiders in de eerste lijn zijn essentieel: zij moeten niet controleren, maar aanjagen, stimuleren, ruimte geven. Kortom, minder Pietje Precies, meer Pietje Bell.’ Op basis van Denk-Tankonderzoek sluit Gijsbert Werner zich hierbij aan: ‘In ons onderzoek zien we dat er in vernieuwende scholen vaak een sterke schoolleider is, met een heldere en richtinggevende visie.’
Public entrepreneurship
Yolanda Hoogtanders legt de koppeling met de rol van de toezichthouder: ‘In het hele sociale domein zijn we op weg naar public entrepreneurship. Public heeft te maken met de maatschappelijke waarden die je als organisatie voor je stakeholders wilt realiseren, entrepreneurship met het benutten van kansen die je daartoe ziet. Bestuurders in het sociale domein moeten public entrepreneur worden. Als toezichthouders moeten we op dat profiel gaan sturen.’ In de aanloop naar het VTOI-jaarcongres op 8 april 2016, willen we een beeld krijgen van hoe toezichthouders bezig zijn met innovatie in hun eigen organisatie. Een oproep daartoe leverde onderstaande bijdragen op van Rob Boekhout, toezichthouder bij het ROC Mondriaan. Hij werkt aan een publicatie over innovatie in het onderwijs. Ook Ron Kevenaar leverde een bijdrage op basis van zijn ervaring als toezichthouder bij WereldKidz en als bestuurder bij ThiemeMeulenhoff. Heeft u ideeën over innovatie die u graag met andere toezichthouders wilt delen? Wij horen graag van u via
[email protected] of 0793638104.
Rob Boekhout over toezicht en het managen van innovatie
Onderwijsinstellingen zijn in de afgelopen decennia sterk beïnvloed door een bedrijfsmatige visie op management. Governance en het meetbaar maken van prestaties zijn dominant in de opvatting over het besturen van onderwijsinstellingen. Elke onderwijsinstelling kent een strategisch plan, een kaderbrief, een begroting en tussentijdse rapportages. Incidenten bij verschillende organisaties - niet alleen in het onderwijs - hebben de aandacht hiervoor versterkt; er is een cultuur van low risk ontstaan.
december 2015 - 8
Naast sturen op het profiel van de bestuurder, is het volgens Paul Kop ook van belang om samen de strategische doelen te benoemen: ‘Binnen onze stichting hebben we dat gedaan. We hebben veel tijd geïnvesteerd in het benoemen van de juiste criteria en in het met elkaar eens worden. Daardoor zijn we nu wel in staat de feedbackloop te sluiten.’ Volgens Yolande Hoogtanders is die tijdsinvestering van belang: ‘Anders lijkt het alsof je het met elkaar eens ben, maar als puntje dan bij paaltje komt, zie je dat waarden verschillend worden geïnterpreteerd. Uiteindelijk werkt dat juist remmend op de innovatie.’
'Innovatie heeft pas kans van slagen als het laag in de organisatie is belegd, bij de professional' Ad Kroft wijst ten slotte op het belang van informatie en deskundigheid in de raad: ‘Toezichthouders moeten weten wat er speelt, moeten kennis hebben van de sector en van de toekomst. De raad moet het bestuur ook kunnen adviseren over het hoe van innovatie. Je moet kennis hebben van verschillende innovatiestrategieën die mogelijk zijn, zodat je in staat bent het bestuur alternatieven te bieden. Als je de verschillende mogelijkheden overziet, kun je iets toevoegen, zonder dat je de rol van de bestuurder overneemt.’
Arie Olthof
Op dit moment worden onderwijsinstellingen geconfronteerd met ingrijpende veranderingen, die leiden tot andere eisen aan het onderwijs. Om met succes te kunnen innoveren, zijn veranderingen nodig: leiderschap dat vertrouwen schenkt en ruimte biedt, samenwerken, docententeams die kansen zoeken en nemen, minder managementlagen en structuren. De huidige dominante opvatting over sturen en beheersen, gericht op het reduceren van onzekerheden en niet op het zoeken van kansen, remt innovatie af. Innovatie vraagt om een andere opzet van sturing en beheersing van onderwijsinstellingen, waarbij sturen op waarden meer aandacht krijgt. Cijfers blijven van belang, maar niet als handvat voor afrekenen en verantwoorden. Zij dienen het leerproces te ondersteunen. Innovatie vereist van bestuurders dat zij de voorwaarden hiervoor onderkennen en condities creëren. Het vereist ook dat het toezicht verandert. Belangrijke vragen daarbij zijn: Hoe wil de raad verantwoording vormgeven? Wat wordt de context van de cijfers? Hoe wordt er inhoud gegeven aan de dialoog met de bestuurder? Hoe wordt de bestuurder beloond? Het zoeken naar antwoorden vindt plaats met op de achtergrond het dilemma tussen eisen van kritische stakeholders enerzijds en de noodzaak tot nemen van risico’s anderzijds.
Ron Kevenaar over zijn ervaringen met innovatie als toezichthouder bij WereldKidz …
WereldKidz (Openbaar onderwijs in Rijn- en Heuvelland) omvat 22 basisscholen en een school voor speciaal onderwijs. WereldKidz wil kinderen begeleiden in hun eigen ontwikkeling en optimaal voorbereiden op hun toekomst door uitdagend onderwijs. Het ontdekken van talenten en het ontwikkelen van 21st century skills staat centraal. WereldKidz heeft hiertoe in 2013 het International Primary Curriculum (IPC) geïmplementeerd. Binnen WereldKidz krijgen alle kinderen Engels, niet alleen in traditionele lessen, maar ook door een deel van het gewone programma in het Engels aan te bieden. Ook is WereldKidz in 2013 gestart met topklassen voor hoogbegaafde kinderen met een IQ van 130 of hoger die voorheen vastliepen omdat het reguliere lesprogramma hen te weinig uitdaging bood. Naast het reguliere lesprogramma, ligt de nadruk op probleemoplossend werken en eigen onderzoek voor projecten. Ook krijgen de kinderen poëzie en filosofie. … en als bestuurder bij ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff maakt (innovatieve) leermiddelen en heeft de missie om talenten te laten bloeien. In de afgelopen jaren hebben we geleerd dat onderwijsvernieuwing echt een
samenspel is tussen scholen en ontwerpers van leermiddelen. Steeds meer gaat het over hoe de traditionele lineaire lesmethode kan worden aangepast tot of vervangen door een meer flexibel aanbod van modules die onderwijs op maat mogelijk maken. Voor het ontwikkelen en aanleren van 21st century skills heeft ThiemeMeulenhoff in cocreatie met scholen Mijn Talent ontwikkeld, een digitale leeromgeving met behulp waarvan leerlingen zelfstandig werken aan vakoverstijgende, gevarieerde projecten. Het ontdekken en ontwikkelen van eigen talenten en vaardigheden staan hierbij centraal. Mijn Talent wordt momenteel op Nederlandse basisscholen uitgeprobeerd. Een ander voorbeeld is Nextin, een digitaal leerplatform dat gepersonaliseerd leren mogelijk maakt, doordat de leerdoelen van de individuele leerling centraal staan. Het is een open leerplatform, waarin ook de zelfgemaakte lesstof van scholen een plek kan krijgen. Circa 35 scholen voor voortgezet onderwijs experimenteren hier nu mee. ThiemeMeulenhoff heeft in 2013 Got It?! ontwikkeld, een digitaal, adaptief leerplatform voor rekenen en taal voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het is een intelligente applicatie die niveaudifferentiatie mogelijk maakt. Leerlingen krijgen op maat stof aangeboden die voor hen op dat moment relevant is. Inmiddels werken meer dan 100.000 leerlingen er dagelijks mee.
9
Ruimte voor de kritische, reflexieve dialoog
Biesta voor toezichthouders
'Biesta voor toezichthouders.' Een beetje rare titel is het wel, dat vind ik zelf ook. Maar de redactie vroeg me om een artikel te schrijven en gaf dit als onderwerp. Het aardige was wel dat ik precies wist wat me te doen stond. Dat kwam ook omdat ik net in het pas verschenen werk van onderwijspedagoog Gert Biesta zat te lezen, Het prachtige risico van onderwijs. Over rare titels gesproken. Het prachtige risico van onderwijs is geen gemakkelijke weglezer, geen pageturner. Wel een boek met een duidelijke boodschap. Of misschien kan ik beter zeggen: een waarschuwing tegen de effecten van het huidige denken over onderwijs. Het opmerkelijke is dat zijn tegendraadse boodschap aardig weerklank
december 2015 - 10
lijkt te vinden. Ik leg dit maar uit als een kennelijk aanwezige behoefte aan een ander geluid, of, om het uit te drukken in de taal van Biesta zelf: de behoefte aan ‘onderwijs anders denken’. Gert Biesta is een pedagoog en filosoof die als hoogleraar pedagogiek werkzaam is geweest op verschillende universiteiten in het buitenland (Exeter in Engeland, Stirling in Schotland, Luxemburg en Londen). Onlangs is hij benoemd als bijzonder hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek. Zijn brede opleiding en internationale carrière is goed af te lezen aan het type bronnen dat hij gebruikt. Daarin vormen regelmatig werken van Franse filosofen als Rancière, Levinas en Derrida de
achtergrond voor beschouwingen over onderwijs en de rol van onderwijs voor politiek, economie, ethiek, democratie en emancipatie. Uit de namen van de filosofen en dit rijtje onderwerpen blijkt onmiddellijk al dat ‘Biesta lezen’ even wennen is. Zijn benadering van onderwijs, zijn manier van omgaan met bronnen, de abstracte onderwerpen die hij aan de orde stelt, de taal die hij hierin hanteert - het levert beschouwingen op die voor mij meer liggen op het terrein van de onderwijsfilosofie dan op dat van de onderwijspedagogiek. Voor wie van een uitdaging houdt. Heeft Biesta een boodschap voor toezichthouders? Jazeker, een interessante, uitdagende en niet gemakkelijke zelfs.
Er is wel een ‘maar’. Het in kort bestek en doelgericht formuleren van die boodschap doet tekort aan de breedte van Biesta’s betoog en aan de samenhang waarmee hij zijn thema’s benadert. De lezer is bij dezen dus gewaarschuwd en Biesta is geëxcuseerd. Alles wat hierna volgt is te kort door de bocht en komt voor mijn rekening.
'Het is de taak van toezichthouders om oog te hebben en te houden voor waar het in onderwijs in de kern altijd om is te doen' Laat ik beginnen met een aantal, noem het maar, statements van Biesta, in mijn woorden weergegeven. Ik zal ze kort toelichten. Daarna zal ik mijn bijdrage toespitsen op de rol van de toezichthouder. 1 Meten we wat we belangrijk vinden, of zijn we belangrijk gaan vinden wat we kunnen meten? In Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Ethiek, politiek en democratie geeft Biesta een scherpe analyse van de opkomst en effecten van een doorgeschoten meetcultuur. Hij legt de onderliggende verleidingen bloot en constateert effecten ‘die we niet moeten willen’. 2 H et debat over onderwijs is versmald tot een debat over de effectiviteit ervan. De processen staan centraal. In dit debat is geen ruimte voor een dialoog over het ‘waartoe’ van die processen. Elk gesprek over onderwijs gaat over de effectiviteit en efficiency van onderwijsprocessen, we hebben het nooit over de wenselijkheid van die processen gelet op de doelen die we met die processen beogen te realiseren. Anders gezegd, achter processen gaan normatieve keuzes vooraf, maar daar hebben we het nooit over.
3 In onderwijs is altijd sprake van kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming. Het gaat hierbij eerder om doeldomeinen dan om functies. In elke vorm van onderwijs is sprake van een bepaalde verhouding van deze drie. Geen ervan mag over het hoofd worden gezien. 4 De belangstelling voor meetbare opbrengsten en een opbrengstgerichte cultuur in de school leidt tot het ‘ver-leren’ van wat onderwijs in de breedte is. Door de aandacht voor leren, verliezen we de taal om over onderwijs te spreken. 5 Onderwijs geven is niet hetzelfde als een gat volgieten. In onderwijs is sprake van een relatie, een doel en een inhoud. De onderwijsgevende doet zichzelf, de leerling en de inhoud van zijn/haar vak tekort als hij/zij zichzelf beschouwt als neutraal doorgeefluik van ‘data’.
economie) aan het onderwijs worden gesteld. Bestuurders worden geacht permanent normatieve keuzes te maken en ‘iets te willen’, waarvan toezichthouders geacht worden ‘iets te vinden’. Het is belangrijk dat beide partijen oog hebben voor het gegeven dat normatieve keuzes de kaders en de begrenzing vormen van managerial handelen, dat gekenmerkt wordt door effectiviteit en efficiency. Zodra die laatste twee zelf tot norm verheven worden, verdwijnt het waartoe van het onderwijs uit zicht. Onderwijs verwordt dan tot functietraining en dat is nooit de bedoeling van onderwijs geweest. Het is de taak van toezichthouders om oog te hebben en te houden voor waar het in onderwijs in de kern altijd om is te doen.
Wat moet een toezichthouder met dit alles? Ik zal deze vraag beantwoorden met één duidelijk antwoord, gevolgd door een korte toelichting. Het antwoord is: het is mede de taak van toezichthouders om met regelmaat een kritische dialoog met het bestuur (en anderen) te voeren over de normatieve keuzes die voorafgaan aan en schuil gaan achter de feitelijke inrichting van het onderwijs. Ter toelichting wil ik wijzen op de wenselijkheid van een dimensie in het verkeer tussen intern toezicht en bestuur die in mijn waarneming nog weinig ruimte krijgt: die van de kritische reflexieve dialoog. In deze dialoog verstaan bestuur en intern toezicht zich met elkaar over de essenties van onderwijs, om te voorkomen dat de eigen opdracht van het onderwijs opgeofferd wordt aan de eisen die van buiten (politiek, ouders, samenleving, cultuur,
Harm Klifman
Harm Klifman is neerlandicus en filosoof en als senior adviseur werkzaam bij B&T.
11
Een jaar passend onderwijs
De eerste balans opgemaakt Sardes heeft onderzoek gedaan naar de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Daarbij is vooral gekeken naar de wijze waarop de verbanden zijn ingericht. Hieronder de belangrijkste bevindingen uit het rapport Richting en inrichting van Passend onderwijs in samenwerkingsverbanden.
In de wetgeving rond passend onderwijs zijn geen bepalingen opgenomen hoe passend onderwijs vormgegeven moet worden. Dat maakt dat er verschillen binnen samenwerkingsverbanden zijn, bijvoorbeeld in bestuurlijke inrichting, financieringsstromen en werkwijze. Op basis van het onderzoek van Sardes hebben we in de tabel de belangrijkste trends binnen de verbanden weergegeven.
Rechtspersoon De meeste samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs (PO) en voortgezet onderwijs (VO) hebben gekozen voor de stichting als rechtspersoon. In het PO heeft 56% van de samenwerkingsverbanden de stichtingsvorm, in het VO is dat 80%. Scheiding bestuur en toezicht Om bestuur en toezicht te scheiden hanteert 44% van de PO-samenwerkingsverbanden en 49% van de VO-samenwerkingsverbanden het bestuur/directiemodel. Besluitvorming 40% van de PO-samenwerkingsverbandenen 63% van de VO-samenwerkingsverbanden heeft gekozen voor een besluitvormingsprocedure bij de organisatie, toewijzing en uitvoering van ondersteuning waarin elke stem evenveel gewicht heeft (‘one man, one vote’). PO-samenwerkingsverbanden hebben vaker dan VO-samenwerkingsverbanden een ‘gewogen’ besluitvormingsprocedure (30% versus 12%). Verreweg de meeste directeuren van samenwerkingsverbanden PO (88%) en VO (92%) vinden dat de besluitvorming vaker goed dan slecht tot goed verloopt. Bezwaarprocedure Een grote meerderheid van samenwerkingsverbanden, 90% in het PO en 84% in het VO, is aangesloten bij de landelijke bezwaaradviescommissie, mocht er sprake zijn van een geschil tussen bijvoorbeeld ouders en bestuur van het samenwerkingsverband. Personeel Directeuren van samenwerkingsverbanden hebben meestal een betrekking van circa vier dagen in de week. Circa de helft van de samenwerkingsverbanden (PO: 52%; VO: 47%) heeft personeel in dienst, zodat er sprake is van werkgeverschap. Er is geen inzicht in de omvang van de detachering van personeel vanuit de deelnemende schoolbesturen aan de samenwerkingsverbanden. PO-samenwerkingsverbanden hebben gemiddeld 15,4 (9,9 fte) personeelsleden in dienst, tegenover 10,8 (7,8 fte) personeelsleden binnen VO-samenwerkingsverbanden. Het maximumaantal personeelsleden ligt in samenwerkingsverbanden PO ook veel hoger dan in samenwerkingsverbanden VO: 88 (57 fte) versus 45 (34 fte). Zorgplicht Een op de zes samenwerkingsverbanden PO (18%) en VO (16%) heeft te maken met enkele schoolbesturen die de zorgplicht proberen te omzeilen. Er heerst binnen meerdere samenwerkingsverbanden onduidelijkheid over de precieze uitwerking van de zorgplicht. Wanneer treedt deze in? Bij aanmelding van het kind door de ouders, bij acceptatie van aanmelding door de school? Hoe te handelen als ouders het kind bij meerdere scholen tegelijk aanmelden? Doorzettingsmacht Iets meer dan de helft van de samenwerkingsverbanden (PO: 51%; VO: 60%) heeft een vorm van doorzettingsmacht geregeld of is ermee bezig, bijvoorbeeld om zogeheten ‘moeilijk plaatsbare’ leerlingen een plek te kunnen geven. VO-samenwerkingsverbanden VO zijn hiermee verder dan de PO-samenwerkingsverbanden. Beleidsmatige invoering van passend onderwijs
december 2015 - 12
Een ruime meerderheid van de samenwerkingsverbanden (PO: 61%; VO: 60%) voert passend onderwijs beleidsrijk in.
Faal- en succesfactoren
Uit het onderzoek blijkt dat verschillende faal- en succesfactoren van invloed zijn op de prestaties van een samenwerkingsverband. Ruim tweederde van de directeuren van de verbanden ziet een risico in calculerend gedrag van bestuurders en directies bij de uitvoering van passend onderwijs in praktijk. In het PO worden ook demografische ontwikkelingen (40%), landelijke wet- en regelgeving (36%), de autonomie van schoolbesturen (34%) en de deskundigheid van leraren (30%) als faalfactor gezien. Directeuren van VO-samenwerkingsverbanden zien een gevaar in complexe maatschappelijke problematiek (45%). Bureaucratie en deskundigheid van leraren worden door 41% van de directeuren van VO-verbanden genoemd als mogelijke faalfactor. Samenwerking en afstemming met gemeenten en het beschikbare ondersteuningsbudget staan gedeeld op de vijfde plaats met 31% van meest genoemde faalfactoren.
Passend onderwijs ‘op papier’
De onderzoekers hebben ook telefonische interviews afgenomen met directeuren van de verbanden. Op basis daarvan maken de onderzoekers op dat er in aanloop naar schooljaar 2014/2015 hard gewerkt is door scholen om ‘op papier’ passend onderwijs goed te regelen. Verbanden hebben alles op alles gezet om de deadlines van het ministerie en de inspectie te halen. Dit schooljaar zal blijken of datgeen wat in het voortraject is afgesproken ook daadwerkelijk gehaald zal worden. De geboden beleidsruimte door het Rijk wordt daarbij door de directeuren van samenwerkingsverbanden gewaardeerd en gebruikt. Een deel van de samenwerkingsverbanden vindt de wet- en regelgeving van passend onderwijs complex. Bij besturen en directies is de precieze (juridische) uitwerking van de zorgplicht nog onvoldoende bekend. Ook worden er uiteenlopende (combinaties) van financieringsmodellen toegepast. De VTOI ziet voor 2016 het streven geformuleerd toezichthouders te voorzien van informatie waarmee zij goed kunnen toezien op welke wijze de zorgplicht is ingevuld en de taken gefinancierd zijn.
Responsieve beleidsvoering
Het rapport geeft een aantal conclusies en discussiepunten die ook voor toezichthouders wetenswaardig zijn. Zo gaan veel directeuren en schoolbesturen er van uit dat gaandeweg het proces nog wijzigingen zullen optreden in de optimalisatie van passend onderwijs. Dit wordt door de onderzoekers aangeduid met de term ‘responsieve beleidsvoering’. Door de komst van passend onderwijs zijn er veel nieuwe functies en organen ontstaan, gericht op de organisatie, toewijzing en uitvoering van basis- en extra ondersteuning. Samenwerkingsverbanden kunnen er tegenaan lopen dat er niet voldoende bewustzijn en/of professionaliteit is rond het innemen van juiste rollen en posities. Voor samenwerkingsverbanden is het een puzzel hoe om te gaan met de verantwoordelijkheden op de verschillende niveaus (school, bestuur en samenwerkingsverband). De vraag is dan hoe samenwerkingsverbanden de vinger aan de pols kunnen houden bij de besteding van middelen. Bij een deel van de directeuren is er een behoefte aan kengetallen of registratiesystemen om beter te kunnen sturen, hoewel dit natuurlijk een van de doelstellingen van passend onderwijs kan ondermijnen: het tegengaan van bureaucratie.
Kinderombudsman
Zowel PO- als VO-verbanden geven aan dat er nog geen dekkend aanbod is van ondersteuning voor alle leerlingen. Dat is een zorg die de Kinderombudsman ook uitte in zijn rapport Werkt passend onderwijs? (8 september 2015). Hij stelde vast dat een jaar na de invoering van passend onderwijs er nog steeds kinderen thuis zitten die geen passende vorm van onderwijs krijgen. Het passend onderwijs zoals het nu is ingericht, heeft nog niet de problemen kunnen oplossen die de Ombudsman al eerder vaststelde. Wellicht dat daartoe in de toekomst de wet- en regelgeving aangepast moet worden. Ook zullen op scholen een aantal knelpunten opgelost moeten worden. Op dit moment stellen niet alle scholen het kind centraal, aldus de Ombudsman. Hij zegt daarover: ‘Scholen nemen verstrekkende besluiten over toelating, verwijdering of plaatsing op basis van een papieren dossier dat soms niet eens compleet is of vanwege financiële belangen. Ouders en kinderen worden daarbij onvoldoende geïnformeerd. Daar waar scholen kinderen wel centraal zetten en een oplossing zoeken voor het kind, heeft dit vooral te maken met lef en persoonlijke betrokkenheid. Een omslag in de houding van alle scholen is daarom essentieel om passend onderwijs te laten slagen.’ In het onderzoek van Sardes onderschrijven directeuren van samenwerkingsverbanden dit beeld: zij zien strategisch of calculerend gedrag van schoolbesturen en directies als het grootste risico bij passend onderwijs. Sardes adviseert daarom de zorgplicht nog preciezer te definiëren, in te vullen en na te leven.
Informatievoorziening
Als VTOI blijven wij de onderzoeken rondom passend onderwijs nauwlettend volgen en informeren wij u over de belangrijkste uitkomsten. In dat kader is het interessant te verwijzen naar de website www.evaluatiepassendonderwijs.nl. Daar geven onderzoekers informatie over de verschillende deelonderzoeken die in het kader van de meerjarige evaluatie van passend onderwijs onder auspiciën van het NRO door acht partners worden uitgevoerd. Volgens planning komen in het voorjaar van 2016 de eerste resultaten van het onderzoeksprogramma. Uiteraard zal de VTOI daarover op haar website en via nieuwsbrieven communiceren. Indien nodig en gewenst zullen er rond passend onderwijs regiobijeenkomsten worden belegd.
Lia Burgers
Daniëlle Knieriem
Lia Burgers en Daniëlle Knieriem
13
Positionering van de controller
Het belang van gelijkwaardige en open relaties Om te zorgen voor voldoende tegengeluid, wijst de commissie-Meurs op het belang van een stevige positionering van de financial controller. De minister gaat dit onder de aandacht brengen van de sectororganisaties. Bovendien vraagt ze de inspectie het een rol te laten spelen bij de beoordeling van de kwaliteitsborging van onderwijsinstellingen. VTOI Nieuws sprak over de positionering van de controller met Michel Labij, directeur Finance, Planning & Control bij ROC Midden Nederland. Een van de centrale diensten direct onder het college van bestuur van ROC Midden Nederland is de dienst Finance, Planning & Control. Michel Labij is sinds 2011 verantwoordelijk voor deze dienst, die bestaat uit de afdelingen Compliance, Kwaliteitsborging, Business control en managementinformatie, Financiële administratie en Backoffice bedrijfsopleidingen. Voor 2011 werkte hij bijna 20 jaar in verschillende beleidsmatige en leidinggevende functies in de sociale zekerheid. Bij het CWI bijvoorbeeld was hij als directeur beleidsplanning en evaluatie onder meer verantwoordelijk ‘van jaarplan tot jaarverslag’.
december 2015 - 14
In de driehoek
Bij zijn komst bij het ROC, was er sprake van achterstallig onderhoud. Als gevolg van verschillende reorganisaties was er ‘weinig historisch geweten’; het ontbrak bijvoorbeeld aan kennis over het wat en waarom van keuzes die in het verleden waren gemaakt. Vanwege de financiële problemen die er toen waren, kreeg hij als concern controller een nauwe werkrelatie met de financiële commissie. Langzamerhand heeft dit zich genormaliseerd. Labij: ‘Wij hebben nu vier keer per jaar een bijeenkomst met de financiële commissie. De maandrapportage komt er aan orde. Die gaat zowel over onderwijsprestaties als de financiële realisatie. Bovendien geeft het inzicht in de ontwikkeling van de financiële kengetallen en de kasstroom. Andere onderwerpen zijn de kadernota, de begroting, jaarverslag en -rekening, de management letter en het accountantsverslag.’ Met de verschillende rapportages wil hij de leden van de raad van toezicht optimaal inzicht geven in de ontwikkeling en de voortgang van de organisatie. Hoe hoger je in de informatiepiramide zit, hoe abstracter doorgaans de informatie. Labij vindt het
daarom belangrijk de informatie zo goed mogelijk toe te lichten, zodat er nadien geen aanvullende vragen komen.
In-controlscan
Ook de ‘in-controlscan’ komt in de financiële commissie aan de orde. Dit instrument, aangereikt door de accountant, bestaat uit vragen aan de hand waarvan beoordeeld wordt wat de ontwikkelingsfase is van de bedrijfsvoeringsprocessen. De vragen worden beantwoord door het management, de afdeling compliance draagt de bewijsvoering aan. De scan is twee jaar geleden voor het eerst gemaakt. Sindsdien vindt er jaarlijks een update plaats. ‘Management control’ is de ontwikkelingsfase waar het ROC ten aanzien van de bedrijfsvoering naar streeft. Naast de bijeenkomsten met de financiële commissie, neemt Labij incidenteel ook deel aan bijeenkomsten van de voltallige raad van toezicht en zijn er contacten met de voorzitter van de raad, zoals rond het Instellingsplan en het nieuwe allocatiemodel. Dat model is sterk vereenvoudigd, de 10 tot 15 parameters waarmee tot op heden werd
gewerkt, zijn teruggebracht tot twee. Zoiets heeft impact op de organisatie, daarom zijn de contacten met de raad en de voorzitter op zulke momenten intensiever. Labij neemt de raad mee in de onderliggende principes; bovendien wordt op deze manier de expertise van de leden optimaal benut. De verschillende rapportages bespreekt Labij eerst met het college van bestuur, zodat het bestuur vervolgens de eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van de raad kan invullen. Labij geeft een voorbeeld: ‘Ik maak één maandrapportage, die wordt besproken in het college van bestuur en met de directeuren van de colleges en diensten. Diezelfde rapportage gaat ook naar de financiële commissie.’ Op die manier beschikt iedereen over dezelfde informatie en is er maximale transparantie.
Kritisch geweten
Hoe ziet hij zijn positie binnen het ROC? Labij: ‘De raad van toezicht kan aan mij als onafhankelijk persoon vragen hoe we er als organisatie voorstaan, financieel en niet-financieel. Dezelfde positie heb ik ten opzichte van het college van
Michel Labij, directeur Finance, Planning & Control bij ROC Midden Nederland. bestuur. In die zin ben ik het kritische geweten van de organisatie op het terrein van compliance, kwaliteitsborging en financiën.’ Deze manier van werken stelt wel eisen. Belangrijke voorwaarden zijn volgens Labij ‘vertrouwen, transparantie en inclusief denken’. Inclusief denken betekent voor Labij ‘dat mensen op basis van een brede blik de samenhang zien en in staat zijn de impact van beslissingen te overzien.’ Verder is het voor Labij vanzelfsprekend ‘om naar elkaar te luisteren en je te verdiepen in elkaars argumenten. In de driehoek moet iedereen verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de continuïteit van de organisatie. Daarom is het van belang dat er een open relatie is en dat je elkaar helpt. Als die openheid onder druk mocht komen te staan, dan is het van belang dat vroegtijdig te signaleren. Alle betrok-
kenen hebben daarin een rol, ik ook, al was het alleen maar omwille van mijn eigen gemoedsrust. Als er politiek in het proces sluipt, moet je als volwassenen werken aan de onderlinge relaties en de verbondenheid, net zo als je dat binnen een team doet.’
Competenties
Labij vervolgt: ‘Het onafhankelijk zijn en kunnen opereren als kritische gesprekspartner zit in mijn competenties en mijn persoonlijkheid. Het primaire proces staat bij mij altijd voorop. Dienstbaar willen zijn is erg belangrijk, zowel aan onderwijsmanagers, directeuren van colleges en andere diensten als aan het college van bestuur en de leden van de raad van toezicht. Je bereikt immers met elkaar de doelen en resultaten.’ Arie Olthof
15
Dyade Bestuursbokaal 2015
Formalisering laat minder ruimte voor creativiteit en innovatie Openbaar Onderwijs a/d Amstel (PO) en Quadraam (VO) hebben dit jaar de Dyade Bestuursbokaal in de wacht gesleept. Vanuit de VTOI zat Lia Burgers in de jury. Zij licht toe hoe zij vanuit de optiek van intern toezicht het beoordelen van de jaarverslagen heeft ervaren. Zeven december jl. werd alweer voor de negende keer de Dyade Bestuursbokaal voor het beste jaarverslag uitgereikt. Ook dit jaar waren er op basis van de inzendingen van schoolbesturen zelf, twee maal vijf jaarverslagen genomineerd, resp. voor het primair en het voortgezet onderwijs. Hieruit koos een onafhankelijke en deskundige jury, met vertegenwoordigers van de PO-Raad, de VO-raad, Ouders en COO, KPMG en VTOI, de twee beste jaarverslagen. De jury beoordeelt de jaarverslagen aan de hand van de EFJ-systematiek. Ook let de jury op de tijdigheid van aanleveren en de wettelijke eisen. Daarnaast hanteert de jury bij de verslagen een aantal specifieke criteria, zoals de kwaliteit van het gevolgde proces, de mate van betrokkenheid van de medezeggenschapsraden en het management, de kwaliteit van de toelichting en de mate van integratie van het jaarverslag in de cyclus van planning & control. Het verslag vormt een belangrijke schakel in de interne communicatie van het bestuur en extern met de stakeholders. Ook hier let de jury op. In de loop der jaren zijn de jaarverslagen inhoudelijk steeds beter geworden. Bovendien worden de verslagen ook vaker professioneel vormgegeven.
De jaarverslagen vanuit de optiek van het intern toezicht
In de jaarverslagen valt te lezen dat voldaan wordt aan de verplichting om minimaal eens per jaar het overleg te voeren van (G)MR en de raad van toezicht. Ook worden in het verslag de wettelijke taken van de RvT - zoals het goedkeuren van de begroting en de beoordeling van het functioneren van de bestuurder - verantwoord. Het werken in commissies wordt steeds vaker aangetroffen: de auditcommissie en de remuneratiecommissie als onderdeel van de werkgeversrol worden veelal genoemd, maar ook de onderwijscommissie is vaker terug te vinden. Zelfevaluatie door de raad van toezicht, al dan niet extern ondersteund, lijkt vanzelfsprekend geworden. De rol van de raad van toezicht in het proces van strategische beleidsvorming verschilt: van actieve participant tot geïnformeerd worden door de bestuurder. Nog niet in alle verslagen is alle formele informatie over de raad van toezicht te vinden. Dit geldt met name voor het primair onderwijs. De bestuurlijke inrichting van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs is nog onderbelicht. De realisatie van de zorgplicht en mogelijke gevolgen (financieel, personeel) zijn zelden terug te vinden als aandachtspunt bij het intern toezicht of in de risicoparagraaf. Opvallend is tot slot de expliciete aandacht van een aantal scholen voor duurzaamheid.
december 2015 - 16
Invuloefening
In (het voorwoord van) de jaarverslagen benadrukken besturen nogal eens dat ze openstaan voor nadere informatie. Ze roepen nadrukkelijk op om te reageren. Blijkbaar wordt het jaarverslag niet alleen gezien als verantwoordingsdocument, maar ook als instrument om een relatie aan te gaan met de stakeholders en specifieke informatie te geven over de instelling. De documenten voldoen over het algemeen en in toenemende mate aan datgene wat in formats en handleidingen (o.a. van OCW) wordt gevraagd. Het opstellen van een jaarverslag dreigt hiermee een soort invuloefening te worden. Het gevolg is ook dat ze inhoudelijk steeds meer op elkaar gaan lijken. Het streven naar volledigheid verhoudt zich bovendien slecht met de focus op specifieke en nieuwe ontwikkelingen. Anders gezegd: formalisering laat weinig ruimte voor creativiteit en innovatie. Opvallend is verder dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van verwijzing naar andere toegankelijke (verantwoordings-)bronnen, zoals Scholen op de Kaart, Vensters voor Verantwoording en inspectierapporten. De jaarverslagen geven in toenemende mate inzicht in doelstellingen, ondernomen acties en resultaten. Nieuwe beleidskeuzes worden hieraan gekoppeld. Wel ontbreekt het over het algemeen aan een grondige analyse (of zelfreflectie), waardoor de relevantie van de keuzes moeilijk te beoordelen is.
Bestuurlijke inrichting van de samenwerkingsverbanden
De zorgplicht in het kader van het passend onderwijs krijgt in alle verslagen aandacht. Daarbij worden met name inhoudelijke voornemens en de beoogde aanpak beschreven. Op een enkele uitzondering na, wordt in geen van de verslagen duidelijk hoe de bestuurlijke inrichting van de samenwerkingsverbanden eruitziet, met hoeveel en welke partners er wordt samengewerkt, hoe verantwoordelijkheid en verantwoording geregeld zijn, op welke wijze de instelling participeert, hoe de governance is geregeld of wat de financiële gevolgen zijn. In een enkel geval worden vragen gesteld over onduidelijkheden ten aanzien van deze punten. In de jaarverslagen komen stakeholders maar weinig aan het woord: indirect, bijvoorbeeld via resultaten van tevredenheidsonderzoek, thema’s ouderraad/deelnemersraad, noch direct. Het belang van een goede relatie wordt weliswaar benadrukt, maar de invulling en het effect hiervan op beleidskeuzes en aanpak is nog weinig uitgewerkt.
Verantwoording door de raad van toezicht
In alle jaarverslagen verzorgt de raad van toezicht de eigen verantwoording. Een zakelijke verwijzing naar de rollen van de toezichthouder, statutaire taken (over het algemeen goed vastgelegd) en de werkwijze (zoals aantal vergaderingen,
werken met commissies) is goed terug te vinden. Veel raden besteden aandacht aan hun profiel: de samenstelling wordt niet alleen genoemd, maar ook beargumenteerd. Hierbij wordt onderwijsexpertise steeds vaker genoemd. De voorgeschreven overzichten van benoemingstermijnen, het rooster van aftreden en eventuele nevenfuncties zijn over het algemeen aanwezig. De statutair vastgelegde activiteiten (overleg GMR, goedkeuring begroting e.d.) worden volgens voorschrift beschreven. Er wordt verantwoording afgelegd over de honorering; de adviezen van de VTOI worden daarbij gehanteerd. Soms noemt de raad van toezicht de bedragen in het verslag, soms zijn ze ondergebracht in de jaarrekening. Hier tegenover staat dat de eigen rolopvatting minder belicht wordt. Het hanteren van een toezichtkader lijkt nog geen gemeengoed. Steeds vaker noemt de raad dat er regelmatig vergaderd wordt buiten de aanwezigheid van de bestuurder ten behoeve van de eigen meningsvorming. In één jaarverslag wordt iets gezegd over de relatie intern en extern toezicht: de voorzitter van de raad van toezicht is aanwezig geweest bij het gesprek van de bestuurder en de inspecteur. De interne toezichthouders
nemen allengs hun rol bij de formulering van strategisch beleid en hun betrokkenheid bij de instelling wordt groter. Daarbij zijn ze zich bewust van hun maatschappelijke opdracht. Er wordt gezocht naar een invulling van die maatschappelijke verantwoordelijkheid; dat is over het algemeen nog wel lastig. In een enkel geval zoekt de raad actief contact met stakeholders. Het intern toezicht ervaart veelal de verzwaring van taken en verantwoordelijkheden. In veel gevallen noemt de raad de investering in de eigen professionaliteit: lidmaatschap van een relevant platform of vereniging, deelname aan conferenties en bijeenkomsten, scholing. Ook de invulling van de werkgeversrol krijgt steeds duidelijker vorm. Er wordt invulling gegeven aan functionerings- en beoordelingsgesprekken. De hantering van WNT en de CAO wordt in de meerderheid van de jaarverslagen toegelicht. De relatie bestuurder-toezichthouder krijgt expliciet aandacht.
Lia Burgers
17
FAQ
Met regelmaat ontvangt het VTOI-bureau praktische vragen van leden, bijvoorbeeld over honorering, arbeidsvoorwaarden, kennisontwikkeling en evaluatie van raden van toezicht. In de rubriek FAQ’s delen wij veel voorkomende vragen en de antwoorden erop. Deze keer gaat de vraag over de eisen aan het jaarverslag van de raad van toezicht.
‘Welke eisen worden er gesteld aan het jaarverslag van de raad van toezicht?’ Goed bestuur verlangt van de raad van toezicht dat zij verantwoording aflegt in het eigen jaarverslag. In het algemeen wordt dit toegevoegd aan het jaarverslag van het bestuur van de instelling. Doel is dat de lezer een goed beeld van en inzicht krijgt in de verantwoordelijkheden van de raad van toezicht. Een systematische aanpak zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheden die het belangrijkst zijn, het eerst aan de orde komen. In het jaarverslag moet in ieder geval aandacht besteed worden aan onderstaande punten. Persoonlijke gegevens bestuurder(s) en toezichthouders U vult van iedere bestuurder en toezichthouder de persoonlijke gegevens in. Verder is het belangrijk per toezichthouder aan te geven in welke termijn hij of zij zitting heeft en wanneer deze termijn verlopen is. Ook besteedt u aandacht aan de datum van benoeming en welke functie de toezichthouder heeft in de raad. Tot slot vermeldt u de nevenfuncties per toezichthouder. Werkzaamheden van de raad van toezicht In deze paragraaf geeft u uitvoerig de werkzaamheden van de raad weer. In de eerste plaats gaat het om praktische zaken, bijvoorbeeld hoe vaak de raad bijeengekomen is, wie aanwezig waren en wat de gespreksonderwerpen waren. Daarnaast geef u ook weer welke activiteiten de raad heeft ondernomen, hoe de raad contact met interne stakeholders houdt en wat er is gedaan aan professionalisering en zelfevaluatie. Werkgeverschap In deze paragraaf geeft u weer op welke wijze de raad invulling heeft gegeven aan de rol van werkgever: hoe beoordeelt u het functioneren van het bestuur? Tevens beschrijft u praktische afspraken die u met het bestuur heeft gemaakt, bijvoorbeeld over werving en selectie, wijzigingen in de samenstelling, honorering of bij conflicten.
Governance Governance speelt een belangrijke rol in de werkzaamheden van een toezichthouder. Daarom is er een aparte paragraaf in het verslag om aan te geven welke governancecode gevolgd wordt en op welke wijze daaraan invulling is gegeven. Beloning van het bestuur In deze paragraaf geeft u een algemene beschrijving van het beloningsbeleid. Specifiek beschrijft u hoe het salaris van een bestuurder is opgebouwd. Daarbij geeft u weer wat het totale vaste inkomen is, het variabel inkomen, de vergoedingen en de werkgeverslasten, het inkomen op termijn en de eventuele uitkering einde dienstverband. Tevens geeft u eventuele mutaties ten aanzien van het voorgaande jaar weer. Honorering van de raad van toezicht In deze paragraaf beschrijft u de honorering van de raad van toezicht, inclusief gelden vrijgemaakt voor educatie en professionalisering en een overzicht van daadwerkelijk gemaakte kosten. Daarbij adviseren wij rekening te houden met sectorspecifieke voorschriften en adviesregelingen.
Inzicht in het toezicht Bedoeling van deze paragraaf is inzicht te geven in de inhoudelijke werkzaamheden van de raad die gedurende het jaar zijn verricht. Hoe heeft de raad toezicht gehouden op de strategische doelen, wat waren de contacten met de externe adviseurs en hoe wordt de governance van de organisatie verbeterd?
Het voorgaande is een korte checklist van zaken die een jaarverslag van de raad van toezicht moet omvatten. Mocht u advies willen over de vereisten waar het jaarverslag aan moet voldoen en/of daar een uitgebreidere handreiking over willen ontvangen, dan kunt u contact opnemen met het bureau van de VTOI via
[email protected] of 070-3638104.
STEL UW VRAGEN AAN DE VTOI, door e-mail te sturen aan
[email protected]. Wij streven ernaar u zo spoedig mogelijk van een antwoord te voorzien.
Kindcentra 2020 - een realistisch perspectief De samenwerking tussen primair onderwijs en kinderopvang is volop in ontwikkeling. Op lokaal en regionaal niveau ontstaan er verschillende vormen van samenwerking. Ook landelijk staat de ontwikkeling van kindcentra hoog op de agenda. Voor toezichthouders in het onderwijs is het van belang om van deze ontwikkelingen op de hoogte te blijven. Hieronder een impressie. Alexander Rinnooy Kan zegt het in zijn voorwoord in het boek Kindcentra 2020(*) als volgt: ‘Zou het er nu eindelijk van komen? Alle bouwstenen liggen op hun plaats; er is een formule gevonden die essentiële kansen invult en gekoesterde vrijheden in tact laat. Politieke partijen wordt een aanbod gedaan om in te stappen en mee te denken over een einddoel dat kinderopvang en onderwijs integreert. Er is nog veel aan te rekenen, te plannen, te detailleren. Maar de uitgangspunten zijn goed en verstandig. De jeugd van de toekomst heeft recht op een doorbraak die eerder maar niet wilde lukken.’
Symposium
Het boek Kindcentra 2020, opgesteld door de regiegroep Kindcentra 2020, werd gepresenteerd tijdens het gelijknamige symposium op 9 oktober jl. De regiegroep, met bestuurders uit de kinderopvang en het primair onderwijs en wethouders, vindt dat er een toegangsrecht voor kinderopvang moet komen voor elk kind. Ook wil de groep dat wettelijk geregeld wordt dat één organisatie zowel kinderopvang als primair onderwijs kan aanbieden. Tijdens het symposium gaf Willem Adema (OECD) inzicht in het Europees beleid op het gebied van familiepolitiek en kinderopvang. Er is op dit punt een grote verscheidenheid tussen de Europese landen. Verder bleek dat de Nederlandse publieke ‘familie-uitgaven’ onder het OESO-gemiddelde liggen en substantieel lager zijn dan die van bijvoorbeeld Denemarken en Frankrijk. Adema pleitte verder voor een gelijkwaardige verdeling van betaald ouderschapsverlof in combinatie met een systeem voor ondersteu-
ning van kinderen en hun ouders. Vervolgens hield Gijs van Rozendaal, voorzitter van de regiegroep, een betoog over het toegangsrecht voor ieder kind, in combinatie met het wettelijk mogelijk maken kinderopvang en onderwijs te organiseren vanuit één organisatie. Dat hoeft niet volgens een blauwdruk: in iedere situatie kan een passende organisatievorm gezocht worden. Het kan zowel door samenwerkende partijen als in één nieuwe organisatie. In de wandelgangen na afloop van de conferentie bruiste het van enthousiasme: Het gaat nu echt gebeuren! Op de website www.kindcentra2020.nl zijn de presentaties en achtergrondinformatie te vinden.
Landelijke ontwikkeling
Minister Asscher (SZW) wil werken aan een betere aansluiting tussen voorschoolse voorzieningen en onderwijs, maar vindt het te vroeg voor concrete voorstellen, omdat er op de achtergrond al veel ontwikkelingen gaande zijn die eerst moeten worden afgerond. De minister doelt onder andere op zijn voorstellen voor andere kwaliteitseisen voor de kinderopvang. Hij wil dat de beroepskracht-kindratio van de buitenschoolse opvang meer in lijn wordt gebracht met het onderwijs. Verder pleit hij voor een mentor die de ontwikkeling van een kind structureel volgt en wil hij buitenschoolse opvang ruimte bieden om ‘anders-gekwalificeerden’, zoals voetbaltrainers en kunstenaars, in te zetten. Minister Asscher is onder andere in gesprek met staatssecretaris Dekker (OCW) en sectororganisaties over een betere aansluiting tussen voorschoolse voorzieningen en onderwijs. Verder zijn de onderwijsinspectie en de GGD met elkaar in gesprek over informatie-uitwisseling en samenwerking. De samenwerking wordt de komende periode verder uitgebouwd, zodat de ene toezichthouder zich voorafgaand aan een bezoek kan informeren over het oordeel van de andere toezichthouder.
Onderzoek
Kinderopvang leidt tot betere schoolprestaties en tot een grotere kans op werk op latere leeftijd. Dat concludeert SEO Economisch Onderzoek op basis van onderzoek naar de waarde van kinderopvang in opdracht van de Brancheorganisatie Kinderopvang(**). Uit het onderzoek blijkt dat er in Nederland 638.000 kinderen gemiddeld 19 uur per week naar een vorm van kinderopvang gaan. Vooral opvangkinderen van laag opgeleide ouders leren beter en hebben later een gemiddeld 14 procent hoger inkomen dan kinderen die niet naar de opvang gingen. Hoe hoger de kwaliteit van kinderopvang, hoe beter de emotionele ontwikkeling van kinderen en de schoolprestaties op lange termijn. (*) Zie: http://iturl.nl/snV2C (**) Zie: http://iturl.nl/sn260il
NVTK en VTOI zullen in het voorjaar voor hun leden een gezamenlijke regiobijeenkomst organiseren om met elkaar in gesprek te gaan over best practices op het gebied van samenwerking tussen kinderopvang en primair onderwijs.
Maria Jongsma
Maria Jongsma is bestuurssecretaris van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Kinderopvang (NVTK)
19
Professionalering toezichthouders gebaat bij informelere aanpak Informele vormen van leren kunnen in hoge mate bijdragen aan het ontwikkelen en onderhouden van de deskundigheid van toezichthouders, betoogt Wik Jansen. Veel interne toezichthouders paren een bovengemiddeld opleidingsniveau aan een ruime mate van levenservaring. Soms zijn ze daarom van mening dat deskundigheidsbevordering voor hen niet nodig is. Ook zijn er raden van toezicht die aangeven voor professionele ontwikkeling geen tijd te hebben of schroom ervaren om middelen te onttrekken aan de onderwijsorganisatie ten behoeve van eigen bijscholing. In de afgelopen jaren is in uiteenlopende publicaties aangegeven dat het intern toezicht in onderwijsorganisaties zich in meerdere opzichten kan verbeteren en professionaliseren. In het kader van versterking bestuurskracht onderstrepen de bewindslieden van OCW het belang van bijscholing van intern toezichthouders. Sectorcode
Onderdeel
Branchecodes
In hun branchecodes besteden de vijf onderwijssectororganisaties allen aandacht aan de kwaliteit van het functioneren van raden van toezicht (zie tabel). Slechts enkele codes brengen een nadrukkelijke koppeling aan met de professionele ontwikkeling van het interne toezicht. Zo beperkt de code voor de universiteiten zich tot ‘de raad van toezicht is verantwoordelijk voor zijn eigen functioneren’. De codes voor het voortgezet onderwijs en de hogescholen kennen bovendien een nadere uitwerking.
Omschrijving deskundigheidsbevordering Raad van toezicht verantwoordelijk Raad van toezicht inventariseert voor kwaliteit eigen functioneren eigen professionaliseringsbehoefte
Code Goed Bestuur in het primair onderwijs 2014 artikel 23.1
ja
nee
ja
ja
Code Goed Onderwijs-bestuur VO 2015
Richtlijn
28 en 34
Branchecode goed bestuur in het mbo 2014
Uitgangspunt
ja
nee
Branchecode goed bestuur hogescholen 2013
art. III.1.2
ja
ja
art. III.2.3
Code goed bestuur universiteiten 2013
principe 3.1.1
ja
nee
De VTOI heeft zich in de notitie Naar Permanente Educatie voor VTOI-leden, verleiden of verplichten? duidelijk uitgesproken voor continue versterking van de professionaliteit van intern toezichthouders. De ontwikkelingen in het maatschappelijk domein en de uitdagingen waarvoor het onderwijs staat, vragen ook veel van de toezichthouder. Het nog betrekkelijk jonge vak van toezichthouder vereist niet te onderschatten vaardigheden, een hoog kennisniveau en passend gedrag. Dit vraagt verdere professionele ontwikkeling, door de commissie-Halsema in Een lastig gesprek (2013) verwoord als permanente opleiding van toezichthouders is de norm.
Leervormen
Scholing van toezichthouders vindt meestal plaats tijdens bijeenkomsten waar kennisoverdracht centraal staat. Illustratief hiervoor is het opleidingsprogramma van de VTOI. Deze opleidingen kennen soms een interactief karakter, waardoor er ook sprake is van bijvoorbeeld discussie. In hun boek Meerdere wegen naar professionalisering brengen Van den Dungen & Smit (2010) de variatie aan leervormen samen in drie groepen leervormen:
Leervorm
Omschrijving
Voorbeelden
Formeel leren
Reguliere, erkende opleidingen die opleiden tot een erkende kwalificatie
Studie geneeskunde, lerarenopleiding,
voor het uitoefenen van een beroep
rechtenstudie, opleiding verpleegkunde
Non-formeel leren
Net als bij formeel leren doelgericht en georganiseerd, maar sluit niet af
Training, opleiding, lezing, seminar,
met een erkend diploma met een civiel effect
cursus, congres, leernetwerk
Informeel leren
Doorgaans minder georganiseerd en doelgericht. Vindt vaak min of
Collegiale visitatie, coaching, intervisie,
meer toevallig plaats in collegiale setting
consultatie, werkbezoek
december 2015 - 20
Vanuit het perspectief van de vorm van leren is er geen wezenlijk verschil tussen formeel en non-formeel leren. Veel leervormen combineren (non)formele en informele aspecten. Zo zijn de opbrengsten van externe coaching onvoorspelbaar (informeel), maar het traject is georganiseerd (non-formeel).
Hoog leereffect door informeel leren
Met de vergeetcurve toonde de Duitse psycholoog Hermann Ebbinghaus in 1885 aan dat mensen na een leermoment gemiddeld nog maar 20% kunnen reproduceren van wat ze geleerd hebben. Het leereffect is aanzienlijk hoger door te doen of door ervaringen tijdens het werk uit te wisselen. De impact van informeel leren is bovendien twee keer zo groot is als van (non) formeel leren. Charles Jennings, een Brits expert in leren en presteren, is grondlegger van het 70:20:10-principe: 70% leren door in de praktijk te werken, 20% informeel leren via bijvoorbeeld consultatie en coaching en 10% (non-)formeel leren. Hoewel deze regel bedoeld is als een zinvolle richtlijn waarmee het leren in organisaties plaatsvindt, kunnen we hiervan ook gebruik maken voor de professionele ontwikkeling van toezichthouders. Jennings spreekt overigens liever van zelfgestuurd leren in plaats van informeel leren. Informeel suggereert volgens hem dat het ongeorganiseerd en lukraak is, terwijl deze leervorm zeker op het niveau van intern toezichthouders - die elkaar jaarlijks maar zes of zeven keer treffen - enige sturing en ondersteuning vergt. Toezichthouders in onderwijsinstellingen treffen elkaar niet erg vaak. Van min of meer toevallig optredende collegiale contacten is onder toezichthouders daardoor veel minder sprake dan bij vakgenoten die elkaar beroepshalve met regelmaat treffen. De meeste toezichthouders beschikken dus niet over een laagdrempelig platform waar zij andere toezichthouders ontmoeten. Het uitwisselen van ervaringen, elkaar tips geven of gewoon even bijpraten over het toezichthoudende werk, moet eigenlijk al georganiseerd worden.
principes van goed bestuur, waardoor men meer inzicht krijgt in de eigen sterke en zwakke kanten en nieuwe perspectieven voor de eigen praktijk leert zien. Waar intercollegiale consultatie met een beetje goede wil nog redelijk spontaan kan plaatsvinden, vergt intervisie de nodige structuur. Bellersen & Kohlmann (2013) omschrijven in Praktijkboek Intervisie intervisie als een vorm van deskundigheidsbevordering, waarbij professionals een beroep doen op hun vakgenoten om inzicht te krijgen in werkgerelateerde vraagstukken. Intervisie kenmerkt zich door het vrijwillig bijeen zijn ‘onder gelijken’. Een intervisiegroep telt meestal zes tot tien deelnemers en komt regelmatig bijeen. Hoewel er verschillende vormen van intervisie bestaan, is een gemeenschappelijke noemer dat de bijeenkomsten altijd volgens een vaste structuur en methode verlopen. Vaak is er een intervisor die als procesbegeleider optreedt en het leereffect van de intervisiegroep bewaakt. Het gaat bij intervisie om een vaste groep deelnemers, die vertrouwen in elkaar hebben en bij voorkeur afkomstig zijn uit verschillende raden van toezicht. Deelnemers dienen te beschikken over de vaardigheid om feedback te geven en te ontvangen en in staat zijn te reflecteren. Er zijn ook nog andere informele leervormen. Deze zijn soms gericht op individuele toezichthouders (coaching, supervisie) of vereisen veel organisatie (collegiale visitatie).
Tot slot
Een werkbezoek of intercollegiale consultatie is door een raad van toezicht eenvoudig zelf te organiseren. Bovendien zijn de kosten gering, het tijdsbeslag beperkt en het leereffect aanzienlijk hoger dan van vormen van (non)formeel leren. Individuele toezichthouders kunnen overwegen deel te nemen aan een intervisietraject. Dit is zeker aan te bevelen voor de vele nieuwe toezichthouders, die tot onze raden van toezicht zijn toegetreden of zullen toetreden. Voor geïnteresseerde raden van toezicht kunnen (collegiale) visitaties een goede vorm van informele deskundigheidsbevordering zijn.
Toezichthouder professionaliseert informeel
Met meer informele leervormen leren toezichthouders ook van elkaar. Van collegiaal leren kan al sprake zijn als de ene raad van toezicht een informele ontmoeting heeft met een andere raad van toezicht. De ervaring leert dat wanneer gezorgd wordt voor een ontspannen setting - samen eten bijvoorbeeld - en een open houding, er vaak ongemerkt en zonder veel moeite ervaringen worden uitgewisseld. Deze eenvoudig te organiseren vorm van kennistransfer kan een volgend jaar een vervolg krijgen met intercollegiale consultatie. Hierbij brengen de raden een ervaring of vraagstuk uit de eigen toezichthoudende praktijk onder elkaars aandacht. Bij deze vorm van informeel leren worden de vraagstukken verder uitgediept en getoetst aan
Wik Jansen
Wik Jansen adviseert schoolleiders, bestuurders en intern toezichthouders in het voortgezet onderwijs.
21
wenst u een goed 2016
Boekrecensie Boek D e zwarte doos van de boardroom Na deze etalage van praktijkmomenten volgt een korte opfrisser waarin de kern van het toezicht wordt samengevat, als kader en opmaat voor het derde deel van het boek, waarin handreikingen voor innovatie van het toezicht worden aangereikt. Het onderwerp dat hierbij als eerste aan bod komt zijn de board dynamics, een set van (soft) skills, die echter harde gevolgen kunnen hebben. Denk hierbij aan blinde vlekken, emoties, persoonlijkheden, rangvolgorde in een team en interpersoonlijk communiceren en functioneren. Hierna wordt aandacht besteed aan effectief communiceren en de cirkel van waarnemen, die het oogmerk heeft de onderlinge dialoog te stimuleren. Afgesloten wordt met het toetsingskader in balans. Zonder meer aspecten die van belang zijn voor het goed functioneren van een raad van commissarissen of toezicht. Het boek geeft tot slot een aantal leestips. Doordat het boek is geschreven door praktijkbegeleiders biedt het commissarissen en toezichthouders herkenbare invalshoeken en draagt het praktische handreikingen aan waarmee zij hun functioneren kunnen verbeteren.
Tot het werk van commissarissen hoort het nemen van besluiten. Dat zijn er niet veel in getal, maar de impact ervan is meestentijds intens. Bij veel van die besluiten is er een keuze uit enkele alternatieven of een reeks. Soms gaat het om dilemma’s. Dilemma’s zijn volgens de woordbetekenis moeilijke keuzes, netelige vraagstukken, keuzes in onaangename zaken of het in een situatie verkeren, waarin je niet weet wat te kiezen. Volgens de Van Dale zijn dilemma’s toestanden waarbij een keuze gemaakt moet worden tussen twee wegen die allebei grote bezwaren opleveren. Voor commissarissen zijn dilemma’s situaties waarbij voor een besluit of maatregel gekozen moet worden uit diverse mogelijkheden, waarbij aan elk van de mogelijke keuzes een of meerdere nadelen verbonden zijn, voor de organisatie, voor personen die erbij betrokken zijn of voor belanghebbenden van de organisatie. Wikken en wegen is dan aan de orde. Hoe gaan commissarissen met dit soort situaties om? Daarover gaat het boek De zwarte doos van de boardroom, dat opent met een zestal dilemma’s. Ze zijn gekozen uit diverse sectoren, zoals het bedrijfsleven, het familiebedrijf of de maatschappelijke organisatie. Alle zes zijn het praktijksituaties die werkelijk aan de orde zijn geweest en daardoor zeer herkenbaar. Ze zijn uitgeschreven wat betreft de ontwikkeling van de casuïstiek, de externe en interne gegevenheden en de betrokken partijen, elk met hun positie, belangen en verwachtingen. Daardoor ontstaat een beeld van de keuzes die de commissarissen of toezichthouders konden maken en wat uiteindelijk hun keuze was.
Gelezen: Karin Dooms, Hanske Plenge & Hanneke de Zwart (2015). De zwarte doos van de boardroom. Dilemma’s uit de praktijk van commissarissen. Amsterdam: Platform Innovatie in Toezicht.
Jacques Gerards
De boekbesprekingen zijn gemaakt door Jacques J.K. Gerards, lid van de raad van advies van de VTOI en directeur van Bureau Bestuurlijk Advies.
23
Opleidingen VTOI voorjaar 2016 Ook dit voorjaar biedt de VTOI de leden weer een aantal opleidingen aan. In samenwerking met het Zijlstra Center van de VU is een goed doordacht opleidingsprogramma tot stand gekomen, gevoed door jarenlange ervaring op het vakgebied en talloze gesprekken met toezichthouders. Uitgangspunt van het programma is dat u zich voortdurend wilt blijven professionaliseren in de steeds sneller veranderende onderwijswereld. Nieuw in de raad van toezicht
Woensdag 27 januari 2016, 13.30-20.30 uur
In deze opleiding komt aan de orde: - Actuele ontwikkelingen in de governance binnen het onderwijs - De toenemende eisen ten aanzien van toezichthouders: wat is nodig om een goed toezichthouder te worden/zijn? - De verhouding tussen bestuur en intern toezicht. Docent: prof. dr. ir. Rienk Goodijk
Boardroom Dynamics
Maandag 7 maart 2016, 13.30-20.30 uur
In deze opleiding komt aan de orde: - Wat is bepalend voor de kwaliteit van de besluitvorming binnen de Raad van Toezicht en voor de relatie/omgang met het Bestuur? - Inzicht krijgen in groepsprocessen, gedragsstijlen, (selectieve) informatieverwerking e.d. - Je bewust worden en leren van de ‘psychologische fenomenen’ - Deze bijeenkomst staat in het teken van de dynamiek binnen het College van Bestuur(CVB) , binnen de raad van toezicht (RVT) en tussen het CVB en RVT daarbij komen ook de verschillende rollen van RVT aan de orde. Docent: prof.dr. Rob van Eijbergen
Strategisch partnerschap tussen Raad van Toezicht en Bestuur
Woensdag 23 maart 2016, 13.30-20.30 uur
In deze opleiding komt aan de orde: - Hoe als intern toezicht en bestuur tot een meer inhoudelijk debat komen? - Wat betekent dat voor de rollen, onderlinge omgang, informatievoorziening en werkwijze? - Wat kunnen we daarbij leren van 'best practices'? Docent: prof. dr. ir. Rienk Goodijk
Praktisch:
- Alle opleidingen beginnen om 13.30 (inloop) en duren tot 20.30 uur (met afsluitend drankje). - Locatie: Cursus- en vergadercentrum Domstad, Koningsbergerstraat 9, 3531 AJ Utrecht. - Naast koffie, thee, versnaperingen e.d. is voorzien in een avondmaaltijd met soep en luxe broodjes. - Voor iedere opleiding geldt een minimum aantal van 10 en een maximum aantal van 20 deelnemers. Wanneer het maximum aantal bereikt is, worden deelnemers die zich aanmelden, op een reservelijst geplaatst. Zodra zich 10 deelnemers hebben aangemeld, vindt de opleiding opnieuw plaats. Wij houden u op de hoogte van de voorgang/ ontwikkelingen en de datum van de opleiding. - Aanmelden voor de opleiding via het secretariaat van de VTOI of via www.vtoi.nl. Aanmelden via het secretariaat of www.vtoi.nl
december 2015 - 24
Kosten en annuleren
De prijs voor een afzonderlijke bijeenkomst bedraagt voor VTOI-leden € 395,-. Niet-leden betalen € 495,-. Bij alle prijzen zijn documentatie en catering inbegrepen. Annuleren kan per brief of e-mail. Vanaf een maand tot twee weken voor aanvang van de bijeenkomst brengen wij u 25% van de kosten in rekening. Bij een annulering korter dan twee weken voor aanvang van de bijeenkomst betaalt u 100% van de kosten. Bij verhindering kunt u zich laten vervangen. We behouden ons het recht voor de datum, de locatie of de kosten van de bijeenkomst te wijzigen. Een inschrijving kan in dat geval kosteloos worden geannuleerd.
VTOI publicaties Honorering van toezichthouders van onderwijsinstellingen 2013
Een advies voor het honoreren en verstrekken van onkostenvergoedingen voor alle toezichthouders. Prijs leden gratis Prijs niet-leden € 9,95
Referentiekader voor de toezichthouders in het onderwijs 2015
Advies van de commissie-Huisman betreffende handvatten, richtlijnen en ontwikkelingen over het toepassen van governance binnen onderwijsinstellingen. Prijs leden gratis Prijs niet-leden € 9,95
Functioneren in de raad van toezicht van een onderwijsinstelling, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, positie, taken en rollen van de raad van toezicht
Bij aanvang lidmaatschap gratis. Prijs extra exemplaren leden gratis Prijs niet-leden € 9,95
Reglementen raad van toezicht, college van bestuur en klokkenluidersregeling
Prijs leden gratis Prijs niet-leden € 14,95
Checklist verantwoording raad van toezicht jaarverslag
Prijs leden gratis Prijs niet-leden € 4,95
25
Van de bestuurstafel Algemene ledenvergadering 16 november 2015 Op deze vergadering zijn de volgende punten behandeld: - Naar aanleiding van de adviezen van de commissie Principes Good Governance hebben de leden ingestemd met aanpassingen in de statuten en het huishoudelijk reglement. - In haar openingstoespraak sprak Corrie Noom, de nieuwe voorzitter van de VTOI, over haar eerste 100 dagen en de open en positieve gesprekken met de sectorraden, besturenorganisaties en de Inspectie van het Onderwijs. Zij benadrukte dat de VTOI dé vereniging van en voor alle toezichthouders moet worden. Er komt extra aandacht voor kleine onderwijsinstellingen in het primair onderwijs, de samenwerking met andere sectoren wordt geïntensiveerd en leden worden meer betrokken bij de vereniging. - Het jaarplan 2016 en de begroting 2016 werden aangenomen. De vergadering stemde in met een verhoging van de contributie met vier procent. - Karin Doms van het Platform Innovatie in Toezicht schetste mede op basis van haar boek ‘De zwarte doos van de boardroom’ enkele dilemma’s waar toezichthouders mee te maken krijgen en hoe ze die kunnen ombuigen. Zij benadrukte het belang van goed teamwork en de eigenstandige positie en verantwoordelijkheid van ieder lid daarin. Ook pleitte ze voor meer aandacht voor de groepsdynamica binnen de raad van toezicht.
Agenda bestuursvergadering (BV) en algemene ledenvergaderingen (ALV) 2016 • • • • • • • • • • •
Maandag 11 januari BV Maandag 15 februari BV Maandag 21 maart BV Vrijdag 8 april 2016 VTOI-congres Maandag 23 mei BV 12.00 - 14.00 uur, aansluitend beleidsmiddag Maandag 6 juni ALV Maandag 20 juni BV Maandag 29 augustus BV Maandag 17 oktober BV Maandag 14 november ALV Maandag 28 november BV
Interessante links
Nieuwe leden vanaf 15 september 2015 PO: • Stichting OPOZ te Zoetermeer; • VPCO De Viermaster te Ederveen; • Stichting Protestants Christelijk Onderwijs Roosendaal; • Stichting Openbaar Primair Onderwijs Ede; • Stichting ROOBOL te Buitenpost;
VO: • Stichting Dorenweerd College te Doorwerth; PO/VO: • Stichting Leerzaam te Hoorn;
VTOI Congres, vrijdag 8 april 2016, Nieuwegein ‘In het teken van innovatie in onderwijs en toezicht’ • Een interactieve ochtend met prof.dr.ir. Jan Rotmans, hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en internationale autoriteit op het gebied van transities en duurzaamheid, zal in de ochtend een lezing geven over 'Verandering van tijdperk'. • Diverse sessies met rondetafelgesprekken met vernieuwende inleiders en uiteraard de dag om ervaringen met elkaar te delen en bij te praten. • Prof. dr. Freek Peeters, hoogleraar aan Tilburg University neemt u in de middag mee in Next Generation 2025, besturing en leiderschap. • Plenaire discussie met stellingen en uitkomsten voor uw toezicht. U komt toch ook naar het VTOI Congres! Noteer alvast deze datum in uw agenda!
• PO Raad, www.po-raad.nl • VO Raad, www.vo-raad.nl • VGS, vereniging voor gereformeerd schoolonderwijs, www.vgs.nl • Algemene Onderwijsbond AOb, www.aob.nl • Verus, vereniniging voor katholiek en christelijk onderwijs, www.verus.nl • Landelijk Aktie Komitee Scholieren, www.laks.nl • VBS, verbindend voor diversiteit in onderwijs, www.vbs.nl • Vereniging Openbaar Onderwijs, www.voo.nl •M BO Raad, vereniging van mbo scholen, www.mboraad.nl • ROC, www.roc.nl • Vereniging Hogescholen, www.vereniginghogescholen.nl • VSNU, vereniging van universiteiten, www.vsnu.nl • Inspectie van het Onderwijs, www.onderwijsinspectie.nl • SchoolManagementTotaal, SDU, www.schoolmanagementtotaal.nl • Bestuurdersvereniging PO, www.bestuurdersverenigingpo.nl • Onderwijsbestuurdersvereniging VO, www.onderwijsbestuurdersvereniging.nl • Alle overige links in het onderwijs en aanverwante velden: Ministerie van OCW, www.rijksoverheid.nl • Landelijke Studenten Vakbond, www.lvsb.nl • VOS/ABB, vereniging bestuur en management van het openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs, www.vosabb.nl • Ouders & Onderwijs, www.oudersonderwijs.nl
Ondersteuning door VTOI De VTOI biedt leden deskundige ondersteuning aan bij vraagstukken die te maken hebben met het werkveld van de vereniging. U kunt daarbij denken aan: • beleid en strategie, wat is mijn rol als toezichthouder en bestuurder • begeleiding en advies bij de transitie van directie/bestuur naar college van bestuur/ raad van toezicht • begeleiding en advies bij het samenstellen van de Raad van toezicht, het college van bestuur en de directie • juridische ondersteuning • evaluatie functioneren raad van toezicht • begeleiding van bestuurlijke processen bij fusies en reorganisaties • incompany trainingen en cursussen.
27
Bestuur
Corrie Noom, voorzitter Ruud Nijhof, plv. voorzitter Arno Geurtsen RC, penningemeester Gerdien Bikker-Trouwborst, lid Lia Burgers, lid Jaap van der Haar, lid Joke Hubert, lid
Raad van Advies Pim Breebaart Joris Backer Jacques Gerards Edith Hooge Saskia Laseur-Eelman Kees Mouwen Hans Strikwerda
Directeur Bureau VTOI Ton du Burck
Beleidsmedewerker Daniëlle Knieriem
Bureau VTOI
Voor ledeninformatie, bestellingen, ondersteuning en aanmeldingen van bijeenkomsten: Patricia Odijk en Melanie de Kok Postbus 275 2700 AG Zoetermeer Telefoon: 079 – 363 81 04 E-mail:
[email protected] Website: www.vtoi.nl Webmaster: Raymon van der Laan
vereniging van toezichthouders in onderwijsinstellingen Röntgenlaan 19 | 2719 DX Zoetermeer t 079 363 81 04 | e
[email protected] i www.vtoi.nl
Het VTOI-lidmaatschap biedt u de volgende voordelen: • De VTOI is met meer dan 2.475 leden het grootste landelijk netwerk van toezichthouders in het onderwijs. • Hier krijgt u de antwoorden op vragen zoals hoe een toezichthouder dient te functioneren. • U deelt met toezichthouders uit het hele land en uit verschillende sectoren ervaringen en vindt oplossingen. • Hier vindt u antwoorden op vragen zoals: Hoe realiseert u maatschappelijke, onderwijsinhoudelijke en bedrijfsmatige doelen? Hoe controleert u dat? Hoe beoordeelt u de daarbij horende prestaties en resultaten? Wat zijn de risico’s? Wat wordt er van u verwacht als werkgever van het bestuur en hoe ‘stuurt’ u daarin? Hoe gaat u om met stakeholders? Hoe komt u er achter wat er leeft in de organisatie? Welke handvatten en beloningsrichtlijnen zijn er voor de toezichthouder? En ook hoe staat het met uw eigen functioneren als toezichthouder en raad en wat is nodig voor een goed team van toezichthouders? Het zijn enkele vragen waarop de toezichthouder het antwoord moet weten en waarvoor de VTOI antwoorden heeft. • Daartoe biedt de VTOI u advies, ondersteuning en opleiding. • En u als lid geniet kortingen op workshops, trainingen, cursussen, themabijeenkomsten, congressen en publicaties. De contributiesystematiek voor 2016 is: • Lidmaatschap voor de gehele raad van toezicht (raadlidmaatschap) bedraagt € 1.300,-. • Lidmaatschap voor de gehele raad van toezicht (raadlidmaatschap) voor alle instellingen met minder dan 500 leerlingen bedraagt € 650,-. Scholen en instellingen waarvan de raad van toezicht lid is van de VTOI die informatie van de vereniging wensen te ontvangen, kunnen zich als bestuurssecretariaat opgeven bij de VTOI. Zij ontvangen dezelfde informatie als de raad van toezicht, uitgezonderd de stukken welke specifiek voor leden zijn bestemd.
Colofon
Uitgave van Vereniging van Toezichthouders in Onderwijsinstellingen, Zoetermeer Oplage: 4.800 Redactie/eindredactie: Redactiecommissie VTOI: Raymond Blessing, Ton du Burck en Arie Olthof (eindredacteur) Bijdragen van: Lia Burgers, Jacques Gerards, Wik Jansen, Maria Jongsma, Harm Klifman, Daniëlle Knieriem, Corrie Noom, Arie Olthof, Aleid Truijens en Bureau VTOI Ontwerp: Sigrid Roelofs - creatief & dtp Fotografie: VTOI en Shutterstock.com Drukwerk: Samplonius & Samplonius - Berkel en Rodenrijs