Om Sions wil zwijg ik niet stil Materiaal voor de Israëlzondag in de VPKB op zondag 4 mei 2014 _____________________________________________________
Jesaja 62 : 6-12
Jeruzalem, ik heb wachters op je muren gezet die nooit zullen zwijgen, dag noch nacht. Jullie die een beroep doen op de HEER, gun jezelf geen rust 7 en gun hem evenmin rust, totdat hij Jeruzalem weer heeft gegrondvest en haar roem op aarde heeft bevestigd. 8 De HEER heeft gezworen bij zijn rechterhand en bij zijn sterke arm: ‘Nooit meer geef ik jullie graan aan je vijanden te eten, nooit meer zullen vreemdelingen de wijn drinken waarvoor jullie je hebben afgemat. 9 Zij die het graan oogsten, zullen er ook van eten en ze zullen de HEER erom prijzen; zij die de druiven plukken, zullen ervan drinken in de voorhoven van mijn heiligdom.’ 6
Ga door de poorten, ga erdoorheen, maak de weg vrij voor het volk. Ruim baan! Effen de weg en verwijder de stenen, steek het vaandel op voor de volken. 11 De HEER laat overal horen, tot aan de einden der aarde: ‘Verkondig aan vrouwe Sion: “Je redder komt! Zijn loon heeft hij bij zich, zijn beloning gaat voor hem uit.”’ 12 Dan noemt men hen ‘Het heilige volk’, ‘Volk dat door de HEER is vrijgekocht’, en jij zult ‘Geliefde’ heten, ‘Nooit verlaten stad’. 10
(Lied 176 uit het Nieuwe Liedboek)
Inleiding De ontwikkelingen in de Oekraïne en de Krim hebben over Europa een schaduw van oorlogsdreiging doen vallen, die hopelijk kan worden afgewend. In het Midden-Oosten is oorlog en de dreiging van oorlog een onontkoombare realiteit. In Syrië wordt een verbeten conflict uitgevochten, dat steeds onbeheersbaarder lijkt te worden. Gezien de tegengestelde belangen die Rusland en het Westen ook in het Midden-Oosten hebben, zou het jaar 2014 wel eens een historisch jaar kunnen worden. Het Israëlisch-Palestijnse vredesproces zal erdoor worden beïnvloed, omdat het onder de druk van deze omstandigheden zal staan. Wij hopen dat het toch vrucht mag dragen en tot een duurzame vrede mag leiden die de levensomstandigheden van Joden en Palestijnen beter maakt. Het gebed om vrede zal op de Israëlzondag in 2014 toch weer onze belangrijkste gebedsintentie zijn. De Werkgroep Jodendom wil u voor deze Israëlzondag een bezinningstekst voorleggen van de hand van dr. Martin Stöhr. Hij is in Duitsland een autoriteit op het gebied van de Joods-Christelijke dialoog. Sinds de jaren zestig is hij zeer actief betrokken bij de internationale vredesbeweging. De tekst maakte deel uit van het bezinningsmateriaal bij de Israëlzondag in het jaar 2012 voor de Hannoverse, Rijnlandse en Beierse landskerken van de EKD. Het Bijbelgedeelte dat centraal stond in dit materiaal was Jesaja 62, 6-12, een heilsprofetie voor Zion. De profetie wil een aansporing zijn voor de herbouw van Jeruzalem na de verwoesting in 586 v. Chr. en na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Het is een goed voorbeeld van een tekst die heel problematisch kan worden, als de actualiteit van het Israëlisch-Palestijns conflict het hermeneutisch perspectief mede gaat bepalen. En is dat laatste niet onontkoombaar? Of kun je dat actuele perspectief negeren? Hoe zal de tekstuitleg beïnvloed worden door de gemaakte keuze? Tot welke politieke, ethische en praktische standpunten zal het leiden? Het is binnen dit spanningsveld dat Dr. Martin Stöhr zich bezint op de vraag naar de verhouding van Bijbel en Politiek. Een vraagstelling, die in de Duitse context meer leeft en gewicht heeft dan in onze kerken. Hij onderzoekt theologische en niet-theologische motieven, invalshoeken en perspectieven, die een rol spelen in de uitleg van Jesaja 62. Maar de reikwijdte van zijn bezinning is breder dan alleen dit tekstgedeelte. Het is vooral de profetische traditie in Jodendom, Christendom en zelfs ook in de Islam, die hem ter harte gaat als levende bron van inspiratie, visie, zingeving en ethische aanwijzingen binnen de actualiteit van vandaag. De tekst is opgebouwd in verschillende, afzonderlijke punten, waarvan er vele naar onze overtuiging buitengewoon relevant zijn, al zal het niet voor alle punten gelden. Een ieder bepale dat voor zichzelf of in een onderling gesprek in de gemeente. Kernvraag blijft: hoe spreken wij over ‘Israël’ in de context van twintig eeuwen Joods-Christelijke verhoudingen, van de herinnering aan antisemitisme en de Holocaust, en van de actualiteit van het Joods-Palestijnse conflict? Wij danken de auteur voor de toelating om de tekst te vertalen. De oorspronkelijke brochure waarvan dit artikel deel uitmaakte, is te vinden op http://bcj.de/media/Arbeitshilfen/Arbeitshilfe_Israelsonntag_2012.pdf
BIJBEL EN POLITIEK I. De redding van Sion en de wereld van de volkeren (Jes. 62: 6-12) Het is niet vanzelfsprekend dat ‘Sion’, ‘Jacob’, ‘Israël’ en welke namen het Joodse volk ook gekregen heeft, het overleefde en leeft. Vooral in de christelijke wereld wisselden tijden van tolerantie en tijden van vervolging elkaar af. Het dieptepunt was de Duitse vernietiging van een derde van het volk. Het feit, van toen geen ‘redding’ ervaren te hebben bepaalt vandaag nog de Israëlische politiek in zoverre veiligheid de hoogste prioriteit is, waarbij men van niemand afhankelijk wil zijn. Dreigementen met algemene vernietiging en terreuraanslagen worden heel ernstig genomen. Vandaag komen die meestal uit de islamitische wereld, waarmee niets gezegd wordt over de Islam of over de Arabieren. De Arabische Liga heeft in 2000 een vredesplan voorgesteld waarbij men Israël zou erkennen naast een Palestijnse staat met de grenzen van 1967. In Israël wordt openlijk over alternatieven gediscussieerd. Een compromis lijkt verder weg dan ooit. Om tegen deze achtergrond over ‘Bijbel en politiek’ te spreken is niet eenvoudig. Het woord ‘Israël’ staat vandaag voor het Joodse volk, voor het Godsvolk, voor het land Israël en voor de staat Israël. Om deze realiteiten (simplificerend) termen te beoordelen, nemen velen de huidige regeringspolitiek van Israël als enige hermeneutische sleutel. II Naar de tekst 1. Trito- en deuterojesaja (40-55 en 56-66) zijn vernieuwende uitleggingen van Jes. 1-39. Ze tonen aan dat de levendigheid van Gods Woord ook tot uiting komt door in nieuwe situaties iets nieuws te durven brengen. De Tien Woorden worden in de Bijbel zelf al uitgelegd: geen slaafse verering van andere autoriteiten of dingen die door mensen gemaakt zijn (1), geen projecties of beelden van God (2), geen misbruik van God voor menselijke belangen (3), het 4de gebod gaat over economische vragen zoals de grenzen die kunnen gesteld worden aan arbeid, het terug in evenwicht brengen van eigendomsverhoudingen en kwijtschelding van schulden, een rechtvaardige verhouding tussen de generaties (5), bescherming van het leven (6), van het huwelijk en familie (7), van eigendom (8), waarheid spreken (9) en niet zitten te verlangen naar dingen van iemand anders (10). De profeten trekken de uitleg van de Thora verder door, zoals ook Jezus en Paulus dat doen (Matth. 5-7; Rom. 12-14). Steeds wordt ethiek voor de enkeling en voor de groep geactualiseerd. De rabbijnse traditie en de kerkelijk traditie zet dit voort, ook tegen alle pogingen in om normen vast te leggen. 2. De profeten richten zich nooit in het algemeen tot hun hoorders, maar onderscheiden tussen sterken en zwakken, rijken en armen. 3. De redding in de profetische boodschap is met de terugkeer uit Babylon naar Jeruzalem niet helemaal gerealiseerd. Het uitblijven van de verwachte messiaanse tijd is niet in tegenspraak met Gods belofte. Het uitblijven van de verwachte wederkomst is te wijten aan enerzijds te weinig hoop en anderzijds aan het ontbreken van een inzet voor recht en gerechtigheid in het politieke en economische leven. Dit eist een Godsbeeld als een Deus ex Machina: Hij zal oordelen. 4. Het ondergane onrecht van de ballingschap wordt duidelijk doordat de Babylonische overwinnaars zich alle productiemiddelen toe-eigenen, land, eten en drinken. Wat dan nu wanneer we de rollen omgooien en de Israëlische controle over het land, producten en huizen van hun Palestijnse buren willen beoordelen
naar de maatstaven van de profeten? Is dit een onwettige veralgemening? Indien ja, waarom en indien niet, waarom niet? 5. De profetische boodschap sluit ook de “ander” in: mensen uit de volken worden betrokken in het verbond met Israël (Jes. 2: 2-4; 49: 6; 56: 1-8). Hoe die betrokkenheid moet worden gezien wordt na de Sjoa in vele benaderingen in het christendom geformuleerd. Sinds Jezus als Messias beleden wordt is het door God aangestoken licht in het Joodse volk ter oriëntatie van de wereld , door de Jood Jezus ook het licht voor de volkeren geworden. 6. Elke uitleg moet er op letten dat zij die uit de volken mee de God van Israël aanbidden niet de blijvende geldigheid van het verbond van God met zijn volk aantasten of als voorbijgestreefd beschouwen. De gemeente van Messias Jezus zou zich daarmee losmaken van haar wortel en zich afscheiden van hen die vanaf het begin van hun roeping onderweg zijn naar hetzelfde doel van een “nieuwe hemel en een nieuwe aarde” (Jes 65: 17; 2 Petrus 3: 13; Op. 21: 1). Niets is noodzakelijker dan de dialoog over de juiste beslissingen op deze weg. 7. De in Jes. 62: 4 en 12 genoemde eretitels van Israël betrekken zich op het Joodse volk, dat in de diaspora en in de seculiere staat Israël leeft, maar niet op een religieuze staat. De staat, haar regering en de manier waarop zij bestaat zijn niet van God gegeven. Van God gegeven is echter wel het recht op leven van het Joodse volk op deze aarde. De naam ‘Zion’ betekent een concreet stuk grond. Het is zoals de daarbij horende Thora beloofd aan vrijgelaten slaven en slavinnen zonder land. Omdat de gehele aarde aan God toebehoort, moet het recht op leven van elk volk, en ook van elk individu zeker gesteld worden volgens de maatstaven van recht en gerechtigheid. In de oprichtingsoorkonde van 1948 verplicht Israël zich aan deze maatstaven tegenover zijn Arabische buren. 8. De roeping van het Joodse volk laat zich niet naar de toekomst verschuiven of verinnerlijken. Daardoor is – als ook door de roeping van de Jood Jezus – Gods wil tot bevrijding van honger en schuld, van ziekte en haat, onrecht en geweld, liefdeloosheid en moedeloosheid op een concrete manier midden in de wereld gezet. 9. Bevrijding van menselijke nood, van geweld en discriminatie betekent de stenen wegruimen die we zelf of die door anderen op deze weg van bevrijding zijn gegooid. 10. Er zijn ‘wachters’ in de wereld, of zij nu op puinhopen of in kathedralen hun taak uitoefenen. Zij herinneren aan God en laten daarmee God zelf en zijn schepselen ‘geen rust’, en realiseren daarmee wat hij voorheeft met zijn evenbeeld en met zijn wereld. III. Profeten – in de Bijbel en in de politieke werkelijkheid rond ons 1. Ik zie politiek als een menselijk streven naar een menselijk leven, samenleven en overleven. Daarbij zijn de profeten brengers van de waarheid en geen waarzeggers. De criteria komen uit de Thora, in het NT opnieuw uit de ‘Schriften’, de ‘Wet en de profeten’, en geactualiseerd door Jezus. 2. In de gewone omgangstaal worden profeten en hun handelen (christelijk of niet-christelijk) al te gemakkelijk geplaatst tussen speculatie en voorspelling. Het christelijk verstaan van de profeten uit het oude testament wordt verregaand gekleurd door de liturgische plaats die ze krijgen als ‘voortekst’ bij de Bijbelse lezingen. Bij de lezing ervan staat de Gemeente over het algemeen niet op. In de adventstijd functioneren de profetenteksten als voorspellingen die bij de geboorte van Jezus hun vervulling krijgen.
3. Is de profetie in de Islam in dit aspect gefixeerd dat alle profetieën alleen naar de ene profeet Mohammed verwijzen? Verliezen daardoor niet alle profeten in het Oude Testament en in de Koran, ook Isa/Jezus, hun eigen bijzondere stem voor de in hun situatie verschillende en rijke boodschap van God? Verengt deze gepersonaliseerde manier om de profeten te lezen bij christenen en moslims niet hun kritische en troostende kracht, en in het bijzonder hun ethische oproep? 4. Door het kader van Jes. 56: 1-10 Jes. 66: 18-21 werkt de tekst universeel. De onbegrensde reikwijdte van de profetie ontplooit zich nieuw in het heden als oproep en als hoop : Ps. 95:7-11; Hebr.3 : 8. 5. Zij die in de door God verhoogde Messias Christus gedoopt zijn en zich “christelijk=messiaans” noemen, volgen hem na op de weg naar de voltooiing van het messiaanse rijk. Zij engageren zich aan de overwinning van de “oerzonden” van onverantwoordelijkheid (“Adam waar ben je ?”), de geest van Kaïn en zijn daad, van de mogelijkheid om de schepping te vernietigen als ook de arrogantie van de torenbouwers. 6. Joden en Jodinnen stellen heel Bijbelse vragen. Waar maakt de kerk als lichaam van Christus in de aardse werkelijkheid de messiaanse beloften en het ethische onderwijs waar van de als Joodse gelovige verschenen Messias? G. Scholem noemt de christelijke “verandering van de profetische beloften … een onwettig anticiperen” op wat zich niet in de subjectieve maar beslissend in de objectieve realiteit voltrekt, een “vlucht die zich zocht te onttrekken aan de messiaanse aanspraken”. E. Fackenheim stelt het christelijke Messiasbeeld als een “overhaast Messianisme zonder mensen” ter discussie: “Zijn de zwaarden ploegscharen geworden? Is de oorlog van de aarde verdwenen?” 7. Deze vraagstelling uit het Joodse volk aan de kerken brengt Paulus ertoe om zijn profetische kritiek aan zijn volk en aan de volkeren (1 Thess. 2:13-16) in zijn laatste brief (Rom. 9-11) te corrigeren. Hij houdt de geschiedenis van het Joodse volk open en ziet de universele boodschap van Israël door het Joodse ‘neen’ als een weg van God naar de volkeren. Een wonder. Dit Joodse neen is Bijbels gefundeerd en een profetisch protest in het hart van de zich vormende christelijke gemeenten. Door het zo te zien wordt volgens F.-W. Marquardt elk antijudaïsme overwonnen. Door elkaar te aanvaarden, en niet in elkaar op te gaan zijn Israël en de Kerk onderweg (Rom. 15:7). 8. Wie de vraag naar de goede vruchten van een messiaans leven uit de weg gaat, ziet niet dat Joden net zoals christenen ‘praeparatio messianica’ en niet ‘perfectio messianica’ zijn. ”De Jood Jezus houdt de Christusvraag open”. 9. “Christelijke zionisten”, dikwijls uit de evangelische beweging, instrumentaliseren Israël. Vanuit gekozen profetische teksten uit de Bijbel, betrekken zij Bijbel en politiek op elkaar, waarbij zij het Joodse Godsvolk instrumentaliseren. Fundamentalistisch worden bewijzen opgeteld om de betrouwbaarheid van Gods beloften te laten uitkomen. Dan zijn (zich bijvoorbeeld beroepend op Ez. 36 en op Zach. 12-14) het ontstaan en de bedreigingen van de moderne staat Israël wijzers op de klok van de eindtijd. Deze Bijbellezing wil apolitiek zijn, maar is in hoge mate politiek. Het overmaken van geld en het pleiten voor een Groot-Israël bevorderen het komen van de Messias. Een triomferende hoop om Israël in de eindtijd te zien kiezen voor ‘onze’ Messias’ wordt verborgen gehouden. Er zijn reizen naar de bezette gebieden om solidariteit te tonen met de settlers. Vredesbewegingen tellen niet mee, omdat een derde wereldoorlog, de slag van Armageddon tot de eindtijd hoort waarbij miljoenen belagers, vroeger de communisten (“atheïsme of God ?”), vandaag de moslims tegen Israël zullen opstaan onder het motto “Allah of God ?”. Op. 9:14 en 16:16 moeten dan deze politisering van de Bijbel ondersteunen.
10. Indertijd zoals ook vandaag is voor Palestina en Israël volgens Christl M. Maier “het heden van de betrokkenen getekend door uitstel van een oplossing en door moedeloosheid”. Dit geldt voor vele Joden en Jodinnen die sinds de Bijbelse tijd altijd in het land Israël geleefd hebben, die in een eigen staat Israël bevrijd wilden worden van laster en discriminatie door anderen, die ontkomen waren aan de vernietiging van een derde van het Joodse volk, die na de verdrijving of het uitwijken uit Arabische landen hoopten op een nieuw begin. 11. Alle godsdiensten vernietigen zichzelf en hun geloofwaardigheid wanneer zij bereid zijn gewelddadige radicalisering dan wel ‘ont-secularisering’ in hun marges te legitimeren of toe te laten. De uitwerking en het levenskrachtige van een profetische ethiek wordt op die manier niet ingebracht in het geheel van propaganda, uittekenen van vijanden en van conflicten, om nog maar te zwijgen van de inherente profetische zelfkritiek. 12. Het voorbeeld van Samuël (1 Sam. 3) laat driemaal het eigene zien van een profeet: zijn ‘naïviteit’, ver van alle ideologie en van baantjesjagerij of beambtendom, zijn eenvoudige beschikbaarheid voor Gods woord ‘Hier ben ik’; hij is niet bereid om iemand of iets anders naast God te erkennen, geen andere macht, geen andere autoriteit; verder is hij compromisloos en niet bereid zich te laten corrumperen. 13. Het gehoorzamen aan profetische stemmen gebeurt in een ‘imitatio Dei’ zoals in de navolging van Christus als het volgen van goddelijke eigenschappen zonder overmacht of dwang. De praktijkruimtes ‘waar God ons nabij is’ bevinden zich tussen onze eigen vier muren, op onze werkplaats, ‘in de politiek of in de partij waar men zich de handen vuil maakt. God is ook buiten onze dogmatiek en catechese te vinden. Hij is daar waar men Hem zoekt en niet daar waar men denkt Hem reeds te bezitten’. Zijn er vandaag nog profeten? 14. Wanneer Hans Asmussen in 1943 een schuldbelijdenis vroeg van de Duitse kerken na het einde van de oorlog , wilde hij dat ‘priesterlijk’ voor God’ brengen. Adolf Freudenberg, een emigrant uit Genève, eiste een ‘open, profetisch woord’. Stuttgart in 1945 en Darmstadt in 1947 probeerden een profetische stem te laten horen. 15. Sigmund Freud reflecteerde op de rol van de godsdiensten met een verpletterende uitspraak: "Het gebod om uw naaste als uzelf lief te hebben … is niet te realiseren. Een zogenaamde ‘natuurlijke ethiek’ geeft alleen een ‘zelfbevrediging, een zichzelf beter vinden dan de anderen’. De ethiek die leunen wil op de godsdienst grijpt vooruit op haar beloften van een beter hiernamaals. Ik bedoel maar, zolang de deugd niet op de aarde al loont, zal de ethiek vergeefs prediken." Bij deze diagnose "zinkt mij de moed om als profeet op te treden in de schoenen en geef ik toe dat ik geen troost kan geven; uiteindelijk willen zij dat allemaal, de wildste revolutionairen en de braafste gelovigen". Eén punt is duidelijk: "de mensen zijn zo ver in het beheersen van de natuurkrachten, dat het heel gemakkelijk geworden is om elkaar daarmee tot de laatste mens uit te moorden". 16. Albert Einstein begint zijn voordracht op een ontwapeningsconferentie in Genève in 1932 met een rabbijnse zowel als nieuwtestamentische wijsheid: "Mag ik hier met een politieke verklaring beginnen? De staat is er voor de mensen en niet de mensen voor de staat. Van de wetenschap kan hetzelfde gezegd worden als van de staat." "We beseffen allemaal dat het vrije spel van de wetenschappelijke inzet, het ongebreidelde individuele streven naar macht en bezit niet meer automatisch leidt tot een houdbare oplossing van onze problemen (van een verdeling van arbeid en productiegoederen)". Daarenboven is de "ontwikkeling van de militaire techniek van dien aard dat het leven van de mensen ondraaglijk zal zijn, als
niet vlug een weg gevonden wordt om de oorlog te vermijden". "Met de uitvindingen van de laatste honderd jaar kan het leven zorgeloos en gelukkig worden, wanneer men organisatorisch met deze techniek gelijke pas zou kunnen houden. Op deze manier wordt echter wat men moeizaam heeft kunnen opbouwen in onze generatie als een scheermes in de hand van een driejarige." 17. Toen de voorvechter voor burgerrechten Friedrich Schorlemmer uit de adviesraad van het weekblad ‘Freitrag’ gezet werd omdat daar de vraag gesteld werd of men eigenlijk theologie wel kon gebruiken in de media , schreef hij : "Voor mij was het belangrijk om de politieke consequenties van een theologisch denken in ere te houden … ik geloof in een kritisch ambt van ‘bewaker’ voor de christen. Ik oriënteer mij hierbij het liefst op mijn lievelingsprofeet Jeremia, die – tegen de ‘witwassers’ nooit zijn mond kon houden en daar dikwijls de gevolgen moest van dragen. Op de tegenvraag ‘Moeten alle moderne journalisten echt van Bijbelse profeten iets leren?’, antwoordt hij : ‘een profeet zegt waarop het aankomt, zonder de pretentie te hebben als enige te weten waarop het aankomt. Hij staat voor een duidelijk standpunt zonder totalitarisme’". Waar het gaat om een openlijk medium zoals een krant betekent dat: "zij moet grote thema’s zoals verstoring van de fundamenten van het leven of de terugval in het regionale, religieuze, reactionaire door de globalisering grondig bestuderen. Zij moet ons leren de wereld niet als een strijdtoneel te zien maar als een leefruimte voor allen." Natuurlijk wordt hier ja gezegd voor ‘zwaarden omsmeden tot ploegscharen’, want "als theoloog sta ik realistisch in het leven. We kunnen de wereld niet veranderen zonder onszelf te veranderen. We kunnen niet kritisch zijn op de maatschappij zonder ook kritisch op onszelf te zijn." Al deze vier voorbeelden gaan in dezelfde richting: opnieuw de Schriften uitleggen. 18. Om aan de hand van de voorgestelde tekst van de Israëlzondag (Jes 62) over de verhouding van ‘Politiek en Bijbel’ na te denken , moeten enkele posities in de debatten buiten en binnen de kerk eerlijk benoemd worden. Zij polariseren en graven zich in in een kamp van de Israëlvrienden en in een kamp van de Palestinavrienden. Als dit klimaat zich uitbreidt dan boomt de productie van vijandsbeelden waarbij zij die zich engageren in het joods-christelijk gesprek bij de fundamentalistische christenzionisten geteld worden. Ofwel wordt elke kritiek aan de regering van Israël antisemitisch genoemd. Zij die in Israël of in Palestina lijden, zijn voor de één terroristen die niet tot vrede bereid zijn en voor de ander ‘slachtoffers van de slachtoffers’. 19. Veel erger zijn de onverschilligheid en de radeloosheid in de machteloze beoordeling van het conflict dat sinds 1967 verscherpt is. Dan wordt gaarne een eenvoudige analyse en oplossing voorgesteld. Een einde schijnt niet in het verschiet in de voortdurende levensbedreiging van de staat Israël en van de Joden in de diaspora, bvb. vanuit Iran, met Hamas en Hesbollah, maar ook niet het einde van de expansieve nederzettingenpolitiek onder de bescherming van de militairen die de wezenlijke rechten van de Palestijnse bevolking met de voeten treedt. 20. "Als de staat Israël … niet de vrede najaagt, dan zal er in honderd jaar geen staat meer zijn. En – erger nog – het Jodendom wordt dan een simpele nationalistische machtsideologie en zal door niemand meer als een morele instantie ernstig genomen worden." Zo klinkt dan een totale deligitimisering niet alleen van de staat Israël maar ook van het jodendom. Ze hoeft niet te luisteren naar de vele vormen van joods of Israëlisch zelfverstaan, maar gebruikt eenvoudig enkele uitverkoren Joden als vertegenwoordigers van de veelvuldig aanwezige joodse zelfkritiek. Die worden dan menselijke schilden, waarachter men zich kan verbergen. De typische manier van spreken van Mölleman ‘we zullen toch wel mogen zeggen zeker!’ of de houding : ‘zelfs een jood zegt …’ komt dan op de voorgrond. Dan worden bvb. Martin Buber, Amos Oz, Uri
Avnery, Benny Morris, Ilan Pappé, Alfred Grosser en anderen als waren het citaten van kerkvaders gebruikt om de eigen mening te onderbouwen, niet om een poging te doen om naar hen te luisteren. 21. Uri Avnery ziet zijn werk voor de vrede (en niet alleen op een Duits-Israëlisch-Palestijnse studiedag in Arnoldshain) op de volgende manier: ‘zionisme betekent voor mij: ik wil als Jood kunnen leven!’ Hij , en niet alleen hij bestrijdt de hedendaagse invulling van het zionisme in Israël als een alleenvertegenwoordiging, en waarbij een gewapende veiligheid gebruikt wordt en waarbij het doel van vrede en mensenrechten achteraan gesteld wordt. 22. Jochen Vollmer verduidelijkt deze opzet in een bijdrage in het Duitse Predikantenblad ‘Het conflict Israël-Palestina’ in de ondertitel ervan. Hij schildert de geschiedenis van Israël kortweg: ‘van de nationale God Jahwe tot de Heer van de wereld en van alle volkeren’. Hij stelt het nationaal particuliere geloof van Israël en het christelijk universalisme tegenover elkaar. De geschiedenis van Israël wordt zo in een filosofie van christelijke makelij gedrongen. 23. Deze zienswijzen m.b.t. de verhouding van Kerk en Israël zetten het Jodendom in een pejoratieve rol. Zij staan in de lijn van een geenszins overwonnen christelijke traditie , om het Oude Testament slechts als belofte, als inleiding te zien die zijn vervulling in het Evangelie gevonden heeft. 24. Bij Ilan Pappé is de oorzaak van de oprichting van de staat Israël alleen maar te vinden in het zichzelf zien als slachtoffer van een universele onverdraagzaamheid. Hij beschouwt de wederoprichting van een Israëlische staat na 2000 jaar als een koloniale onderneming. In een ‘etnische zuivering’ wordt de Arabische bevolking verdreven, hun dorpen en begraafplaatsen verwoest. In een ander argument zet hij het ‘zionistische Israël’ gelijk met de Apartheid in Zuid-Afrika. Dit patroon van Zuid-Afrika wordt op de geschiedenis van Israël gelegd maar heeft met de complexiteit van wat daar gebeurde weinig te doen. Vertrouwde beelden uit de geschiedenis vervangen analyses maar scheppen clichés. 25. Tegenover elke bagatelliserende interpretatie moet aan het volgende vastgehouden worden: de Bijbelse profeten kunnen zeer realistisch spreken over de vijanden en de onderdrukkers van Israël op basis van de ervaringen onder Farao of in Babylon, maar evenzeer over de wandaden van Israël en hun mensen, vooral de politieke of economisch machtigen. Maar zij kunnen ook oproepen om ‘voor de (vijandige) stad het beste, de sjaloom te zoeken (Jer. 29: 7) en ‘voor hen te bidden’. En verder wordt bij de bevrijding uit de ballingschap en de wederopbouw van Jeruzalem aan de Perzische koning Cyrus de naam van Gods gezalfde gegeven, de naam ‘Messias’ (Jes. 45:1). Vijandsliefde is geen nieuwtestamentische uitvinding. Israël leeft. Het Palestijnse volk leeft. M. Stöhr