Officieuze coördinatie van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs (met wetshistoriek)
Huis van het GO! Willebroekkaai 36 1000 Brussel
Inleiding Deze officieuze coördinatie bevat de coördinatie van de opeenvolgende wijzigingen aan het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs. Bij iedere gewijzigde bepaling wordt daarenboven in een korte annotatie aangegeven hoe de bepaling luidde vóór zij werd gewijzigd – de zogenaamde wetshistoriek. Om het document leesbaar te houden, werd bij de lay-out een aantal principes strikt gehanteerd:
De tekst van het decreet is recht gedrukt.
Annotaties zijn cursief gezet.
De tekst van de laatst aangenomen versie en van de annotaties die daarbij horen, is gezet in Times New Roman 12 punten. De voorlaatste versie van een bepaling of een gedeelte van een bepaling, en de annotaties dáárbij, in Times New Roman 10 punten. Vroegere versies en hun annotaties in Times New Roman 8 punten.
Tekst die in vet is gezet, zijn toevoegingen aan, of invoegingen in, de oorspronkelijke tekst.
Tekst tussen <>, <<>>, of <<<>>>, …, zijn beperkte wijzigingen van enkele woorden of van een zinsdeel. In een in het vet gezette tekst duiden de tekens “< >”, “<<>>”, “<<<>>>”, …, een wijziging of toevoeging aan in – of aansluitend bij – een al vroeger toegevoegd of gewijzigd tekstgedeelte
“(…)” geeft aan waar een artikel of een gedeelte van een artikel werd geschrapt of ingetrokken.
De tekst die gemarkeerd wordt weergegeven zijn de laatste wijzigingen, aangebracht door het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
De tekst die in blauw is gezet, is een actuele versie van het decreet rechtspositie, zonder historiek, zoals het van toepassing is op 1 september 2014.
Een overzicht van de opeenvolgende wijzigingen aan het decreet rechtspositie vindt u aan het einde van dit document. Heeft u opmerkingen bij deze officieuze coördinatie, vindt u fouten of hebt u suggesties, neem dan contact op met de redactie: GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Coördinatie Regelgeving t.a.v. Willy Dessers en/of Jan Brewée Huis van het GO! Willebroekkaai 36 1000 Brussel
[email protected] [email protected]
Inhoudsopgave HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIE
1
HOOFDSTUK II
PLICHTEN
15
HOOFDSTUK IIBIS
AANSPRAKELIJKHEID
16
HOOFDSTUK IITER
BIJSTAND
17
HOOFDSTUK IIQUATER
TER BESCHIKKING STELLEN VAN PERSONEELSLEDEN TEN BEHOEVE VAN GEBRUIKERS
18
HOOFDSTUK IIQUINQUIES
SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDEN
18
HOOFDSTUK IISEXIES
BESCHERMING VAN HET PRIVÉ-LEVEN
19
HOOFDSTUK IISEPTIES
AUTEURSRECHTEN
19
HOOFDSTUK III
WERVINGSAMBTEN
20
AFDELING I
ALGEMENE BEPALINGEN
AFDELING II
TIJDELIJKE AANSTELLING EN TIJDELIJKE PERSONEELSLEDEN
20 20
AFDELING III
VACANTVERKLARING MET HET OOG OP MUTATIE EN VASTE
AFDELING IV
MUTATIE
AFDELING V
VASTE BENOEMING
AFDELING VI
ONDERSTEUNEND EN BELEIDS- EN ONDERSTEUNEND PERSONEEL
AFDELING VII
SCHOLENGEMEENSCHAPPEN IN HET BASISONDERWIJS
AFDELING VIIBIS
SCHOLENGEMEENSCHAPPEN IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS
62 70 73 91 93 94
HOOFDSTUK IV
EVALUATIE
96
HOOFDSTUK V
SELECTIE EN BEVORDERING
97
HOOFDSTUK VBIS
VASTBENOEMDE PERSONEELSLEDEN TIJDELIJK BELAST MET EEN ANDERE OPDRACHT IN EEN WERVINGS-, SELECTIE- OF
BENOEMING
BEVORDERINGSAMBT
128
HOOFDSTUK VTER
MANDAAT
130
HOOFDSTUK VQUATER
MANDAAT VAN ALGEMEEN DIRECTEUR
134
HOOFDSTUK VQUINQUIES
MANDAAT VAN COÖRDINEREND DIRECTEUR
136
HOOFDSTUK VQUINQUIES/1
HERINSCHAKELING NA DEFINITIEVE
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
138
AFDELING I
ALGEMENE BEPALING
138
AFDELING II
PERSONEELSLID DAT BIJ BESLISSING VAN MEDEX DEFINITIEF ONGESCHIKT BEVONDEN IS OM ZIJN GEWONE WERKZAAMHEDEN UIT TE OEFENEN, MAAR WEL GESCHIKT BEVONDEN IS VOOR SPECIFIEKE FUNCTIES DIE DOOR MEDEX WORDEN BEPAALD
AFDELING III
138
PERSONEELSLID DAT EEN BEROEP DOET OP DE PROCEDURE TOT RE-INTEGRATIE ZOALS BEPAALD IN DE WETGEVING OVER HET GEZONDHEIDSTOEZICHT OP DE WERKNEMERS
AFDELING IV
139
TEWERKSTELLING IN HET AMBT VAN VASTE BENOEMING VIA INPERKING VAN DE DRAAGWIJDTE VAN DE VASTE BENOEMING VAN EEN LERAAR
AFDELING V
TEWERKSTELLING IN EEN ANDER AMBT DAN HET AMBT VAN VASTE BENOEMING
HOOFDSTUK VI
140 140
RECHTEN VAN PERSONEELSLEDEN BIJ HET OVERNEMEN VAN ONDERWIJSINSTELLINGEN, BIJ DE OVERHEVELING VAN EEN VESTIGINGSPLAATS OF FILIAAL, BIJ DE SAMENSMELTING VAN FILIALEN OF BIJ DE OVERHEVELING VAN EEN HBO5- OF EEN SLO-OPLEIDING
HOOFDSTUK VIBIS
142
RECHTEN VAN PERSONEELSLEDEN BIJ WIJZIGING VAN DE SAMENSTELLING VAN EEN SCHOLENGEMEENSCHAP
148
HOOFDSTUK VITER
CONCORDANTIE
150
HOOFDSTUK VII
MAATREGELEN VAN ORDE
153
AFDELING I
OVERPLAATSING IN HET BELANG VAN DE DIENST
AFDELING II
PREVENTIEVE SCHORSING
153 153
AFDELING III
DE TERBESCHIKKINGSTELLING WEGENS AMBTSONTHEFFING IN HET
BELANG VAN DE DIENST
156
TUCHTREGELING
157
AFDELING I
TUCHTSTRAFFEN
AFDELING II
DOORHALING VAN DE TUCHTSTRAFFEN
AFDELING III
DE KAMER VAN BEROEP
157 163 164
HOOFDSTUK VIIIBIS
FUNCTIEBESCHRIJVING
166
HOOFDSTUK VIIITER
EVALUATIE
174
AFDELING I
DE EVALUATIE
AFDELING II
DE EVALUATIE MET EINDCONCLUSIE “ONVOLDOENDE”
AFDELING III
HET COLLEGE VAN BEROEP
174 176 179
ADMINISTRATIEVE STANDEN
183
AFDELING I
ALGEMENE BEPALINGEN
AFDELING II
DIENSTACTIVITEIT
AFDELING III
NON-ACTIVITEIT
AFDELING IV
TERBESCHIKKINGSTELLING
183 183 188 189
HOOFDSTUK X
DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING
193
HOOFDSTUK XI
SLOT-, OPHEFFINGS- EN OVERGANGSBEPALINGEN
199
HOOFDSTUK VIII
HOOFDSTUK IX
Decreet betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs (BELGISCH STAATSBLAD VAN 25 MEI 1991)
De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, regering, bekrachtigen hetgeen volgt:
Hoofdstuk I – Algemene bepalingen en definitie Artikel 1. Dit decreet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 59bis, § 2, 2° van de Grondwet. Het kan worden aangehaald als het decreet rechtspositie personeelsleden
. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 1999, van het woord “Gemeenschapsonderwijs” door artikel 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI voert in het decreet rechtspositie (vrij) consequent het onderscheid door tussen “het Gemeenschapsonderwijs” (met hoofdletter) en “het gemeenschapsonderwijs”. Het Gemeenschapsonderwijs is de openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, opgericht door artikel 3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, waaraan de Vlaamse overheid de organisatie van het gemeenschapsonderwijs heeft overgedragen. Cf. artikel 3, 18° en 19°. Artikel 2. § 1. Dit decreet is van toepassing op de volgende personeelscategorieën: -
het bestuurs- en onderwijzend personeel met inbegrip van de ; <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van het woord “godsdienstleerkrachten” door artikel VII. 2 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
-
het opvoedend hulppersoneel;
-
het paramedisch en sociaal personeel;
-
het psychologisch, orthopedagogisch en medisch personeel;
-
het technisch personeel;
-
het administratief personeel;
-
het ondersteunend personeel;
<-
het beleids- en ondersteunend personeel; >
<>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 43 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. -
het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst;
-
het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel; die in het gemeenschapsonderwijs worden tewerkgesteld bij de scholengroep of in de volgende instellingen:
-
de scholen van het basisonderwijs en de instellingen van het secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs, in welke vorm ook; 1
-
de autonome internaten en tehuizen;
-
de semi-internaten en de ; <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2015, van het woord “opvangcentra” door artikel VII. 1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
(…) (…): opheffing, m.i.v. 1 september 2000, van het veertiende streepje met de tekst: “- de pedagogische begeleidingsdienst;” door artikel 118, 2° van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. -
<de centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscel, verder aangeduid als CLB; >
<>: vervanging, m.i.v. 1 september 2000, van de woorden “de psychomedisch-sociale centra;” door artikel 118, 1° van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. -
de centra voor volwassenenonderwijs;
(…) (…): opheffing, m.i.v. 1 september 2000, van het zestiende streepje met de tekst: “- het vormingscentrum.” door artikel 118, 2° van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 3 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Dit decreet is van toepassing op de volgende personeelscategorieën: -
het bestuurs- en onderwijzend personeel met inbegrip van de godsdienstleerkrachten;
-
het opvoedend hulppersoneel;
-
het paramedisch en sociaal personeel;
-
het psychologisch<, orthopedagogisch> en medisch personeel; <>: toevoeging, met uitwerking vanaf 1 september 1997, door artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs-IX.
-
het technisch personeel;
-
het administratief personeel;
-
het ondersteunend personeel; Toevoeging, m.i.v. 1 september 1998, door artikel 105 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
-
het personeel van de pedagogische begeleidingsdiensten;
-
het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel; die door de ARGO tewerkgesteld worden in:
2
-
de instellingen van elk voorschools, lager, secundair en hoger onderwijs van het korte type en van de tweede en de derde graad, in welke vorm ook;
-
de autonome internaten en tehuizen;
-
de semi-internaten en de opvangcentra;
-
de psycho-medisch-sociale centra;
-
de psycho-medisch-sociale centra voor buitengewoon onderwijs;
-
de centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscel, verder aangeduid als CLB;
(…) (…): schrapping, m.i.v. 1 september 2000, van de woorden “de psychomedisch-sociale centra voor buitengewoon onderwijs;” door artikel 118, 2° van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. -
de pedagogische begeleidingsdiensten.
(…) (…): schrapping, m.i.v. 1 september 2000, van de woorden “de psychomedisch-sociale vormingscentra” door artikel 118, 2° van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.”.
§ 2. Dit decreet is niet van toepassing op de voordrachtgevers zoals bedoeld in de artikelen 68 en 69 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs. § 3. De Vlaamse regering bepaalt de nadere omschrijving van de in § 1 genoemde categorieën. In afwachting hiervan blijven evenwel de bestaande wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen van kracht. Artikel 3. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1°
de ARGO: de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs bedoeld in het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;
2°
de centrale raad: de raad met die naam bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van 19 december 1988;
3°
de instelling: de scholen van het basisonderwijs<<<<, de scholen en de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs van het secundair onderwijs, de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs,>>>> de centra voor volwassenenonderwijs, de autonome internaten en tehuizen, de semi-internaten, de <<<<>>>>, de pedagogische begeleidingsdienst en de Het internaat <<<>>>; <>>, bij de scholengroep aangesteld zijn, en voor de vastbenoemde personeelsleden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel die bij de scholengroep aangesteld zijn, wordt de scholengroep voor de toepassing van dit decreet beschouwd als een instelling; >> <<<<<>>>>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2015, van het woord “opvangcentra” door artikel VII. 1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
3
<<<<>>>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 1, 1° van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII van de zinsneden “en de instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs,” en “toegevoegd aan een onderwijsinstelling, maakt deel uit van die instelling”. <<<>>>: vervanging van de zinsnede “artikel 96, § 4, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs”,
door artikel 359, 18), 1° van de codex secundair onderwijs. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007 door artikel V. 1. van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. <>: vervanging van het woord “CLB’s”, , m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 1, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Vervanging van 3°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 1, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Tot dan luidde de tekst: “3° de instelling: de instellingen voor voorschools, lager, secundair en hoger onderwijs van het korte type en van de tweede en de derde graad, de autonome internaten en tehuizen, de semi-internaten, de opvangcentra, (…), de pedagogische begeleidingsdiensten en de Het internaat toegevoegd aan een onderwijsinstelling, maakt deel uit van die instelling; Schrapping en vervanging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 119, § 1 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. De tekst tussen ( )haakjes luidde oorspronkelijk: “de PMS-centra, de PMS-centra voor buitengewoon onderwijs;” die tussen <>-haakjes: “PMS-vormingscentra”.”.
4°
het schooljaar: de periode van 1 september tot 31 augustus van het daaropvolgend jaar voor het kleuter-, lager en secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en voor de CLB’s;
Vervanging van 4°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 1, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “4°
schooljaar: de periode van 1 september tot 31 augustus van het daaropvolgend jaar voor het voorschools, lager en secundair onderwijs en voor de CLB’s, evenals het academiejaar voor het hoger onderwijs van het korte type (…); Toevoeging en schrapping, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 119, § 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. De tekst tussen ( )haakjes luidde oorspronkelijk: “en het dienstjaar voor de PMS-centra.”.”.
4
5°
de titularis: het personeelslid dat in een vacante betrekking vast benoemd, tijdelijk aangesteld of tot de proeftijd toegelaten is, met uitzondering van wie voor een tijd de tijdelijke titularis vervangt;
6°
de bekwaamheidsbewijzen: de door de Vlaamse regering voor het ambt bepaalde bekwaamheidsbewijzen;
7°
de godsdienst: een van de erediensten bedoeld in <de reglementaire bepalingen inzake levensbeschouwelijk onderricht>;
<>: vervanging van de zinsnede “artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving”, door artikel 359, 18), 2° van de codex secundair onderwijs. 8°
de : de godsdienstleraar en de leermeester godsdienst; <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van het woord “godsdienstleerkrachten” door artikel VII. 3, 1° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
9°
een ambt: een functie die in de onderwijssector wordt uitgeoefend en door de Gemeenschap wordt gefinancierd; De Vlaamse regering stelt de verschillende ambten vast en maakt een indeling in wervings-, selectie- en bevorderingsambten. Zolang de Vlaamse regering geen uitvoering heeft verleend aan deze bepaling blijft de bestaande reglementering van kracht;
10° een betrekking: <<<<<de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.>>>>> >>, vermeldt de inrichtende macht eveneens het vereiste niveau van bekwaamheidsbewijs.< Als het gaat om een opdracht in <<<<een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs of een ambt van het ondersteunend personeel in het volwassenenonderwijs>>>>, dan vermeldt de inrichtende macht eveneens het vereiste opleidingsniveau.> <<<<<>>>>>>: vervanging van de eerste zin, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 154, 1° van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week en, indien het een onderwijsopdracht betreft, met vermelding van het onderwijsniveau, <<de opleiding, de module, >>het vak en de specialiteit ervan of een ermede gelijkgestelde activiteit, en in voorkomend geval, de graad of cyclus en de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.
<<<<>>>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel VIII. 2 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Voorheen luidde de tekst: “een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel”. <<<>>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel VIII. 2 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Voorheen luidde de tekst: “een ambt van het ondersteunend personeel”.
5
<<>>: invoeging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 132, 1° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 1, 1° van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV.”. Een betrekking kan volledig of onvolledig zijn. Een volledige betrekking stemt overeen met het aantal prestatie-eenheden vereist voor een ambt met volledige prestaties; Een personeelslid dat deeltijds werkt, heeft het recht dat deze prestaties maximaal over een proportioneel aantal halve dagen per week worden gespreid. Toevoeging, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 1, 2° van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. 11° een vacante betrekking: de betrekking die niet is toegewezen aan een tot de proeftijd toegelaten of vast benoemd personeelslid; 12° opdracht van een personeelslid: aantal prestatie-eenheden per week door een personeelslid verricht in een bepaald ambt in een instelling en, indien het een onderwijsopdracht betreft, in een bepaald onderwijsniveau, in een bepaald vak en de specialiteit ervan of een ermede gelijkgestelde activiteit, en in voorkomend geval, <<de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5>> en de onderwijsvorm of de opleidingsvorm. De prestatie-eenheid is de basiseenheid die voor een bepaald ambt door de Vlaamse regering wordt vastgesteld; <<>>: vervanging van de woorden “de graad of cyclus”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 154, 2° van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 132, 2° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 13° de mutatie: de benoeming en affectatie aan een andere scholengroep of een instelling van een andere scholengroep in een betrekking van het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd is; <>: toevoeging van een zin, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 1, 1° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Vervanging van 13°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 1, 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “13° de mutatie: het toewijzen op verzoek van het personeelslid van een andere betrekking van het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is in een andere instelling;”.
6
14° de lokale bestuursorganen: de in artikel 5, § 1, 2° en 3° van het bijzonder decreet van 19 december 1988 bedoelde bestuursorganen alsmede de in artikel 5, § 2 van hetzelfde bijzonder decreet bedoelde bestuurslichamen; 15° contractueel personeelslid: personeelslid dat werd aangenomen met een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; Invoeging van 15°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 119, § 3 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. 16° lokaal comité: het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan; Invoeging van 16°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 119, § 3 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. 17° vacature: elke volledige of onvolledige betrekking die, ofwel definitief vacant is, ofwel tijdelijk vacant is, voor een periode van tenminste tien werkdagen; Invoeging van 17°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 119, § 3 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. 18° het Gemeenschapsonderwijs: het Gemeenschapsonderwijs zoals bepaald in artikel 3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 18°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 19° gemeenschapsonderwijs: het gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 19°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 20° Raad van het Gemeenschapsonderwijs: de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 20°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 21° afgevaardigd bestuurder: de afgevaardigd bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 21°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 22° scholengroep: de scholengroep zoals bedoeld in artikel 5, § 6 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;
7
Invoeging van 22°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 23° raad van bestuur: de raad van bestuur van een scholengroep zoals bedoeld in artikel 5, § 5 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 23°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 24° directeur: de directeur van een school of een centrum voor leerlingenbegeleiding zoals bedoeld in artikel 5, § 2 en artikel 16 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 24°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 25° algemeen directeur: de algemeen directeur zoals bedoeld in artikel 5, § 3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 25°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 26° college van directeurs: het college van directeurs zoals bedoeld in artikel 5, § 3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 26°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 27° instellingshoofd: het hoofd van een instelling zoals bedoeld in artikel 2, § 1. Voor de pedagogische begeleidingsdienst wijst de afgevaardigd bestuurder een personeelslid van de pedagogische begeleidingsdienst als instellingshoofd aan; Invoeging van 27°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 28° scholengemeenschap: de scholengemeenschap zoals bedoeld in <<artikel 3, 36°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs>><en de scholengemeenschap basisonderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 52bis van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs>; <<>>: vervanging van de zinsnede “artikel 2, 28° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs”, door
artikel 359, 18), 3° van de codex secundair onderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 44 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. Invoeging van 28°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 29° vormingscentrum: de permanente ondersteuningscel voor de gefinancierde centra voor leerlingenbegeleiding, zoals bedoeld in artikel
8
89 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding; Invoeging van 29°, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 4, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 30° raadsman: een advocaat, een personeelslid van een instelling of, wat de werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie, en, wat de werkgever betreft, een vertegenwoordiger van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs; Invoeging van 30°, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 1, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. 31° bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst: de instantie of personen die de bevoegdheid op basis van de eigen interne regelgeving hebben, of de instantie of personen die van het representatieve orgaan van de eredienst of van het hoofd van de eredienst de bevoegdheid krijgen; Invoeging van 31°, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 1 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. 32° bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer: de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, vermeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken; Invoeging van 32°, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 1 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. 33° module: een module zoals bedoeld in artikel 24 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs; Toevoeging van 33°, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 132, 3° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 34° opleiding: een opleiding, zoals bedoeld in artikel 24 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs; Toevoeging van 34°, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 132, 3° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 35° HBO5: het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs; Toevoeging van 35°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 154, 3° van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2013, door artikel 2 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. 36° leraar: leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het secundair volwassenenonderwijs en lector in
9
het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs; Invoeging van 36°, met uitwerking m.i.v. 1 september 2009, door artikel VII. 1 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. Voor de toepassing van dit decreet dienen de woorden “centrale raad”, “de lokale bestuursorganen” en “bestuur” gelezen te worden als: “het bestuursorgaan of de bestuursorganen die ten aanzien van de instellingen de bestuurshandelingen verrichten overeenkomstig de door of krachtens de wet, het decreet en inzonderheid het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs toegewezen bevoegdheden”; Invoeging van een tweede lid, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 119, § 4 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. 37° leeftijdsgrens: het einde van het schooljaar waarin een personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Toevoeging van een punt 37°, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 1, 2° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. 38° het net: -
het gemeenschapsonderwijs: het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;
-
het gesubsidieerd officieel onderwijs: het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschap;
-
het gesubsidieerd vrij onderwijs: het onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat in aanmerking komt voorsubsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap.
Toevoeging van een punt 38°, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 1, 2° van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. 39° leerkracht levensbeschouwelijk onderricht: de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer en de leraar niet-confessionele zedenleer; Toevoeging van een punt 39°, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 3, 2° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. 40° MEDEX: de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Medische Expertise, cel Pensioenen; Toevoeging van een punt 40°, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 3, 2° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
10
41° preventieadviseur-arbeidsgeneesheer: de preventieadviseur deskundig in arbeidsgeneeskunde verbonden aan de externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk zoals bepaald in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Toevoeging van een punt 41°, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 3, 2° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. 42° internaten die in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen voorzien: medisch-pedagogische instituten van het gemeenschapsonderwijs, instituten voor buitengewoon secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs en autonome internaten buitengewoon onderwijs van het gemeenschapsonderwijs met openstelling tijdens schoolvrije dagen die verblijf en begeleiding voor hun internen tijdens de schoolvrije dagen organiseren als bedoeld in artikel 29 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijsIII. Toevoeging van een punt 42°, m.i.v. 1 september 2015, door artikel VII. 4 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Artikel 4. § 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit in het : <>: vervanging van “Gemeenschapsonderwijs”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 5, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI (zie annotatie bij artikel 1). a)
bestaat het aantal dagen, gepresteerd als tijdelijk aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties, uit al de kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van alle vakantieperioden met uitzondering van de zomervakantie, als ze in die activiteitsperiode vallen. Dat aantal wordt vermenigvuldigd met 1, 2. In afwijking hiervan bestaat voor het administratief personeel, de administratief medewerker van het beleids- en ondersteunend personeel, de administratief medewerker van het ondersteunend personeel en voor de personeelsleden van de CLB’s, de semiinternaten en de , het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties, uit al de kalenderdagen van het begin tot het einde van een ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van alle vakantieperioden. Dit aantal wordt niet vermenigvuldigd met 1, 2. De dagen, gepresteerd in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties, worden gerekend vanaf het begin tot het einde
11
van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van alle vakantieperioden; <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2015, van het woord “opvangcentra” door artikel VII. 1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Vervanging van punt a), m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 2 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Voordien luidde de tekst: “a)
bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties uit al de kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de ontspanningsverloven en de kerst- en paasvakantie, indien zij in deze periode vallen. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met 1, 2. In afwijking hiervan bestaat, voor de personeelsleden van de <><, de semi-internaten en de opvangcentra>, het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties, uit al de kalenderdagen van het begin tot het einde van een ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de vakantieperioden. Dit aantal wordt voor de personeelsleden van de centra <<, de CLB’s>><, de semi-internaten en de opvangcentra> niet vermenigvuldigd met 1, 2. <<>>: vervanging (in de eerste zin) en toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 120, § 1 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. De tekst tussen <<>> in de eerste zin luidde voordien: “PMS-centra”. <>: toevoegingen, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel 26, § 1 en 2 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Invoeging, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel 17 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV. De dagen gepresteerd in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties worden gerekend vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van de zomervakantie;”.
12
b)
worden de dagen gepresteerd in een betrekking met onvolledige dienstprestaties die ten minste de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor de betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties. Het aantal dagen gepresteerd in een betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties, wordt met de helft verminderd;
c)
mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties die tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;
d)
vormen dertig dagen een maand;
e)
worden als diensten beschouwd de diensten door het personeelslid in het gepresteerd in de stand dienstactiviteit alsook het verlof dat hem is toegekend overeenkomstig artikel 77.
Eveneens als diensten worden beschouwd de perioden tijdens welke het personeelslid zich in de administratieve stand van terbeschikkingstelling bevindt zoals bepaald in artikel 82, a), (…) c) en e); (…): schrapping van “b), ” m.i.v. 1 september 2003, door artikel 45 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. <>: vervanging van “Gemeenschapsonderwijs”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 5, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI (zie annotatie bij artikel 1). f)
komen de dagen gepresteerd in een ambt van godsdienstleerkracht slechts in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in datzelfde ambt. De diensten die – zowel in het gemeenschaps- als in het gesubsidieerd onderwijs – gepresteerd werden tussen 1 september 1975 en 31 augustus 2001 in het ambt van godsdienstleerkracht belast met islamitische godsdienst en die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in dat ambt. <>: toevoeging van een zin, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 2 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII.
Vervanging van f), m.i.v. 1 september 2001, door artikel X. 5 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. De oorspronkelijke tekst luidde: “f)
komen de dagen gepresteerd in een ambt van godsdienstleerkracht slechts in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in datzelfde ambt;”.
g)
kan gedurende een schooljaar een van maximaal 360 dagen worden verworven. <>: vervanging (correctie) van het woord “dienstactiviteit” in “dienstanciënniteit”, m.i.v. 1 september1999, door artikel 5 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 2. Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen de hiervoor bedoelde diensten enkel in aanmerking indien ze gepresteerd werden in hoofdambt. Invoeging van § 2, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel 27 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. § 3. De regering bepaalt op welke wijze de volgende diensten mee in aanmerking worden genomen voor het berekenen van de
13
dienstanciënniteit in de centra voor leerlingenbegeleiding in het gemeenschapsonderwijs: 1°
contractueel personeelslid bij een PMS-centrum van het gemeenschapsonderwijs;
2°
contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;
3°
klerk, gepresteerd vóór de overdracht naar het gemeenschapsonderwijs en tijdens de wettelijke vooropzegperiode na de overdracht met toepassing van artikel 201 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;
4°
gesubsidieerd contractueel personeelslid.
Invoeging van § 3, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 120, § 3 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 4. Voor de toepassing van hoofdstuk III in het deeltijds kunstonderwijs worden de diensten, gepresteerd in het ambt van studiemeester-opvoeder, ook beschouwd als zijnde gepresteerd in het ambt van opsteller. Toevoeging van § 4, m.i.v. 1 september 2007, door artikel VIII. 1 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. § 5. De prestaties die een personeelslid levert in een betrekking die wordt ingericht op basis van artikel 154, § 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel 251/1 of artikel 332/1 van de Codex Secundair Onderwijs, artikel 79/1 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 130ter van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, artikel 100/1 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II of artikel XI. 1 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII, komen in aanmerking voor de berekening van de dienst-anciënniteit volgens de bepalingen van dit artikel. Toevoeging van een § 5, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 2 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Artikel 5. De nuttige ervaring is de tijd doorgebracht in het onderwijs of de tijd gedurende welke een persoon als werknemer in een particuliere of openbare dienst of als zelfstandige, een beroep of een ambacht heeft uitgeoefend. Zij wordt aangetoond op de wijze bepaald door de Vlaamse regering. Zolang de Vlaamse regering geen uitvoering heeft verleend aan deze bepaling, blijft de bestaande reglementering van kracht. Artikel 5bis. Artikel 19, § 2 en § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs, wordt bekrachtigd met ingang van 1 september 1997. Invoeging van artikel 5bis, met uitwerking vanaf 1 september 1997, door artikel X. 6 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
14
Hoofdstuk II – Plichten Artikel 6. De personeelsleden moeten het belang behartigen van het gemeenschapsonderwijs en van de instelling waarin zij tewerkgesteld zijn. Zij behartigen daarenboven het belang van de leerlingen, de cursisten en de consultanten. Vervanging van artikel 6, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 6 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “De personeelsleden moeten het belang behartigen van het Gemeenschapsonderwijs en van de instelling waarin zij tewerkgesteld zijn. Zij behartigen daarenboven het belang van de leerlingen en van de consultanten.”.
Artikel 7. De personeelsleden vervullen de taken die hun worden opgedragen, persoonlijk en nauwgezet, met inachtneming van de verplichtingen die hun door of krachtens de wet of het decreet of bij dienstorder zijn opgelegd.< De personeelsleden respecteren daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.> <>: toevoeging van een zin, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 3 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. Artikel 8. De personeelsleden moeten zich in hun dienstbetrekkingen en in hun omgang met de leerlingen, de ouders van de leerlingen en het publiek op een correcte wijze gedragen. De personeelsleden moeten alles vermijden dat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun functie in het onderwijs. Het is de personeelsleden verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel aan te nemen. Artikel 9. In de uitoefening van hun ambt moeten de personeelsleden de neutraliteit in acht nemen en aan het pedagogisch project van het gestalte geven. Zij mogen daarenboven hun gezag niet aanwenden voor politieke of commerciële doeleinden. <> moeten meewerken aan de realisatie van het pedagogisch project van het en het schoolwerkplan. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van de woorden “De godsdienstleerkrachten en de leermeesters en de leraars niet-confessionele zedenleer”
door artikel VII. 5 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 7 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI (zie opmerking bij artikel 1).
15
Toevoeging, m.i.v. 1 januari 1994, door artikel 28, 1° van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. Artikel 10. Behoudens overmacht mogen de personeelsleden de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande toestemming van de rechtstreekse hiërarchische overheid. Artikel 11. De personeelsleden zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren. Artikel 12. Onverminderd de toepassing van de strafwetten wordt iedere overtreding door een vastbenoemd personeelslid en door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur van de in dit hoofdstuk vermelde bepalingen, al naar het geval, bestraft met een van de in artikel 61 bepaalde tuchtstraffen. Vervanging van artikel 12, m.i.v. 1 januari 2013, door artikel VIII. 3 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Onverminderd de toepassing van de strafwetten wordt iedere overtreding door een vast benoemd personeelslid en door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur van de in dit hoofdstuk vermelde bepalingen, al naar het geval, bestraft met een van de in artikel 61 bepaalde tuchtstraffen. Toevoeging, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel 50 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. § 2.
Elke overtreding van de in dit hoofdstuk vastgestelde plichten wordt, nadat het personeelslid zich behoorlijk heeft kunnen verdedigen, opgenomen in het beoordelings- of evaluatiedossier.”.
Hoofdstuk IIbis – Aansprakelijkheid Artikel 12bis. § 1. Dit artikel geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 2, § 1 met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdiensten. § 2. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – sluit voor haar personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand af, zodat alle personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun opdracht verzekerd zijn als hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt of zij gevat worden door een juridische procedure. Als de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – deze verplichting niet naleeft, moet zij de kosten ten laste nemen die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van voormelde verzekering zelf moet dragen. De polis van voormelde verzekering moet vlot raadpleegbaar zijn voor de personeelsleden. Als een personeelslid zelf, ten laste van een derde die niet de raad van bestuur of een van haar leden is, een vordering tot schadevergoeding instelt voor fysieke of materiële schade of de daaruit voortvloeiende 16
morele schade opgelopen in of ten gevolge van de uitoefening van zijn ambt, dan moet de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – instaan voor de juridische bijstand. <>: toevoeging van een lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 4 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Invoeging van artikel 12bis, met ingang van 1 september 2011, door artikel IX. 1 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. <>: door de invoeging van een nieuw artikel 12bis, m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 1 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011 wordt de naam van het oorspronkelijke “artikel 12bis” gewijzigd in “12bis/1”. Ingeval het personeelslid bij de uitvoering van zijn ambt de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. De werkgever kan de vergoedingen en de schadeloosstellingen die hem krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na de feiten met het personeelslid zijn overeengekomen of door de rechter vastgesteld, op inhouden in de voorwaarden als bepaald bij artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Vervanging van de woorden “de wedde”, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel XI. 3 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Het artikel vervangt, o.m. in het decreet rechtspositie, de woorden “wedde”, “weddetoelage” en “weddeschaal” (en hun meervoudsvorm) door de woorden “salaris”, “salaristoelage” en “salarisschaal” en hun overeenkomstig taalkundig correcte lidwoord. De bepaling werd in deze coördinatie consequent doorgevoerd. De annotatie bij (en arcering van) de vervanging werd niet telkens opnieuw herhaald. Invoeging van hoofdstuk IIbis, met artikel 12bis, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 7 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
Hoofdstuk IIter – Bijstand Artikel 12ter. Een personeelslid kan zich in de procedures, bepaald krachtens dit decreet, steeds laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. Invoeging van hoofdstuk IIter, met artikel 12ter, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 2 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
17
Hoofdstuk IIquater – Ter beschikking stellen van personeelsleden ten behoeve van gebruikers Artikel 12quater. § 1. Behoudens de krachtens decreet bepaalde gevallen, kan een personeelslid niet ter beschikking worden gesteld van derden die over deze personeelsleden enig gedeelte van het gezag uitoefenen dat normaal aan de werkgever toekomt. Geldt evenwel niet als de uitoefening van een gezag in de zin van het eerste lid, het naleven door de derde van de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk, alsook instructies die door de derde worden gegeven in uitvoering van een contractuele of statutaire rechtsverhouding die hem met de werkgever verbindt, inzonderheid in het kader van een vorm van samenwerking tussen scholen of een scholengemeenschap. § 2. De rechtshandeling waarbij een personeelslid in dienst wordt genomen om ter beschikking te worden gesteld van een gebruiker in strijd met de bepaling van het eerste lid, is nietig vanaf het begin der uitvoering van de tewerkstelling bij de gebruiker. Hoofdstuk IIquater, met artikel 12quater, werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 46 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.
Hoofdstuk IIquinquies – Secundaire arbeidsvoorwaarden Artikel 12quinquies. Dit hoofdstuk geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 2, § 1 met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdiensten. Artikel 12sexies. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – stelt aan haar personeelsleden de middelen ter beschikking die zij nodig hebben om hun opdracht uit te voeren. Als een personeelslid in het kader van zijn opdracht bovenop deze middelen extra onkosten maakt, moet de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – deze onkosten vergoeden op voorwaarde dat het instellingshoofd van de instelling waar het personeelslid zijn opdracht uitoefent aan het personeelslid vooraf toestemming heeft gegeven om die onkosten te maken. De middelen waarvoor de kosten gedragen worden door de raad van bestuur en voor het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder, blijven eigendom van de scholengroep en voor het vormingscentrum van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. Artikel 12septies. § 1. Personeelsleden die in opdracht van de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald wordt in
18
uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – kan dit bedrag met maximum 10 % verminderen, op voorwaarde dat ze daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen. Personeelsleden die in opdracht van de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – verplaatsingen maken met het openbaar vervoer, genieten, bij de inlevering van het vervoerbewijs, de volledige betaling van de erop vermelde bedragen. De verplaatsingen per trein worden terugbetaald aan het tarief van een standaardbiljet 2e klas. § 2. In afwijking op paragraaf 1 mag de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 het bedrag van de kilometervergoeding beperken tot 70 procent van de kilometervergoeding die jaarlijks bepaald wordt in uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot 85 procent van voormelde kilometervergoeding. § 3. De bepalingen van dit artikel gelden niet als de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – een systeem van kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen hanteert dat gunstiger is dan dit vermeld in paragraaf 1 en 2. Invoeging van een hoofdstuk IIquinquies, met uitwerking met ingang van 1 december 2010, door artikel IX. 2 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011.
Hoofdstuk IIsexies – Bescherming van het privé-leven Artikel 12octies. Feiten uit het privéleven die geen weerslag hebben op de relatie tussen de leerling, cursist of consultant en het personeelslid, het schoolleven of op de werking van de centra kunnen geen aanleiding geven tot een maatregel vanwege de inrichtende macht. Toevoeging van een hoofdstuk IIsexies, dat bestaat uit het artikel 12octies, m.i.v. 1 januari 2013, door artikel VIII. 5 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII.
Hoofdstuk IIsepties – Auteursrechten Artikel 12novies. Het personeelslid dat in uitvoering van zijn aanstelling werken tot stand brengt die vallen binnen het toepassingsgebied van zijn ambt en opdracht, behoudt alle morele rechten op die werken en draagt zijn vermogensrechten over aan de inrichtende macht. De vermogensrechten worden zonder specifieke vergoeding overgedragen, in hun meest volledige wettelijke omvang, voor alle gekende exploitatievormen en voor de volledige beschermingsduur van de werken. De inrichtende macht kan deze werken vrij naar eigen inzichten exploiteren en is niet verplicht tot exploitatie over te gaan.
19
Indien het werk in de toekomst geëxploiteerd wordt volgens exploitatievormen die momenteel onbekend zijn, zal het winstaandeel van het personeelslid gelijk zijn aan het winstaandeel dat volgens de marktvoorwaarden die gelden op het ogenblik van exploitatie, toegekend wordt aan auteurs die hun werk volgens dezelfde exploitatievormen in het gewone commerciële circuit uitgeven. Toevoeging van een hoofdstuk IIsepties, dat bestaat uit het artikel 12novies, , m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 4 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII.
Hoofdstuk III – Wervingsambten Vervanging van het opschrift van hoofdstuk III, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 8 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien heette het hoofdstuk: “Werving”.
Afdeling I – Algemene bepalingen Artikel 13. De wervingsambten worden uitgeoefend door personeelsleden die ofwel tijdelijk aangesteld ofwel vast benoemd zijn. Zij worden toegewezen door werving volgens de hieronder bepaalde regels. Artikel 14. Het personeelslid ondertekent bij de eerste indiensttreding het pedagogisch project, de gehechtheids- en de neutraliteitsverklaring van het gemeenschapsonderwijs. Artikel 14 werd vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 9 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “Het personeelslid ondertekent bij de eerste indiensttreding de neutraliteitsverklaring van het Gemeenschapsonderwijs.”. Artikel 15. De prioriteitswetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947 zijn niet van toepassing op de wervingsambten. Artikel 16. (…) Opheffing van artikel 16, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 3 van het decreet van 14februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. De oorspronkelijke tekst luidde: “De wervingsambten van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel worden toegewezen door benoeming in vast verband.”.
Afdeling II – Tijdelijke aanstelling en tijdelijke personeelsleden Artikel 17. § 1. Om als tijdelijk personeelslid te kunnen worden aangesteld, moet het personeelslid op het ogenblik van de aanstelling voldoen aan volgende voorwaarden:
20
1°
onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie is, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;
Vervanging van 1°, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 8 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “1°
onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;”.
2°
de burgerlijke en politieke rechten geniet, behoudens een door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in 1°;
Vervanging van 2°, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 8 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “2°
de burgerlijke en politieke rechten genieten;”.
3°
houder zijn van een bekwaamheidsbewijs zoals bedoeld in artikel 3, 6°;
4°
voldoen aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 17bis tot en met 17quinquies;
Vervanging van punt 4°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 4 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voordien luidde de tekst van punt 4°: “voldoen aan de bepalingen van de taalwetten ter zake;”. 5°
van onberispelijk gedrag zijn, zoals dat blijkt dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven; <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 2 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “door een attest van goed zedelijk gedrag”.
6°
voldoen aan de dienstplichtwetten;
7°
zich kandidaat hebben gesteld op een wijze bepaald door het college van directeurs.
§ 2. Bij de indiensttreding moet het personeelslid een medisch attest voorleggen, dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat hij in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij geen ziekten of gebreken heeft die een <>: vervanging van “hem voor de vervulling van de betrekking ongeschikt maken.”, met uitwerking vanaf 1 januari 2004, door artikel VII. 3, 1° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. § 3. Niemand kan als tijdelijk aangesteld personeelslid worden aangesteld in strijd met de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling (…).
21
(…): schrapping, met uitwerking vanaf 1 september 2005, door artikel VII. 3, 2° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De geschrapte tekst luidde: “”. <>: Deze tekst was toegevoegd, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 39 van het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt. De toevoeging geldt voor een periode van drie schooljaren – periode waarvoor de bepalingen gelden met betrekking tot de vervangingspool (artikel 44, tweede lid van het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt).
§ 4. Bij gebrek aan kandidaten kan de directeur of raad van bestuur al naar gelang het geval afwijken van de in § 1, 7° genoemde verplichting. § 5. Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden <de leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht>, door de directeur geworven, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van de woorden “de godsdienstleerkrachten, de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer” door artikel VII. 6
van
het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Vervanging van § 5, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 4 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 5. werving van de godsdienstleerkrachten behoort tot de bevoegdheid van de directeur, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst. De artikelen 17, § 1, 7°, 19 en 21 zijn niet van toepassing op de godsdienstleerkrachten. De werving van de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer behoort tot de bevoegdheid van de directeur, in consensus met de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer.”.
§ 6. Een tijdelijke aanstelling van een personeelslid dat houder is van een “ander bekwaamheidsbewijs” is in duur beperkt tot het lopende schooljaar. Vervanging van artikel 17, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 10 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst van artikel 17: “§ 1. Niemand kan als tijdelijk personeelslid worden aangesteld, indien hij op het ogenblik van de aanstelling niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden:
§ 2.
22
1°
onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap is, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;
2°
de burgerlijke en politieke rechten geniet;
3°
houder is van een bekwaamheidsbewijs zoals bedoeld in artikel 3, 6°;
4°
voldoet aan de bepalingen van de taalwetten ter zake;
5°
van onberispelijk gedrag is, zoals dat blijkt door een attest van goed zedelijk gedrag dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven;
6°
voldoet aan de dienstplichtwetten;
7°
zich kandidaat heeft gesteld op een wijze bepaald door de centrale raad.
Bij de indiensttreding moet het personeelslid een medisch attest voorleggen, dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat hij in een zodanige gezondheidstoestand
verkeert, dat hij geen ziekten of gebreken heeft die hem voor de vervulling van de betrekking ongeschikt maken. § 3.
Niemand kan als tijdelijk aangesteld personeelslid worden aangesteld in strijd met de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling.
§ 4.
Bij gebrek aan kandidaten kan de lokale schoolraad, raad van bestuur of centrale raad al naar gelang het geval afwijken van de in § 1, 7° genoemde verplichting.
§ 5.
De werving van de godsdienstleerkrachten behoort tot de bevoegdheid van het lokale bestuursorgaan op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst. De artikelen 17, § 1, 7°, 19 en 21 zijn niet van toepassing op de godsdienstleerkrachten.
§ 6.
In het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie> is elke tijdelijke aanstelling van een personeelslid dat houder is van een “ander bekwaamheidsbewijs” beperkt tot de duur van het lopende schooljaar. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.
Invoeging van § 6, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 106 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.”.
Artikel 17bis. Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. Vervanging van artikel 17bis, met uitwerking vanaf 1 september 2009, door artikel VII. 2 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. Voordien luidde de tekst van artikel 17bis: “Een personeelslid waarvan de aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs, behaald aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal, voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal.”.
Artikel 17ter. § 1. Een personeelslid dat niet in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 17bis, moet met betrekking tot de taalvereisten voor de onderwijstaal voldoen aan de bepalingen van dit artikel. § 2. Een personeelslid dat behoort tot het bestuurs- en onderwijzend personeel of tot de pedagogische begeleidingsdienst moet de onderwijstaal minstens beheersen op niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. § 3. Een personeelslid dat behoort tot een andere personeelscategorie dan deze bedoeld in § 2 moet de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. § 4. <
23
onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.>> <<>>: vervanging van het eerste lid van artikel 17ter, § 4, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 5 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. Voordien luidde de tekst van het eerste lid: “In afwijking van § 2 moet een personeelslid dat aangesteld wordt in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en dat uitsluitend één of meer levende vreemde talen onderwijst, de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”.
<>: vervanging van het tweede lid van artikel 17ter, § 4, m.i.v. 1 september 2010 door artikel VII. 3 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. Voordien luidde de tekst van het tweede lid: “In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst in de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 de onderwijstaal minstens beheersen op niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”.
Artikel 17quater. Indien de bestuurstaal niet dezelfde taal is als de onderwijstaal, moet het personeelslid dat behoort tot een selectie- of bevorderingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, tot de pedagogische begeleidingsdienst, tot het ambt van administratief medewerker of een ambt van het administratief personeel de bestuurstaal beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. Indien de bestuurstaal niet dezelfde taal is als de onderwijstaal, moet het personeelslid dat niet bedoeld is in het eerste lid de bestuurstaal beheersen op niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. <Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling.> <>: toevoeging van een lid aan artikel 17quater, met uitwerking vanaf 1 september 2009, door artikel VII. 4 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX.
24
Artikel 17quinquies. Een personeelslid dat de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal onderwijst, moet deze taal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen voor de vaardigheden op het vlak van lezen en schrijven, en op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen voor de vaardigheden op het vlak van luisteren en spreken. <Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het secundair onderwijs.> <>: toevoeging van een lid aan artikel 17quinquies, met uitwerking vanaf 1 september 2009, door artikel VII. 5 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. Artikel 17sexies. § 1. Het personeelslid bewijst <eveneens >de in artikel 17ter tot en met artikel 17quinquies vereiste taalkennis: <>: invoeging van het woord “eveneens” in § 1 van artikel 17sexies, met uitwerking vanaf 1 september 2009, door artikel VII. 6, 1°van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. 1°
aan de hand van alle studiebewijzen van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs die het door voormelde artikelen vereiste niveau van taalkennis aantonen;
2°
of aan de hand van alle studiebewijzen die gelijkwaardig zijn met de in 1° vermelde studiebewijzen en die het door voormelde artikelen vereiste niveau van taalkennis aantonen;
3°
<>
<<>>: vervanging van punt 3° van § 1 van artikel 17sexies, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 6, 2° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. § 2. Indien een directeur moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste taalbekwaamheid bezit, kan hij een kandidaat aanwerven die niet over de vereiste taalbekwaamheid beschikt. Op aanvraag kent de minister bevoegd voor onderwijs aan deze kandidaat een
25
tijdelijke afwijking toe die geldt voor een termijn van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanstelling in een ambt in een personeelscategorie bedoeld in de artikelen 17ter tot en met 17quinquies. Tijdens voormelde periode van 3 jaar komt het personeelslid dat voormelde afwijking heeft verkregen, niet in aanmerking , tenzij het personeelslid voor het einde van deze periode aan de voorwaarden in zake taalvereisten, bedoeld in artikel 17ter tot en met 17quinquies, voldoet. <> <>: vervanging van de woorden “voor een vaste benoeming” in § 2 van artikel 17sexies, met uitwerking vanaf 1 september 2009, door artikel VII. 6, 3° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. <<>>: toevoeging van een zin aan § 2 van artikel 17sexies, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 6, 4° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. Invoeging van een artikel 17bis, 17ter, 17quater, 17quinquies en 17sexies, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 5 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Artikel 18. § 1. Elke aanstelling in een wervingsambt en elke wijziging ervan moeten schriftelijk worden vastgesteld en ten minste vermelden: 1°
de benaming en het adres van de instelling en de scholengroep waartoe de instelling behoort; Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 11 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
2°
de identiteit van het personeelslid;
3°
het uit te oefenen ambt en de omvang van de betrekking. Bovendien wordt in het geschrift vermeld of het gaat om een aanstelling in een vacante of een niet-vacante betrekking en in dit laatste geval desgevallend de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, van het afwezige personeelslid dat hem tijdelijk vervangt.
§ 2. Bij ontstentenis van een geschrift, wordt het personeelslid geacht aangesteld te zijn voor het ambt, voor de opdracht en in de betrekking die het werkelijk uitoefent. Artikel 19. § 1. De kandidaten voor een tijdelijke aanstelling moeten zich bij de scholengroep kandidaat stellen vóór <15 juni>.
26
<>: vervanging van de woorden “15 mei”, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 5 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijsXIV. § 2. De kandidatuur geldt voor de duur van het schooljaar waarvoor zij werd ingediend. § 3. Laatstejaarsstudenten kunnen zich kandidaat stellen en voor een aanstelling in aanmerking komen, als zij uiterlijk op 15 oktober schriftelijk aan de scholengroep laten weten dat zij aan de aanstellingsvoorwaarden voldoen. Vervanging van artikel 19, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 12 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Ieder jaar, in de loop van de maand januari, richt de centrale raad een oproep tot de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling, door een bericht in het Belgisch Staatsblad en bovendien door enig ander middel van bekendmaking, dat hij doeltreffend acht. Voor het schooljaar 1991-1992 bepaalt de centrale raad zelf de datum van oproep tot de kandidaten. § 2.
De kandidatuur geldt voor de duur van het schooljaar waarvoor zij werd ingediend.
§ 3.
Laatstejaarsstudenten kunnen zich kandidaat stellen doch moeten om voor een aanstelling in aanmerking te komen uiterlijk op 15 oktober van het jaar waarin de oproep tot de kandidaten is gedaan, aan de centrale raad schriftelijk laten weten dat zij aan de aanstellingsvereisten voldoen.”.
Artikel 20. § 1. De tijdelijke aanstelling gebeurt door de directeur. § 2. In afwijking van de bepaling van § 1 gebeurt de tijdelijke aanstelling in een autonoom internaat of bij de scholengroep door de raad van bestuur, op voorstel van het betrokken instellingshoofd. § 3. In afwijking van de bepaling van § 1 gebeurt de tijdelijke aanstelling in het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder, op voorstel van het betrokken instellingshoofd. Vervanging van artikel 20, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 13 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “Het lokale bestuursorgaan waaronder de instelling ressorteert of, bij ontstentenis hiervan, de centrale raad, wijst op voorstel van het hoofd van de instelling waar de betrekking te begeven is de kandidaat aan die tijdelijk met de betrekking wordt belast.”.
Artikel 21. § 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen, met uitzondering van deze van het (…) secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren. (…): schrapping van “gewoon”, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 2 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2003 (sic)*, door artikel 47 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. * De tekst zoals goedgekeurd door de plenaire vergadering van het Vlaamse parlement, heeft het inderdaad over 1 september 2003. Uit de retroacten blijkt
27
dat het hier wel degelijk om 1 september 2005 moet gaan. Vanaf dan pas gelden voor de instellingen van het basisonderwijs die deel uitmaken van een scholengemeenschap, de bepalingen van artikel 21bis. Tot 31 augustus 2005 is artikel 21 van toepassing op de personeelsleden in alle instellingen in het basisonderwijs, ongeacht of zij tot een scholengemeenschap behoren. § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. <Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.> <>: vervanging van de laatste zin van § 2 van artikel 21, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 7 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. De vervangen zin luidde: “De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.”. § 3. <Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.> <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 2, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep: 1°
gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. . <>: toevoeging, m.i.v. 1 juni 2004, door artikel 2 van het decreet van 2 april 2004 houdende wijziging van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, wat betreft de versoepeling voor zwangere vrouwen van de voorwaarden voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het onderwijs.
2°
28
als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
3°
niet werd ontslagen.”.
Het recht geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt. Het recht op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep. Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1, 2 vermenigvuldigd. In afwijking van artikel 4, § 2 dient voor de vaststelling van het recht bedoeld in § 3 in het en het deeltijds kunstonderwijs die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 133, 1° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “het onderwijs voor sociale promotie”. § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
29
<>: invoeging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 133, 2° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht <> en daarenboven ook <<>> waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 133, 3° van het decreet van 15 juni2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “in een ambt van leraar voor een vak”. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 133, 3° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “voor dit ambt, dit vak”. <<<>>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 133, 3° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “voor alle vakken en specialiteiten”. Vervanging van § 5, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 3, 1° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Tot dan luidde de tekst: “§ 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.”.
§ 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van de scholengroep. § 7. Een personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat wordt ontslagen: 1°
30
volgens artikel 24, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel;
2°
volgens artikel 73quaterdecies, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel, maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen. Het personeelslid kan daarenboven de diensten die het gepresteerd heeft bij andere instellingen van de scholengroep in het ambt waarvoor het werd ontslagen, niet aanwenden om in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld in § 3 van dit artikel.
Vervanging, m.i.v. 1 september 2007 door artikel V. 2, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6° werd afgedankt heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.”.
§ 7bis.
Een personeelslid dat aangesteld is voor doorlopende duur en: 1°
dat wordt ontslagen of afgezet volgens artikel 61, 6° of 7°, kan de diensten die het vóór het ontslag of de afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in § 3 en § 4 van dit artikel; Vervanging van punt 1°, m.i.v. 1september 2009, door artikel VIII. 6, 1° van het besluit van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst: “dat wordt ontslagen volgens artikel 61, 6°, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel;”.
2°
dat wordt ontslagen volgens artikel 73terdecies: -
kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen;
-
verliest het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen én beperkt tot het ambt waarin het werd ontslagen;
-
kan vanaf het ogenblik van het ontslag op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling van de
31
scholengroep ook geen recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen, voor zover het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd ontslagen; 3°
een definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen in toepassing van artikel 73undecies, kan in afwachting van een nieuwe evaluatie geen aanspraak maken op een uitbreiding van zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of de pedagogische entiteit waar en het ambt waarvoor het de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen.
Invoeging van § 7bis, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 2, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. § 7ter. Een personeelslid dat vast benoemd is en dat wordt : <>: vervanging van het woord “ontslagen”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 6, 2° a) van het decreet van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. 1°
volgens artikel 61, 6°of 7°, kan de diensten die het vóór het ontslag of de afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in § 3 en § 4 van dit artikel;
Vervanging van punt 1°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 6, 2° b) van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst: “volgens artikel 61, 6°, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de scholengroep in het ambt waar het werd ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel”.
2°
volgens artikel 73terdecies, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen. Vanaf het ogenblik van het ontslag kan het personeelslid op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling van de scholengroep ook geen recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen, voor zover het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd ontslagen.
Invoeging van § 7ter, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 2, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. 32
§ 7quater. Als een personeelslid na een ontslag volgens artikel 24 , opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep, kan hij slechts beroep doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als hij opnieuw de anciënniteit opbouwt bedoeld in § 3. Hij kan daarbij ook geen beroep doen op diensten die hij vóór het ontslag presteerde in andere instellingen van de scholengroep. Als een personeelslid na een ontslag volgens artikel 73terdecies of artikel 73quaterdecies opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep in de instelling of de pedagogische entiteit én in het ambt waarin hij werd ontslagen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij <> presteerde. <>: vervanging van de woorden “of artikel 61, 6°”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 6, 3° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. <<>>: vervanging van de woorden “vóór het ontslag”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 6, 3° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Invoeging van § 7quater, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 2, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. Vervanging van § 8, m.i.v. 1 september 2008, door artikel VIII. 3, 2° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Tot dan luidde de tekst: “§ 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.”.
§ 9. Wanneer de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn, toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerkingen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing: 1°
in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2°
in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
33
§ 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust, behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden. Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengroep, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 14. De directeur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid. (…) (…): opheffing van het tweede lid, m.i.v. 1 september 2007 door artikel V. 2, 4° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De tekst luidde: “Artikel 22, artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.”. § 15. (…) (…): opheffing, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 2, 5° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De tekst luidde: “Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengroep, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van dezelfde scholengroep, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest.”.
§ 16. Voor de toepassing van dit artikel worden ten aanzien van de personeelsleden van het vormingscentrum, de bevoegdheden van de directeur van het CLB uitgeoefend door de afgevaardigd bestuurder. § 17. Personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur in een CLB, kunnen met behoud van hun rechten op deze tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, tijdelijk worden tewerkgesteld in: 1° 34
een permanente ondersteuningscel, of
2°
de stuurgroep, of
3°
de internettensamenwerkingscel, of
4°
een tijdelijk project, omschreven in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
Vervanging van artikel 21, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 6 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. Voor tijdelijke aanstellingen hebben voorrang: 1°
de personeelsleden in het bezit van een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, die > en in tweede orde bij de scholengroep>(…), in het te begeven ambt minstens 480 dagen dienstanciënniteit hebben in hoofdambt; <<>>: vervanging van het woord “school”, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 9 1° van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIIIMozaïek. (…): schrapping van “of, bij ontstentenis hiervan, in de instelling waar de betrekking te begeven is,” met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 9 1°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. (tekstfragment uit een vorige redactie, dat ten onrechte in de bepaling was blijven staan). <>: vervanging van de woorden “bij het lokale bestuursorgaan”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 14, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
2°
de personeelsleden in het bezit van een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs die: a)
ofwel of, bij ontstentenis hiervan, in de instelling waar de betrekking te begeven is, minstens 240 dagen dienstanciënniteit hebben in hoofdambt; <>: vervanging van de woorden “bij het lokale bestuursorgaan”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 14, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
b)
ofwel minstens 720 dagen dienstanciënniteit hebben in hoofdambt. De overheid kan slechts onder de kandidaten van de in 2° bedoelde groep kiezen indien er geen kandidaten meer zijn die zich in 1° bedoelde groep bevinden. Na uitputting van de in lid 1° en 2° bedoelde groepen kan de overheid uit de andere kandidaten kiezen. Binnen elke groep kiest de overheid volkomen vrij. Voor de houders van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs in de onderwijssectoren waarvoor uitvoering werd gegeven aan artikel 12bis, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving worden, voor de toepassing van de hiervoor bedoelde voorrang enkel de diensten in aanmerking genomen in zoverre ze werden gepresteerd in het ambt en, voor de leraar, in het vak of de specialiteit, waarvoor een beroep wordt gedaan op de voorrang. (…) (…): schrapping van de zin “De voorrang kan niet worden ingeroepen door diegenen die tijdens de laatste vijf schooljaren geen diensten hebben gepresteerd in het Gemeenschapsonderwijs.” door artikel 28, § 1 van het decreet van
21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Voor die schrapping werd geen ingangsdatum bepaald, zodat ze in werking is getreden op 26 maart 1995, tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad op 16 maart 1995. § 1bis. Onverminderd de bepalingen van § 1 komen vastbenoemde personeelsleden die in een instelling van de scholengroep een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, prioritair in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling in de hieronder vermelde volgorde:
35
1°
in de instelling waar het vastbenoemde personeelslid in een betrekking met onvolledige prestaties is aangesteld;
2°
in instellingen van dezelfde scholengroep. Invoeging van § 1bis, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 51 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor.
§ 2.
Het in § 1 bedoelde aantal dagen dienstanciënniteit wordt vastgesteld op 31 december die de datum van de oproeping voorafgaat. Voor het schooljaar 1991-1992 wordt de dienstanciënniteit vastgelegd op 30 juni 1990.
§ 3.
Voor de toepassing van dit artikel worden in afwijking op artikel 4, a) de gepresteerde diensten niet met 1, 2 vermenigvuldigd.
§ 4.
De prioriteit wordt bepaald op de dag waarop de betrekking vrijkomt.
§ 5.
In afwijking van artikel 4, § 2 dient voor de vaststelling van de voorrang in (…) die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn. (…): schrapping, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 9 2° van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “het onderwijs voor sociale promotie en”. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 14, 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Vervanging van § 5, m.i.v. 1 april 1991, door artikel 28, § 2 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 5.
Voor de vaststelling voor de voorrang dient in het onderwijs voor sociale promotie de dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn.”.
§ 6.
Voor tijdelijke aanstellingen ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking geldt de in § 1 vermelde voorrangsregel niet, behalve indien een voorrangsgerechtigde kandidaat voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker.
Vervanging van § 6, m.i.v. 1 september 1998, door artikel 3 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs-IX. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 6.
De bepalingen van dit artikel gelden niet wanneer het de vervanging betreft van een vast benoemd personeelslid dat in loopbaanonderbreking is, wanneer de vervanging gebeurt door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een daarmee gelijkgestelde.”.
§ 7.
De bepalingen van dit artikel kunnen niet ingeroepen worden tegen een personeelslid bedoeld in: -
artikel 17 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
-
artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten onder dewelke de leerlingen van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de voor de vervulling van de leerplicht erkende vorming worden begeleid door de psycho-medisch-sociale centra.
Toevoeging van § 7, met uitwerking vanaf 1 september 1991, door artikel 64 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III. § 8.
Kandidaten die in geen enkel van de vijf schooljaren voorafgaand aan het schooljaar waarvoor zij hun kandidatuur stellen, diensten hebben gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs, verliezen het voorrangsrecht zoals bedoeld in § 1.
Toevoeging van § 8 door artikel 28, § 3 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Er was geen ingangsdatum bepaald, zodat deze paragraaf in werking is getreden op 26 maart 1995, tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad op 16 maart 1995. § 9.
36
(…)
Schrapping van § 9, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 14, 4° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 9.
Dit artikel is niet van toepassing op het hoger onderwijs met volledig leerplan.”.
§ 9. was toegevoegd, m.i.v. 1 september 1995, door artikel 84 van het decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.”.
Artikel 21bis. § 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen van het (…) secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren. (…): schrapping van “gewoon”, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 3 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2005, door artikel 48, 1° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. <Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.> <>: vervanging van de laatste zin van § 2 van artikel 21bis, m.i.v. 1 september 2010; , door artikel VII. 8 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. De vervangen zin luidde: “De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.”. § 3. <Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.> <>: vervanging van het eerste lid, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 3, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap: 1°
gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. .
37
<>: toevoeging, m.i.v. 1 juni 2004, door artikel 3 van het decreet van 2 april 2004 houdende wijziging van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, wat betreft de versoepeling voor zwangere vrouwen van de voorwaarden voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het onderwijs. 2°
als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze vooraarde geacht voldaan te zijn;
3°
niet werd ontslagen.”.
Het recht geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2°
in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt. Het recht op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties: -
in één of meer instellingen die sinds de oprichting van de scholengemeenschap tot die scholengemeenschap behoren;
-
in één of meer instellingen van het basisonderwijs die vanaf 1 september 2005 behoren tot dezelfde scholengemeenschap;
-
in één of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.
Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1, 2 vermenigvuldigd.> <>: vervanging van § 4, m.i.v. 1 september 2005, door artikel 48, 2° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. Tot dan luidt de tekst: 38
“§ 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties: -
in één of meer instellingen die vanaf 1 september 1999 behoren tot dezelfde scholengemeenschap;
-
in één of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.
Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1, 2 vermenigvuldigd.”.
§ 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Vervanging van § 5, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 4, 1° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Tot dan luidde de tekst: “§ 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.”.
§ 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt
39
wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van de scholengemeenschap. § 7. Een personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat wordt ontslagen: 1°
, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel; <>: vervanging van de woorden “volgens artikel 24”, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 4, 2° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII.
2°
, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in § 3 en § 4 van dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen. Het personeelslid kan daarenboven de diensten die het gepresteerd heeft bij andere instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarvoor het werd ontslagen, niet aanwenden om in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld in § 3 van dit artikel. <>: vervanging van de woorden “volgens artikel 73quaterdecies”, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 4, 2° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII.
Vervanging van § 7, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 3, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6° werd afgedankt, heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.”.
§ 7bis.
Een personeelslid dat aangesteld is voor doorlopende duur en:
1°
dat wordt ontslagen of afgezet volgens artikel 61, 6° of 7°, of volgens artikel 64, 6° of 7°, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, kan de diensten die het vóór het ontslag of afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel;
Vervanging van punt 1°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 7, 1° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst van punt 1°:
40
“dat wordt ontslagen kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel; <>: vervanging van de woorden “volgens artikel 61, 6°”, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 4, 3° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII.”.
2°
dat wordt ontslagen volgens <artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs>: <>: vervanging van de woorden “artikel 73terdecies”, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 4, 3° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII.
3°
-
kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen;
-
verliest het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen én beperkt tot het ambt waarin het werd ontslagen;
-
kan vanaf het ogenblik van het ontslag op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling van de scholengemeenschap en van de scholengroep ook geen recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen, voor zover het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd ontslagen;
een definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen in toepassing van artikel 73undecies, kan in afwachting van een nieuwe evaluatie geen aanspraak maken op een uitbreiding van zijn recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of de pedagogische entiteit waar en het ambt waarvoor het de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen.
Invoeging van § 7bis, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 3, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. § 7ter. Een personeelslid dat vast benoemd is en dat wordt : <>: vervanging van het woord “ontslagen”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 7, 2° a) van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. 1°
volgens artikel 61, 6° of 7°, of volgens artikel 64, 6° of 7°, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, kan de
41
diensten die het vóór het ontslag of de afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in § 3 en § 4 van dit artikel; Vervanging van punt 1°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 7, 2° b) van het decreet van mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst: “, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel; <>: vervanging van de woorden “volgens artikel 61, 6°”, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 4, 4° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII.”.
2°
volgens <artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs>, kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen. Vanaf het ogenblik van het ontslag kan het personeelslid op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling van de scholengemeenschap en van de scholengroep ook geen recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen, voor zover het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd ontslagen. <>: vervanging van de woorden “artikel 73terdecies”, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 4, 4° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII.
Invoeging van § 7ter, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 3, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. § 7quater. Als een personeelslid na een ontslag volgens artikel 24 , opnieuw wordt aangesteld in een instelling van de scholengemeenschap, kan hij slechts beroep doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als hij opnieuw de anciënniteit opbouwt bedoeld in § 3. Hij kan daarbij ook geen beroep doen op diensten die hij <> presteerde in andere instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep. Als een personeelslid na een ontslag volgens artikel 73terdecies of artikel 73quaterdecies opnieuw wordt aangeworven in de instelling of de pedagogische entiteit én in het ambt waarin hij werd ontslagen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór het ontslag presteerde.
42
<>: vervanging van de woorden “of artikel 61, 6°” door artikel VIII. 7, 3° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. <<>>: vervanging van de woorden “vóór het ontslag” door artikel VIII. 7, 3° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Invoeging van § 7quater, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 3, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. Vervanging van § 8, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 4, 5° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Voordien luidde de tekst: “§ 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op vooraarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.”.
§ 9. Wanneer de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn, toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van de scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing: 1°
in instellingen van dezelfde scholengemeenschap;
2°
in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3°
in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2005, door artikel 48, 3° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. Het gaat hier om een poging tot rechtzetting: bij de redactie van § 10, in onderwijsdecreet XIV, was het woord “niet” in de schrijfmachine achtergebleven. Ten onrechte wordt het nu ingevoegd tussen de woorden “die tot een” en “scholengemeenschap behoren” (i. p. v. tussen “die” en “tot een scholengemeenschap behoren”). Ten onrechte ook gaat de “rechtzetting” pas in op 1 september 2005.
§ 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust, behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden.
43
§ 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden. Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengemeenschap een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 14. De directeur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid. (…) (…): opheffing van het tweede lid, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 3, 4° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Artikel 22, artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.”. § 15. (…) (…): opheffing, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 3, 5° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengemeenschap, en hij wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een instelling van de betrokken scholengemeenschap of hij blijft verder fungeren in deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest.”. Vervanging van artikel 21bis, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 8 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1.
In afwijking van artikel 21 geldt dit artikel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie.
§ 2.
Een tijdelijke aanstelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt van godsdienstleraar gebeurt door de directeur, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt van leraar secundair onderwijs belast met nietconfessionele zedenleer, gebeurt door de directeur, in consensus met de bevoegde instantie van de nietconfessionele zedenleer.
44
Invoeging van een tweede en derde lid, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel 52 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. § 3.
Vastbenoemde personeelsleden die in instellingen van een scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur: 1°
in instellingen van dezelfde scholengemeenschap;
2°
in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3°
in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Vastbenoemde personeelsleden die in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing:
§ 4.
1°
in instellingen van dezelfde scholengroep, die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2°
in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het: 1°
gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;
2°
als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
3°
niet werd ontslagen.
Indien een personeelslid de anciënniteit heeft verworven in instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt het recht in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2°
in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Indien een personeelslid de anciënniteit heeft verworven in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt het recht in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
Dit recht geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vast benoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 mei bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief. De kandidatuurstelling geldt voor de betrekkingen zoals hiervoor bepaald. In afwijking van deze bepaling wordt voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het schooljaar 1999-2000 de datum van de kandidatuurstelling bepaald door de centrale raad. § 5.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 4 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt van leraar voor de vakken of specialiteiten waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit. Is de in § 4 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt of voor leraren in een vak of specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht ook voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit.
§ 6.
Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van deze scholengroep. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de scholengemeenschap, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van deze scholengemeenschap.
§ 7.
Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6° werd afgedankt heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 8.
Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
45
§ 9.
Wanneer de lokale raad, en vanaf 1 januari 2000 de directeur, over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 10.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker.
<§ 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust, behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden.> Vervanging van § 11, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 7 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust, borstvoedingsverlof of ouderschapsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen.”. § 12.
Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden. Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengemeenschap, respectievelijk de scholengroep, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht.
§ 13.
Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
§ 14.
De lokale raad, en vanaf 1 januari 2000 de directeur, moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid. Artikel 22, artikel 23, § 1, e) en § 2, artikel 24, <artikel 25 >en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.
<>: invoeging in § 14, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 10 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. § 15.
De anciënniteit bedoeld in § 4 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties: -
in instellingen die vanaf 1 september 1999 behoren tot dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net;
-
in instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.
Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a) het aantal gepresteerde dagen niet met 1, 2 vermenigvuldigd. § 16.
In afwijking van artikel 4, § 2, dient voor de vaststelling voor de voorrang in het onderwijs voor sociale promotie die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn.
§ 17.
Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een beoordeling of evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen vooraleer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengroep die niet behoren tot een scholengemeenschap, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van dezelfde scholengroep, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 4 geacht niet ontslagen te zijn geweest. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een beoordeling of evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen vooraleer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor de instellingen van een scholengemeenschap, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een instelling van de betrokken scholengemeenschap, of het blijft verder fungeren in deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 4 geacht niet ontslagen te zijn geweest. Invoeging van § 17, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 52 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor.”.
Artikel 21bis was al eens vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 15 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst:
46
Ҥ 1.
In afwijking van artikel 21 geldt dit artikel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie>. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.
§ 2.
De lokale raad stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een bepaalde duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen.
§ 3.
De lokale raad stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een doorlopende duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.
§ 4.
De bij een lokale raad vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen in de instelling of instellingen van deze lokale raad die niet tot een scholengemeenschap behoren, komen prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instelling of instellingen van deze lokale raad die niet tot een scholengemeenschap behoren nog geen vaste benoeming hebben. De personeelsleden vast benoemd in één of meer instellingen die tot een scholengemeenschap behoren en die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen in deze instellingen, komen voor een tijdelijke aanstelling prioritair in aanmerking op personeelsleden die binnen dezelfde scholengemeenschap nog geen vaste benoeming hebben.
§ 5.
Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het: 1°
gespreid over tenminste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd;
2°
als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen.
Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn. Dit recht geldt voor betrekkingen in de instelling of instellingen van de lokale raad die niet tot een scholengemeenschap behoren, waar het personeelslid het recht heeft verworven. Wanneer het personeelslid het recht heeft verworven in één of meer instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt dit recht voor betrekkingen in alle instellingen van deze scholengemeenschap. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juli bij de lokale raad kandideren met een ter post aangetekende brief. Als de instellingen van de lokale raad tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt de kandidatuurstelling voor alle betrekkingen in de scholengemeenschap waar het personeelslid recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Het personeelslid voegt bij zijn kandidatuurstelling de nodige documenten met betrekking tot de vereiste dienstanciënniteit om zijn aanspraak op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te staven. § 6.
In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of instellingen van de lokale raad die niet tot een scholengemeenschap behoren, wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in de instellingen van deze lokale raad. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de scholengemeenschap, wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van deze scholengemeenschap.
§ 7.
In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstellingen van doorlopende duur in de instelling of instellingen van de lokale raad die niet tot een scholengemeenschap behoren, wanneer het personeelslid ontslagen werd wegens dringende redenen of wegens een beoordelings- of evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende”. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de scholengemeenschap, wanneer een lokale raad binnen dezelfde scholengemeenschap het personeelslid heeft ontslagen wegens dringende redenen of wegens een beoordelings- of evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende”.
§ 8.
In afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 5°, bij tuchtmaatregel is teruggezet tot tijdelijke aanstelling.
§ 9.
In afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 6°, werd ontslagen.
§ 10.
Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
§ 11.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 5 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt van leraar voor de vakken of specialiteiten waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit.
47
Is de in § 5 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt of voor leraren in een vak of specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht ook voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit. § 12.
Wanneer een lokale raad over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 13.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker.
§ 14.
Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust of borstvoedingsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen.
§ 15.
Behoudens andersluidende overeenkomst met de lokale raad en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden in een instelling of in instellingen van de betrokken lokale raad of van de betrokken scholengemeenschap voor instellingen die tot een scholengemeenschap behoren, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden. De bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij de instelling of bij de betrokken lokale raad of bij de betrokken scholengemeenschap voor instellingen die tot een scholengemeenschap behoren, een nietvoltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht.
§ 16.
Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de lokale raad inzage van de in § 5 bedoelde documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
§ 17.
De lokale raad moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid. Artikel 23, § 1, e en § 2, en artikel 24 gelden niet voor personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.
§ 18.
De anciënniteit bedoeld in § 5 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in een instelling, in één of meer instellingen van één lokale raad of van één bepaalde scholengemeenschap wanneer de instellingen tot een scholengemeenschap, en dit ongeacht het net, behoren. Ook prestaties geleverd vóór 1 september 1999 komen voor de berekening van deze anciënniteit in aanmerking. Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1, 2 vermenigvuldigd.”.
Artikel 21bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 107 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 21ter. (…) Artikel 21ter wordt opgeheven, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 10 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 21 geldt dit artikel voor de CLB’s. § 2.
Een tijdelijke aanstelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.
48
§ 3.
De directeur – en voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – stelt het tijdelijk personeelslid aan.
§ 4.
De bij een CLB vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen bij hetzelfde CLB prioritair in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling op personeelsleden die nog geen vaste benoeming hebben.
§ 5.
Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het.
1°
gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;
2°
als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen.
Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn; 3°
niet werd ontslagen.
Dat recht geldt voor de betrekkingen bij het CLB waar de anciënniteit werd verworven. <>: invoeging van een tweede lid, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 53 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 mei bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief. § 6.
In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur bij een CLB, wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd bij dit CLB.
§ 7.
In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 6° werd ontslagen.
§ 8.
Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij bij dit CLB nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
§ 9.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 5 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit.
§ 10. Wanneer er bij een CLB verscheidene vacatures zijn, moeten de betrekkingen die definitief vacant zijn bij voorrang worden toegewezen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 11. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker. § 12. Vervanging van § 12, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 9 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 12. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust, borstvoedingsverlof of ouderschapsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen.”.
49
§ 13. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur – en voor het vormingscentrum met de afgevaardigd bestuurder – en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden. Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij het CLB een nietvoltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. § 14. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur – en voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – inzage van de in § 5 bedoelde documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 15. De directeur – en voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid. Artikel 22, artikel 23, § 1, e) en § 2, artikel 24, <artikel 25> en artikel 26 gelden niet voor personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. <>: invoeging, vanaf 1 september 2000, door artikel X. 11 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. § 16. De anciënniteit bedoeld in § 5 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in een PMS-centrum of CLB van het Gemeenschapsonderwijs. Ook prestaties geleverd vóór 1 september 2000 komen voor de berekening van deze anciënniteit in aanmerking. § 17. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een beoordeling of een evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen vooraleer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van het bestuur en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door het bestuur dat het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van hetzelfde bestuur, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 5 geacht niet ontslagen te zijn geweest. Invoeging van § 17, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 53 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor.”. Artikel 21ter werd al eens vervangen, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 16 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
In afwijking van artikel 21 geldt dit artikel voor de CLB’s.
§ 2.
Een bestuur stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een bepaalde duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen.
§ 3.
Een bestuur stelt een tijdelijk personeelslid aan voor doorlopende duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.
§ 4.
De bij een bestuur vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen bij hetzelfde bestuur prioritair in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling op personeelsleden die nog geen vaste benoeming hebben.
§ 5.
Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het: 1°
gespreid over tenminste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd;
2°
als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen.
Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn. Dit recht geldt voor betrekkingen bij het bestuur waar het personeelslid het recht heeft verworven. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juli, bij het bestuur kandideren met een ter post aangetekende brief.
50
Het personeelslid voegt bij zijn kandidatuurstelling de nodige documenten met betrekking tot de vereiste dienstanciënniteit om zijn aanspraak op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te staven. § 6.
In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur bij een bestuur, wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd bij dit bestuur.
§ 7.
In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur bij een bestuur, wanneer het personeelslid door dit bestuur ontslagen werd wegens dringende redenen of wegens een beoordelings- of evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende”.
§ 8.
In afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 5°, door dit bestuur bij tuchtmaatregel is teruggezet tot tijdelijke aanstelling.
§ 9.
In afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 6°, door dit bestuur werd ontslagen.
§ 10.
Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij bij dit bestuur nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
§ 11.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 5 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit.
§ 12.
Wanneer er bij een bestuur verscheidene vacatures zijn, moeten de betrekkingen die definitief vacant zijn bij voorrang worden toegewezen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 13.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker.
§ 14.
Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust of borstvoedingsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen.
§ 15.
Behoudens andersluidende overeenkomst met het bestuur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden bij het bestuur, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden. Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij het bestuur een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.
§ 16.
Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft het bestuur inzage van de in § 5 bedoelde documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
§ 17.
Het bestuur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid. Artikel 23, § 1, e en § 2, en artikel 24 gelden niet voor personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.
§ 18.
De anciënniteit bedoeld in § 5 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in een CLB van het Gemeenschapsonderwijs. Ook prestaties geleverd vóór 1 september 2000 komen voor de berekening van deze anciënniteit in aanmerking.”.
Artikel 21ter was ingevoegd, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 121 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. Ook die bepalingen zouden in werking zijn getreden op 1 september 2000.
Artikel 22. (…) (…): opheffing van artikel 22, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 6 van het decreet van 21 december 2012. Voordien luidde de tekst: “§ 1. moet tijdens elke ononderbroken aanstelling met een minimale duur van acht weken en ten minste éénmaal per schooljaar en vóór 30 april beoordeeld worden. De na 30 april aangestelde personeelsleden moeten gedurende deze aanstellingsperiode niet beoordeeld worden. Daartoe maakt het instellingshoofd uiterlijk op het einde van iedere activiteitsperiode over het tijdelijk aangesteld personeelslid een gemotiveerd beoordelingsverslag op dat eventueel eindigt met de vermelding “onvoldoende”.
51
In dit verslag worden de periode en het ambt vermeld waarop de beoordeling betrekking heeft. Elke vermelding “onvoldoende” wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en aan het betrokken personeelslid medegedeeld. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 4, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Het tijdelijk aangesteld personeelslid”. § 2.
Het tijdelijk personeelslid dat de vermelding “onvoldoende” heeft bekomen, kan hiertegen binnen zeven kalenderdagen na kennisneming gemotiveerd bezwaar aantekenen bij het instellingshoofd waar het de vermelding heeft gekregen. Het instellingshoofd zendt het beoordelingsverslag samen met het bezwaar binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar . Binnen de zeven kalenderdagen na die verzending wijst het college van directeurs iemand aan om een onderzoek ter plaatse in te stellen. Daarvoor kan een beroep worden gedaan op de centrale diensten van het Gemeenschapsonderwijs, met inbegrip van de pedagogische begeleidingsdienst. <>: vervanging van “aan de raad van bestuur”, met uitwerking vanaf 1 september 1999 (sic), door artikel 54 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Het betrokken personeelslid wordt gehoord, tenminste behoorlijk opgeroepen. Het onderzoek wordt binnen dertig kalenderdagen na de verzending zoals hierboven bedoeld, afgesloten met een beoordelingsverslag. Als dit beoordelingsverslag niet wordt besloten met de conclusie “onvoldoende”, vervangt het de beoordeling die door het instellingshoofd werd gegeven.
§ 3.
De godsdienstleerkrachten en de leermeesters en leraars niet-confessionele zedenleer worden beoordeeld door de directeur. Bij die beoordeling mag geen rekening worden gehouden met vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten, die uitsluitend de zaak zijn van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of . <>: vervanging van “levensbeschouwing”, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 4 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI.
§ 4.
<>: invoeging van § 4, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 4, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. (…) Opheffing van § 4, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 11 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijsXIV. Tot dan luidt de tekst: “4.
Onverminderd het bepaalde in § 2 kan het personeelslid dat in dienst werd genomen met toepassing van de voorrangsregeling bepaald in artikel 21, § 1, 1° en 2° langs de hiërarchische weg opkomen tegen de beoordeling bedoeld in § 2, laatste lid. De procedureregels bedoeld in artikel 69 inzake tuchtregeling zijn van overeenkomstige toepassing. Het beroep is opschortend. Indien wordt ingegaan op het beroep vervalt de beoordeling “onvoldoende” en wordt zij uit het dossier verwijderd.”. (…) schrapping van “of dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 21bis tijdelijk werd aangesteld voor een doorlopende duur, ” met uitwerking vanaf 1 september 1999 (sic), door artikel 54 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor.”.
Artikel 22 wordt op termijn opgeheven voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs, conform artikel 100bis, § 5.
52
Artikel 22 was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 17 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: Ҥ 1.
Het tijdelijk aangesteld personeelslid moet tijdens elke ononderbroken aanstelling met een minimale duur van acht weken en ten minste éénmaal per schooljaar en vóór 30 april beoordeeld worden. De na 30 april aangestelde personeelsleden moeten gedurende deze aanstellingsperiode niet beoordeeld worden. Daartoe maakt het hoofd van de instelling uiterlijk op het einde van iedere activiteitsperiode over het tijdelijk aangesteld personeelslid een gemotiveerd beoordelingsverslag op dat eventueel eindigt met de vermelding “onvoldoende”. In dit verslag worden de periode en het ambt vermeld waarop de beoordeling betrekking heeft. Elke vermelding “onvoldoende” wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en aan het betrokken personeelslid medegedeeld. Het personeelslid dat de vermelding “onvoldoende” heeft bekomen, kan hiertegen binnen zeven kalenderdagen na kennisneming gemotiveerd bezwaar aantekenen bij het hoofd van de instelling waar het de vermelding heeft gekregen.
§ 2.
Het hoofd van de instelling zendt het beoordelingsverslag samen met het bezwaar binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar aan de centrale raad van de ARGO. Binnen de zeven kalenderdagen na die verzending gelast de door de centrale raad aangewezen ambtenaar-generaal een lid van zijn diensten om een onderzoek ter plaatse in te stellen. Dit onderzoek wordt verricht binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de hiervoor bedoelde verzending. Het betrokken personeelslid wordt door de hiervoor bedoelde ambtenaar-generaal gehoord, minstens behoorlijk opgeroepen. Het door de ambtenaar-generaal aangewezen lid maakt binnen de hiervoor bedoelde dertig kalenderdagen een beoordelingsverslag op. Wanneer dit beoordelingsverslag niet besloten wordt met de vermelding “onvoldoende”, vervangt het de door het hoofd van de instelling en aan het personeelslid meegedeelde beoordeling. § 3.
De godsdienstleerkrachten worden beoordeeld door het instellingshoofd. In die beoordeling mag geen rekening worden gehouden met de beroepsbekwaamheid en de pedagogische bekwaamheid van de betrokkene. Deze zijn bij uitsluiting zaak van de afgevaardigde van de betrokken godsdienst.
§ 4.
Onverminderd het bepaalde in § 2 kan het personeelslid dat in dienst werd genomen met toepassing van de voorrangsregeling bepaald in artikel 21, § 1, 1° en 2° langs de hiërarchische weg opkomen tegen de beoordeling bedoeld in § 2, laatste lid. De procedureregels bedoeld in artikel 69 inzake tuchtregeling zijn van overeenkomstige toepassing. Het beroep is opschortend. Indien wordt ingegaan op het beroep vervalt de beoordeling “onvoldoende” en wordt zij uit het dossier verwijderd.”.
Artikel 23. (…) Schrapping van de aanduiding “§ 1” – wegens het wegvallen van § 2 – m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 12, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg voor het geheel of een deel van de opdracht: a)
bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;
b)
op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk aangesteld personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid: -
door toepassing van de reglementering op de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling;
-
door een nieuwe affectatie of mutatie;
-
door vaste benoeming;
-
<door toepassing van artikel 55duodecies; >.
53
-
<<door toepassing van artikel 48, 49, § 2, 52, 53 of 73sexiesdecies, § 3; >>. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 5, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “door toepassing van artikel 55duodecies in samenhang met 55quaterdecies;”. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 5, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “door toepassing van artikel 53;”.
c)
op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid vast wordt benoemd in deze betrekking;
d)
(…);
Opheffing van punt d), met uitwerking vanaf 1 januari 2004, door artikel VII. 5 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De tekst van punt d) luidde: “de eerste dag van de maand volgend op de ontvangst door het personeelslid van het bericht van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij het tijdelijk aangesteld personeelslid definitief ontoelaatbaar wordt verklaard”.
e)
uiterlijk op het einde van het schooljaar of de leergang waarvoor de aanstelling werd gedaan, onverminderd de toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en wedertewerkstelling. Deze bepaling is eveneens van toepassing ten aanzien van de personeelsleden die werden aangeworven overeenkomstig de voorheen bestaande rechtspositieregeling. ; <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 12, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
f)
<>: vervanging van punt f), met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 7, 1° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “f) bij de inruststelling wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;”. g)
.
<>: vervanging van punt g, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 5, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “bij toepassing van artikel 24;”.
54
h)
door afschaffing van de betrekking;
i)
voor de personeelsleden die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 17;
j)
voor de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in artikel 21 of 21bis bedoelde voorrangsregels;
Vervanging van j), m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 12, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “j) voor de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in de artikel 21 en voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en voor het onderwijs voor sociale promotie artikel 21bis en voor de CLB’s artikel 21ter bedoelde voorrangsregels, alsook met miskenning van de voorrangsregels zoals bedoeld in de artikelen 90 en 90bis;”.
k)
op het ogenblik dat wordt vastgesteld dat de betrekking buiten de reglementaire normen werd opgericht.
l)
bij de definitieve pensionering;
m)
bij het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.
Toevoeging van l) en m), met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 7, 2° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII.
de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;
2°
in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in ‘hetzelfde ambt’ zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.>
<>: invoeging van een nieuw tweede lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 7, 3° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. <>: toevoeging van een tweede lid, door artikel VIII. 8 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. (…) (…): opheffing van § 2, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 12, 4° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 2. Het niet opnieuw aanstellen bij het begin van het nieuwe schooljaar moet worden gemotiveerd, als het personeelslid in de scholengroep, in de instelling, of door de lokale raad waaronder de instelling heeft geressorteerd, al éénmaal werd aangeworven met toepassing van artikel 21, § 1, 1°.”.
55
Artikel 23 was vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 18 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1. Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg voor het geheel of een deel van de opdracht: a)
bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;
b)
op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk aangesteld personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid: -
door toepassing van de reglementering op de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling;
-
door mutatie;
-
door vaste benoeming;
c)
op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid vast benoemd wordt in deze betrekking;
d)
de eerste dag van de maand volgend op de ontvangst door het personeelslid van het bericht van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij het tijdelijk aangesteld personeelslid definitief ontoelaatbaar wordt verklaard;
e)
uiterlijk op het einde van het schooljaar of de leergang waarvoor de aanstelling werd gedaan, onverminderd de toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en wedertewerkstelling. Deze bepaling is eveneens van toepassing ten aanzien van de personeelsleden die werden aangeworven overeenkomstig de voorheen bestaande rechtspositieregeling;
f)
bij de inruststelling wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;
g)
bij toepassing van de artikelen 24, 52 en 53;
h)
door afschaffing van de betrekking;
i)
voor de personeelsleden die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 17;
j)
de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in artikel 21 en, voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>>, artikel 21bis <en voor de CLB’s artikel 21ter> bedoelde voorrangsregels; <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 122 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
Vervanging van j), m.i.v. 1 september 1999, door artikel 108 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. De oorspronkelijke tekst luidde: “j) voor de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in artikel 21 bedoelde voorrangsregels;”. k)
§ 2.
56
op het ogenblik dat vastgesteld wordt dat de betrekking buiten de normen werd opgericht, vastgesteld door de betalende overheid of door de bevoegde instantie van de ARGO.
De niet-heraanstelling bij de aanvang van het nieuwe schooljaar moet worden gemotiveerd wanneer het een personeelslid betreft dat door hetzelfde lokale bestuursorgaan of in voorkomend geval de centrale raad vooraf éénmaal werd aangeworven bij toepassing van artikel 21, § 1, 1°. Deze paragraaf is niet van toepassing op het hoger onderwijs met volledig leerplan.
Toevoeging, m.i.v. 1 september 1995, door artikel 85 van het decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.”.
Artikel 24. Elk personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur kan, zonder opzegging, om dringende redenen worden ontslagen. Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan het instellingshoofd. Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen wordt gegeven: -
door de directeur;
-
door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld bij de scholengroep of, op voorstel van het betrokken instellingshoofd door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld in een autonoom internaat;
-
door de afgevaardigd bestuurder voor het personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de pedagogische begeleidingsdienst.
Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71. Als het personeelslid het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De raad van bestuur – en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 59. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is. Vervanging van het vierde lid, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 7 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Voorheen luidde de tekst: “Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na ontvangst van het ontslag om dringende redenen bij een ter post aangetekende brief beroep aantekenen bij de in artikel 71 bedoelde kamer van beroep. Het aantekenen van beroep schort het ontslag op. Bij ontvangst van het ontslag tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt
57
voornoemde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. : vervanging van de laatste twee zinnen van het vierde lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 8 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “De raad van bestuur kan het personeelslid tijdens voormelde beroepsprocedure preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is beëindigd, met dien verstande dat de periode alleszins nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft.”.
Het ontslag om dringende redenen is definitief ofwel na het verstrijken van de beroepstermijn, ofwel nadat de kamer van beroep een definitieve beslissing heeft genomen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen van de beroepsprocedure en waarborgt de rechten van verdediging van de betrokken personeelsleden. De kamer van beroep doet in laatste aanleg uitspraak over het beroep. Vervanging van een vierde lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 9 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst: “Tegen het ontslag om dringende redenen is beroep mogelijk overeenkomstig artikel 69. Het beroep is opschortend. De raad van bestuur kan het personeelslid tijdens voormelde beroepsprocedure preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is beëindigd, met dien verstande dat de periode alleszins nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft.”.
Vervanging van artikel 24, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 6 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Elk tijdelijk aangesteld personeelslid kan, zonder opzegging, om dringende redenen worden ontslagen. Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan het instellingshoofd. § 2.
Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen wordt gegeven: -
door de directeur;
-
door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld bij de scholengroep of, op voorstel van het betrokken instellingshoofd door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld in een autonoom internaat;
-
door de afgevaardigd bestuurder voor het personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de pedagogische begeleidingsdienst.
Tegen het ontslag om dringende redenen is beroep mogelijk overeenkomstig artikel 69. Het beroep is niet opschortend. § 3.
58
De dienstperiode voorafgaand aan het ontslag om dringende redenen wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in <artikel 21, § 3 en artikel 21bis, § 3>
bedoelde dienstanciënniteit. Het betrokken personeelslid verliest bovendien elk prioriteitsrecht op tijdelijke aanstelling in de instelling, in de instellingen die ressorteerden onder dezelfde lokale raad, <> waar hem het ontslag om dringende redenen gegeven werd.”.
<<>>: vervanging van de woorden “en in de scholengroep”, m.i.v. 1 september 2005, door artikel 49 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 13 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “artikel 21, § 1 <en artikel 21bis, § 4>”. <>: toevoeging, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 55 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Artikel 24 werd vervangen , m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 19 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
instellingshoofd kan elk tijdelijk aangesteld personeelslid zonder opzegging om dringende redenen ontslaan. Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan het instellingshoofd. Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen moet binnen zeven kalenderdagen worden bekrachtigd door het lokale bestuursorgaan of, bij ontstentenis hiervan, de centrale raad en het moet onverwijld worden meegedeeld aan de centrale raad van de ARGO. Tegen het ontslag om dringende redenen is beroep mogelijk overeenkomstig artikel 69. Het beroep is niet opschortend.
§ 2.
De dienstperiode voorafgaand aan het ontslag om dringende redenen wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in artikel 21, § 1, bedoelde dienstanciënniteit. Het betrokken personeelslid verliest bovendien elk prioriteitsrecht op tijdelijke aanstelling bij het lokale bestuursorgaan van de instelling waar hem ontslag om dringende redenen gegeven werd. De bepalingen van deze paragraaf gelden niet voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <noch voor de CLB’s>. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 123 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.”.
Artikel 24 was al eens vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 109 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. De oorspronkelijke tekst luidde: “Het instellingshoofd kan elk tijdelijk aangesteld personeelslid zonder opzegging om dringende redenen ontslaan. Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan het instellingshoofd. Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen moet binnen zeven kalenderdagen worden bekrachtigd door het lokale bestuursorgaan of, bij ontstentenis hiervan, de centrale raad en het moet onverwijld worden meegedeeld aan de centrale raad van de ARGO. Tegen het ontslag om dringende redenen is beroep mogelijk overeenkomstig artikel 69. Het beroep is niet opschortend. De dienstperiode voorafgaand aan het ontslag om dringende redenen wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in artikel 21, § 1 bedoelde dienstanciënniteit. Het betrokken personeelslid verliest bovendien elk prioriteitsrecht op tijdelijke aanstelling bij het lokale bestuursorgaan van de instelling waar hem ontslag om dringende redenen gegeven werd.”.
59
Artikel 25. Een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur kan zijn ambt neerleggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zeven kalenderdagen. Het instellingshoofd kan met een kortere termijn instemmen. Die instemming blijkt uit een geschrift; het vermeldt de datum van ambtsneerlegging en wordt door beide partijen ondertekend. Vervanging van artikel 25, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 7 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan zijn ambt neerleggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zeven kalenderdagen. Het instellingshoofd kan met een kortere termijn instemmen. Die instemming blijkt uit een geschrift.”.
Artikel 26. (…) (…): opheffing van artikel 26, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 9 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van vijftien kalenderdagen kan de aanstelling van <een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur> worden beëindigd indien hem in het in artikel 22 bedoelde gemotiveerde beoordelingsverslag de vermelding “onvoldoende” werd toegekend. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 8, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “het tijdelijk aangesteld personeelslid”. § 2.
§ 3.
De beëindiging van de aanstelling gebeurt: -
door de directeur;
-
door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld bij de scholengroep of, op voorstel van het betrokken instellingshoofd, door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld in een autonoom internaat;
-
door de afgevaardigd bestuurder voor het personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de pedagogische begeleidingsdienst.
Bij ontslag in toepassing van § 1 wordt de dienstperiode waarvoor aan het personeelslid de beoordeling “onvoldoende” werd toegekend, niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in <artikel 21, § 3 en artikel 21bis, § 3> bedoelde dienstanciënniteit. (…) (…): opheffing van het tweede lid , m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 8, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Dit personeelslid verliest bovendien elk prioriteitsrecht op tijdelijke aanstelling in de instelling, in de instellingen die ressorteerden onder dezelfde lokale raad, in de respectieve scholengroepen van die instellingen, en, <> voor het secundair onderwijs, ook in de scholengemeenschappen waar de beoordeling “onvoldoende” werd toegekend.”. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 47 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.
<>: vervanging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 14 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidde de tekst: “artikel 21, § 1, en artikel 21bis, § 4”. § 4.
60
Voor het ontslag gebaseerd op de beoordeling van een godsdienstleerkracht of een leermeester of leraar niet-confessionele zedenleer, conform artikel 22, § 3, is het advies
nodig van de bevoegde inspecteur-adviseur levensbeschouwelijke vakken. Brengt die een ongunstig advies uit, dan kan het ontslag maar worden gegeven met een tweederde meerderheid binnen de raad van bestuur. § 5.
Ontslag op basis van vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten kan maar worden gegeven op voorstel van het hoofd van de erkende instantie van de erkende godsdienst, respectievelijk de voorzitter van de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap.
§ 6.
De in dit artikel bedoelde adviezen worden verstrekt binnen een termijn van veertien kalenderdagen.
§ 7.
Dit artikel is met ingang van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden aangesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s en met ingang van 1 september 2009 ook niet meer op de andere personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is.
Toevoeging van § 5 , m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 8, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie.”. Artikel 26 wordt op termijn opgeheven voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs, conform artikel 100bis, § 5. Artikel 26 was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 20 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1.
Met inachtneming van een opzeggingstermijn van vijftien kalenderdagen kan, bij beslissing van het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan, de centrale raad, genomen na advies van het hoofd van de instelling, de aanstelling van het tijdelijk aangesteld personeelslid worden beëindigd indien hem in het in artikel 22 bedoelde gemotiveerde beoordelingsverslag de vermelding “onvoldoende” werd toegekend.
§ 2.
Bij ontslag in toepassing van § 1 wordt de dienstperiode waarvoor aan het personeelslid de beoordeling “onvoldoende” werd toegekend, niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in artikel 21, § 1 bedoelde dienstanciënniteit. Dit personeelslid verliest bovendien elk prioriteitsrecht op tijdelijke aanstelling bij het lokale bestuursorgaan van de instelling waar de beoordeling “onvoldoende” werd toegekend.
§ 3.
Indien het een ontslag van een godsdienstleerkracht betreft, gebaseerd op de beoordelingscriteria die behoren tot de bevoegdheid van het instellingshoofd, is het voorafgaand advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst nodig. Wanneer het hoofd van de eredienst een ongunstig advies uitbrengt kan het ontslag enkel worden gegeven met een tweederde meerderheid binnen de lokale schoolraad of raad van bestuur. Indien dit ontslag gebaseerd is op de beoordelingscriteria die behoren tot de bevoegdheid van de afgevaardigde van de betrokken eredienst is het akkoord van het hoofd van de betrokken eredienst vereist.
§ 4.
De in dit artikel bedoelde adviezen worden verstrekt binnen een termijn van veertien kalenderdagen.”.
Artikel 27. (…) (…): opheffing van artikel 27, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 10 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Tot dan luidde de tekst: “§ 1. Op straffe van nietigheid geschiedt de mededeling waarbij op grond van artikel 26 een einde wordt gemaakt aan de tijdelijke aanstelling, door afgifte van een geschrift waarin het begin en de duur van de opzeggingstermijn zijn aangegeven. De handtekening van het personeelslid op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de mededeling. De mededeling kan ook geschieden bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na datum van verzending. Het ontslag gegeven bij aangetekende brief verstuurd gedurende een vakantieperiode wordt opgeschort tot de eerste kalenderdag na deze vakantie. § 2.
Wanneer het personeelslid wiens aanstelling met toepassing van de artikelen 26 en 27, § 1 wordt beëindigd, reeds eerder bij tuchtmaatregel was teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, wordt, zo nodig, de duur van de opzeggingstermijn verlengd afhankelijk van het aantal arbeidsdagen die krachtens de werkloosheidsreglementering zijn vereist om op werkloosheidsuitkering te kunnen aanspraak maken.
61
Tijdens die opzeggingstermijn geniet het personeelslid het bruto salaris verbonden aan het ambt waarin het, voor zijn terugzetting, vast benoemd was. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn. Artikel 23, § 1, b) en e) is niet van toepassing op dit personeelslid.”. Artikel 27 wordt op termijn opgeheven voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs, conform artikel 100bis, § 5.
Afdeling III – Vacantverklaring met het oog op mutatie en vaste benoeming Artikel 28. § 1. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – verklaart jaarlijks alle vacante betrekkingen vacant. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen omvat: 1°
alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling(en) op 15 april van dat jaar;
2°
de betrekkingen die in de periode van 15 april tot en met 1 september vacant zullen worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis. De raad van bestuur kan deze betrekkingen vacant verklaren;
3°
de betrekking van een vastbenoemd personeelslid dat uiterlijk op 15 april van dat jaar van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Op het ogenblik van deze terbeschikkingstelling wordt de betrekking waar het personeelslid titularis van is, een vacante betrekking. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van de woorden “in toepassing van artikel 5, § 1bis, § 1ter of § 1quater, van het decreet” door artikel VII. 8 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
Met het oog op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 omvat de lijst van de vacant verklaarde betrekkingen, in afwijking van het eerste lid, naast de betrekkingen vermeld in 2° en 3° van het eerste lid, alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling(en) op 15 september 2011. De vacante betrekkingen die in toepassing van het eerste lid werden vacant verklaard op basis van de toestand op 15 april 2011 hebben geen uitwerking. In afwijking van het eerste lid bepaalt de raad van bestuur voor haar centra voor volwassenenonderwijs jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante betrekkingen hij vacant verklaart. De raad van bestuur moet de vacante betrekkingen waarover in het bevoegde lokaal comité geen akkoord wordt bereikt, vacant verklaren als het gaat om vacante betrekkingen die gedurende de drie aan het betrokken schooljaar voorafgaande schooljaren ook vacant waren. Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden deze vacante betrekkingen vastgesteld op 15 september voorafgaand aan de datum van
62
vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. § 2. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend. Als op 1 september volgend op de vacantverklaring een wijziging plaatsvindt in de samenstelling van de scholengemeenschap waarvan de instelling deel uitmaakt, of waarvan zij vanaf 1 september deel zal uitmaken, moet in de procedure worden bepaald dat kan worden gekandideerd tot minstens 15 september. In afwijking van het eerste lid wordt de lijst van de vacant verklaarde betrekkingen met het oog op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 openbaar gemaakt vóór 15 oktober 2011. De vacante betrekkingen die in toepassing van het eerste lid werden meegedeeld vóór 15 mei 2011 op basis van de toestand op 15 april 2011, hebben geen uitwerking. § 3. De Vlaamse Regering kan voor de categorieën van personeelsleden die ze aanwijst, de vaste benoeming afhankelijk maken van een onderwijsopdracht waarvan zij het minimum bepaalt. Bij de vaststelling van deze categorieën zal de Vlaamse Regering zich inzonderheid laten leiden door de situatie op de arbeidsmarkt, door het aantal wegens ontstentenis van betrekking in deze categorie ter beschikking gestelde vastbenoemde personeelsleden en de specifieke kenmerken van sommige ambten, vakken, specialiteiten, opleidingen of modules. Vervanging van artikel 28, m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 3 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “De raad van bestuur maakt jaarlijks de lijst op van de betrekkingen die hij vacant verklaart. Hij raadpleegt daartoe de betrokken instellingshoofden <en, voor wat de instellingen in het basisonderwijs betreft die tot een scholengemeenschap behoren, de scholengemeenschap>. <>: toevoeging, m.i.v. 1 maart 2005, door artikel 51, 1° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. § 1.
Voor de opstelling van deze lijst wordt rekening gehouden met: 1°
het bestaan van een vacante betrekking in de instelling op 15 april voorafgaand aan de oproep; betrekkingen die tussen 15 april en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard;
2°
de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen.
§ 2.
De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend.
§ 3.
<>: toevoeging van een tweede lid aan § 3, m.i.v. 1 juni 2005, door artikel VII. 4 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV.
§ 3bis. In het basisonderwijs deelt de raad van bestuur voor het schooljaar 2008-2009 de vacante betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe voor het voeren van
63
een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, mee na 15 september 2008 en vóór 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008. De vacante betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator die werden meegedeeld vóór 15 mei 2008 op basis van de toestand op 15 april 2008 hebben geen uitwerking. Vervanging van § 3bis, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 5 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Tot dan luidde de tekst: “§ 3bis. In het basisonderwijs en deeltijds kunstonderwijs <en in de instellingen die niet behoren tot het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie of de CLB's> deelt de raad van bestuur voor het schooljaar 2003-2004 de vacante betrekkingen mee na 15 september 2003 en vóór 15 oktober 2003. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2003. De vacante betrekkingen die werden meegedeeld vóór 15 mei 2003 op basis van de toestand op 15 april 2003 hebben geen uitwerking. <>: toevoeging, met uitwerking vanaf 1 mei 2003, door artikel 51, 2° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. Invoeging van § 3bis, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 15 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.”.
§ 4.
De Vlaamse regering kan voor de categorieën van personeelsleden die ze aanwijst, de vaste benoeming afhankelijk maken van een onderwijsopdracht waarvan zij het minimum bepaalt. Bij de vaststelling van deze categorieën zal de Vlaamse regering zich inzonderheid laten leiden door de situatie op de arbeidsmarkt, door het aantal wegens ontstentenis van betrekking in deze categorie ter beschikking gestelde vast benoemde personeelsleden en de specifieke kenmerken van sommige ambten, vakken en specialiteiten.”.
Artikel 28 was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 21 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1.
Ieder jaar, in de loop van de maand februari, stelt elk lokaal bestuursorgaan op advies van de instellingshoofden of, bij ontstentenis hiervan, het hoofd van de instelling, een lijst op van alle vacante betrekkingen in wervingsambten. Voor de vacantverklaringen van betrekkingen met het oog op de benoemingen die zullen geschieden op 1 januari 1992 volstaat het advies van het instellingshoofd dat verstrekt wordt op een door de centrale raad te bepalen datum.
§ 2.
Voor de opstelling van deze lijst wordt rekening gehouden met: 1°
het bestaan van een vacante betrekking in de instelling op 1 februari voorafgaand aan de oproep; betrekkingen die tussen 1 februari en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard;
<2°
de rationalisatie- en omkaderingsnormen, de waarborg inzake stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep.> <>: zó werd 2° gepubliceerd in het Staatsblad. De tekst van het ontwerp evenwel luidde: “rekening houdende met de rationalisatie- en omkaderingsnormen, de waarborg inzake stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep.”, cf. art. 44, § 2, 2°.
§ 3.
De lijst wordt aan de centrale raad gezonden. Zij is voor deze niet bindend.
§ 4.
De centrale raad legt de lijst vast van vacant verklaarde betrekkingen op grond van de in § 2 genoemde criteria en na beoordeling op basis van vooraf bepaalde objectieve criteria van de opportuniteit van de vacantverklaring op grond van het algemeen belang van het Gemeenschapsonderwijs.
§ 5.
Deze lijst bevat een nauwkeurige omschrijving van de vacant verklaarde betrekkingen en de vorm en de termijn waarbinnen de kandidaturen moeten worden ingediend. De centrale raad bepaalt de wijze waarop deze lijst aan de belanghebbenden wordt bekend gemaakt.
§ 6.
De Vlaamse regering kan voor de categorieën van personeelsleden die ze aanwijst, de vaste benoeming afhankelijk maken van een onderwijsopdracht waarvan zij het minimum bepaalt. Bij de vaststelling van deze categorieën zal de Vlaamse regering zich inzonderheid laten leiden door de situatie op de arbeidsmarkt, door het aantal wegens ontstentenis van betrekking in deze categorie ter beschikking gestelde vast benoemde personeelsleden en de specifieke kenmerken van sommige ambten, vakken en specialiteiten.
§ 7.
m.i.v. 1 februari 1994 en tot een door de Vlaamse regering te bepalen datum kan een vaste benoeming geen uitwerking hebben ten aanzien van de overheid indien ze wordt uitgesproken: -
64
in het voltijds secundair onderwijs in het ambt van leraar met de specialiteit huishoudkunde, de specialiteit kleding en de specialiteit verpleegkunde, ongeacht de graad van de onderwijsvorm en ongeacht of het een technisch of een praktisch vak betreft;
-
in het buitengewoon secundair onderwijs van de opleidingsvormen 1, 2 en 3 in het ambt van leraar algemene en sociale vorming, specialiteit lichamelijke opvoeding;
-
in het buitengewoon secundair onderwijs van de opleidingsvorm 3 in de ambten van leraar beroepsgerichte vorming met de specialiteit gezinstechnieken, de specialiteit kleding en de specialiteit textiel;
-
in het buitengewoon secundair onderwijs van de opleidingsvorm 4 in het ambt van leraar met de specialiteit kleding, de specialiteit gezinstechnieken en de specialiteit textiel, ongeacht of het een technisch of een praktisch vak betreft;
-
in het buitengewoon secundair onderwijs van de opleidingsvorm 4 in het ambt van leraar in het algemeen vak lichamelijke opvoeding, ongeacht de graad en de onderwijsvorm.
De bepalingen van voorgaand lid zijn niet van toepassing op de wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelsleden die (…) voor een vaste benoeming in aanmerking komen. (…): schrapping van de woorden “na reaffectatie of wedertewerkstelling” , m.i.v. 1 januari 1995, door artikel 29 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Invoeging van § 7, m.i.v. 1 februari 1994, door artikel 29 van het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V.”.
Artikel 28bis. (…) (…): opheffing van artikel 28bis, m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 4 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 28, §§ 1 tot en met 3 geldt dit artikel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en . <>: vervanging, m.i.v. door artikel 134, 1° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “het onderwijs voor sociale promotie”. § 2.
De raad van bestuur maakt jaarlijks de lijst op van de betrekkingen die hij vacant verklaart. Hij raadpleegt daartoe de betrokken instellingshoofden <en, voor wat betreft de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren, het bestuur van de scholengemeenschap> over: <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 16, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “en het bestuur van de scholengemeenschap”. 1°
het bestaan van een vacante betrekking in de betrokken instelling(en) op 15 april voorafgaand aan de oproep; betrekkingen die tussen 15 april en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard;
2°
de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen.
De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend. <>: toevoeging van een zin aan het tweede lid van § 2, m.i.v. 1 juni 2005, door artikel VII. 5 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. In afwijking van het eerste lid bepaalt de raad van bestuur voor haar centra voor volwassenenonderwijs jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onderhandelingen in het bevoegd lokaal comité welke vacante betrekkingen hij vacant verklaart. De raad van bestuur moet de vacante betrekkingen waarover in het bevoegd lokaal onderhandelingscomité geen akkoord wordt bereikt vacant verklaren als het gaat om
65
vacante betrekkingen die gedurende de drie aan het betrokken schooljaar voorafgaande schooljaren ook vacant waren. Toevoeging van een derde lid aan § 2, m.i.v. 1 januari 2008, door artikel 134, 2° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. <Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden deze vacante betrekkingen vastgesteld op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. De betrekkingen die tijdens het schooljaar 2009-2010 vacant zijn op 15 april van dat schooljaar komen niet in aanmerking voor vacantverklaring.> <>: toevoeging van twee zinnen aan het laatste lid van § 2 van artikel 28bis, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 9 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. § 3.
(…)
Opheffing van § 3, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 6 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De opgeheven tekst luidde: “§ 3. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2006-2007 de lijst mee van vacant verklaarde betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel in het buitengewoon secundair onderwijs, na 15 september 2006 en vóór 15 oktober 2006. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2006. De vacante betrekkingen in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en administratief personeel in het buitengewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de internaten, die werden meegedeeld vóór 15 mei 2006 op basis van de toestand op 15 april 2006 hebben geen uitwerking.”. Vervanging van § 3, met uitwerking vanaf 1 juni 2006, door artikel VII. 6, 1° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Voorheen luidde de tekst van § 3: “In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2001-2002 de lijst van vacant verklaarde betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel in het gewoon secundair onderwijs mee na 15 september 2001 en vóór 15 oktober 2001. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2001. De vacante betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel, opvoedend hulppersoneel en administratief personeel in het gewoon secundair onderwijs die werden meegedeeld vóór 15 mei 2001 op basis van de toestand op 15 april 2001 hebben geen uitwerking.”. Toevoeging van § 3, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 16, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 4.
(…)
Opheffing van § 4, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 6 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De opgeheven tekst luidde: “§ 4. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2002-2003 de lijst van vacant verklaarde betrekkingen in de opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs mee na 15 november en vóór 15 december 2002. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 november 2002. De vacante betrekkingen in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs die werden meegedeeld vóór 15 mei 2002 op basis van de toestand op 15 april 2002, hebben geen uitwerking.”. Toevoeging van § 4, met uitwerking vanaf 1 september 2002, door artikel IX. 16, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 5.
66
(…)
Opheffing van § 5, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 6 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De opgeheven tekst luidde: “§ 5. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur in het gewoon secundair onderwijs de vacante betrekkingen in de vakken AV gedragswetenschappen en AV cultuurwetenschappen in de studierichting humane wetenschappen mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002.”. Toevoeging van § 5, met uitwerking vanaf 1 september 2002, door artikel IX. 16, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 6.
(…)
Opheffing van § 6, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 6 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De opgeheven tekst luidde: “§ 6. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur in het gewoon secundair onderwijs de vacante betrekkingen in het vak AV sport mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002. De vacante betrekkingen in het vak TV en PV sport die in toepassing van artikel 28bis, § 2 werden vacant verklaard tijdens het schooljaar 2001-2002, hebben geen uitwerking ten aanzien van de overheid.”. Invoeging van § 6, met uitwerking vanaf 1 september 2002, door artikel IX. 16, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 7.
(…)
Opheffing van § 7, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 6 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De opgeheven tekst luidde: “§ 7. Met het oog op de vaste benoemingen op 1 januari 2007 in de centra voor volwassenenonderwijs worden, in afwijking op § 2 en rekening houdend met artikel 57 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal gelegenheden (sic) van het volwassenenonderwijs, de vacante betrekkingen in het vak of de specialiteit grafische technieken in de vierde graad BSO beschouwd als vacante betrekkingen in het vak of de specialiteit grafische technieken in de derde graad TSO.”. Invoeging van een § 7, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 6, 2° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. § 8.
(…)
Opheffing van § 8, met uitwerking vanaf 1 april 2008, door artikel VIII. 6 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De opgeheven tekst luidde: “§ 8. Met het oog op de vaste benoemingen in de Centra voor Volwassenenonderwijs op 1 januari 2009 deelt de raad van bestuur, in afwijking van het tweede lid van § 2, de vacante betrekkingen in de Centra voor Volwassenenonderwijs mee na 15 september 2008 en voor 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld op basis van de toestand op 15 september 2008.”. Invoeging van een § 8, m.i.v. 1 januari 2008, door artikel 134, 3° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.”. Artikel 28bis was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 22 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
In afwijking van artikel 28, §§ 1 tot 5 geldt dit artikel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie>. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.
§ 2.
Ieder jaar, in de loop van de maand februari, stelt de lokale raad een lijst op van alle vacante betrekkingen in wervingsambten. De lokale raad bezorgt deze lijst aan de scholengemeenschap.
§ 3.
De scholengemeenschap, en bij ontstentenis hiervan de lokale raad zelf, brengt advies uit over:
67
1°
het bestaan van een vacante betrekking in de betrokken instelling(en) op 1 februari voorafgaand aan de oproep; betrekkingen die tussen 1 februari en 1 september vacant worden ten gevolgde van de pensionering van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard;
2°
de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen.
§ 4.
De lijst van vacante betrekkingen wordt aan de centrale raad gezonden.
§ 5.
De centrale raad legt de definitieve lijst van de vacante betrekkingen vast en houdt rekening met het advies van de scholengemeenschap of lokale raad.
§ 6.
Deze lijst bevat een nauwkeurige omschrijving van de vacant verklaarde betrekkingen en de vorm en de termijn waarbinnen de kandidaturen moet worden ingediend. De centrale raad bepaalt de wijze waarop deze lijst aan de belanghebbenden wordt bekend gemaakt.”.
Artikel 28bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 110 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 28ter. (…) (…): opheffing van artikel 28ter, m.i.v. 1 september 2011 door artikel IX. 5 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 28, <§ 1 tot en met § 3>geldt dit artikel voor de CLB’s. <>: vervanging in § 1, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel X. 12, 1°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “§ 1 tot en met 5”. § 2.
De raad van bestuur maakt jaarlijks de lijst op van de betrekkingen die hij vacant verklaart. . Hij raadpleegt daartoe de betrokken directeur over: <>: invoeging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 12, 2°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. 1°
het bestaan van een vacante betrekking in de betrokken CLB’s op 15 april voorafgaand aan de oproep; betrekkingen die tussen 15 april en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard;
2°
de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen.
De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend. § 3.
In afwijking van § 2 kan de lijst van de vacante betrekkingen in 2001 worden openbaar gemaakt tot uiterlijk 15 oktober 2001.
Invoeging van § 3, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel IX. 17 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.”. Artikel 28ter was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 23 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst:
68
Ҥ 1.
In afwijking van artikel 28, §§ 1 tot en met 5 geldt dit artikel voor de CLB’s.
§ 2.
Ieder jaar, in de loop van de maand februari, stelt het bestuur een lijst op van alle vacante betrekkingen in wervingsambten.
§ 3.
Het bestuur brengt advies uit over: 1°
het bestaan van een vacante betrekking in de betrokken CLB’s op 1 februari voorafgaand aan de oproep; betrekkingen die tussen 1 februari en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard;
2°
de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen.
§ 4.
De lijst van vacante betrekkingen wordt aan de centrale raad gezonden.
§ 5.
De centrale raad legt de definitieve lijst van de vacante betrekkingen vast en houdt rekening met het advies van het bestuur.
§ 6.
Deze lijst bevat een nauwkeurige omschrijving van de vacant verklaarde betrekkingen en de vorm en de termijn waarbinnen de kandidaturen moeten worden ingediend. De centrale raad bepaalt de wijze waarop deze lijst aan de belanghebbenden wordt bekend gemaakt.”.
Artikel 28ter was ingevoegd door artikel 124 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. Ook die bepalingen zouden in werking zijn getreden op 1 september 2000.
Artikel 29. Een betrekking die deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats, filiaal, graad, opleidingsvorm of andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatie in afbouw is, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden. Vervanging van artikel 29, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 6 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Een betrekking die hetzij deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats, graad, cyclus of andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatieregelen in progressieve opheffing is, hetzij slechts voor een beperkte duur kan worden ingericht, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of een benoeming in vast verband. § 2.
In afwijking op § 1 komt een betrekking die wordt ingericht in uren-leraar, lesuren of lestijden die worden toegekend in het kader van het geïntegreerd onderwijs in het basisen secundair onderwijs en het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon basis- en secundair onderwijs, wel in aanmerking voor vacantverklaring en vaste benoeming. Deze bepaling geldt voorzover de betrekking in toepassing van de rationalisatieregelen niet onderhevig is aan progressieve opheffing zoals bepaald in § 1.
Invoeging van § 2, met uitwerking vanaf 1 april 2004, door artikel 10 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen. Door die invoeging vormt het oorspronkelijke artikel 29 nu artikel 29, § 1. Hoewel de letterlijke tekst van § 2 het enkel heeft over “uren-leraar”, “lesuren” of “lestijden”, gaat het wel degelijk om alle betrekkingen in het kader van het geïntegreerd onderwijs of het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers, ongeacht het ambt. § 3.
In het kleuteronderwijs komt een betrekking in het ambt van kinderverzorger die volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs wordt ingericht na omzetting van basisomkadering van het kleuteronderwijs of van herberekende lestijden in het kleuteronderwijs niet in aanmerking voor vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden.
Vervanging van § 3, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 11 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 3. In het kleuteronderwijs komt een betrekking in het ambt van kinderverzorger die wordt ingericht op basis van herberekende lestijden, volgens artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs, niet in aanmerking voor vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden.”. Invoeging van § 3, met uitwerking vanaf 1 april 2009, door artikel VIII. 10 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX.”.
69
Afdeling IV – Mutatie Artikel 30. (…) Schrapping van artikel 30, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 24 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “De mutatie zoals bedoeld in deze afdeling is enkel mogelijk in de wervingsambten.”. Artikel 31. § 1. Een personeelslid kan binnen dezelfde scholengroep <<mits zijn akkoord>> een nieuwe affectatie krijgen in een vacante betrekking van het ambt waarin het vast benoemd is, voor zover die betrekking, krachtens de reglementering ter zake, niet door reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking werd gesteld. <> is niet vereist wanneer de nieuwe affectatie geschiedt binnen een pedagogische entiteit die bestaat uit enerzijds één instelling met een eerste graad en anderzijds uit één instelling met een tweede en derde van het secundair onderwijs, die behoort tot dezelfde inrichtende macht en die in hetzelfde gebouwencomplex is gelegen. De criteria en modaliteiten van deze affectatie worden onderhandeld in het bevoegde onderhandelingscomité. Een personeelslid kan, op zijn verzoek, worden gemuteerd in een <<>>, voor zover die betrekking, krachtens de reglementering ter zake, niet door reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking werd gesteld. De betrekking kan bij wijze van affectatie of mutatie worden toegewezen aan het personeelslid dat in die betrekking werd gereaffecteerd. <>: vervanging van de woorden “en eventueel vierde graad”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 155 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. <<>>: vervanging van de woorden “op zijn verzoek” en “mits zijn akkoord” in het eerste lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 12, 1° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. <<<>>>: vervanging van de woorden “vacant verklaarde betrekking” in het tweede lid, m.i.v. 1 februari 2013, door artikel VIII. 12, 2° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. § 2. Voor de affectatie of mutatie van <<een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht>> is de instemming vereist van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, respectievelijk de bevoegde instantie van de nietconfessionele zedenleer. <<>>: vervanging van de woorden “een godsdienstleerkracht, een leermeester nietconfessionele zedenleer of een leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer”, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII.9 van het decreet van 25
april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
70
Vervanging van § 2, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 18 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 2. Voor de affectatie of mutatie van een godsdienstleerkracht is de instemming vereist van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst.”. Artikel 31 werd vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 25 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “Een vacant verklaarde betrekking kan aan het personeelslid dat erom verzoekt, bij mutatie worden toegewezen voor zover de betrekking, overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen, niet bij wege van reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid. Een vacant verklaarde betrekking kan aan een personeelslid dat daarin is gereaffecteerd, worden toegewezen bij wijze van mutatie. Toevoeging, m.i.v. 1 januari 1995, door artikel 30 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. De mutatie van een godsdienstleerkracht kan enkel geschieden met de instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst.”.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester nietconfessionele zedenleer, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer. § 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester nietconfessionele zedenleer, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, op zijn
71
verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer. Toevoeging van een paragraaf 3 en 4, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 12, 3° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Artikel 32. De raad van bestuur bepaalt de wijze waarop de aanvragen tot affectatie of mutatie worden ingediend. Artikel 32 werd vervangen , m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 26 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “De centrale raad bepaalt de wijze waarop de aanvragen tot mutatie worden ingediend.”. Artikel 33. De nieuwe affectatie of mutatie wordt toegekend door de raad van bestuur. Vooraf wordt het betrokken instellingshoofd geraadpleegd. Artikel 33 werd vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 27 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “Uit de personeelsleden die de voorwaarden voor mutatie vervullen, kan het lokale bestuursorgaan van de instelling waar de betrekking vacant is, één kandidaat voordragen aan de centrale raad. De centrale raad bepaalt de dag waarop de mutatie ingaat. Bij ontstentenis van een lokaal bestuursorgaan besluit de centrale raad over de mutatie zonder voordracht of voorafgaande raadplegingen. Het artikel 18, § 1 is van overeenkomstige toepassing.”.
Artikel 34. § 1. Het personeelslid verliest bij een nieuwe affectatie of mutatie zijn vroegere affectatie binnen de perken van de nieuwe opdracht. Het personeelslid dat wordt gemuteerd, moet in de scholengroep die het verlaat, ontslag nemen voor de opdracht waarvoor het wordt gemuteerd. De overgang van de ene naar de andere scholengroep moet zonder onderbreking gebeuren. § 2. Vastbenoemde personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling muteren naar het gemeenschapsonderwijs. De diensten die vóór deze mutatie gepresteerd werden in hetzelfde ambt worden gelijkgesteld met diensten gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. <>: toevoeging, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 13 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Artikel 34 werd vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 28 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Het personeelslid dat vast benoemd is in een ambt en in die hoedanigheid geaffecteerd aan één of meerdere instellingen verliest bij mutatie naar een betrekking in een of meerdere instellingen zijn vroegere affectatie binnen de perken van de nieuwe opdracht.
72
§ 2.
Vast benoemde personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling muteren naar het Gemeenschapsonderwijs. De diensten die vóór deze mutatie gepresteerd werden in hetzelfde ambt worden gelijkgesteld met diensten gepresteerd in het Gemeenschapsonderwijs.”.
Artikel 34bis. (…) Opheffing, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 19 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt van de categorie van het opvoedend hulppersoneel, wordt in het kader van mutatie en affectatie beschouwd als zijnde benoemd in het ambt van opvoeder. § 2.
Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt van de categorie van het administratief personeel, wordt in het kader van mutatie en affectatie beschouwd als zijnde benoemd in het ambt van administratief medewerker.”.
Artikel 34bis was ingevoegd, met uitwerking vanaf 1 februari 1999, door artikel 29 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Artikel 34ter. (…) (…): opheffing van artikel 34ter, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 14 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “De mutaties en de nieuwe affectaties van personeelsleden die in de periode van 1 februari 1996 tot en met 1 januari 1998 plaatsvonden in een ambt in het gewoon secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie, het deeltijds kunstonderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de psycho-medisch-sociale centra voor het buitengewoon onderwijs en de psycho-medisch-sociale vormingscentra, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van Titel III van het decreet van 16 april 1996 houdende tijdelijke beperking inzake programmatie en benoeming in sommige onderwijssectoren.”. Invoeging van artikel 34ter, met uitwerking vanaf 1 februari 1996, door artikel X. 13, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
Afdeling V – Vaste benoeming Artikel 35. Een vacant verklaarde betrekking in een wervingsambt kan slechts door benoeming worden toegewezen: <>: invoeging, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 15 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. 1°
indien, overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen, die betrekking niet door reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid;
2°
indien de betrekking niet reeds door een nieuwe affectatie of mutatie is toegewezen.
Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 30 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
73
Een vacant verklaarde betrekking kan, in afwijking van het 1° van het vorig lid, door benoeming worden toegewezen aan een personeelslid dat daarin is gereaffecteerd of wedertewerkgesteld. Toevoeging, m.i.v. 1 januari 1995, door artikel 31 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Artikel 36. § 1. Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, en daarenboven: 1°
op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt. Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kan de raad van bestuur eisen dat, van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in <<de opleiding, de module, het vak of de specialiteit>> van de vacant verklaarde betrekking. Voor het personeel van de <<>>, de administratief medewerker in het basisonderwijs en het <secundair onderwijs> en de personeelsleden van de CLB’s moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat; <<<>>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2015, van het woord “opvangcentra” door artikel VII. 1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. <<>>: met ingang van 1 september 2008 zouden in artikel 36, § 1, 1° de woorden “het vak of de specialiteit” worden vervangen door de woorden “de opleiding, de module, het vak of de specialiteit”. Dat moest gebeuren door artikel 135, 1° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Maar op 1 augustus 2008 werd artikel 135 van het decreet volwassenenonderwijs al weer opgeheven door artikel IV. 17 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Op 1 september 2007 was artikel 36, § 1 (immers) vervangen door artikel V. 9 van het decreet van 13 juni 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De aanpassing in artikel 36, § 1, 1° is dan ook nooit gebeurd. Toch was dat wel degelijk de bedoeling. In hoofde van de overheid is de vervanging gebeurd. <>: vervanging van de woorden “het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel, ” en “gewoon secundair onderwijs”, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 7, 1°, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII.
74
2°
zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3°
op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap. Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21, § 5, en artikel 21bis, § 5. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing: -
op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;
-
op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in <de opleiding, de module, het vak of de specialiteit >van de vacant verklaarde betrekking; <>: met ingang van 1 september 2008 zouden in artikel 36, § 1 van het decreet rechtspositie de woorden “alle vakken en specialiteiten” worden vervangen door de woorden “alle opleidingen, modules of vakken en specialiteiten”. Dat moest gebeuren door artikel 135, 2° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Maar op 1 augustus 2008 werd artikel 135 van het decreet volwassenenonderwijs al weer opgeheven door artikel IV. 17 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Op 1 september 2007 was artikel 36, § 1 (immers) vervangen door artikel V. 9 van het decreet van 13 juni 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie (overigens was artikel 36, § 1, vierde lid – bedoeld was artikel 36, § 1, eerste lid, 4° – van het decreet rechtspositie, waarin de vervanging had moeten gebeuren, daardoor artikel 36, § 1, 3° geworden). De aanpassingen in artikel 36, § 1 zijn dan ook nooit gebeurd. Toch was dat wel degelijk de bedoeling. In hoofde van de overheid is de vervanging gebeurd.
4°
als laatste evaluatie of beoordeling in het betrokken ambt geen evaluatie of beoordeling met eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen bij de scholengroep waar de vacante betrekking zich situeert. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” kreeg in een instelling van de scholengroep die behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze scholengroep die behoren tot deze scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met
75
eindconclusie “onvoldoende” kreeg in een instelling van de scholengroep die niet behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze scholengroep die niet behoren tot een scholengemeenschap. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd of niet werd beoordeeld, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn. De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend. <>: invoeging m.i.v. 1 september 2008 van de woorden “de opleiding, de module, ” voor de woorden “het vak, de specialiteit” door artikel 135, 3° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Vervanging van § 1 , m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 9 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, en daarenboven: 1°
op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt. Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kan de raad van bestuur eisen dat, van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. Voor het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel, het personeel van de opvangcentra, de administratief medewerker in het gewoon secundair onderwijs en de personeelsleden van de CLB’s moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat; <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 52, 1° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.
2°
zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3°
(…)
Opheffing, met uitwerking vanaf 1 januari 2004, door artikel VII. 7, 1° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De tekst van punt 3 luidde: “lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering”; 4°
op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap. Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21, § 5 en artikel 21bis, § 5. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing:
76
-
op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;
-
op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking.
-
als laatste evaluatie of beoordeling geen evaluatie of beoordeling met eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd of niet werd beoordeeld, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend. In afwachting dat de Vlaamse regering uitvoering verleent aan het in 3° bepaalde, blijven de bestaande reglementaire beschikkingen van kracht zoals ze bestaan op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet. <>: invoeging van een lid, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 52, 2° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.”.
§ 2. (…) Opheffing van § 2, m.i.v. 1 september 2008, door artikel VIII. 7, 2° van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De tekst van § 2 luidde: “Voor de berekening van de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Voor benoemingen moet de raad van bestuur bij voorrang putten uit de contractuelen in dienst bij een instelling of een scholengroep. Voor deze contractuelen is evenwel een dienstanciënniteit van 1. 400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4.”.
§ 3. (…) Opheffing, met uitwerking vanaf 1 januari 2004, door artikel VII. 7, 2° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De tekst van § 3 luidde: “Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt het ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naar gelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het brutosalaris van het ambt waarin het vast benoemd werd.”.
Vervanging van artikel 36, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 20 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. Onverminderd de benoemingsvoorwaarden van toepassing in het hoger onderwijs van het korte type bepaald in artikel 10 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, kan niemand in vast verband benoemd worden indien hij op het ogenblik van de vaste benoeming niet voldoet aan de in artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, bepaalde voorwaarden, en daarenboven: 1°
op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat niet ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt. Indien het een
77
leraar betreft in het bezit van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs kan <de raad van bestuur> eisen dat, van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. <>: vervanging van “het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan de centrale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 31, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voor het technisch en administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel en het personeel van de semi-internaten en opvangcentra moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat; Vervanging, m.i.v. 1 april 1991, door artikel 32 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI van de tekst: “Voor het technisch en administratief personeel en voor het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat;”. Die was ingevoegd, m.i.v. 1 april 1991, door artikel 18 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV.
2°
zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3°
lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering;
4°
vrij is van reaffectatie overeenkomstig de reglementering inzake de terbeschikkingstelling, de reaffectatie en de wedertewerkstelling.
De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend. In afwachting dat de Vlaamse regering uitvoering verleent aan het in 3° bepaalde, blijven de bestaande reglementaire beschikkingen van kracht zoals ze bestaan op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet. § 2.
Voor de berekening van de in § 1, bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Er moet bij voorrang worden geput uit de contractuelen in dienst bij een instelling of een scholengroep. Voor deze contractuelen is evenwel een dienstanciënniteit van 1. 400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4.
§ 2 was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 31, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 2.
Voor de berekening van de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Bij de voordracht tot de benoeming dient het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het hoofd van de instelling te putten uit de bij haar in dienst zijnde contractuele personeelsleden of uit contractuele personeelsleden in dienst bij andere lokale bestuursorganen of instellingen. Voor deze laatste groep is evenwel een dienstanciënniteit van 1. 400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4.”.
§ 3.
In afwijking van de bepaling van 1° van § 1 wordt een personeelslid dat in het gewoon basisonderwijs 360 dagen dienstanciënniteit verworven heeft als een tijdelijk aangesteld personeelslid in een bevorderingsambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, met het oog op zijn vaste benoeming, geacht 360 dagen dienstanciënniteit verworven te hebben in een wervingsambt van dezelfde personeelscategorie waarvoor het betrokken personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs heeft. Tekst van § 3 zoals, m.i.v. 1 januari 1996, opgenomen in een nieuwe lezing door artikel 6 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII. De oorspronkelijke tekst van artikel 36, § 3 (“Voor het bepalen van de in § 1 en § 2 bedoelde dienstanciënniteit wordt in afwijking van artikel 4, a), eerste lid het aantal gepresteerde dagen niet met 1, 2 vermenigvuldigd.”) was geschrapt m.i.v. 1 september 1991 ingevolge artikel 64, § 2 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III.
§ 4.
78
Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3° definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt het ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naar gelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te
hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het brutosalaris van het ambt waarin het vast benoemd werd.”.
Artikel 36bis. § 1. De vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste benoeming , op voorwaarde dat zij: <>: vervanging van de woorden “voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen”, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 16, 1° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. 1°
ofwel in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden voor hetzelfde ambt;
2°
ofwel in het bezit zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden in hetzelfde ambt, en voor de leraren in dezelfde <> en als de aangeboden prestaties. <<>>: vervanging van de woorden “vakken en specialiteiten”, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 16, 2° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII.
§ 2. Indien een personeelslid vast benoemd is in instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in instellingen van dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net;
2°
in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3°
in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Indien een personeelslid vastbenoemd is in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
§ 3. (…)
79
(…): opheffing van paragraaf 3, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 16, 3° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “”. <>: invoeging van § 3, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 53 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.
Vervanging van artikel 36bis, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 21 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 36 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie> dit artikel. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. § 2.
Niemand kan in vast verband benoemd worden indien hij op het ogenblik van de vaste benoeming niet voldoet aan de in artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, bepaalde voorwaarden, en daarenboven: 1°
op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat niet ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt. Indien het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kan <de raad van bestuur> eisen dat, van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. Voor het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel en het personeel van de opvangcentra moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat; <>: vervanging van “het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan de centrale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 32, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
2°
zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3°
lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering;
4°
op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21bis, § 5. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing: -
op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;
-
op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vastbenoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking.
De bepalingen van dit punt gelden tot en met 31 maart 2000;
80
4°bis. op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap. Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21bis, § 5. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing: -
op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;
-
op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;
-
op het personeelslid dat bij een inrichtende macht reeds een vaste benoeming heeft voor een ambt, een vak of een specialiteit waarvoor hij over een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs beschikt en dat bij deze inrichtende macht een uitbreiding van zijn vaste benoeming wenst in dat ambt, dat vak of die specialiteit.
De bepalingen van dit punt gelden met ingang van 1 april 2000; De tekst van 4° was vervangen, met uitwerking vanaf 1 september 1999, en aangevuld met een 4°bis, met uitwerking vanaf 1 april 2000, door artikel 56 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Door de vervanging van de tekst van 4° werd een regeling voor het schooljaar1999-2000 – die bij omzendbrief was gebeurd – decretaal vastgelegd. 4°bis geldt voor de schooljaren 2000-2001 en volgende. Voordien luidde de tekst van 4°: “op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur aangesteld zijn. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die werden aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling. ;” De toevoeging tussen <> was, m.i.v. 1 januari 2000, gebeurd door artikel 32, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. In die tekst moest voor “hoofdstuk IVbis” “hoofdstuk Vbis” worden gelezen.
5°
als laatste evaluatie of beoordeling geen evaluatie of beoordeling met eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd of niet werd beoordeeld, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
De tekst van 5° was vervangen, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel 57 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Voordien luidde de tekst: “als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” verkregen hebben. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
81
De tekst tussen <> was toegevoegd, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 32, 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voor “of beoordeling” was bedoeld: “beoordeling of”.
De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend. In afwachting dat de Vlaamse regering uitvoering verleent aan het in 3° bepaalde, blijven de bestaande reglementaire beschikkingen van kracht zoals ze bestaan op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet.”. § 3.
Voor de berekening van de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Voor benoemingen moet de raad van bestuur bij voorrang putten uit de contractuelen in dienst bij een instelling of een scholengroep. Voor deze contractuelen is evenwel een dienstanciënniteit van 1. 400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4.
De tekst van § 3 was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 32, 4° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Hij luidde voordien: “§ 3.
Voor de berekening van de in § 1, bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Bij de voordracht tot de benoeming dient het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het hoofd van de instelling te putten uit de bij haar in dienst zijnde contractuele personeelsleden of uit contractuele personeelsleden in dienst bij andere lokale bestuursorganen of instellingen. Voor deze laatste groep is evenwel een dienstanciënniteit van 1. 400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4.”.
§ 4.
Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt het ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naar gelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het brutosalaris van het ambt waarin het vast benoemd werd.”.”.
Artikel 36bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 111 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 36ter. (…) Artikel 36ter wordt opgeheven, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 22 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. Dit artikel geldt voor het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs. De tekst van § 1 was vervangen, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 58 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Voordien luidde hij: “§ 1.
Dit artikel geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie>.”.
<>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.
§ 2.
De vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste benoeming voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen, op voorwaarde dat zij: 1°
ofwel in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en zij daarenboven in <de scholengroep> vast benoemd werden voor hetzelfde ambt; <>: vervanging van “instellingen van dezelfde lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 33, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
82
2°
ofwel in het bezit zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en zij daarenboven in <de scholengroep> vast benoemd werden in hetzelfde ambt, en voor de leraren in dezelfde vakken of specialiteiten als de aangeboden prestaties. <>: vervanging van “de instellingen van dezelfde lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 33, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 3.
Bij de uitbreiding van de vaste benoeming geldt artikel 92 in zoverre de personeelsleden die voldoen aan artikel 92 reeds over een benoeming in <de scholengroep> beschikken. <>: vervanging van “een instelling van dezelfde lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 33, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 4.
Indien een personeelslid vast benoemd is in instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in instellingen van dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net;
2°
in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3°
in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Indien een personeelslid vastbenoemd is in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2°
in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
§ 4 was toegevoegd, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 33, 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.”. Artikel 36ter was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 112 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 36quater. (…) Opgeheven, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 23 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 36 geldt voor de CLB’s dit artikel. § 2.
Niemand kan in vast verband benoemd worden indien hij op het ogenblik van de vaste benoeming niet voldoet aan de in artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, bepaalde voorwaarden, en daarenboven: 1°
op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat niet ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt;
2°
zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3°
lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering;
<4°
op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Deze bepaling is niet van toepassing:
83
-
op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;
-
op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen; >. <>: de tekst van 4° werd vervangen, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 59 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Voordien luidde de tekst:
“4°
op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur aangesteld zijn. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die werden aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;”.
5°
als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” verkregen hebben. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend. § 3.
Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt het ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naar gelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het brutosalaris van het ambt waarin het vast benoemd werd.”.
Artikel 36quater was ingevoegd, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 125 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
Artikel 36quinquies. (…) Opgeheven, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 24 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. Dit artikel geldt voor de CLB’s. § 2.
De vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste benoeming, voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen, op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en zij daarenboven bij hetzelfde vast benoemd werden voor hetzelfde ambt. <>: vervanging van “bestuur”, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 34 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 3.
Bij de uitbreiding van de vaste benoeming geldt artikel 92 in zoverre de personeelsleden die voldoen aan artikel 92 reeds over een vaste benoeming in beschikken. <>: vervangingen van “een instelling van hetzelfde bestuur”, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 34 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.”.
Artikel 36quinquies was ingevoegd, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 125 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
Artikel 37. § 1. De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder.
84
Een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht wordt na advies van de directeur en met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet vast benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst respectievelijk bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII.10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Voordien luidde de tekst: “§ 1. De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder. Onverminderd de bepalingen van dit decreet, wordt een godsdienstleerkracht benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, na advies van de directeur. Onverminderd de bepalingen van dit decreet, wordt een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer benoemd op voordracht van de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, zoals bedoeld in het decreet betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van 1 december 1993, na advies van de directeur.”. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 25, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder. Een godsdienstleerkracht wordt benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, na advies van de directeur. Een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer wordt benoemd op voordracht van de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, zoals bedoeld in het decreet betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van 1 december 1993, na advies van de directeur.”.
§ 2. Bij ontstentenis van andere kandidaten wordt het personeelslid dat een vacant verklaarde betrekking waarneemt en de in artikel 36 gestelde voorwaarden vervult (…) vast benoemd. (…): opheffing van de woorden: “, behoudens gemotiveerde afwijzing, ” m.i.v. 1 september 2011 door artikel IX. 6 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Vervanging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 25, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 2. Bij ontstentenis van andere kandidaten wordt het personeelslid dat een vacant verklaarde betrekking waarneemt en de in artikel 36, voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie de in artikel 36bis, en voor de CLB’s de in artikel 36quater, gestelde voorwaarden vervult, behoudens gemotiveerde afwijzing, vast benoemd.”.
§ 3. Elke vaste benoeming wordt toegekend op 1 januari na de vacantverklaring, voor zover de betrekking op dezelfde datum nog vacant is. Artikel 37 werd vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 35 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het instellingshoofd draagt, onder de personeelsleden die kandidaat zijn voor een vaste benoeming en aan de benoemingsvereisten voldoen, per betrekking die bij hem vacant verklaard is, één kandidaat voor aan de centrale
85
raad. Het dossier dat wordt voorgelegd bevat al de ingediende kandidaturen. De centrale raad kan de voordracht op gemotiveerde wijze afwijzen. In dit geval maakt de centrale raad het dossier voor een nieuwe voordracht over aan de lokale bestuursorganen of het instellingshoofd. Wanneer een betrekking bestaat uit meerdere deelopdrachten verspreid over meer dan één lokaal bestuursorgaan of instelling, wordt na advies van de betrokken lokale bestuursorganen of, bij ontstentenis hiervan, de instellingshoofden een kandidaat door de centrale raad benoemd. Een godsdienstleerkracht wordt door de centrale raad vast benoemd, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst en, indien die er is, op voorstel van het lokale bestuursorgaan. § 2.
Bij ontstentenis van andere kandidaten wordt het personeelslid dat een vacant verklaarde betrekking waarneemt en de in artikel 36 en, voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>>, artikel 36bis <en voor de CLB’s de in artikel 36quater> gestelde voorwaarden vervult, door het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het instellingshoofd voorgedragen en door de centrale raad behoudens gemotiveerde afwijzing, vast benoemd. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 126 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 113 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
§ 3.
Elke vaste benoeming wordt toegekend op 1 januari na de vacantverklaring, voor zover de betrekking op dezelfde datum nog vacant is.”.
Artikel 37bis. (…) Opheffing van artikel 37bis, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 14 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Dit artikel geldt enkel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie en voor de CLB's. § 2.
Een personeelslid dat kandidaat is voor vaste benoeming en aan de benoemingsvoorwaarden voldoet en dat door die benoeming ten minste een halftijdse opdracht als vastbenoemde krijgt, heeft voorrang op een personeelslid dat niet in die voorwaarden verkeert.”.
Artikel 37bis was vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 36 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1.
Dit artikel geldt voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en voor de CLB’s>. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 127 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
§ 2.
De centrale raad moet de personeelsleden die kandidaat zijn voor een vaste benoeming en die aan de benoemingsvoorwaarden voldoen, benoemen in een vacant verklaarde betrekking, wanneer het personeelslid hiervoor ten minste een halftijdse opdracht verkrijgt.”.
Artikel 37bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 114 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
86
Artikel 38. De Vlaamse regering bepaalt de gevolgen van een nieuwe vaste benoeming ten aanzien van de door het betrokken personeelslid voorheen reeds verkregen vaste benoeming, met dien verstande dat een personeelslid slechts vast benoemd kan zijn ten belope van maximaal één voltijdse betrekking. Het voltijds karakter wordt bepaald in functie van de prestaties vereist voor een voltijdse betrekking in het ambt van de nieuwe benoeming. Dit artikel is niet van toepassing op de benoemingen die gebeurd zijn overeenkomstig de rechtspositieregeling die vóór 1 april 1991 van toepassing was. Artikel 39. § 1. De raad van bestuur wijst de instelling aan waar het vast benoemd personeelslid zijn betrekking opneemt. Die affectatie vermeldt de omvang van de opdracht. § 2. Met ingang van 1 september 2000 krijgen de leden van het meesters-, vaken dienstpersoneel, evenals het ondersteunend personeel ter uitvoering van de rekenplichtigheid zoals bepaald in <artikel 26, 4°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs> een definitieve affectatie bij de scholengroep. <>: vervanging van de zinsnede “artikel 96, 4° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs”, door
artikel 359, 18), 4° van de codex secundair onderwijs. Vervanging van artikel 39, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 37 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. De centrale raad wijst de instelling aan waar het vast benoemd personeelslid zijn betrekking opneemt. Die aanwijzing vermeldt de omvang van de opdracht. § 2.
De leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel kunnen een definitieve aanwijzing bekomen aan een lokaal bestuursorgaan of aan een instelling.”.
Artikel 39bis. § 1. Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid wordt geaffecteerd aan een instelling die onder de raad van bestuur ressorteert, kunnen de leden van het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengroep vormen, voor de vervulling van opdrachten in hun instelling voor andere instellingen van de scholengroep of voor de totaliteit van de scholengroep worden ingezet. § 2. (…) Opheffing van § 2, m.i.v. 1 september 2001, door artikel IX. 26 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 2. In afwijking van § 1 kunnen de leden van het ondersteunend personeel, het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel niet worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengroep of voor de totaliteit van de scholengroep, indien het gaat om personeelsleden waarvan de betrekkingen zijn opgericht of worden in stand gehouden op basis van punten, gegenereerd door leerlingen van de tweede en de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, zoals bepaald in artikel 96, 1° tot en met 3° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen
87
met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.”.
Toevoeging van artikel 39bis, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 38 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 40. (…) Schrapping van artikel 40, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 39 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de vaste benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort: a)
voor het ambt waarvoor het personeelslid vast benoemd is en voor alle vakken en specialiteiten van dat ambt waarvoor het betrokken personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs heeft;
b)
voor het ambt, en voor de leraars, het vak of deze specialiteit waarin het betrokken personeelslid zijn opdracht uitoefent op het ogenblik van de vaste benoeming en waarvoor het vast benoemd is, indien het personeelslid vast benoemd wordt met een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs.
Voor de toepassing van dit artikel dient onder “soort” begrepen: het wervings-, selectie- of bevorderingsambt. Deze bepaling geldt ook voor de vaste benoemingen die werden toegekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit decreet. Toevoeging, m.i.v. 1 april 1991, door artikel 7 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII. § 2.
De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke de vaste benoeming wordt meegedeeld aan het departement van onderwijs opdat zij zou uitwerking hebben ten aanzien van de overheid.”.
Artikel 40bis. § 1. Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de draagwijdte van de vaste benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort ambt: 1°
voor het ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren van dat ambt waarvoor betrokkene het vereiste of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs bezit; <>: vervanging, m.i.v. door artikel 136, 1° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “voor alle vakken en specialiteiten”.
2°
88
voor het ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren, <de opleiding of de module, >het vak of de specialiteit waarin betrokkene zijn opdracht uitoefent op het ogenblik van de vaste benoeming, indien
het personeelslid vast benoemd is met een voldoende geacht of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 136, 2° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Deze bepaling geldt ook voor de vaste benoemingen die werden toegekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit decreet. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden als vereiste en voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen beschouwd, zowel de door organieke bepalingen als door overgangsbepalingen erkende bekwaamheidsbewijzen. § 3. Voor de toepassing van dit artikel dient onder soort ambt te worden begrepen: het wervings-, selectie- of bevorderingsambt. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke <de vaste benoeming, de nieuwe affectatie en de mutatie worden meegedeeld> aan het departement onderwijs uitwerking hebben ten aanzien van de overheid. <>: vervanging van “de vaste benoeming wordt meegedeeld” en van “opdat zij zou”, met uitwerking vanaf 1 januari 1995, door artikel VII. 8 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Artikel 40bis werd vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 40 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 40 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en voor de CLB’s> dit artikel. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 128 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 2.
Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de draagwijdte van de vaste benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort ambt: 1°
voor het ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren, voor alle vakken en specialiteiten van dat ambt waarvoor betrokkene het vereiste of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs bezit;
2°
voor het ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren, het vak of de specialiteit waarin betrokkene zijn opdracht uitoefent op het ogenblik van de vaste benoeming, indien het personeelslid vast benoemd is met een voldoende geacht of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs.
§ 3.
Voor de toepassing van dit artikel worden als vereiste en voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen beschouwd, zowel de door organieke bepalingen als door overgangsbepalingen erkende bekwaamheidsbewijzen.
§ 4.
Voor de toepassing van dit artikel dient onder soort ambt te worden begrepen: het wervings-, selectie- of bevorderingsambt.
§ 5.
De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke de vaste benoeming wordt meegedeeld aan het departement Onderwijs opdat zij zou uitwerking hebben ten aanzien van de overheid.
89
In afwachting van deze maatregel blijft de bestaande reglementering gelden.”. Artikel 40bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 115 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Door artikel 19 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV was al eens een artikel 40bis ingevoegd, m.i.v. 28 mei 1993. Het werd weer ingetrokken door artikel 2 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII, m.i.v. 31 augustus 1997 (10 dagen na de publicatiedatum). De tekst ervan luidde: “De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder vastbenoemde personeelsleden tijdelijk kunnen belast worden met andere opdrachten in wervingsambten in het onderwijs en de PMS-centra.”.
Artikel 40ter. § 1. (…) § 1 werd opgeheven, met uitwerking vanaf 1 januari 2000, door artikel 41 van het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Dit artikel geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie>. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.”.
§ 2. Het personeelslid dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek vast benoemd in een vacante betrekking in een wervingsambt, op voorwaarde dat hij: 1°
de voorwaarden vervult voor vaste benoeming;
2°
de vaste benoeming aanvraagt; <>: vervanging van “bij de lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 41, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
3°
vanaf 1 februari voorafgaand aan de datum van vaste benoeming in dienst is in de instelling waar de betrekking te begeven is;
4°
tijdelijk personeelslid is of voor een onvolledige betrekking vast benoemd is.
De betrekking hoeft niet vacant verklaard te worden. Die vaste benoeming heeft steeds 1 januari als ingangsdatum. § 3. De raad van bestuur heeft de mogelijkheid om het personeelslid dat in de scholengroep wordt gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante betrekking, op zijn verzoek vast te benoemen in die betrekking. De betrekking hoeft niet vacant verklaard te worden. Die vaste benoeming heeft steeds 1 januari als ingangsdatum. Vervanging van § 3, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 41, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 3. Een lokale raad heeft de mogelijkheid om het personeelslid dat bij haar wordt gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante betrekking, op zijn verzoek vast te benoemen in die betrekking. De betrekking hoeft niet vacant verklaard te worden. Die vaste benoeming heeft steeds 1 januari als ingangsdatum.”.
90
Artikel 40ter werd ingevoegd, m.i.v. 1 januari 1999, door artikel 116 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Afdeling VI – Ondersteunend en beleids- en ondersteunend personeel Onderafdeling A – Secundair onderwijs. Artikel 40quater. Deze onderafdeling is van toepassing op het . <>: vervanging van de woorden “gewoon secundair onderwijs”, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 9 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Artikel 40quinquies. § 1. De personeelscategorie ondersteunend personeel bestaat uit de wervingsambten die door de Vlaamse Regering worden vastgelegd. § 2. De ambten bedoeld in § 1 kunnen via voltijdse of halftijdse betrekkingen worden ingevuld. Een halftijdse betrekking wordt steeds toegekend aan één personeelslid. Een voltijdse betrekking wordt toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast. Vervanging van artikel 40quinquies, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 11 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voordien luidde de tekst: “Artikel 40quinquies Voor de toepassing van hoofdstuk III wordt rekening gehouden met de bepalingen van titel XI-Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs voor aanstellingen in betrekkingen van opvoeder en administratief medewerker.”.
Artikel 40sexies. Voor de toepassing van hoofdstuk III worden de diensten gepresteerd in ambten van de categorie van het opvoedend hulppersoneel en/of het administratief personeel beschouwd als zijnde gepresteerd in een ambt van het ondersteunend personeel. Onderafdeling B – Basisonderwijs Artikel 40septies. § 1. De personeelscategorie beleids- en ondersteunend personeel bestaat uit de wervingsambten die door de Vlaamse regering worden vastgelegd. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 10 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De vorige tekst van § 1 luidde: “De personeelscategorie beleids- en ondersteunend personeel bestaat uit de volgende wervingsambten: -
administratief medewerker;
-
beleidsmedewerker.
De Vlaamse regering is gemachtigd de indeling van deze ambten te wijzigen.”.
91
§ 2. De ambten bedoeld in § 1 kunnen via voltijdse of deeltijdse betrekkingen worden ingevuld. § 3. (…) (…): opheffing van § 3, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 3. , 1° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “In volgende betrekkingen van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel is vaste benoeming, mutatie of affectatie mogelijk: 1°
de betrekkingen die het aantal prestatie-eenheden omvatten dat overeenkomt met 4 uren of een veelvoud van 4;
2°
de betrekkingen die bestaan uit de helft van het aantal prestatie-eenheden vereist voor een ambt met volledige prestaties.”.
§ 4. (…) (…): opheffing van § 4, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 7 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De oorspronkelijke tekst luidde: “In de volgende betrekkingen van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel zijn geen vaste benoeming, mutatie of affectatie mogelijk: 1°
de betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe voor de scholengemeenschap, vermeld in artikel 125duodecies van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;
2°
de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten die worden overgedragen, als vermeld in artikel 153sexies, § 4, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;
3°
<de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, die worden aangewend voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 125duodecies1, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.>
<>: vervanging van 3°, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 8 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Tot dan luidde de tekst: “de betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe zorg+ ter bevordering de kleuterparticipatie, vermeld in artikel 125duodecies1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.”.
Vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 3, 2° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “In volgende betrekkingen van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel zijn geen vaste benoeming, mutatie of affectatie mogelijk: 1°
de betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe voor de scholengemeenschap zoals bedoeld in artikel 125duodecies van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;
2°
de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten die worden overgedragen zoals bedoeld in artikel 153sexies, § 4, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.”.”.
Artikel 40octies. De Vlaamse regering bepaalt de administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden van het beleids- en ondersteunend personeel.
92
In afwachting dat de Vlaamse regering nieuwe uitvoeringsbesluiten vastlegt voor de personeelsleden van het beleids- en ondersteunend personeel van het basisonderwijs, gelden voor: 1°
2°
de administratieve medewerker de bepalingen die van toepassing zijn voor de administratieve medewerker in het secundair onderwijs met betrekking tot: -
de prestatieregeling;
-
de jaarlijkse vakantieregeling;
-
de verlofregeling;
-
de bezoldiging.
de de bepalingen die van toepassing zijn voor het onderwijzend personeel met betrekking tot: -
de jaarlijkse vakantieregeling;
-
de verlofregeling.
<>: vervanging, m.i.v. 1 september 2005, door art. VIII. 4, van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “beleidsmedewerker”. Afdeling VI van hoofdstuk III werd vervangen, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 54 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. Voordien luidde de tekst: “Afdeling VI – Ondersteunend personeel Artikel 40quater. Deze afdeling is van toepassing op het gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de instellingen van het die in Duitsland gelegen zijn. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 42 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI (zie opmerking bij artikel 1). Artikel 40quinquies. Voor de toepassing van Hoofdstuk III <wordt rekening gehouden met> de bepalingen van Titel XI. – Ondersteunend personeel van het decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging aan het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs voor de aanstellingen in betrekkingen van opvoeder en administratief medewerker. <>: vervanging van “houdt de lokale raad rekening”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 43 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 40sexies. Voor de toepassing van Hoofdstuk III worden de diensten gepresteerd in ambten van de categorie van het opvoedend hulppersoneel en/of het administratief personeel beschouwd als zijnde gepresteerd in een ambt van het ondersteunend personeel.”. Afdeling VI, met de artikelen 40quater tot 40sexies, werd, m.i.v. 1 september 1998, ingevoegd door artikel 117 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
93
Afdeling VII – Scholengemeenschappen in het basisonderwijs Artikel 40novies. § 1. Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan een instelling, kunnen: 1°
de leden van het bestuurspersoneel van de scholen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
2°
de leden van het onderwijzend personeel van de scholen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere scholen van de scholengemeenschap worden ingezet;
3°
de leden van het beleids- en ondersteunend personeel van de scholen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere scholen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
4°
in afwijking van 1° en 2° de personeelsleden die worden aangesteld in een functie of een betrekking die wordt ingericht ter ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap volgens artikel 125duodecies, § 1 en artikel 153sexies, § 4 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere scholen van de scholengemeenschap of voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap.
5°
in afwijking op 2° de personeelsleden, die worden aangesteld met overgedragen lestijden, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere scholen van de scholengemeenschap. Hierover moet vooraf in het lokaal comité worden onderhandeld.
Toevoeging van een punt 5°, met uitwerking op 1 september 2012, door artikel VIII. 17, 1° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. § 2. moeten minstens volgende principes worden gehanteerd: <>: vervanging van de woorden “Bij toepassing van § 1, 3°en 4°”, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 17, 2° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII.
94
1°
het personeelslid wordt steeds aangesteld of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht;
2°
de afstand over de openbare weg tussen de school van aanstelling of affectatie en de school waar het personeelslid wordt ingezet, mag nooit meer dan 25 km bedragen. Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden;
3°
er moet steeds rekening worden gehouden met de volgens dit decreet bepaalde statutaire toestand van het personeelslid.
§ 3. De bepalingen inzake inzetbaarheid zoals bedoeld in paragraaf 1 en 2, worden, onverminderd artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, evenals in de functiebeschrijving als vermeld in hoofdstuk VIIIbis. Vervanging van artikel 40novies, m.i.v. 1 september 2011, door artikel 2 van het decreet van 17 juni 2011 betreffende de scholengemeenschappen in het basis- en secundair onderwijs. Voordien luidde de tekst: “Artikel 40novies. § 1.
§ 2.
§ 3.
Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt geaffecteerd aan een instelling, kunnen: 1°
de leden van het bestuurspersoneel van de scholen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
2°
de leden van het beleids- en ondersteunend personeel van de scholen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere scholen van het scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
3°
de leden van het onderwijzend personeel van de scholen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere scholen van de scholengemeenschap worden ingezet.
De leden van het beleids- en ondersteunend personeel kunnen overeenkomstig § 1, 2°, worden ingezet in de scholen van dezelfde scholengemeenschap, met dien verstande dat: -
deze personeelsleden geaffecteerd worden aan de instelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht;
-
de afstand over de openbare weg tussen de instelling van affectatie en de school waar het personeelslid wordt ingezet nooit meer dan 25 km mag bedragen. Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden.
Onverminderd de bepalingen van artikel 18, worden in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, de bepalingen inzake inzetbaarheid opgenomen zoals bedoeld in § 1 en § 2.”.
Afdeling VII van hoofdstuk III, met artikel 40novies werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 55 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.
Afdeling VIIbis. Scholengemeenschappen in het secundair onderwijs Artikel 40decies. § 1. Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan een instelling, kunnen: 1)
onverminderd punt 3°, de leden van het bestuurspersoneel van de scholen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
2°
onverminderd punt 3°, de leden van het ondersteunend personeel van de scholen die de scholengemeenschap vormen mits hun instemming, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere
95
scholen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet; 3°
de personeelsleden, die worden aangesteld in een functie of een betrekking die wordt ingericht ter ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap volgens artikel 30, § 2 van de Codex Secundair Onderwijs, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere scholen van de scholengemeenschap of voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap.
§ 2. Bij de toepassing van § 1, 2° en 3°, moeten minstens volgende principes worden gehanteerd: 1°
het personeelslid wordt steeds aangesteld of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht;
2°
de afstand over de openbare weg tussen de school van aanstelling of affectatie en de school waar het personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 km bedragen. Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden;
3°
er moet steeds rekening worden gehouden met de volgens dit decreet bepaalde statutaire toestand van het personeelslid.
§ 3. De bepalingen inzake inzetbaarheid zoals bedoeld in paragraaf 1 en 2, worden, onverminderd artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, evenals in de functiebeschrijving als vermeld in hoofdstuk VIIIbis. Toevoeging van een afdeling VIIbis, m.i.v. 1 september 2011, door artikel 3 van het decreet van 17 juni 2011 betreffende de scholengemeenschappen in het basis- en secundair onderwijs. De bepalingen vervangen die van artikel 63 van de codex secundair onderwijs (artikel 77 van het decreet secundair onderwijs).
Hoofdstuk IV – Evaluatie Artikel 41. § 1. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de evaluatie van de in artikel 2 bedoelde personeelsleden die vast benoemd zijn en aangesteld zijn voor doorlopende duur, met uitzondering van de instellingshoofden en de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten. Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 44, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Deze evaluatie betreft de waarde, de geschiktheid, de prestaties, de verdiensten van het personeelslid en zijn inzet voor het Gemeenschapsonderwijs of de instelling. § 2. worden geëvalueerd door het instellingshoofd. In die evaluatie mag geen rekening worden gehouden met de . Deze zijn bij uitsluiting zaak van de <<de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of van de niet-confessionele zedenleer>>.
96
<>: vervanging van de woorden “De godsdienstleerkrachten en de leermeesters en de leraars niet-confessionele zedenleer” , m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII.11 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. <<>>: vervanging van de woorden “”, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 11 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. <>: vervanging van de woorden “beroepsbekwaamheid en de pedagogische bekwaamheid van de betrokkene”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 44, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Toevoegingen, m.i.v. 1 januari 1994, door artikel 28, 2°, van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt, met eerbiediging van de rechten van verdediging, de mogelijkheden van beroep tegen de evaluatie “onvoldoende”. De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Het beroep schort de evaluatie op. Vervanging van § 3, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 10, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “De Vlaamse regering bepaalt, met eerbiediging van de rechten van verdediging de mogelijkheden van beroep tegen de evaluatie “onvoldoende” met dien verstande dat de procedure met betrekking tot het beroep tegen evaluatie “onvoldoende” overeenkomt met de procedure inzake beroep tegen tuchtmaatregelen. Het beroep schort de evaluatie op.”.
§ 4. Dit artikel is met ingang van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden aangesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s en met ingang van 1 september 2009 ook niet meer op de andere personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is. Toevoeging van § 4, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 10, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. Artikel 41 wordt op termijn opgeheven voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs, conform artikel 100bis, § 5.
Hoofdstuk V – Selectie en bevordering Artikel 41bis. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het bevorderingsambt van directeur zoals bedoeld in hoofdstuk Vter noch op het mandaat van algemeen directeur bedoeld in hoofdstuk Vquater noch op het mandaat van coördinerend directeur bedoeld in hoofdstuk Vquinquies. Vervanging van artikel 41bis, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 15 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst:
97
“Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het bevorderingsambt van directeur zoals bedoeld in hoofdstuk Vter <en op het mandaat van algemeen directeur zoals bedoeld in hoofdstuk Vquater>. <>: toevoeging, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 45 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.”. Artikel 41bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 118 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 41ter. De artikelen 31 tot 34 zijn van overeenkomstige toepassing op de selectie- en bevorderingsambten. Invoeging van artikel 41ter, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 46 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 41quater. § 1. Een volledige betrekking in een selectie- of bevorderingsambt wordt steeds toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast. § 2. In afwijking van § 1 kan in en in het deeltijds kunstonderwijs een betrekking in een selectieambt worden toegekend aan één of meerdere personeelsleden en een betrekking in een bevorderingsambt aan één of twee personeelsleden. <>: vervanging, m.i.v. door artikel 137 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “het onderwijs voor sociale promotie”. Invoeging van artikel 41quater, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 27 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Artikel 42. Een vacant verklaarde betrekking in een selectie- of bevorderingsambt kan door toelating tot de proeftijd slechts worden toegewezen: 1°
indien zij, overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen, niet door reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid;
2°
indien de betrekking niet reeds door een nieuwe affectatie of mutatie is toegewezen. Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 47 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Een vacant verklaarde betrekking kan, in afwijking van 1° van het vorig lid, door toelating tot de proeftijd worden toegewezen aan een personeelslid dat daarin is gereaffecteerd of wedertewerkgesteld. Toevoeging, m.i.v. 1 januari 1995, door artikel 33 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Bij een toelating tot de proeftijd in een vacant verklaarde betrekking in de pedagogische begeleidingsdienst moet daarenboven ook rekening gehouden
98
worden met de maximumgrens van 85% van de vastgestelde personeelsformatie van de pedagogische begeleidingsdienst, zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Toelating tot de proeftijd is slechts mogelijk tot voormelde maximumgrens van 85% wordt bereikt. Toevoeging van een laatste lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 154 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Artikel 42bis. § 1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. § 2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in § 4, dan moet de raad van bestuur vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of hij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet zal vacant verklaren en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van de eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Deze brief wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de volledige betrekking niet vacant verklaren tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende mededeling. § 3. In afwijking op § 2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was, omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld
99
in § 5 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in § 4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in § 4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking in aanmerking nemen voor vacantverklaring vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4, dan kan de raad van bestuur vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van § 2. . § 4. De in § 1 bedoelde verlofstelsels zijn:
100
a)
verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn;
b)
verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs;
c)
verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;
d)
verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;
e)
verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van
deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; f)
verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
g)
verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psychomedisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de staat en van de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
h)
politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;
i)
verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
j)
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs.
§ 5. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in § 4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.
101
Vervanging van artikel 42bis, met uitwerking vanaf 1 juni 2010, door artikel VII. 10 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. Het vervangen artikel 42bis luidde als volgt: “§ 1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruikmaakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. § 2. Als een vastbenoemde directeur vanaf 1 september 2009 gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in § 4, dan moet de raad van bestuur vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of hij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet zal vacant verklaren en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Bij gebrek aan dergelijke schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de betrekking niet vacant verklaren. Deze door de betrokken directeur voor kennisgeving ondertekende mededeling kan niet meer gewijzigd worden, tenzij na uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Als deze schriftelijke mededeling niet is gedaan, kan de raad van bestuur de volledige betrekking maar vacant verklaren mits uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf 1 september 2009. § 3.
Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de drie voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4, dan kan de raad van bestuur, in afwijking van § 2, zijn volledige betrekking vanaf 1 oktober 2009 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 slechts gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van dit verlofstelsel, dan kan de raad van bestuur, in afwijking van § 2, zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 20092010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van dit verlofstelsel, dan kan de raad van bestuur, in afwijking van § 2, zijn volledige betrekking in aanmerking nemen voor vacantverklaring vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt.
§ 4.
De in § 1 bedoelde verlofstelsels zijn: a)
102
verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het
onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn; b)
verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs;
c)
verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;
d)
verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;
e)
verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
f)
verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
g)
verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psychomedisch- sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen en of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
h)
politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;
i)
verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
j)
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden vermeld in de artikelen 13 en 14 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
103
§ 5.
De directeur wiens betrekking in toepassing van § 2 of § 3 vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in § 4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.”.
Invoeging van een artikel 42bis door artikel VIII. 12 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XVX.
Artikel 43. Een betrekking die hetzij deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats, graad, cyclus of andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatieregelen progressief wordt opgeheven, hetzij slechts voor een beperkte duur kan worden ingericht, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of een benoeming in vast verband. Een betrekking in de pedagogische begeleidingsdienst komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of een benoeming in vast verband als door deze vaste benoeming de maximumgrens van 85% van de vastgestelde personeelsformatie van de pedagogische begeleidingsdienst, zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt overschreden. Toevoeging van een tweede lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 155 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Artikel 44. De raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – maakt de betrekkingen die hij vacant verklaart bekend samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie en vaste benoeming moeten worden ingediend. Deze bekendmaking gebeurt ten minste één maal per jaar. Hij raadpleegt daartoe de instellingshoofden en (…) ook het bestuur van de scholengemeenschap over het bestaan van een vacante betrekking in de instelling. (…): schrapping van de woorden “, wat het secundair onderwijs betreft, ”, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 56, 1° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. <>: invoeging van een lid, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 56, 2° van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. Vervanging van artikel 44, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 48 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Ieder jaar, in de loop van de maand februari, deelt het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het hoofd van de instelling een lijst van de vacante betrekkingen mee aan de centrale raad. Bij ontstentenis van een lokaal bestuursorgaan of van een instellingshoofd stelt de centrale raad de lijst autonoom op.
104
Voor de vacantverklaring van de betrekkingen met het oog op de toelatingen tot de proeftijd die zullen geschieden op 1 januari 1992 volstaat het advies van het instellingshoofd dat wordt verstrekt binnen een door de centrale raad te bepalen datum. Bij ontstentenis van een instellingshoofd beslist de centrale raad autonoom. § 2.
Voor de opstelling van deze lijst wordt rekening gehouden met: 1°
het bestaan van een vacante betrekking in de instelling op 1 februari voorafgaand aan de oproep; betrekkingen die tussen 1 februari en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard;
2°
rekening houdende met de rationalisatie- en omkaderingsnormen, de waarborg inzake stabiliteit van de betrekking na 1 januari volgend op de oproep.
§ 3.
De lijst wordt aan de centrale raad gezonden. Zij is niet bindend.
§ 4.
De centrale raad legt de lijst vast van vacant verklaarde betrekkingen op grond van de in § 2 genoemde criteria en na beoordeling van de opportuniteit van de vacantverklaring op grond van het algemeen belang van het Gemeenschapsonderwijs.
§ 5.
De centrale raad richt jaarlijks (…) een oproep tot de kandidaten voor de toelating tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt. Deze oproep bevat een nauwkeurige beschrijving van de vacant verklaarde betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen de kandidaturen moeten worden ingediend. (…): schrapping van de woorden “in de loop van de maand mei”, m.i.v. 1 januari 1993, door artikel 20 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV.”.
Artikel 45. De raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – beslist over de toelating tot de proeftijd. Hij raadpleegt daartoe het instellingshoofd. Een kandidatuur kan, gemotiveerd, worden afgewezen. Vervanging van artikel 45, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 49 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Het lokale bestuursorgaan van de instelling, waar de betrekking vacant verklaard is doet een gemotiveerde voordracht van ten hoogste drie kandidaten binnen de termijn vastgesteld door de centrale raad, die beslist over de toelating tot de proeftijd. Bij de voordracht moet rekening gehouden worden met het evaluatiedossier van de kandidaten. Het dossier dat wordt voorgelegd aan de centrale raad bevat alle ingediende kandidaturen. § 2.
Bij voordracht van meer dan één kandidaat, maakt de centrale raad een gemotiveerde keuze. De centrale raad kan bij gemotiveerde beslissing de voorgedragen kandidaten afwijzen. In dit geval maakt de centrale raad het dossier voor een nieuwe voordracht over aan het lokale bestuursorgaan. Bij ontstentenis van een lokaal bestuursorgaan wint de centrale raad het met redenen omkleed advies van het hoofd van de instelling in, behalve indien het de benoeming van een instellingshoofd betreft.
§ 3.
Een personeelslid kan, m.i.v. 1 januari volgend op de oproep tot de kandidaten, tot de proeftijd toegelaten worden in een betrekking van een selectie- of bevorderingsambt voor zover die betrekking op die datum nog vacant is.”.
Artikel 46. Om toegelaten te worden tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, moet het personeelslid op het ogenblik van de toelating tot de proeftijd voldoen aan de volgende voorwaarden:
105
1°
houder zijn van het voorziene vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, organiek of bij overgangsmaatregel;
2°
als laatste evaluatie of bij ontstentenis hiervan de laatste beoordeling geen evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” hebben verkregen in het desbetreffende selectie- of bevorderingsambt bij de scholengroep waar de betrekking zich situeert. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” kreeg in een instelling van de scholengroep die behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze scholengroep die behoren tot deze scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” kreeg in een instelling van de scholengroep die niet behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze scholengroep die niet behoren tot een scholengemeenschap. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt aan deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
Vervanging van 2°, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 11, van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “2°
tijdens de laatste evaluatie of bij ontstentenis hiervan de laatste beoordeling geen “onvoldoende” hebben bekomen. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt aan deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;”.
3°
voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden, bedoeld in artikel 14 en 17, § 1 tot en met § 4;
4°
beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd, worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs;
5°
zich bij de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten.
Vervanging van artikel 46, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 16 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “Om toegelaten te worden tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, moet het personeelslid op het ogenblik van de toelating tot de proeftijd voldoen aan de volgende voorwaarden: 1°
106
in het gemeenschapsonderwijs in vast verband benoemd zijn in één van de wervings-, selectie-, of bevorderingsambten van de betrokken personeelscategorie voor ten minste een halve opdracht. De personeelsleden die minstens halftijds benoemd zijn in een Vlaamse hogeschool zoals bedoeld in het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap als lid van het onderwijzend personeel of als lid van het administratief en technisch personeel, worden geacht te voldoen aan het eerste lid voor de toelating tot de proeftijd in een ambt van het besturend en onderwijzend personeel, respectievelijk het opvoedend hulppersoneel. Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden, wier hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs.
In afwijking van het eerste lid moeten de kandidaten voor toelating tot de proeftijd in de pedagogische begeleidingsdienst vast benoemd zijn, als lid van de inspectie, of voor minstens een halve opdracht, in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten in het gemeenschapsonderwijs of in een Vlaamse hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap. Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden wier hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs. In afwijking van de vorige leden geldt de voorwaarde van vaste benoeming in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten niet voor een toelating tot de proeftijd in het selectieambt van coördinator in het secundair onderwijs, voor die personeelsleden die sinds 1 oktober 1990 belast zijn met organieke opdrachten van coördinator in het deeltijds beroepssecundair onderwijs; 2°
houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vastgesteld voor dit specifiek selectie- of bevorderingsambt;
3°
beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd, worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs;
4°
tijdens de laatste evaluatie of bij ontstentenis hiervan de laatste beoordeling geen “onvoldoende” hebben bekomen;
5°
zich bij de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
6°
voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 14 en 17, § 1 tot en met § 4.”.
Artikel 46 was al eens vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 50 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “Om toegelaten te worden tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, moet het personeelslid voldoen aan de volgende voorwaarden: <>: vervanging van de woorden “op het ogenblik van de oproep tot de kandidaten”, m.i.v. 1 januari 1993, ingevolge artikel 21, § 1 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV. 1°
in het Gemeenschapsonderwijs in vast verband benoemd zijn in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten van de betrokken personeelscategorie voor ten minste een halve opdracht (…). (…): schrapping, met uitwerking vanaf 1 januari 1997, door artikel 4, 1° van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs-IX, van de tekst: “De kandidaten voor een benoeming tot lid van de pedagogische begeleidingsdiensten dienen vast benoemd te zijn als lid van de inspectie of in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten voor ten minste een halve opdracht.”. De personeelsleden die minstens halftijds benoemd zijn in een Vlaamse hogeschool zoals bedoeld in het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap als lid van het onderwijzend personeel of als lid van het administratief en technisch personeel, worden geacht te voldoen aan het eerste lid voor de toelating tot de proeftijd in een ambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel respectievelijk het opvoedend hulppersoneel. Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden wier hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs. Invoeging door een tweede en derde “lid”, m.i.v. 1 januari 1997, door artikel 4 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII, ter vervanging van een tweede “lid”, dat, m.i.v. 1 september 1995, werd ingevoegd door artikel 86 van het decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. De tekst van dat tweede lid luidde: “De vast benoemde personeelsleden die met toepassing van artikel 61vicies sexies van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, overgedragen werden aan een Vlaamse autonome hogeschool, worden voor de toepassing van het eerste lid geacht in vast verband benoemd te zijn in het gemeenschapsonderwijs.”. In afwijking van het eerste lid moeten de kandidaten voor toelating tot de proeftijd in de pedagogische begeleidingsdiensten vast benoemd zijn, als lid van de inspectie, of, voor minstens een halve opdracht, in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten in het Gemeenschapsonderwijs of in een Vlaamse hogeschool zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse
107
Gemeenschap. Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden wier hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs. Toevoeging van een lid, met uitwerking vanaf 1 januari 1997, door artikel 4, 2° van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs-IX. In afwijking van de vorige leden geldt de voorwaarde van vaste benoeming in een van de wervings-, selectieof bevorderingsambten niet voor een toelating tot de proeftijd in het selectieambt van coördinator in het secundair onderwijs, voor die personeelsleden die sinds 1 oktober 1990 belast zijn met organieke opdrachten van coördinator in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Toevoeging van een lid, m.i.v. 1 januari 1996, door artikel 8 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII. Artikel 46, 1° is een vervanging, m.i.v. 1 januari 1993, door artikel 21, § 2 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV van de oorspronkelijke tekst, die luidde: “vast benoemd zijn in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten voor ten minste een halve opdracht.”. 2°
houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vastgesteld voor dit specifiek selectie- of bevorderingsambt;
Vervanging, van 2° , m.i.v. 1 april 1991, door artikel 21, § 3 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijsIV. De oorspronkelijke tekst luidde: “houder zijn van het voor het bedoelde selectie- of bevorderingsambt vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs”. 3°
in voorkomend geval houder zijn van een door de centrale raad bepaalde akte van bekwaamheid;
4°
tijdens de laatste evaluatie of bij ontstentenis hiervan de laatste beoordeling geen “onvoldoende” hebben bekomen;
5°
zich bij de centrale raad bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten.”.
Artikel 46bis. § 1. Om toegelaten te worden tot de proeftijd in een ambt van de pedagogische begeleidingsdienst, moet de kandidaat voldoen aan de voorwaarden van artikel 46, en bovendien ten minste acht jaar dienstanciënniteit hebben, berekend overeenkomstig artikel 4. Naast de personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is, kunnen ook: -
de leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen;
-
de leden van het academisch personeel van de universiteiten;
-
de contractuele personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdienst;
tot een ambt van de pedagogische begeleidingsdienst worden toegelaten. De diensten die voormelde personeelsleden verworven hebben in een hogeschool of een universiteit of als contractueel personeelslid van de pedagogische begeleidingsdienst worden mee in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in het eerste lid. Het personeelslid moet aan de voorwaarden van deze paragraaf voldoen, uiterlijk op het ogenblik dat hij zijn ambt opneemt. § 2. In afwijking van § 1 kan een ambt van de pedagogische begeleidingsdienst ook door toelating tot de proeftijd worden toegewezen aan een kandidaat die: 1°
blijk geeft van een zeer grondig onderwijskundig inzicht;
2°
ten minste acht jaar relevante ervaring heeft in of met het onderwijs of de centra of met nascholing.
§ 3. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in het ambt van pedagogisch adviseur en dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek tot de proeftijd toegelaten op voorwaarde dat hij:
108
1°
de voorwaarden voor de toelating tot de proeftijd vervult;
2°
de toelating tot de proeftijd aanvraagt bij afgevaardigd bestuurder;
3°
op het ogenblik van de toelating tot de proeftijd ten minste vier jaar een functie in de pedagogische begeleidingsdienst uitoefent.
Deze vaste benoeming volgend op het doorlopen van de proeftijd kan daarenboven enkel plaatsvinden voor zover het percentage vastbenoemde personeelsleden gerespecteerd wordt, zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Vervanging van paragraaf 3, m.i.v. 1 januari 2013, door artikel VIII. 18 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “Het personeelslid dat op het ogenblik van de toelating tot de proeftijd aan de voorwaarden van § 1 of § 2 voldoet en op dat ogenblik de leeftijd van 55 jaar of meer heeft bereikt, heeft voorrang ten aanzien van personeelsleden die deze leeftijd nog niet hebben bereikt.”.
Invoeging van een nieuw artikel 46bis, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 156 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. (…) (…): artikel 46bis werd voorheen opgeheven, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 17 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 46 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en voor het onderwijs voor sociale promotie dit artikel. § 2.
Het personeelslid moet, om toegelaten te worden tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, op het ogenblik van de toelating voldoen aan de volgende voorwaarden: 1°
houder zijn van het voorziene vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepalingen of bij overgangsmaatregel;
2°
als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” hebben verkregen. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt aan deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
3°
voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden bedoeld in artikel 14 en 17, § 1 tot en met 4;
4°
beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd, worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs;
5°
zich bij de raad van bestuur bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten is vermeld.”.
Artikel 46bis was al eens vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 51 van het decreet betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1.
In afwijking van artikel 46 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie> dit artikel.
109
<>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. § 2.
Het personeelslid moet, om toegelaten te worden tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, op het ogenblik van de toelating voldoen aan de volgende voorwaarden: 1°
houder zijn van het voorziene vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepalingen of bij overgangsmaatregel;
2°
als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” hebben verkregen. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
3°
voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden bedoeld in artikel 14 en 17, § 1 tot en met § 4;
4°
zich bij de centrale raad bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten is vermeld.
De centrale raad kan specifieke vorming opleggen.”. Artikel 46bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 119 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 47. § 1. Benoeming in een selectie- of bevorderingsambt kan enkel geschieden indien de betrekking wordt uitgeoefend als hoofdambt. § 2. De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke de toelating tot de proeftijd , <de vaste benoeming, de nieuwe affectatie en de mutatie in een selectie- of bevorderingsambt worden meegedeeld> aan het departement Onderwijs uitwerking hebben ten aanzien van de overheid. <>: vervanging van “en de vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt wordt medegedeeld en de vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt wordt medegedeeld” en van “opdat zij zou”, met uitwerking vanaf 1 januari 1995, door
artikel VII. 12 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Invoeging van § 2, m.i.v. 1 januari 1993, door artikel 34 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. De oorspronkelijke tekst van artikel 47 werd van dan af § 1. § 3. Artikel 40bis is van overeenkomstige toepassing op de selectie- en bevorderingsambten. Invoeging van § 3, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 52 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 48. § 1. De proeftijd omvat een periode van 12 maanden effectief gepresteerd in de betrekking van het ambt waarin het personeelslid tot de proeftijd is toegelaten. Deze proeftijd is éénmaal verlengbaar voor 12 maanden. Gedurende de proeftijd behoudt het personeelslid zijn aanspraak op de betrekking waarin het geaffecteerd was vóór zijn toelating tot de proeftijd. Gedurende de proeftijd wordt die betrekking niet vacant verklaard. De prestaties die een personeelslid dat toegelaten is tot de proeftijd, levert tijdens de periode dat hij belast is met een van de volgende functies, worden beschouwd als effectieve prestaties:
110
-
het mandaat van algemeen directeur;
-
het mandaat van coördinerend in een scholengemeenschap van het secundair onderwijs;
-
de aanstelling als directeur belast met een coördinerende opdracht voor een scholengemeenschap van het basisonderwijs bedoeld in artikel 4bis, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004 betreffende de puntenenveloppen voor de scholengemeenschappen basisonderwijs.
Vervanging van het tweede lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 19 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “ <>: toevoeging van een tweede lid, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 6 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV.”.
§ 2. Tenzij hierover ongunstig advies wordt uitgebracht en onverminderd artikel 49, § 2, wordt het personeelslid bij het beëindigen van de proeftijd in vast verband benoemd. Het instellingshoofd is bevoegd om advies uit te brengen. Voor het ambt van directeur formuleert vanaf 1 januari 2000 de algemeen directeur een advies aan de raad van bestuur. § 3. De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder. Vooraleer wordt beslist een personeelslid niet vast te benoemen, moet het worden gehoord. Het personeelslid moet vooraf op de hoogte zijn gebracht van de motieven. Het kan zich laten bijstaan door een raadsman. Vervanging van artikel 48, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 53 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. De proeftijd omvat een periode van 12 maanden effectief gepresteerd in de betrekking van het ambt waarin men tot de proeftijd is toegelaten. Gedurende de proeftijd behoudt het personeelslid zijn aanspraak op de betrekking waarin het geaffecteerd was vóór zijn toelating tot de proeftijd. Gedurende de proeftijd wordt die betrekking niet vacant verklaard. Vervanging, m.i.v. 1 januari 1995, van “De proeftijd moet één volledig en effectief gepresteerd schooljaar omvatten.” door artikel 35 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. § 2.
Tenzij hierover ongunstig advies wordt uitgebracht en onverminderd het bepaalde van artikel 49, § 2, wordt het personeelslid bij het beëindigen van de proeftijd in vast verband benoemd. Het lokaal bestuursorgaan of, bij ontstentenis hiervan, een door de centrale raad aangeduid personeelslid is bevoegd om advies uit te brengen.
§ 3.
Een bijzondere commissie ingesteld door de centrale raad brengt een gemotiveerd advies uit over het overeenkomstig § 2 uitgebracht ongunstig advies. De bijzondere commissie bestaat uit: -
een voorzitter, zijnde een ambtenaar-generaal van de ARGO;
-
een ambtenaar van niveau 1 behorende tot de administratieve diensten van de ARGO;
-
een lid van de pedagogische begeleidingsdiensten.
Indien het te behandelen dossier betrekking heeft op een personeelslid behorende tot het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel wordt het lid van de pedagogische
111
begeleidingsdiensten vervangen door een lid van de verificatiediensten van de ARGO. De centrale raad duidt de leden van de commissie aan.”.
Artikel 48bis. In afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk heeft, bij uitbreiding van een kleuterschool tot basisschool, de directeur van de betrokken kleuterschool voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur van de basisschool. De kan dit personeelslid evenwel ook toelaten tot de proeftijd. Indien hij, na het verstrijken van de proeftijd dit personeelslid niet vast benoemt in het ambt van directeur van de basisschool, moet hij zijn beslissing met redenen omkleden. <>: vervanging, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 54 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Invoeging van artikel 48bis, m.i.v. 1 september 1991, ingevolge artikel 64, § 3 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III. Artikel 48ter. § 1. In afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk moet een personeelslid dat reeds deeltijds vast benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt, met het oog op een uitbreiding van vaste benoeming in hetzelfde ambt, geen proeftijd meer doorlopen. De raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdiensten en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – kan dit personeelslid vast benoemen mits het voldoet aan de bepalingen van artikel 46, 1° tot en met 5°. § 2. Voor een uitbreiding van een vaste benoeming in een ambt van de pedagogische begeleidingsdienst moet een personeelslid voldoen aan § 1 en daarenboven ook voldoen aan de bepalingen van artikel 46bis en moet de afgevaardigd bestuurder ook steeds rekening houden met de maximumgrens van 85% van de vastgestelde personeelsformatie zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Het personeelslid dat aan voormelde voorwaarden voldoet en daarenboven de leeftijd van 55 jaar of meer heeft bereikt, heeft voorrang bij een uitbreiding van zijn vaste benoeming ten aanzien van personeelsleden die deze leeftijd nog niet hebben bereikt. Toevoeging van § 2, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 157 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Artikel 48ter werd ingevoegd, met uitwerking vanaf 1 januari 2004, door artikel 11 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen. Artikel 48quater. Bij de omvorming van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar technisch of beroepssecundair onderwijs wordt georganiseerd, tot een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, heeft de coördinator van het centrum in kwestie voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur van het autonome centrum.
112
In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk moet het personeelslid geen proeftijd doorlopen in het ambt van directeur. De raad van bestuur kan dit personeelslid vast benoemen in het ambt van directeur van het autonome centrum, mits hij voldoet aan de bepalingen van artikel 46, 1° tot en met 3° en 5°. Invoeging van artikel 48quater, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 5, van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. Artikel 49. § 1. Het in een selectie- of bevorderingsambt vast benoemd personeelslid wordt door <de raad van bestuur> geaffecteerd in de vacante betrekking waarin het zijn proeftijd heeft volbracht. <>: vervanging, m.i.v. 1 januari 2000, van “de centrale raad” door artikel 55 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. § 2. Indien de in § 1 bedoelde betrekking tijdens de proeftijd of op het einde van de proeftijd niet meer kan worden ingericht of wanneer tijdens de proeftijd blijkt dat het personeelslid onregelmatig tot de proeftijd werd toegelaten, neemt het personeelslid de in artikel 48, § 1 bedoelde betrekking, waarop het zijn aanspraken heeft behouden, opnieuw op. Artikel 49bis. Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid, toegelaten tot de proeftijd of benoemd, wordt geaffecteerd aan een bepaalde instelling, kunnen de directeur, de directeur aangesteld bij mandaat, de onderdirecteur en de adjunct-directeur van de instellingen die de scholengroep vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengroep of voor de totaliteit van de scholengroep worden ingezet. Invoeging van artikel 49bis, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 56 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 50. § 1. Voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt kan de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – op voordracht van het college van directeurs een personeelslid aanwijzen: 1°
indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2°
in een betrekking waarin op grond van artikel 43 geen benoeming mogelijk is;
3°
in afwachting van een toelating tot de proeftijd die moet gebeuren uiterlijk op het einde van het tweede volledige schooljaar volgend op de datum waarop de betrekking vacant is geworden. Deze bepaling is niet van toepassing op de pedagogische begeleidingsdienst. Toevoeging van een zin, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 158, 1° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
4°
in een vacante betrekking in de pedagogische begeleidingsdienst.
113
Toevoeging van een 4°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 158, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Tijdens die periode blijft het personeelslid in voorkomend geval titularis van het ambt waarin het vast benoemd is. Vervanging van het laatste lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 158, 3° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Voorheen luidde de tekst: “Tijdens die periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het vast benoemd is.”. § 1bis. Om tegemoet te komen aan een tekort op de arbeidsmarkt kan de raad van bestuur na de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 23, f), een definitief gepensioneerde waarnemend aanstellen in een betrekking in een selectie- of bevorderingsambt bedoeld in § 1, 1°, 2° en 4°. Deze aanstelling gebeurt met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet. Het personeelslid kan niet tot de proeftijd worden toegelaten of vast benoemd worden in deze betrekking. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden. Invoeging van § 1bis, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 13, 1° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. § 2. Het personeelslid dat wordt aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1° tot en met 4°. < De personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdienst moeten tevens aan de voorwaarden van artikel 46bis voldoen.> <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 158, 4° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Wanneer er geen kandidaten zijn die aan de gestelde voorwaarden voldoen: 1°
kan van de bepalingen van artikel 46, 4° worden afgeweken;
2°
kan in afwijking van artikel 46, 1° een personeelslid met een ander bekwaamheidsbewijs worden aangesteld. Deze aanstelling is beperkt tot de duur van het lopende schooljaar.
§ 3. Een aanstelling voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande toepassing van artikel 42, 1°. § 4. Een waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht: -
volgens artikel 23, a, b, c, d, f, h en k. Als de aanstelling gebeurt op grond van § 1bis geldt artikel 23, f niet; Vervanging van de woorden “volgens artikel 23, a, b, c, d, f, h, en k;” door artikel VIII. 13, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX.
114
-
op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd volgens artikel 45;
-
door vaste benoeming;
-
bij toepassing van de artikelen 52, 53 of 73sexiesdecies, § 3.
De raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – kan om een andere reden dan deze vermeld in het eerste lid de waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt gedurende de eerste zes maanden beëindigen met een opzegtermijn van vijftien kalenderdagen. Het personeelslid kan instemmen met een kortere opzeggingstermijn. Die instemming wordt schriftelijk meegedeeld. Na het verstrijken van deze periode kan de waarnemende aanstelling enkel . <>: vervanging van de woorden “op het einde van het schooljaar worden beëindigd”, m.i.v. 1 januari 2013, door artikel VIII. 20 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Vervanging van § 4, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 12, van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 4.
Een waarnemende aanstelling in een selectie of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens artikel 23, § 1, a, b, c, d, f, h en k, op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd overeenkomstig artikel 45, dan wel door vaste benoeming en bij toepassing van artikel 52 en 53.”.
§ 5. In afwijking van de bepalingen van § 2 en § 4 heeft een personeelslid, dat in de periode van 1 september 1985 tot en met 31 augustus 1990 gedurende tenminste 240 dagen per schooljaar tijdelijk was aangesteld met een coördinatieopdracht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voorrang voor waarnemende aanstelling in het selectieambt van coördinator in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betrekking werd uitgeoefend. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet. § 6. Voor een periode van maximaal zestig dagen mag de oproep van de kandidaten zich beperken tot de personeelsleden van de instelling. Bij toepassing van deze bepaling en in afwijking van § 4 eindigt de aanstelling uiterlijk na het verstrijken van voormelde termijn van maximaal zestig dagen. Vervanging van artikel 50, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 18 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt kan de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – na advies van het instellingshoofd of bij afwezigheid de algemeen directeur, een personeelslid aanwijzen: a)
indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
b)
in een betrekking waarin op grond van artikel 43 geen benoeming mogelijk is;
c)
in afwachting van een toelating tot de proeftijd die moet gebeuren binnen drie jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant is geworden.
115
Tijdens die periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het vast benoemd is. § 2.
Het personeelslid dat wordt aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1°, 2°, 3°, 4° en 6°. Er kan van de voorwaarden van artikel 46, 1° en 3° worden afgeweken, wanneer geen kandidaten voorhanden zijn die deze voorwaarden vervullen.
§ 3.
Een aanstelling voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande toepassing van artikel 42, 1°.
§ 4.
Een waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens artikel 23, § 1, a, b, c, d, f, h en k, op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd overeenkomstig artikel 45 dan wel door vaste benoeming en bij toepassing van de artikelen 52 en 53.”.
Artikel 50 was al eens vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 57 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1.
Voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt kan de centrale raad, na advies van het lokale bestuursorgaan of instellingshoofd indien er geen lokaal bestuursorgaan is, een personeelslid aanwijzen: a)
indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
b)
in een betrekking waarin op grond van artikel 43 geen benoeming mogelijk is;
c)
in afwachting van een toelating tot de proeftijd die moet gebeuren binnen drie jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant is geworden.
Tijdens die periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het vast benoemd is. § 2.
Het personeelslid dat wordt aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1°, 2°, 3° en 4°. De centrale raad kan bijkomende algemene voorwaarden bepalen waaronder personeelsleden die in het gemeenschapsonderwijs waarnemend aangesteld, tot de proeftijd toegelaten of vast benoemd zijn in een selectieof bevorderingsambt en voor een betrekking aangesteld of aangewezen zijn, kunnen worden aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt in een andere betrekking. Invoeging van een nieuw tweede lid, m.i.v. 21 augustus 1997, (de publicatiedatum) door artikel 5 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII. De centrale raad kan van de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1° en 3° afwijken, wanneer geen kandidaten voorhanden zijn die deze voorwaarden vervullen.
§ 3.
Een aanstelling voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande toepassing van het bepaalde in artikel 42, 1°.
§ 4.
In afwijking van § 1 en voor een periode van maximum 30 kalenderdagen wordt een personeelslid waarnemend aangesteld door het lokale bestuursorgaan, of bij ontstentenis hiervan het instellingshoofd, in een selectie- of bevorderingsambt rekening gehouden met de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1°, 2°, 3° en 4°. Voor een periode van maximum 30 kalenderdagen mag de oproep tot de kandidaten zich beperken tot de personeelsleden van het lokale bestuursorgaan of, bij ontstentenis hiervan, de instelling waar de vacature zich voordoet. Het lokale bestuursorgaan, of bij ontstentenis hiervan, het instellingshoofd mag van de voorwaarde bepaald in artikel 46, 3°, afwijken indien er geen kandidaten zijn die in het bezit zijn van een akte van bekwaamheid.
Vervanging van § 4, m.i.v. 1 april 1991, door artikel 36 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. De oorspronkelijke tekst van § 4 luidde: “§ 4.
In afwijking van de § 1 en voor een periode van maximum 30 kalenderdagen wordt een lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel of in voorkomend geval van het technisch personeel waarnemend aangesteld door het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het instellingshoofd in een selectie- of bevorderingsambt rekening houdend met de voorwaarden van § 2.”.
§ 5.
Een waarnemende aanstelling in een selectie- en bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens het bepaalde van artikel 23, § 1, a, b, c, d, f, h en k, na het verloop van de periode bepaald in § 4 van dit artikel, op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd overeenkomstig artikel 45, § 3, dan wel door vaste benoeming en bij toepassing van de artikelen 52 en 53.
Vervanging van § 5, m.i.v. 1 april 1991 , door artikel 37 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. De oorspronkelijke tekst van § 5 luidde:
116
Ҥ 5.
Een waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens het bepaalde van artikel 23, § 1, a), b), c) en § 4 van dit artikel.”.
§ 6.
In afwijking van de bepalingen van § 2 en § 4 heeft een personeelslid, dat in de periode van 1 september 1985 tot en met 31 augustus 1990 gedurende ten minste 240 dagen per schooljaar tijdelijk was aangesteld met een coördinatieopdracht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voorrang voor waarnemende aanstelling in het selectieambt van coördinator in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betrekking werd uitgeoefend. De afwijking van § 2 geldt enkel ten aanzien van de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1°. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet.
Toevoeging van § 6, m.i.v. 31 augustus 1997, (10 dagen na de publicatiedatum) door artikel 6 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII.”.
Artikel 50bis. (…) Opheffing van artikel 50bis, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 19 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 50 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie dit artikel. § 2.
Voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt kan de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – na advies van het instellingshoofd een personeelslid aanwijzen: a)
indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
b)
in een betrekking waarin op grond van artikel 43 geen benoeming mogelijk is;
c)
in afwachting van een toelating tot de proeftijd die moet gebeuren binnen drie jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant is geworden.
Tijdens die periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het vastbenoemd is. § 3. Het personeelslid dat wordt aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46bis, § 2. Er kan van de voorwaarden van artikel 46bis, § 2, 4° worden afgeweken, wanneer er geen kandidaten zijn die aan deze voorwaarden voldoen. § 4. Een aanstelling voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande toepassing van artikel 42, 1°. § 5. Een waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens artikel 23, § 1, a, b, c, d, f, h en k, op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd overeenkomstig artikel 45, dan wel door vaste benoeming en bij toepassing van de artikelen 52 en 53. § 6. In afwijking van de bepalingen van § 3 en § 5 heeft een personeelslid, dat in de periode van 1 september 1985 tot en met 31 augustus 1990 gedurende tenminste 240 dagen per schooljaar tijdelijk was aangesteld met een coördinatieopdracht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voorrang voor waarnemende aanstelling in het selectieambt van coördinator in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betrekking werd uitgeoefend. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet.”. Artikel 50bis was vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 58 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
In afwijking van artikel 50 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie> dit artikel. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.
§ 2.
Voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt kan de centrale raad, na advies van het lokale bestuursorgaan of instellingshoofd indien er geen lokaal bestuursorgaan is, een personeelslid aanwijzen: a)
indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
117
b)
in een betrekking waarin op grond van artikel 43 geen benoeming mogelijk is;
c)
in afwachting van een toelating tot de proeftijd die moet gebeuren binnen drie jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant is geworden.
Tijdens die periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het vast benoemd is. § 3.
Het personeelslid dat wordt aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46bis, § 2, 1°, 2° en 3°. De centrale raad kan bijkomende algemene voorwaarden bepalen waaronder personeelsleden die in het gemeenschapsonderwijs waarnemend aangesteld, tot de proeftijd toegelaten of vast benoemd zijn in een selectieof bevorderingsambt en voor een betrekking aangesteld of aangewezen zijn, kunnen worden aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt in een andere betrekking.
§ 4.
Een aanstelling voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande toepassing van het bepaalde in artikel 42, 1°.
§ 5.
In afwijking van § 2 en voor een periode van maximum 30 kalenderdagen wordt een personeelslid waarnemend aangesteld door het lokale bestuursorgaan, of bij ontstentenis hiervan het instellingshoofd, in een selectie- of bevorderingsambt rekening gehouden met de voorwaarden bepaald in artikel 46bis, § 2, 1°, 2° en 3°. Voor een periode van maximum 30 kalenderdagen mag de oproep tot de kandidaten zich beperken tot de personeelsleden van het lokale bestuursorgaan of, bij ontstentenis hiervan, de instelling waar de vacature zich voordoet.
§ 6.
Een waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens het bepaalde van artikel 23, § 1, a, b, c, d, f, h en k, na verloop van de periode bepaald in § 5 van dit artikel, op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd overeenkomstig artikel 45, § 3, dan wel door vaste benoeming en bij toepassing van de artikelen 52 en 53.
§ 7.
In afwijking van de bepalingen van § 3 en § 5 heeft een personeelslid, dat in de periode van 1 september 1985 tot en met 31 augustus 1990 gedurende tenminste 240 dagen per schooljaar tijdelijk was aangesteld met een coördinatieopdracht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voorrang voor waarnemende aanstelling in het selectieambt van coördinator in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betrekking werd uitgeoefend. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet.”.
Artikel 50bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 120 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 50ter. (…) (…): opheffing van artikel 50ter, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 21 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 1. De personeelsleden waarnemend aangesteld in een selectie- of bevorderingsambt conform artikelen 50 (…) worden in die aanstelling beoordeeld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, § 1 en § 2. (…): schrapping van “of 50bis”, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 20 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. § 2.
Het instellingshoofd wordt beoordeeld door de raad van bestuur. Het instellingshoofd kan bezwaar aantekenen bij de raad van beroep.
§ 3.
Dit artikel is met ingang van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden aangesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s en met ingang van 1 september 2009 ook niet meer op de andere personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is.
Toevoeging van § 3, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 13, van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie.”. Artikel 50ter wordt op termijn opgeheven voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs, conform artikel 100bis, § 5. Invoeging van artikel 50ter, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 59 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
118
Artikel 51. Elke waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt moet schriftelijk worden vastgelegd in overeenstemming met het bepaalde van artikel 18. Artikel 52. Een personeelslid dat tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt werd toegelaten of met het waarnemen ervan belast werd, kan vrijwillig afzien van de voltooiing van de proeftijd of afstand doen van zijn aanstelling als waarnemend personeelslid. Het personeelslid moet een opzeggingstermijn van vijftien kalenderdagen in acht nemen. De raad van bestuur kan met een kortere termijn instemmen. Die instemming blijkt uit een geschrift dat de datum van ambtsneerlegging vermeldt en door beide partijen wordt ondertekend. Vervanging van artikel 52, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 22 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “Artikel 52 Een personeelslid dat tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt werd toegelaten of met het waarnemen ervan belast werd, kan: a)
vrijwillig afzien van de voltooiing van de proeftijd of afstand doen van zijn aanstelling als waarnemend personeelslid. Het personeelslid moet een opzeggingstermijn van vijftien kalenderdagen in acht nemen. De raad van bestuur kan met een kortere termijn instemmen. Die instemming blijkt uit een geschrift; het vermeldt de datum van ambtsneerlegging en wordt door beide partijen ondertekend.
b)
uit het ambt worden verwijderd na toepassing van de in artikel 53, b), bepaalde procedure. Deze bepaling is met ingang van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden aangesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s en met ingang van 1 september 2009 ook niet meer op de andere personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is. Het betrokken personeelslid moet in elke fase van de procedure gehoord of ten minste behoorlijk opgeroepen worden. Het mag zich laten bijstaan door een raadsman. Het betrokken personeelslid kan beroep aantekenen tegen de in het eerste lid, b), vermelde beslissing bij een beroepsinstantie samengesteld uit de voorzitters van de kamers van beroep. De Vlaamse Regering bepaalt, met eerbiediging van de rechten van verdediging de mogelijkheden van beroep tegen de in het eerste lid, b), vermelde beslissing. De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Het beroep schort de in het eerste lid, b, vermelde beslissing op. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de samenstelling, het secretariaat en de werking van de beroepsinstantie, de procedure en de redenen tot wraking.”.
Vervanging van artikel 52, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 14, van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Een personeelslid dat tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt werd toegelaten of met het waarnemen ervan belast werd, kan: a)
vrijwillig afzien van de voltooiing van de proeftijd of afstand doen van zijn aanstelling als waarnemend personeelslid;
b)
uit het ambt worden verwijderd na toepassing van de in artikel 53, b) bepaalde procedure. Het personeelslid dat beroep doet op a) dient, behoudens onderlinge overeenstemming, een vooropzeg van vijftien kalenderdagen te geven.”.
119
Artikel 52bis. Een personeelslid dat een waarnemende aanstelling heeft in een selectie- of bevorderingsambt kan, zonder opzegging, om dringende redenen worden ontslagen. Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de waarnemende aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de raad van bestuur. Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen wordt gegeven door de raad van bestuur of door de afgevaardigd bestuurder voor het personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de pedagogische begeleidingsdienst. Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71. Als het personeelslid het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De raad van bestuur – en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 59. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke waarnemende aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is. Vervanging van het vierde lid, m.i.v. 1 september 2014 door artikel VII.12 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Voordien luidde de tekst: “Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na ontvangst van het ontslag om dringende redenen bij een ter post aangetekende brief beroep aantekenen bij de in artikel 71 bedoelde kamer van beroep. Het aantekenen van beroep schort het ontslag op. Bij ontvangst van het ontslag tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt voornoemde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De raad van bestuur kan het personeelslid tijdens voormelde beroepsprocedure preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is beëindigd, met dien verstande dat de periode alleszins nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke waarnemende aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft.”.
120
Het ontslag om dringende redenen is definitief ofwel na het verstrijken van de beroepstermijn, ofwel nadat de kamer van beroep een definitieve beslissing heeft genomen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen van de beroepsprocedure en waarborgt de rechten van verdediging van de betrokken personeelsleden. De kamer van beroep doet in laatste aanleg uitspraak over het beroep. Invoeging van een artikel 52bis, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 14 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Artikel 53. Een personeelslid dat werd benoemd in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen vast benoemd was in een ander ambt in het onderwijs, kan op 1 september vrijwillig afzien van de vaste benoeming in het betrokken ambt. Het personeelslid deelt dit door middel van een aangetekende brief vóór 1 juni mee aan de raad van bestuur. Het wordt dan op 1 september erop volgend ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin het voorheen vast benoemd was. De datum van 1 juni kan vervangen worden door een latere datum, ofwel in onderling akkoord tussen het betrokken personeelslid en de raad van bestuur, ofwel eenzijdig door het betrokken personeelslid omwille van een evaluatie met eindconclusie ‘onvoldoende’ die hem in toepassing van hoofdstuk VIIIter werd toegekend na 15 mei. Vervanging van artikel 53, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 23 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “Een personeelslid dat werd benoemd in een selectie- of bevorderingsambt: a)
en voorheen vast benoemd was in een ander ambt in het onderwijs, kan op 1 september vrijwillig afzien van de vaste benoeming in het betrokken ambt. Het personeelslid deelt dit door middel van een aangetekende brief vóór 1 juni mee aan de raad van bestuur. Het wordt dan op 1 september erop volgend ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin het voorheen vast benoemd was. De datum van 1 juni kan vervangen worden door een latere datum, ofwel in onderling akkoord tussen het betrokken personeelslid en de raad van bestuur, ofwel eenzijdig door het betrokken personeelslid omwille van een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” die hem in toepassing van hoofdstuk VIIIter werd toegekend na 15 mei; b) kan uit het ambt worden verwijderd, bij een met redenen omklede beslissing, door de raad van bestuur en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder. Deze bepaling is met ingang van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden aangesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s en met ingang van 1 september 2009 ook niet meer op de andere personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is. Het betrokken personeelslid moet in elke fase van de procedure gehoord of ten minste behoorlijk opgeroepen worden. Het mag zich laten bijstaan door een raadsman. Het betrokken personeelslid kan tegen de in het eerste lid, b), vermelde beslissing beroep aantekenen bij de beroepsinstantie vermeld in artikel 52, b). De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Het beroep schort de in het eerste lid, b), vermelde beslissing op.”.
Vervanging van artikel 53, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 15, van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde:
121
“Een personeelslid dat werd benoemd in een selectie- of bevorderingsambt kan: a)
vrijwillig afzien van de vaste benoeming in het betrokken ambt;
b)
uit het ambt worden verwijderd, bij een met redenen omklede beslissing, door de raad van bestuur– en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder. Het betrokken personeelslid moet in elke fase van de procedure gehoord, ten minste behoorlijk opgeroepen worden. Het mag zich laten bijstaan door een raadsman.”.
Vervanging van artikel 53, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 60 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “Een personeelslid dat werd benoemd in een selectie- of bevorderingsambt kan: a)
vrijwillig afzien van de vaste benoeming in het betrokken ambt;
b)
uit het ambt worden verwijderd, bij een met redenen omklede beslissing van de centrale raad, op voorstel aangenomen door tweederde van de stemgerechtigde leden van het betrokken bestuursorgaan en op verslag uitgebracht door de bijzondere commissie bedoeld in artikel 48, § 3. Wanneer een personeelslid verwijderd wordt uit een selectie- of bevorderingsambt dat niet ressorteert onder een bestuursorgaan, gaat het initiatief uit van de centrale raad en moet de bijzondere commissie behalve het in het vorig lid bedoelde verslag bijkomend bij tweederde meerderheid van haar leden de verwijdering van het personeelslid voorstellen. Het betrokken personeelslid moet in elke fase van de procedure gehoord, ten minste behoorlijk opgeroepen worden. Het mag zich laten bijstaan door een advocaat, een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie of een personeelslid van het Gemeenschapsonderwijs.”.
Artikel 53bis. § 1. Een vastbenoemd directeur kan, op voorstel van de afgevaardigd bestuurder, door de Raad van het Gemeenschapsonderwijs met een twee derde meerderheid in het kader van het beleidsmatig toezicht met een andere opdracht worden belast. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 2008, door artikel V. 17, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Een vastbenoemd directeur kan met een andere opdracht worden belast: 1°
met zijn instemming, door de algemeen directeur;
2°
ofwel door de raad van bestuur van de scholengroep, op voorstel van de algemeen directeur, met een gewone meerderheid;
3°
ofwel door de raad van bestuur van de scholengroep, met een 2/3e meerderheid;
ofwel op voorstel van de afgevaardigde bestuurder door de Raad van het Gemeenschapsonderwijs met een gewone meerderheid in het kader van het beleidsmatig toezicht.”.
§ 2. De vastbenoemde directeur neemt een betrekking op in het ambt waarin hij voorheen vast benoemd was bij de scholengemeenschap of de scholengroep waar hij als directeur was aangewezen, tenzij het personeelslid en de raad van bestuur van de scholengroep akkoord gaan met een andere opdracht. De aanstelling van het personeelslid gebeurt via een verlof wegens opdracht of door een betrekking in te richten op basis van de puntenenveloppe die ter ondersteuning aan de scholengemeenschap wordt toegekend. Vervanging van § 2, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 16, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 2. De vastbenoemde directeur neemt een betrekking op in het ambt waarin hij voorheen was vastbenoemd bij de scholengemeenschap of de scholengroep waar hij als directeur
122
was aangewezen, tenzij het personeelslid en de raad van bestuur van de scholengroep akkoord gaan met een andere opdracht. Deze opdracht wordt gegenereerd uit het opdrachtenpakket dat aan de instelling waar het personeelslid als directeur is benoemd, werd toegekend.”.
§ 3. Het personeelslid behoudt het salaris verbonden aan het ambt van directeur. § 4. Wanneer een vastbenoemde directeur met een andere opdracht wordt belast, wordt de betrekking van directeur onmiddellijk vacant. § 5. Het personeelslid dat in toepassing van § 1 met een andere opdracht wordt belast, kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij een beroepsinstantie samengesteld uit de voorzitters van de kamers van beroep. De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Het beroep schort de in § 1 vermelde beslissing op. De raad van bestuur kan de directeur tijdens voormelde beroepsprocedure preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is beëindigd. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende het secretariaat en de werking van de beroepsinstantie, de procedure en de redenen tot wraking. Vervanging van paragraaf 5, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 24 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 5 Het personeelslid dat in toepassing van § 1, (…), met een andere opdracht wordt belast, kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij de beroepsinstantie vermeld in artikel 52, b). De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Het beroep schort de in § 1 vermelde beslissing op. De raad van bestuur kan de directeur tijdens voormelde beroepsprocedure preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is beëindigd. (…): schrapping van de woorden “, 2°, 3° of 4°”, m.i.v. 1 september 2008, door artikel V. 17, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. Toevoeging van § 5, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 16, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie.”.
Invoeging van artikel 53bis, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 61 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 54. (…) (…): opheffing van artikel 54, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 25 van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Bij het beëindigen van de vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt , neemt het personeelslid een betrekking op in de instelling of bij de scholengroep waar het was geaffecteerd vóór zijn benoeming in het selectie- of
123
bevorderingsambt, tenzij het personeelslid en de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst: de afgevaardigd bestuurder – akkoord gaan met een nieuwe affectatie in de scholengroep of met mutatie. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 18, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “krachtens artikel 53”. § 2.
Het personeelslid van wie de vaste benoeming werd beëindigd krachtens artikel 53 b), kan binnen “hetzelfde ambt” geen beroep doen op zijn anciënniteit voor een betrekking.
§ 3.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere administratieve en geldelijke gevolgen van deze maatregel.
§ 4.
Dit artikel is met ingang van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden aangesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s en met ingang van 1 september 2009 ook niet meer op de andere personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is.
Toevoeging van § 4, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 18, 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie.”. Vervanging van artikel 54, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 62 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “De Vlaamse regering bepaalt de nadere administratieve gevolgen van de in artikel 53, b), bedoelde maatregel. Het personeelslid waarop artikel 53 werd toegepast komt opnieuw als vast benoemd personeelslid in het ambt waarin het voorafgaandelijk werd vast benoemd. De Centrale Raad wijst bij verwijdering van een personeelslid uit zijn ambt, zoals bedoeld in artikel 53, b, een instelling aan, waar dit personeelslid een betrekking van het ambt waarin hij vast benoemd is dient op te nemen. Toevoeging, m.i.v. 1 januari 1995, door artikel 38 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI.”.
Artikel 55. § 1. In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de raad van bestuur een lid van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere salarisschaal 106 toekennen. Als de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. Als de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. Als de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. § 2. In afwijking op dit hoofdstuk en in afwijking van § 1, kan de raad van bestuur een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs 124
of het buitengewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat met toepassing van dit decreet werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal. Bij die vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid. Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor die vaste benoeming. De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt die verbonden is aan die hogere salarisschaal(…) (…): schrapping van de woorden “vermeld in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs” door
artikel VIII. 15 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal kan alleen plaatsvinden als de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. § 3. Een personeelslid komt alleen in aanmerking voor de bevordering vermeld in § 1 en § 2, als hij voor zijn opdracht in een ambt van de personeelscategorieën bedoeld in § 1 en § 2 als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt die voorwaarde geacht voldaan te zijn. Vervanging, m.i.v. 1 september 2006, door art. VIII. 6, van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel dat bij overgangsmaatregel vast benoemd is met een diploma van het niveau lager secundair onderwijs, en het lid van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel dat vast benoemd is, en negen jaar dienstanciënniteit telt in de categorie van het ondersteunend, administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel vast benoemd in het selectieambt waarop het aanspraak kan maken, zonder dat dit selectieambt vacant is. Voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel komen enkel de statutaire diensten in aanmerking. § 2.
In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel <met recht op salarisschaal 202>, dat vast benoemd is en dat negen jaar dienstanciënniteit telt in deze categorie vast benoemd in hetzelfde ambt met salarisschaal 203. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel dat bij overgangsmaatregel vast benoemd is met een diploma van het niveau lager secundair onderwijs, en dat negen jaar dienstanciënniteit telt in deze categorie vast benoemd in hetzelfde ambt met salarisschaal 201. De diensten gepresteerd in de ambten van de categorieën van het ondersteunend personeel, het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel, worden in aanmerking genomen voor het berekenen van deze negen jaar dienstanciënniteit. De diensten gepresteerd vóór 1 september 1998 in de voormelde categorieën komen eveneens in aanmerking voor de berekening van deze negen jaar dienstanciënniteit.
125
<>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 1998, van de woorden “met een diploma secundair onderwijs” door artikel IX. 28, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 2bis. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat hij zich kandidaat moet stellen, wordt administratief medewerker in de categorie van het beleids- en ondersteunend personeel met recht op salarisschaal 202, die vast benoemd is en die negen jaar dienstanciënniteit telt in deze categorie, vast benoemd in hetzelfde ambt met salarisschaal 203. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat hij zich kandidaat moet stellen, wordt de administratief medewerker van de categorie van het beleids- en ondersteunend personeel die bij overgangsmaatregel aangesteld is en vast benoemd is met een diploma van het niveau lager secundair onderwijs, en die negen jaar dienstanciënniteit telt in deze categorie, vast benoemd in hetzelfde ambt met salarisschaal 201. In afwijking op het eerste en tweede lid, hebben de personeelsleden die op 1 januari 2004 vast benoemd worden in het ambt van administratief medewerker en die op 1 september 2003 negen jaar dienstanciënniteit tellen in deze categorie, recht op de verhoogde salarisschaal met ingang van 1 september 2003. De diensten gepresteerd als administratief medewerker in de categorie van het beleids- en ondersteunend personeel, worden in aanmerking genomen voor het berekenen van deze negen jaar dienstanciënniteit. § 2bis. werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 57 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. § 3.
In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de raad van bestuur een lid van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere salarisschaal 106 toekennen. Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere salarisschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere salarisschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere salarisschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
Vervanging van § 3, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 28, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 3.
In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur een lid van het opvoedend hulppersoneel of het ondersteunend personeel dat vast benoemd is in deze categorieën, de hogere salarisschaal 106 toekennen. Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur aan één dergelijk personeelslid die hogere salarisschaal toekennen. Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur aan twee dergelijke personeelsleden die hogere salarisschaal toekennen. Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur aan drie dergelijke personeelsleden die hogere salarisschaal toekennen.”.
§ 3bis. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en in afwijking op § 3, kan de raad van bestuur een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat in toepassing van artikel 100quinquies werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal. Bij deze vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid. Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor deze vaste benoeming.
126
De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt verbonden aan deze hogere salarisschaal, zoals bepaald in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal kan slechts plaatsvinden voor zover de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 13, 1° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Invoeging van § 3bis, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 28, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 4.
In het kunnen de personeelsleden van categorieën van het administratief personeel, het ondersteunend personeel en het opvoedend hulppersoneel slechts toepassing maken van dit artikel wanneer zij als laatste evaluatie geen evaluatie met als eindconclusie “onvoldoende” hebben gekregen. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn. <>: vervanging van de woorden “secundair onderwijs”, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 13, 2° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI.”.
Artikel 55 was vervangen, met uitwerking vanaf 1 september 1998, door artikel 63 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1.
In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel dat vast benoemd is, en negen jaar dienstanciënniteit telt in de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel door de inrichtende macht vast benoemd in het selectieambt waarop het aanspraak kan maken, zonder dat dit selectieambt vacant is. Voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel komen enkel de statutaire diensten in aanmerking.
§ 2.
In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel met een diploma secundair onderwijs, dat vast benoemd is en dat negen jaar dienstanciënniteit telt in deze categorie door de inrichtende macht vast benoemd in hetzelfde ambt met salarisschaal 203. De diensten gepresteerd in de ambten van de categorieën van het ondersteunend personeel, het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel, worden in aanmerking genomen voor het berekenen van deze negen jaar dienstanciënniteit. De diensten gepresteerd vóór 1 september 1998 in de voormelde categorieën komen eveneens in aanmerking voor de berekening van deze negen jaar dienstanciënniteit.
Invoeging van § 2, m.i.v. 1 september 1998, door artikel 121 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. De oorspronkelijke tekst van artikel 55 werd dan § 1. § 3.
In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de lokale raad een lid van het opvoedend hulppersoneel of het ondersteunend personeel met een diploma hoger onderwijs van één cyclus dat vast benoemd is in deze categorieën, de hogere salarisschaal 106 toekennen. Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de lokale raad aan één dergelijk personeelslid die hogere salarisschaal toekennen. Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de lokale raad aan twee dergelijke personeelsleden die hogere salarisschaal toekennen. Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de lokale raad aan drie dergelijke personeelsleden die hogere salarisschaal toekennen.
Invoeging van § 3, m.i.v. 1 september 1998, door artikel 121 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. § 4.
In het secundair onderwijs kunnen de personeelsleden van categorieën van het administratief personeel, het ondersteunend personeel en het opvoedend hulppersoneel slechts toepassing maken van dit artikel wanneer zij als laatste evaluatie geen evaluatie met als eindconclusie “onvoldoende” hebben gekregen.
Invoeging van § 4, m.i.v. 1 september 1998, door artikel 121 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.”.
127
Hoofdstuk Vbis – Vastbenoemde personeelsleden tijdelijk belast met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt Artikel 55bis. § 1. Na toepassing van en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk III – <Wervingsambten> en van de overgangsbepalingen van dit decreet en de bepalingen van hoofdstuk V – Selectie en bevordering kan een opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk worden toegewezen aan een vast benoemd personeelslid van het gemeenschapsonderwijs, van het gesubsidieerd onderwijs, van de gesubsidieerde centra, van de inspectie, van de pedagogische of van de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, met uitzondering van de gesubsidieerde hogescholen bedoeld in het decreet van 13 juli 1994. <>: vervanging van “Werving” en van “begeleidingsdiensten” en toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 64, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. § 2. Het vastbenoemde personeelslid kan, met zijn instemming, geheel of gedeeltelijk afzien van de uitoefening van de opdracht waarvoor het vast benoemd is om in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk belast te worden met een andere opdracht waarvoor het niet vast benoemd is. § 3. Het vastbenoemde personeelslid wordt met de andere opdracht belast overeenkomstig de bepalingen van dit decreet die ofwel de tijdelijke aanstelling in een wervingsambt regelen, met uitzondering van de bepalingen inzake de kandidaatstelling en de voorrang, ofwel de waarnemende aanstelling in selectie- en bevorderingsambten. § 4. Tijdens de periode gedurende welke het personeelslid tijdelijk belast wordt met een andere opdracht en voor de beëindiging ervan, gelden de regels die voor de tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het personeelslid tijdelijk fungeert. <§ 5. In afwijking van § 4 wordt het vastbenoemde personeelslid tijdens de periode van tijdelijke of waarnemende aanstelling verder beschouwd als vast benoemd personeelslid voor de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake:
128
1°
het bevallingsverlof;
2°
het verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte en het verlof wegens moederschapsbescherming;
3°
het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op de weg van en naar het werk en van beroepsziekten;
4°
de anciënniteit voor het bepalen van het recht op verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
5°
de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten.
Het eerste lid van deze paragraaf geldt eveneens voor het vastbenoemde personeelslid dat overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III – Wervingsambten als tijdelijk personeelslid wordt aangesteld.> <>: vervanging van § 5, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 7 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. Daarvoor luidde de tekst: “§ 5. In afwijking van § 4 wordt het vastbenoemde personeelslid tijdens de periode van tijdelijke/waarnemende aanstelling verder beschouwd als vast benoemd personeelslid voor de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake: -
het bevallingsverlof;
-
het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op de weg van en naar het werk en van de beroepsziekten;
-
de anciënniteit voor het bepalen van het recht op verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
-
de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten.
Het eerste lid van deze paragraaf geldt eveneens voor het vastbenoemde personeelslid dat overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III – <Wervingsambten> als tijdelijk personeelslid wordt aangesteld. <>: vervanging van “Werving”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 64, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.”.
§ 6. De personeelsleden met een tijdelijke opdracht, conform § 1, worden in die opdracht beoordeeld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, § 1 en § 2. Het personeelslid dat de beoordeling “onvoldoende” heeft gekregen, kan van de tijdelijke opdracht worden ontheven. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 19 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. Artikel 55bis, § 6 wordt op termijn opgeheven voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs, conform artikel 100bis, § 5. Invoeging van § 6, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 64, 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. § 7. In dit artikel wordt met tijdelijke aanstelling bedoeld, de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur. <>: invoeging, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 9 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Vervanging van § 7, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 29 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 7. Voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs wordt in dit artikel met tijdelijke aanstelling bedoeld tijdelijke aanstelling van bepaalde duur.”. § 7 was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 64, 4° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
129
Artikel 55ter. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de vastbenoemde personeelsleden die tijdelijk belast worden met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt waarvoor ze niet vast benoemd zijn. Hoofdstuk Vbis, met de artikelen 55bis en 55ter, werd, m.i.v. 1 september 1996, ingevoegd door artikel 3 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII.
Hoofdstuk Vter – Mandaat Artikel 55quater. (…) Artikel 55quater werd opgeheven, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 60 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Voordien luidde de tekst: “Dit hoofdstuk geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en vanaf 1 september 2000 eveneens voor de CLB’s, met uitzondering van de permanente ondersteuningscel>.”. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 129 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
Artikel 55quinquies. § 1. Elke nieuwe aanstelling in het bevorderingsambt van directeur wordt bij mandaat toegewezen. Deze toewijzing gebeurt: 1°
voor de CLB’s, (…): vanaf 1 september 2000; (…): schrapping met uitwerking vanaf 1 september 2001, van “met uitzondering van de permanente ondersteuningscel” door artikel X. 21 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
2°
voor het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, het en het deeltijds kunstonderwijs: vanaf een door de Vlaamse regering te bepalen datum. <>: vervanging, m.i.v. , door artikel 138 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “onderwijs voor sociale promotie”.
De tekst van § 1 werd vervangen, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel 61 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Elke nieuwe aanstelling in het bevorderingsambt van directeur wordt vanaf 1 september 2000 toegewezen bij mandaat.”. § 2. Elke aanstelling bij mandaat in het ambt van directeur wordt schriftelijk vastgelegd op de wijze en met de vermeldingen bepaald in artikel 18. § 3. Onverminderd artikel 55terdecies komen de personeelsleden of
130
die belast zijn met het tijdelijk waarnemen van een vacante of een nietvacante betrekking van directeur en tot op het ogenblik van vaste benoeming tijdelijk belast blijven met dezelfde betrekking, nog in aanmerking voor een vaste benoeming in dit ambt. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2000, van respectievelijk en door artikel 61 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XIIEnsor. Artikel 55quinquies was vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 65 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Elke nieuwe aanstelling in het bevorderingsambt van directeur wordt vanaf 1 september 1999 <en voor de CLB’s 1 september 2000 >toegewezen bij mandaat. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 130 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 2.
Elke aanstelling bij mandaat in een ambt van directeur wordt schriftelijk vastgesteld op de wijze en met de vermeldingen bepaald in artikel 18.
§ 3.
Onverminderd artikel 55terdecies komen de personeelsleden die toegelaten zijn tot de proeftijd op 1 januari 1999 <en voor de CLB’s 1 januari 2000> of die belast zijn met het tijdelijk waarnemen van een vacante of niet-vacante betrekking van directeur op 31 augustus 1999 <en voor de CLB’s 31 augustus 2000 >en tot op het ogenblik van de vaste benoeming tijdelijk belast blijven met dezelfde betrekking, nog in aanmerking voor een vaste benoeming in dit ambt. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 130 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.”.
Artikel 55sexies. De bepaalt de wijze van vacantverklaring en kandidaatstelling. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 22 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “” – wat een vervanging was voor “centrale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 66 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Artikel 55septies. Om in een mandaat van directeur aangesteld te kunnen worden, moet het personeelslid bij de aanvang van dat mandaat voldoen aan de volgende voorwaarden: 1°
houder zijn van het vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of overgangsmaatregel;
2°
de betrekking uitoefenen in hoofdambt;
3°
als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” verkregen hebben. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
4°
voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden bedoeld in artikel 14 en 17, § 1 tot en met § 4;
131
5°
zich kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn die de bepaalt; <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 23 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “” – wat een vervanging was voor “centrale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 67, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
<6° beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs; > <>: invoeging van 6°, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 67, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De kan specifieke vorming opleggen. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 23 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “” – wat een vervanging was voor “centrale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 67, 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Artikel 55octies. De bepalingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn niet van toepassing op de betrekkingen die toegewezen werden bij mandaat. Artikel 55novies. Prestaties geleverd tijdens een mandaat worden in aanmerking genomen voor de administratieve en geldelijke anciënniteit van het personeelslid. Artikel 55decies. Als een personeelslid zonder vaste benoeming in het onderwijs aangesteld wordt bij mandaat, wordt dit zowel voor de administratieve als voor de geldelijke toestand beschouwd als een tijdelijke aanstelling. Artikel 55undecies. § 1. Het mandaat heeft een onbepaalde duur. § 2. De kan een einde stellen aan een mandaat: 1°
met een gemotiveerde opzeg van 3 maanden;
2°
om dringende redenen volgens de procedure, bedoeld in artikel 24. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 24 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIIIMozaïek. Voordien luidde de tekst: “” – wat een vervanging was voor “lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 68 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
132
§ 3. De moet een einde stellen aan een mandaat: 1°
na een definitieve evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende”;
2°
door toepassing van artikel 23, § 1, a, f, h, i en k en artikel 86, 1° tot 8°. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 24 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIIIMozaïek. Voordien luidde de tekst: “” – wat een vervanging was voor “lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 68 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 4. Een personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur kan op 1 september vrijwillig afzien van het mandaat. Hij deelt dit per aangetekende brief mee aan de , vóór 1 april van hetzelfde jaar. In onderling overleg kan van beide data worden afgeweken. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 24 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “” – wat een vervanging was voor “lokale raad”,
m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 68 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Artikel 55duodecies. § 1. Bij de beëindiging van een mandaat van directeur neemt het vastbenoemd personeelslid een betrekking op bij de en in de instelling van aanwijzing volgens zijn vaste benoeming voorafgaand aan het mandaat, tenzij het personeelslid <<en de raad van bestuur – voor het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder – akkoord gaan>> met een mutatie. <<>>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 25 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “en de akkoord gaan”. Daarin was “raad van bestuur” een vervanging voor “lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 69 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
<>: vervanging, m.i.v. 1 januari 2000, van “lokale raad” door artikel 69 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. § 2. Bij de beëindiging van een mandaat van directeur ingevolge een evaluatie “onvoldoende” neemt het personeelslid een betrekking op bij de en in de instelling van aanwijzing volgens zijn vaste benoeming voorafgaand aan het mandaat. Dit personeelslid kan binnen “hetzelfde ambt” geen beroep doen op zijn anciënniteit voor een betrekking. <> <>: vervanging van “lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 69 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
133
<<>>: invoeging van een tweede lid bij § 2, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 70 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 55terdecies. Het personeelslid belast met een mandaat van directeur in een vacante betrekking, wordt op zijn verzoek op de leeftijd van 55 jaar vast benoemd in deze betrekking, op voorwaarde dat hij: 1°
de voorwaarden vervult voor vaste benoeming;
2°
mandaathouder is van de betrekking waarin hij wordt benoemd;
3°
de vaste benoeming bij de aanvraagt. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 26 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “” – wat een vervanging was voor “lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 71 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI..
Die vaste benoeming heeft steeds 1 januari als ingangsdatum. Artikel 55quaterdecies. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden die worden aangesteld bij mandaat. Hoofdstuk Vter, met de artikelen 55quater tot 55quaterdecies, wordt, m.i.v. 1 september 1999, ingevoegd, door artikel 122 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Hoofdstuk Vquater – Mandaat van algemeen directeur Artikel 55quinquiesdecies. § 1. Het mandaat van algemeen directeur, zoals bedoeld in Hoofdstuk III – afdeling 4 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs wordt toegewezen of beëindigd volgens de voorwaarden en op de wijze zoals bepaald in dat decreet. Het mandaat wordt toegekend voor onbepaalde duur en kan op elk ogenblik op gemotiveerde wijze worden beëindigd. § 2. Wanneer het mandaat van algemeen directeur vacant is, richt de raad van bestuur een oproep tot alle directeurs van de scholen van de scholengroep om zich kandidaat te stellen voor het mandaat van algemeen directeur. De raad van bestuur bepaalt de termijn waarbinnen de kandidaten zich kandidaat moeten stellen. Deze termijn bedraagt ten minste 10 kalenderdagen. § 3. De raad van bestuur stelt vooraf de criteria vast op grond waarvan de kandidaten worden beoordeeld en deelt deze criteria bij de oproep mee aan de kandidaten. § 4. Om in een mandaat van algemeen directeur aangesteld te kunnen worden, moet het personeelslid bij de aanvang van dat mandaat beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het
134
profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 7, 1° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. § 5. Bij afwezigheid van het personeelslid dat met toepassing van § 1 initieel belast is met het mandaat van algemeen directeur, kan de raad van bestuur een ander personeelslid voor de duur van die afwezigheid belasten met het mandaat. Voor een periode van maximaal 60 dagen mag de raad van bestuur een lid van het college van directeurs aanduiden om het mandaat van algemeen directeur waar te nemen. Bij toepassing van deze bepaling en in afwijking van artikel 55undecies, § 2, eindigt de aanstelling uiterlijk na het verstrijken van voormeld termijn van maximaal 60 dagen. <>: toevoeging van een lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 26 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Toevoeging van § 5, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 7, 2° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. Artikel 55sexiesdecies. De raad van bestuur deelt de gemotiveerde beslissing tot toewijzing van het mandaat van algemeen directeur schriftelijk mee aan alle kandidaten. Artikel 55septiesdecies. § 1. Bij beëindiging van het mandaat van algemeen directeur duidt de raad van bestuur onverwijld een lid van het college van directeurs aan dat tot de dag waarop de nieuwe algemeen directeur zijn mandaat opneemt, de bevoegdheden van algemeen directeur uitoefent. <>: toevoeging van twee zinnen, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 27, 1° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. § 2. Indien de algemene vergadering of de Raad van het Gemeenschapsonderwijs het mandaat van de algemeen directeur
135
beëindigt, wordt deze beslissing onverwijld medegedeeld aan de voorzitter van de raad van bestuur. De beëindiging van het mandaat door deze organen heeft uitwerking de dag volgend op de ontvangst van de beslissing tot beëindiging van het mandaat bij de voorzitter van de raad van bestuur. §3
(…)
(…): opheffing van paragraaf 3, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 27, 2° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 3. In afwijking tot hetgeen bepaald is in de paragrafen 1 en 2, neemt de voorzitter van het college van directeurs de functie van algemeen directeur waar vanaf 1 januari 2000 tot de dag waarop de raad van bestuur een algemeen directeur aanstelt.”.
Artikel 55octiesdecies. De directeur van een onderwijsinstelling die het mandaat van algemeen directeur uitoefent, kan aanspraak maken <> indien de instellingen die behoren tot de scholengroep waarvan hij algemeen directeur is ten minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het voorafgaande <schooljaar>. Voor de scholengroep gelegen in de BSD wordt geen minimaal aantal leerlingen vereist. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2005, door art. VIII. 8, van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “”. <>: vervangingen, met uitwerking vanaf 1 januari 2000, door artikel X. 27, 1°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst respectievelijk: “toelage” en “jaar”.
De Vlaamse regering bepaalt <<de niet-verworven salarisschaal>> en de modaliteiten van de toekenning. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2005, door art. VIII. 8, van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “<de grootte van het bijsalaris>”. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 januari 2000, door artikel X. 27, 2°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “toelage”.
<>: invoeging van lid, met uitwerking vanaf 1 januari 2000, door artikel X. 27, 3°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Hoofdstuk Vquater, met de artikelen 55quinquiesdecies tot 55octiesdecies, werd ingevoegd, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 72 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Hoofdstuk Vquinquies – Mandaat van coördinerend directeur Artikel 55vicies. § 1. Op voordracht van de scholengemeenschap van het secundair onderwijs kan de scholengroep een personeelslid voltijds of twee personeelsleden elk 136
halftijds bij mandaat aanstellen tot coördinerend directeur van die scholengemeenschap, als het personeelslid belast is met taken voor de totaliteit van de instellingen die deel uitmaken van de scholengemeenschap. Het personeelslid moet tijdelijk aangesteld zijn of vast benoemd zijn als directeur aan een instelling van de scholengemeenschap. < Het personeelslid mag als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” hebben verkregen.> <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 9, 1° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 9, 2° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 8 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. Daarvoor luidde de tekst: “§ 1. Een directeur wordt op voordracht van het bestuur van de scholengemeenschap door de scholengroep bij mandaat aangesteld tot coördinerend directeur van de scholengemeenschap als hij belast is met taken voor de totaliteit van de instellingen die deel uitmaken van de scholengemeenschap. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2003, door artikel 58 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.”.
§ 2. De directeur die belast wordt met het mandaat van coördinerend directeur kan aanspraak maken <>, indien de instellingen die behoren tot de scholengemeenschap ten minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar. (…) <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2005, door art. VIII. 9, 3° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “”. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 28, 1°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “toelage”.
(…): schrapping van “Voor de scholengroep gelegen in de BSD wordt geen minimaal aantal leerlingen vereist.”, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 28, 1°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIIIMozaïek. De Vlaamse regering bepaalt <<de niet-verworven salarisschaal>> en de modaliteiten voor de toekenning.
137
<<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2005, door art. VIII. 9, 3° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “<de grootte van de bijsalaris>”. <>: vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 28, 1°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Voordien luidde de tekst: “toelage”.
<>: invoeging van een lid, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 28, 3°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Hoofdstuk Vquinquies, met artikel 55vicies (sic), werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 73 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Hoofdstuk Vquinquies/1. – Herinschakeling na definitieve arbeidsongeschiktheid Afdeling 1. Algemene bepaling Artikel 55vicies/1. Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, die in vast verband benoemd zijn volgens de bepalingen van dit decreet.
Afdeling 2. Personeelslid dat bij beslissing van MEDEX definitief ongeschikt bevonden is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald Artikel 55vicies/2. § 1. Het vast benoemde personeelslid dat na uitputting van het bezoldigd ziekteverlof ter beschikking gesteld wordt wegens ziekte, kan zijn inrichtende macht verzoeken om een overleg over de mogelijkheden tot tewerkstelling na arbeidsongeschiktheid. De inrichtende macht moet dat overleg zo spoedig mogelijk organiseren en nodigt daartoe de preventieadviseurarbeidsgeneesheer uit. Het overleg tussen het personeelslid, de inrichtende macht en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer resulteert in een advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dat aan beide partijen wordt bezorgd. De inrichtende macht richt dat advies onmiddellijk aan MEDEX, met de vraag om dat advies mee in overweging te nemen bij het behandelen van het dossier van dat personeelslid voor de pensioencommissie. § 2. Als MEDEX beslist dat het personeelslid definitief ongeschikt is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald, organiseert de inrichtende macht onmiddellijk opnieuw een overleg met het personeelslid en, indien het personeelslid hierom verzoekt, de preventieadviseurarbeidsgeneesheer, om de beslissing van MEDEX te concretiseren. Dat overleg moet leiden tot een van volgende conclusies:
138
1°
tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 73ter;
2°
tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;
3°
tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5;
4°
geen tewerkstelling is mogelijk.
De conclusie van het overleg wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen het personeelslid en de inrichtende macht. Als de conclusie luidt dat geen tewerkstelling mogelijk is, is artikel 77sexies van toepassing. Dat artikel is ook van toepassing als het personeelslid en de inrichtende macht niet tot een overeenkomst komen.
Afdeling 3. Personeelslid dat een beroep doet op de procedure tot reintegratie zoals bepaald in de wetgeving over het gezondheidstoezicht op de werknemers Artikel 55vicies/3. § 1. Deze afdeling is van toepassing op het vast benoemde personeelslid dat door zijn behandelende arts definitief arbeidsongeschikt verklaard is voor het overeengekomen werk, en dat een beroep doet op de procedure tot reintegratie zoals bepaald in artikel 39 tot 41 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers. Het vast benoemde personeelslid dat door zijn behandelende arts definitief arbeidsongeschikt verklaard is voor het overeengekomen werk, kan bij de inrichtende macht een beroep doen op de procedure tot re-integratie. wanneer het personeelslid zich met het attest van zijn behandelende arts tot de inrichtende macht richt om zijn recht op een re-integratieprocedure te laten gelden, moet de inrichtende macht zo spoedig mogelijk een overleg organiseren over de mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen voor aanpassing van de werkposten. Aan dat overleg nemen minstens deel: a) de inrichtende macht; b) het personeelslid; c) de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Na dat overleg formuleert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn advies aan de inrichtende macht, dat hij ook aan het personeelslid bezorgt. § 2. Als het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer inhoudt dat het betrokken personeelslid voldoende geschikt is om een andere functie uit te oefenen en als de inrichtende macht en het personeelslid ermee akkoord gaan om dat advies te volgen, sluiten de inrichtende macht en het betrokken personeelslid een schriftelijke overeenkomst betreffende de vorm van tewerkstelling. Die tewerkstelling kan onder een van de volgende vormen:
139
1°
tewerkstelling in het ambt van benoeming na aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 73ter;
2°
tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;
3°
tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling
Als het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer niet leidt tot een overeenkomst over tewerkstelling, is artikel 77sexies van toepassing.
Afdeling 4. Tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming via inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar Artikel 55vicies/4. Voor het personeelslid, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, 2°, en artikel 55vicies/3, § 2, 2°, voor wie na overleg is overeengekomen dat hij tewerkgesteld kan blijven in het ambt van vaste benoeming, kan de inrichtende macht voor zover het personeelslid vast benoemd is in het ambt van leraar, in afwijking van artikel 40bis, de draagwijdte van de vaste benoeming inperken. Dat houdt in dat zij uitdrukkelijk vastlegt welke vakken, specialiteiten, opleidingen of modules niet langer tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoren. Die inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming mag niet als gevolg hebben dat voor de leraar geen enkel vak, specialiteit, opleiding of module nog tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoort. De inperking kan niet slaan op het volume van de vaste benoeming. De inrichtende macht legt de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar vast in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, en artikel 55vicies/3, § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming meegedeeld wordt aan het beleidsdomein Onderwijs en Vorming opdat zij uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. De aangepaste draagwijdte van de vaste benoeming is persoonsgebonden en is tegenstelbaar aan derden.
Afdeling 5. Tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming Artikel 55vicies/5. § 1. Aan het personeelslid, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, 3°, en artikel 55vicies/3, § 2, 3°, voor wie na overleg is overeengekomen dat een tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming beoogd wordt, biedt de inrichtende macht een proefperiode van tewerkstelling in dat andere ambt aan met het oog op een nieuwe vaste benoeming. Die proefperiode is alleen mogelijk in een ambt waarin het personeelslid nog niet vast benoemd is. Bovendien is de proefperiode alleen mogelijk in een ambt waarvoor het personeelslid aan de aanstellingsvoorwaarden beantwoordt als vermeld in dit decreet.
140
Voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 kan de proefperiode maximaal duren tot de dag voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt. Voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/3 duurt de proefperiode minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden. De afspraken betreffende de proefperiode worden vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, en artikel 55vicies/3, § 2. § 2. Tijdens de proefperiode wordt het personeelslid tewerkgesteld in een nietorganieke betrekking van het nieuwe ambt. Het personeelslid is in dienstactiviteit en behoudt het salaris dat verbonden is aan zijn betrekking in het ambt van vaste benoeming. De inrichtende macht kan in die betrekking een vervanger aanstellen. § 3. Uiterlijk twee maanden voor het einde van de proefperiode neemt de inrichtende macht een beslissing over de nieuwe vaste benoeming van het personeelslid. Ze neemt die beslissing na een overleg met het betrokken personeelslid om vast te stellen of de proefperiode geslaagd is of niet. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode geslaagd is, wordt het personeelslid vast benoemd, zoals bepaald in artikel 55vicies/6. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode niet geslaagd is, is artikel 77sexies van toepassing. Artikel 55vicies/6. De nieuwe vaste benoeming betekent het ontslag uit het ambt waarvoor het personeelslid voorheen vast benoemd was en de onmiddellijke vaste benoeming in het nieuwe ambt, voor een overeenstemmend volume. In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming, vindt de nieuwe vaste benoeming plaats ongeacht of er een vacante betrekking in dat ambt beschikbaar is. De betrekking in het ambt waarin het personeelslid voorheen vast benoemd was, wordt een vacante betrekking vanaf de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming. Als het een wervingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor vaste benoeming in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 36, § 1, met uitzondering van de punten 1°, 2° en 3°. Als het een selectie- of bevorderingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor toelating tot de proeftijd in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 46, artikel 46bis, § 1 en § 2, en artikel 47, § 1. In afwijking van artikel 48, § 1 en § 2, wordt het personeelslid meteen vast benoemd. In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming gaat voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 de nieuwe vaste benoeming uiterlijk in op de eerste dag van de maand voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt en voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/3 uiterlijk op de dag na het einde van de proefperiode.
141
Na de nieuwe vaste benoeming is de regelgeving met betrekking tot het nieuwe ambt van vaste benoeming volledig op het personeelslid van toepassing. Artikel 55vicies/7. Een nieuwe vaste benoeming zoals bepaald in artikel 55vicies/6 is eveneens mogelijk voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/5, § 1, aan wie geen proefperiode aangeboden kan worden omdat het personeelslid al deeltijds in het ambt vast benoemd is. De inrichtende macht bepaalt dan de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming, die op de eerste dag van een maand moet liggen. Invoeging van een hoofdstuk Vquinquies/1, dat bestaat uit artikel 55vicies/1 tot en met 55vicies/7, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 13 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs
Hoofdstuk VI – Rechten van personeelsleden bij het overnemen van onderwijsinstellingen, >> <>: toevoeging, met uitwerking m.i.v. 1 juni 2009, door artikel VIII. 16 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. <<>>: vervanging van de woorden “ en bij samensmelting van filialen” door artikel 3, 1° van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. Artikel 56. § 1. De personeelsleden van een instelling die door het Gemeenschapsonderwijs wordt overgenomen, verkrijgen op hun verzoek de hoedanigheid van personeelslid van het gemeenschapsonderwijs. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 74 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. De personeelsleden van een instelling die door de ARGO wordt overgenomen, verkrijgen op hun verzoek de hoedanigheid van personeelslid van het Gemeenschapsonderwijs.”. § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1 gaan, al naar gelang het geval zij vastbenoemd of tijdelijk aangesteld zijn in de instelling die overgenomen wordt, als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid over. Voor overname in de hoedanigheid van tijdelijk personeelslid komen in aanmerking de personeelsleden die op de laatste effectieve lesdag voor de overname in dienst zijn en voor hun prestaties door de Vlaamse Gemeenschap worden bezoldigd. § 3. De diensten gepresteerd in het gesubsidieerd onderwijs worden beschouwd als diensten gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Voor de toepassing van dit decreet worden de diensten <> vak of specialiteit in de overgenomen instelling geacht gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, <<<dezelfde opleiding, dezelfde module, >>>hetzelfde vak of dezelfde specialiteit in de scholengroep, en, , de scholengemeenschap die na overname bevoegd is voor de instelling. 142
<<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 139 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Tot dan luidde de tekst: “gepresteerd in een ambt, betrekking”. <<<>>>: invoeging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 139 van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2003, van de woorden “wat het secundair onderwijs betreft”, door artikel 59 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. Vervanging van § 3, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 74 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 3. De diensten gepresteerd in het gesubsidieerd onderwijs worden beschouwd als diensten gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Voor de toepassing van dit decreet worden de diensten gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit in de overgenomen instelling geacht gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit bij het lokale bestuursorgaan dat na de overname bevoegd is voor de overgenomen instelling.”.
§ 4. Een kandidatuurstelling voor een tijdelijke aanstelling of voor een vaste benoeming gedaan bij de inrichtende macht die haar instelling overlaat, wordt geacht gedaan te zijn bij de raad van bestuur . <>. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2002, van de zin: “Deze kandidaturen worden niet in aanmerking genomen voor de voorrangsregeling bedoeld in de artikelen 90 en 92 van dit decreet.”, door artikel IX. 30, 2° van het decreet van 14 februari
2003 betreffende het onderwijs-XIV. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 30, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Vervanging van § 4, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 74 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 4. Een kandidatuurstelling voor een tijdelijke aanstelling of voor een vaste benoeming gedaan bij de inrichtende macht die haar instelling overlaat, wordt geacht gedaan te zijn bij de centrale raad. Deze kandidaturen worden niet in aanmerking genomen voor de voorrangsregeling bedoeld in de artikelen 90 en 92 van dit decreet.”.
§ 5. De personeelsleden die voor de overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of 21bis, § 3, van dit decreet, of in artikelen 23, § 3, of 23bis, § 3, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs behouden dit recht na de overname. Vervanging van § 5, met uitwerking m.i.v. 1 juni 2009, door artikel VIII. 17 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst: “De personeelsleden die voor de overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 21, § 3 of 21bis, § 3, behouden dit recht na de overname.”.
143
Voorheen was § 5 al eens vervangen, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 30, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 5.
De personeelsleden die zich overeenkomstig de bepalingen op hen van toepassing voor de overname konden beroepen op de voorrangsregeling voor tijdelijke aanstelling, worden naargelang zij deel uitmaakten van de eerste of de tweede groep van kandidaten voor de toepassing van de voorrangsregeling bij tijdelijke aanstelling in de overgenomen instelling respectievelijk ondergebracht in de groep bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, of in de groep bedoeld in artikel 21, § 1, 2°, a). > <<<en voor de CLB’s>>> die vóór de overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel <<<<21bis, § 4>>>>, <<<<>>>>, behouden dit recht na de overname.> <<<<<>>>>>: toevoeging, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel X. 29 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. <<<<>>>>: vervanging van “21bis, § 5”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 75 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. <<<>>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 131 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging van het laatste lid van § 5, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 123 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.”.
Artikel 56 was vervangen, m.i.v. 31 augustus 1997 (10 dagen na de publicatiedatum), door artikel 7 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. personeelsleden van de door de ARGO overgenomen instellingen die in dienst zijn op het ogenblik van de overname, verkrijgen op hun verzoek de hoedanigheid van personeelslid van het Gemeenschapsonderwijs. § 2.
Personeelsleden die bij de overname een wervings-, selectie- of bevorderingsambt uitoefenen waarvoor zij een salaristoelage of wachtsalaristoelage genieten toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, gaan, al naar het geval, als tijdelijk aangesteld of vast benoemd personeelslid over naar het Gemeenschapsonderwijs.
§ 3.
De diensten voor de overname gepresteerd in de categorie van het ambt dat werd uitgeoefend op het ogenblik van de overname en in het onderwijs dat werd georganiseerd door de inrichtende macht die het bestuur waarnam over de door de ARGO overgenomen instelling, worden gelijkgesteld met de diensten die in de overeenstemmende categorie als personeelslid van het Gemeenschapsonderwijs gepresteerd werden.
§ 4.
Voor de toepassing van artikel 21 gelden de diensten die werden gepresteerd in de overgenomen instelling als diensten gepresteerd bij de voor deze instelling bevoegde lokale bestuursorganen.”.
Artikel 56/1. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1°
overheveling van een vestigingsplaats: a)
144
in het basisonderwijs: een herstructurering zoals vermeld in artikel 3, 22°, van het decreet van 25 februari 1997 basisonderwijs, waarbij een school een vestigingsplaats, zijnde een gedeelte van een school, zoals vermeld in artikel 3, 56°, van hetzelfde decreet, afschaft en een andere school tegelijkertijd op dezelfde locatie een vestigingsplaats opricht;
b)
in het voltijds gewoon secundair onderwijs: de overheveling van een vestigingsplaats, zoals vermeld in <artikel 206, § 2, 4°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs>; <>: vervanging van de zinsnede “artikel 45, § 2, 4°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs”, door artikel 359, 18), 5° van
de codex secundair onderwijs. c)
in het volwassenenonderwijs: de overheveling van het geheel van het onderwijsaanbod georganiseerd in een vestigingsplaats zoals vermeld in artikel 2, 33°, 40° en 44°, en artikel 65 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;
2°
overheveling van een filiaal: de overheveling van een filiaal in het deeltijds kunstonderwijs zoals vermeld in artikel 91, 6° en 8°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;
3°
samensmelting: de samensmelting van filialen in het deeltijds kunstonderwijs zoals vermeld in artikel 91, 6° en 9°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II.
§ 2. Wanneer één van de volgende situaties zich voordoet, stellen de betrokken inrichtende machten, en in het deeltijds kunstonderwijs ook de andere instanties die bij de organisatie van het filiaal betrokken zijn, ten behoeve van de situatie van het personeel een schriftelijke overeenkomst op: 1°
de overheveling van een vestigingsplaats of een filiaal naar een instelling van een andere inrichtende macht;
2°
de samensmelting tot een nieuwe instelling van een andere inrichtende macht.
De overeenkomst houdt minstens rekening met: 1°
de personeelsleden die in de vestigingsplaats of het filiaal tewerkgesteld zijn in het schooljaar voorafgaand aan de overheveling of de samensmelting, en met de omvang van die tewerkstelling;
2°
de omvang van de omkadering die bij de overheveling of de samensmelting betrokken is.
In het volwassenenonderwijs is de schriftelijke overeenkomst niet vereist als er bij de overheveling geen leraarsuren worden overgedragen. Als echter bij een overheveling zonder leraarsuren toch een schriftelijke overeenkomst afgesloten wordt, is alleen § 3 van toepassing. § 3. Als de overeenkomst vermeld in § 2 erin voorziet dat de overheveling of de samensmelting gepaard gaat met een overname van personeelsleden, verkrijgen deze personeelsleden mits hun toestemming de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal na de overheveling behoort of waartoe de nieuwe instelling na de samensmelting behoort, ten belope van de opdracht waarvoor ze bij die inrichtende macht tewerkgesteld worden. Deze personeelsleden gaan, al
145
naargelang ze vastbenoemd of tijdelijk aangesteld zijn, over als vastbenoemde of tijdelijk aangestelde personeelsleden. De personeelsleden die voor de overheveling of de samensmelting recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3, van dit decreet of in artikel 23, § 3, en artikel 23bis, § 3, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, behouden dit recht na de overheveling of de samensmelting. De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van dit decreet of volgens de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs gepresteerd heeft in een ambt, betrekking, opleiding, module, vak of specialiteit bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal voor de overheveling of voor de samensmelting behoorde, worden geacht ook gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding, dezelfde module, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal na de overheveling of de nieuwe instelling na de samensmelting behoort. Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, die geldt bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal voor de overheveling of voor de samensmelting behoorde, wordt geacht ook gedaan te zijn bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal na de overheveling of de nieuwe instelling na de samensmelting behoort. § 4. De raad van bestuur van de scholengroep van de instelling waarnaar een vestigingsplaats of een filiaal overgeheveld wordt zoals vermeld in § 2, deelt in afwijking van <artikel 28>, in het schooljaar van de overheveling de vacante betrekkingen in die instelling mee na 1 oktober en vóór 15 oktober. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 1 oktober. De vacante betrekkingen in die instelling die al meegedeeld werden vóór 15 mei in functie van de toestand op 15 april hebben geen uitwerking. <>: vervanging van de woorden “artikel 28, § 2 en § 3, of artikel 28bis, § 2” met ingang van 1 september 2011, door artikel IX. 7 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. § 5. De raad van bestuur van de scholengroep van een instelling die ontstaat door de samensmelting, vermeld in § 2, deelt in afwijking van artikel 28, § 2 en § 3, van dit decreet, in het schooljaar van de samensmelting de vacante betrekkingen mee na 1 oktober en vóór 15 oktober. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 1 oktober. Toevoeging van artikel 56/1, met uitwerking m.i.v. 1 juni 2009 door artikel VIII. 18 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Artikel 56/2. § 1. Bij de overheveling van een HBO5- of een SLO-opleiding in het volwassenenonderwijs verkrijgen de personeelsleden die tijdens het schooljaar voorafgaand aan de overheveling tewerkgesteld zijn in een betrekking in deze HBO5- of een SLO-opleiding, de hoedanigheid van
146
personeelslid van inrichtende macht die deze HBO5- of een SLO-opleiding overneemt ten belope van de opdracht waarin ze tijdens het schooljaar voorafgaand aan de overheveling tewerkgesteld waren. Deze personeelsleden gaan, al naargelang ze vastbenoemd of tijdelijk aangesteld zijn, over als vastbenoemde of tijdelijk aangestelde personeelsleden. De personeelsleden die voor de overheveling recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals vermeld in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3, van dit decreet of in artikel 23, § 3, en artikel 23bis, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, behouden dit recht na de overheveling. De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van dit decreet of volgens de bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs gepresteerd heeft in een ambt, betrekking, opleiding, module of vak bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding voor de overheveling behoorde, worden geacht ook gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding, dezelfde module of hetzelfde vak bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding na de overheveling behoort. Vervanging van het derde lid, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 14 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Voorheen luidde de tekst: “De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van dit decreet of volgens de bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs gepresteerd heeft in een ambt, betrekking, opleiding of module bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding voor de overheveling behoorde, worden geacht ook gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding of dezelfde module bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding na de overheveling behoort.”.
Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, die geldt bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding voor de overheveling behoorde, wordt geacht ook gedaan te zijn bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding na de overheveling behoort. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan een personeelslid afzien van de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die de HBO5- of SLO-opleiding overneemt als de HBO5- of SLO-opleiding wordt overgenomen door een instelling die behoort tot een ander net. In afwijking van paragraaf 1 kan een vastbenoemd personeelslid afzien van de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die de HBO5- of SLO-opleiding overneemt, op voorwaarde dat dit personeelslid na de overheveling van de HBO5- of SLO-opleiding bij de inrichtende macht die de HBO5- of SLO-opleiding overhevelt niet ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of niet bijkomend ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij dit personeelslid kan worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante betrekking voor de duur van een volledig schooljaar. § 3. De raad van bestuur van de scholengroep van de instelling waarnaar een HBO5- of SLO-opleiding overgeheveld wordt zoals vermeld in paragraaf 1, deelt in afwijking van artikel 28 in het schooljaar van de overheveling de 147
vacante betrekkingen in die HBO5- of SLO-opleiding mee na 1 oktober en vóór 15 oktober. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 1 oktober. De vacante betrekkingen in die HBO5- of SLO-opleiding die al meegedeeld werden vóór 15 mei in functie van de toestand op 15 april hebben geen uitwerking. Invoeging van artikel 56/2, door artikel 3, 2° van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen.
Hoofdstuk VIbis – Rechten van personeelsleden bij wijziging van de samenstelling van een scholengemeenschap Artikel 56bis. § 1. Wanneer een instelling die voorheen niet tot een scholengemeenschap behoorde, toetreedt tot een scholengemeenschap, dan worden de diensten die voor de toetreding tot de scholengemeenschap in deze instelling werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit, geacht ook gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in deze scholengemeenschap. <>: Invoeging van twee leden, m.i.v. 1 juni 2011, door artikel IX. 8, 1° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit decreet reeds werd gedaan bij de raad van bestuur of inrichtende macht van de betrokken instelling, wordt geacht ook gedaan geweest te zijn voor de scholengemeenschap waartoe de instelling zal behoren. § 2. Wanneer een instelling die voorheen tot een scholengemeenschap behoorde, toetreedt tot een andere scholengemeenschap, dan worden de diensten die voor de toetreding tot deze andere scholengemeenschap in deze instelling werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit, geacht ook gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in deze andere scholengemeenschap. 148
<>: Invoeging van twee leden, m.i.v. 1 juni 2011, door artikel IX. 8, 2° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit decreet reeds werd gedaan bij de raad van bestuur of een inrichtende macht van de scholengemeenschap of de scholengroep, wordt geacht ook gedaan geweest te zijn voor de scholengemeenschap waartoe de instelling zal behoren. § 3. <Wanneer een instelling uit een scholengemeenschap treedt, en niet opnieuw toetreedt tot een scholengemeenschap, dan worden de diensten die in deze instelling in de scholengemeenschap werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit steeds geacht gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in een instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort. Het personeelslid dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt, in de loop van het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de uittreding uit de scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de uittreding voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Het personeelslid dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt, uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij de uittreding uit de scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de uittreding uit de scholengemeenschap, en onverminderd artikel 36bis, aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een uitbreiding van zijn
149
vaste benoeming in alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.> <>: vervanging van het eerste lid van § 3, met uitwerking m.i.v. 1 juni 2011, door artikel IX. 8, 3° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde tekst van het eerste lid: “Wanneer een instelling uit een scholengemeenschap treedt, en niet opnieuw toetreedt tot een scholengemeenschap, dan worden de diensten die in deze instelling in de scholengemeenschap werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit, steeds geacht gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in deze instelling.”.
Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit decreet reeds werd gedaan bij de raad van bestuur of een inrichtende macht van de scholengemeenschap, wordt geacht ook gedaan geweest te zijn bij de betrokken raad van bestuur. § 4. (…) (…): opheffing van § 4 , met uitwerking van 1 juni 2011, door artikel IX. 8, 4° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “§ 4. Voor het basisonderwijs gelden de bepalingen van dit hoofdstuk met ingang van 1 mei 2006.”. Invoeging van hoofdstuk VIbis, met artikel 56bis, m.i.v. 1 juni 2005, door artikel VII. 9 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV.
Hoofdstuk VIter – Concordantie Artikel 56ter. § 1. De Vlaamse Regering kan bij het wijzigen van een personeelscategorie, een ambt, <een opleiding, een module, >een vak, een specialiteit of een classificatie van een vak of specialiteit, ambtshalve concordanties opstellen. Een ambtshalve concordantie is de omzetting van de bestaande benaming van een personeelscategorie, een ambt, <<een opleiding, een module, >>een vak, een specialiteit of een classificatie van een vak of specialiteit naar een nieuwe benaming. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 140 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. <<>>: invoeging, m.i.v. 1 september 2008, door artikel 140 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel kan de Vlaamse Regering de nadere administratieve en geldelijke bepalingen voor de betrokken personeelsleden vastleggen. Het betreft bepalingen inzake:
150
-
de prestaties geleverd als tijdelijk personeelslid;
-
de rechten met betrekking tot de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur;
-
de kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;
-
de vacantverklaring van betrekkingen met het oog op een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;
-
de draagwijdte van de vaste benoeming;
-
de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;
-
de bekwaamheidsbewijzen;
-
de <salarisschalen>;
-
<<de nuttige ervaring>>. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 10, 1° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde: “salarisschalen”. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 10, 2° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII.
Vervanging van § 2, met uitwerking vanaf 1 september 2005, door artikel VII. 14 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Voorheen luidde de tekst: “§ 2 Voor de toepassing van dit artikel kan de Vlaamse Regering de nadere administratieve en geldelijke bepalingen voor de betrokken personeelsleden vastleggen. Het betreft bepalingen inzake: -
de draagwijdte van vaste benoeming;
-
de prestaties geleverd als tijdelijk personeelslid;
-
de rechten met betrekking tot de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur;
-
de terbeschikkingstelling wegen ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;
-
de vacantverklaring van betrekkingen met het oog op vaste benoeming;
-
de bekwaamheidsbewijzen;
-
de salarisschalen.”.
§ 3. Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming worden de concordanties die voor 1 september 2005 werden vastgelegd, beschouwd als zijnde vastgelegd overeenkomstig dit artikel. Invoeging van hoofdstuk VIter, met artikel 56ter, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 10 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. Artikel 56quater. § 1. De Vlaamse Regering kan bij het wijzigen of invoeren van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een module, een vak, een specialiteit of de classificatie van een vak of specialiteit, voorwaarden voor individuele concordanties bepalen. Een individuele concordantie houdt de omzetting in van de bestaande benaming van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een module, een vak, een specialiteit of een classificatie van een vak of specialiteit naar een nieuwe benaming voor een welbepaald personeelslid. De individuele concordantie is persoonsgebonden en eenmalig. 151
§ 2. Over een individuele concordantie wordt steeds overlegd tussen de raad van bestuur of zijn afgevaardigde en het personeelslid. Als beide partijen tot een overeenkomst komen, wordt een individueel concordantieformulier opgesteld dat door beide partijen wordt ondertekend. De Vlaamse Regering bepaalt hoe de individuele concordantie wordt meegedeeld opdat ze uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. § 3. Als de raad van bestuur of zijn afgevaardigde en het personeelslid geen overeenkomst bereiken als vermeld in § 2, dan deelt de raad van bestuur of zijn afgevaardigde de reden hiervan schriftelijk mee aan het betrokken personeelslid. Het personeelslid kan vervolgens bij de Commissie Bezwaarschriften, hierna commissie te noemen, een gemotiveerd bezwaarschrift neerleggen. Het personeelslid kan zich ook met een bezwaarschrift tot de commissie wenden als de raad van bestuur nalaat om een beslissing te nemen. Dat bezwaarschrift houdt in dat het personeelslid een eigen voorstel indient tot concordantie of dat het personeelslid een voorstel indient om geen concordantie te verkrijgen. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de indiening van een bezwaarschrift. De commissie hoort de betrokken partijen. Ze houdt bij haar uitspraak rekening met de bepalingen van § 1. Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid niet aanvaardt, is de door de raad van bestuur gemaakte keuze voor het personeelslid bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum van de concordantie. Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid aanvaardt, is die beslissing ten aanzien van de raad van bestuur bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum van de concordantie. De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling van de commissie. § 4. De Vlaamse Regering kan inzake een individuele concordantie nadere administratieve en geldelijke bepalingen vastleggen voor de personeelsleden voor wie krachtens § 1 een individuele concordantie nodig is. Het betreft bepalingen over:
152
1°
de prestaties geleverd als tijdelijk personeelslid;
2°
de rechten met betrekking tot de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur;
3°
de kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;
4°
de vacantverklaring van betrekkingen met het oog op een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;
5°
de draagwijdte van de vaste benoeming;
6°
de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;
7°
de bekwaamheidsbewijzen;
8°
de salarisschalen;
9°
de nuttige ervaring.
Toevoeging van artikel 56quater, m.i.v. 1 september 2006, door art. VIII. 11 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII.
Hoofdstuk VII – Maatregelen van orde Artikel 57. De maatregelen van orde bedoeld in dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de vast benoemde personeelsleden. De in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen van orde zijn geen tuchtmaatregelen.
Afdeling I – Overplaatsing in het belang van de dienst Artikel 58. § 1. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de overplaatsing in het belang van de dienst binnen de scholengroep, met dien verstande dat: 1°
deze maatregel slechts kan worden toegepast, nadat is vastgesteld dat de minimale verstandhouding die voor de goede werking van de dienst of van het onderwijs nodig is, blijvend gestoord is;
2°
de beslissing genomen wordt door raad van bestuur, na advies van de betrokken instellingshoofden;
3°
de rechten van verdediging gegarandeerd worden.
§ 2. Een personeelslid kan, met onderling akkoord van de betrokken raden van bestuur, naar een instelling van een andere scholengroep worden overgeplaatst. Artikel 58 werd vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 76 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de overplaatsing in het belang van de dienst, met dien verstande dat: 1°
deze maatregel slechts kan worden toegepast nadat is vastgesteld dat de minimale verstandhouding die voor de goede werking van de dienst of van het onderwijs nodig is, blijvend gestoord is;
2°
de beslissing genomen wordt door de centrale raad na advies van de betrokken lokale bestuursorganen of bij ontstentenis hiervan de betrokken instellingshoofden;
3°
de rechten van verdediging gegarandeerd worden.”.
Afdeling II – Preventieve schorsing Artikel 59. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de preventieve schorsing.
153
De preventieve schorsing is enkel mogelijk indien het belang van het onderwijs of van de dienst dit vereist. De preventieve schorsing is een administratieve maatregel uitgesproken door de raad van bestuur – door de afgevaardigd bestuurder – na advies van het instellingshoofd. In het geval van een tuchtvordering wordt de preventieve schorsing uitgesproken voor de duur van het tuchtonderzoek en mag ze, behoudens bij een strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, of in het kader van een beroepsprocedure volgens artikel 71, niet meer dan één jaar bedragen. De preventieve schorsing kan maximum zes maanden bedragen indien er binnen deze periode geen tuchtvordering wordt ingesteld, behoudens bij een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging. <<Wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan de raad van bestuur – de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum – beslissen tot een afhouding van salaris. Er mag niet meer dan een vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris of -wachtgeld worden ingehouden. De afhouding van het salaris of het wachtgeld mag niet voor gevolg hebben dat het salaris van het personeelslid verminderd wordt tot een bedrag lager dan het netto belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van werknemers. Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris beslist wordt geen tuchtstraf of de tuchtstraf blaam op te leggen, wordt het afgehouden salaris betaald. Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris een tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, dan wordt het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing afgehouden salaris in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf. Indien het bedrag van het afgehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil aan de betrokkene betaald.>> Het in het eerste lid bedoelde besluit garandeert de rechten van de verdediging. <>: vervanging van de woorden “voor de pedagogische begeleidingsdienst” in het tweede lid van artikel 59, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 11, 1° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. <<>>: invoeging tussen het vierde en vijfde lid van artikel 59, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 11, 2° van het decreet van 9 juli 2010 van het decreet betreffende het onderwijs XX. Vervanging van een tweede lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 19 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst van het tweede lid:
154
“De preventieve schorsing is enkel mogelijk indien het belang van het onderwijs of van de dienst zulks vereist. De preventieve schorsing is een administratieve maatregel uitgesproken door de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst: door de afgevaardigd bestuurder – na advies van het instellingshoofd en mag behoudens bij strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, niet meer dan één jaar bedragen.”.
Artikel 59 werd vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 78 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de preventieve schorsing. De preventieve schorsing is enkel mogelijk indien het belang van het onderwijs of van de dienst zulks vereist. De preventieve schorsing is een administratieve maatregel uitgesproken door de centrale raad na advies van het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het instellingshoofd en mag behoudens bij strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, niet meer dan één jaar bedragen. Het in het eerste lid bedoelde besluit garandeert de rechten van verdediging.”.
Artikel 59bis. Artikel 59 geldt eveneens voor de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn . <>: vervanging van de woorden “voor doorlopende duur”, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII.15 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Vervanging van artikel 59bis, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 31 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “Artikel 59 geldt eveneens voor de personeelsleden van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en voor de CLB’s> die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 132 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.”. Artikel 59bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 124 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 59ter. § 1. Met uitzondering van de preventieve schorsing in toepassing van artikel 24, artikel 52bis, artikel 53bis, § 5, en artikel 73undecies, § 4, kan het personeelslid tegen de preventieve schorsing in beroep gaan bij de kamer van beroep, vermeld in artikel 71. Op straffe van verval dient het beroep ingesteld te worden binnen een termijn van twintig kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag na het versturen van de ter post aangetekende brief met de kennisgeving van de preventieve schorsing. Het beroep wordt ingesteld bij beroepsschrift en moet alle middelen bevatten die tegen de preventieve schorsing kunnen worden ingebracht. Daartoe ontvangt het betrokken personeelslid met dezelfde zending als die
155
waarmee hem de preventieve schorsing wordt meegedeeld, een kopie van zijn dossier. Het personeelslid dat over nieuwe elementen beschikt, kan tegen zijn preventieve schorsing een beroep instellen, van zodra minstens drie maanden verstreken zijn sinds de dag na het versturen van de ter post aangetekende brief met de kennisgeving van de preventieve schorsing. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 9, 1°, 2° en 3° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. § 2. Het beroep schort de preventieve schorsing niet op; de afhouding van salaris wordt wel opgeschort. Vervanging van § 2 , m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 9, 4° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “Het beroep schort de preventieve schorsing niet op.”. § 3. Ten aanzien van betwistingen inzake het niet in acht nemen door de raad van bestuur – de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst – van de bepalingen van artikel 59 of het kennelijk onredelijke karakter van de preventieve schorsing, doet de kamer van beroep in laatste aanleg uitspraak. De kamer van beroep kan de preventieve schorsing bevestigen of vernietigen. Als de preventieve schorsing waartegen beroep werd aangetekend, gepaard gaat met een tuchtonderzoek, beslist de kamer van beroep in afwijking van artikel 72, 3°, bij unanimiteit wanneer ze de preventieve schorsing wenst te vernietigen. Bij een beroep tegen een preventieve schorsing met afhouding van salaris of tegen de afhouding van salaris heeft de kamer van beroep de bevoegdheid om de afhouding van salaris te bevestigen, te vernietigen of te beperken. Vervanging van § 3 , m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 9, 5° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “Ten aanzien van betwistingen inzake het niet in acht nemen door de raad van bestuur – de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst – van de bepalingen van artikel 59 of het kennelijk onredelijke karakter van de preventieve schorsing doet de kamer van beroep in laatste aanleg uitspraak. De kamer van beroep beslist bij unanimiteit als de preventieve schorsing gepaard gaat met een tuchtonderzoek en bij gewone meerderheid van stemmen als de preventieve schorsing niet gepaard gaat met een tuchtonderzoek.”.
§ 4. De Vlaamse Regering kan de nadere regelen van de beroepsprocedure bepalen en waarborgt de rechten van verdediging van de betrokken personeelsleden. Invoeging van een artikel 59ter, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 20 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX.
156
Afdeling III – De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst Artikel 60. (…) (…): opheffing van artikel 60, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 8 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De oorspronkelijke tekst luidde: “De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen van de in artikel 82, e) bedoelde terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst. In afwachting dat de Vlaamse regering hieraan uitvoering verleent blijft de op 1 april 1991 bestaande reglementering van kracht.
<>: toevoeging van een lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 28 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII.”.
Hoofdstuk VIII – Tuchtregeling Artikel 60bis. Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende personeelsleden: -
de vastbenoemde personeelsleden;
-
de personeelsleden die toegelaten zijn tot de proeftijd;
Invoeging van een liggend streepje en een tekst, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 21 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. -
de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;
-
de vastbenoemde personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking en die zijn gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.
Vervanging van artikel 60bis, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 32 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “Dit hoofdstuk is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden en op de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur.”. Artikel 60bis was al eens vervangen, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel X. 30, § 1, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Daarvoor luidde de tekst: “Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op de personeelsleden van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en voor de CLB’s> die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 133 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.”. Artikel 60bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 125 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Afdeling I – Tuchtstraffen Artikel 61. § 1. In geval van tekortkoming aan hun plichten kunnen de (…) personeelsleden één van de volgende sancties oplopen:
157
(…): schrapping van “vast benoemde”, met uitwerking vanaf 1september 1999, door artikel X. 30, § 2, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. 1°
de blaam;
2°
de afhouding van het salaris;
3°
de schorsing bij tuchtmaatregel;
4°
de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;
5°
de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling voor het personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt, de terugzetting in rang voor het personeelslid dat vast benoemd is in een selectieof bevorderingsambt of het uitstel van vaste benoeming voor een bepaalde duur van het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur<. De terugzetting in rang is niet van toepassing op de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdienst>; <>: toevoeging van een zin, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 159 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
Vervanging, m.i.v. 1 september 2006, van 5° door artikel VII. 15 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Voorheen luidde de tekst: “5°
de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling voor het personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt en de terugzetting in rang voor het personeelslid dat vast benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt;”.
6°
het ontslag. Naargelang de aard van de redenen waarom een ontslag gegeven wordt, kan de raad van bestuur beslissen dat dit ontslag betrekking heeft op één, meerdere of al haar instellingen.
Vervanging van punt 6°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 22, 1° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst van punt 6° “de afdanking”. 7°
de afzetting. Naargelang de aard van de redenen waarom de afzetting gegeven wordt, kan de raad van bestuur beslissen dat de afzetting betrekking heeft op één, meerdere of al haar instellingen.
Toevoeging van een punt 7°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 22, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Betreft het <een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht> dan kan de tuchtstraf enkel worden opgelegd op voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele zedenleer. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van de woorden “een godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer” door artikel
158
VII. 16 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Vervanging van het tweede lid van § 1, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 77 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “Betreft het een godsdienstleerkracht dan kan de tuchtstraf enkel worden opgelegd op voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst.”.
§ 2. (…) Opheffing van § 2, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 10, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 2. Een tuchtstraf is definitief ofwel na het verstrijken van de termijn van twintig kalenderdagen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, ofwel nadat de , na uitputting van de procedure waarin is voorzien in afdeling 3 een definitieve beslissing heeft genomen.”. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 20 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “raad van beroep”.
Artikel 62. § 1. De tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, worden uitgesproken door de raad van bestuur. § 2. In afwijking op § 1 worden de tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum uitgesproken door de afgevaardigd bestuurder. § 3. Een tuchtstraf is definitief ofwel na het verstrijken van de termijn van twintig kalenderdagen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, ofwel nadat de kamer van beroep een definitieve beslissing heeft genomen, zoals bedoeld in artikel 71, tweede lid. De raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, is gehouden de beslissing van de kamer van beroep uit te voeren. Vervanging van artikel 62, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 11 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Tot dan luidde de tekst: “§ 1. Een blaam wordt gegeven door de raad van bestuur. Het voornemen daartoe wordt het personeelslid schriftelijk en gemotiveerd bezorgd. Het personeelslid kan binnen tien dagen, te rekenen vanaf de eerste dag volgend op de dag van de kennisgeving, een bezwaarschrift indienen, dat bij het dossier wordt gevoegd. De raad van bestuur beslist op basis van het dossier. § 2.
De andere tuchtstraffen worden voorgesteld door de raad van bestuur en uitgesproken door de . <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 20 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “raad van beroep”.
§ 3.
Voor de hoofden van de instellingen worden de tuchtstraffen uitgesproken door de op voorstel van de raad van bestuur. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 20 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “raad van beroep”.
159
§ 4.
Voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum worden de tuchtstraffen uitgesproken door de en voorgesteld door de afgevaardigd bestuurder. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 20 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “raad van beroep”.”.
Artikel 62 werd vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 79 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: Ҥ 1.
Het voornemen tot het opleggen van een blaam wordt schriftelijk geformuleerd door het hoofd van de instelling, met redenen omkleed en aan het personeelslid meegedeeld, dat tien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving, tijd heeft om zijn eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Het bezwaarschrift wordt bij het dossier gevoegd dat voor beslissing aan het lokale bestuursorgaan wordt bezorgd. Bij ontstentenis van een lokaal bestuursorgaan beslist het hoofd van de instelling.
§ 2.
De andere tuchtstraffen worden voorgesteld door het lokaal bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan het instellingshoofd en uitgesproken door de raad van beroep.
§ 3.
Voor de hoofden van de instellingen worden de tuchtstraffen uitgesproken door de raad van beroep op voorstel van het lokaal bestuursorgaan of, bij ontstentenis daarvan, van de centrale raad.
§ 4.
Voor de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten worden de tuchtstraffen uitgesproken door de raad van beroep en voorgesteld door het hoofd van de pedagogische begeleidingsdiensten.”.
Artikel 62bis. Als het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de raad van bestuur waarbij het personeelslid een opdracht verricht, voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de decretale en reglementaire bepalingen die ter zake van toepassing zijn. Als het gereaffecteerde of wedertewerkgestelde personeelslid de tuchtstraf ontslag of afzetting oploopt, kan de definitieve beslissing tot het ontslag of de afzetting ook betrekking hebben op de oorspronkelijke vaste benoeming, op voorwaarde dat de raad van bestuur, vermeld in artikel 62, § 1, van dit decreet, of de overheid, vermeld in artikel 68, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, dat ontslag of die afzetting ten opzichte van de oorspronkelijke vaste benoeming bevestigt binnen de hierna vermelde termijnen. De raad van bestuur die de tuchtmacht uitoefent, deelt hiertoe vanaf het ogenblik dat de beslissing definitief is binnen een termijn van twintig kalenderdagen de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting, in voorkomend geval de beslissing van de kamer van beroep, en het tuchtdossier waarop zij haar uitspraak heeft gesteund mee aan de raad van bestuur of aan de hiervoor vermelde overheid, die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken. De raad van bestuur of de overheid die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken, heeft na ontvangst van het dossier twintig kalenderdagen de tijd om aan het betrokken personeelslid mee te delen of zij de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet bevestigt. Als de hiervoor vermelde raad van bestuur of overheid geen juridische verantwoordelijkheid meer draagt voor het personeelslid en er geen rechtsopvolger is aangeduid, beslist de kamer van beroep of de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet betrekking heeft op de oorspronkelijke vaste benoeming. Als de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting wordt bevestigd, kan het personeelslid tegen die beslissing geen nieuw beroep aantekenen bij de kamer van beroep.
160
Vervanging van het eerste lid, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 17 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Voorheen luidde tekst: “Indien het personeelslid terbeschikkinggesteld is wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de raad van bestuur bij wie het personeelslid een opdracht verricht voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de ter zake toepasselijke decretale en reglementaire bepalingen.”.
De Vlaamse regering kan nadere modaliteiten bepalen volgens dewelke deze tuchtmacht wordt uitgeoefend. Invoeging van artikel 62bis, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 33 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Artikel 63. De afhouding van het salaris wordt toegepast ten hoogste zes maanden en mag niet meer dan één vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris of -wachtgeld bedragen. Vervanging van artikel 63, m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 10 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Tot dan luidde de tekst: “Afhouding van de het salaris wordt toegepast gedurende ten minste één maand en ten hoogste twaalf maanden en mag niet meer dan een vijfde van de laatste bruto-activiteitssalaris of -wachtgeld bedragen.”.
Artikel 64. De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd doch blijft in de administratieve stand waarin het zich bevond op de dag vóór de schorsing. De schorsing heeft de halvering van de laatste bruto-activiteitssalaris of bruto-wachtgeld voor gevolg. Artikel 65. De terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar duren en niet langer dan twee jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en ontvangt een wachtgeld ten bedrage van de helft van de bruto-activiteitssalaris of -wachtgeld. Artikel 66. De afhouding van de het salaris of het wachtgeld of de toekenning van een wachtgeld mag niet voor gevolg hebben dat de het salaris van het personeelslid verminderd wordt tot een bedrag lager dan het netto belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van werknemers. Artikel 67. § 1. Bij de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de betrekking die het als vast benoemd personeelslid bekleedde de dag voor de tuchtuitspraak.
161
<>: vervanging, m.i.v. 1 september 2003, van het tweede lid: “Het personeelslid behoort dan tot de groep bedoeld in artikel 21, § 1, 1° – in het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie tot de groep bedoeld in artikel 21bis, § 4 en in de CLB’s tot de groep bedoeld in artikel 21ter, § 5.” door artikel IX. 34 van het decreet van
14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Het kan niet uit zijn betrekking worden verwijderd door toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en wedertewerkstelling. Het artikel 23, § 1, b) en e) is niet van toepassing op deze personeelsleden. Het personeelslid dat bij tuchtmaatregel is teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, komt slechts opnieuw in aanmerking voor een vaste benoeming na verloop van twee volledige schooljaren volgend op de uitspraak. § 2. De terugzetting in rang heeft tot gevolg dat de <salarisschaal> wordt toegekend, die verbonden is aan het ambt dat definitief wordt toegewezen door de terugzetting in rang. De Vlaamse regering bepaalt de nadere gevolgen van deze sanctie inzonderheid van de gevolgen ten aanzien van de andere personeelsleden. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 12 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. Voorheen luidde de tekst: “salarisschaal”. § 3. De centrale raad, en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur, wijst een instelling aan waar een personeelslid dat bij tuchtmaatregel in rang is teruggezet, die betrekking dient op te nemen. § 4. Bij het uitstel van vaste benoeming blijft het personeelslid aangesteld voor doorlopende duur en blijft ook het recht op zulke aanstelling behouden. Het komt slechts opnieuw in aanmerking voor een vaste benoeming na verloop van twee volledige schooljaren volgend op de uitspraak. Invoeging van een paragraaf 4, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 16 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Artikel 67 was vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 80 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. Bij de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de betrekking die het als vast benoemd personeelslid bekleedde de dag voor de tuchtuitspraak en behoort het personeelslid tot de groep bedoeld in artikel 21, § 1, 1°. Het kan niet uit zijn betrekking worden verwijderd door toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en wedertewerkstelling. Het artikel 23, § 1, b) en e), is niet van toepassing op deze personeelsleden. Het personeelslid dat bij tuchtmaatregel is teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, komt slechts opnieuw in aanmerking voor een vaste benoeming na verloop van twee volledige schooljaren volgend op de uitspraak. § 2.
De terugzetting in rang heeft tot gevolg dat de salarisschaal wordt toegekend die verbonden is aan het ambt dat definitief wordt toegewezen door de terugzetting in rang. De Vlaamse regering bepaalt de nadere gevolgen van deze sanctie inzonderheid van de gevolgen ten aanzien van de andere personeelsleden.
§ 3.
162
De Centrale Raad wijst een instelling aan waar een personeelslid dat bij tuchtmaatregel tot de tijdelijke aanstelling of in rang is teruggezet, die betrekking dient op te nemen.
Invoeging van § 3, m.i.v. 1 januari 1995, door artikel 39 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijsVI.”.
Artikel 68. (…) (…): opheffing, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 21 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “In geval van afdanking bij tuchtmaatregel wordt het personeelslid definitief uit zijn ambt verwijderd na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld afhankelijk van het aantal arbeidsdagen die krachtens de werkloosheidsreglementering en de ziekte- en invaliditeitsverzekering zijn vereist om aanspraak te kunnen maken op werkloosheidsuitkering. Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld, wordt het geaffecteerd aan een instelling en tewerkgesteld door de die het met een opdracht kan belasten en kan het naar rato van de grootte van die opdracht, worden vervangen. Het geniet het brutosalaris verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn. Het recht op een aanstelling van doorlopende duur kan opnieuw worden verworven wanneer het personeelslid opnieuw wordt aangesteld door dezelfde raad van bestuur en na het behalen van de anciënniteit zoals bepaald in <<artikel 21, § 3, 1° en artikel 21bis, § 3, 1°>>. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2003, van de woorden: “artikel 21bis, § 4, 1° en artikel 21ter, § 5, 1°” door artikel IX. 35 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. <>: vervanging van “centrale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 81, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Toevoeging, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 81, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.”.
Artikel 69. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de uitoefening van de tuchtmacht, alsmede de toepasselijke procedure. Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode voor de tuchtuitspraak. Het hiervoor bedoelde besluit garandeert de rechten van verdediging.
Afdeling II – Doorhaling van de tuchtstraffen Artikel 70. § 1. De doorhaling van de tuchtstraf, <met uitzondering van het ontslag of de afzetting>, gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op: -
één jaar voor de blaam;
-
drie jaar voor de afhouding van het salaris;
-
vijf jaar voor de tuchtschorsing;
-
zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.
De termijn loopt vanaf de datum van de tuchtuitspraak. <>: vervanging van de woorden “de afdanking uitgezonderd” door artikel VIII. 23 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. § 2. Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden 163
inzonderheid bij de aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt, noch bij de toekenning van de evaluatie die wordt uitgebracht na de doorhaling. De doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier verwijderd.
Afdeling III – De <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 20 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “raad van beroep”. Artikel 71. Er wordt een ingesteld bevoegd voor het personeel waarop dit decreet van toepassing is. De kamer van beroep doet in laatste aanleg uitspraak over het beroep dat een personeelslid heeft ingesteld tegen de tuchtstraf die de raad van bestuur, of de afgevaardigd-bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, heeft uitgesproken. De kamer van beroep heeft de bevoegdheid om de tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen, of om een lichtere tuchtstraf uit te spreken. Ze doet tevens uitspraak in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd verleend. Vervanging van het tweede lid, m.i.v. 1 september 2011, door artikel IX. 11 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “De kamer van beroep heeft in laatste aanleg de bevoegdheid om een door de raad van bestuur, of een door de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, uitgesproken tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen of een lichtere tuchtstraf uit te spreken. Toevoeging van een tweede lid, met ingang van 1 september 2008, door artikel VIII. 12 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 20 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “raad van beroep”.”.
Artikel 72. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de samenstelling en de uitoefening van het mandaat van de leden van de kamer van beroep, met dien verstande dat:
164
1°
de kamer van beroep wordt voorgezeten door een onafhankelijk persoon;
2°
er een pariteit is tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties;
3°
de kamer van beroep beslist bij gewone meerderheid van stemmen;
4°
de voorzitter stemgerechtigd is. Bij staking van stemmen na een tweede stemronde is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
5°
bij stemming er steeds pariteit moet zijn tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties, behoudens bij een tweede zitting wanneer op de eerste zitting de vertegenwoordigers van een van beide geledingen afwezig bleven.
De Vlaamse Regering stelt de voorzitter aan en bepaalt de vergoedingen waar hij recht op heeft. Vervanging van artikel 72, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 22 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “De raad van beroep is samengesteld uit: <§ 1
een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters, onafhankelijke personen die aangesteld worden door de Vlaamse Regering; >.
<>: vervanging, m.i.v. 1 september 2005, door artikel VII. 11 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1
§ 2.
een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters, magistraten of emeritus-magistraten, aangesteld door de Vlaamse regering;”. 1°
twee leden aangewezen door de voorzitter van de raad van beroep onder de leden bedoeld in § 2, overeenkomstig de door de Vlaamse regering bepaalde regelen;
2°
een vaste secretaris en een plaatsvervangende secretaris, door de afgevaardigd bestuurder aangewezen onder de ambtenaren van niveau A van zijn administratieve diensten. Een secretaris is belast met het opstellen van het verslag over de zaak.
Bij de aanwijzing van de leden bedoeld in § 1, 2°, wijst de Vlaamse regering voor respectievelijk het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het hoger onderwijs, het buitengewoon onderwijs, de psycho-medischsociale centra, de pedagogische begeleidingsdienst en de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel telkens acht leden aan, waarvan telkens vier titularis van een wervings- of selectieambt en telkens vier titularis van een bevorderingsambt zijn. Voor de categorie van het administratief, meesters-, vaken dienstpersoneel worden vier leden titularis van een wervingsambt en vier leden titularis van een selectieambt aangeduid. Deze leden zijn vast benoemde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs. De voorzitter wijst overeenkomstig de door de Vlaamse regering bepaalde regelen de leden aan. De Vlaamse regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter recht hebben.”.”.
Artikel 72 werd vervangen, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 82 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: Ҥ 1.
§ 2.
De raad van beroep is samengesteld uit: 1°
een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters, magistraten of emeritus-magistraten, aangesteld door de regering;
2°
twee leden aangewezen door de voorzitter van de raad van beroep onder de leden bedoeld in § 2, overeenkomstig de door de Vlaamse regering bepaalde regelen;
3°
een vaste secretaris en een plaatsvervangende secretaris, door de centrale raad van de ARGO aangewezen onder de ambtenaren van niveau 1 van zijn administratieve diensten. Een secretaris is belast met het opstellen van het verslag over de zaak.
Bij de aanwijzing van de leden bedoeld in § 1, 2°, wijst de Vlaamse regering voor respectievelijk het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het hoger onderwijs, het buitengewoon onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten en de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel telkens acht leden aan, waarvan telkens vier titularis van een wervings- of selectieambt en telkens vier titularis van een bevorderingsambt. Voor de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel worden vier leden titularis van een wervingsambt en vier leden titularis van een selectieambt aangeduid. Deze leden zijn vast benoemde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs. De voorzitter wijst overeenkomstig de door de Vlaamse regering bepaalde regelen de leden aan. De Vlaamse regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter recht hebben.”.
Artikel 73. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen betreffende de werkwijze van de <>, de procedure en de redenen tot wraking.
165
<<<>>> <<<<>>>>: vervanging van het tweede lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 29 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. <<>>.”. <<<>>>: vervanging van de laatste zin, met ingang van 1 september 2008 door artikel VIII. 13 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De oorspronkelijke zin luidde: “Behalve bij afdanking heeft het beroep geen schorsende werking.”.
<<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 20 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “raad van beroep”. <>Toevoeging, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel X. 31 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
Hoofdstuk VIIIbis – Functiebeschrijving Artikel 73bis. § 1. Dit hoofdstuk geldt voor de personeelsleden en de instellingen bedoeld in dit decreet. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 160 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Voorheen luidde de tekst: “§ 1. Dit hoofdstuk geldt voor de instellingen bedoeld in dit decreet, met uitzondering van de pedagogische begeleidingsdienst.”. § 2. Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder “instelling” desgevallend ook de pedagogische entiteit zoals bedoeld in artikel 31, § 1, verstaan. Artikel 73ter. § 1. Voor de personeelsleden vermeld in artikel 73bis worden, in het kader van hun begeleiding, geïndividualiseerde functiebeschrijvingen opgesteld. Vervanging van het eerste lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 161, 1° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Voorheen luidde de tekst: “Voor de personeelsleden tewerkgesteld in de instellingen vermeld in artikel 73bis worden, in het kader van hun begeleiding, geïndividualiseerde functiebeschrijvingen opgesteld.”.
Een functiebeschrijving moet gezien worden als een constructief en positief beleidsinstrument dat het mogelijk maakt een autonoom personeelsbeleid te voeren dat gericht is op het verstrekken van kwaliteitsvol onderwijs. § 2. Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid dat aangesteld is voor meer dan 104 dagen. Ze kan ook opgesteld worden voor personeelsleden die voor een kortere duur aangesteld zijn.
166
§ 3. De raad van bestuur <– voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – >of de scholengemeenschap, indien de instelling tot een scholengemeenschap behoort, onderhandelt de algemene afspraken inzake functiebeschrijvingen in het lokaal comité, met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de principes vermeld in dit hoofdstuk. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 161, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. § 4. De directeur wijst voor ieder personeelslid van zijn instelling twee evaluatoren aan. De raad van bestuur wijst voor elk van de personeelsleden van een autonoom internaat en voor elk personeelslid waarvoor de scholengroep als instelling wordt beschouwd, twee evaluatoren aan. Hierbij wordt rekening gehouden met volgende principes: 1°
voor personeelsleden tewerkgesteld in wervingsambten moet één van beide evaluatoren steeds de directeur of adjunct-directeur zijn. Wordt het wervingsambt evenwel uitgeoefend in een autonoom internaat, dan moet één van beide evaluatoren steeds de beheerder van dat internaat zijn;
2°
voor de eerste evaluator gelden volgende bepalingen: -
de eerste evaluator moet een personeelslid zijn van de instelling waar het betrokken personeelslid is tewerkgesteld.
Voor een personeelslid dat tewerkgesteld is ter ondersteuning van of op het niveau van de scholengemeenschap, kan de eerste evaluator een personeelslid zijn dat tewerkgesteld is in een andere instelling van de scholengemeenschap. Voor een personeelslid dat tewerkgesteld is bij de scholengroep is de eerste evaluator een personeelslid dat tewerkgesteld is bij de scholengroep of in een instelling van de scholengroep; -
voor een personeelslid dat aangesteld is in een wervingsambt, moet de eerste evaluator aangesteld zijn in een selectie- of bevorderingsambt. Voor een personeelslid dat aangesteld is in een selectieambt, moet de eerste evaluator aangesteld zijn in een bevorderingsambt. Voor een personeelslid dat aangesteld is in een bevorderingsambt, is de eerste evaluator de directeur;
-
de eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid te coachen in diens functioneren. Het houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van deze taak;
3°
voor de tweede evaluator gelden volgende bepalingen: -
is de eerste evaluator een personeelslid dat aangesteld is in een selectieambt c. q. bevorderingsambt, dan is de tweede evaluator dat minstens ook, of is hij een lid van de raad van bestuur;
167
-
de rol van de tweede evaluator wordt bepaald binnen de algemene afspraken bedoeld in § 3 en in artikel 73novies, maar deze afspraken mogen geen afbreuk doen aan de rol en de taken van de eerste evaluator zoals vastgelegd in dit artikel en in artikel 73decies. Deze afspraken moeten minstens inhouden dat het personeelslid en de eerste evaluator op hun verzoek tijdens de in hoofdstuk VIIIbis en VIIIter bedoelde procedure steeds een beroep kunnen doen op de tweede evaluator.
de adviseur-coördinator is de eerste evaluator. Hij heeft als voornaamste taak het personeelslid te coachen in diens functioneren. Het houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van deze taak;
-
de afgevaardigd bestuurder is de tweede evaluator. Zijn rol wordt bepaald binnen de algemene afspraken bedoeld in § 3 en in artikel 73novies, maar deze afspraken mogen geen afbreuk doen aan de rol en de taken van de eerste evaluator zoals vastgelegd in dit artikel en in artikel 73decies. Deze afspraken moeten minstens inhouden dat het personeelslid en de eerste evaluator op hun verzoek tijdens de in hoofdstuk VIIIbis en VIIIter bedoelde procedure steeds een beroep kunnen doen op de tweede evaluator.> <>: toevoeging van een tweede lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 161, 3° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
§ 5. In afwijking van § 4 worden de beheerder van een autonoom internaat en de directeur geëvalueerd door de raad van bestuur. De directeur van het vormingscentrum en de adviseur-coördinator van de pedagogische begeleidingsdienst worden geëvalueerd door de afgevaardigd bestuurder. Deze personeelsleden hebben geen tweede evaluator. Voor de toepassing van hoofdstuk VIIIbis en van hoofdstuk VIIIter wordt deze evaluator steeds beschouwd als eerste evaluator. De eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid te coachen in diens functioneren. Het houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van deze taak. Vervanging van § 5, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 161, 4° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Voorheen luidde de tekst van paragraaf 5: “In afwijking van § 4 worden de beheerder van een autonoom internaat en de directeur geëvalueerd door de raad van bestuur. De directeur van het vormingscentrum wordt geëvalueerd door de afgevaardigd bestuurder. De raad van bestuur – voor de directeur van het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – heeft als voornaamste taak het personeelslid te coachen in diens functioneren. Het houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van deze taak.”.
168
§ 6. Een opleiding tot evaluator is aangewezen voor wie als evaluator wordt aangesteld. § 7. Het personeelslid en de eerste evaluator (…) leggen per ambt en per instelling waar het personeelslid fungeert, een geïndividualiseerde functiebeschrijving vast. Daarbij houden ze rekening met de algemene afspraken die in uitvoering van § 3 zijn vastgelegd en met de bepalingen van het arbeidsreglement. Personeelslid en eerste evaluator (…) leggen in de functiebeschrijving de taken en instellingsgebonden opdrachten van het personeelslid vast en de wijze waarop het personeelslid deze taken en opdrachten moet uitvoeren. In de functiebeschrijving worden ook de instellingsspecifieke doelstellingen opgenomen. De functiebeschrijving bevat eveneens de rechten en plichten inzake permanente vorming en nascholing. Als het personeelslid nascholing wordt opgelegd, komen de kosten ten laste van de inrichtende macht. Ten slotte kunnen aan de functiebeschrijving, naar aanleiding van een functioneringsgesprek of op basis van de afspraken gemaakt op het einde van de vorige evaluatieperiode, ook persoons- en ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden toegevoegd. (…): schrapping van “– de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum –”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 161, 5° van het
decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. § 8. De functiebeschrijving van <de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht> moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken functiebeschrijving door een afgevaardigde van de bevoegde instantie. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van de woorden “de godsdienstleerkracht, de leraar niet-confessionele zedenleer, de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer en de leermeester niet-confessionele zedenleer” door artikel VII. 18 van het decreet van 25 april 2014 betreffende
het onderwijs XXIV. Artikel 73ter/1. Bij het toewijzen van instellingsgebonden opdrachten aan personeelsleden moet het instellingshoofd rekening houden met de tijd die de personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen opgericht door of krachtens een wet of een decreet, en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde besteedt aan zijn vertegenwoordiging in de Vlaamse Onderwijsraad of in de stuurgroep vermeld in artikel 2, 42°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Invoeging van een artikel 73ter/1, m.i.v. 1 juni 2011, door artikel IX. 12 van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011.
169
Artikel 73quater. Onverminderd <artikel 73ter en 73ter/1> legt de Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het takenen opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen worden. Onverminderd <artikel 73ter en 73ter/1>wordt voor het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997. <>: vervanging van de woorden “artikel 73ter”, m.i.v. 1 juni 2011, door artikel IX. 13, 1° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Vervanging van het eerste lid, met uitwerking vanaf 1 juni 2008, door artikel VIII. 14 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Tot dan luidde de tekst: “Onverminderd artikel 73ter wordt voor het basisonderwijs bij het opmaken van een functiebeschrijving ook rekening gehouden met de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 1997 houdende de taken die niet in de functiebeschrijvingen van het personeel in het basisonderwijs kunnen opgenomen worden en met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997.”.
Bij het verdelen van de instellingsgebonden opdrachten tussen alle personeelsleden in het kader van de schoolopdracht, wordt o. a. rekening gehouden met: 1°
de aard van de hoofdopdracht van de personeelsleden in de instelling, het voltijds of deeltijds karakter ervan en de tijd die hieraan besteed wordt;
2°
het principe van de billijke verdeling van de taken, inzonderheid met betrekking tot personeelsleden die nog in andere instellingen werkzaam zijn;
3°
de mogelijkheden en capaciteiten van de personeelsleden;
4°
(…)
(…): opheffing van punt 4°, m.i.v. 1 juni 2011, door artikel IX. 13, 2° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “4°
de tijd die personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in officiële inspraakorganen.”.
Artikel 73quinquies. § 1. Voor de wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs wordt, voor zover dit ambt een lesopdracht omvat, bij het vastleggen van de functiebeschrijvingen, onverminderd <artikel 73ter en 73ter/1>, rekening gehouden met volgende principes: <>: vervanging van de woorden “artikel 73ter”, m.i.v. 1 juni 2011, door artikel IX. 14, 1° van het decreet betreffende het onderwijs XXI van 1 juli 2011. 1°
170
de hoofdtaak van de leraar is het lesgeven, in de brede zin van het woord. Het gaat om een geïntegreerde lerarenopdracht, die betrekking heeft op alles wat als vanzelfsprekend bij het
lerarenberoep hoort, vertrekkend vanuit de brede professionaliteit van de lesgever. Tot deze geïntegreerde lerarenopdracht behoren taken zoals:
2°
-
de planning en voorbereiding van lessen;
-
het lesgeven zelf;
-
de klaseigen leerlingenbegeleiding;
-
de evaluatie van de leerlingen;
-
de nascholing;
-
het overleg en de samenwerking met directie, collega’s, CLB en ouders;
naast de hoofdtaak kan van de leraar ook een beperkt aantal instellingsgebonden opdrachten worden gevraagd, zoals: -
het opnemen van verantwoordelijkheden die het les- of klasgebeuren overschrijden;
-
het opnemen van een of andere specifieke rol of opdracht;
-
het vervangen van afwezige leraars en aanvullend toezicht houden;
-
vertegenwoordiging in schoolexterne organen.
§ 2. De lijst van de instellingsgebonden opdrachten, bedoeld in § 1, 2°, wordt opgemaakt door de directeur en onderhandeld in het lokaal comité. Binnen de lijst van instellingsgebonden opdrachten wordt bepaald welke eerder beleidsondersteunend zijn en welke dat niet zijn. Tegenover eerder beleidsondersteunende opdrachten moeten in principe ondersteunende omkaderingselementen worden geplaatst. De criteria die zullen worden gebruikt om deze opdrachten al dan niet als eerder beleidsondersteunend te kwalificeren en ze te verdelen onder alle personeelsleden, alsook de criteria voor de verdeling van de omkaderingselementen worden onderhandeld in het lokaal comité. Bij het verdelen van de instellingsgebonden opdrachten tussen alle personeelsleden wordt o. a. rekening gehouden met: 1°
de aard van de hoofdtaak van de personeelsleden in de instelling, het voltijds of deeltijds karakter ervan en de tijd die hieraan besteed wordt;
2°
het principe van de billijke verdeling van de taken, inzonderheid met betrekking tot personeelsleden die nog in andere instellingen werkzaam zijn;
3°
de mogelijkheden en capaciteiten van de personeelsleden;
4°
(…)
(…): Opheffing van punt 4°, van 1 juni 2011, door artikel IX. 14, 2° van het decreet betreffende het onderwijs van 1 juli 2011. Voordien luidde de tekst: “4°
de tijd die personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in officiële inspraakorganen.”.
171
Artikel 73sexies. § 1. Als de eerste evaluator(…) en het betrokken personeelslid het niet eens raken over de functiebeschrijving of bepaalde onderdelen ervan, beslist de raad van bestuur. De raad van bestuur hoort vooraf de eerste evaluator en het betrokken personeelslid. (…): schrapping van “– de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum –”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 162, 1° van het
decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 162, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. § 2. De eerste evaluator(…) ondertekent de functiebeschrijving; het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname. (…): schrapping van “– de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum –”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 162, 3° van het
decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. § 3. Een functiebeschrijving kan alleen worden aangepast: 1°
ingevolge afspraken die de eerste evaluator (…) en het personeelslid maken tijdens een functioneringsgesprek; (…): schrapping van “– de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum –”, m.i.v. 1 september 2009, door
artikel 162, 4° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. 2°
na overleg tussen eerste evaluator – de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum – en het personeelslid bij een belangrijke wijziging van de opdracht van het personeelslid;
3°
bij aanvang van een nieuwe evaluatieperiode.
Vervanging van hoofdstuk VIIIbis, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 23 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Hoofdstuk VIIIbis – Functiebeschrijving Dit hoofdstuk geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <> <en voor de CLB’s>. Door artikel 141 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs zou, m.i.v. 1 september 2008 de woorden “<> vervangen worden door “<<>>. Door artikel IV. 17 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII wordt dit artikel 141, van 1 augustus 2008, weer opgeheven. Ondertussen evenwel is artikel 73bis van het decreet rechtspositie al vervangen.
172
<<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 134 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 1.
Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid dat aangesteld is voor meer dan 104 dagen.
§ 2.
De directeur kan voor personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor kortere duur, beslissen om een functiebeschrijving op te stellen.
§ 3.
De algemene afspraken inzake functiebeschrijvingen worden onderhandeld in het lokaal comité.
§ 4.
Elk personeelslid heeft één of twee evaluatoren, waaronder een directeur en/of adjunct-directeur. De andere wordt aangewezen door het college van directeurs. De raad van bestuur evalueert de directeur of de adjunct-directeur. De afgevaardigd bestuurder evalueert de directeur van het vormingscentrum.
§ 5.
Rekening houdend met de algemene afspraken leggen het personeelslid en de evaluator de functiebeschrijving vast. Personeelslid en evaluator leggen in de functiebeschrijving de taken en instellingsgebonden opdrachten van het personeelslid vast en de wijze waarop het personeelslid deze taken en opdrachten moet uitvoeren. In de functiebeschrijving worden ook de instellingsspecifieke doelstellingen opgenomen. Aan de functiebeschrijving worden ook de persoons- en ontwikkelingsgerichte doelstellingen toegevoegd, naar aanleiding van de afspraken gemaakt op het einde van de vorige evaluatieperiode.
§ 6.
De functiebeschrijving bevat de rechten en plichten inzake permanente vorming en nascholing. Als het personeelslid nascholing wordt opgelegd, komen de kosten ten laste van de scholengroep.
§ 7.
Als de evaluator en het personeelslid het niet eens raken over de functiebeschrijving of bepaalde onderdelen ervan, beslist de raad van bestuur. De raad van bestuur hoort vooraf de directie, de evaluatoren en het personeelslid.
§ 8.
De evaluator(en) onderteken(t)(en) de functiebeschrijving; het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname.
§ 9.
De functiebeschrijving wordt bij belangrijke wijziging van de opdracht of in onderling overleg aangepast.
§ 10. De functiebeschrijving van de godsdienstleraar en de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer wordt opgemaakt met het akkoord van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of . <>: vervanging van het woord “levensbeschouwing”, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 17 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Artikel 73ter werd vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 83 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid dat aangesteld is voor meer dan 104 dagen.
§ 2.
De lokale raad kan voor personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor kortere duur beslissen om een functiebeschrijvingen op te stellen.
§ 3.
De lokale raad agendeert de algemene afspraken inzake functiebeschrijvingen bij het lokaal comité.
§ 4.
De lokale raad duidt voor ieder personeelslid één of twee evaluatoren aan, waaronder steeds de directeur.
§ 5.
Rekening houdend met de algemene afspraken leggen het personeelslid en de evaluator de functiebeschrijving vast.
173
Personeelslid en evaluator leggen in de functiebeschrijving de taken en instellingsgebonden opdrachten van het personeelslid vast en de wijze waarop het personeelslid deze taken en opdrachten moet uitvoeren. In de functiebeschrijving worden ook de instellingsspecifieke doelstellingen opgenomen. Aan de functiebeschrijving worden ook de persoons- en ontwikkelingsgerichte doelstellingen toegevoegd, naar aanleiding van de afspraken gemaakt op het einde van de vorige evaluatieperiode. § 6.
De functiebeschrijving bevat de rechten en plichten inzake permanente vorming en nascholing. Indien de lokale raad nascholing oplegt aan een personeelslid, vallen de kosten ten laste van de lokale raad.
§ 7.
Als de evaluator en het personeelslid het niet eens raken over de functiebeschrijving of bepaalde onderdelen ervan, beslist de lokale raad. De lokale raad hoort vooraf de directie, de evaluatoren en het personeelslid.
§ 8.
De evaluator(en) ondertekenen de functiebeschrijving; het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname.
§ 9.
De functiebeschrijving wordt bij belangrijke wijziging van de opdracht of in onderling overleg, aangepast.
§ 10.
De functiebeschrijving van de godsdienstleraar en de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer wordt opgemaakt met het akkoord van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of levensbeschouwing.”.”.
Hoofdstuk VIIIbis, met de artikelen 73bis en 73ter, werd, m.i.v. 1 september 1999, ingevoegd door artikel 126 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Hoofdstuk VIIIter – Evaluatie Artikel 73septies. § 1. Dit hoofdstuk geldt voor de personeelsleden en de instellingen bedoeld in dit decreet. Vervanging van paragraaf 1, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 163 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Voorheen luidde de tekst: “§ 1. Dit hoofdstuk geldt voor de instellingen bedoeld in dit decreet, met uitzondering van de pedagogische begeleidingsdienst.”. § 2. Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder “instelling” desgevallend ook de pedagogische entiteit zoals bedoeld in artikel 31, § 1, verstaan.
Afdeling I – De evaluatie Artikel 73octies. § 1. Een evaluatie moet gezien worden als een constructief en positief beleidsinstrument, dat het mogelijk maakt een autonoom personeelsbeleid te voeren gericht op het verstrekken van kwaliteitsvol onderwijs. § 2. Ieder personeelslid dat een functiebeschrijving heeft, zoals bedoeld in hoofdstuk VIIIbis, moet minimaal om de vier schooljaren geëvalueerd worden op basis van die functiebeschrijving. Er kan bij een evaluatie enkel rekening worden gehouden met prestaties geleverd in het lopende schooljaar en de drie voorafgaande schooljaren. Een personeelslid voor wie geen functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen van hoofdstuk VIIIbis, kan niet worden geëvalueerd. § 3. De evaluatie heeft betrekking op het volledig functioneren van het personeelslid ten opzichte van de geïndividualiseerde functiebeschrijving,
174
met inbegrip van de voor de betrokken evaluatieperiode afgesproken persoons- en ontwikkelingsgerichte doelstellingen. Artikel 73novies. De raad van bestuur <– voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – >of de scholengemeenschap, indien de instelling tot een scholengemeenschap behoort, onderhandelt de algemene afspraken inzake evaluatie in het lokaal comité, met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de principes vermeld in dit hoofdstuk. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 164 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Artikel 73decies. § 1. Met het oog op de evaluatie zoals bedoeld in artikel 73octies, wordt er een evaluatiegesprek gehouden tussen de eerste evaluator(…) en het betrokken personeelslid. Het evaluatiegesprek heeft als eerste doel het functioneren van het personeelslid te verbeteren daar waar dit nodig is en het te ondersteunen. Het is niet louter op het verleden gericht. Na het gesprek moeten niet enkel de goede en sterke punten, maar ook de eventueel te verbeteren punten van het personeelslid duidelijk zijn. Het evaluatiegesprek kan bijgevolg aanleiding geven tot het bijsturen naar de toekomst toe en het kan leiden tot nieuwe, duidelijke afspraken. § 2. Het evaluatiegesprek, vermeld in § 1, leidt steeds tot een evaluatieverslag. Dit evaluatieverslag, opgesteld door de eerste evaluator(…) beschrijft op zorgvuldige wijze het volledig functioneren van het personeelslid ten opzichte van de functiebeschrijving, met inbegrip van de voor de betrokken evaluatieperiode eventueel afgesproken persoons- en ontwikkelingsgerichte doelstellingen en bevat steeds een eindconclusie. De eerste evaluator(…) ondertekent en dateert het evaluatieverslag en legt het voor aan het betrokken personeelslid. Het personeelslid ondertekent en dateert ter kennisneming en bezorgt het onmiddellijk terug aan de eerste evaluator of de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum. De eerste evaluator bezorgt onmiddellijk een kopie van dit evaluatieverslag aan het personeelslid. De eerste evaluator bezorgt eveneens een kopie van dit evaluatieverslag ter kennisneming aan de tweede evaluator en aan de raad van bestuur. Als het evaluatieverslag de eindconclusie “onvoldoende” bevat, moet het – op straffe van nietigheid – steeds de beroepsmogelijkheden bevatten. (…): schrapping van de woorden “– de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum –” m.i.v. 1 september 2009, door artikel 165 van het
decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. § 3. wordt voor de nietvakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten geëvalueerd door de eerste evaluator. Voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten levert de
175
bevoegde instantie van de betrokken eredienst of van de niet-confessionele zedenleer een bijdrage tot deze evaluatie. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2014, van de woorden “De godsdienstleerkracht, de leraar niet-confessionele zedenleer, de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer en de leermeester niet-confessionele zedenleer” door artikel VII. 19 van het decreet van 25 april 2014 betreffende
het onderwijs XXIV.
Afdeling II – De evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” Artikel 73undecies. § 1. Een evaluatie, bedoeld in afdeling I, kan leiden tot een evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende”. § 2. Tegen een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” kan het personeelslid beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van het college van beroep, zoals vermeld in artikel 73septiesdecies, § 1. Die kamer van het college van beroep garandeert de rechten van verdediging. Vervanging van het eerste lid van § 2 van artikel 73undecies, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 12, 1° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. De tekst van vervangen lid luidde als volgt: “Tegen een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” kan het personeelslid beroep aantekenen bij een college van beroep inzake evaluaties. Dit college van beroep garandeert de rechten van verdediging.”.
Als het personeelslid, binnen de in artikel 73septiesdecies, § 5, 1°, voorziene termijn, geen beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” definitief na het verstrijken van deze termijn. Als het personeelslid, binnen de in artikel 73septiesdecies, § 5, 1°, voorziene termijn, beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” definitief na de uitspraak van de bevoegde kamer van het college van beroep voor zover die kamer de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” niet vernietigt. Vervanging van het derde lid van § 2 van artikel 73undecies, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 12, 2° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. De tekst van het vervangen lid luidde; “Als het personeelslid, binnen de in artikel 73septiesdecies, § 5, 1°, voorziene termijn, beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” definitief na de uitspraak van het college van beroep voor zover het college van beroep de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” niet vernietigt.”.
§ 3. Na een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”, en voor zover deze niet leidt tot het ontslag zoals bedoeld in dit hoofdstuk, moet betrokkene een nieuwe evaluatie krijgen. Deze nieuwe evaluatie moet een periode van ten minste twaalf maanden effectieve prestaties omvatten. Deze periode start op het ogenblik dat het evaluatieverslag wordt voorgelegd aan het betrokken personeelslid overeenkomstig artikel 73decies, § 2. § 4. De raad van bestuur kan de directeur na een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve
176
schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de kopie van het evaluatieverslag wordt overhandigd aan het betrokken personeelslid overeenkomstig artikel 73decies, § 2, en tot de termijn of de procedure bedoeld in § 2 verstreken is. Artikel 73duodecies. Bij de eerder beleidsondersteunende instellingsgebonden opdrachten, waartegenover ondersteunende omkaderingselementen staan, moet het aandeel van de extra omkadering in de opdracht van het betrokken personeelslid, aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, voldoende zijn, zo niet kan het personeelslid hiervoor geen evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” krijgen. Artikel 73terdecies. Het personeelslid dat in een wervingsambt vast benoemd is of tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur wordt, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur als het in eenzelfde instelling voor dat wervingsambt ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” in zijn loopbaan heeft gekregen. Het ontslag geldt voor het ambt in die instelling waarop de evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” betrekking hebben. Artikel 73quaterdecies. Het personeelslid dat in een wervingsambt tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur wordt, met toepassing van artikel 86, 10°, door de raad van bestuur ontslagen als het voor dat wervingsambt één definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Het ontslag geldt voor het ambt in die instelling waarop de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” betrekking heeft. Artikel 73quinquiesdecies. § 1. Het personeelslid dat belast is met een mandaat (…), zoals bedoeld in dit decreet, wordt na één definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” door de raad van bestuur ontheven van zijn mandaat. (…): schrapping van de woorden “van algemeen directeur of van coördinerend directeur”, met uitwerking vanaf 1 september 2007, door artikel VIII. 15, 1°, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. § 2. In afwijking van § 1 wordt het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur als het in eenzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” in zijn loopbaan heeft gekregen. Vervanging van het eerste lid, met uitwerking vanaf 1 september 2007, door artikel VIII. 15, 2°, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Voordien luidde de tekst: 177
“Het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, wordt, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur als het in eenzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” in zijn loopbaan heeft gekregen.”.
Als de in het vorig lid bedoelde directeur voorheen vast benoemd was in een ander ambt in het onderwijs, dan kan de raad van bestuur deze directeur echter ook na één definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” uit zijn ambt verwijderen. Deze directeur wordt door de betrokken raad van bestuur dan onmiddellijk ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin hij voorheen was vast benoemd. Het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB en dat niet vast benoemd is in het ambt van directeur en voorheen ook geen vaste benoeming had in een ander ambt in het onderwijs, wordt, met toepassing van artikel 86, 10°, ontslagen door de raad van bestuur als het voor zijn ambt één definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Artikel 73sexiesdecies. § 1. Het personeelslid dat in een selectie- of bevorderingsambt vast benoemd is, wordt, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur als het, in toepassing van hoofdstuk VIIIbis en VIIIter, in eenzelfde instelling voor dat selectie- of bevorderingsambt ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” in zijn loopbaan heeft gekregen. Het ontslag geldt voor het ambt in die instelling waarop de evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” betrekking hebben. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 166, 1° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. § 2. De raad van bestuur kan een personeelslid dat vast benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen vast benoemd was in een ambt in het onderwijs, na één definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”, in toepassing van hoofdstuk VIIIbis en VIIIter, voor dat selectie- of bevorderingsambt uit dit ambt verwijderen. Het betrokken personeelslid wordt door de betrokken raad van bestuur onmiddellijk ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin hij voorheen vast benoemd was. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 166, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. § 3. Het personeelslid dat in een selectie- of bevorderingsambt waarnemend aangesteld is of tot de proeftijd is toegelaten, wordt, met toepassing van artikel 86, 10°, ontslagen door de raad van bestuur
afgevaardigd bestuurder voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst >als het, in toepassing van hoofdstuk VIIIbis en VIIIter, voor dat selectie- of bevorderingsambt één definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Het ontslag geldt voor het ambt in die instelling waarop de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” betrekking heeft. <>: invoeging, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 166, 3° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
Afdeling III – Het college van beroep Artikel 73septiesdecies. § 1. Er wordt een college van beroep opgericht, bestaande uit drie kamers waarvan één voor het gemeenschapsonderwijs ten behoeve van het personeel waarop dit decreet van toepassing is. § 2. doet in een met redenen omklede beslissing uitspraak over de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” door enerzijds na te gaan of de evaluatie op een zorgvuldige en kwaliteitsvolle manier is gebeurd, anderzijds dient zij de redelijkheid van de sanctie te beoordelen. heeft de volgende bevoegdheden: <>: vervanging van de woorden “Het college van beroep” in § 2 van artikel 73septiesdecies, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 13, 1° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. 1°
nagaan of de procedureregels op het niveau van de instelling zijn nageleefd. Aan de hand van elementen uit het dossier moet worden nagegaan of -
zowel de procedure betreffende de evaluatie als de procedure betreffende het vastleggen van de functiebeschrijvingen werden nageleefd;
-
de rechten van verdediging niet werden geschonden;
2°
nagaan of de evaluatie is gebeurd volgens de regels en in de geest van de functiebeschrijvingen en evaluatie;
3°
oordelen of de beslissing betreffende een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” steunt op motieven die de toekenning van een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” in rechte en in feite aanvaardbaar maken;
4°
oordelen of er een redelijke verhouding bestaat tussen de feiten en de uiteindelijke beslissing tot het geven van een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”;
5°
de beslissing betreffende een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” vernietigen.
179
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de samenstelling en de uitoefening van het mandaat van de leden van het college van beroep met dien verstande dat: 1°
wordt voorgezeten door een onafhankelijk persoon;
2°
er een pariteit is tussen de vertegenwoordigers van de werkgeversen werknemersorganisaties;
3°
<<de bevoegde kamer van het college van beroep>>beslist bij gewone meerderheid van stemmen;
4°
de voorzitter stemgerechtigd is: bij staking van stemmen na een tweede stemronde is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
5°
bij de stemming er steeds pariteit moet zijn tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties, behoudens bij een tweede zitting wanneer op de eerste zitting de vertegenwoordigers van één van beide organisaties afwezig bleven. <>: vervanging van de woorden “het college van beroep” in § 3, eerste lid, 1°, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 13, 2° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. <<>>: vervanging van de woorden “het college van beroep” in § 3, eerste lid, 3°, m.i.v. 1 september 2010, door artikel VII. 13, 3° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX.
De Vlaamse Regering benoemt de voorzitter en bepaalt de vergoedingen waarop hij recht heeft. § 4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het secretariaat en de werkingskosten van het college van beroep. § 5. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de beroepsprocedure en betreffende de werking van <de kamers van het college van beroep>, in het procedurereglement, met dien verstande dat: <>: vervanging van “het college van beroep” in § 5 van artikel 73septiesdecies, m.i.v. 1 september 2010, door art VII. 13, 4° van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX.
180
1°
op straffe van verval het beroep dient ingesteld te worden binnen een termijn van twintig kalenderdagen volgend op de overhandiging van de kopie van het evaluatieverslag met de eindconclusie “onvoldoende” door de eerste evaluator, de raad van bestuur voor de beheerder van een autonoom internaat en de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor de directeur van het vormingscentrum. Deze termijn kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode;
2°
het beroep de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” opschort;
3°
voor het vaststellen van de redenen tot wraking van de voorzitter en de leden zal worden uitgegaan van het bepaalde in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek;
4°
de rechten van verdediging tijdens de procedure worden gewaarborgd.
Vervanging van hoofdstuk VIIIter, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 23 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Hoofdstuk VIIIter – Evaluatie Artikel 73quater. Dit hoofdstuk geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en en voor de CLB’s. Door artikel 141 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs zouden de woorden “het onderwijs voor sociale promotie” vervangen worden, m.i.v. 1 september 2008, door de woorden “het volwassenenonderwijs”. Door artikel IV. 17 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII wordt, m.i.v. 1 augustus 2008, artikel 141weer opgeheven. Ondertussen evenwel is artikel 73quater van het decreet rechtspositie al vervangen. Vervanging van artikel 73quater, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 135 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding (artikel 135 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding werd gewijzigd, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 181 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI). Vóór de vervanging luidde de tekst van artikel 73quater: “Dit hoofdstuk geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie>.”. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.
Afdeling I – De evaluatie. Artikel 73quinquies. § 1.
De evaluatie is minimaal om de drie jaar verplicht voor elk personeelslid.
§ 2.
Evaluatie is niet mogelijk voor het personeelslid voor wie geen functiebeschrijving werd opgemaakt.
Artikel 73sexies. Het college van directeurs legt, na advies van het bestuur van de scholengemeenschap, de afspraken inzake evaluatie vast. De algemene afspraken worden in het lokaal comité onderhandeld. Vervanging van artikel 73sexies, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 84 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “De lokale raad of de scholengemeenschap, indien de lokale raad tot een scholengemeenschap behoort, onderhandelt de algemene afspraken inzake evaluatie bij het lokaal comité.”. Artikel 73septies. § 1.
Het evaluatieverslag beschrijft op zorgvuldige wijze het volledig functioneren van het personeelslid ten opzichte van de overeengekomen functiebeschrijving, met inbegrip van de voor de betrokken evaluatieperiode afgesproken specifieke doelstellingen en ontwikkelingsgerichte doelstellingen.
§ 2.
De evaluatie gebeurt in de instelling waar het personeelslid prestaties verricht en voor elk ambt dat het daar uitoefent.
181
§ 3.
De evaluatie van de godsdienstleraar en de leraar secundair onderwijs belast met nietconfessionele zedenleer wordt voor wat betreft de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten opgemaakt door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of . <>: vervanging van het woord “levensbeschouwing”, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 18 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De evaluatie van de godsdienstleraar en de leraar secundair onderwijs belast met nietconfessionele zedenleer wordt voor wat betreft de niet-vakinhoudelijke en nietvaktechnische aspecten opgemaakt door de in dit decreet bedoelde evaluator.
Afdeling II – De evaluatie “onvoldoende”. Artikel 73octies. Alleen tegen het evaluatieverslag dat wordt besloten met de eindconclusie “onvoldoende”, is beroep mogelijk. Artikel 73novies. § 1.
Bij een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” kan het personeelslid beroep aantekenen bij een college van beroep inzake evaluaties. Dit college van beroep garandeert de rechten van verdediging.
§ 2.
Zolang het college van beroep niet functioneert, zijn evaluaties met de eindconclusie “onvoldoende” niet mogelijk.
Artikel 73decies. § 1.
Als het vastbenoemde personeelslid of het personeelslid aangesteld voor doorlopende duur, een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen, moet betrokkene een nieuwe evaluatie krijgen. Deze nieuwe evaluatie moet een periode van ten minste acht en maximum twaalf maanden effectieve prestaties omvatten.
<§ 2. vastbenoemde personeelslid of het personeelslid aangesteld voor doorlopende duur wordt ontslagen als het twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” of drie definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” in zijn loopbaan binnen de scholengemeenschap, of, voor instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, binnen de scholengroep, heeft gekregen voor één bepaald ambt.> <>: vervanging van § 2, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 85 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 2.
Het vastbenoemde personeelslid of het personeelslid aangesteld voor doorlopende duur wordt ontslagen als het twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” of drie definitieve evaluaties met eindconclusie “onvoldoende” in zijn loopbaan binnen dezelfde lokale raad of binnen dezelfde scholengemeenschap indien de lokale raad tot een scholengemeenschap behoort, heeft gekregen voor één bepaald ambt.”.
Artikel 73undecies. Het tijdelijk personeelslid aangesteld voor bepaalde duur, wordt ontslagen als de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” definitief is. Artikel 73duodecies. Het vastbenoemde personeelslid dat belast is met een mandaat als directeur keert na een definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” onmiddellijk terug naar het ambt van benoeming voorafgaand aan de mandaatperiode. Artikel 73terdecies. § 1.
182
De maakt voor een personeelslid dat benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen vastbenoemd was in een ambt in het onderwijs toepassing van artikel 73decies. Het personeelslid keert dan terug naar het ambt waarin het voorheen benoemd was.
<>: vervanging van “lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 86, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. § 2.
In afwijking van § 1 kan de een personeelslid dat benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen vastbenoemd was in een ambt in het onderwijs bij een definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” terugzetten als vastbenoemd personeelslid in het ambt waarin het voorheen was benoemd. <>: vervanging van “lokale raad”, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 86, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 3.
Bij toepassing van §§ 1 en 2 kan het personeelslid binnen “hetzelfde ambt” geen beroep doen op zijn anciënniteit voor een betrekking. <>: toevoeging, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 86, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 4.
Het personeelslid dat benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen tijdelijk aangesteld was in een ambt in het onderwijs, wordt ontslagen na een definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”.
§ 5.
Het personeelslid dat benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen niet tijdelijk aangesteld was in een ambt in het onderwijs, wordt ontslagen na een definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”.”.
Hoofdstuk VIIIter, met de artikelen 73quater tot 73terdecies, werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 127 het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Hoofdstuk IX – Administratieve standen Afdeling I – Algemene bepalingen Artikel 74. De administratieve standen waarin de personeelsleden zich geheel of gedeeltelijk kunnen bevinden zijn: -
dienstactiviteit;
-
non-activiteit;
-
terbeschikkingstelling.
Artikel 75. Een personeelslid wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het personeelslid van rechtswege of bij beslissing van een ter zake bevoegd orgaan van in een andere administratieve stand plaatst. <>: vervanging van “de ARGO”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 87 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Afdeling II – Dienstactiviteit Artikel 76. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in actieve dienst recht op een salaris en op verhoging tot hogere salaris en kan zijn aanspraak doen gelden op een selectie- en bevorderingsambt.
183
Artikel 77. Het personeelslid krijgt onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden, verlof gelijkgesteld met dienstactiviteit. In afwachting van de uitvaardiging door de regering van deze verlofstelsels blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke of reglementaire verlofstelsels van toepassing.
worden het aantal kalenderdagen genoten verlof opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;
2°
wordt het resultaat met 0, 2 vermenigvuldigd;
3°
wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond>.
<>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 13 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende onderwijs XVII. Artikel 77bis. De terbeschikkingstellingen wegens bijzondere opdracht toegekend aan de personeelsleden wordt omgezet in een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs op voorwaarde dat: -
deze terbeschikkingstellingen worden toegekend vóór 1 september 1998; en.
-
dat in het ministerieel besluit dat hen deze terbeschikkingstelling toestond, werd gestipuleerd dat hen een wachtgeld of wachtgeldtoelage zou worden toegekend, die gelijk is aan de activiteitssalaris of activiteitstoelage, die ze zouden genoten hebben indien ze in dienst waren gebleven.
Invoeging van artikel 77bis, met uitwerking vanaf 1 september 1998, door artikel 88 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 77ter. De personeelsleden die deelnemen aan de nascholingsactiviteiten zoals bedoeld in titel IV van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing, bevinden zich van rechtswege in de stand “dienstactiviteit” gedurende de periode van nascholing. Zij blijven alle voordelen genieten die zij in hun ambt genoten, met inbegrip van de salarisverhogingen en bijkomende vergoedingen. Invoeging van artikel 77ter, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel IX. 36 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
184
Artikel 77quater. § 1. Personeelsleden kunnen een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen voor diensten of projecten met belang voor het onderwijs. Het betreft diensten of projecten die de werking van het onderwijs ten goede komen door deelname, ondersteuning en begeleiding te leveren inzake vernieuwingen of experimenten op onderwijsvlak, inzake het onderwijsbeleid of inzake het onderwijsonderzoek. § 2. Personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens bijzondere opdracht bekomen, zonder terugbetaling van het salaris, in het kader van de hiernavolgende diensten of projecten: 1°
de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs;
2°
de Europese scholen;
3°
de projecten waarbij er een vervanging is door gesubsidieerde contractuelen, die door het departement Onderwijs worden bezoldigd, of door personeelsleden bedoeld in artikel X. 57 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV;
4°
<een opdracht in de vereniging die de rijdende kleuterschool Vlaanderen organiseert volgens de artikelen 168 en 169 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997; >
<>: punt 4°, opgeheven door het decreet van 19 juli 2013, wordt opnieuw opgenomen in de bovenstaande lezing, m.i.v. 1 september 2015, door artikel VII. 20, 1° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. (…): opheffing van punt 4°, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 9, 1° van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De opgeheven tekst luidde: “de projecten die door het Gemeenschapsonderwijs en door één of meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten, of door meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten worden uitgevoerd. Deze projecten worden geadviseerd door de Vlaamse Onderwijsraad;”.
5° de functie van secretaris van een reaffectatiecommissie; 6°
de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap;
7°
(…)
(…): opheffing van punt 7°, m.i.v. 1. 9. 2009, door artikel 167 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Voordien luidde de tekst: “de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;”. 8°
(…)
(…): opheffing van punt 8°, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 9, 2° van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De opgeheven tekst luidde: “de projecten opgezet of erkend door de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs;”.
185
9°
de projecten die kaderen in een door de Vlaamse Gemeenschap onderschreven Europese en bilaterale uitwisselingsprojecten;
10° de door de Europese Unie ondersteunde Europese onderwijsprojecten; 11° (…) (…): opheffing van punt 11, met ingang van 1 januari 2009, door artikel 9 van het decreet van 13 februari 2009 betreffende de organisatie van schoolsport. De opgeheven tekst luidde: “de Stichting voor de Vlaamse Schoolsport;”. 12° (…) (…): opheffing van punt 12°, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 9, 3° van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De opgeheven tekst luidde: “de Ondersteuningscentra van ouderverenigingen;”. 13° het begeleiden en ondersteunen van de inspraakstructuren in het onderwijs. 14° een opdracht in de internationale school Ferney-Voltaire; Toevoeging van een punt 14°, m.i.v. 1 september 2009 door artikel VIII. 24 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. 15° de projecten van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. Toevoeging van een punt 15°, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 9, 4° van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De Vlaamse regering kan de in het eerste lid bedoelde lijst uitbreiden met initiatieven en projecten die een bijzonder belang voor het onderwijs vertonen. <>> voltijdse equivalenten, waarvan er minimaal 12 voltijdse equivalenten worden voorbehouden voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve groeperingen van inrichtende machten.>> <<<>>>: vervanging van het getal“45”, m.i.v. 1 september 2015, door artikel VII. 20, 2° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. <<>>: vervanging van het derde lid, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 9, 5° van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De vervangen tekst luidde: “ <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 14, 1° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende onderwijs XVII. De oorspronkelijke tekst luidde:
186
“De Vlaamse regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere bepalingen op, ondermeer voor wat betreft de beslissende en/of adviserende instantie, evaluatie van de projecten en de bepaling van het totaal aantal.”.”.
§ 3. De personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens opdracht bekomen, mits een terugbetaling van het salaris, voor een dienst of project in het belang van het onderwijs. De Vlaamse regering bepaalt naast de in het eerste lid bedoelde voorwaarde: 1°
ten aanzien van de dienst/het project -
(…)
(…): schrapping van de woorden “de wijze waarop het verband tussen de betrokken dienst/project en het belang van het onderwijs moet worden aangetoond;” in punt 1° van § 3 tweede lid, m.i.v. 1 september 2015,
door artikel VII. 20, 3° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. (…) (…): opheffing van tweede gedachtestreepje in punt 1° van § 3 tweede lid door artikel VIII. 14, 2° van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. De opgeheven tekst luidde:
2°
3°
“-
de wijze van evaluatie van de projecten;”.
-
voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur;
ten aanzien van het betrokken personeelslid -
voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht in hoofde van het personeelslid beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur;
-
de gevolgen voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van het betrokken personeelslid;
ten aanzien van de instelling waar het personeelslid geaffecteerd of aangesteld is: -
de wijze waarop zij in het beslissingsproces wordt betrokken.
Vervanging van 3° , met uitwerking vanaf 1 september 2003, door artikel VII. 19 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Voorheen luidde de tekst: “3°
ten aanzien van de instelling waar het personeelslid vast benoemd is: -
de wijze waarop zij in het beslissingsproces wordt betrokken.”.
Invoeging van artikel 77quater, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 37 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
187
Artikel 77quinquies. Een personeelslid dat met toepassing van artikelen 41 en 42 van de arbeidswet van 16 maart 1971 door de werkgever verwijderd werd uit een risico kan door de bevoegde inrichtende macht belast worden met pedagogische of administratieve taken in een niet organieke betrekking in haar ambt in de instelling of het centrum in kwestie en/of voor de scholengemeenschap. Mits onderling akkoord kan het personeelslid deze taken ook uitoefenen in een andere instelling van de scholengemeenschap. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere administratieve en geldelijke gevolgen van deze maatregel. Invoeging van artikel 77quinquies, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 20 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Artikel 77sexies. Na uitputting van de krachtens de wet of het decreet voorgeschreven procedures tot re-integratie of wedertewerkstelling, en met behoud van de bepalingen over verlof en terbeschikkingstelling, kan de raad van bestuur een vast benoemd personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 of artikel 55vicies/3 de uitoefening van zijn ambt ontzeggen. Invoeging van artikel 77sexies, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 21 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV.
Afdeling III – Non-activiteit Artikel 78. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in de stand nonactiviteit geen recht op salaris. Het kan alleen onder de door de regering bepaalde voorwaarden aanspraak maken op verhoging tot een hogere salaris en op een selectie- of bevorderingsambt. Artikel 79. (…) Opheffing van artikel 79, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 21 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De tekst van artikel 79 luidde: “Niemand kan volledig in de stand non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.”.
Artikel 80. Onder de door de regering bepaalde voorwaarden is het personeelslid in de stand non-activiteit:
188
a)
wanneer het in vredestijd sommige militaire prestaties vervult of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut wordt aangewezen op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
b)
wanneer het een afwezigheid van lange duur gewettigd door familiale redenen wordt toegestaan;
c)
wanneer het afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen. In dit geval is het personeelslid in non-activiteit voor de niet uitgeoefende prestaties;
d)
wanneer het met politiek verlof is, met inbegrip van de periode van eventuele uitgestelde indiensttreding na het beëindigen van het mandaat.
Invoeging van d), m.i.v. 1 januari 1993, door artikel 23 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV. e)
wanneer het ambt dat het als vastbenoemd personeelslid uitoefent niet langer beschouwd kan worden als hoofdambt in de zin van de bezoldigingsregeling die op hem van toepassing is. In dit geval is het personeelslid in non-activiteit voor de prestaties waarvoor het vast benoemd is, maar waarvoor het geen salaris meer ontvangt;
Invoeging van e), met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 32 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. f)
wanneer het personeelslid ingevolge een beslissing van de pensioencommissie van Medex toegelaten wordt tot het tijdelijk pensioen. Tijdens deze periode van non-activiteit blijft het personeelslid titularis van zijn betrekking. Als het personeelslid na het tijdelijk pensioen weer in dienst treedt, wordt de periode van non-activiteit gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Toevoeging van f), m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 10 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. In afwachting dat de Vlaamse regering de hiervoor bedoelde voorwaarden vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke of reglementaire bepalingen van toepassing. Artikel 81. Ongewettigde afwezigheid plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand nonactiviteit, onverminderd de tuchtstraf die eraan kan worden verbonden. Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het personeelslid geen aanspraak maken op bevordering tot een hogere salaris en op een selectie- of bevorderingsambt.
Afdeling IV – Terbeschikkingstelling Artikel 82. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 65 en 66 betreffende de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel kan het personeelslid onder de door de regering bepaalde voorwaarden, zonder opzegging, ter beschikking worden gesteld: a)
wegens ontstentenis van betrekking;
b)
(…)
Opheffing van b), m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 38 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt b): “wegens bijzondere opdracht;”.
189
c)
wegens ziekte of gebrekkigheid;
d)
wegens persoonlijke aangelegenheid;
e)
(…)
Opheffing van e), m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 11 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. De opgeheven tekst luidde: “wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; <>: toevoeging van een zin, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 30 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII.”.
f)
wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
In afwachting dat de Vlaamse regering de voorwaarden ter zake vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke of reglementaire bepalingen van toepassing. <Een overeenkomstig a) en c), ter beschikking gesteld personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt en op bevordering tot een hoger salaris doen gelden.> <>: vervanging van een derde lid, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 25 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voorheen luidde de tekst: “Een overeenkomstig a), b) en c), ter beschikking gesteld personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt en op bevordering tot een hogere salaris doen gelden. ”. <>: toevoeging, m.i.v. 1 april 1991, door artikel 8 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII.
190
worden alle kalenderdagen genoten terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden opgeteld met een maximum van 300 dagen per schooljaar of dienstjaar;
2°
wordt het resultaat met 0, 2 vermenigvuldigd;
3°
wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond.
Als ten gevolge van die berekening het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld in overeenstemming met de regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast. Onverminderd de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke personeelsleden met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden waarop het personeelslid nog recht heeft. In afwijking van de bepalingen van het vijfde lid eindigt de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend voor een volledig schooljaar of dienstjaar steeds bij het einde van dat schooljaar of dienstjaar, de zomervakantie inbegrepen.> <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 14 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. Artikel 83. § 1. Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen. <>: vervanging van de woorden “na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt”, met uitwerking van 1 september 2012, door artikel VIII. 31 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. § 2. Het bepaalde van de vorige paragraaf is niet van toepassing op de personeelsleden: 1°
die ter beschikking werden gesteld wegens gedeeltelijke ontstentenis van betrekking;
2°
directeurs van een kleuterschool of lagere school of basisschool, onderwijzers, leermeesters niet-confessionele zedenleer, leermeesters godsdienst, leermeesters lichamelijke opvoeding en bijzondere leermeesters die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking bij toepassing van de wettelijke bepalingen tot opheffing van de vierde graden of van artikel 22, derde lid, a) en c), van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957 of nog van de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 oktober 1975 houdende de eerste maatregelen tot rationalisatie van het gewoon lager onderwijs, van toepassing vanaf het schooljaar 1975-1976;
3°
de personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking en op wie de bepalingen toepasselijk zijn van: a)
artikel 22 van het koninklijk besluit nr. 49 van 2 juli 1982 betreffende de oprichtingsnormen en de herstructurering van instellingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan; 191
4°
b)
artikel 39 van het koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs;
c)
artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type;
d)
artikel 16 van het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september 1966 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie;
e)
artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 541 van 31 maart 1987 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type;
f)
artikel 11bis van het koninklijk besluit nr. 467 van 1 oktober 1986 betreffende de rationalisatie en programmatie en de normen inzake personeelsomkadering van de psycho-medisch-sociale centra en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot de Fondsen voor schoolgebouwen;
(…)
Schrapping van punt 4°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 26, 1° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Dit punt 4° was al opgehouden van kracht te zijn op 1 september 2003, in toepassing van artikel IX. 92, 5° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “die ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht met het oog op een opdracht in de Europese scholen. Deze personeelsleden kunnen ter beschikking gesteld blijven tot op het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van zestig jaar bereiken;”. 4° werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 2001, door artikel IX. 39, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
5°
die volledig, halftijds of een vierde ter beschikking zijn gesteld in toepassing van de overgangsmaatregel zoals bepaald in artikel 9quinquies van het besluit van 11/2/2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra. De terbeschikkingstelling zoals bedoeld in het eerste lid, kan ook aanvangen na of verder lopen dan het tijdstip waarop het personeelslid het recht heeft verkregen op een pensioen ten laste van de Schatkist.
Invoeging van 5°, m.i.v. 1 september 2002, door artikel IX. 39, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
192
<6° die ter beschikking gesteld zijn of worden wegens persoonlijke aangelegenheid.> <>: toevoeging van 6°, m.i.v. 1 september 2006, door art. VIII. 15 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. 7°
die ter beschikking zijn gesteld wegens ziekte en waarvoor er een geschil voor een arbeidsrechtbank lopende is. Dit geschil moet handelen over het niet-erkennen van een afwezigheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte of over de consolidatiedatum;
8°
die ter beschikking zijn gesteld wegens ziekte en waarvoor de procedure buitendienstongeval niet is afgesloten.
Toevoeging van een punt 7° en 8°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 26, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Artikel 84. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn: Vervanging van het eerste lid, m.i.v. 1 juli 1992, door artikel 24 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV. Voordien luidde de tekst: “De Vlaamse Executieve bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden, ter beschikking gesteld om de redenen vermeld in artikel 82, a), b), c), e) of f) aanspraak kunnen maken op een wachtgeld.”. Die was, op zijn beurt, een vervanging, m.i.v. 1 september 1991, door artikel 13 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III. De oorspronkelijke tekst luidde: “De Vlaamse Executieve bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden, ter beschikking gesteld om de redenen vermeld in artikel 82, a), b), c), d) en e) aanspraak kunnen maken op een wachtgeld.”.
a)
wegens volledige ontstentenis van betrekking of om de redenen vermeld in, <artikel 82, eerste lid, c), e) en f)> aanspraak kunnen maken op een wachtgeld; <>: vervanging van de woorden “artikel 82, eerste lid, b), c), e), en f)”, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 27 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX.
b)
wegens volledige ontstentenis van betrekking doch volledig of gedeeltelijk gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn, aanspraak kunnen maken op een salaris;
c)
wegens gedeeltelijke ontstentenis van betrekking aanspraak kunnen maken op een salaris.
Dit wachtgeld, de toelagen en de vergoedingen die eventueel aan die personeelsleden worden toegekend zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit. Artikel 85. (…) Opheffing, m.i.v. 1 juli 1991, ingevolge artikel 12 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III. De oorspronkelijke tekst luidde: “Elk bij toepassing van artikel 82, a), ter beschikking gesteld personeelslid blijft ter beschikking van de centrale raad.
193
Onder de door de Executieve bepaalde voorwaarden kan op een ter beschikking gesteld personeelslid een beroep gedaan worden voor reaffectatie en voor wedertewerkstelling of voor iedere andere opdracht in het belang van het onderwijs. Gedurende deze periode van reaffectatie en wedertewerkstelling is het personeelslid in dienstactiviteit en heeft het recht op het vakantieverlof berekend op grond van de duur van die tewerkstelling.”.
Hoofdstuk X – Definitieve ambtsneerlegging Artikel 86. Onverminderd de bepalingen van artikel 23 in verband met de beëindiging van de tijdelijke aanstelling worden de tijdelijk aangestelde en de vast benoemde personeelsleden tenzij anders bepaald (…) zonder opzegging ontslagen: (…): schrapping, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 24, 1° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “ambtshalve en”. 1°
indien zij niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden: a)
onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie zijn, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;
Vervanging van a), met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 33, 1°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. De oorspronkelijke tekst luidde: “a)
onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;”.
b)
de burgerlijke en politieke rechten genieten, behoudens een door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in a);
Vervanging van b), met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 33, 2°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. De oorspronkelijke tekst luidde: “b)
de burgerlijke en politieke rechten genieten;”.
c)
de verplichtingen van de dienstplichtwetten nakomen;
2°
indien zij na een geoorloofde afwezigheid, zonder geldige redenen behoudens overmacht, hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;
3°
indien zij zonder geldige redenen hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;
4°
indien zij zich bevinden in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
5°
Vervanging van punt 5°, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 22, 1° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. De oorspronkelijke tekst luidde:
194
“5°
indien is vastgesteld dat zij wegens een overeenkomstig de wet, het decreet of een reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen”.
6°
indien zij na terugroeping in actieve dienst, onder meer bij reaffectatie of wedertewerkstelling zonder geldige redenen weigeren de door een ter zake bevoegd orgaan aangewezen betrekking te bekleden;
7°
vanaf het ogenblik waarop hun onregelmatige vaste benoeming of tijdelijke aanstelling wordt ingetrokken. In dat geval behoudt het personeelslid evenwel de aan zijn voorafgaande toestand verbonden rechten;
8°
(…)
Opheffing van punt 8°, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 22, 2° van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. De oorspronkelijke tekst luidde: “vanaf het ogenblik van de benoeming in vast verband in een voltijdse betrekking in hoofdambt buiten het ;”. <>: vervanging, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 89, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI (zie opmerking bij artikel 1). 9°
vanaf het ogenblik waarop de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of van de niet-confessionele zedenleer, aan de opdracht van <de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht> belast met nietconfessionele zedenleer een einde maakt; Vervanging van de woorden “de godsdienstleerkracht, de leermeester nietconfessionele zedenleer, de leraar niet-confessionele zedenleer of de leraar secundair onderwijs”, m.i.v. 1 september 2014, door artikel VII. 22, 3° van het decreet
van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Vervanging van 9°, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 24 , 2° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “> aan de opdracht van de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer of de leraar secundair onderwijs belast met nietconfessionele zedenleer, een einde maakt.> Indien het een vast benoemd personeelslid betreft wordt hem een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om de voordelen van de sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld, wordt het buiten kader geaffecteerd aan een instelling en tewerkgesteld door de die het met een opdracht kan belasten en kan het, naar rato van de grootte van die opdracht, worden vervangen. Het geniet het brutosalaris, verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was. <<>>: vervanging, m.i.v. 1 september 2006, van de woorden “het hoofd van de betrokken eredienst of de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer”, door artikel VII. 22 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. <>: vervanging, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 89, 2°en 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI van respectievelijk “vanaf het ogenblik waarop het hoofd van de betrokken eredienst een einde maakt aan het mandaat van de godsdienstleraar.” en “centrale raad”.”.
195
10° vanaf het ogenblik dat voor het personeelslid dat in een wervingsambt tijdelijk aangesteld is voor bepaalde duur of tijdelijk aangesteld is in een selectie- of bevorderingsambt, de voorwaarden voor een ontslag in toepassing van <artikel 73quaterdecies, 73quinquiesdecies> of artikel 73sexiesdecies, § 3, vervuld zijn; <>: vervanging van de woorden “artikel 73quaterdecies”, met uitwerking vanaf 1 september 2007, door artikel VIII. 16, 1°, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. 11° vanaf het ogenblik dat voor het vastbenoemde personeelslid of het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur, de voorwaarden voor een ontslag in toepassing van <artikel 73terdecies, 73quinquiesdecies> of artikel 73sexiesdecies, § 1, vervuld zijn. <>: vervanging van de woorden “artikel 73terdecies”, met uitwerking vanaf 1 september 2007, door artikel VIII. 16, 2°, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. Toevoeging van punten 10° en 11°, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 24, 3° van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. Artikel 87. De beslissing waarbij een personeelslid in toepassing van artikel 86 of artikel 88, 3° of 5°, wordt ontslagen, wordt met redenen omkleed en ter kennis gebracht van de betrokkenen. Een afschrift van de beslissing wordt toegezonden aan het instellingshoofd. Onverminderd artikel 88bis kan deze kennisgeving enkel geschieden hetzij bij ter post aangetekende brief die uitwerking heeft op de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, met dien verstande dat het personeelslid die nietigheid niet kan dekken en dat ze door de rechter van ambtswege wordt vastgesteld. Vervanging van artikel 87, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 25 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “De raad van bestuur brengt de gemotiveerde beslissing tot ambtshalve ontslag overeenkomstig artikel 86 ter kennis van de belanghebbende bij een ter post aangetekende brief. Een afschrift van de beslissing wordt toegezonden aan het instellingshoofd.”. Artikel 87 was, m.i.v. 1 januari 2000, al eens vervangen door artikel 90 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “De centrale raad brengt de gemotiveerde beslissing tot ambtshalve ontslag overeenkomstig artikel 86 ter kennis van de belanghebbende bij een ter post aangetekende brief. Een afschrift van de beslissing wordt toegezonden aan het bevoegde lokale bestuursorgaan of, bij ontstentenis daarvan, het hoofd van de instelling.”.
Artikel 88. Voor de vast benoemde personeelsleden en voor de tijdelijken met een aanstelling van doorlopende duur geven eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging:
196
1°
het vrijwillige ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt overeengekomen mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste vijftien kalenderdagen;
2°
het bereiken van de leeftijdsgrens;
Vervanging van punt 2°, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 32, 1° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “de pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;”. 3°
het ontslag of de afzetting als gevolg van een tuchtmaatregel volgens artikel 61, 6° of 7°.
Vervanging van punt 3°, m.i.v. 1 september 2009, door artikel VIII. 28 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Voordien luidde de tekst: “de afdanking als gevolg van een tuchtmaatregel;”. 4°
bij toepassing van artikel 83, § 1;
5°
de definitieve pensionering;
Vervanging van punt 5°, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 32, 2° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “indien zij gedurende twee opeenvolgende schooljaren “onvoldoende” hebben gekregen bij een evaluatie ten aanzien van het ambt waarop de evaluatie betrekking heeft. Die periode wordt opgeschort wanneer het personeelslid geen diensten presteert in het ambt waarvoor de “onvoldoende” is toegekend. Een evaluatie “onvoldoende” die overeenkomstig artikel 41, § 3, in behandeling is bij de raad van beroep heeft slechts gevolgen vanaf de datum van de eindbeslissing van de raad van beroep.”.
6°
het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.
Toevoeging van punt 6°, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 32, 3° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII.
de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;
2°
in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in ‘hetzelfde ambt’, zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.>
<>: vervanging van het tweede lid, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 32, 4° van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst:
197
“Deze bepaling is met ingang van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden aangesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s en met ingang van 1 september 2009 ook niet meer op de andere personeelsleden op wie dit decreet van toepassing is.”.
Vervanging van artikel 88, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 26 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “Voor de vast benoemde personeelsleden en voor de tijdelijken met een aanstelling van doorlopende duur geven eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging: Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 91, § 1 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. 1°
het vrijwillige ontslag.
2°
Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt overeengekomen, mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste vijftien kalenderdagen;
3°
de pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;
4°
de afdanking als gevolg van een tuchtmaatregel;
5°
bij toepassing van de artikelen 79 en 83, § 1;
6°
indien zij gedurende twee opeenvolgende schooljaren “onvoldoende” hebben gekregen bij een evaluatie ten aanzien van het ambt waarop de evaluatie betrekking heeft. Die periode wordt opgeschort wanneer het personeelslid geen diensten presteert in het ambt waarvoor de “onvoldoende” is toegekend. Een evaluatie “onvoldoende” die overeenkomstig artikel 69 in behandeling is bij de raad van beroep heeft slechts gevolgen vanaf de datum van de eindbeslissing van de raad van beroep.
Er wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om de voordelen van de sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Tijdens die opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld. Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld, wordt het buiten de normen geaffecteerd aan een instelling en tewerkgesteld door de centrale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur die het met een opdracht kan belasten en kan het, naar rato van de grootte van die opdracht, worden vervangen. Het geniet het bruto salaris verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was. Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 91, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Gedurende die periode kan het personeelslid door de centrale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur met een opdracht worden belast en krijgt de betrokken instelling een uitbreiding van de haar toegekende omkadering noodzakelijk voor de vervanging van dit personeelslid. Toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 91, § 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.”.
Artikel 88bis. Een vastbenoemd personeelslid dat in toepassing van artikel 86, 9°, 10° of 11°, of artikel 88, 3° of 5°, <wordt ontslagen of afgezet>, wordt pas definitief uit zijn ambt verwijderd na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld volgens het aantal arbeidsdagen dat vereist is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. <>: vervanging van de woorden “wordt ontslagen” door artikel VIII. 29 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX.
198
Deze opzeggingstermijn begint te lopen vanaf de betekening van de beslissing bedoeld in artikel 87. Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld. Het kan door de raad van bestuur – voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder – met een andere opdracht worden belast en het kan, naar rato van de grootte van zijn oorspronkelijke opdracht, worden vervangen. Het personeelslid ontvangt het brutosalaris verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn. Vervanging van artikel 88bis, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 27 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Voor personeelsleden tewerkgesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie en in de CLB’s, blijft artikel 88, 5° gelden. Door artikel 142 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs zouden de woorden “het onderwijs voor sociale promotie” vervangen worden, m.i.v. 1 september 2008, door de woorden “het volwassenenonderwijs”. Door artikel IV. 17 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII wordt, m.i.v. 1 augustus 2008, artikel 141weer opgeheven. Ondertussen evenwel is artikel 88bis van het decreet rechtspositie al vervangen.”. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 92 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
Voor personeelsleden tewerkgesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en in de CLB’s> blijft, onverminderd de nieuwe bepalingen inzake functiebeschrijving en evaluatie, artikel 88, 5° gelden.”. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 136 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
§ 2.
Artikel 88, 5° tweede, derde en vierde lid, betreffende de opzegtermijn geldt ook voor de personeelsleden die ontslagen worden bij toepassing van artikel 73decies, § 2.”.
Artikel 88bis werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 128 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Hoofdstuk XI – Slot-, opheffings- en overgangsbepalingen Artikel 89. (…) Opheffing van artikel 89, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 93 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “Het bevorderingsbrevet en het laureaatschap voor inspectie dat door de personeelsleden werd behaald overeenkomstig de voor het van kracht worden van dit decreet bestaande bepalingen wordt voor respectievelijk de bevorderingsambten en de toegang tot de pedagogische begeleidingsdiensten gelijkgesteld met de akte van bekwaamheid bedoeld in artikel 46, 3°.”.
Artikel 90. (…) 199
Opheffing, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. In afwijking op artikel 21, § 1, het derde lid uitgezonderd en voor een periode tot en met het schooljaar 2000-2001, hebben de personeelsleden die op 30 juni 1990, 720 dagen dienstanciënniteit hebben in het gemeenschapsonderwijs en daarenboven in de periode vanaf 1 januari 1976 tot en met 30 juni 1990 tien kandidaturen ingediend hebben, voor een tijdelijke aanstelling voorrang op de groepen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° en 2°. De kandidaturen die op regelmatige wijze werden ingediend, doch werden afgewezen enkel op basis van het ontbreken van het vereist bekwaamheidsbewijs, komen hiervoor eveneens in aanmerking, voorzover het betrokken personeelslid gedurende het schooljaar waarvoor de kandidatuur werd ingediend diensten heeft gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet. Vervanging van het eerste en het tweede lid, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel 10 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII. Voordien luidde de tekst: “In afwijking op artikel 21, § 1, het derde lid uitgezonderd, en voor een periode tot en met het schooljaar 2000-2001 hebben de personeelsleden die op 30 juni 1990, 720 dagen dienstanciënniteit hebben in het Gemeenschapsonderwijs en daarenboven in de periode vanaf 1 januari 1976 tot en met 30 juni 1990 , voor een tijdelijke aanstelling voorrang op de groepen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° en 2°. <>: vervanging van “tien kandidaturen ingediend hebben”, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel 40, § 1 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI (niet door artikel 39, § 1, zoals artikel 10 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII verkeerdelijk stelt). De kandidaturen die op regelmatige wijze werden ingediend, doch werden afgewezen enkel op basis van het ontbreken van een bewijs van pedagogische bekwaamheid komen hiervoor eveneens in aanmerking, voorzover het betrokken personeelslid gedurende het schooljaar waarvoor de kandidatuur werd ingediend diensten heeft gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs en tijdens dat schooljaar of het daaropvolgend schooljaar de cursussen voor het behalen van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs volgde. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet. Het tweede lid was een toevoeging, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel 40, § 2 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI (niet door artikel 39, § 2, zoals artikel 10 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII verkeerdelijk stelt).”.
Dit voorrangsrecht verliezen definitief de personeelsleden die: -
in de loop van een schooljaar ontslagen werden <>: vervanging van de woorden “bij toepassing van artikelen 24 en 26;” m.i.v. 1 januari 1993 ingevolge artikel 25 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV.
-
bij de aanvang van een schooljaar na toepassing van artikel 23, § 2, niet opnieuw worden aangesteld.
Evenwel kan de in het eerste lid vervatte voorrangsregeling niet worden ingeroepen tegen een personeelslid dat reeds met toepassing van artikel 21, § 1, 1°, een aanstelling bekwam, of kan genieten van deze voorrang en voor 1 april 1991 werd aangesteld en in de instelling waar de betrekking te begeven is nog fungeerde op 30 juni 1991.
200
§ 2.
De personeelsleden die op 30 juni 1990 een dienstanciënniteit van 960 dagen in het Gemeenschapsonderwijs hebben verworven, worden voor de toepassing van de voorrangsregeling bij tijdelijke aanstelling ondergebracht in de groep bedoeld in artikel 21, § 1, 1°. Deze paragraaf houdt op uitwerking te hebben op 30 juni 1995.
§ 3.
Artikel 22, § 4, is van toepassing op de in de § 1 en § 2 bedoelde personeelsleden.
§ 4.
Kandidaten die in geen enkel van de vijf schooljaren voorafgaand aan het schooljaar waarvoor zij hun kandidatuur stellen, diensten hebben gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs, verliezen het voorrangsrecht zoals bedoeld in de §§ 1 en 2.
Toevoeging van § 4 door artikel 40, § 3 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Hiervoor werd geen ingangsdatum bepaald, zodat § 4 in werking is getreden op 26 maart 1995, tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad. § 5.
Dit artikel is niet van toepassing op het hoger onderwijs met volledig leerplan.
Toevoeging van § 5, m.i.v. 1 september 1995, door artikel 87 van het decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.”.
Artikel 90bis. (…) Opheffing, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 41 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 90 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en voor de CLB’s> dit artikel. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 137 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 2.
In afwijking op artikel 21bis en voor een periode tot en met het schooljaar 2000-2001 hebben de personeelsleden die op 30 juni 1990, 720 dagen dienstanciënniteit hebben in het gemeenschapsonderwijs en daarenboven in de periode van 1 januari 1976 tot en met 30 juni 1990 tien kandidaturen ingediend hebben, voor een tijdelijke aanstelling voorrang op andere tijdelijke personeelsleden voor een tijdelijke aanstelling met doorlopende duur. <>: invoeging in § 2, met uitwerking vanaf 1 september 2000, door artikel X. 34 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. De kandidaturen die op regelmatige wijze werden ingediend, doch werden afgewezen enkel op basis van het ontbreken van het vereist bekwaamheidsbewijs, komen hiervoor eveneens in aanmerking, voor zover het betrokken personeelslid gedurende het schooljaar waarvoor de kandidatuur werd ingediend diensten heeft gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet. Dit voorrangsrecht verliezen definitief de personeelsleden die: -
in de loop van een schooljaar ontslagen werden bij toepassing van artikelen 24, 26, 61 of overeenkomstig de desbetreffende wets-, decreets- of reglementsbepalingen van kracht voor de inwerkingtreding van dit decreet werden afgedankt op gemotiveerd voorstel van de directeur of op gemotiveerd voorstel van de bevoegde inspecteur of bij tuchtmaatregel werden afgezet;
-
bij de aanvang van een schooljaar na toepassing van artikelen 23, § 2, niet opnieuw worden aangesteld.
<Evenwel kan de in het eerste lid vervatte voorrangsregeling niet worden ingeroepen tegen een personeelslid dat al een tijdelijke aanstelling heeft met toepassing van artikel 21bis of artikel 21ter.> <>: vervanging van het laatste lid van § 2, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 94 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidt de tekst: “Evenwel kan de in het eerste lid vervatte voorrangsregeling niet worden ingeroepen tegen een personeelslid dat reeds met toepassing van artikel 21, § 1, 1°, een aanstelling bekwam, of kan genieten van deze voorrang en voor 1 april 1991 werd aangesteld en in de instelling waar de betrekking te begeven is nog fungeerde op 30 juni 1991.”.
201
§ 3.
Kandidaten die in geen enkel van de vijf schooljaren voorafgaand aan het schooljaar waarvoor zij hun kandidatuur stellen, diensten hebben gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs, verliezen het voorrangsrecht zoals bedoeld in de § 2.”.
Artikel 90bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 129 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 91. § 1. Voor de toepassing van <artikel 21, § 3 en artikel 21bis, § 3> komen alleen de diensten na 1 september 1988 in aanmerking. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2003, van de woorden: “de artikelen 21, § 1, 1°en 2°, a) en 21bis, § 4” door artikel IX. 42, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 2. Diensten gepresteerd in een instelling van de scholengroep, of binnen de lokale raad waaronder de instelling ressorteerde vóór de inwerkingtreding van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, worden voor de toepassing van de anciënniteitsregels beschouwd als diensten gepresteerd in de scholengroep. § 3. Diensten gepresteerd in een instelling van de scholengemeenschap, of binnen de lokale raad of scholengroep waaronder de instelling ressorteert bij de oprichting van de scholengemeenschap, worden voor de toepassing van de anciënniteitsregels beschouwd als diensten gepresteerd in de scholengemeenschap. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2005, door artikel 60 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs. § 4. De diensten verworven vóór 1 september 2000 in een PMS-centrum van het Gemeenschapsonderwijs of in het Vormingscentrum van de PMScentra van het Gemeenschapsonderwijs, worden voor de toepassing van artikel 21 en artikel 36, § 1, 1° geacht verworven te zijn bij het CLB waar het personeelslid kandideert voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en in het na concordantie overeenstemmende ambt met toepassing van artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. Invoeging van § 4, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 42, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. § 5. Voor de toepassing van artikel 21 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die namens het Gemeenschapsonderwijs deel uitmaken van de stuurgroep bedoeld in de artikelen 199 tot en met 204 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, geacht te zijn verworven en effectief gepresteerd in het CLB of de CLB’s waar het personeelslid werd toegewezen vanaf 1 september 2000. Invoeging van § 5, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 42, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
202
Artikel 91 werd vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 95 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “Onverminderd het bepaalde in artikel 90 komen voor de toepassing van artikel 21, § 1, 1° en 2°, a) slechts de diensten in aanmerking die werden gepresteerd na 1 september 1988 en kunnen deze diensten slechts worden ingeroepen door de personeelsleden die in de instelling waar de betrekking te begeven is gedurende het schooljaar 1990-1991 en voor 1 april gedurende ten minste 98 dagen een organieke betrekking hebben bekleed.”.
Artikel 91bis. (…) Schrapping van artikel 91bis, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 96 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 91 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs <<en het onderwijs voor sociale promotie>> <en voor de CLB’s> dit artikel. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 138 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 90bis komen voor de toepassing van artikel 21bis slechts de diensten in aanmerking die werden gepresteerd na 1 september 1988.”.
Artikel 91bis was ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 130 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 92. (…) Opheffing van artikel 92, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 43 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “Onverminderd de voorwaarden van artikel 36 en in afwijking van artikel 37 en tot en met het schooljaar 2000-2001 hebben de personeelsleden die in de periode van 1 januari 1976 tot en met 30 juni 1990 in het tien kandidaturen voor een tijdelijke aanstelling hebben ingediend, voorrang voor een vaste benoeming op de personeelsleden die die voorwaarden niet vervullen. De kandidaturen die op regelmatige wijze werden ingediend, doch werden afgewezen enkel op basis van het ontbreken van het vereist bekwaamheidsbewijs, komen hiervoor eveneens in aanmerking, voorzover het betrokken personeelslid gedurende het schooljaar waarvoor de kandidatuur werd ingediend diensten heeft gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 97 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI (zie opmerking bij artikel 1). Het eerste en het tweede lid waren vervangen, met uitwerking vanaf 1 april 1991, door artikel 11 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII. Voordien had de tekst geluid: “Onverminderd de voorwaarden van artikel 36 en in afwijking van artikel 37 en tot en met het schooljaar 2000-2001 hebben de personeelsleden die in de periode van 1 januari 1976 tot en met 30 juni 1990 in het Gemeenschapsonderwijs conform de ter zake geldende reglementering van toepassing op het ogenblik van de indiening voor een tijdelijke aanstelling, voorrang voor een vaste benoeming op de personeelsleden die die voorwaarden niet vervullen. De kandidaturen die op regelmatige wijze werden ingediend, doch werden afgewezen enkel op basis van het ontbreken van een bewijs van pedagogische bekwaamheid komen hiervoor eveneens in aanmerking, voorzover het betrokken personeelslid gedurende het schooljaar waarvoor de kandidatuur werd ingediend diensten heeft gepresteerd in het Gemeenschapsonderwijs en tijdens dat schooljaar of het daaropvolgend schooljaar de cursussen voor het behalen van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs volgde. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet.
203
<>: vervanging, door artikel 41, § 1 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI (niet door artikel 39, § 3, zoals artikel 11 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII verkeerdelijk stelt). De tekst tussen <> verving de woordgroepen: “tien kandidaturen” en “hebben ingediend”. Voor die vervanging werd geen ingangsdatum bepaald, zodat ze in werking is getreden op 26 maart 1995, tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad.”. Het tweede lid was toegevoegd door artikel 41, § 2 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI (niet door artikel 39, § 4, zoals artikel 11 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII verkeerdelijk stelt. Voor die toevoeging werd geen ingangsdatum bepaald, zodat ze in werking is getreden op 26 maart 1995, tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Deze voorrang geldt niet voor personeelsleden die werden afgedankt bij toepassing van de artikelen 24, 26, 61 of overeenkomstig de desbetreffende wets-, decreets- of reglementsbepalingen van kracht voor de inwerkingtreding van dit decreet werden afgedankt op gemotiveerd voorstel van het inrichtingshoofd of op gemotiveerd voorstel van de bevoegde inspecteur of bij tuchtmaatregel werden afgezet. Toevoeging van een derde lid, met uitwerking vanaf 1 januari 1993, door artikel 26 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV. Deze voorrang geldt evenmin voor de personeelsleden die in geen enkel van de vijf schooljaren, voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag voor vaste benoeming betrekking heeft, diensten hebben gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Toevoeging van een vierde lid door artikel 41, § 3 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Hiervoor werd geen ingangsdatum bepaald, zodat dit lid in werking is getreden op 26 maart 1995, tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad.”.
Artikel 93. (…) Opheffing van artikel 93, met uitwerking vanaf 1 februari 1999, door artikel 98 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “In afwijking van de artikelen 31, 33, 45, 46, 47 en 48 kan de centrale raad jaarlijks zeven mutaties, waarvan bij voorrang twee mutaties in bevorderingsambten, toestaan aan de vast benoemde personeelsleden in wervings-, selectie- of bevorderingsambten. Deze mutaties moeten gemotiveerd zijn op basis van familiale of sociale redenen.”.
Artikel 94. (…) Opheffing van artikel 94, met uitwerking vanaf 1 februari 1999, door artikel 99 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. De oorspronkelijke tekst luidde: “In afwijking van de artikelen 31, 33, 45, 47 en 48 hebben de personeelsleden titularis van een wervings- en selectieambt, na het van kracht worden van dit decreet recht op een mutatie gedurende het verdere verloop van hun loopbaan. Indien meerdere kandidaten tegelijkertijd eenzelfde betrekking aanvragen beslist de centrale raad over de mutatie. Deze bepaling is enkel van toepassing op de personeelsleden die op 1 januari 1991 vast benoemd zijn.”.
Artikel 94bis. (…) Opheffing, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 44 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Tot dan luidt de tekst: “De bepalingen van de artikelen 35, 2°
zijn niet van toepassing op vacant verklaarde betrekkingen die worden toegewezen bij toepassing van de bepalingen van artikel 92 van dit decreet.”. In die tekst was “, 93 en 94” geschrapt (…), met uitwerking vanaf 1 februari 1999, door artikel 100 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
204
Artikel 94bis was ingevoegd, m.i.v. 1 februari 1994, door het decreet van 15 december 1993 houdende wijziging van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.
Artikel 95. (…) (…): opheffing van artikel 95, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel XIII. 33 van het decreet betreffende het onderwijs XXII. Tot dan luidt de tekst: “De in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt vast benoemde personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet een tijdelijke aanwijzing hebben in een voltijdse vacante betrekking van het ambt waarvoor zij vast benoemd zijn, kunnen op eigen verzoek en mits een gunstig advies van het betrokken lokale bestuursorgaan aan de instelling waarin zij deze betrekking waarnemen m.i.v. 1 april 1991 een definitieve aanwijzing verkrijgen. De centrale raad bepaalt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan dit artikel.”.
(…) Opheffing van het laatste lid van artikel 95: “De personeelsleden die op deze wijze een definitieve aanwijzing verkregen kunnen daarna geen gebruik meer maken van het eenmalig mutatierecht zoals voorzien in artikel 94 van dit decreet.”, met uitwerking vanaf 1 februari 1999, door artikel 101 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
Artikel 95bis. (…) (…): opheffing van artikel 95bis, met uitwerking m.i.v. 1 september 2012, door artikel VIII. 34 van het decreet betreffende het onderwijs XXII. Voordien luidde de tekst: “§ 1. In afwijking van artikel 95 geldt voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs <en het onderwijs voor sociale promotie> dit artikel. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. § 2.
De in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt vastbenoemde personeelsleden die op 1 september 1999 een tijdelijke aanwijzing hebben in een vacante betrekking van het ambt waarvoor zij vast benoemd zijn, kunnen op eigen verzoek, zonder vacantverklaring en met een gunstig advies van de lokale raad, <en met ingang van 1 januari 2000 de directeur, > aan de instelling waarin zij deze betrekking waarnemen een definitieve aanwijzing verkrijgen. Voor de leraren gaat het om vakken of specialiteiten waarvoor ze het vereist of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs hebben of waarvoor ze benoemd werden volgens het voldoend geacht of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs. Als vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs worden beschouwd, zowel door organieke bepalingen als door overgangsbepalingen erkende bekwaamheidsbewijzen. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 102, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 3.
Dit artikel geldt niet voor het ambt van directeur.
§ 4.
De definitieve aanwijzing krachtens dit artikel wordt vanaf 1 september 1999 tot uiterlijk 31 augustus 2000 verleend.
Vervanging van § 4, met uitwerking vanaf 1 september 1999, door artikel 62 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor. Voordien luidde de tekst: “§ 4. De definitieve aanwijzing krachtens dit artikel geldt vanaf 1 september 1999.”. § 5.
(…)
205
Opheffing van § 5, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 102, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 5. De personeelsleden die op deze wijze een definitieve aanwijzing hebben verkregen, kunnen daarna geen gebruik meer maken van het eenmalige mutatierecht bedoeld in artikel 94.”. Artikel 95bis werd ingevoegd, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 131 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 96. De Vlaamse regering kan bijzondere maatregelen treffen inzake de terugkeer ten behoeve van de personeelsleden die werkzaam zijn in de Bondsrepubliek Duitsland en op wie dit decreet van toepassing is. Artikel 97. § 1. De leden van het administratief personeel die op 1 april 1991 een totaal van 720 dagen dienstanciënniteit in een administratief ambt van het Gemeenschapsonderwijs hebben, worden op hun verzoek op die datum vast benoemd, voor zover ze die betrekking in hoofdambt bekleden en het om een betrekking gaat waarin niet moet worden voorzien door reaffectatie. Daarenboven moeten de betrokkenen lichamelijk geschikt zijn zoals vereist in de ter zake geldende reglementsbepalingen. Voor de vaststelling van deze anciënniteit komen eveneens de contractuele diensten in aanmerking. § 2. Voor de vaststelling van de voorrang voor het administratief personeel komen de diensten gepresteerd als contractuele in aanmerking. § 3. De personeelsleden die wensen gebruik te maken van de bepalingen in § 1 dienen in het bezit te zijn van de bekwaamheidsbewijzen vereist voor het administratief personeel vastgelegd door de Vlaamse regering. § 4. De benoeming kan slechts opgesteld worden voor de betrekking waarvan de opdracht die rekening houdende met de rationalisatie- en omkaderingsnormen, een waarborg biedt inzake stabiliteit van de betrekking na 1 september 1991. § 5. De maatregel van § 1 is alleen van toepassing op personeelsleden die nog over geen enkele vaste benoeming beschikken in het onderwijs of een administratie. § 6. De dienstanciënniteit bedoeld in dit artikel wordt berekend overeenkomstig artikel 4 van dit decreet. In afwijking van de bepalingen van artikel 4 wordt de anciënniteit niet met 1, 2 vermenigvuldigd en is punt c) niet van toepassing. Artikel 201 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II en artikel 27 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV verwijzen naar artikel 97 van dit decreet. Artikel 97bis. Voor de toepassing van de artikelen 4, 5, 21 en 36, § 1, 1° van dit decreet, worden de diensten in aanmerking genomen die de personeelsleden gepresteerd hebben in een betrekking van de categorie van het administratief personeel in het rijksonderwijs/gemeenschapsonderwijs, in de periode van 1 september 1985 tot 31 maart 1991, en die bezoldigd werden met een salaris door het ministerie van onderwijs/departement onderwijs.
206
Invoeging van artikel 97bis, m.i.v. 1 september 1994, door artikel 42 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI. Gelet op de vaste rechtspraak van de hoogste burgerlijke en administratieve rechtscolleges (het Hof van Cassatie en de afdeling administratie van de Raad van State) moet dit artikel naar zijn bedoeling zo gelezen worden dat het betrekking heeft op diensten die werden gepresteerd door personeelsleden in hun hoedanigheid van contractueel personeelslid. Een personeelslid in overheidsdienst wordt immers steeds geacht zich in een statutaire rechtspositie te bevinden en verwerft als dusdanig ook statutaire dienstanciënniteit, tenzij een geschreven arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 wordt voorgelegd. Artikel 98. De tuchtprocedures ingeleid voor het in werking treden van dit decreet worden voortgezet overeenkomstig de desbetreffende wets-, decreets- en reglementsbepalingen van kracht voor de inwerkingtreding van dit decreet. Artikel 99. De diensten gepresteerd door de personeelsleden in de semi-internaten en in de vóór het van kracht worden van dit decreet komen in aanmerking voor de in artikel 4 bedoelde anciënniteit. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2015, van het woord “opvangcentra” door artikel VII. 1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. Artikel 100. (…) Opheffing, m.i.v. 1 september 2003, door artikel IX. 45 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. De oorspronkelijke tekst luidt: “Voor de toepassing van de bepalingen van artikelen 21, § 1, 2°, b), en 90 wordt de vereiste dienstanciënniteit tot 1 april 1991 berekend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 of van het koninklijk besluit van 27 juli 1979.”.
Artikel 100bis. § 1. De bepalingen inzake functiebeschrijving gelden vanaf 1 september 2007. § 2. De bepalingen inzake evaluatie gelden voor de personeelsleden van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB’s vanaf 1 september 2007. Voor de personeelsleden van het basisonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de autonome internaten en tehuizen, de semi-internaten en de gelden ze vanaf 1 september 2009. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2015, van het woord “opvangcentra” door artikel VII. 1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV. § 3. De beoordelings- en evaluatieprocedures ingezet in toepassing van artikel 22 of 41 en de beroepsprocedure ingezet in toepassing van artikel 24 en artikel 61, 6°, moeten verder worden gezet overeenkomstig de decreets- en reglementsbepalingen die golden op het ogenblik van het opstarten van
207
deze procedures. Hiertoe blijft een raad van beroep fungeren. Deze raad van beroep is samengesteld uit: 1°
een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters, onafhankelijke personen die aangesteld worden door de Vlaamse Regering;
2°
twee leden aangewezen door de voorzitter van de raad van beroep onder de leden bedoeld in § 2, overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde regelen;
3°
een vaste secretaris en een plaatsvervangende secretaris, door de afgevaardigd bestuurder aangewezen onder de ambtenaren van niveau A van zijn administratieve diensten. Een secretaris is belast met het opstellen van het verslag over de zaak.
Bij de aanwijzing van de leden bedoeld in 2°, wijst de Vlaamse Regering voor respectievelijk het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het hoger onderwijs, het buitengewoon onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdienst en de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel telkens acht leden aan, waarvan telkens vier titularis van een wervings- of selectieambt en telkens vier titularis van een bevorderingsambt zijn. Voor de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel worden vier leden titularis van een wervingsambt en vier leden titularis van een selectieambt aangeduid. Deze leden zijn vast benoemde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs. De voorzitter wijst overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde regelen de leden aan. De Vlaamse Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter recht hebben. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de samenstelling, het secretariaat en de werking van de raad van beroep, de procedure en de redenen tot wraking. Vervanging van artikel 100bis, m.i.v. 1 september 2007, door artikel V. 28 van het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie. De oorspronkelijke tekst luidde: “§ 1. Dit artikel geldt voor het gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs <> <en voor de CLB’s> Door artikel 141 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs zouden de woorden “het onderwijs voor sociale promotie” vervangen worden, m.i.v. 1 september 2008, door de woorden “het volwassenenonderwijs”. Door artikel IV. 17 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII wordt, m.i.v. 1 augustus 2008, artikel 141 weer opgeheven. Ondertussen evenwel is artikel 100bis, § 1 van het decreet rechtspositie al vervangen. <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 58 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 139, § 1 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. <§ 2. bepalingen inzake functiebeschrijving en evaluatie, zoals bedoeld in de hoofdstukken VIIIbis en VIIIter van dit decreet, treden geleidelijk in werking vanaf 1 september 2000 voor de gefinancierde personeelsleden en de scholengroepen die worden opgenomen in
208
een convenant afgesloten tussen de Vlaamse regering, het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve vakorganisaties. Indien op 1 september 2000 geen convenant is afgesloten, worden zij opgenomen in een besluit van de Vlaamse regering dat de invoering van de functiebeschrijving en evaluatie vastlegt.>
<>: vervanging van § 2, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 103, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “§ 2.
De bepalingen inzake functiebeschrijving en die inzake evaluatie treden geleidelijk in werking vanaf 1 september 1999 voor het gefinancierd personeel en de lokale raden die worden vermeld in een convenant afgesloten tussen de Vlaamse regering, de ARGO en de representatieve vakorganisaties. Indien op 1 september 1999 geen convenant is afgesloten, legt de Vlaamse regering de invoering van de functiebeschrijving en evaluatie vast.”.
§ 3.
De bepalingen inzake functiebeschrijving gelden voor alle personeelsleden vanaf 1 september 2004. De bepalingen inzake evaluatie gelden voor alle personeelsleden vanaf 1 september <2007> <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2006, door artikel IV. 1. van het decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs. De oorspronkelijke tekst luidde: “2006”. (…) (…) opheffing, m.i.v. 1 september 2006, door het decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs. De oorspronkelijke tekst luidde: “”. <>: toevoeging, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 59 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.
§ 4.
De voorwaarde dat het personeelslid geen evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” mag hebben verkregen, wordt opgeschort rekening houdende met de termijnen opgenomen in de afgesloten convenant bedoeld in § 2.
§ 5.
Artikel <22, 26, 27, 41, 50ter en 55bis, § 6> worden opgeheven rekening houdend met de termijn bepaald in § 2 en § 3 <<én van zodra het college van beroep, zoals bedoeld in artikel 73novies, § 2, functioneert>> <<>>: toevoeging, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 26 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. <>: vervanging van de woorden “22, 26 en 27”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 103, 2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.
§ 6.
(…) (…): opheffing van het eerste lid, m.i.v. 1 september 2006, door het decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs. De oorspronkelijke tekst luidt: “In afwijking van § 2, moet voor de CLB’s “1 september 1999” gelezen worden als “1 september 2000”. In afwijking van § 3, moet voor de CLB’s “1 september 2004” gelezen worden als “1 september 2005” (…) (…): schrapping van “en” “1 september 2006” als “1 september 2007”, m.i.v. 1 september 2006, door het decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs.
Invoeging van § 6, m.i.v. 1 september 2000, door artikel 139, § 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 7.
De beoordelings- en evaluatieprocedures ingezet door toepassing van artikel 22 en artikel 41 moeten verder worden gezet overeenkomstig de decreets- en reglementsbepalingen die golden op het ogenblik van het opstarten van deze procedures.
209
Invoeging van § 7, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 103, 3° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI.”. Invoeging van artikel 100bis (§§ 1 tot 5), m.i.v. 1 september 1999, door artikel 132 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 100ter. Alle beroepen die tijdens het schooljaar 2007-2008 werden ingediend bij de kamer van beroep tegen een ontslag om dringende redenen of tegen een tuchtstraf worden geacht conform de regelgeving te zijn ingediend. Dit artikel, dat voorheen was opgeheven, wordt opnieuw opgenomen in deze lezing, met uitwerking vanaf 1 juni 2008, door artikel VIII. 17 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. (…) (…): opheffing van artikel 100ter, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 23 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De tekst van het opgeheven artikel luidde: “§ 1.
In het schooljaar 1998-1999 kan een personeelslid in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel niet tijdelijk aangesteld worden in een vacante betrekking of benoemd worden.
§ 2.
In afwijking van § 1 kan tijdens dit schooljaar een personeelslid worden benoemd in een ambt van het opvoedend hulppersoneel of het administratief personeel indien de betrekking in de periode februari 1998-mei 1998 werd vacant verklaard.
§ 3.
In afwijking van § 1 kan een personeelslid vast benoemd worden onder de voorwaarden vermeld in artikel 40ter.”.
Artikel 100ter gold enkel voor het gewoon secundair onderwijs. Het werd, m.i.v. 1 september 1998, ingevoegd door artikel 133 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Artikel 100quater. In het buitengewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de internaten, kunnen vanaf het schooljaar 2006-2007 geen personeelsleden meer tijdelijk worden aangesteld of worden vast benoemd in betrekkingen in de categorie van het opvoedend hulppersoneel of het administratief personeel. Vervanging van artikel 100quater, met uitwerking vanaf 1 juni 2006, door artikel VII. 24 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De tekst van dit artikel luidde voorheen: “In het gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de instellingen van het Gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn, kunnen vanaf het schooljaar 2001-2002 geen personeelsleden meer tijdelijk worden aangesteld of worden vast benoemd in betrekkingen in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel.”. Deze tekst was op zijn beurt een vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 46 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 1.
In het schooljaar 1999-2000 tot en met 2005-2006 kunnen geen personeelsleden in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel tijdelijk worden aangesteld in een vacante betrekking of worden benoemd.”. Vervanging van § 1, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 104 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst:
210
Ҥ 1.
In het schooljaar 1999-2000 tot en met 2005-2006 kan een lokale raad geen personeelsleden in de categorie van het opvoedend hulpersoneel en het administratief personeel tijdelijk aanstellen in een vacante betrekking of benoemen.
§ 2.
In afwijking van § 1 kan een personeelslid vast benoemd worden onder de voorwaarden vermeld in artikel 40ter.”.
Artikel 100quater was, m.i.v. 1 september 1998, ingevoerd door artikel 133 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het gold enkel voor het gewoon secundair onderwijs.
Artikel 100quinquies. § 1. De personeelsleden die op 30 juni 2006 vast benoemd zijn, toegelaten zijn tot de proeftijd, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel worden, mits inachtneming van <de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de codificatie betreffende het secundair onderwijs>, met ingang van 1 september 2006 geconcordeerd naar het ambt van opvoeder. Die concordantie is persoonsgebonden. De concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. <>: vervanging van de zinsnede “titel XI – Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs” door artikel 359, 18), 6° a) van de codex secundair onderwijs.
§ 2. De personeelsleden die op 30 juni 2006 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het administratief personeel worden, op voorwaarde van <de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de codificatie betreffende het secundair onderwijs>, met ingang van 1 september 2006 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker. Die concordantie is persoonsgebonden. De concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. <>: vervanging van de zinsnede “titel XI – Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs” door artikel 359, 18), 6° a) van de codex secundair onderwijs.
§ 3. Van de concordantie, vermeld in §§ 1 en 2, kan mits wederzijds akkoord tussen inrichtende macht en betrokken personeelslid worden afgeweken. De afwijking kan enkel op 1 september 2006 worden toegepast en de concordantie is eveneens persoonsgebonden. Het personeelslid volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie die verbonden is aan het ambt waarnaar hij als gevolg van de afwijking wordt geconcordeerd. Bij de toepassing van deze paragraaf moet de inrichtende macht steeds rekening houden met <artikel 30 van de codificatie betreffende het secundair onderwijs> <>: vervanging van de zinsnede “artikel 95 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs” door
artikel 359, 18), 6° b) van de codex secundair onderwijs.
211
§ 4. Het personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de salarisschaal die hij genoot op 30 juni 2006 en de daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals bepaald in <de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de codificatie betreffende het secundair onderwijs> <>: vervanging van de zinsnede “artikel 97 van voormeld decreet van 14 juli 1998” door artikel 359, 18), 6° c) van de codex secundair onderwijs. § 5. Het personeelslid dat op het ogenblik van de concordantie, vermeld in §§ 1 en 2, met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 betreffende de deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra of van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding, ter beschikking gesteld is in een ambt van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt beschouwd als ambtshalve geconcordeerd zoals vermeld in §§ 1 en 2. § 6. In afwijking op artikel 48 kan de raad van bestuur het personeelslid dat uiterlijk op 30 juni 2006 toegelaten is tot de proeftijd in het selectieambt van opvoeder- huismeester of directiesecretaris vast benoemen in dit ambt op voormelde datum. Vervanging van artikel 100quinquies, met uitwerking vanaf 1 juni 2006, door artikel VII. 25 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. De vorige tekst van dit artikel luidde: “§ 1. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel of in het ambt van opvoeder, worden, mits inachtneming van Titel XI – Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van opvoeder. Deze concordantie is persoonsgebonden. Deze concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. § 2.
De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het administratief personeel of het ambt van administratief medewerker, worden, mits inachtneming van Titel XI – Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker. Deze concordantie is persoonsgebonden. Deze concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid.
§ 3.
212
Van de concordantie bedoeld in §§ 1 en 2 kan mits wederzijds akkoord tussen inrichtende macht en betrokken personeelslid worden afgeweken. Deze afwijking kan enkel op 1 september 2001 worden toegepast en deze concordantie is eveneens persoonsgebonden.
Het personeelslid volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie die verbonden is aan het ambt waarnaar hij ingevolge deze afwijking wordt geconcordeerd. Bij toepassing van deze paragraaf moet de inrichtende macht steeds rekening houden met artikel 95 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. § 4.
Het personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de salarisschaal die bij genoot op 30 juni 2001 en de daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals bepaald in artikel 97 van voormeld decreet van 14 juli 1998.
§ 5.
Het personeelslid dat op het ogenblik van de in § 1 en § 2 bedoelde concordantie in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medischsociale centra, of in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 1999 betreffende de bijzondere terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor sommige personeelsleden van het voltijds gewoon secundair onderwijs, ter beschikking gesteld is in een ambt van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt beschouwd als zijnde ambtshalve geconcordeerd zoals bedoeld in §§ 1 en 2.”.
Deze tekst was op zijn beurt een vervanging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 47 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: Ҥ 1.
De vast benoemde personeelsleden in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel kunnen, mits inachtneming van de voorwaarden bepaald in Titel XI-Ondersteunend personeel van het Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, benoemd worden in een ambt van de categorie van het ondersteunend personeel. Het personeelslid mag niet worden benoemd onder zijn diplomaniveau.
§ 2.
De personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel, kunnen tijdelijk aangesteld worden in een ambt van de categorie van het ondersteunend personeel mits inachtneming van de voorwaarden bepaald in Titel XI-Ondersteunend personeel van het Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het personeelslid mag niet worden aangesteld onder zijn diplomaniveau.”.
Artikel 100quinquies was, m.i.v. 1 september 1998, ingevoegd door artikel 133 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het gold enkel voor het gewoon secundair onderwijs.
Artikel 100sexies. § 1. Een tijdelijk personeelslid kan vrijwillig afstand doen van de in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie. Deze vrijwillige afstand is eenmalig en is onomkeerbaar. § 2. De in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een tijdelijk personeelslid van rechtswege als het personeelslid gedurende een ononderbroken periode van twee kalenderjaren niet in het onderwijs is tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd: de vakantieperioden, de militaire dienst en de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, de loopbaanonderbreking en de verloven zonder behoud van salaris(toelage) voor een maximumduur van 6 werkdagen per schooljaar. § 3. De in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een vastbenoemd personeelslid van rechtswege bij ontslag uit het onderwijs of 213
ingevolge een bevordering in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van artikel 55. Vervanging van artikel 100sexies, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 48, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 1. De personeelsleden benoemd in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel behouden op persoonlijke titel het ambt waarvan zij op 30 juni 1998 titularis waren. Zij behouden het ambt en de daaraan verbonden salarisschaal voor het volume van hun opdracht op dezelfde datum. § 2.
De personeelsleden tijdelijk aangesteld in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel behouden tot en met 31 augustus 2006 op persoonlijke titel het ambt waarvan zij op 30 juni 1998 titularis waren. Zij behouden elk schooljaar tot en met het schooljaar 2005-2006 het ambt en de daaraan verbonden salarisschaal voor het volume van hun opdracht op dezelfde datum. <>: toevoeging van een tweede lid bij § 2, met uitwerking vanaf 1 september 1998, door artikel 105 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. <>: toevoeging van een derde lid, met uitwerking vanaf 1 september 1998, door artikel IX. 48, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.”.
Artikel 100sexies was, m.i.v. 1 september 1998, ingevoegd door artikel 133 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het gold enkel voor het gewoon secundair onderwijs.
Artikel 100septies. (…) Opheffing, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 49 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “Wanneer een personeelslid uit de categorie van het opvoedend hulppersoneel of het administratief personeel wordt vervangen wegens een verlof, een terbeschikkingstelling of een afwezigheid, wordt de vervanger aangesteld in een ambt van het ondersteunend personeel.”. Artikel 100septies was vervangen, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 106 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Voordien luidde de tekst: “Wanneer een personeelslid uit de categorie van het opvoedend hulppersoneel of het administratief personeel wordt vervangen wegens een verlof, een terbeschikkingstelling of een afwezigheid, dan stelt de lokale raad de vervanger aan in een ambt van het ondersteunend personeel.”. Artikel 100septies was, m.i.v. 1 september 1998, ingevoegd door artikel 133 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Artikel 100septies gold enkel voor het gewoon secundair onderwijs.
214
Artikel 100octies. De regering kan maatregelen nemen ter uitvoering van de overgangsbepalingen inzake ondersteunend, administratief en opvoedend hulppersoneel. Artikel 100octies geldt enkel voor het gewoon secundair onderwijs. Het werd, m.i.v. 1 september 1998, ingevoegd door artikel 133 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Artikel 100novies. De artikelen 100ter tot en met 100octies zijn niet van toepassing op de PMScentra en op de CLB’s. Invoeging van artikel 100novies, met uitwerking vanaf 1 september 1998, door artikel 140 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. Artikel 100decies. § 1. In afwijking tot hetgeen bepaald is in hoofdstuk III, afdeling II van dit decreet blijven de tijdelijke aanstellingen in de centra voor leerlingenbegeleiding tot en met 31 augustus 2000 de bevoegdheid van de centrale raad van de ARGO, bedoeld in artikel 5, § 1, 1° van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. De centrale raad stelt aan op voorstel van het hoofd van de instelling. § 2. Voor de toepassing van dit decreet moet tot 31 augustus 2000 onder “CLB” worden verstaan “het psycho-medisch-sociaal centrum”. Invoeging van artikel 100decies, m.i.v. 1 januari 2000, door artikel 107 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Artikel 100undecies. § 1. Voor de personeelsleden die in juni 2003 in dienst zijn in een gefinancierde instelling van het basisonderwijs als gesubsidieerd contractueel personeelslid, als contractueel personeelslid ten laste van het departement onderwijs of als contractueel personeelslid zoals bedoeld in artikel 154, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een administratieve functie in een gefinancierde instelling van het basisonderwijs beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 4, 21, 21bis, 36 en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van administratief medewerker in de personeelscategorie van het beleidsen ondersteunend personeel in het basisonderwijs. Een personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven. De beperking tot 720 dagen geldt niet voor de toepassing van artikel 55, § 2bis. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven.
215
§ 2. Voor de personeelsleden die in juni 2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het departement onderwijs in een gefinancierde instelling van het basisonderwijs of secundair onderwijs, worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een ambt van het onderwijzend, opvoedend of paramedisch, medisch, sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel in een gefinancierde instelling van het basisonderwijs of secundair onderwijs beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 4, 21, 21bis, 36 en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het betrokken ambt of in het ambt van beleidsmedewerker in de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs. Het personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven. § 3. De personeelsleden die op 30 juni 2003 vast benoemd zijn of ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking in een ambt van rekenplichtig correspondent, eerste rekenplichtige correspondent, klerk, klerk-typist, eerste klerk-typist of opsteller in de categorie van het administratief personeel in een school van het basisonderwijs, worden met ingang van 1 september 2003 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker in de categorie van het beleids- en ondersteunend personeel. Deze concordantie is persoonsgebonden. Deze concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. Het personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de <salarisschaal> die het genoot op 30 juni 2003. De diensten gepresteerd in ambten van de categorie van het administratief personeel worden beschouwd als zijnde gepresteerd in het ambt van administratief medewerker in de categorie van het beleids- en ondersteunend personeel. De vastbenoemde administratieve medewerkers die werden geconcordeerd zoals bedoeld in het eerste lid, worden aangesteld of geaffecteerd in het ambt van administratief medewerker dat wordt ingericht op basis van de puntenenveloppes zoals bedoeld in artikel 153novies en artikel 192, § 4 van het decreet van 25 februari betreffende het basisonderwijs Voor de personeelsleden die op 1 september 2003 worden geconcordeerd naar een vastbenoemd ambt van administratief medewerker met onvolledige prestaties, zijn voor de vaste benoemingen op 1 januari 2004 en 1 januari 2005 de bepalingen van artikel 36ter (lees: 36bis) niet van toepassing. <>: vervanging, m.i.v. 1 september 2007, door art. VIII. 16 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII. Voorheen luidde de tekst: “salarisschaal”. § 4. Diensten gepresteerd door de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking en die in de maand juni 2003 216
tewerkgesteld zijn als administratieve hulp in het basisonderwijs, worden mits instemming van de raad van bestuur, beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 4, 21, 21bis, 36 en 56 met dien verstande dat een personeelslid op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen kan verwerven. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van administratief medewerker in de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs. § 5. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk III en onverminderd de bepalingen van artikel 40septies, stelt de raad van bestuur vóór 15 oktober 2003 de lijst op met de vacante betrekkingen van administratief medewerker of beleidsmedewerker, die kunnen worden ingericht op basis van de puntenveloppe zoals bedoeld in hoofdstuk IX, afdeling IIIbis, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Bij het opstellen van deze lijst houdt de raad van bestuur rekening met de betrekkingen die op 15 september 2003 vacant zijn. Een betrekking die op deze wijze werd vacant verklaard kan op 1 januari 2004 door benoeming worden toegewezen. § 6. Voor de personeelsleden die in juni 2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het departement onderwijs in een gefinancierd CLB of in het vormingscentrum, worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een ambt van het technisch of het administratief personeel in een gefinancierd CLB of in het vormingscentrum beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 4, 21, 21ter, 36, 36quater en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het betrokken ambt. Het personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven. § 7. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 21, 21bis en 21ter, kan het personeelslid bedoeld in § 1, § 2, § 4 en § 6 dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van verlies van zijn recht voor schooljaar 2003-2004, vóór 15 augustus 2003 bij de raad van bestuur kandideren met een ter post aangetekende brief. § 8. Voor de personeelsleden die in juni 2003 in dienst zijn in een gefinancierde instelling van het secundair onderwijs als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs, worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een administratieve functie in een gefinancierde instelling van het secundair onderwijs, beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in de artikelen 4, 21, 21bis, 36 en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van administratief medewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend personeel in het secundair onderwijs.
217
Het personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven. De beperking tot 720 dagen geldt niet voor de toepassing van artikel 55, §§ 1 en 2. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven. § 9. Voor de personeelsleden die in juni 2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs in een gefinancierde instelling van het deeltijds kunstonderwijs of van het volwassenenonderwijs, worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs in een ambt van een personeelscategorie van het deeltijds kunstonderwijs of volwassenenonderwijs beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in de artikelen 4, 21, 36 en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het overeenkomstig ambt. Het personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven. § 10. Diensten als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs die gepresteerd zijn door de personeelsleden die in de maand juni 2004 tewerkgesteld zijn als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs bij het Gemeenschapsonderwijs, worden mits instemming van de raad van bestuur en het akkoord van het bevoegd lokaal comité, beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in de artikelen 4, 21, 21bis, 36 en 56, met dien verstande dat een personeelslid op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen kan verwerven. Deze diensten worden in dat geval beschouwd als zijnde gepresteerd bij de betrokken scholengroep. De raad van bestuur beslist voor welk ambt deze diensten in aanmerking komen. Als de raad van bestuur de diensten in aanmerking laat komen voor het ambt van administratief medewerker in het beleids- en ondersteunend personeel of het ambt van administratief medewerker in het ondersteunend personeel, geldt de beperking van 720 dagen dienstanciënniteit niet voor de toepassing van artikel 55, § 1, § 2 of § 2bis. De §§ 8, 9 en 10 werden ingevoegd, met uitwerking vanaf 1 april 2004, door artikel 12 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen. Artikel 100undecies werd ingevoegd, met uitwerking vanaf 1 juni 2003, door artikel 61 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs.
218
Artikel 101. § 1. De bepalingen van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1967, 6 juli 1970, 27 juli 1971, 11 juli 1973, 19 december 1974, 18 februari 1977, 2 juli 1981 en 31 juli 1984, de koninklijke besluiten nr. 269 van 31 maart 1984, nr. 456 van 10 september 1986, de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990 en het koninklijk besluit van 28 september 1984, geheel of gedeeltelijk, worden opgeheven op een door de Vlaamse regering te bepalen datum. § 2. Opgeheven worden: 1°
het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 september 1967, 21 oktober 1968, 25 november 1976 en 16 december 1981, het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 en het decreet van 5 juli 1989; de bijlagen 1 en 2 bij dit koninklijk besluit worden evenwel opgeheven op een door de Vlaamse regering te bepalen datum;
2°
het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 april 1980, 5 maart 1981 en 27 mei 1981, het koninklijk besluit nr. 69 van 20 juli 1982, de koninklijke besluiten van 1 september 1983, 1 augustus 1984, 29 augustus 1985 en 11 december 1987 en het besluit van de Vlaamse regering van 4 juli 1990, met uitzondering van de artikelen 35, 78 en 92 die worden opgeheven m.i.v. 1 januari 1990 en met uitzondering van artikel 20 en artikel 33, 6° voor wat betreft de personeelsleden van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie; wat evenwel het personeel van de inspectiediensten bedoeld in artikel 70, § 2 van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs betreft, wordt dit besluit opgeheven op een door de Vlaamse regering te bepalen datum; Toevoeging, m.i.v. 1 april 1991, door artikel 43 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI.
3°
het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 juli 1976 en 14 november 1978, het koninklijk besluit nr. 71 van 20 juli 1982 en de koninklijke besluiten van 1 augustus 1984 en 29 augustus 1985 ; 219
<>: wijziging, m.i.v. 1 januari 1994, door artikel 28, 3° van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. Voordien luidde de tekst: “met uitzondering van de bepalingen die de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst betreffen”. Die tekst was een toevoeging, m.i.v. 1 september 1991, door artikel 107 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten.
4°
het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medischsociale centra, van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medischsociale centra, gewijzigd bij koninklijk besluit van 30 oktober 1981, de koninklijke besluiten nr. 73 van 20 juli 1982 en nr. 226 van 7 december 1983 en de koninklijke besluiten van 29 augustus 1985 en 21 oktober 1985, met uitzondering van de artikelen 2; 16; 71; 85, 1; 86, 1 en 198, het hoofdstuk IX en hoofdstuk XI, afdeling 4, die worden opgeheven op een door de Vlaamse regering te bepalen datum;
5°
het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het Rijksonderwijs.
§ 3. In artikel 9, 1° lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving worden de woorden “die door de Minister van Openbaar Onderwijs op voordracht van de hoofden van de betrokken erediensten worden benoemd” geschrapt. § 4. In het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1990 houdende de regeling van de uitoefening van de bevoegdheden van de commissaris van de Vlaamse regering bij de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs worden de artikelen 10 en 11, 2° lid, opgeheven. Artikel 102. § 1. Op het ogenblik dat ter uitvoering van het artikel 16, § 2, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, de onderwijsinstellingen van het hoger kunstonderwijs worden ingedeeld onder het hoger onderwijs van het lange type en op het ogenblik dat de rechtspositieregeling voor de personeelsleden van deze onderwijsinstellingen van kracht wordt, worden deze onderwijsinstellingen en hun personeelsleden onttrokken aan het toepassingsgebied van dit decreet. § 2. In afwachting dat door de rechtspositie wordt geregeld van de personeelsleden van het hoger onderwijs van het lange type is onderhavig decreet van toepassing op het personeel van de instellingen van het hoger onderwijs van het lange type. <>: vervanging van “de Vlaamse Raad”, met ingang vanaf 30 november 2006, zijnde tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad op 20 november 2006, door artikel 22 van het decreet van 23 juni 2006 houdende
220
aanpassing van diverse decreten aan de nieuwe benaming van de wetgevende vergaderingen van de gemeenschappen en gewesten. § 3. In afwijking op § 2 zijn, tot op een door de Vlaamse regering te bepalen datum, artikel 3, 4°; artikel 21, artikel 23, § 1, b, tweede en derde streepje; artikel 30, artikelen 32 tot en met 34; artikel 35, 2°; artikel 36, § 1, 1°; artikel 40, § 1; artikel 42, 2°; artikel 46, 1° en 4° en artikelen 90 tot en met 94 niet van toepassing op het bestuurs- en onderwijzend personeel van de instellingen voor het hoger onderwijs van het lange type, de instellingen voor het hoger onderwijs van de tweede en derde graad en de instellingen voor hoger kunstonderwijs. Het bepaalde in artikel 36, § 1, tweede lid, staat niet in de weg dat, in afwijking van § 2, tot op een door de Vlaamse regering te bepalen datum, vaste benoemingen in een niet-uitsluitend ambt kunnen worden gedaan. In afwachting van de uitvoering van de bepalingen van artikel 10, § 6 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, bepaalt voor het hoger onderwijs van het lange type, het hoger onderwijs van de tweede en derde graad en het hoger kunstonderwijs, het bevoegde bestuursorgaan van , de specificatie van de bekwaamheidsbewijzen. <>: vervanging van “de Argo”, m.i.v. 1 september 1999, door artikel 108 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI. Vervanging van § 3, m.i.v. het academiejaar 1993-1994, door artikel 30 van het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V. Voordien luidde de tekst: “§ 3. In afwijking op § 2 zijn, tot uiterlijk 1 oktober 1993, artikel 3, 4°; artikel 17, § 3; artikel 21; artikel 23, § 1, b en e, artikelen 30 tot en met 35; <artikel 36, § 1, 1°, 4°>; artikel 40, § 1; artikel 42, artikel 46, 1° en 4° en artikelen 90 tot en met 94 niet van toepassing op het bestuurs- en onderwijzend personeel van de instellingen voor het hoger onderwijs van het lange type, de instellingen voor het hoger onderwijs van de 2° en 3°graad en de instellingen van het hoger kunstonderwijs. In afwachting van de uitvoering van de bepalingen van artikel 10, § 6 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, bepaalt voor het hoger onderwijs van het lange type, het hoger onderwijs van de 2° en 3° graad en het hoger kunstonderwijs, het bevoegde bestuursorgaan van de ARGO, de specificatie van de bekwaamheidsbewijzen. <> <>: vervanging, m.i.v. 1 januari 1993, van de woorden “artikel 36, § 1, 1°, 4° en het voorlaatste lid”, door artikel 28, § 1 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV. <<>>: toevoeging van een derde lid, m.i.v. 1 januari 1993, door artikel 28, § 2 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV. § 3 was toegevoegd, m.i.v. 1 september 1991, door artikel 52 van het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.”.
Artikel 103. In afwijking op artikel 3, 6° en in afwachting dat voor het normaalonderwijs en het middelbaar technisch normaalonderwijs uitvoering wordt verleend aan artikel 10, afdeling 2 van de wet van 7 juli 1970 worden voor de toepassing van dit decreet de selectieambten van het onderwijzend personeel als wervingsambten gerangschikt. 221
Artikel 103bis. De personeelsleden die in het basisonderwijs aangesteld zijn als leermeester godsdienst belast met anglicaanse godsdienst hebben tot en met 31 augustus 2013 recht op de salarisschaal 121. Vervanging van artikel 103bis, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 12 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. Voordien luidde de tekst: “§ 1. De personeelsleden die in het basisonderwijs aangesteld zijn als godsdienstleerkracht belast met islamitische godsdienst hebben tot 30 juni 2001 recht op salarisschaal 121. Deze personeelsleden worden met ingang van 1 september 2001 bezoldigd overeenkomstig de vigerende regelgeving. § 2.
Aan de in § 1 bedoelde personeelsleden worden overgangsmaatregelen toegekend, voor zover zij tussen 1 september 1996 en 30 juni 2001 minimum zes maanden ononderbroken in dienst geweest zijn als godsdienstleerkracht belast met islamitische godsdienst. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als dienstonderbreking beschouwd: de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- bevallings- en borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, alsook de verloven zonder behoud van salaris(toelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een periode van ten hoogste dertig kalenderdagen per schooljaar.
§ 3.
De overgangsmaatregelen gelden voor het in § 1 bedoelde ambt en betreffen: 1°
de vroegere salarisschaal: de personeelsleden behouden hun vroegere salarisschaal, tenzij de salarisschaal vastgesteld krachtens de vigerende regelgeving hoger is;
2°
de bekwaamheidsbewijzen: de personeelsleden die: -
gedurende de periode van dienstactiviteit bedoeld in § 1 voldeden aan de aanwervingsvoorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993;
-
in het bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid in de zin van artikel 3bis, § 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 26 september 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en godsdienstleraars ; <>: toevoeging, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 50, 1° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijsXIV.
-
volgens de vigerende regelgeving geen vereist (…) bekwaamheidsbewijs hebben, worden geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs. (…): schrapping van “of voldoende geacht”, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 50, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
§ 4.
De overgangsmaatregelen worden toegekend op 1 september 2001. De personeelsleden aangesteld vóór 1 september 2001, die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993, die op 1 september 2001 niet in het bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, vanaf de maand volgende op het behalen van dit bewijs van pedagogische bekwaamheid, op voorwaarde dat het bewijs
222
van pedagogische bekwaamheid behaald werd binnen de drie jaar na de eerste aanstelling. Vervanging van § 4, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 50, 3° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Voordien luidde de tekst: “§ 4.
De overgangsmaatregelen worden toegekend op 1 september 2001. De vastbenoemde personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd. De tijdelijke personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als een onderbreking beschouwd: de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris(toelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren en de periode waarin het ambt van inspecteur wordt uitgeoefend.”.
§ 5.
De vastbenoemde personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd. De tijdelijke personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als een onderbreking beschouwd: de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris(toelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren en de periode waarin het ambt van inspecteur wordt uitgeoefend.
Invoeging van § 5, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 50, 4° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV. Artikel 103bis (§§ 1 tot 4) werd ingevoegd, door artikel X. 35 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, § 1 met uitwerking vanaf 1 september 1993, de rest met uitwerking vanaf 1 september 2001.”.
Artikel 103ter. De personeelsleden die in het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs aangesteld zijn als godsdienstleerkracht belast met anglicaanse godsdienst, hebben tot en met 31 augustus 2013: 1°
in de eerste graad en in de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs recht op de salarisschaal 300;
2°
in de tweede graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs en in de derde en vierde graad van het beroepssecundair onderwijs recht op de salarisschaal 384;
3°
in de derde graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs recht op de salarisschaal 301;
4°
in opleidingsvorm 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs, recht op de salarisschaal 300;
5°
in opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs recht op dezelfde salarisschaal als in de overeenkomende graad en onderwijsvorm van het gewoon secundair onderwijs.
Vervanging van artikel 103ter, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 13 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. Voordien luidde de tekst:
223
“§ 1. De personeelsleden die in het gewoon en/of het buitengewoon secundair onderwijs aangesteld zijn als godsdienstleerkracht belast met islamitische godsdienst, hebben tot 30 juni 2001 recht op: 1°
de salarisschaal 300 in de eerste graad en in de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs;
2°
de salarisschaal 384 in de tweede graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs en in de derde en vierde graad beroepssecundair onderwijs;
3°
de salarisschaal 301 in de derde graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs;
4°
de salarisschaal 300 in het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvormen 1, 2 en 3;
5°
dezelfde salarisschaal als in de overeenkomende graad en onderwijsvorm van het gewoon secundair onderwijs in opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs.
Deze personeelsleden worden met ingang van 1 september 2001 bezoldigd overeenkomstig de vigerende regelgeving. § 2.
Aan de in § 1 bedoelde personeelsleden worden overgangsmaatregelen toegekend, voor zover zij tussen 1 september 1996 en 30 juni 2001 minimum zes maanden ononderbroken in dienst geweest zijn als godsdienstleerkracht belast met islamitische godsdienst. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als dienstonderbreking beschouwd: de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- bevallings- en borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, alsook de verloven zonder behoud van salaris(toelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een periode van ten hoogste dertig kalenderdagen per schooljaar.
§ 3.
De overgangsmaatregelen gelden voor het in § 1 bedoelde ambt en betreffen: 1°
de vroegere salarisschaal: de personeelsleden behouden hun vroegere salarisschaal, tenzij de salarisschaal vastgesteld krachtens de vigerende regelgeving hoger is;
2°
de bekwaamheidsbewijzen: de personeelsleden die: -
gedurende de periode van dienstactiviteit bedoeld in § 1 voldeden aan de aanwervingsvoorwaarden inzake de bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993;
-
in het bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid in de zin van artikel 3bis, § 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 26 september 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en godsdienstleraars of van een diploma van onderwijzer;
-
volgens de vigerende regelgeving geen vereist (…) bekwaamheidsbewijs hebben, worden geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs. (…): schrapping van “of voldoende geacht”, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel IX. 51 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV.
De overgangsmaatregelen worden toegekend op 1 september 2001. § 4.
224
De personeelsleden aangesteld vóór 1 september 2001, die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993, die op 1 september 2001 niet in het
bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, vanaf de maand volgende op het behalen van dit bewijs van pedagogische bekwaamheid, op voorwaarde dat het bewijs van pedagogische bekwaamheid behaald werd binnen de drie jaar na de eerste aanstelling. § 5.
De vastbenoemde personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd. De tijdelijke personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als een onderbreking beschouwd: de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris(toelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren en de periode waarin het ambt van inspecteur wordt uitgeoefend.”.
Invoeging van artikel 103ter, door artikel X. 36 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIIIMozaïek. § 1 heeft uitwerking vanaf 1 september 1993, de rest van het artikel heeft uitwerking vanaf 1 september 2001.
Artikel 103quater. Art. l03quater. Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming zijn de salarissen die op basis van diensten gepresteerd tot en met 31 augustus 2013 overeenkomstig artikel 103bis of artikel 103ter van dit decreet werden uitgekeerd aan godsdienstleerkrachten belast met anglicaanse godsdienst in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs in hoofde van deze personeelsleden, definitief verworven. Vervanging van artikel 103quater, m.i.v. 1 september 2013, door artikel VI. 14 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII. Voordien luidde de tekst: “Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming zijn de salarissen en de salaristoelagen die op basis van diensten gepresteerd in de periode van 1 september 1975 tot 31 augustus 2001 werden uitgekeerd aan godsdienstleerkrachten belast met islamitische godsdienst in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs in hoofde van deze personeelsleden definitief verworven. Voormelde diensten komen in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit indien zij voldoen aan de bepalingen van artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het ministerie van Openbaar Onderwijs.”. Invoeging van artikel 103quater, met uitwerking vanaf 1 september 2001, door artikel X. 37 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
Artikel 103quinquies. Onverminderd de bepalingen van dit decreet en in afwijking op artikel 35 en artikel 37, § 3, kan de raad van bestuur eenmalig op 1 september 2004 een vaste benoeming uitspreken in een betrekking die wordt ingericht in uren-leraar, lesuren of lestijden die worden toegekend in het kader van het geïntegreerd onderwijs in het basis- en secundair onderwijs en het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon basis- en secundair onderwijs.
225
Deze vaste benoeming kan slechts worden uitgesproken als de raad van bestuur de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling heeft nageleefd tot op het niveau van de instelling waar de vaste benoeming wordt uitgesproken. Invoeging van artikel 103quinquies, met uitwerking vanaf 1 april 2004, door artikel 13 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen (zie opmerking bij artikel 29, § 2). Artikel 103sexies. § 1. De prestaties die een personeelslid tussen 1 september 2002 en 31 augustus 2006 geleverd heeft in de specifieke uren-leraar onthaalonderwijs die gebruikt werden voor lesuren Nederlands, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 inzake de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon secundair onderwijs, kunnen beschouwd worden als gepresteerd in het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers. Hiertoe pleegt de raad van bestuur of haar afgevaardigde overleg met ieder van de betrokken personeelsleden. Als de raad van bestuur of haar afgevaardigde en een personeelslid overeenkomen dat de verrichte prestaties beschouwd worden als prestaties in het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers, dan wordt een individueel concordantieformulier opgesteld. Dit formulier, waaruit ook gedetailleerd blijkt welke prestaties beschouwd worden als prestaties in het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers, wordt ondertekend door de raad van bestuur of haar afgevaardigde en door het betrokken personeelslid. De concordantie heeft dan uitwerking met ingang van 1 september 2006 en moet ingediend worden ten laatste op 15 september 2006. De concordantie is persoonsgebonden en eenmalig. § 2. Als de raad van bestuur of haar afgevaardigde en een personeelslid ter zake geen overeenkomst bereiken, dan deelt de raad van bestuur of haar afgevaardigde de reden hiervan schriftelijk mee aan het betrokken personeelslid. Het personeelslid kan dan bij de Commissie Bezwaarschriften, hierna commissie genoemd, tot uiterlijk twintig kalenderdagen nadat de beslissing van de raad van bestuur hem werd meegedeeld een gemotiveerd bezwaarschrift neerleggen. Het personeelslid kan zich ook tot de commissie wenden als de raad van bestuur nalaat om een beslissing te nemen. In dat geval dient het bezwaarschrift uiterlijk op 5 oktober bij de commissie ingediend te worden. Dat bezwaarschrift houdt in dat het personeelslid een eigen voorstel indient tot concordantie naar het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers op grond van § 1 of dat het personeelslid een voorstel indient om geen concordantie te verkrijgen. De commissie hoort de betrokken partijen. Ze houdt bij haar uitspraak eveneens rekening met de bepalingen van § 1. Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid niet aanvaardt, is de door de raad van bestuur gemaakte keuze in hoofde van het personeelslid bindend en definitief vanaf 1 september 2006.
226
Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid aanvaardt, is deze beslissing ten aanzien van de raad van bestuur bindend en definitief vanaf 1 september 2006. De commissie bestaat uit de administrateur-generaal van het Agentschap voor Onderwijsdiensten of zijn afgevaardigde en de bevoegde leden van het college van inspecteurs-generaal of hun afgevaardigden. § 3. De individuele concordantie bedoeld in § 1 heeft voor gevolg dat: 1°
de diensten, gepresteerd in de specifieke uren-leraar onthaalonderwijs die gebruikt werden voor lesuren Nederlands, worden geacht ook te zijn gepresteerd in het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers;
2°
voor personeelsleden die vast benoemd zijn, de draagwijdte van hun vaste benoeming zoals bedoeld in artikel 40bis, § 1, wordt uitgebreid met het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers;
3°
het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de specifieke uren-leraar onthaalonderwijs die gebruikt werden voor lesuren Nederlands, wordt geacht ook te zijn verworven voor het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers;
4°
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verworven voor de specifieke uren-leraar onthaalonderwijs die gebruikt werden voor lesuren Nederlands, ook geldt voor het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers;
5°
een reaffectatie of wedertewerkstelling in de specifieke urenleraar onthaalonderwijs die gebruikt werden voor lesuren Nederlands, ook blijft gelden als reaffectatie of wedertewerkstelling in het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers.
§ 4. De kandidaatstellingen die in toepassing van dit decreet plaatsvonden voor de specifieke uren-leraar onthaalonderwijs voor het schooljaar 2006-2007, worden – waar nodig – geacht gebeurd te zijn voor het algemeen vak Nederlands voor nieuwkomers. § 5. In afwijking van artikel 28bis, § 2, deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2006-2007 de lijst van vacant verklaarde betrekkingen in de specifieke uren-leraar onthaalonderwijs mee na 15 september 2006 en vóór 15 oktober 2006. De vacante betrekkingen worden vastgesteld op basis van de toestand op 15 september 2006. De vacante betrekkingen in de specifieke uren-leraar onthaalonderwijs die werden meegedeeld vóór 15 mei 2006 op basis van de toestand op 15 april 2006, hebben geen uitwerking. Invoeging van artikel 103sexies, m.i.v. 1 september 2006, door artikel VII. 27 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI. Artikel 103septies. Met behoud van de toepassing van hoofdstuk IX van het decreet van 13 juli 2001 betreffende onderwijs XIII-mozaïek blijven het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, 227
wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter uitvoering ervan genomen bepalingen van toepassing op de leden van de pedagogische begeleidingsdienst. Invoeging van artikel 103septies, m.i.v. 1 september 2009, door artikel 168 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Artikel 103octies. De salarisschaal, het bekwaamheidsbewijs en de geldelijke anciënniteit die tussen 1 september 1999 en 30 september 2000 conform de op dat ogenblik geldende regelgeving werden toegekend aan een personeelslid dat tijdens voormelde periode in een betrekking in een bepaald ambt aangesteld was, en als het gaat om het ambt van leraar in een bepaald vak of specialiteit, in een centrum voor volwassenenonderwijs, worden voor dat ambt en als het gaat om het ambt van leraar in dat vak of die specialiteit als verworven beschouwd. Het personeelslid behoudt deze salarisschaal voor het in het eerste lid bedoelde ambt, vak of specialiteit bij een aanstelling in een centrum voor volwassenenonderwijs, het bekwaamheidsbewijs en de geldelijke anciënniteit bij wijze van overgangsmaatregel, tenzij het personeelslid voor dat ambt, dat vak of die specialiteit in een centrum voor volwassenenonderwijs conform de vigerende regelgeving recht heeft op een betere salarisschaal, een beter bekwaamheidsbewijs en een betere geldelijke anciënniteit. Invoeging van een artikel 103octies, met uitwerking m.i.v. 1 oktober 2000, door artikel VIII. 30 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Artikel 103novies. § 1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 17bis tot en met 17quater. § 2. Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel 17quinquies. § 3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 17quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaamse Gewest. Vervanging van artikel 103novies, met uitwerking vanaf 1 september 2009, door artikel VII. 14 van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX. Voorheen luidde de tekst van dit artikel als volgt: “§ 1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden
228
aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten in zake de onderwijstaal zoals bepaald in de artikelen 17bis tot en met 17quater. § 2.
Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten in zake de onderwijstaal zoals bepaald in artikel 17quinquies.
§ 3.
Personeelsleden die tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behalen van bachelor in het onderwijs voor het lager onderwijs in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde lerarenopleiding worden geacht aan de voorwaarde van artikel 17quinquies te voldoen voor aanstellingen in basisscholen gelegen in het Vlaams Gewest in het ambt van onderwijzer.”.
Invoeging van een artikel 103novies, met uitwerking m.i.v. 1 oktober 2000, door artikel VIII. 31 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX.
Artikel 104. Dit decreet treedt in werking op 1 april 1991.
229
Overzicht van de opeenvolgende wijzigingen in het decreet Decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten (B.S. 31-08-1991) Art. 107 (DRP Art. 101, § 2, 3°) Decreet van 23 oktober 1991 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap (B.S. 28-11-1991) Art. 52 (DRP Art. 102, § 3) Decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III (B.S. 16-05-1992) Art. 12 (DRP Art. 85) Art. 13 (DRP Art. 84) Art. 64 (DRP Art. 21 § 7, 36, § 3 en 48bis) Decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV (B.S. 28-05-1993) Art. 17 (DRP Art. 4, a) Art. 18 (DRP Art. 36, § 1, 1°) Art. 19 (DRP Art. 40bis) Art. 20 (DRP Art. 44, § 5) Art. 21 (DRP Art. 46, eerste lid, 46, 1° en 2°) Art. 22 (DRP Art. 50 – opmerking) Art. 23 (DRP Art. 80, d) Art. 24 (DRP Art. 84) Art. 25 (DRP Art. 90, § 1) Art. 26 (DRP Art. 92) Art. 27 (DRP Art. 97 – opmerking) Art. 28 (DRP Art. 102, § 3 – wijziging en aanvulling) Decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken (B.S. 2112-1993) Art. 28 (DRP Art. 9, 41, § 2 en 101, § 2, 3°) Decreet van 15 december 1993 houdende wijziging van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs (B.S. 12-02-1994) Art. 1 (DRP Art. 94bis) Decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V (B.S. 01-03-1994) Art. 29 (DRP Art. 28, § 7) Art. 30 (DRP Art. 102, § 3) Decreet van 19 december 1994 betreffende het onderwijs-VI (B.S. 21-12-1994) Art. 26 (DRP Art. 4, a) Art. 27 (DRP Art. 4) Art. 28 (DRP Art. 21) Art. 29 (DRP Art. 28, § 7) Art. 30 (DRP Art. 31) Art. 31 (DRP Art. 35) Art. 32 (DRP Art. 36, § 1, 1°, laatste lid) Art. 33 (DRP Art. 42) Art. 34 (DRP Art. 47) Art. 35 (DRP Art. 48, § 1, eerste zin) Art. 36 (DRP Art. 50, § 4) Art. 37 (DRP Art. 50, § 5) Art. 38 (DRP Art. 54) Art. 39 (DRP Art. 67) Art. 40 (DRP Art. 90) Art. 41 (DRP Art. 92) Art. 42 (DRP Art. 97bis) Art. 43 (DRP Art. 101, § 2, 2°)
Decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap (B.S. 20-07-1995) Art. 84 (DRP Art. 21) Art. 85 (DRP Art. 23, § 2) Art. 86 (DRP Art. 46, 1°) Art. 87 (DRP Art. 90) Decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII (B.S. 05-09-1996) Art. 6 (DRP Art. 36, § 3) Art. 7 (DRP Art. 40, § 1, derde lid) Art. 8 (DRP Art. 46, 1°, derde lid) Art. 10 (DRP Art. 90, § 1, eerste tot derde lid) Art. 11 (DRP Art. 92, eerste tot derde lid) Decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII (B.S. 21-08-1997 ) Art. 2 (DRP Art. 40bis) Art. 3 (DRP Hoofdstuk Vbis, Art. 55bis en 55 ter) Art. 4 (DRP Art. 46, 1°, tweede en derde lid) Art. 5 (DRP Art. 50, § 2, tweede lid) Art. 6 (DRP Art. 50, § 6) Art. 7 (DRP Art. 56) Art. 8 (DRP Art. 82, derde lid) Decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs (B.S. 29-08-1998) Art. 105 (DRP Art. 2, § 1) Art. 106 (DRP Art. 17, § 6) Art. 107 (DRP Art. 21bis) Art. 108 (DRP Art. 23, § 1, j) Art. 109 (DRP Art. 24) Art. 110 (DRP Art. 28bis) Art. 111 (DRP Art. 36bis) Art. 112 (DRP Art. 36ter) Art. 113 (DRP Art. 37, § 2) Art. 114 (DRP Art. 37bis) Art. 115 (DRP Art. 40bis) Art. 116 (DRP Art. 40ter) Art. 117 (DRP Hoofdstuk III, Afdeling VI – Ondersteunend personeel, Art. 40quater tot 40sexies) Art. 118 (DRP Art. 41bis) Art. 119 (DRP Art. 46bis) Art. 120 (DRP Art. 50bis) Art. 121 (DRP Art. 55, §§ 2, 3 en 4) Art. 122 (DRP Hoofdstuk Vter – Mandaat, Art. 55quater tot 55quaterdecies) Art. 123 (DRP Art. 56, § 5, tweede lid) Art. 124 (DRP Art. 59bis) Art. 125 (DRP Art. 60bis) Art. 126 (DRP Hoofdstuk VIIIbis – Functiebeschrijving, Art. 73bis en 73ter) Art. 127 (DRP Hoofdstuk VIIIter – Evaluatie, Art. 73quater tot 73terdecies) Art. 128 (DRP Art. 88bis) Art. 129 (DRP Art. 90bis) Art. 130 (DRP Art. 91bis) Art. 131 (DRP Art. 95bis) Art. 132 (DRP Art. 100bis) Art. 133 (DRP Art. 100ter tot 100octies, voor het gewoon secundair onderwijs) (Art. 134 coördinatie) Decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs-IX (B.S. 29-08-1998) Art. 2 (DRP Art. 2, § 1) Art. 3 (DRP Art. 21, § 6) Art. 4 (DRP Art. 46, 1°)
Decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding (B.S. 10-04-1999) Art. 118 (DRP Art. 2) Art. 119 (DRP Art. 3) Art. 120 (DRP Art. 4) Art. 121 (DRP Art. 21ter) Art. 122 (DRP Art. 23, § 1, j) Art. 123 (DRP Art. 24, § 2) Art. 124 (DRP Art. 28ter) Art. 125 (DRP Art. 36quater en quinquies) Art. 126 (DRP Art. 37, § 2) Art. 127 (DRP Art. 37bis, § 1) Art. 128 (DRP Art. 40bis, § 1) Art. 129 (DRP Art. 55quater) Art. 130 (DRP Art. 55quinquies) Art. 131 (DRP Art. 56, § 5, tweede lid) Art. 132 (DRP Art. 59bis) Art. 133 (DRP Art. 60bis) Art. 134 (DRP Art. 73bis) Art. 135 (DRP Art. 73quater) Art. 136 (DRP Art. 88bis) Art. 137 (DRP Art. 90bis) Art. 138 (DRP Art. 91bis, § 1) Art. 139 (DRP Art. 100bis) Art. 140 (DRP Art. 100novies) Decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs (B.S. 21-08-1999) Art. 58 (DRP Art. 17, § 6; Art. 21bis, § 1; Art. 23, § 1, j); Art. 24, § 2; Art. 28bis, § 1; Art. 36bis, § 1; Art. 36ter, § 1; Art. 37, § 2; Art. 37bis, § 1; Art. 40bis; Art. 40ter; Art. 46bis, § 1; Art. 50bis, § 1; Art. 55quater; Art. 56, § 5; Art. 59bis; Art. 60bis; Art. 73bis; Art. 73quater; Art. 88bis, § 1; Art. 90bis; Art. 91bis; Art. 95bis, § 1; Art. 100bis, § 1) Art. 59 (DRP Art. 100bis, § 3) Decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs XI (B.S. 31-08-1999) Art. 2 (DRP Art. 1) Art. 3 (DRP Art. 2) Art. 4 (DRP Art. 3) Art. 5 (DRP Art. 4) Art. 6 (DRP Art. 6) Art. 7 (DRP Art. 9) Art. 8 (DRP opschrift van Hoofdstuk III) Art. 9 (DRP Art. 14) Art. 10 (DRP Art. 17) Art. 11 (DRP Art. 18, § 1, 1°) Art. 12 (DRP Art. 19) Art. 13 (DRP Art. 20) Art. 14 (DRP Art. 21) Art. 15 (DRP Art. 21bis) Art. 16 (DRP Art. 21ter) Art. 17 (DRP Art. 22) Art. 18 (DRP Art. 23) Art. 19 (DRP Art. 24) Art. 20 (DRP Art. 26) Art. 21 (DRP Art. 28) Art. 22 (DRP Art. 28bis) Art. 23 (DRP Art. 28ter) Art. 24 (DRP Art. 30) Art. 25 (DRP Art. 31) Art. 26 (DRP Art. 32) Art. 27 (DRP Art. 33) Art. 28 (DRP Art. 34) Art. 29 (DRP Art. 34bis) Art. 30 (DRP Art. 35)
Art. 31 Art. 32 Art. 33 Art. 34 Art. 35 Art. 36 Art. 37 Art. 38 Art. 39 Art. 40 Art. 41 Art. 42 Art. 43 Art. 44 Art. 45 Art. 46 Art. 47 Art. 48 Art. 49 Art. 50 Art. 51 Art. 52 Art. 53 Art. 54 Art. 55 Art. 56 Art. 57 Art. 58 Art. 59 Art. 60 Art. 61 Art. 62 Art. 63 Art. 64 Art. 65 Art. 66 Art. 67 Art. 68 Art. 69 Art. 70 Art. 71 Art. 72 Art. 73 Art. 74 Art. 75 Art. 76 Art. 77 Art. 78 Art. 79 Art. 80 Art. 81 Art. 82 Art. 83 Art. 84 Art. 85 Art. 86 Art. 87 Art. 88 Art. 89 Art. 90 Art. 91 Art. 92 Art. 93
(DRP Art. 36) (DRP Art. 36bis) (DRP Art. 36ter) (DRP Art. 36quinquies) (DRP Art. 37) (DRP Art. 37bis) (DRP Art. 39) (DRP Art. 39bis) (DRP Art. 40) (DRP Art. 40bis) (DRP Art. 40ter) (DRP Art. 40quater) (DRP Art. 40quinquies) (DRP Art. 41) (DRP Art. 41bis) (DRP Art. 41ter) (DRP Art. 42) (DRP Art. 44) (DRP Art. 45) (DRP Art. 46) (DRP Art. 46bis) (DRP Art. 47) (DRP Art. 48) (DRP Art. 48bis) (DRP Art. 49) (DRP Art. 49bis) (DRP Art. 50) (DRP Art. 50bis) (DRP Art. 50ter) (DRP Art. 53) (DRP Art. 53bis) (DRP Art. 54) (DRP Art. 55) (DRP Art. 55bis) (DRP Art. 55quinquies) (DRP Art. 55sexies) (DRP Art. 55septies) (DRP Art. 55undecies) (DRP Art. 55duodecies) (DRP Art. 55duodecies, § 2) (DRP Art. 55terdecies) (DRP Hoofdstuk Vquater, Art. 55quinquiesdecies, 55sexiesdecies, 55septiesdecies, 55octiesdecies) (DRP Art. 55vicies) (DRP Art. 56) (DRP Art. 56, § 5) (DRP Art. 58) (DRP Art. 61, § 1) (DRP Art. 59) (DRP Art. 62) (DRP Art. 67) (DRP Art. 68) (DRP Art. 72) (DRP Art. 73ter) (DRP Art. 73sexies) (DRP Art. 73decies) (DRP Art. 73terdecies) (DRP Art. 75) (DRP Art. 77bis) (DRP Art. 86) (DRP Art. 87) (DRP Art. 88) (DRP Art. 88bis) (DRP Art. 89)
Art. 94 Art. 95 Art. 96 Art. 97 Art. 98 Art. 99 Art. 100 Art. 101 Art. 102 Art. 103 Art. 104 Art. 105 Art. 106 Art. 107 Art. 108
(DRP Art. 90bis) (DRP Art. 91) (DRP Art. 91bis) (DRP Art. 92) (DRP Art. 93) (DRP Art. 94) (DRP Art. 94bis) (DRP Art. 95) (DRP Art. 95bis) (DRP Art. 100bis) (DRP Art. 100quater) (DRP Art. 100sexies) (DRP Art. 100septies) (DRP Art. 100decies) (DRP Art. 102)
Decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt (B.S. 25-08-2000, tweede uitgave) Art. 39 (DRP Art. 17, § 3) Art. 41 (DRP Art. 40ter) Decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor (B.S. 16-12-2000) Art. 50 (DRP Art. 12, § 1) Art. 51 (DRP Art. 21, § 1bis) Art. 52 (DRP Art. 21bis, § 2 en § 17) Art. 53 (DRP Art. 21ter, § 5 en § 17) Art. 54 (DRP Art. 22, § 2, tweede lid en § 4, eerste lid) Art. 55 (DRP Art. 24, § 2) Art. 56 (DRP Art. 36bis, § 2, 4° en 4°bis) Art. 57 (DRP Art. 36bis, § 2, 5°) Art. 58 (DRP Art. 36ter, § 1) Art. 59 (DRP Art. 36quater, § 2, 4°) Art. 60 (DRP Art. 55quater) Art. 61 (DRP Art. 55quinquies, § 1 en § 3) Art. 62 (DRP Art. 95bis, § 4) Decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek (B.S. 27-11-2001) Art. X. 5 (DRP Art. 4, § 1, f) Art. X. 6 (DRP Art. 5bis) Art. X. 7 (DRP Hoofdstuk IIbis, Art. 12bis) Art. X. 8 (DRP Art. 17, § 1) Art. X. 9 (DRP Art. 21) Art. X. 10 (DRP Art. 21bis, § 14) Art. X. 11 (DRP Art. 21ter, § 15) Art. X. 12 (DRP Art. 28ter, § 1 en § 2) Art. X. 13 (DRP Art. 34ter) Art. X. 14 (DRP Art. 37bis) Art. X. 15 (DRP Art. 41bis) Art. X. 16 (DRP Art. 46) Art. X. 17 (DRP Art. 46bis) Art. X. 18 (DRP Art. 50) Art. X. 19 (DRP Art. 50bis) Art. X. 20 (DRP Art. 50ter) Art. X. 21 (DRP Art. 55quinquies, § 1) Art. X. 22 (DRP Art. 55sexies) Art. X. 23 (DRP Art. 55septies) Art. X. 24 (DRP Art. 55undecies) Art. X. 25 (DRP Art. 55duodecies, § 1) Art. X. 26 (DRP Art. 55terdecies) Art. X. 27 (DRP Art. 55octiesdecies) Art. X. 28 (DRP Art. 55vicies, § 2) Art. X. 29 (DRP Art. 56, § 5) Art. X. 30 (DRP Art. 60bis en 61, § 1)
Art. X. 31 Art. X. 32 Art. X. 33 Art. X. 34 Art. X. 35 Art. X. 36 Art. X. 37
(DRP Art. 73) (DRP Art. 80) (DRP Art. 86, 1°) (DRP Art. 90bis, § 2) (DRP Art. 103bis) (DRP Art. 103ter) (DRP Art. 103quater)
Decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV (B.S. 01-07-2003) Art. IX. 1 (DRP Art. 3, 3° en 30°) Art. IX. 2 (DRP Hoofdstuk IIIter-Bijstand, met Art. 12ter) Art. IX. 3 (DRP Art. 16) Art. IX. 4 (DRP Art. 17) Art. IX. 5 (DRP Art. 19, § 1) Art. IX. 6 (DRP Art. 21) Art. IX. 7 (DRP Art. 21bis, § 11) Art. IX. 8 (DRP Art. 21bis) Art. IX. 9 (DRP Art. 21ter) Art. IX. 10 (DRP Art. 21ter. Art. IX. 11 (DRP Art. 22) Art. IX. 12 (DRP Art. 23, § 1, e) en j)) Art. IX. 13 (DRP Art. 24, § 2) Art. IX. 14 (DRP Art. 26, § 2) Art. IX. 15 (DRP Art. 28, § 3bis) Art. IX. 16 (DRP Art. 28bis, §§ 2, 3, 4, 5 en 6) Art. IX. 17 (DRP Art. 28ter, § 3) Art. IX. 18 (DRP Art. 31, § 2) Art. IX. 19 (DRP Art. 34bis) Art. IX. 20 (DRP Art. 36) Art. IX. 21 (DRP Art. 36bis) Art. IX. 22 (DRP Art. 36ter) Art. IX. 23 (DRP Art. 36quater) Art. IX. 24 (DRP Art. 36quinquies) Art. IX. 25 (DRP Art. 37, §§ 1 en 2) Art. IX. 26 (DRP Art. 39bis) Art. IX. 27 (DRP Art. 41quater) Art. IX. 28 (DRP Art. 55, §§ 2 en 3) Art. IX. 29 (DRP Art. 55bis, § 7) Art. IX. 30 (DRP Art. 56, §§ 4 en 5) Art. IX. 31 (DRP Art. 59bis) Art. IX. 32 (DRP Art. 60bis) Art. IX. 33 (DRP Art. 62bis) Art. IX. 34 (DRP Art. 67, § 1, tweede lid) Art. IX. 35 (DRP Art. 68, derde lid) Art. IX. 36 (DRP Art. 77ter) Art. IX. 37 (DRP Art. 74quater) Art. IX. 38 (DRP Art. 82, eerste lid, b)) Art. IX. 39 (DRP Art. 83, § 2) Art. IX. 40 (DRP Art. 90) Art. IX. 41 (DRP Art. 90bis) Art. IX. 42 (DRP Art. 91) Art. IX. 43 (DRP Art. 92) Art. IX. 44 (DRP Art. 94bis) Art. IX. 45 (DRP Art. 100) Art. IX. 46 (DRP Art. 100quater) Art. IX. 47 (DRP Art. 100quinquies) Art. IX. 48 (DRP Art. 100sexies) Art. IX. 49 (DRP Art. 100septies) Art. IX. 50 (DRP Art. 103bis) Art. IX. 51 (DRP Art. 103ter, § 3, 2°)
Decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs (B.S. 24-10-2003) Art. 40 (DRP Art. 2, § 1) Art. 41 (DRP Art. 3) Art. 42 (DRP Art. 4, § 1, e)) Art. 43 (DRP Hoofdstuk IIquater en Art. 12quater) Art. 44 (DRP Art. 21, § 1) Art. 45 (DRP Art. 21bis, § 1, § 4 en § 10, 3°) Art. 46 (DRP Art. 24, § 2) Art. 47 (DRP Art. 26, § 2, tweede lid) Art. 48 (DRP Art. 28, § 1 en § 3bis) Art. 49 (DRP Art. 36, § 1) Art. 50 (DRP Art. 36bis, § 3) Art. 51 (DRP Afdeling VI van Hoofdstuk III) Art. 52 (DRP Afdeling VII van Hoofdstuk III) Art. 53 (DRP Art. 44) Art. 54 (DRP Art. 55, § 2bis) Art. 55 (DRP Art. 55vicies, § 1) Art. 56 (DRP Art. 56) Art. 57 (DRP Art. 91, § 3) Art. 58 (DRP Art. 100undies) Decreet van 2 april 2004 houdende wijziging van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, wat betreft de versoepeling voor zwangere vrouwen van de voorwaarden voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het onderwijs (B.S. 07-06-2004) Art. 2 (DRP Art. 21, § 3, eerste lid, 1°) Art. 3 (DRP Art. 21bis, § 3, eerste lid, 1°) Decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen (B.S. 31-08-2004) Art. 10 (DRP Art. 29, § 2) Art. 11 (DRP Art. 48ter) Art. 12 (DRP Art. 100undecies, §§ 8, 9 en 10) Art. 13 (DRP Art. 103quinquies) Decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs-XV (B.S. 16-09-2005) Art. VII. 1 (DRP Art. 3, 10°) Art. VII. 2 (DRP Art. 21, § 1) Art. VII. 3 (DRP Art. 21bis, § 1) Art. VII. 4 (DRP Art. 28, § 3) Art. VII. 5 (DRP Art. 28bis, § 2) Art. VII. 6 (DRP Art. 48, § 1) Art. VII. 7 (DRP Art. 55bis, § 5) Art. VII. 8 (DRP Art. 55vicies, § 1) Art. VII. 9 (DRP Hoofdstuk VIbis, Art. 56bis) Art. VII. 10 (DRP Hoofdstuk VIter, Art. 56ter) Art. VII. 11 (DRP Art. 72, § 1, 1°) Decreet van 23 juni 2006 houdende aanpassing van diverse decreten aan de nieuwe benaming van de wetgevende vergaderingen van de gemeenschappen en gewesten (B.S. 20-11-2006) Art. 22 (DRP Art. 102, § 2) Decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI (B.S. 31-08-2006) Art. VII. 1 (DRP Art. 3, 31° en 32°) Art. VII. 2 (DRP Art. 4, § 1 a) Art. VII. 3 (DRP Art. 17, § 2 en § 3) Art. VII. 4 (DRP Art. 22, § 3) Art. VII. 5 (DRP Art. 23, d) Art. VII. 6 (DRP Art. 28bis, § 3 en § 7) Art. VII. 7 (DRP Art. 36, § 1 en § 3) Art. VII. 8 (DRP Art. 40bis, § 4) Art. VII. 9 (DRP Art. 40quater)
Art. VII. 10 Art. VII. 11 Art. VII. 12 Art. VII. 13 Art. VII. 14 Art. VII. 15 Art. VII. 16 Art. VII. 17 Art. VII. 18 Art. VII. 19 Art. VII. 20 Art. VII. 21 Art. VII. 22 Art. VII. 23 Art. VII. 24 Art. VII. 25 Art. VII. 26 Art. VII. 27
(DRP Art. 40septies, § 1) (DRP Art. 41, § 2) (DRP Art. 47, § 2) (DRP Art. 55, § 3bis en § 4) (DRP Art. 56ter, § 2) (DRP Art. 61, § 1, 5°) (DRP Art. 67, § 4) (DRP Art. 73ter, § 10) (DRP Art. 73septies, § 3) (DRP Art. 77quater, § 3) (DRP Art. 77quinquies) (DRP Art. 79) (DRP Art. 86, 9°) (DRP Art. 100ter) (DRP Art. 100quater) (DRP Art. 100quinquies) (DRP Art. 100bis, § 5) (DRP Art. 1003sexies)
Decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs (B.S. 02-07-2007) Art. IV. 1 (DRP Art. 100bis § 3) Art. IV. 2 (DRP Art. 100bis § 6) Decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs (B.S. 31-08-2007) Art. 132 (DRP Art. 3, 10°, 12°, 33°, 34°) Art. 133 (DRP Art. 21, § 4; vierde lid en § 5; tweede en derde lid) Art. 134 (DRP Art. 28bis, § 1, § 2 en § 8) Art. 135 (DRP Art. 36, § 1, 4°; vierde lid en vijfde lid) Art. 136 (DRP Art. 40bis, § 1; 1° en 2°) Art. 137 (DRP Art. 41quater, § 2) . Art. 138 (DRP Art. 55quinquies, § 1) Art. 139 (DRP Art. 56, § 3) Art. 140 (DRP Art. 56ter, § 1) Art. 141 (DRP Art. 73bis, 73quater en 100bis, § 1 en § 3) Art. 142 (DRP Art. 88bis, § 1) Decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII (B.S. 21-08-2007) Art VIII. 1 (DRP Art. 4, § 4) Art VIII. 2 (DRP Art. 17, § 1) Art VIII. 3 (DRP Art. 40septies, § 3, § 4) Art VIII. 4 (DRP Art. 40octies, 2°) Art VIII. 5 (DRP Art. 48quater) Art VIII. 6 (DRP Art. 55, § 1, § 2, § 3) Art VIII. 7 (DRP Art. 55quinquiesdecies, § 4, § 5) Art VIII. 8 (DRP Art. 55octiesdecies) Art VIII. 9 (DRP Art. 55vicies, § 1, § 2) Art VIII. 10 (DRP Art. 56ter, § 2) Art VIII. 11 (DRP Art. 56quater, § 1, § 2, § 3, § 4) Art VIII. 12 (DRP Art. 67, § 2) Art VIII. 13 (DRP Art. 77) Art VIII. 14 (DRP Art. 77quarter) Art VIII. 15 (DRP Art. 82) Art VIII. 16 (DRP Art. 83, § 2, 6°) Art VIII. 17 (DRP Art. 100undecies, § 3) Decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie (B.S. 3108-2007) Art V. 1 (DRP Art. 3) Art V. 2 (DRP Art. 21, § 3, § 7, § 7bis, § 7ter, § 7quater, § 14, § 15) Art V. 3 (DRP Art. 21bis, § 3, § 7, § 7bis, § 7ter, § 7quater, § 14, § 15) Art V. 4 (DRP Art. 22, § 1, § 4) Art V. 5 (DRP Art. 23) Art V. 6 (DRP Art. 24)
Art V. 7 Art V. 8 Art V. 9 Art V. 10 Art V. 11 Art V. 12 Art V. 13 Art V. 14 Art V. 15 Art V. 16 Art V. 17 Art V. 18 Art V. 19 Art V. 20 Art V. 21 Art V. 22 Art V. 23
Art V. 24 Art V. 25 Art V. 26 Art V. 27 Art V. 28
(DRP Art. 25) (DRP Art. 26, § 1, § 2, § 5) (DRP Art. 36) (DRP Art. 41, § 3, § 4) (DRP Art. 46, 2°) (DRP Art. 50, § 4) (DRP Art. 50ter, § 3) (DRP Art. 52) (DRP Art. 53) (DRP Art. 53bis, § 2, § 5) (DRP Art. 53bis, § 1, § 5) (DRP Art. 54, § 1, § 4) (DRP Art. 55bis) (DRP Art. 20) (DRP Art. 68) (DRP Art. 72) (DRP Art. 73bis, 73ter, 73quater, 73quinquies, 73sexies, 73septies, 73octies, 73novies, 73decies, 73undecies, 73sexiesdecies, 73septiesdecies, 73duodecies, 73terdecies, 73quaterdecies, 73quinquiesdecies) (DRP Art. 86) (DRP Art. 87) (DRP Art. 88) (DRP Art. 88bis) (DRP Art. 100bis)
Decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII (B.S. 01-09-2008) Art. VIII. 2 (DRP Art. 3, 10°) Art. VIII. 3 (DRP Art. 21) Art. VIII. 4 (DRP Art. 21bis) Art. VIII. 5 (DRP Art. 28) Art. VIII. 6 (DRP Art. 28bis) Art. VIII. 7 (DRP Art. 36) Art. VIII. 8 (DRP Art. 40septies) Art. VIII. 9 (DRP Art. 55bis) Art. VIII. 10 (DRP Art. 61) Art. VIII. 11 (DRP Art. 62) Art. VIII. 12 (DRP Art. 71) Art. VIII. 13 (DRP Art. 73) Art. VIII. 14 (DRP Art. 73quater) Art. VIII. 15 (DRP Art. 73quinquiesdecies) Art. VIII. 16 (DRP Art. 86) Art. VIII. 17 (DRP Art. 100ter) Art. XI. 3 vervanging van de woorden “wedde”, “weddetoelage” en “weddeschaal” door “salaris”, “salaristoelage” en “salarissschaal”. Decreet van 13 februari 2009 houdende de organisatie van schoolsport (B.S. 26-03-2009) Art. 9 (DRP Art. 77quater, § 2) Decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na het secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (B.S. 2007-2009) Art. 154 (DRP Art. 3) Art. 155 (DRP Art. 31, § 1) Decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs (B.S. 28-08-2009) Art. 155 (DRP Art. 43) Art. 156 (DRP Art. 46bis) Art. 157 (DRP Art. 48ter, § 2) Art. 158 (DRP Art. 50) Art. 159 (DRP Art. 61, § 5) Art. 160 (DRP Art. 73bis, § 1) Art. 161 (DRP Art. 73ter) Art. 162 (DRP Art. 73sexies) Art. 163 (DRP Art. 73septies § 1)
Art. 164 Art. 165 Art. 166 Art. 167 Art. 168
(DRP Art. 73novies) (DRP Art. 73decies) (DRP Art. 73sexiesdecies) (DRP Art. 77quater, § 2) (DRP Art. 103septies)
Decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX (B.S. 28-08-2009) Art. VIII. 4 (DRP Art. 17, § 1) Art. VIII. 5 (DRP Art. 17bis, 17ter, 17quater, 17quinquies en 17sexies) Art. VIII. 6 (DRP Art. 21) Art. VIII. 7 (DRP Art. 21bis) Art. VIII. 8 (DRP Art. 23) Art. VIII. 9 (DRP Art. 24) Art. VIII. 10 (DRP Art. 29, § 3) Art. VIII. 11 (DRP Art. 40quinquies) Art. VIII. 12 (DRP Art. 42bis) Art. VIII. 13 (DRP Art. 50) Art. VIII. 14 (DRP Art. 52bis21) Art. VIII. 15 (DRP Art. 55, § 2) Art. VIII. 16 (DRP opschrift Hoofdstuk VI) Art. VIII. 17 (DRP Art. 56, § 5) Art. VIII. 18 (DRP Art. 56/1) Art. VIII. 19 (DRP Art. 59) Art. VIII. 20 (DRP Art. 59ter) Art. VIII. 21 (DRP Art. 60bis) Art. VIII. 22 (DRP Art. 61) Art. VIII. 23 (DRP Art. 70, § 1) Art. VIII. 24 (DRP Art. 77quater, § 2) Art. VIII. 25 (DRP Art. 82) Art. VIII. 26 (DRP Art. 83, § 2) Art. VIII. 27 (DRP Art. 84) Art. VIII. 28 (DRP Art. 88) Art. VIII. 29 (DRP Art. 88bis) Art. VIII. 30 (DRP Art. 103octies) Art. VIII. 31 (DRP Art. 103novies) Decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX (B.S. 31-08-2010) Art. VII. 1 (DRP Art. 3) Art. VII. 2 (DRP Art. 17bis) Art. VII. 3 (DRP Art. 17ter, § 4) Art. VII. 4 (DRP Art. 17quater) Art. VII. 5 (DRP Art. 17quinquies) Art. VII. 6 (DRP Art. 17sexies) Art. VII. 7 (DRP Art. 21, § 2) Art. VII. 8 (DRP Art. 21bis, § 2) Art. VII. 9 (DRP Art. 28bis, § 2) Art. VII. 10 (DRP Art. 42bis) Art. VII. 11 (DRP Art. 59) Art. VII. 12 (DRP Art. 73undecies, § 2) Art. VII. 13 (DRP Art. 73septiesdecies) Decreet van 17 juni 2011 betreffende de scholengemeenschappen in het basis- en secundair onderwijs (B.S. 20-07-2011) Art. 2 (DRP Art. 40novies) Art. 3 (DRP Art. 40decies) Decreet van 1 juli 2011 betreffende het onderwijs XXI Art. IX. 1 (DRP Art. 12bis en 12bis/1) Art. IX. 2 (DRP Hoofdstuk IIquinquies, Art. 12quinquies tot en met 12septies) Art. IX. 3 (DRP Art. 28) Art. IX. 4 (DRP Art. 28bis) Art. IX. 5 (DRP Art. 28ter) Art. IX. 6 (DRP Art. 37, § 2) Art. IX. 7 (DRP Art. 56/1, § 4)
Art. IX. 8 Art. IX. 9 Art. IX. 10 Art. IX. 11 Art. IX. 12 Art. IX. 13 Art. IX. 14
(DRP Art. 56bis) (DRP Art. 59ter) (DRP Art. 63) (DRP Art. 71) (DRP Art. 73ter/1) (DRP Art. 73quater) (DRP Art. 73quinquies)
Codex secundair onderwijs Art. 359, 18), 1° (DRP Art. 3, 3°) Art. 359, 18°), 2 (DRP Art. 3, 7°) Art. 359, 18°), 3° (DRP Art. 3, 28°) Art. 359, 18°), 4° (DRP Art. 39) Art. 359, 18°), 5° (DRP Art. 56/1, § 1, 1°) Art. 359, 18°), 6°, a) (DRP Art. 100quinquies, § 1 en § 2) Art. 359, 18°), 6°, b) (DRP Art. 100quinquies, § 3) Art. 359, 18°), 6°, c) (DRP Art. 100quinquies, § 4) Decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII Art. VIII. 1 (DRP Art. 3, 13° en 37°) Art. VIII. 2 (DRP Art. 4, § 5) Art. VIII. 3 (DRP Art. 12) Art. VIII. 4 (DRP Art. 12bis, § 2) Art. VIII. 5 (DRP Hoofdstuk IIsexies, art. 12octies) Art. VIII. 6 (DRP Art. 22) Art. VIII. 7 (DRP Art. 23, eerste en tweede lid) Art. VIII. 8 (DRP Art. 24, vierde lid) Art. VIII. 9 (DRP Art. 26) Art. VIII. 10 (DRP Art. 27) Art. VIII. 11 (DRP Art. 29, § 3) Art. VIII. 12 (DRP Art. 31, § 1, eerste en tweede lid en § 3 en 4) Art. VIII. 13 (DRP Art. 34,§ 2) Art. VIII. 14 (DRP Art. 34ter) Art. VIII. 15 (DRP Art. 35, eerste lid) Art. VIII. 16 (DRP Art. 36bis, § 1, 1°, § 1, 2 en § 3) Art. VIII. 17 (DRP Art. 40novies) Art. VIII. 18 (DRP Art. 46bis, § 3) Art. VIII. 19 (DRP Art. 48, § 1, tweede lid) Art. VIII. 20 (DRP Art. 50, § 4, tweede lid) Art. VIII. 21 (DRP Art. 50ter) Art. VIII. 22 (DRP Art. 52) Art. VIII. 23 (DRP Art. 53,) Art. VIII. 24 (DRP Art. 53bis, § 5) Art. VIII. 25 (DRP Art. 54) Art. VIII. 26 (DRP Art. 55quinquiesdecies, § 5) Art. VIII. 27 (DRP Art. 55septies decies, § 1 en § 3) Art. VIII. 28 (DRP Art. 60) Art. VIII. 29 (DRP Art. 73, tweede lid) Art. VIII. 30 (DRP Art. 82, eerste lid) Art. VIII. 31 (DRP Art. 83, § 1) Art. VIII. 32 (DRP Art. 88, 2°, 5°, 6° en tweede lid) Art. VIII. 33 (DRP Art. 95) Art. VIII. 34 (DRP Art. 95bis) Decreet van 12 juli 2013 betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen Art. 2 (DRP Art. 3, 35°) Art. 3,1° (DRP Hoofdstuk VI) Art. 3,2° (DRP Art. 56/2) Decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII Art. VI. 1 (DRP Art. 3, 3° en 38°) Art. VI. 2 (DRP Art. 4, § 1, f) Art. VI. 3 (DRP Art. 7)
Art. VI. 4 Art. VI. 5 Art. VI. 6 Art. VI. 7 Art. VI. 8 Art. VI. 9 Art. VI. 10 Art. VI. 11 Art. VI. 12 Art. VI. 13 Art. VI. 14
(DRP Hoofdstuk IIsepties) (DRP Art. 17ter, § 4) (DRP Art. 29) (DRP Art. 40septies, § 4) (DRP Art. 60) (DRP Art. 77quater, § 2) (DRP Art. 80, f) (DRP Art. 82) (DRP Art. 103bis) (DRP Art. 103ter) (DRP Art. 103quater)
Decreet van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV Art. VII. 1 vervanging van het woord “opvangcentra” door de woorden “internaten die in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen voorzien” Art. VII. 2 (DRP Art. 2, § 1) Art. VII. 3 (DRP Art. 3, 8°, 39°, 40° en 41°) Art. VII. 4 (DRP Art. 3, 42°) Art. VII. 5 (DRP Art. 9) Art. VII. 6 (DRP Art. 17, § 5) Art. VII. 7 (DRP Art. 24, vierde lid) Art. VII. 8 (DRP Art. 28, § 1, 3°) Art. VII. 9 (DRP Art. 31, § 2) Art. VII. 10 (DRP Art. 37, § 1) Art. VII. 11 (DRP Art. 41, § 2) Art. VII. 12 (DRP Art. 52bis, vierde lid) Art. VII. 13 (DRP Hoofdstuk Vquinquies/1, Art. 55vicies/1 tot en met Art. 55vicies/7) Art. VII. 14 (DRP Art. 56/2, § 1, derde lid) Art. VII. 15 (DRP Art. 59bis) Art. VII. 16 (DRP Art. 61, § 1, 7°, tweede lid) Art. VII. 17 (DRP Art. 62bis) Art. VII. 18 (DRP Art. 73ter, § 8) Art. VII. 19 (DRP Art. 73decies, § 3) Art. VII. 20 (DRP Art. 77quater, § 2, eerste lid, 4°, § 2, derde lid en § 3, tweede lid, 1°) Art. VII. 21 (DRP Art. 77sexies) Art. VII. 22 (DRP Art. 86, eerste lid, 5°, 8° en 9°)