FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2010 - 2011
Mondgezondheid en mondzorg bij personen met een verstandelijke en/of motorische beperking in woonzorgcentra
Reini VAN ALBOOM
Promotor: prof. dr. Luc Martens Co-promotoren: prof. dr. Luc Marks, dr. Roos Leroy
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot
TANDARTS
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2010 - 2011
Mondgezondheid en mondzorg bij personen met een verstandelijke en/of motorische beperking in woonzorgcentra
Reini VAN ALBOOM
Promotor: prof. dr. Luc Martens Co-promotoren: prof. dr. Luc Marks, dr. Roos Leroy
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot
TANDARTS
De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze Masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze Masterproef.
20 april 2011
Reini Van Alboom
Prof. dr. Luc Martens
Voorwoord Deze masterproef was er nooit gekomen zonder de hulp van verschillende personen, en ik wil het dan ook niet nalaten hen te bedanken. Op de eerste plaats gaat mijn grote dank uit naar mijn promotor prof. dr. Luc Martens en co-promotoren prof. dr. Luc Marks en dr. Roos Leroy voor hun ondersteuning en begeleiding. Telkens weer zetten zij mij op het goede spoor. Dr. Roos Leroy wil ik graag ook bedanken voor de statistische verwerking van de data. Deze masterproef kwam tot stand in samenwerking met Bond Moyson. Mijn dank gaat dan ook uit naar de verantwoordelijke van de dienst Gezondheidspromotie van West-Vlaanderen, mevr. Stephanie Parmentier die dit project op poten zette. Ook mevr. An Blauwblomme en mevr. Lien Deblaere van VFG West-Vlaanderen zetten zich volop in voor een betere mondzorg voor personen met een beperking, o.m. door het ontwikkelen van een educatief spel. Bedankt daarvoor! De bevraging en screening gingen door in Dominiek Savio en De Waaiberg te Hooglede. Zowel aan de directie als aan het personeel en bovenal aan de deelnemers aan het onderzoek: bedankt! Ook wil ik mijn ouders en grootouders hartelijk danken. Dankzij hen kon ik de opleiding van mijn keuze volgen. Samen met mijn grote zus staan zij altijd voor mij klaar. Bedankt! En “last but not least” een dikke merci voor mijn vriend Anton die het schrijven van deze masterproef van dichtbij beleefde, steeds bereid was te luisteren naar mijn ideeën of zorgen en mij bijstond met liefde en goede raad.
Inhoudstafel Abstract .................................................................................................................................................. 1 Hoofdstuk I: Inleiding ........................................................................................................................... 3 I.1 Personen met een beperking....................................................................................................... 3 I.1.1 Definities ............................................................................................................... 3 I.1.2 Cijfers .................................................................................................................... 6 I.2 Literatuurstudie: mondgezondheid bij personen met een beperking.......................................... 7 I.2.1 Algemeen............................................................................................................... 7 I.2.2 Werkwijze ............................................................................................................. 7 I.2.3 Behandelachterstand .............................................................................................. 8 I.2.4 Specifieke problematiek ........................................................................................ 9 I.2.4.1 Factoren die een risico vormen voor de ontwikkeling van cariës en parodontale problemen.................................................................................... 10 I.2.4.2 Factoren die een risico vormen voor trauma ....................................... 12 I.3 Doel van deze studie ................................................................................................................ 12 Hoofdstuk II: Methodologie ............................................................................................................... 13 II.1 Populatie en steekproef ........................................................................................................... 13 II.2 Opzet ....................................................................................................................................... 13 II.2.1 Nulmeting........................................................................................................... 13 II.2.2 Interventie .......................................................................................................... 13 II.2.3 Nameting ............................................................................................................ 14 II.3 Bevraging en mondonderzoek ................................................................................................ 14 II.4 Uitvoering mondonderzoek .................................................................................................... 16 II.5 Verwerking van de gegevens .................................................................................................. 17 Hoofdstuk III: Resultaten ................................................................................................................... 18 III.1 Deelnemers ............................................................................................................................ 18 III.2 Bevraging .............................................................................................................................. 19 III.2.1 Algemeen .......................................................................................................... 19 III.2.2 Poetsgedrag ....................................................................................................... 20 III.3 Screening ............................................................................................................................... 23 III.3.1 Cariës ................................................................................................................ 23 III.3.2 Behandeltoestand .............................................................................................. 25 III.3.3 Preventie ........................................................................................................... 25 III.3.4 Ontbrekende tanden en prothetische voorzieningen ......................................... 25 III.3.5 Trauma .............................................................................................................. 27 III.3.6 Mondhygiëne .................................................................................................... 27
III.3.6.1 Zichtbare plaque/tandsteen en gingivitis........................................... 27 III.3.6.2 Plaque-index ..................................................................................... 29 III.3.7 Zichtbare pathologie weke weefsels ................................................................. 33 III.3.8 Knappend gewricht ........................................................................................... 33 III.3.9 Behandelnood ................................................................................................... 33 Hoofdstuk IV: Discussie ...................................................................................................................... 35 IV. 1 Vergelijking van de resultaten.............................................................................................. 35 IV.1.1 Vergelijking met de algemene bevolking ......................................................... 35 IV.1.2 Vergelijking met een vroeger onderzoek .......................................................... 36 IV. 1.3 Vergelijking met Special Olympics- atleten wereldwijd ................................. 37 IV. 2 Evaluatie van het onderzoek en de interventie ..................................................................... 41 IV. 3 Conclusies ............................................................................................................................ 43 Referentielijst ....................................................................................................................................... 44 Bijlagen ................................................................................................................................................. 48 Bijlage 1: Bevraging en screening................................................................................................. 48 Bijlage 2: Mondzorgprotocol ........................................................................................................ 49 Bijlage 3: Toestand van de mond .................................................................................................. 50 Bijlage 4: Persoonlijk mondhygiëneprotocol ................................................................................ 51
Abstract Achtergrond Uit voorgaande studies bleek dat personen met een verstandelijke en/of motorische beperking vaak een tandheelkundige behandelachterstand hebben en dat hun mondhygiëne ondermaats is. Het instellen van een mondzorgprotocol zou hier een oplossing kunnen bieden.
Doel Deze studie heeft drie belangrijke doelstellingen. 1. Vaststellen van de mondzorggewoonten- en gedragingen bij personen met een verstandelijke en/of motorische beperking aan de hand van een bevraging. 2. Vaststellen van de mondgezondheid bij personen met een verstandelijke en/of motorische beperking aan de hand van een mondonderzoek. 3. Evaluatie van het effect en nut van het instellen van een mondzorgprotocol, zes maanden na de start ervan, aan de hand van een bevraging en een mondonderzoek.
Methodologie Dit onderzoek werd uitgevoerd in 2 West-Vlaamse voorzieningen voor personen met een verstandelijke en/of motorische beperking, met name Dominiek Savio (DS) en De Waaiberg (DW). De studiepopulatie werd beperkt tot alle mannen en vrouwen met natuurlijke tanden tussen de 30 en 60 jaar, die in deze voorzieningen verblijven. Exclusiecriteria waren nietresidentiële en edentate personen. De steekproef werd definitief samengesteld door systematisch de lijst met de personen die in aanmerking kwamen te overlopen, waarbij de verhouding van mannen en vrouwen in het oog werd gehouden. Eerst werd een nulmeting uitgevoerd met als doel een beeld te krijgen van de huidige status van mondzorg, mondhygiëne en behandelnood van de populatie. Deze vond plaats op 30 oktober 2009. Op 11 december 2009 werd een voorlichtingsnamiddag over het thema mondzorg gegeven aan verzorgend personeel uit de voorzieningen Dominiek Savio en De Waaiberg door prof. Martens. Een mondzorgprotocol dat in samenwerking met het ziekenfonds Bond Moyson werd ontwikkeld, werd die dag ingesteld. In de daarop volgende maanden vonden verschillende overlegmomenten plaats tussen verzorgenden uit beide voorzieningen en de 1
verantwoordelijke voor dit project van Bond Moyson. Hierbij werd het personeel telkens weer gemotiveerd om zich in te zetten voor de mondzorg en om het protocol na te leven. Na 6 maanden, op 25 juni 2010, werd een tweede onaangekondigde bevraging en screening gehouden om het effect van het nieuw ingestelde mondzorgprotocol te evalueren. De studie liet echter niet toe om een volledige follow-up te doen omdat een aantal bij de nulmeting onderzochte personen niet aanwezig waren bij de nameting en omgekeerd.
Resultaten Begintoestand: bij 91% van de onderzochte personen werden de tanden minstens 1 keer per dag gepoetst. Toch was er bij 87% zichtbare plaque/tandsteen aanwezig en had 45% gingivitis. Van de onderzochte personen had 1 op 3 onbehandelde cariës en 18% had onbehandeld trauma. 69% van de onderzochte personen hadden ontbrekende tanden, terwijl slechts 27% een prothetische voorziening had. Effect van de interventie: op individueel niveau bleek er voor veel onderzochte personen een verbetering te zijn op vlak van poetsfrequentie, zichtbare plaque/tandsteen, gingivitis en plaque-index. Wanneer de resultaten statistisch geanalyseerd werden, bleek het effect echter niet significant te zijn. Wellicht is dit te wijten aan het feit dat de steekproef klein was en voor de klinische variabelen aan het feit dat er geen professionele zorg (bv. gebitsreiniging) vervat zat in de interventie.
Conclusie De resultaten van de nulmeting bevestigen dat er een behandelachterstand bestaat en dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan mondhygiëne in de voorzieningen. Een interventie via voorlichting en opvolging met overlegmomenten leidt bij de nameting tot verbeterde aandacht voor mondhygiëne en meer plaquevrije elementen. Er kunnen echter geen statistisch significante verschillen vastgesteld worden. Een belangrijke reden hiervan is de zeer beperkte steekproef. Een verhoogde aandacht voor mondzorg wordt positief onthaald door de begeleiders en de meeste bewoners. Er is echter voorlichting en training nodig. Het invoeren van een protocol en ondersteunende formulieren lijkt positief te werken en is volgens de meeste verzorgenden haalbaar binnen de voorzieningen. Om de continuïteit van de mondzorg te garanderen dient het thema mondzorg regelmatig opnieuw aan bod te komen tijdens opfrissingscursussen.
2
Hoofdstuk I: Inleiding I.1 Personen met een beperking I.1.1 Definities Door de jaren heen zijn veel termen gebruikt om een persoon met een beperking te benoemen: invalide, mindervalide, andersvalide, gehandicapte. Al deze termen leggen de nadruk op de handicap en worden daarom als negatief en door sommigen als stigmatiserend ervaren. De International Classification of Functioning, disability and health (ICF), de huidige peiler van de World Health Organisation (WHO) die instaat voor de classificatie van gezondheid en gezondheidsgerelateerde domeinen spoort in zijn rapport uit 2001 aan om de persoon en niet de handicap centraal te stellen en om gebruik te maken van het begrip “persoon met een beperking” [1]. “Beperking” werd in 1981 door de Disabled People‟s International (DPI) gedefinieerd als “vermindering of verlies van mogelijkheden om deel te nemen aan het normale maatschappelijke leven op hetzelfde niveau als anderen, ten gevolge van fysieke of sociale barrières” [2]. Op het vlak van omgaan met (personen met) beperkingen is reeds een hele weg afgelegd. In 1980 werd door de voorloper van het ICF, het International Classification of Impairments, Disabilities and Handicap (ICIDH), het zogenaamde “medisch model” voorgesteld [3]. Dit model ging ervan uit dat stoornissen, beperkingen en participatieproblemen rechtstreeks werden veroorzaakt door een ziekte, trauma of andere aandoening. Medische behandeling beoogde genezing of individuele aanpassing en gedragsverandering. Hiertegenover stond het zogenaamde “sociaal model” dat de sociale aspecten van het menselijk functioneren benadrukt, en waarbij de volledige integratie van individuen in de samenleving het doel is. Het ICF verenigde in 1997 de twee modellen in een biopsychosociale benadering. Men gaat ervan uit dat het menselijk functioneren een geheel is waarin verschillende dimensies te onderscheiden zijn, met name op biologisch, individueel en sociaal niveau. In het ICF-rapport van 2001 [4] wordt gesteld dat een “handicap” het resultaat is van de wisselwerking tussen de persoon met een beperking en zijn omgeving, de samenleving. Bijvoorbeeld door ontoegankelijke gebouwen of door onvoldoende ondersteunende factoren kan de samenleving het uitvoeren van activiteiten bemoeilijken. Opdat mensen met stoornissen en beperkingen op alle domeinen van het sociale leven optimaal zouden kunnen participeren, moet de gehele 3
samenleving haar verantwoordelijkheid nemen. Samenvattend kan worden gesteld dat in dit rapport het menselijk functioneren wordt beschouwd als een complexe en dynamische wisselwerking tussen de gezondheidstoestand, de omgevingsfactoren en de persoonlijke factoren, zoals weergegeven in Figuur 1. Dit schema geeft duidelijk weer dat anatomische eigenschappen en functies, individuele activiteit en deelname aan de samenleving evenzeer worden beïnvloed door de gezondheidstoestand als door externe en persoonlijke factoren. Figuur 1: De wisselwerking tussen de verschillende aspecten van de gezondheidstoestand, omgevingsfactoren en persoonlijke 00000000factoren [4-5]. Volgende definities worden gehanteerd: 00000000Anatomische eigenschappen: positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam. Tot de 00000000onderdelen van het menselijk organisme worden gerekend: lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. Functies: fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme. Stoornissen: afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen. Activiteiten: onderdelen van iemands handelen. Participatie: iemands deelname aan het maatschappelijk leven. Externe factoren: iemands fysieke en sociale omgeving. Persoonlijke factoren: iemands individuele achtergrond.
Gezondheidstoestand aandoening of ziekte bv. Downsyndroom
Anatomische eigenschappen en functies bv. onderontwikkeld faciale middenste derde, gereduceerde kauwefficiëntie
Activiteit
Participatie
bv. niet in staat zijn vlees te kauwen
bv. niet in staat zijn om in de kantine te eten
Externe factoren
Persoonlijke factoren
bv. onbehulpzaam kantinepersoneel
bv. gevoeligheid voor onvriendelijke opmerkingen
Gebaseerd op dit rapport zijn Faulks en Hennequin [5] op zoek gegaan naar een definitie voor de populatie die nood heeft aan bijzondere tandheelkundige zorg. Daartoe werd het schema uit Figuur 1 toegepast op de mondomgeving. Drie verschillende soorten van impact werden onderscheiden: de impact van de mondgezondheid op functies, de impact van functies op de mondgezondheid en de impact van de omgeving op de mondgezondheid. Deze drie zaken 4
worden hieronder kort besproken. Hieruit volgt een classificatie in drie groepen van personen met een beperking met betrekking tot de mondomgeving. Elke groep wordt beïnvloed door persoonlijke factoren zoals cultureel bepaalde voedingsgewoontes, angst, medewerking en esthetische normen. 1. De impact van de mondgezondheid op functies Functies uitgeoefend door de mondomgeving zijn opgesomd en geassocieerd met de overeenkomstige
mond-,
hoofd-,
en
nekanatomie.
De
activiteiten
en
participatiemogelijkheden die in direct verband staan met de mondomgeving zijn eten, drinken, spreken en non-verbale communicatie. Personen met een beperking worden in deze groep ingedeeld als de beperking het gevolg is van een afwijking van de mondfunctie of anatomie en ze hierdoor op directe wijze worden beperkt in hun activiteiten of in hun participatie. Personen die in deze eerste groep kunnen worden ingedeeld zijn schisispatiënten. Zo leidt de afwijkende mondstructuur, naast afwijkende esthetiek, tot een afwijkende orale functie, zoals spraakstoornissen. Dit kan leiden tot beperking van activiteiten (eten, spreken) en kan zo de participatie aan het sociale leven bemoeilijken. Omgevingsfactoren die een invloed uitoefenen op deze vorm van beperking zijn bijvoorbeeld de toegang tot plastische chirurgie en orthodontie. 2. De impact van functies op de mondgezondheid Factoren die direct of indirect de mondgezondheid of functie beïnvloeden zijn intellectuele, fysieke, medische, zintuiglijke en sociale factoren. Deze factoren hebben betrekking op de anatomische eigenschappen en functies zoals de verstandelijke functie, de elementaire anatomische eigenschappen en lichaamsfuncties (zoals het cardiovasculair systeem, het hematologisch systeem en het immuunsysteem) en op de elementaire motorische eigenschappen en functies, in het bijzonder van het bovenlichaam. Activiteiten en participatie met een weerslag op de mondgezondheid zijn de vermogens om te communiceren, zichzelf te verzorgen en te voeden. Alle lichaamsfuncties, anatomische eigenschappen en activiteiten die het behoud van een optimale mondfunctie- en gezondheid mogelijk maken worden dus beschreven in deze categorie. Wanneer een afwijking optreedt, leidt dit tot een beperking van de optimale mondgezondheid als een direct gevolg van de verminderde lichaamsfunctie. Personen met een beperking worden in deze tweede groep ingedeeld als ze een aandoening hebben die een directe of indirecte 5
weerslag heeft op hun mondgezondheid. Een voorbeeld is een adolescent met het syndroom van Down. Door zijn beperkte zelfredzaamheid wat betreft mondhygiëne en door bijvoorbeeld beperkte medewerking bij een tandheelkundige behandeling, kan de negatieve impact van de reeds aanwezige problemen in de mond zoals agenesie van tanden,
maxillaire
hypoplasie
en
early
onset
parodontitis
worden
vergroot.
Omgevingsfactoren zijn bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een persoon die helpt bij de mondhygiëne en toegang tot aangepaste tandheelkundige, orthodontische en parodontale behandeling. 3. De impact van de omgeving op de mondgezondheid Omgevingsfactoren, zoals externe hulp en het plaatselijke gezondheidsbeleid, kunnen een goede mondgezondheid bevorderen of bemoeilijken. Personen met een beperking worden in de derde groep ingedeeld als ze worden beperkt door hun sociale, culturele of omgevingscontext, wat een effect heeft op hun mondgezondheid. Zo kan een kind zonder onderliggende beperking van functies beperkt worden in activiteiten en participatie door tandpijn ten gevolge van zuigflescariës. In dit geval wordt de beperking gecreëerd door slechte voedingsgewoonten binnen een culturele of sociale context. Wanneer men de populatie die nood heeft aan bijzondere tandheelkunde wil definiëren moet men uitgaan van groep twee. Deze groep bestaat uit personen die een beperking hebben die de mondgezondheid compliceert. De volgende definitie werd door Faulks en Hennequin voorgesteld [5]: “Personen die nood hebben aan bijzondere tandheelkunde zijn de personen die een beperking hebben of een beperking van activiteit ervaren die direct of indirect hun mondgezondheid beïnvloedt, binnen de persoonlijke context en binnen de omgevingscontext van het individu.”
I.1.2 Cijfers Mensen met een beperking vormen de grootste minderheid van de wereld [6]. Volgens het WHO zijn er wereldwijd zeshonderd miljoen personen met een beperking. Deze groep vergroot snel door de bevolkingstoename, door een stijging van de levensverwachting, chronische ziekten, ondervoeding, personen verwond door landmijnen, oorlog, (huiselijk) geweld, AIDS, wegverkeer, ongevallen, etc. [7]. Er bestaan meer dan 800 syndromen met tandheelkundige problemen.
6
Uit het zorgregierapport van 31 december 2009 dat is opgesteld vanuit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) [8] blijkt dat er in Vlaanderen 34.689 erkende plaatsen zijn voor opvang, begeleiding en behandeling van personen met een beperking. Hiervan zijn 24.444 plaatsen erkend in residentiële of semi-residentiële opvangvormen, waaronder tehuizen, dagcentra voor volwassenen, internaten en semiinternaten voor minderjarigen, initiatieven voor pleegzorg en wonen onder begeleiding van een particulier (WOP) vallen. De overige plaatsen zijn te vinden in de ambulante sector.
I.2 Literatuurstudie: mondgezondheid bij personen met een beperking I.2.1 Algemeen Data wat betreft de mondhygiëne, mondgezondheid en mondzorg bij personen met een beperking zijn moeilijk te vinden. Vaak beschrijft men in artikels slechts een kleine groep of een groep uit één bepaalde voorziening, of is er binnen de onderzochte groep een verscheidenheid aan leeftijden, gezondheidscondities of beperkingen. Zo onderscheidt men in Vlaanderen naargelang het type van onderwijs acht verschillende types van beperkingen: lichte verstandelijke beperking, matige tot ernstige verstandelijke beperking, ernstige emotionele beperking of gedragsproblemen, fysieke beperking, chronische ziekte, visuele beperking, auditieve beperking en ernstige leerstoornissen [9].
I.2.2 Werkwijze Een literatuuronderzoek werd uitgevoerd om bestaande informatie over behandelnood- en behandelstrategieën bij personen met een verstandelijke of motorische beperking op te sporen. Hiervoor werd de online database PubMed gebruikt. Er werd gezocht met de zoektermen “disability” of “disabilities”, “treatment needs”, “prevention”, “dental care”, “dental status”, “special olympics”, “oral health”. Indien interessante artikels gevonden werden, werden de gegeven referenties en de gerelateerde artikels verder geraadpleegd. Van sommige artikels was geen online versie beschikbaar, maar was er wel een papieren versie te vinden in de Biomedische Bibliotheek van het UZ Gent. Omdat voor dit onderzoek relatief weinig relevante data te vinden zijn over volwassen personen met een beperking, werden ook de artikels met data over kinderen en jongeren met een beperking geselecteerd. Overige inclusiecriteria zijn: artikels in het Engels, Frans en Nederlands, reviews, randomized controlled trials. Exclusiecriteria zijn artikels in andere dan voorgenoemde talen, case reports, artikels waarvan enkel het abstract verkrijgbaar was en artikels over personen met 7
uitzonderlijke beperkingen. Als informatiebron werden tevens hoofdstuk 42 “Het gehandicapte kind: algemene problematiek en symptomatologie” en hoofdstuk 43 “Het gehandicapte kind: aspecten van mondhygiëne” gebruikt uit het boek Kindertandheelkunde 2 [10].
I.2.3 Behandelachterstand De laatste vier decennia is de mondgezondheid in de Westerse wereld sterk verbeterd. Dit is onder meer te danken aan het gebruik van tandpasta‟s die fluoride bevatten, en de toegenomen poetsgewoonte [11]. De preventie voor de mondgezondheid is sterk toegenomen en er wordt meer aandacht besteed aan tandheelkundige voorlichting. Toch geldt deze verbetering veel minder voor personen met een beperking [12]. Niet zozeer de prevalentie van cariës is hoger dan bij de algemene populatie, maar de verzorgingsgraad blijkt lager [13]. Ook een studie van Nunn [14] en een studie in opdracht van de Special Olympics 2000 [15] geven aan dat personen met een beperking meer onbehandelde cariës hebben dan de algemene populatie. In 1992 werd de beschikbaarheid van tandzorg en de nood aan tandzorg in Vlaamse voorzieningen geïnventariseerd [12, 16]. Hieruit bleek dat slechts in 5,6% van de voorzieningen een tandarts op de loonlijst voorkwam. Een studie in een Oost-Vlaamse voorziening waarbij 162 personen werden onderzocht bevestigde de behandelachterstand: slechts 55% van de aanwezige cariës bleek behandeld te zijn [12, 16]. Tevens bleek de mondhygiëne ondermaats en was er tandsteen aanwezig in meer dan 75% van de gevallen. Opvallend was ook dat maar liefst 70% van de bewoners gemiddeld 5 tanden te kort had. Uit een kleinschalig onderzoek bij 32 4- tot 12- jarige thuis verblijvende kinderen met een ernstige verstandelijke beperking blijkt dat er een groot aantal mogelijke oorzaken voor de behandelachterstand voor mensen met een beperking bestaan [17]. Deze zijn samengevat in Tabel 1. Tabel 1: Oorzaken van behandelachterstand bij personen met een beperking [12, 17, 18].
Problemen ervaren door ouders of verzorgers
De ouders of verzorgers vragen niet om tandheelkundige hulp. Het gebit wordt als weinig belangrijk beschouwd. De tandheelkundige behandeling wordt als bedreigend ervaren. Transportproblemen. Onvoldoende toegankelijkheid van de praktijk. Kosten van de behandeling. Het vinden van een geschikte tandarts.
8
Problemen ervaren door de tandarts
De tandarts is terughoudend. De tandarts heeft onvoldoende affiniteit met deze doelgroep. De tandarts voelt zich niet competent. De tandarts vindt onvoldoende tijd. De tandarts vindt dat hij onvoldoende gehonoreerd wordt. De tandarts ondervindt communicatieproblemen. De tandarts geeft onvoldoende opleiding, kennis en ervaring aan.
Problemen inherent verbonden aan de beperking
De persoon met een beperking kan vaak zelf niet instaan voor zijn mondhygiëne. De verzorgers kunnen mogelijks de mond van de bewoner niet schoon houden door zijn gedrag of bijkomende beperking. Technische moeilijkheden bij het tanden poetsen: overgevoeligheid mondgebied, tong in de weg, bijten op de borstel, kokhalzen, strakke lippen/wangen, lipband in de weg. Prothetisch herstel is meestal onmogelijk gezien de prothese als vreemd lichaam wordt ervaren, de omgangsmogelijkheden minimaal zijn en er risico bestaat bij epilepsie en motorische stoornissen.
Hoewel deze studie 20 jaar oud is, komen verschillende van de opgesomde pijnpunten ook in recenter onderzoek naar voor. Zo werden in 2008 126 Nederlandse verzorgers en 40 Nederlandse tandartsen bevraagd over de hindernissen voor tandzorg bij kinderen met een ernstige verstandelijke beperking. Tevens werd er bij 61 kinderen een mondonderzoek uitgevoerd [19]. Bij 21 van deze kinderen kon het mondonderzoek niet doorgaan doordat ze weigerden mee te werken of door gedragsproblemen. Wat de dagelijkse mondhygiëne betreft gaven de verzorgers aan dat deze in grote mate wordt bemoeilijkt doordat het kind het hoofd wegdraait, de mond sluit of op de tandenborstel bijt. De tandartsen gaven als belangrijkste hindernis tot behandeling problemen met communicatie aan. 33,8% van de tandartsen vond dat er onvoldoende financiële tegemoetkoming is. 27,8% van de tandartsen gaf aan onvoldoende ervaring te hebben met de problematiek en 20,8% gaf onvoldoende kennis aan. Verder werden onvoldoende behandelfaciliteiten of onvoldoende voorziene behandelruimtes als probleempunten aangeduid.
I.2.4 Specifieke problematiek Uit een overzichtsartikel [14] blijkt dat cariës, parodontale problemen, traumatische gebitsbeschadiging, automutilatie en extreme vormen van erosie ten gevolge van rumineren meer en in ernstiger vorm voorkwamen bij personen met een verstandelijke of motorische beperking dan bij de algemene populatie. De studie in opdracht van de Special Olympics 2000 [15] geeft eenzelfde tendens aan: personen met een verstandelijke beperking blijken een 9
minder goede mondhygiëne te hebben, meer onbehandelde cariës, en een hogere prevalentie van gingivitis en andere parodontale aandoeningen dan de algemene populatie. Mensen met een aangeboren of op latere leeftijd verworven verstandelijke of lichamelijke beperking worden door Veerkamp en collega‟s dan ook terecht beschouwd als risicogroepen [20]. Verschillende factoren maken personen met een beperking kwetsbaar voor aandoeningen in de mond. Hieronder worden de voornaamste factoren besproken die invloed uitoefenen op de aandoeningen die in het onderzoek van deze masterproef aan bod komen. I.2.4.1 Factoren die een risico vormen voor de ontwikkeling van cariës en parodontale problemen o Poetsgedrag Aangezien plaque een cruciale factor is voor het ontstaan van zowel cariës als parodontale problemen, draagt een goede mondhygiëne bij tot het voorkomen van deze aandoeningen. Hier loopt het vaak al mis. Mensen met een beperking zijn vaak niet in staat om zelf in te staan voor een goede mondzorg. Niet alleen de wil moet er zijn, men moet ook over voldoende inzicht, kunde en geduld beschikken om zijn tanden te poetsen. Hier wordt geregeld niet aan voldaan. Sommigen kunnen ten gevolge van de beperking ook onvoldoende de mond openhouden, klemmen, spannen de lippen op of steken de tong uit. Door het poetsen kunnen tevens reflexen uitgelokt worden zoals de braakreflex, een algemeen verhoogde orale reflexactiviteit of bijt- en slikreflexen [21]. Ook het tanden poetsen door een begeleider loopt niet altijd van een leien dakje, vaak ontbreekt het aan kennis over de beste aanpak. Uit een bevraging in 88 Vlaamse voorzieningen in 1997 bleek dat slechts in 36% van de gevallen voorlichtingssessies
rond
mondverzorging
gegeven
werden
[12].
Van
de
groep
personeelsleden die geen voorlichting kreeg, zou 76% dit wel zinvol vinden. Opvallend is dat de mondhygiëne gerelateerd blijkt te zijn aan de ernst van de beperking, maar niet zoals men zou verwachten. Zo blijkt uit een studie waaraan 656 Vlaamse twaalfjarige kinderen met een beperking deelnamen [22] dat kinderen met een milde verstandelijke beperking of leerstoornis over een minder goede mondhygiëne beschikten dan kinderen met een matige tot ernstige verstandelijke of motorische beperking, hoewel deze laatste groep nochtans over een minder goede handvaardigheid beschikt. Deze vaststelling wordt op eenvoudige wijze verklaard: opvoeders, ouders of verzorgers veronderstellen dat de eerste groep kinderen zelfstandig genoeg is om te zorgen voor een goede mondhygiëne waardoor er geen controle wordt op
10
uitgeoefend. Ondanks de zelfredzaamheid van personen met een milde beperking is het dus van belang dat de verzorgers ook bij hen voldoende aandacht aan mondzorg besteden. o Verminderde natuurlijke reiniging Speekselvloei, de bewegingen van tong, lippen en wangen zorgen voor een natuurlijke reiniging van het gebit door het elimineren van voedselresten en bacteriën in de mond. Deze natuurlijke reiniging is bij personen met een beperking vaak gedaald. Dit kan te wijten zijn aan verstijfde of hypotonische en verlamde mondmusculatuur, orofaciale dyskinesieën, voortdurend openhouden van de mond en mondademhaling. Ook bepaalde ziekten en aandoeningen, ouderdom en verschillende geneesmiddelen kunnen leiden tot hyposalivatie. Omdat speeksel eveneens een beschermende functie heeft voor slijmvliezen en gebitselementen, zowel op mechanische als op chemisch vlak, leidt dit tot een hoger risico op het ontwikkelen van gingivitis, cariës, stomatitis en infectie van wonden [12]. o Medicatiegebruik Zoals eerder aangehaald kan medicatie leiden tot hyposalivatie of xerostomie en bijgevolg tot extra cariësrisico en parodontale problemen. Een veel voorkomende complicatie van het gebruik van anti-epileptica is gingivahyperplasie. Dit komt voor bij ongeveer de helft van de patiënten die fenytoïne innemen. Ook natriumvalproaat en carbamazepine kunnen leiden tot gingivahyperplasie [23]. Door de groei van de interdentale papillen en toename van de gingiva wordt een effectieve plaqueverwijdering door poetsen bemoeilijkt. De gingiva wordt typisch donkerrood, oedemateus, spongieus en kwetsbaar. o Voeding Personen met een beperking kunnen moeilijkheden met slikken ervaren. Dit kan ertoe leiden dat voedsel langer in de mond verblijft dan normaal, wat een groter cariësrisico met zich meebrengt [24]. Naast slikproblemen kan ook grote moeite met kauwen en zuigen optreden. Aangepaste voeding is bijgevolg vaak nodig. Voedsel kan vast, vloeibaar, gemalen, gemixt of geblixt zijn. Gemalen of gemixt voedsel kiest men best in geval van kauwproblemen. Blixen is een combinatie van mengen (to mix) en pletten (to blend) van verschillende etenswaren tot een viskeuze pasta. Deze voedingsvorm is zeer geschikt voor mensen die zich gemakkelijk verslikken door coördinatiemoeilijkheden [25].
11
Vanuit tandheelkundig opzicht zijn drie hoofdmaaltijden en twee tussendoortjes per dag ideaal. Zo krijgt het mondmilieu tussen de maaltijden voldoende tijd zich te herstellen. Bepaalde beperkingen laten dit echter niet toe. Zo kan het voeden van een kind met hersenverlamming vier tot zes uur per dag in beslag nemen. Ook zijn er bijvoorbeeld de patiënten met een motorische stoornis in het hoofd/halsgebied die riskeren voedsel te aspireren waardoor ze slechts kleine hoeveelheden voedsel tot zich mogen nemen. Hierdoor is men genoodzaakt regelmatig kleine beetjes te eten. Indien de opname van vloeistoffen te moeizaam verloopt, worden soms verdikkingsmiddelen gebruikt. Sommige hiervan bevatten glucosepolymeren en zijn dan ook potentieel cariogeen. Ook voedingssupplementen bevatten soms glucosepolymeren en zorgen dus voor hetzelfde probleem [24]. I.2.4.2 Factoren die een risico vormen voor trauma o Epilepsie Een epileptische aanval kan leiden tot schade in de mond. Dit kan zowel schade zijn aan tanden, vooral in het front, als aan de weke weefsels, bijvoorbeeld een laesie aan wang- of lipmucosa. Er kan zelfs maxillofaciale breuk optreden [26]. o Automutilatie Self-Injurious Behaviors (SIB) of zelf-mutulerend gedrag resulteert in een in ernst variërende weefselschade aan het eigen lichaam. Verschillende risicofactoren en etiologieën worden in de literatuur beschreven. Een veel voorkomende vorm van SIB is deze die zich manifesteert met schade in de mond [27].
I.3 Doel van deze studie Deze studie kaderde in het project Kieskeurig van Bond Moyson West-Vlaanderen. De volgende drie belangrijke doelstellingen werden nagestreefd: 1. Vaststellen van de mondzorggewoonten- en gedragingen bij personen met een verstandelijke en/of motorische beperking aan de hand van een bevraging. 2. Vaststellen van de mondgezondheid bij personen met een verstandelijke en/of motorische beperking aan de hand van een mondonderzoek 3. Evaluatie van het effect en nut van het instellen van een mondzorgprotocol, zes maanden na de start ervan, aan de hand van een bevraging en een mondonderzoek.
12
Hoofdstuk II: Methodologie II.1 Populatie en steekproef Dit onderzoek werd uitgevoerd in 2 West-Vlaamse voorzieningen voor personen met een verstandelijke en/of motorische beperking, met name Dominiek Savio (DS) en De Waaiberg (DW). De studiepopulatie werd beperkt tot alle mannen en vrouwen met natuurlijke tanden tussen de 30 en 60 jaar, die in deze voorzieningen verblijven. Exclusiecriteria waren nietresidentiële en edentate personen. De steekproef werd definitief samengesteld door systematisch de lijst met de personen die in aanmerking kwamen te overlopen, waarbij de verhouding van mannen en vrouwen in het oog werd gehouden. Enkel de personen uit de populatie die door ziekte niet aanwezig konden zijn of die weigerden aan het onderzoek deel te nemen werden niet bevraagd en gescreend. Er werd geprobeerd om bij de nameting zoveel mogelijk dezelfde personen te screenen om de resultaten zo goed mogelijk te kunnen evalueren.
II.2 Opzet II.2.1 Nulmeting Op 30 oktober 2009 werd een nulmeting uitgevoerd met als een doel een beeld te krijgen van de huidige status van mondzorg, mondhygiëne en behandelnood van de populatie (Bijlage 1). Aangezien de meting onaangekondigd was, zorgde zij in beide voorzieningen voor enige opschudding bij aankomst van het onderzoeksteam. Er werd een geschikte ruimte toegewezen waar de personen die in aanmerking kwamen voor het onderzoek naartoe gebracht werden. Dit was niet zo eenvoudig omdat het onderzoek in Dominiek Savio in de vroege voormiddag startte, en dus overlapte met het ontbijt en de ochtendlijke verzorging van de personen, terwijl het in De Waaiberg startte net na het middagmaal. Toch kon telkens relatief snel begonnen worden met de bevraging en screening.
II.2.2 Interventie Op 11 december 2009 werd een voorlichtingsnamiddag rond het thema mondzorg gegeven aan het verzorgend personeel uit de voorzieningen Dominiek Savio en De Waaiberg door prof. Martens. Informatie werd verstrekt over het belang van een goede mondzorg en over de 13
oorzaken van cariës, parodontale aandoeningen en erosie. Er werd uitgelegd hoe een goede mondhygiëne bijdraagt tot goede mondgezondheid en praktische tips werden gegeven om een goede mondhygiëne tot stand te brengen en te onderhouden. Ter ondersteuning werden 2 educatieve video‟s getoond. Nadien werd door medewerkers van Bond Moyson een mondzorgprotocol (Bijlage 2) in beide voorzieningen ingesteld. Er werden fiches ontwikkeld voor het bepalen van de “toestand van de mond” (Bijlage 3) en voor het “persoonlijk mondhygiëneprotocol”(Bijlage 4). In de daarop volgende maanden vonden verschillende overlegmomenten
plaats
tussen
verzorgenden
uit
beide
voorzieningen
en
de
verantwoordelijke voor dit project van Bond Moyson. Aldus werden de vorderingen binnen het uitvoeren van het mondzorgprotocol opgevolgd en konden zaken worden bijgestuurd. Voor vragen en problemen werden antwoorden en oplossingen gezocht en de verzorgenden werden gestimuleerd om hun beste beentje voor te zetten bij het verzorgen van de mondhygiëne van de personen in hun leefgroep.
II.2.3 Nameting Na 6 maanden, op 25 juni 2010, werd een tweede onaangekondigde bevraging en screening gehouden om het effect van het nieuw ingestelde mondzorgprotocol te evalueren (Bijlage 1). De studie liet echter niet toe om een volledige follow-up te doen, omdat een aantal bij de nulmeting onderzochte personen niet aanwezig waren bij de nameting en omgekeerd.
II.3 Bevraging en mondonderzoek Het onderzoek tijdens de nul- en nameting bestond telkens uit 2 delen: een bevraging en een mondonderzoek (Bijlage 1). Bij de bevraging werd gepeild naar de mondzorggewoonten- en gedragingen (Bijlage 1 “bevraging”). Het best passende antwoord werd aangeduid. Indien de deelnemer niet in staat was te antwoorden, mocht de begeleider het antwoord geven. De vragen over “de aanwezigheid van mondgeur” en “bloed op het hoofdkussen” werden meteen gericht aan de begeleider. Indien op bepaalde vragen het antwoord niet werd verkregen, werden deze later indien mogelijk via mail beantwoord door een verzorgende. Een mondonderzoek werd uitgevoerd om de mondgezondheid zelf na te gaan (Bijlage 1 “screening”). Het concept werd gebaseerd op de Special Olympics Special Smilesscreeningslijst. Special Olympics (SO) is een internationale beweging die streeft naar de ontplooiing van personen met een verstandelijke beperking en de sensibilisering van hun 14
omgeving door alle personen met een verstandelijke beperking de mogelijkheid aan te bieden om een aangepaste sport te beoefenen [28]. Jaarlijks worden ook in België de Nationale Special Olympics Spelen georganiseerd. Dankzij het Healthy Athletes programma wordt aan de atleten de kans geboden om gratis testen te ondergaan die de algemene gezondheid en fysieke conditie peilen. Tevens geven de resultaten onderzoekers een gefundeerde visie op de gezondheidstoestand en noden van atleten met een beperking. Een van de 7 programma‟s die op de Nationale Special Olympics Spelen binnen dit kader worden aangeboden, is het Special Smiles-project. Dit programma werd ontwikkeld in 1993 door de Boston University Goldman School of Dental Medicine en Special Olympics International en heeft als doel de mondgezondheid van Special Olympics atleten te evalueren. Tevens wordt aan de atleten voorlichting gegeven rond een goede mondzorg en wordt het belang hiervan uitgelegd en benadrukt [29]. De screeningslijst die wordt gebruikt bij de Special Smiles-screening werd gemodificeerd om de voor dit onderzoek belangrijke gegevens te kunnen verzamelen. De Special Olympics-criteria werden hierbij gevolgd (Tabel 2). Hiernaast werden een aantal extra zaken gescreend. Zo werd er gekeken naar de aanwezigheid van een gebitsprothese, kroon of brug, de aanwezigheid van onbehandeld trauma, zichtbare plaque en/ of tandsteen, zichtbare pathologie van weke weefsels en de aanwezigheid van een knappend gewricht. Ook werd de plaque-index opgenomen (Tabel 3). Tabel 2: Screeningscriteria volgens Special Olympics Special Smiles [30].
Aanwezigheid van niet behandelde cariës Definitie SO: aanwezigheid van minstens één zichtbare cavitatie van minstens 0,5mm in melk- en/of definitief gebit, uitgezonderd van de derde molaren. Aanwezigheid van gevulde tanden Definitie SO: elke tandheelkundige restauratie uitgevoerd ter behandeling van tandbederf in melk- en definitief gebit, uitgezonderd van derde molaren. Ontbrekende tanden Definitie SO: elke tand afwezig tijdens het onderzoek wordt beschouwd als ontbrekend, met uitzondering van premolaren, derde molaren, niet doorgebroken tanden en melktanden. Aanwezigheid van sealants Definitie SO: materiaal dat geplaatst is als preventieve maatregel en dat de occlusale vlakken van eerste en/of tweede molaren in het definitief gebit bedekt.
15
Traumaverleden Definitie SO: tekenen van trauma waarbij men enkel de centrale en laterale snijtanden beschouwt (afwezig, verkleurd maar gezond, verkleurd en linguale restauratie, gefractureerd) Gingivitis Definitie SO: roodheid of afwijking van de normale contour/textuur van de vrije of aangehechte gingiva of papillen aan de buccale zijde van minstens drie tanden in de mandibulaire definitieve frontzone. Behandelnood: Definitie SO: o Normale controle: afwezigheid van pijn in de mond en van niet- behandelde cariës, niet- behandeld trauma en gingivitis o Niet- dringend: afwezigheid van pijn in de mond, maar wel aanwezigheid van cariës (niet tot in de pulpa) of afgebroken vullingen zonder bijkomende cariës of gingivitis (zonder abcessen) o Dringend: aanwezigheid van pijn in de mond of pulpabetrokkenheid (door cariës of trauma) of afgebroken/ afwezige vullingen met bijkomende cariës of parodontale abcessen Tabel 3: Scores plaque-index.
Plaque-index op de Ramfjordelementen (16, 21, 24, 36, 41, 44) o Score 0: visueel geen plaque zichtbaar o Score 1: visueel plaque zichtbaar op minder dan de helft van de tand o Score 2: visueel plaque zichtbaar op meer dan de helft van de tand o Score 3: de tand is volledig bedekt door plaque
II.4 Uitvoering mondonderzoek De mondonderzoeken werden uitgevoerd door telkens 2 personen die de brochure “Training manual for standardized oral health screening” van de Special Olympics Special Smiles [30] hadden doorgenomen en besproken. De resultaten werden genoteerd door 2 helpers. De mondonderzoeken gingen door in een ruimte in de voorziening zelf. De personen die werden onderzocht namen plaats op een stoel, of zaten in hun eigen rolstoel. Eerst werden de vragen 16
overlopen, waarna het mondonderzoek werd uitgevoerd met behulp van een mondspiegel en eventueel een zaklamp. De onderzoekers droegen handschoenen. Er werden geen RXopnames gemaakt. Na deelname ontvingen de onderzochte personen een geschenkje, zijnde een tandenborstel, sleutelhanger of sticker.
II.5 Verwerking van de gegevens De gegevens van de bevraging en screening werden ingegeven in een Excel-bestand. De richtlijnen hiervoor werden opgesteld door modificatie van de voor de SO gebruikte richtlijnen. Eenvoudige descriptieve grafieken werden gemaakt met behulp van Excel. Verdere statistische analyses werden uitgevoerd in SAS versie 9.2 waarbij het significantieniveau werd vastgelegd op 0,05. Met behulp van χ2-testen en McNemar-testen werd nagekeken of er statistisch significante verschillen waren tussen subgroepen wat betreft de aanwezigheid van niet-behandelde cariës, van gevulde tanden en ontbrekende tanden of op het niveau van mondhygiëne. Tevens werd de interventie geëvalueerd met behulp van de Signtest en de McNemar-test. Om de interventie te evalueren konden enkel die gegevens gebruikt worden van de personen die zowel bij de nulmeting als bij de nameting aanwezig waren. Bij de berekening van de proporties (percentages) die bij de resultaten worden besproken, werd er geen rekening gehouden met ontbrekende gegevens.
17
Hoofdstuk III: Resultaten III.1 Deelnemers Er voldeden 84 personen aan de criteria voor het onderzoek: 24 personen uit De Waaiberg (WB) en 60 personen uit Dominiek Savio (DS). Aan de nulmeting namen 55 personen deel, waarvan 17 uit WB en 38 uit DS (Figuur 2). Bij de nameting werd ernaar gestreefd om de tijdens de nulmeting onderzochte personen terug te screenen. De studie liet echter niet toe om een volledige follow-up te doen omdat een aantal bij de nulmeting onderzochte personen niet aanwezig waren bij de nameting en omgekeerd. Zo konden 10 personen door ziekte of vakantie niet aanwezig zijn bij de nameting en werden 3 “nieuwe” personen gescreend. Aldus werden bij de nameting 48 personen onderzocht: 15 personen uit WB en 33 uit DS (Figuur 2). In totaal namen aan het hele onderzoek dus 58 personen deel, waarvan 28 vrouwen (48%) en 30 mannen (52%).
Figuur 2: Aantal personen die deelnamen aan de nul- en nameting per geslacht per instelling. WB: De Waaiberg, 0000000 DS: Dominiek Savio.
Geslachtsverdeling Man
Vrouw
21 17
8
17
9
WB
7
DS
8
WB
Nulmeting (n= 55)
DS Nameting (n= 48)
18
16
III.2 Bevraging III.2.1 Algemeen Bij de nulmeting (Tabel 4) rookten 8 van de onderzochte personen. Zes personen hadden soms pijn in de mond. Vijf personen hadden soms last van mondgeur en bij 7 personen was er af en toe bloed op het hoofdkussen. Dertien van de onderzochte personen aten vloeibaarder gemaakt voedsel. Hierbij moet worden opgemerkt dat in ongeveer de helft van de gevallen de drie laatste vragen onbeantwoord bleven. Bij de nameting (Tabel 4) waren er 6 rokers. Vier personen hadden soms pijn in de mond. Twaalf personen hadden soms last van mondgeur. Bij 2 van de onderzochte personen was er soms bloed op het hoofdkussen. Tien personen gebruikten enkel vloeibaarder gemaakt voedsel.
Tabel 4: Indeling van de onderzochte personen volgens enkele parameters bij de nulmeting (n= 55) en de nameting 000000 (n=48).
Pijn in de mond?
Roken? Positief bij nul- en nameting Positief bij nulmeting, negatief bij nameting Positief bij nulmeting, afwezig bij nameting Positief bij nulmeting, ongekend bij nameting Negatief bij nulmeting, positief bij nameting Negatief bij nul- en nameting Negatief bij nulmeting, afwezig bij nameting Negatief bij nulmeting, ongekend bij nameting Afwezig bij nulmeting, positief bij nameting Afwezig bij nulmeting, negatief bij nameting Ongekend bij nulmeting, positief bij nameting Ongekend bij nulmeting, negatief bij nameting Ongekend bij nulmeting, afwezig bij nameting Ongekend bij nul- en nameting
Mondgeur?
Vloeibaar gemaakt voedsel?
Bloed op het hoofdkussen?
6
1
2
0
5
0
4
3
5
6
2
1
0
1
2
0
0
0
1
0
0
2
4
2
1
37
36
12
18
11
8
9
5
4
3
0
0
1
0
0
0
0
0
0
2
3
3
3
3
1
0
1
6
0
2
2
1
17
18
20
0
0
5
5
5
0
0
0
1
0
19
III.2.2 Poetsgedrag Zoals uit Figuur 3a valt af te leiden werden de tanden bij de nulmeting bij de helft van de onderzochte personen 1 keer per dag gepoetst en bij 22 personen (41%) meer dan 1 keer per dag. Bij 4 personen werden ze 2 tot 6 keer per week gepoetst en bij 1 persoon slechts 1 keer per week. Bij de nameting (Figuur 3b) bleek de poetsfrequentie hoger te zijn: bij 31 van de onderzochte personen (65%) werden de tanden meer dan 1 keer per dag gepoetst. Bij een derde van de onderzochte personen gebeurde dit 1 keer per dag. Slechts bij 1 persoon werd de mond minder gepoetst, namelijk 1 keer per week.
Figuur 3: Poetsfrequentie bij nulmeting (a) en nameting (b).
b) Nameting (n= 48)
a) Nulmeting (n= 55)
2% 1 keer per dag 1 keer per dag
2% > 1 keer per dag
7% 50% 41%
33% > 1 keer per dag
2 tot 6 keer per week
65%
1 keer per week
1 keer per week
In Tabel 5 wordt de individuele evolutie in poetsfrequentie weergegeven. Hieruit blijkt dat er voor 11 personen (19% van de totale groep) een verbetering was na de nulmeting, maar voor 33 personen (57%) bleef de situatie status quo en voor 14 personen (24%) kon de vergelijking niet gemaakt worden omdat ze afwezig waren bij nul- of nameting. Statistische analyse bevestigde dat er na de interventie niet significant meer gepoetst werd door de onderzochte bewoners (p= 0,07).
20
Tabel 5: Weergave van de evolutie van de poetsfrequentie.
Evolutie tussen nulmeting en nameting Verbetering
Aantal personen
1x poetsen/dag >1x poetsen/dag
9
2-6x poetsen/week 1x poetsen/dag
1
2-6x poetsen/week >1x poetsen/dag
1
Achteruitgang /
0
Status quo
1x poetsen/dag
13
>1x poetsen/dag
19
1x poetsen/week
1
Afwezig bij nul- of nameting/ ontbrekende data
14
Onbekend
Verder werd er ook nagekeken of er een significant verschil in poetsfrequentie was tussen mannen en vrouwen, maar dat bleek noch het geval bij de nulmeting (p= 0,19), noch bij de nameting (p= 0,31). Als er bij de nulmeting werd gevraagd naar het poetsmoment (dat bij sommige personen niet dagelijks plaatsvond), gaven 25 personen aan enkel ‟s ochtends en 4 enkel ‟s avonds te poetsen, 22 personen poetsten zowel ‟s ochtends als ‟s avonds, 1 persoon poetste ‟s ochtends en ‟s middags, en 1 persoon poetste 3 keer per dag (Figuur 4). Bij de nameting gaven 12 personen aan enkel ‟s ochtends de tanden te poetsen, 1 enkel ‟s middags en 3 enkel ‟s avonds. Van de 30 personen die 2 keer per dag poetsten, poetste bijna iedereen ‟s ochtends en ‟s avonds. Twee personen poetsten de tanden 3 keer per dag (Figuur 4). Figuur 4: Poetsmomenten van de onderzochte personen bij de nul- en nameting. .
Poetsmoment Nulmeting (n= 55)
Nameting (n= 48) 29
25
22 12 0 1
enkel 's ochtends
enkel 's middags
4 3
enkel 's avonds
1 1 's ochtends 21 en 's avonds
's ochtends en 's middags
1 2
2
0
's niet gekend ochtends, 's middags en 's avonds
Bij de nulmeting poetsten 30 van de onderzochte personen (55%) hun tanden zonder enige hulp. De overige onderzochte personen werden erbij geholpen. Er waren 23 personen (43%) die gebruik maakten van een elektrische tandenborstel en 8 personen (15%) die af en toe een mondspoelmiddel gebruikten. Bij de nameting werd vastgesteld dat er meer begeleiding gebeurde: slechts 22 van de onderzochte personen (46%) poetsten de tanden zonder hulp. Meer dan de helft van de onderzochte personen werd dus geholpen. Anderzijds leert Tabel 6 ons dat slechts drie personen die bij de nulmeting zelf poetsten, bij de nameting wel hulp krijgen en dat 2 personen die bij de nulmeting hulp kregen, het bij de nameting zelfstandig moeten doen. Statistische analyse bevestigde dat er na de interventie geen significante toename van de hulp bij het poetsen was (p= 0,65). Tabel 6: Weergave van de evolutie in hulp bij het poetsen.
Evolutie tussen nulmeting en nameting
Aantal personen
Verbetering
Geen hulp bij poetsen wel hulp
3
Achteruitgang
Hulp bij poetsen geen hulp
2
Status quo
Hulp bij poetsen
21
Geen hulp bij poetsen
10
Afwezig bij nul- of nameting
13
Onbekend
Bij de nameting werd meer gebruik gemaakt van een elektrische tandenborstel en van een mondspoelmiddel: 25 van de onderzochte personen (52%) gebruikten een elektrische tandenborstel en 10 personen (21%) gebruikten soms een mondspoelmiddel. Tabel 7 leert ons dat 6 personen die bij de nulmeting een manuele tandenborstel gebruikten, bij de nameting een elektrische gebruikten en dat 2 personen het omgekeerde deden. Tabel 8 toont dat 5 personen na de nulmeting gestart zijn met het gebruiken van een mondspoelmiddel en dat 2 personen ermee opgehouden zijn. Uit statistische analyse bleek dat er geen statistisch significante toename was in het gebruik van een elektrische tandenborstel (p= 0,16) of een mondspoelmiddel (p= 0,26) tussen het moment van de nulmeting en de nameting.
22
Tabel 7: Weergave van de evolutie in gebruik van een elektrische tandenborstel.
Evolutie tussen nulmeting en nameting
Aantal personen
Verbetering
Gebruik manuele borstel elektrische borstel
6
Achteruitgang
Gebruik elektrische borstel manuele borstel
2
Status quo
Gebruik elektrische tandenborstel
16
Gebruik manuele tandenborstel
20
Afwezig bij nul- of nameting/ ontbrekende data
14
Onbekend
Tabel 8: Weergave van de evolutie in gebruik van een mondspoelmiddel.
Evolutie tussen nulmeting en nameting
Aantal personen
Verbetering
Geen gebruik mondspoelmiddel wel gebruik
5
Achteruitgang
Gebruik mondspoelmiddel geen gebruik
2
Status quo
Gebruik mondspoelmiddel
4
Geen gebruik mondspoelmiddel
33
Afwezig bij nul- of nameting/ ontbrekende data
14
Onbekend
III.3 Screening III.3.1 Cariës Bij de nulmeting (Figuur 5) bleken 18 of 1 op 3 van de onderzochte personen onbehandelde cariës te hebben. Er waren 14 personen die enkel cariës in de molaarzone hadden en er was 1 persoon die enkel cariës had ter hoogte van het front. Twee personen hadden zowel cariës in het front als in de molaarzone en 1 persoon had cariës in de front-, premolaar-, en molaarzone. Bij de nameting (Figuur 5) werd er bij 11 personen onbehandelde cariës vastgesteld: 1 persoon met cariës in het front, 9 personen met cariës in de molaarzone en 1 persoon met cariës zowel in de premolaar- als in de molaarzone.
23
Figuur 5: Plaats van de cariëshaard(en) bij nul- en nameting.
Plaats cariëshaard Nulmeting (n= 55) 37
Nameting (n= 48)
37
14 9 1 geen cariës
2
1
fronttanden
molaren
1
fronttanden en molaren
1
0
fronttanden, premolaren en molaren
Statistische analyse gaf aan dat er geen statistisch significante toename of afname was in het voorkomen van zichtbare cariës na de interventie (p= 0,56). Tevens bleek er geen statistisch significant verband te zijn tussen de aanwezigheid van niet-behandelde cariës enerzijds en geslacht (p= 0,39 bij de nulmeting; p= 0,73 bij de nameting), poetsfrequentie (p= 0,74 bij de nulmeting; p= 0,06 bij de nameting), type voeding (vloeibaar of vast) (p= 0,28 bij de nulmeting; p= 0, 27 bij de nameting) of de aanwezigheid van plaque of tandsteen (p-waarde niet te berekenen) anderzijds.
Tabel 9 geeft de individuele evolutie van niet-behandelde cariës weer. Hieruit blijkt dat bij 7 personen (12%) tijdens de nulmeting cariës werd vastgesteld maar bij de nameting niet. Bij 5 personen (9%) daarentegen werd tijdens de nulmeting geen cariës gescoord en bij de nameting wel. Bij 33 personen (57%) bleef de toestand onveranderd en bij 13 personen (22%) kan de evolutie niet geëvalueerd worden doordat ze afwezig waren bij de nul- of bij de nameting.
24
Tabel 9: Weergave van de evolutie van de niet-behandelde cariës.
Evolutie tussen nulmeting en nameting
Aantal personen
Verbetering
Cariës geen cariës
7
Achteruitgang
Geen cariës cariës
5
Status quo
Geen cariës geen cariës
27
Cariës cariës
6
Afwezig bij nul- of nameting
13
Onbekend
III.3.2 Behandeltoestand Bij de nulmeting hadden 43 van de onderzochte personen (78%) 1 of meerdere vullingen. Bij de nameting hadden 40 van de onderzochte personen (83%) 1 of meerdere vullingen. Wanneer men de evolutie in beschouwing neemt van de mensen die zowel bij de voor- als bij de nameting aanwezig waren, blijkt er slechts een miniem verschil te zijn: 1 persoon had bij de nulmeting onbehandelde cariës, die bij de nameting door een vulling vervangen bleek te zijn, en bij 1 persoon werd bij de nulmeting een vulling gescreend die bij de nameting niet meer gescoord werd. Uit statistische analyse bleek dat er geen statistisch significant verband bestaat tussen de aanwezigheid van gevulde tanden enerzijds en geslacht (p= 0,08 bij de nulmeting; p= 1 bij de nameting), poetsfrequentie (p= 0,90 bij de nulmeting; p-waarde niet te berekenen bij de nameting), type voeding (p= 0,81 bij de nulmeting; p= 0,75 bij de nameting) of de aanwezigheid van plaque of tandsteen (p= 0,64 bij de nulmeting; p-waarde niet te berekenen bij de nameting) anderzijds.
III.3.3 Preventie Bij de nulmeting werden bij 6 personen sealants gescoord, bij de nameting was er door een verschuiving in de onderzochte groepen slechts 1 persoon met sealants.
III.3.4 Ontbrekende tanden en prothetische voorzieningen Bij de nulmeting (Tabel 10) bleken slechts 16 van de onderzochte personen geen ontbrekende tanden te hebben; bij 5 personen ontbraken er 1 of meer tanden in de frontzone en bij 20 personen ontbraken 1 of meer molaren. Bij 13 personen ontbraken zowel tanden in de frontals in de molaarzone. Bij één persoon werd niet aangeduid welke tanden ontbraken. Hoewel 25
er dus bij 39 van deze personen tanden ontbraken, beschikten er slechts 15 over een prothetische voorziening. Bij de nameting vond een lichte verschuiving plaats ten gevolge van een verschil in onderzochte personen bij de nul- en nameting (Tabel 10). Tabel 10: Overzicht van de ontbrekende tanden, ingedeeld per zone, en prothetische voorzieningen bij de nulmeting 0000000 en nameting.
Nulmeting (n= 55)
Personen zonder ontbrekende tanden Totaal van personen met ontbrekende tanden Personen met ontbrekende fronttand(en) Personen met ontbrekende molaar/molaren
Nameting (n= 48)
Aantal
Procent
Aantal
Procent
16
29%
16
33%
39
71%
32
67%
5
9%
6
12%
20
36%
20
42%
13
24%
6
13%
1
2%
0
0%
15
27%
14
29%
Personen met zowel ontbrekende fronttand(en) als ontbrekende molaar/molaren Personen waarvan onbekend is welk tanden ontbreken Personen met een prothetische voorziening
Uit statistische analyse bleek dat er geen statistisch significant verband bestaat tussen de aanwezigheid van ontbrekende tanden enerzijds en geslacht (p= 0,80 bij de nulmeting; p= 1 bij de nameting), poetsfrequentie (p= 0,62 bij de nulmeting; p= 0,47 bij de nameting), type voeding (p= 0,12 bij de nulmeting; p= 0,80 bij de nameting), of de aanwezigheid van plaque of tandsteen (p= 0,08 bij de nulmeting; p= 0,61 bij de nameting). Een vergelijking van nul- en nameting is hier niet zinvol aangezien er bij ontbrekende tanden geen verbetering kan vastgesteld worden. Bovendien werden er bij de interventie ook geen maatregelen genomen met betrekking tot ontbrekende tanden en was de tijd tussen nul- en nameting relatief kort om grote veranderingen te kunnen zien in ontbrekende tanden. 26
III.3.5 Trauma Bij de nulmeting (Figuur 6a) bleken 23 van de onderzochte personen (42%) tekenen van (oud) trauma te hebben op de centrale en laterale boven- en/ of onderincisieven. Bij 10 personen was er sprake van onbehandeld trauma. Bij de nameting (Figuur 6b) hadden 20 van de onderzochte personen (42%) een traumaverleden. Bij 7 personen hiervan werd een onbehandeld trauma vastgesteld . Figuur 6: Trauma bij de nulmeting (a) en nameting (b).
a) Nulmeting (n= 55) behandeld trauma
5% 24%
53%
b) Nameting (n= 48)
18%
behandeld trauma
onbehandeld trauma
27%
58%
geen traumaverleden
onbehandeld trauma 15% geen traumaverleden
ongekend
Een vergelijking tussen nul- en nameting werd niet uitgevoerd gezien traumapreventie geen onderdeel van het interventieprogramma was.
III.3.6 Mondhygiëne III.3.6.1 Zichtbare plaque/tandsteen en gingivitis Bij de nulmeting (Figuur 7) was er bij 48 van de onderzochte personen (87%) zichtbare plaque of tandsteen aanwezig. Van de onderzochte personen hadden er 25 (45%) gingivitis. Bij de nameting (Figuur 7) was er bij 38 van de onderzochte personen (79%) zichtbare plaque of tandsteen aanwezig en hadden 18 van de onderzochte personen (37%) gingivitis.
27
Figuur 7: Aantal van de onderzochte personen met/zonder zichtbare plaque of tandsteen en met/zonder 00000000gingivitis bij de nul- en nameting.
Mondhygiëne-toestand ja
nee
48 38 30
30
25 18 10
7
nulmeting (n= 55)
nameting (n= 48)
nulmeting (n= 55)
zichtbare plaque/tandsteen
nameting (n= 48)
gingivitis
Uit statistische analyse bleek dat er geen statistisch significant verband bestaat tussen de aanwezigheid van tandsteen en/ of plaque en de poetsfrequentie (p= 0,37 bij de nulmeting; p= 0,60 bij de nameting), of het type voeding (p= 0,35 bij de nulmeting; p-waarde niet te berekenen bij de nameting). Er bleek na de interventie ook geen statistisch significante afname van het voorkomen van zichtbare plaque of tandsteen (p= 0,26) of van gingivitis (p= 0,31) te zijn.
Wanneer men op individuele basis de interventie evalueert, blijkt er toch een positieve tendens in de mondhygiënetoestand te zijn: 5 personen (9%) die bij de nulmeting zichtbare plaque of tandsteen hadden, hebben dit bij de nameting niet meer, terwijl er slechts bij 2 personen (3%) achteruitgang was. Bij 38 personen (66%) bleef de toestand status quo. Daarnaast stellen we ook vast dat 10 personen (17%) die bij de nulmeting gingivitis hadden, dit bij de nameting niet meer hadden, terwijl 6 personen het omgekeerde vertoonden (10%). Bij 29 personen (50%) bleef de toestand status quo. Van beide parameters kon de vergelijking niet gemaakt worden voor 13 personen doordat ze afwezig waren bij nul- of nameting.
28
Tabel 11: Weergave van de evolutie van de aanwezigheid van zichtbare plaque (P)/ tandsteen (TS).
Evolutie tussen nulmeting en nameting
Aantal personen
Verbetering
Zichtbare P/ TS geen zichtbare P/ TS
5
Achteruitgang
Geen zichtbare P/ TS zichtbare P/ TS
2
Status quo
Geen zichtbare P/ TS geen zichtbare P/ TS
3
Zichtbare P/ TS zichtbare P/ TS
35
Afwezig bij nul- of nameting
13
Onbekend
Tabel 12: Weergave van de evolutie van de aanwezigheid van gingivitis na de interventie.
Evolutie tussen nulmeting en nameting
Aantal personen
Verbetering
Gingivitis geen gingivitis
10
Achteruitgang
Geen gingivitis gingivitis
6
Status quo
Geen gingivitis geen gingivitis
18
Gingivitis gingivitis
11
Afwezig bij nul- of nameting
13
Onbekend
III.3.6.2 Plaque-index In Figuur 8 zijn de scores van de plaque-index van de onderzochte personen weergegeven bij de nul- en de nameting. Van de 330 Ramfjordelementen die moesten gescoord worden, waren er 44 afwezig. Deze worden in Figuur 9 buiten beschouwing gelaten worden. Uit Figuur 8 en 9a blijkt dat bij de nulmeting slechts 122 van de gescreende elementen (43%) plaque-vrij waren. Evenveel elementen hadden score 1 en waren voor minder dan de helft bedekt met plaque. Van de beschouwde elementen hadden er 38 (13%) score 2, wat betekent dat deze voor meer dan de helft bedekt waren met plaque. Score 3 werd bij 4 van de beschouwde elementen (1%) teruggevonden. Deze elementen waren geheel met plaque bedekt. Bij de nameting (Figuur 8 en Figuur 9b) bleken maar liefst 154 van de beschouwde elementen (64%) plaquevrij te zijn. Er waren 77 elementen (32%) met score 1. Bij de nameting kwam score 1 dus dubbel zo veel voor als score 0. Score 2 werd 9 keer vastgesteld (4%), en score 3 slechts eenmalig.
29
Figuur 8: Aantal personen per score van de plaque-index per Ramfjordelement bij de nul- en de nameting. 00000 00 Score 0: geen visuele plaque, score 1: visueel <1/2 tand bedekt met plaque, score 2: ≥1/2 tand bedekt met 00000 00 plaque, score 3: tand volledig bedekt met plaque.
Plaque-index nulmeting en nameting score 0
score 1
score 2
score 3
tand afwezig/ onbekend 35
29 25
22 20
19 17
6 2 16
8
5
15 14 16 7
5
0
0
21
23
21
18
11
29
26
24
16 12 11 6
5
1
0 36
23
41
1
11
44
16
Nulmeting (n= 330)
10
21
18
10 5
10
24
14
7
6 6
3
11
2021
24
6 2
3 4 0
0
36
41
5 10 44
Nameting (n= 288)
Figuur 9: Procentuele weergave van de behaalde scores van de plaque-index van de aanwezige Ramfjord-elementen 00000000bij de nulmeting (a) en nameting (b). 00000000Score 0: geen visuele plaque, score 1: visueel <1/2 tand bedekt met plaque, score 2: ≥1/2 tand bedekt met 00000000plaque, score 3: tand volledig bedekt met plaque.
b) Nameting (n= 241)
a) Nulmeting (n= 286) score 0
score 1
score 2
score 3
score 0
score 1
score 2
score 3
4% 0%
1% 13% 43%
32% 64%
43%
In Figuur 10 worden verschillende zones afzonderlijk bekeken. Hieruit blijkt dat bij de nulmeting 49 of de helft van de gescoorde Ramfjordelementen in het front score 1 hadden (Figuur 10a). Er waren 38 frontelementen (38%) met score 0, 11 met score 2 (11%) en 1 element met score 3. Bij de premolaren (Figuur 10b) was de meest voorkomende score 0 (46%). Er waren 41 premolaren met score 1 (42%), 11 met score 2 (11%) en er was 1 30
premolaar met score 3 (1%). Er waren 40 molaren met score 0 (44%), 32 molaren met score 1 (36%), en 16 met score 2 (18%) (Figuur 10c). Score 3 kwam bij 2 molaren (2%) voor. Bij de nameting (Figuur 10d-f) was het aantal plaquevrije Ramfjordelementen in de front-, premolaar-, en molaarzone respectievelijk 49 (60%), 47 (58%) en 58 (73%). Score 3 werd slechts een maal vastgesteld, namelijk bij een molaar. Figuur 10: Procentueel aantal van de aanwezige Ramfjordelementen met een bepaalde score van de plaque-index 0000000 00per zone bij de nulmeting (a, b, c) en nameting (d, e, f). Score 0: geen visuele plaque, score 1: visueel <1/2 tand bedekt met plaque, score 2: ≥1/2 tand bedekt met 0000000 00plaque, score 3: tand volledig bedekt met plaque.
d) Plaque-index frontzone nameting (n= 81)
a) Plaque-index frontzone nulmeting (n= 99) score 0
score 1
score 2
score 0
score 3
score 1
score 2
score 3
5% 0%
1% 11% 38%
35% 60%
50%
b) Plaque-index premolaarzone nulmeting (n= 97) score 0
score 1
score 2
e) Plaque-index premolaarzone nameting (n= 81) score 0
score 3
score 1
score 2
score 3
2% 0%
11% 1%
46%
40% 58%
42%
c) Plaque-index molaarzone nulmeting (n= 90)
f) Plaque-index molaarzone nameting (n= 79)
score 0
score 0
score 1
score 2
score 3
score 1
score 2
4% 1%
2% 18%
22%
44%
31 36%
73%
score 3
Wanneer men op individueel niveau de evolutie van de onderzochte personen van de nulmeting naar de nameting bekijkt (Tabel 13), stellen we vast dat er bij de nameting op 84 elementen minder plaque werd gemeten dan bij de nulmeting, terwijl er slechts bij 22 elementen een hogere plaquescore werd opgemeten. Er waren 103 elementen die dezelfde plaquescore kregen bij de nul- en bij de nameting, waarvan er 60 elementen de nulscore hadden en dus niet meer konden verbeteren. Tabel 13: Evolutie van de plaquescores op de Ramfjordelementen (16, 21, 24, 36, 41, 44). 000000 00Score 0: geen visuele plaque, score 1: visueel <1/2 tand bedekt met plaque, score 2: ≥1/2 tand bedekt met 00000 000plaque, score 3: tand volledig bedekt met plaque.
Evolutie tussen nulmeting en nameting
16
21
24
36
41
44
Score 1 score 0
8
11
10
10
10
6
55
Score 2 score 1
3
2
2
1
3
2
13
Score 2 score 0
5
3
2
2
1
1
14
84
Score 3 score 2
0
0
0
0
0
0
0
(25%)
Score 3 score 1
0
0
0
0
1
1
2
Score 3 score 0
0
0
0
0
0
0
0
Achteruitgang Score 0 score 1
2
0
4
1
4
5
16
Score 0 score 2
0
1
0
0
1
0
2
Score 0 score 3
0
0
0
0
0
0
0
22
Score 1 score 2
1
0
0
1
1
0
3
(6%)
Score 1 score 3
0
0
0
0
0
0
0
Score 2 score 3
1
0
0
0
0
0
1
Verbetering
Status quo
Totaal
Niet meer voor verbetering
60
vatbaar: Score 0 score 0
9
14
10
16
7
13
60
Score 1 score 1
5
4
8
3
11
8
39
Score 2 score 2
0
0
1
1
1
1
4
Score 3 score 3
0
0
0
0
0
0
0
24
23
23
23
18
21
Nog
voor
verbetering
vatbaar:
Onbekend
(17%)
Afwezig bij nul- of nameting, ontbrekende tand
Totaal
43 (13%)
13
132
2
(39%)
341 (100%) 32
III.3.7 Zichtbare pathologie weke weefsels Bij de nulmeting werd er geen zichtbare pathologie van de weke weefsels vastgesteld. Bij de nameting was er 1 persoon met zichtbare pathologie van de weke weefsels.
III.3.8 Knappend gewricht Bij de nulmeting werd er bij 12 van de onderzochte personen een knappend gewricht vastgesteld. Bij de nameting waren er 9 personen met een knappend gewricht.
III.3.9 Behandelnood Bij de nulmeting (Figuur 11a) bleken 37 van de onderzochte personen (67%) nood te hebben aan een behandeling, voor 5 personen was deze behandelnood dringend. Bij de nameting (Figuur 11b) hadden 27 van de onderzochte personen (56%) nood aan een behandeling. Voor 3 personen was dit een dringende behandelnood. Wanneer men in Tabel 14 de individuele evolutie bekijkt, blijkt er voor 12 personen (21%) verbetering en voor 8 personen (14%) een achteruitgang te zijn. Er blijven 25 personen (43%) status quo, en voor 13 personen (22%) kon de vergelijking niet gemaakt worden omdat ze afwezig waren bij de nul- of nameting. Er werden echter geen statistisch significante verschillen gemeten tussen de behandelnood bij de nulmeting en de nameting.
Figuur 11: Behandelnood bij nulmeting (a) en nameting (b).
a) Nulmeting (n= 55)
b) Nameting (n= 48) 6%
9% 33%
normale controle
44%
niet dringend 58%
50%
dringend
33
normale controle niet dringend dringend
Tabel 14: Evolutie van de behandelnood.
Evolutie tussen nulmeting en nameting Verbetering
Achteruitgang
Status quo
Onbekend
Aantal personen
Niet dringend normale controle
11
Dringend niet dringend
1
Dringend normale controle
0
Normale controle niet dringend
6
Normale controle dringend
1
Niet dringend dringend
1
Normale controle normale controle
8
Niet dringend niet dringend
16
Dringend dringend
1
Afwezig bij nul- of nameting
13
34
Hoofdstuk IV: Discussie IV. 1 Vergelijking van de resultaten Bij het interpreteren van resultaten is het interessant om deze te vergelijken met eerder in andere studies verkregen resultaten. In deze discussie zullen de resultaten van dit onderzoek worden vergeleken met resultaten uit de Gezondheidsenquête 2008, resultaten uit eerdere studies over de doelgroep binnen België en met resultaten verkregen door het screenen van Special Olympics-atleten in verschillende landen binnen het kader van Special Smiles (zie pagina 14-15).
IV.1.1 Vergelijking met de algemene bevolking In 2008 werd voor de vierde keer in België een gezondheidsenquête uitgevoerd. Deze enquête werd bij 11 250 personen van alle leeftijden verspreid over heel België afgenomen, waarbij erop gelet werd dat deze steekproef representatief was voor de gehele Belgische bevolking. Binnen de gezondheidsenquête bestaat er een onderdeel “mondgezondheid” [31]. Omdat deze studie zich niet baseert op klinisch onderzoek kunnen geen directe indicatoren van de mondgezondheid gescoord worden zoals cariësprevalentie. Door de bevraging is het wel mogelijk om indirecte indicatoren te scoren, en aan de hand daarvan een globaal beeld van de mondgezondheid te schetsen. In de gezondheidsenquête van 2008 zijn 3 parameters onderzocht die ook in deze studie aan bod gekomen zijn: rookgedrag [32], poetsfrequentie en dragen van een gebitsprothese [31]. Het was niet mogelijk om de gegevens van de eigen studie met gegevens uit dezelfde leeftijdsrange van de gezondheidsenquête te vergelijken. Bij de interpretatie van de vergelijking dient men hiermee rekening te houden, aangezien aan het eigen onderzoek enkel personen van 30 tot 60 jaar deelnamen. De gezondheidsenquête leert ons dat 25% van de Belgische bevolking ouder dan 15 jaar roker is. Het is dan ook een positieve vaststelling dat slechts 12% van de personen in het eigen onderzoek roken. Wat het tanden poetsen betreft, blijkt uit de gezondheidsenquête 2008 dat 7,3% van de bevolking rapporteert meer dan 2 keer per dag de tanden te poetsen, en 42,7% twee keer per dag. Er wordt één keer per dag gepoetst door 41,7% van de bevolking terwijl 5,3% aangeeft minder dan één keer per dag te poetsen en 2,9% poetst naar eigen zeggen nooit zijn tanden.
35
Exact de helft van de bevolking geeft dus aan meer dan 1 keer per dag de tanden te poetsen. Bij de nulmeting van deze studie poetste slechts 41% van de onderzochte personen meer dan 1 keer per dag. De helft poetste één keer per dag en 9% poetste minder vaak. Na de interventie poetste maar liefst 65% meer dan één keer per dag waardoor de poetsfrequentie van de algemene bevolking werd overtroffen. Verder blijkt uit de gezondheidsenquête dat vrouwen frequenter poetsen. Deze tendens is ook in de onderzochte groep waarneembaar, hoewel dit niet als een statistisch significant gegeven naar voor kwam. Om significante verschillen te kunnen vinden, was de grootte van de eigen steekproef wellicht te klein. Men dient er wel rekening mee te houden dat zowel in het eigen onderzoek als in de gezondheidsenquête
de
vraag
hoeveel
er
gepoetst
wordt
misschien
niet
altijd
waarheidsgetrouw beantwoord is. Mensen die beseffen dat ze meer zouden moeten poetsen, geven soms een verbloemd antwoord waadoor de situatie beter lijkt dan ze in feite is [33]. Bij het eigen onderzoek is het ook mogelijk dat de bevraagde de vraag niet goed begreep of dat de begeleider niet precies wist hoe vaak de bevraagde persoon poetste, waardoor er foutief geantwoord werd. Het kan dus best zijn dat het aantal personen dat 1 of meer keer per dag poetste in werkelijkheid lager lag. Bovendien moet men de bedenking maken dat „vaker‟ poetsen, niet wil zeggen dat er „beter‟ gepoetst wordt en is er ook niet nagegaan hoe lang een poetsbeurt gemiddeld duurde. De Gezondheidsenquête 2008 leert ons verder dat 35,0% van de bevolking van 15 jaar en ouder verklaart een tandvervangende gebitsprothese te hebben. Bij de nulmeting en nameting werd slechts bij gemiddeld 28% van de onderzochte personen een prothetische voorziening vastgesteld. Toch mogen we niet de conclusie trekken dat onze doelgroep een behandelachterstand heeft op dit vlak. Volledig edentaten werden immers uitgesloten van het onderzoek, net als personen ouder dan 60 jaar die gemiddeld vaker een gebitsprothese dragen.
IV.1.2 Vergelijking met een vroeger onderzoek Uit een in 1992 uitgevoerde studie waarbij 162 volwassen personen met een verstandelijke beperking uit een Oost-Vlaamse voorziening werden gescreend [12, 16], bleek 60% onbehandelde cariës te hebben, terwijl 61% minstens een vulling en 70% een of meer ontbrekende tanden had. Bij de eigen studie had 33% van de onderzochte personen onbehandelde cariës, 78% had minstens een vulling en 71% had minstens 1 ontbrekende tand. 36
Wanneer we deze gegevens vergelijken, is het duidelijk dat er sinds 1992 een opvallende afname van onbehandelde cariës heeft plaatsgevonden. Tegelijk zien we dat het aantal personen met een vulling sterk is toegenomen en dat het aantal personen met ontbrekende tanden ongeveer status quo is gebleven. Hoewel beide studies methodologisch niet overeenstemmen, blijkt er toch een tendens te bestaan naar een betere restauratieve verzorging.
IV. 1.3 Vergelijking met Special Olympics-atleten wereldwijd Sinds het opstarten van het Special Smiles-programma in 1993 zijn reeds vele Special Olympics-atleten gescreend. Hierover zijn enkele publicaties verschenen [29, 34-41]. Aangezien de bevraging en screening in het eigen onderzoek gebaseerd is op de Special Smiles-screeningslijst die wereldwijd wordt gebruikt voor het screenen van de atleten, bieden de resultaten van deze publicaties uitstekend vergelijkingsmateriaal. In Tabel 15 wordt een overzicht gegeven van alle resultaten. Dankzij dit overzicht is het mogelijk een groot aantal vaststellingen te doen. Wel dient men er rekening mee te houden dat de steekproeven van de andere studies veel groter zijn, en dat de leeftijdranges verschillen. Het Special Smiles mondonderzoek legt zich toe op het vaststellen van de mondtoestand en behandelnood van een grote groep binnen een beperkte tijd. Ook de medewerking van de deelnemers is dikwijls beperkt. Daarom worden in het onderzoek simpele ja/nee-vragen gebruikt. Deze geven slechts een algemeen beeld van zo‟n grote groep. Gegevens op tandniveau werden niet genoteerd. Daar er bij de screening van Special Olympics-atleten geen interventie gebeurt, worden de resultaten van de verschillende artikels enkel vergeleken met de resultaten van de nulmeting uit de eigen studie en worden de resultaten van de nameting buiten beschouwing gelaten. De onderzochte groep binnen het eigen onderzoek was klein, waardoor men de resultaten voorzichtig moet interpreteren. Toch geeft het ons een beeld van de algemene mondtoestand bij personen met een beperking in een voorziening in Vlaanderen. Hoewel het aandeel rokers van de onderzochte personen laag leek te liggen ten opzichte van de Belgische bevolking, ligt dit aandeel toch hoger dan binnen de andere onderzochte groepen. Een mogelijke verklaring is dat de personen onderzocht in de andere studies atleten zijn waarvan we kunnen verwachten dat deze bewust kiezen voor een gezonde levensstijl.
37
Wat betreft poetsfrequentie zijn de onderzochte personen binnen het eigen onderzoek samen met de Nigeriaanse atleten de beste poetsers: ongeveer 9 op 10 personen poetst minstens 1 keer per dag. In de andere studies ligt de poetsfrequentie lager. De Belgische atleten lijken iets minder te poetsen dan de onderzochte personen binnen het eigen onderzoek. Ook hier moet er opgemerkt worden dat het gaat om gerapporteerd poetsgedrag, en dat er in werkelijkheid misschien minder vaak gepoetst wordt. De onderzochte personen in het eigen onderzoek hadden bij de nulmeting in 12% van de gevallen pijn in de mond. Dit valt binnen de cijfers die gescoord werden bij de andere onderzoeken. De graad van onbehandelde cariës ligt in het eigen onderzoek vrij hoog. Slechts in twee studies zijn er meer onderzochte personen met onbehandelde cariës dan in het eigen onderzoek. Opvallend is ook dat er procentueel minder Belgische atleten zijn met onbehandelde cariës dan personen met onbehandelde cariës in het eigen onderzoek. Opgemerkt moet worden dat de cijfers uit alle screeningen de werkelijke hoeveelheid onbehandelde cariës nog onderschatten. Er wordt volgens de Special Smiles criteria immers alleen visueel gescoord. De mederwerking van de onderzochte personen was vaak niet goed, de tanden werden niet droog gemaakt en er werd geen gebruik gemaakt van sondes of RXopnames waardoor enkel de grotere cariëshaarden werden opgetekend. Indien er twijfel was, moest men ook negatief scoren. Het aantal onderzochte personen met minstens één vulling ligt vrij hoog in vergelijking met de scores in de andere studies en komt goed overeen met de Belgische atleten. Hiertegenover staat dat er bij de Belgen een heel hoog percentage aan personen is die 1 of meer tanden missen. Men dient in het achterhoofd te houden dat bij het scoren van ontbrekende tanden niet naar de premolaren werd gekeken omdat deze vaak congenitaal niet aangelegd zijn of om orthodontische redenen geëxtraheerd worden. Toch zullen er ook premolaren verloren gegaan zijn door cariës en parodontale problemen en mogen we veronderstellen dat er een onderschatting is gebeurd van de reële prevalentie van ontbrekende tanden. De aanwezigheid van sealants ligt in alle onderzoeken laag. Ook uit het eigen onderzoek blijkt dat er meer aandacht aan preventieve verzegeling van de tanden zou moeten besteed worden.
38
Bij het vergelijken van de traumascores, blijken de onderzochte personen in het eigen onderzoek de hoogste score te halen. Men zou kunnen overwegen om voor personen die vaak vallen of aan sport doen preventief een mondbeschermer te maken. Gingivitis volgens de SO-criteria wordt gezien bij 27,8% tot 60,3% van de onderzochte atleten. De score van de onderzochte personen uit het eigen onderzoek valt hierbinnen. De gezondheid van het parodontium werd niet uitgebreider onderzocht. Wanneer we de behandelnood vergelijken blijkt dat opvallend veel van de onderzochte personen binnen het eigen onderzoek nood hadden aan behandeling. De grote meerderheid daarvan had nood aan een niet-dringende behandeling. Bij de Italiaanse atleten valt het op dat maar liefst 50% nood had aan een dringende behandeling. Bij het bepalen van de behandelnood werd de SO-definitie gebruikt. Deze houdt enkel rekening met pijn in de mond, visueel zichtbare cariës en pulpabetrokkenheid, afgebroken vullingen, gingivitis en parodontale abcessen (Tabel 2). Met andere noden zoals bijvoorbeeld parodontale aandoeningen, kleinere cariëshaarden, erosie en prothetische gebreken werd geen rekening gehouden. Als men dit wel deed, zou de behandelnood nog uitgebreider zijn.
39
Tabel 15: Overzicht resultaten van verschillende screeningen van Special Olympics atleten uit verschillende landen binnen het kader van Special Smiles en resultaten van het eigen 000000 00onderzoek. Feldman CA
White JA et
Reid BC et
et al., 1997
al., 1998 [34]
al., 2003 [35]
[29]
Reid BC et al., 2003 [36]
US
Inter-
athletes
national
Pezzementi
Turner S et
Dellavia C et
ML et al.,
al., 2008 [38]
al., 2009 [39]
2005 [37]
Oredugba FA
Leroy R et
Eigen studie Nulmeting
et al.,
al., in press
2010[40]
[41]
2007- 2008
2008
athletes Jaar waarin onderzoek plaatsvond Aantal deelnemers
1996
1997
2001
2002
2002
713
271
9 640
12 099
2 220
12 099
1 021
341
1286
687
55
Leeftijd
Gem 25,7 jaar
20- 49 jaar
Gem 24,3 jaar
Gem 24 jaar
Gem 17,4 jaar
Gem 24 jaar
Vanaf 16 jaar
16- 54 jaar
3- 71 jaar
9- 80 jaar
30- 60 jaar
Land
VS
VS
VS
VS
China, Turkije,
VS
Groot-
Italië
Nigeria
België
België
Libanon, Polen,
2005
2003- 2005
2009
Brittannië
Zuid-Afrika
Rokers Poetsen
≥1x/dag <1x/dag
7,0%
4,1%
-
-
-
-
-
4,4%
-
10%
14%
-
74,9%
83,0%
81,7%
79,0%
-
-
77%
89,8%
85%
89%
-
24,7%
17,0%
18,3%
21%
-
-
23%
-
8%
9%
Pijn in de mond
5,8%
8,0%
13,5%
11,8%
13,9%
-
-
20%
12,2%
13%
12%
Onbehandelde cariës
18,8%
18%
30,4%
28,2%
50,1%
28,2%
28,7%
46,7%
21,1%
22%
33%
Gevulde tanden
67,7%
84%
62,9%
62,9%
19,6%
58,1%
45,8%
65,9%
0,3%
76%
78%
Ontbrekende tanden
32,2%
34%
30,5%
29,6%
25,8%
-
-
55%
4,3%
>70%
71%
Sealants
8,5%
-
16,2%
13,5%
1,8%
13,5%
-
5,3%
0%
6%
11%
Prothetische voorziening
-
-
-
-
-
-
-
11,1%
-
13% id
27%
Trauma
11,9%
11%
12,5%
10,0%
9,6%
-
-
5,9%
6,6%
12%
18%
Gingivitis
60,3%
47%
44,8%
40,1%
27,8%
40,1%
63%
60%
48,1%
44%
45%
Pathologie weke weefsels Behandel Gewone controle nood Nietdringend Dringend
-
-
-
-
-
-
9%
-
-
-
0%
55,9%
64%
-
-
-
65,1%
55%
27%
40,5%
56%
33%
31,4%
29%
-
-
-
26,5%
40%
23%
43,7%
27%
58%
12,7%
7%
-
8,4%
12,4%
8,4%
5%
50%
15,8%
12%
9%
maxilla, 6% id mandibula
40
IV. 2 Evaluatie van het onderzoek en de interventie Het feit dat de resultaten van de nameting niet statistisch significant beter waren dan die van de nulmeting, is onder meer te wijten aan de kleine steekproef en de afwezigheid van verschillende personen bij de nul- of nameting waardoor geen volledige follow-up mogelijk was. Wanneer men individueel de resultaten gaat bekijken, ziet men toch op verschillende plaatsen een zekere verbetering, zoals geschetst bij de resultaten in Tabellen 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12 en 13. Een bijkomende reden is ook dat de onderzochte personen niet naar de tandarts zijn verwezen voor verwijdering van plaque en tandsteen. Personen die bij de nulmeting tandsteen hadden en die voor de nameting geen tandartsbezoek gehad hebben, zullen bij de nameting dus ook tandsteen gehad hebben aangezien dit niet verdwijnt door verbeterd poetsgedrag. Er zijn ook parameters waarbij er geen verbetering mogelijk is zoals ontbrekende tanden en traumaverleden. Bij de nameting waren er 7 personen die geen onbehandelde cariës hadden, terwijl ze dit bij de nulmeting wel hadden. Er zijn geen scores van de individuele tanden opgenomen, maar we kunnen veronderstellen dat deze personen intussen behandeld waren. Vijf personen hadden bij de nulmeting geen onbehandelde cariës en bij de nameting wel. Het is mogelijk dat bij de nulmeting de laesie niet visueel zichtbaar of niet groot genoeg was om volgens de SO-criteria als onbehandelde cariës aangeduid te worden. Het is ook niet ondenkbaar dat er af en toe een fout in de resultaten geslopen is. Het was immers niet altijd gemakkelijk om de personen te screenen. Niet iedereen werkte even goed mee, sommigen vertoonden spasticiteit of konden de mond niet goed openhouden, anderen maakten heel veel speeksel aan wat het onderzoek bemoeilijkte. Nadat het nieuwe mondzorgprotocol (Bijlage 2; zie p14) was ingesteld vonden er gedurende de
daarop
volgende
maanden
verschillende
overlegmomenten
plaats
tussen
de
verantwoordelijke van Bond Moyson en de verantwoordelijke mondzorg van elke leefgroep in Dominiek Savio en De Waaiberg om de vorderingen in het opstellen van de mondtoestand (Bijlage 3) en de persoonlijke mondhygiëneprotocollen (Bijlage 4) van de bewoners goed op te kunnen volgen en om de kans te geven aan de verzorgenden om mogelijke problemen aan te kaarten. Zo ervoeren de verzorgenden problemen met de Müllertechniek, met de kleefstof in gebitsprothesen en met het poetsen van de tanden bij bewoners die toehappen, het hoofd omdraaien of hun tong uitsteken. Oplossingen werden gezocht en de verzorgenden werden steeds opnieuw gemotiveerd. Tijdens de focusgesprekken werd aangegeven dat intensieve 41
begeleiding van de bewoners bij de mondhygiëne vaak nodig is, maar niet altijd mogelijk is wegens tijdsgebrek. De vorming rond mondzorg van het personeel werd als een groot pluspunt beschouwd en zorgde ervoor dat de verzorgenden bewuster met de problematiek omgingen. Er werd aangegeven dat ook het informeren en motiveren van de bewoners zelf nuttig zou zijn. Voor de bewoners die hierin geïnteresseerd waren, werd daarom een sessie van een half uur rond poetsen ingericht. Om zowel de verzorgenden als de bewoners te herinneren aan de goede poetsmethoden werden in de kamers affiches opgehangen. Door mondzorg als extra aandachtspunt aan de verzorgingsfiche toe te voegen werd mondzorg een dagelijks aandachtspunt en door deze structurele inbedding werd ook verdere continuïteit mogelijk gemaakt. Als afsluiter van het project mondzorg stelde de Bond Moyson een enquête op ter evaluatie. Uit
het
rapport
daarvan
blijkt
dat
er
in
elke
leefgroep
nu
minstens
1
mondzorgverantwoordelijke aangesteld is. Deze staat in voor het opstellen van de fiche van de mondtoestand (Bijlage 3) en het persoonlijke mondhygiëneprotocol (Bijlage 4) bij opname van een nieuwe bewoner. Elke leefgroep is van plan dit te blijven doen. Mondzorg is een vast themapunt geworden op teamoverleg. De moeilijkheid zal erin bestaan dit te blijven handhaven. Zowel de reacties van de bewoners als van hun familieleden over het mondzorgproject zijn algemeen positief. Slechts een beperkte groep van bewoners weigert medewerking. Wat betreft de motivatie van de bewoners wordt aangegeven dat een goede communicatie van groot belang is om hen mee te krijgen in het project. Zo kan men met de bewoner het informatieboekje overlopen en uitleggen waarom men iets doet. Het is belangrijk om stap voor stap te werken en geduld te oefenen. De affiches in de kamers helpen de bewoners ook te herinneren aan het poetsen. Het verdient aanbeveling om de personen die hun tanden zelf poetsen voldoende op te volgen, te controleren en eventueel bij te sturen. Wat betreft de haalbaarheid van het nieuw ingestelde mondzorgprotocol wordt aangegeven dat dit binnen het bestaande takenpakket mogelijk moet zijn. Eens de mondtoestandfiche en het persoonlijke mondhygiëneprotocol opgesteld zijn, vraagt het weinig extra inspanning. Anderen geven aan dat de mondzorg moet ingepland worden tot het ingebed is. Nog anderen stellen dat het toch moeilijk is om meermaals per dag te poetsen. Om een betere mondtoestand voor de bewoners te verkrijgen, is de inzet van de verzorgenden cruciaal. Als hun werklast te hoog is, zal men al snel een poetsbeurt overslaan. Deze gang van 42
zaken dient men te vermijden door het belang van een goede mondzorg regelmatig in herinnering te brengen. Dit kan tijdens momenten van teamoverleg en door het thema mondzorg op te nemen in de tweejaarlijkse opfrissingscursussen voor het personeel. Ook zou mondzorg (zowel theoretisch als praktisch) aan bod moeten komen in de verplichte vormingen voor nieuwe medewerkers. Enkel op die manier kan de continuïteit van mondzorg worden gegarandeerd.
IV. 3 Conclusies De resultaten van de nulmeting bevestigen dat er een behandelachterstand bestaat (onbehandelde
cariës,
verloren
gegane
elementen,
niet
behandeld
trauma,
grote
behandelnood) en dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan mondhygiëne in de voorzieningen (aanwezigheid van tandplaque en tandsteen). Het zou leerrijk zijn om een grotere groep te screenen om een meer algemeen beeld te krijgen van de mondtoestand bij personen met een beperking in Vlaanderen. Een interventie via voorlichting en opvolging met overlegmomenten leidt bij de nameting tot verbeterde aandacht voor mondhygiëne en meer plaquevrije elementen. Er kunnen echter geen statistisch significante verschillen vastgesteld worden. Een belangrijke reden hiervan is de zeer beperkte steekproef. Een verhoogde aandacht voor mondzorg wordt positief onthaald door begeleiders en door de meeste bewoners. Er is echter voorlichting en training nodig. Het invoeren van een protocol en ondersteunende formulieren lijkt positief te werken en is volgens de meeste verzorgenden haalbaar binnen de voorzieningen. Om de continuïteit van de mondzorg te garanderen dient het thema mondzorg regelmatig opnieuw aan bod te komen in opfrissingscursussen.
43
Referentielijst 1) International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Online 2010. Opgehaald op 9 augustus 2010, van http://www.who.int/classifications/icf/en/. 2) Constitution of Disabled Peoples‟ International. Online 2010. Opgehaald op 6 november 2010, van http://www.dpi.org/lang-en/documents/index?page=4. 3) International classification of impairments, disabilities and handicaps (ICIDH). World Health Organisation, Genève, 1980. 4) Nederlandse vertaling van “International Classification of Functioning, Disability and Health” compilatie, Genève, 2001; 11, 18-19. Online 2010. Opgehaald op 9 augustus 2010, van www.gripvzw.be. 5) Faulks D, Hennequin M. Defining the population requiring special care dentistry using the International Classification of Functioning, Disability and Health- a personal view. J Disabil Oral Health. 2006; 7 (3): 143-152. 6) Factsheet
disabiltities.
Online
2010.
Opgehaald
op
3
oktober
2010,
van
www.un.org/disabilities/convention/pdf/factsheet. 7) Disability, including prevention, management and rehabilitation, WHO, 2005. Online 2010.
Opgehaald
op
3
oktober
2010,
van
www.who.int/disabilities/publications/resolution/WHA5823_resolution_en. 8) Zorgregierapport 31 december 2009, VAPH. Online 2010. Opgehaald op 6 augustus 2010,
van http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/464335-Zorgvragen.html. 9) Gizani S, Declerck D, Vinckier F, Martens L, Marks L, Goffin G. Oral health condition of
12-year-old handicapped children in Flanders (Belgium). Community Dent Oral Epidemiol. 1997; 25: 352- 357. 10) W.E.
van
Amerongen,
W.J.H.
Berendsen,
L.C.
Martens,
J.S.J.
Veerkamp.
Kindertandheelkunde 2. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 2004. 11) Marthaler T.M. Changes in dental caries 1953- 2003. Caries Res. 2004; 38: 173-181. 12) Martens L. Tandheelkundige zorg voor gehandicapten: problematiek en preventie. Belg.
Tijdschr. Tandh. 1997; 52: 9-26. 13) Declerck D, Vinckier F, Gizani S, Martens L, Marks L, Goffin G. Gebitstoestand en
verzorgingsgraad van gehandicapten in Vlaanderen. Belg. Tijdschr. Tandh. 1995; 50 (3): 9- 34.
44
14) Nunn J. The dental health of mentally and physically handicapped children: a review of the literature. Community Dent Health. 1987 (4): 157-168. 15) Dental health among individuals with mental retardation. In: Horwitz S, Kerker B, Owens P, Zigler E. The health status and needs of individuals with a mental retardation. Online 2010. Opgehaald op 17 september 2010, van http://info.specialolympics.org/NR/rdonlyres/eufbfrsh5kxz44qpthyqa5ktyo27oq7rm2nijgn hoorkvtr6visdhaelhlsdxzupvha4s3ra3ulsew74vkv3iixbxnb/healthstatus_needs.pdf chapter 5:. 16) Martens L, Kint J. The availability of dentistry for the handicapped in Flanders (Belgium). 11th congress of the I.A.D.H. in conjunction with the S.I.O.H. Venice, Italy, 26-30 july 1992. 17) Van Grunsven MF, Koelen MA. Psychosociale aspecten van tandheelkundige zorg voor gehandicapten. Onderzoek naar de tandheelkundige verzorging van thuisverblijvende gehandicapte kinderen. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1990; 97: 448-451. 18) Martens L, Cauwels R, Marks L. Het gehandicapte kind: algemene problematiek en symptomatologie. In: Kindertandheelkunde 2. Eds W.E. van Amerongen, W.J.H. Berendsen, L.C. Martens, J.S.J. Veerkamp, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 2004: 246-247. 19) De Jongh A, van Houtem C, van der Schoof M, Resida G, Broers D. Oral health status, treatment needs, and obstacles to dental care among noninstitutionalized children with severe mental disabilities in The Netherlands. Spec Care Dentist. 2008; 28 (3): 111-115. 20) Veerkamp JSJ, Bouvy-Berends ECM, Stel, G. Tandheelkundige zorg voor kwetsbare groepen. Ned Tijdschr Tandheelkd. 2003; 110: 500-503. 21) Martens L, Marks L, Leroy R. Het gehandicapte kind: aspecten van mondhygiëne. In: Kindertandheelkunde 2. Eds W.E. van Amerongen, W.J.H. Berendsen, L.C. Martens, J.S.J. Veerkamp, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 2004: 257. 22) Martens L, Marks L, Goffin G, Gizani S, Vinckier F, Decklerck D. Oral hygiene in 12year-old disabled children in Flanders, Belgium, related to manual dexterity. Community Dent Oral Epidemiol. 2000; 28: 73- 80. 23) Robbins M. Dental management of special needs patients who have epilepsy. Dent Clin N Am. 2009; 53: 295-309. 24) Nunn J. Disability and oral care. Londen: FDI World dental Press Ltd; 2000: 40-42. 25) Peggy Rix. Cahier ouderenzorg comfortzorg. Diegem: Kluwer Editorial; 1999: 75-76. 26) Gurbuz T, Tan H. Oral health status in epileptic children. Pediatr Int. 2010; 52: 279-283. 45
27) Romer M, Dougherty N. Oral self-injurious behaviors in patients with developmental disabilities. Dent Clinics N Am. 2009; 53: 339-350. 28) Special Olympics/ Special Smiles. Online 2010. Opgehaald op 6 augustus 2010, van http://www.specialolympics.be/index.php?lang=nl
en
http://www.specialolympics.be/index.php?lang=nl. 29) Feldman CA, Giniger M, Sanders M, Saporito R, Zohn H, Perlman SP. Special Olympics, Special Smiles: assessing the feasibility of epidemiologic data collection. J Am Dent Assoc. 1997; 128: 1687- 1696. 30) White JA, and Beltran ED. Training manual for standardized oral health screening. Atlanta, GA: Centers for Disease Control and Prevention, National Center for Chronic Disease, Prevention and Health Promotion, 1998. 31) Van
der
Heyden
J.
Gezondheidsenquête,
België
2008:
mondgezondheid.
Wetenschappelijk instituut voor volksgezondheid, Brussel. 32) Gisle L. Gezondheidsenquête, België 2008: het gebruik van tabak. Wetenschappelijk instituut voor volksgezondheid, Brussel. 33) Gordon R. Social Desirability Bias: A demonstration and technique for its reduction. In: Handbook of demonstrations and activities in the teaching of psychology. Volume III: Personality, abnormal, clinical-counseling and social. Eds Ware M, and Johnson D, New Jersey: Lawrence Erlbaum; 2000: 215-217. 34) White JA, Beltran ED, Malvitz DM, Perlman SP. Oral health status of special athletes in the San Franscisco Bay Area. J Calif Dent Assoc. 1998; 26(5): 347–354. 35) Reid BC, Chenette R, Macek MD. Prevalence and predictors of untreated caries and oral pain among Special Olympic athletes. Spec Care Dentist. 2003; 23 (4): 139- 142. 36) Reid BC, Chenette R, Macek MD. Special Olympics: the oral health status of US athletes compared with international athletes. Spec Care Dentist. 2003; 23 (6): 230- 233. 37) Pezzementi ML, Fisher MA. Oral health status of people with intellectual disabilities in the southeastern United States. J Am Dent Assoc. 2005; 136; 903- 912. 38) Turner S, Sweeney M, Kennedy C, Macpherson L. The oral health of people with intellectual disability participating in the UK Special Olympics. J Intellect Disabil Res. 2008; 52 (1): 29- 36. 39) Dellavia C, Allievi C, Pallavera A, Rosati R, Sforza C. Oral health conditions in Italian Special Olympics athletes. Spec Care Dentist. 2009; 29 (2): 69- 74. 40) Oredugba FA, Perlman SP. Oral health condition and treatment needs of Special Olympics athletes in Nigeria. Spec Care Dentist. 2010; 30 (5): 211- 217. 46
41) Leroy R, Declerck D, Marks L. The oral health status of Special Olympics athletes in Belgium. Community Dent Health, aanvaard voor publicatie, december 2010.
47
Bijlagen Bijlage 1: Bevraging en screening Project KIESKEURIG Mondverzorging bij personen met een beperking
O De Waaiberg O Dominiek Savio
Bevraging
Nr. NAAM of Initialen. (XXX = meerdere mogelijkheden mogen aangeduid)
1. Hoeveel keer wordt de mond gepoetst ?
6. Wordt er een mondspoelmiddel gebruikt ? (Vb. inwrijven van gebitsbogen)
O 1 keer per dag O > 1 keer per dag
O Ja O Neen
O 2 tot 6 keer per week O 1 keer per week
XXX
7. Zijn er pijnklachten ?
O Minder dan 1x/week
O Ja O Neen
O Weet het niet
Tand gerelateerd Andere
2. Gebeurt dit door de bewoner zelf ?
8. Zijn er klachten van mondgeur ?
O Ja O Neen 3. Wordt er met een tandenborstel gepoetst ?
O Ja O Neen 9. Zijn er klachten van bloed op hoofdkussen ?
O Ja O Neen 4 Wordt er elektrisch gepoetst ?
O Ja O Neen 10. Rookt de bewoner
O Ja O Neen 5. Op welk moment wordt er gepoetst ? O Bij het ochtendtoilet O Na het ontbijt O Na het middagmaal
O Ja O Neen
XXX
11. Krijgt de bewoner vloeibare voeding ?
O Net na het avondmaal O Net voor het slapengaan O Andere:
O Ja O Neen
SCREENING 12 O bewoner weigert de controle in de mond 13. Niet behandelde cariës ( cfr . SO criteria)
20. Zichtbare plaque/tandsteen
O JA O Neen
XXX
O JA O Neen
Fronttanden Premolaren Molaren 21. Gingivitis (cfr. SO criteria)
14. Gevulde tanden
O JA O Neen
O JA O Neen
15. Ontbrekende Tanden ( cfr. SO criteria )
22. Zichtbare pathologie van weke weefsels
O JA O Neen
XXX
Fronttanden
O JA O Neen Molaren 23. Knappend gewricht ?
16. Sealant(s)
O JA O Neen
O JA O Neen
17. Is er een prothese, kroon of brug aanwezig
24. BEHANDELNOOD (cfr. SO criteria)
O JA O Neen
°
18. Trauma verleden (cfr. SO criteria) O JA O Neen
19. Onbehandeld trauma
25. Plaque – INDEX 16 21
24
O Normale controle O Niet dringend O Dringend 3.6
0 = niets visueel 1 = visueel <1/2 tand tand 3 = volledig
O JA O Neen
48
4.1
4.4 2 = ≥1/2
Bijlage 2: Mondzorgprotocol Voor iedereen die met leefgroepen en leefgroepwerking in contact komt, is het duidelijk dat een goede dagstructuur essentieel is. De bewoners hebben dit nodig om zich in een veilige en herkenbare omgeving thuis te kunnen voelen. Ook mondzorg moet als vast gegeven in de basisverzorging dagelijks aan bod komen. Om tot een goede mondhygiëne van de mond en de eventueel aanwezige prothesen bij bewoners te komen dienen volgende acties centraal te staan: 1 KEER, BIJ VOORKEUR 2 KEER per dag, natuurlijke tanden goed poetsen 1 KEER, BIJ VOORKEUR 2 KEER per dag kunstgebit goed poetsen (indien aanwezig) 6 KEER per dag gezond eten (3 hoofdmaaltijden en 2 à 3 gezonde, tandvriendelijke tussendoortjes) 1 KEER per dag de tong, mondslijmvlies en tandvlees poetsen 1 KEER TOT 2 KEER per jaar een bezoek brengen aan de tandarts, zeker bij problemen Richtlijnen mondzorg bij mensen met een beperking Hygiëne van natuurlijk gebit 2 keer per dag 2 minuten: NA het ontbijt en VOOR het slapengaan (Indien maar 1 poetsmoment kan , doe het dan bij voorkeur ’s avonds) Tandenborstel: kleine borstelkop, bij voorkeur medium of zachte haartjes, lange steel OF elektrische tandenborstel. Borstelkop spoelen, droog bewaren met kop naar boven Borstel om de drie maanden vervangen of vroeger als de haren uit elkaar staan Niet - irriterende fluoridentandpasta (1500 p.p.m) Hygiëne van het kunstgebit 2 keer per dag, 2 minuten (Indien 1 keer per dag dan ‘s avonds ) Niet geparfumeerde vloeibare zeep en protheseborstel Hygiëne van tandvlees en mondslijmvlies 1X per dag Tandenborstel, na reiniging kort spoelen Indien poetsen niet kan – gebruik van mondspoelmiddelen op basis van chloorhexidine via een spray of via een bevochtigd gaasje. (Vb. 2x/dag Period-aid of Dentio ) Hygiëne van de tong 1 X per dag Tandenborstel of schraper, zonder pasta 5à 10X: achter naar voor + zijkanten. Spoel tijdens schrapen en na schrapen Tongschraper droog bewaren, met de kop naar boven Aandachtspunten Poets voor of na als iemand zelf wil poetsen en dit niet goed gaat en pas de mondcontrole toe Bij gebruik van Chloorhexidine is goed bevochtigen belangrijk; dus meerdere keren sprayen en/of het gaasje ‘kletsnat’ gebruiken. De hygiëne van tandvlees-mondslijmvlies en tong kan gecombineerd worden met het tandenpoetsen.
49
Bijlage 3: Toestand van de mond Naam van de persoon die dit formulier invult:………………………………Datum: ………… Functie:………………………………………Naam instelling: ………………………………..
I. Algemene gegevens Naam van de patiënt: …………………………Geslacht: ……………………………………... Naam tandarts:…………………………………Telefoonnummer: …………………………… Medicatie met invloed op de mond: …………………………………………………………… Mobiliteit:
○ patiënt kan zelf naar de tandarts
○ verzorging aan huis
Vloeibare voeding: ○ Ja ○ Nee Roker: ○ Ja ○ Nee
II. Gegevens over de mond Tandbederf (gaatjes) ○ Ja ○ Nee
Is er een prothese aanwezig ○ Ja ○ Nee
Gevulde tanden ○ Ja ○ Nee
Traumaverleden ○ Ja ○ Nee
Ontbrekende tanden ○ Ja ○ Nee
Knappend gewricht ○ Ja ○ Nee
Zichtbare plaque/tandsteen ○ Ja ○ Nee
Klachten van mondgeur: ○ Ja ○ Nee
Mucosa, tandvlees gezond? ○Ja ○ Nee
Bloed op kussen: ○ Ja ○ Nee Pijnklachten (blijvend karakter) ? ○ Ja ○ Nee
III Hygiëne prothesen en/of natuurlijke tanden Bovenkaak prothese: ○ Ja ○ Nee
Onderkaak: ○ Ja ○ Nee
Hygiëne prothese: ○ goed ○ middelmatig ○ slecht Hygiëne tanden en/of tong: ○ goed ○ middelmatig ○ slecht
Wat kan de patiënt nog zelfstandig poetsen? Volledig alleen
Kan met hulp
Tanden Prothesen Slijmvliezen Tong
IV Conclusie Advies van tandarts ○ noodzakelijk ○ gewenst ○ niet nodig Omwille van:
50
Kan helemaal niet
Bijlage 4: Persoonlijk mondhygiëneprotocol Naam van de patiënt: ………………………………………..Kamernummer: ………………
Wat is nodig?
X
Tijdstip
Aantal
Door wie
(MO, MI, AV)
keer
(P, P+V, V)
Tanden
Tandenborstel Elektrische tandenborstel Tandpasta met fluoride Tandzijde, rager, tandenstokers Gaas Mondspoeling
Mucosa
Tandenborstel Elektrische tandenborstel Mondspoeling Gaas
Tong
Tandenborstel Tongschraper Mondspoeling
Prothese(n)
Handborstel Protheseborstel Zeep of tandpasta Chemische reiniging Ultrasoon reiniging
MO: ’s morgens, MI = ’s middags, AV = ’s avonds P = patiënt, V = verplegende of verzorgende, P + V = patiënt met hulp van verplegende/verzorgende
Attitude van patiënt: ○ gemotiveerd ○ af en toe te stimuleren ○ dikwijls te stimuleren ○ dagelijks te stimuleren
51