Aftrek en/of compensatie van btw definitief na verwerken factuur? Onlangs heeft de rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een zaak waarbij de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting heeft opgelegd, waar bij de feitelijke ingebruikname van (in dit geval) een onroerende zaak fiscaal afwijkt van het voorgenomen gebruik ten tijde van het verwerken van de factuur. De financiële gevolgen van dit gewijzigd gebruik heeft de ondernemer verrast. De zaak e Een ondernemer heeft een pand laten bouwen en is voornemens 2/3 deel hiervan btw-belast te e verhuren als horecaruimte en voor 1/3 deel voor privédoeleinden te gebruiken. Op grond hiervan e heeft de Belastingdienst een teruggaaf verleend voor 2/3 van de btw op de bouwkosten. Na het gereed komen van het pand, heeft de ondernemer de Belastingdienst gemeld dat de voorgenomen btw-verhuur geen doorgang meer zal vinden en het pand geheel voor privédoeleinden in gebruik is genomen. De Belastingdienst heeft vervolgens een naheffingsaanslag opgelegd voor de (eerder) in aftrek gebrachte btw. Tegen deze naheffingsaanslag heeft de ondernemer bezwaar en daarna beroep ingesteld. Regelgeving Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 dient een ondernemer btw in aftrek te brengen voor een aan hem verrichte levering of dienst, in het tijdvak waarin zij de factuur voor deze prestatie heeft ontvangen. Als de goederen of diensten direct worden gebruikt, wordt de btw verwerkt in overeenstemming met dit gebruik en is de verwerking van de btw “definitief”. Het komt echter vaak voor dat op het moment van ontvangst van de factuur nog niet bekend is waar het goed of de dienst (exact) voor zal worden gebruikt. Op grond van de wettelijke bepalingen dient in dat geval de btw ten tijde van ontvangst van de factuur in aftrek te worden gebracht overeenkomstig de (voorgenomen) bestemming. Op het moment dat de goederen en/of diensten worden gebruikt, wordt beoordeeld of dit fiscaal gebruik in overeenstemming is met de oorspronkelijk bestemming. Als dit afwijkt, wordt de btw gecorrigeerd. De mogelijkheden zijn: - Btw kan alsnog op aangifte worden verschuldigd (de btw-belaste bestemming wordt niet gerealiseerd); - Btw kan op aangifte worden teruggevraagd (het voorgenomen btw-vrijgesteld gebruik is toch gebruik voor btw-belaste doeleinden geworden). Het bijzondere aan de regeling is, dat verjaringstermijnen hierbij in beginsel geen rol spelen. Op het moment van het werkelijk gebruik ontstaat alsnog de verplichting tot betaling of het recht op teruggave. Vanaf dat moment speelt de verjaringstermijn wel weer een rol. Gemeentelijke praktijk Niet alleen de Wet op de omzetbelasting 1968 is op gemeenten van toepassing, maar de Wet op het BTW-compensatiefonds. En deze laatste wet kent een vergelijkbare bepaling als de Wet op de omzetbelasting 1968. Dit betekent dat voor gemeenten niet alleen de twee hier voor geschetste mogelijkheden gelden, maar een gelijk aantal op het gebied van de compensatie. Aansluitend kan er ook kruiselings worden gewerkt. Een tweetal voorbeelden: Op het moment van het aangaan van een investering in bijvoorbeeld een Brede School of een multifunctionele accommodatie, wordt de btw-aftrek bepaald op basis van het voorgenomen gebruik. Als bij ingebruikname blijkt dat in bijvoorbeeld de Brede School geen bibliotheek komt, maar kinderopvang, heeft dit gevolgen voor de in eerste instantie in aftrek gebrachte btw. Of wat dacht u van de verwerving van een oude onroerende zaak met als oogmerk die locatie te ontwikkelen in de btw-belaste sfeer. Door de slechte economische omstandigheden krijgt de grond tijdelijk de bestemming als openbare parkeerplaats (btw-compensatie). Daarmee verandert (al is het maar tijdelijk) het feitelijk gebruik van de grond. Dit heeft direct gevolgen voor de oorspronkelijk in aftrek gebrachte btw.
Het vorenstaande betekent dat als uw gemeente btw verrekent op basis van een bestemming de al dan niet gekozen verrekening nimmer definitief is. Pas op het moment van werkelijk gebruik is de verwerking ogenschijnlijk definitief. Tot dat moment kan sprake zijn van een latente belastingvordering of -schuld. Het blijft zinvol deze aspecten in de gaten te houden ten einde verrassingen te voorkomen.
De verkoop van stadspas – gemeentepas: btw-belast of vrijgesteld? Een aantal gemeenten heeft inmiddels een eigen pas ontwikkeld en uitgegeven of heeft zich aangesloten bij een passysteem van een andere gemeente. Soms worden de passen uitgegeven door een (plaatselijke) stichting. Voor sommige gemeenten vindt de verstrekking plaats in het kader van minimabeleid, voor andere gemeenten is het een verstrekking aan alle burgers. In deze bijdrage gaan wij in op het type pas dat recht geeft op korting op diensten of leveringen van derden. Is bij verkoop van de pas btw verschuldigd als die tegen betaling wordt verkocht aan de (rijkere) burgers? Voor het antwoord op deze vraag is de zaak voor het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van belang (LJN-nummer: BY0552). De zaak Het Gerechtshof buigt zich in het geheel niet over een stads- of gemeentepas. Het gaat over de uitgifte en verkoop van cards, die de houders recht geven op korting bij de aangesloten bedrijven, zoals restaurants, bioscopen, hotels, sauna’s en dergelijke. Met de ondernemer heeft de Belastingdienst al eerder een btw-procedure gevoerd over de vraag of de omzet van de card-verkoop onderworpen is aan btw-heffing. Het zakelijk belang is groot, ruim € 130.000 per jaar. In de eerdere procedure heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat de card kan worden gebruikt als een gedeeltelijke betaling en daardoor valt onder het begrip ‘cadeaubon’. In een destijds geldend besluit is aangegeven dat een cadeaubon een waardepapier is en dat de verkoop daarom een btw-vrijgestelde prestatie vormt. Eind 1999 heeft de staatsecretaris van Financiën besloten kortingskaarten uit te sluiten van het begrip cadeaubon. Daar de feiten en omstandigheden niet zijn veranderd, behalve het uitsluiten van kortingskaarten, ziet het Hof zich geplaatst voor een dilemma. De Hoge Raad heeft op basis van de feiten en omstandigheden al eerder geconcludeerd dat de card gebruikt wordt als (gedeeltelijke) betaling voor de verstrekkingen. Dit oordeel geeft richting aan een btw-vrijstelling, terwijl de staatsecretaris uitgaat van een kortingskaart, welk standpunt een btw-belaste prestatie lijkt te rechtvaardigen. Een gerechtshof kan niet zomaar een oordeel van het hoogste rechtscollege passeren en probeert deze Gordiaanse knoop te ontwarren, door gebruik te maken van een hulplijn in de vorm van het Hof van Justitie. Zij vraagt aan het Hof of de verkoop van de card de verkoop van een ‘ander waardepapier of handelspapier’ is. Het gerechtshof houdt de zaak aan en wacht de uitspraak van het Hof af. De gemeentelijke praktijk De stads- of gemeentepas, die tegen betaling aan burgers worden verstrekt, geeft bijvoorbeeld recht op korting bij culturele evenementen, lidmaatschapsgelden van (sport)verenigingen en (gemeentelijke) sportvoorzieningen. Voor dit type pas is sprake van een treffende gelijkenis met de in de procedure bedoelde kortingskaart. De uitkomst van de belastingprocedure kan daarom gevolgen hebben voor de behandeling van de hier bedoelde stadspas.. De eigen afweging De gemeente die tegen betaling de pas verkoopt aan de (rijkere) burger, zal in het algemeen btw op aangifte voldoen, onder aftrek van btw op de kosten van de verkochte pas. Omdat het gerechtshof de mogelijkheid onderzoekt of sprake is van een btw-vrijstelling, is het voor uw gemeente ook interessant te weten wat het de gemeente oplevert dan wel kost als de btw-vrijstelling wordt toegepast. Aan de ene kant hoeft u bij een vrijstelling geen btw te voldoen over de omzet en mag u de btw op kosten niet in aftrek brengen. Dit lijkt in het algemeen een voordelige optie te zijn. Wij geven u in deze situatie in overweging bezwaar tegen eigen aangifte in te dienen, onder verwijzing naar de procedure. Vervolgens kunt u afwachten wat de procedure ‘oplevert’. Als u aan de andere kant met de Belastingdienst de afspraak heeft gemaakt dat u recht op compensatie van btw hebt op de gratis verstrekte passen, omdat in het geval een vergoeding in rekening zou zijn gebracht deze vergoeding btw-belast zou zijn geweest, lijkt het voordeliger te zijn het standpunt van de Staatssecretaris te volgen. Wij verwachten dat in deze situatie de volledige verrekening van btw (compensatie en aftrekrecht) opweegt tegen het beperkte nadeel van de voldoening van btw over de verkoopprijs. Dan kunt u maar beter de huidige gedragslijn voortzetten.
Eén of meerdere prestaties In het arrest van 27 september 2012 (Field Fisher Waterhouse) heeft het Hof van Justitie haar licht laten schijnen over de vraag of de door een verhuurder aan huurders in rekening gebrachte vergoedingen voor verzekering en servicekosten op gaan in de verhuurprestatie. De verhuurder in deze zaak verplichtte de huurders contractueel naast de huurvergoeding ook een vergoeding voor de verzekeringslasten en voor bijkomende dienstverlening te betalen De Engelse rechter vraagt het Hof of de extra in rekening gebrachte vergoedingen opgaan in de huurprestatie en aldus het fiscale regime van de huurprestatie (i.c. vrijstelling) hebben te volgen. De zaak Het Hof van Justitie (HvJ)brengt de prejudiciële vragen terug tot de vraag wanneer sprake is van één samengestelde prestatie. Daarbij neemt het HvJ wederom als uitgangspunt dat splitsing in afzonderlijke prestaties de hoofdregel is. Dit lijdt alleen tot uitzondering als de bijkomende prestaties voor de consument geen doel op zich zijn maar enkel ertoe dienen de hoofdprestatie extra aantrekkelijk te maken (CPP-arrest) of als het uit elkaar trekken van de prestaties een kunstmatig karakter heeft (Don Bosco-arrest). In dit verband merkt het HvJ op dat de contractuele verhoudingen een belangrijke aanwijzing opleveren voor de vraag of sprake is van één samengestelde prestatie dan wel meerdere van elkaar te onderscheiden prestaties. Het gegeven dat contractueel is bepaald dat de verhuurder de overeenkomst mag beëindigen als de huurder één of meer van de bedongen vergoedingen niet betaalt, is een aanwijzing dat sprake zou kunnen zijn van één dienst. Maar ook het gegeven dat de bijkomende diensten ook door derden verricht zouden kunnen worden, is een aanwijzing dat sprake is van meerdere afzonderlijke prestaties. Geen van beide aanwijzingen zijn voor dat oordeel doorslaggevend. Het HvJ draagt de verwijzende rechter op aan de hand van de feiten te bepalen of de bijkomende prestaties opgaan in de huurdienst dan wel dat splitsing aan de orde is. Het arrest van het HvJ brengt ons geen nieuw criteria en voegt daarom niet veel toe aan hetgeen wij al weten over splitsing van prestaties en het opgaan van bijkomende prestaties in een hoofdprestatie. Invloed op ontwikkelingen in de rechtspraak? Bij de Hoge Raad ligt nog steeds de rechtsvraag ter beoordeling over de exploitatie van multifunctionele zalen. De mogelijkheden zijn: - Gaat het bijkomende dienstbetoon op in de hoofdprestatie “verhuur”; - Vormt de verhuur en het dienstbetoon ieder afzonderlijk een aparte prestatie; - of moet worden gemeend dat sprake is van een prestatie van geheel eigen aard die niet onder de verhuurvrijstelling valt (nu geen sprake is van permanent, exclusief gebruik en van de exploitant niet kan worden gezegd dat hij een passieve rol inneemt). Op het eerste oog lijkt het arrest van het HvJ hierin geen doorslaggevende rol te gaan spelen. Invloed op beleid? In zijn besluit van 14 juli 2009, nr. CPP2008/137M heeft de Staatssecretaris over servicekosten het standpunt ingenomen dat deze opgaan in de huurprestatie als de huurder niet de mogelijkheid heeft hiervoor een overeenkomst aan te gaan met een derde. Als de huurder wel de mogelijkheid heeft deze prestaties te betrekken van een derde, volgen de door de servicekosten hun eigen btw-regime. Het arrest van HvJ inzake Field Fisher Waterhouse geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het door de staatssecretaris ingenomen standpunt. Gemeentelijke praktijk Voor gebouwen met multifunctionele ruimten blijft het in deze tijd van bezuinigingen een zorg de exploitatie in de heffing van btw te hebben en op deze wijze het recht op aftrek van btw op investeringen en kosten uit te oefenen. Daarom blijft het zaak de ontwikkelingen in wet- en regelgeving te blijven volgen.
Voor het antwoord op uw vraag of de mogelijkheden uit de rechtspraak ook op uw specifieke situatie toepasbaar is, nodigen wij u van harte uit contact met ons op te nemen dat wel uw vraag te stellen in de Masterclass, die wij in uw regio organiseren. Voor nadere informatie kunt u contact met ons opnemen.