OBSESSIEVE-COMPULSIEVE STOORNIS Obsessies: Constant herhalende gedachten, beelden of impulsen die moeilijk onder controle te krijgen zijn. De persoon weet dat zijn obsessieve gedachte overdreven en onnodig zijn en probeert dan ook vaak de gedachte te verdingen door andere acties en gedachten. 1. De persoon zou iemand anders schade of leed kunnen aandoen. Tot dit thema behoren ook godslasterlijke obsessies (bijv. menen God pijn te doen, wanneer je hem in gedachten lastert). 2. De dwangpatiënt zelf, anderen en/of objecten zouden ‘vies’ of ‘besmet’ kunnen zijn. 3. De persoon twijfelt eraan of hij een bepaalde handeling wel juist heeft uitgevoerd. Compulsies: Dit zijn de responsen of handelingen op de obsessieve gedachten. Het zijn vaste rituelen of mentale acties (als constant herhalen van een woord) die de persoon vindt dat hij moet uitvoeren als reactie op de obsessieve gedachten of regels. DSM criteria voor OCD A. Ofwel dwanggedachten ofwel dwanghandelingen Dwanggedachten zoals gedefinieerd door 1, 2, 3 en 4: (1) Recidiverende en aanhoudende gedachten, impulsen of voorstellingen, die gedurende bepaalde momenten van de stoornis als opgedrongen en misplaatst beleefd worden, en die duidelijke angst of lijden veroorzaken. (2) De gedachten, impulsen of voorstellingen zijn geen overdreven bezorgdheid over problemen uit het dagelijks leven. (3)
Betrokkene probeert deze gedachten, impulsen of voorstellingen te negeren of te onderdrukken, of deze te neutraliseren met een andere gedachte of handeling.
(4) Betrokkene is zich ervan bewust dat de dwangmatige gedachten, impulsen of voorstellingen het product zijn van zijn of haar eigen geest. Dwanghandelingen zoals gedefinieerd door 1 en 2: (1) Zich herhalend gedrag (bijv. handenwassen of controleren) of psychische activiteit (bijv. tellen of in stilte woorden herhalen) waartoe de betrokkene zich gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte, of zich aan regelijs houden die rigide moeten worden toegepast. (2) De gedragingen of psychische activiteiten zijn gericht op het voorkomen of verminderen van het lijden, of op het voorkomen van een bepaalde gevreesde gebeurtenis of situatie; deze tonen echter geen realistische samenhang met de gebeurtenis die geneutraliseerd of voorkomen moet worden, of zijn duidelijk overdreven. B. Op een bepaald moment in de stoornis is de betrokkene zich ervan bewust dat de dwanggedachten of handelingen overdreven zijn. N.B. Dit geldt niet voor kinderen. C. De dwanggedachten of dwanghandelingen veroorzaken duidelijk lijden, zij kosten veel tijd (nemen meer dan 1 uur per dag in beslag) of verstoren in significante mate de normale routine van betrokkene, het beroepsmatig functioneren (of de studie op school) of de gebruikelijke sociale activiteiten of relaties met anderen D. Indien een andere As I stoornis aanwezig is, is de inhoud van de dwanggedachte of dwanghandeling daartoe niet beperkt (bijvoorbeeld preoccupatie met voedsel bij een eetstoornis; haar uittrekken bij trichotillomanie; bezorgdheid over het uiterlijk bij een stoornis in de lichaamsbeleving; preoccupatie met middelen als een stoornis in het gebruik van middelen aanwezig is; preoccupatie met het hebben van een ernstige ziekte bij een hypochondrie; preoccupatie met seksuele behoeften of fantasieën bij een parafilie; of piekeren over schuld bij een depressieve stoornis). E. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening. Specificeer inden: Met gering inzicht: indien betrokkene, voor het grootste deel van de tijd in de huidige episode, niet beseft dat de dwanggedachten en handelingen overdreven of onredelijk zijn.
D IFFER ENT IËLE D IAGN O ST IEK Ongewenste gedachteninvallen komen ook voor bij andere psychiatrische stoornissen, bijv psychosen.
Samenvatting
Psychostudent.nl
1
Verschillen met OCS: zij beleven deze gedachten echter niet als het product van het eigen denken (denken bijv. dat gedachten van buitenaf in het hoofd worden gestopt) Patiënten met dwangstoornis zien op momenten in dat dwanggedachten en handelingen overdreven zijn. Psychotische patiënten zijn juist overtuigd van juistheid van hun denkbeelden Mensen met hypochondrie of gegeneraliseerde angststoornis hebben ook ongewenste gedachten Verschillen met OCS: Inhoudelijk Patiënten met hypochondrie houden zich bezig met gezondheid, degenen met gegeneraliseerde angststoornis met wendingen die het leven kan nemen. Dus zorgen over toekomst. Dwangpatiënten zijn juist bezig met gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld Vorm Bij obsessies gaat het meestal om telkens terugkerende en bijna identieke beelden of gedachten. Bij hypochondrie en gegeneraliseerde angststoornis meer variatie in de beelden en gedachten en belichten de patiënten hun problemen van verschillende kanten OCS patiënten zien dwanggedachten als opgedrongen en misplaatst, bij de anderen is dit niet zo Het belangrijkste verschil met mensen die lijden aan andere psychische stoornis: Dwangpatiënten proberen ongewenste invallen te neutraliseren, meestal op stereotiepe rituele wijze. Vaak in gedachte, maar meestal gedrag. Door andere gedachten/handelingen wordt geprobeerd de spanning te reduceren of een gevreesd gevaar af te wenden.
EPI DEM I OLOGI E OCS betrekkelijk zeldzaam. Er wordt geschat dat gedurende een willekeurige periode van 6 maanden 1 2% v/d bevolking dwanggedrag vertoont (Marks) DSM-IV schat de life-time prevalentie op 2,5% en de jaarpreventie op 1,5 – 2,1 % OCS zelden in de kindertijd gediagnosticeerd. Meestal ontstaan dwangproblemen aan het einde v/d adolescentie en het begin v/d volwassenheid. Dwangproblemen ontwikkelen zich vaak geleidelijk. Zonder behandeling een chronisch verloop, waarbij perioden waarin klachten verergeren worden afgewisseld met perioden met minder duidelijke symptomen. Mogelijk een relatie met stress: door stress kunnen de problemen verergeren, in ontspannen perioden de ernst v/d problemen afnemen Meerderheid van patiënten met wasdrang is vrouw. Smetvrees vaak in samen met controledwang Dwangstoornis met overwegend controledwang vaker bij mannen. In totaal lijden ongeveer evenveel mannen/vrouwen aan een dwangstoornis ON T ST AAN EN VOOR T BEST AAN Psychoanalytische Visie Neurotische angst = Teken dat afweer van onaanvaardbare agressieve of seksuele impulsen faalt. Als de afweermechanismen juist functioneren, worden de onaanvaardbare impulsen of wensen buiten het bewustzijn gehouden. Wanneer afweer dreigt te falen, ervaart men angst. (id in conflict met ego) Ook niet-agressieve/seksuele obsessies zijn psychoanalytisch te interpreteren. Godslastering obsessies kunnen verzet tegen autoriteit symboliseren, obsessies met vuil en besmetting wijzen op een anaalseksuele fixatie. Obsessies reflecteren niet noodzakelijk de ‘echte’ impuls: anaal-seksuele wensen kunnen vervormd tot uiting komen als gedachten aan viezigheid. Door vervorming wordt de gedachte niet beleeft als wens, maar als dreiging. Ego zou verantwoordelijk zijn voor vervorming v/d wens en kan op deze manier tegemoetkomen aan zowel de eisen van het Superego als die van de naar lustbevrediging strevende Id. Deze theorie is moeilijk te toetsen en pogingen zijn ook zelden ondernomen. LEERTH EORI E Verklaren van dwangstoornissen met het tweefactorenmodel: dwangstoornissen ontstaan door klassieke conditionering en blijven voortbestaan door operante conditionering. Ontstaan: Een of meermalen is de waarneming van een bepaald object of situatie (CS) voorafgegaan aan een aversieve gebeurtenis (UCS) Waarneming van CS roept daarom angst op. Problemen met de theorie: Dwangpatiënten kunnen zich meestal geen situatie herinneren. Bij 1 patiënt kunnen sterk uiteenlopende dwanggedachten/handelingen voorkomen. Moeilijk om aan te nemen dat die mensen heel veel van die situaties hebben meegemaakt. De aard van de dwang verandert vaak in de loop vd tijd
Samenvatting
Psychostudent.nl
2
Cognitieve theorieën Voortbestaan van gedrag: Functie van dwanggedrag is dat het de aversieve gebeurtenis (UCS) onschadelijk maakt en de angst ervoor dempt. De angstreductie is een ‘beloning’ en leidt tot herhaling van het gedrag. Law of effect(gedrag met goede gevolgen wordt herhaald) de patiënt gaat het gedrag herhalen. Dit zegt niet dat het gevaar ook zonder ritueel uitblijft. Voortbestaan van gedachten: Gevolgen van handelingen zijn belonend. Onderzoek van Rachman en De Silva (1978): ongeveer 85% van de onderzochte ‘normale’ mensen, die geen last hadden van dwangproblemen, heeft wel eens onaangename gedachten, beelden of impulsen. De inhoud van de onaangename invallen van patiënten en normalen verschilde niet De frequentie verschilde wel: dwangpatiënten vaak last, normalen zelden Dwangpatiënten hadden grote weerstand tegen gedachten en probeerden ze uit hun hoofd te zetten. Normalen minder geneigd zich te verzetten. Deze weerstand tegen en het proberen uit te bannen van de gedachten, zou mogelijk de oorzaak zijn dat de obsessies zo vaak terugkomen. Juist doordat dwangpatiënten zichzelf opleggen niet te denken aan de gedachten, zouden deze invallen het bewustzijn binnendringen. Verschil tussen klinische obsessies en onschuldige steeds terugkerende gedachten: 1. Obsessies zorgen voor stress en dringen het bewustzijn binnen, verstoren normaal functioneren. 2. Obsessies ontstaan in je hoofd, niet door een externe situatie. 3. Obsessies zijn moeilijker onder controle te krijgen. Behandeling van OCD Gedragstherapie bestaande exposure therapie: blootstelling aan de gevreesde situatie zonder dwanghandelingen te verrichten leidt tot het verbreken van de koppeling tussen de stimuli en de catastrofe. Patiënten stellen zich dus bloot aan een enge situatie (exposure) zonder een dwangritueel (responspreventie). Patiënten eerst bang, maar angst neemt af. Cognitieve therapie: De irrationaliteit van de angst vormt de focus van de therapie.
Biologische factoren: - werking serotonine systeem - ocd patienten die serotonine gebruiken zie je vermindering van activiteit in het brein.
Post-Traumatic Stress Disorder (PTSD) Na een heftige gebeurtenis blijft de persoon het voorval herleven en ontwikkelt ernstige angst en dat kan het functioneren beperken. Door verkeerd of niet verwerken van het trauma. 1. De 2. De 3. De 4. De 5. De
persoon persoon persoon persoon persoon
herleeft het trauma telkens weer, zowel in dromen als flashbacks etc. is verdoofd voor de wereld en vermijdt stimuli die ze doen denken aan het trauma heeft angsten en arousal die er voor het trauma nog niet waren (moeite met slapen) kan zich belangrijke delen van de gebeurtenis niet herinneren. krijgt minder interesse in meedoen aan activiteiten, tast functioneren aan.
De symptomen duren langer dan een maand. DSM criteria voor PTSS A. De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn: (1) betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer
Samenvatting
Psychostudent.nl
3
gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood/ernstige verwonding met zich mee-bracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen (2) tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw. NB: bij kinderen kan dit zich in plaats hiervan uiten in chaotisch of geagiteerd gedrag B. De gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op één (of meer) van de volgende manieren: (1) recidiverende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis, met inbegrip van voorstellingen, gedachten of waarnemingen. NB: bij jonge kinderen kan dit zich uiten in de vorm van terugkerende spelletjes waarin de thema's of aspecten van het trauma worden uitgedrukt (2) recidiverend akelig dromen over de gebeurtenis. NB: bij kinderen kunnen angstdromen zonder herkenbare inhoud voorkomen (3) handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt (hiertoe behoren ook het gevoel van het opnieuw te beleven, illusies, hallucinaties en dissociatieve episodes met flashback, met inbegrip van die welke voorkomen bij het ontwaken of tijdens intoxicatie). NB: bij jonge kinderen kunnen trauma-specifieke heropvoeringen voorkomen (4) intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken (5) fysiologische reacties bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken C. Aanhoudend vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende: (1) pogingen gedachten, gevoelens of gesprekken horend bij het trauma te vermijden (2) pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinneren aan het trauma te vermijden (3) onvermogen zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren (4) duidelijk verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke activiteiten (5) gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen (6) beperkt spectrum van gevoelens (bijvoorbeeld niet in staat gevoelens van liefde te hebben) (7) gevoel een beperkte toekomst te hebben (bijvoorbeeld verwacht geen carrière te zullen maken, geen huwelijk, geen kinderen of geen normale levensverwachting) D. Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende: (1) moeite met inslapen of doorslapen (2) prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen (3) moeite met concentreren (4) overmatige waakzaamheid (5) overdreven schrikreacties E. Duur van de stoornis (symptomen B, C en D) langer dan één maand F. De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen Specificeer: Acute PTSS: als de symptomen korter dan 3 maanden duren. Chronische PTSS: wanneer de symptomen tenminste 3 maanden duren. PTSS met verlaat begin: wanneer de symptomen tenminste een half jaar na de traumatische gebeurtenis zijn begonnen. TRAUM A Het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met een gebeurtenis of gebeurtenissen waarbij sprake is van feitelijk of dreigend overlijden of ernstig letsel, of bedreiging van de fysieke integriteit van zichzelf of anderen. Tijdens trauma wordt onmacht beleefd. Trauma roept subjectieve reacties (intense emoties) op van angst, hulpeloosheid of afgrijzen. Een traumatische gebeurtenis kan bestaan uit een eenmalige en duidelijk afgebakende gebeurtenis of langdurige of herhaaldelijk terugkerende gebeurtenissen, waar het slachtoffer soms jarenlang aan is blootgesteld. Traumainfectie: wanneer verwerkingsproblemen van iemand die een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt, tot soortgelijke problemen leiden bij mensen uit de naaste omgeving, die de gebeurtenis zelf niet hebben meegemaakt. Zij zijn dus indirect slachtoffer. Dosis-effectrelatie: hoe langer een ingrijpende gebeurtenis duurt, hoe intenser die gebeurtenis is en hoe vaker zij heeft plaatsgevonden, hoe groter de kans dat iemand PTSS ontwikkelt.
Samenvatting
Psychostudent.nl
4
H ERBELEV IN G Mensen die leiden aan PTSS, beleven de traumatische gebeurtenis telkens opnieuw. Deze herbeleving kan de volgende vormen aannemen:
Steeds terugkerende herinneringen. Dromen over de gebeurtenis. Gedragen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt. Dissociatie Intens psychisch lijden bij blootstelling aan gebeurtenissen die sterk lijken op de gebeurtenis. Door externe of interne prikkel. Fysiologische reacties VER M IJD IN G EN AFST OM PIN G Vermijding is een symptoom van een PTSS, maar wijst niet altijd op een verstoord verwerkingsproces: het vermijden van prikkels die aan et trauma doen denken, kan een manier zijn om de gebeurtenis gedoseerd te verwerken. Een bijzondere vorm van vermijding treedt op wanneer mensen zich belangrijke aspecten van het trauma niet kunnen herinneren. Afstomping van de algemene reactiviteit: Mensen reageren mensen dikwijls minder op wat er om hen heen gebeurt. Ze hebben minder belangstelling voor de buitenwereld en voor de activiteiten waar ze voorheen plezier aan beleefden, zoals werk, sport of andere hobby’s. In extreme gevallen verliezen zij alle interesse en komen ze niet meer uit eigen wil tot activiteiten. Onthechting en vervreemding: Mensen voelen zich verwijderd of afgesneden van de omgeving. Affectieve vervlakking: Tonen en voelen van verminderde emoties. Secundaire victimisatie: slachtoffer wordt door de negatieve reacties van de omgeving (gebrek aan sociale steun, verwijten, beschuldigingen) opnieuw slachtoffer. VER HOOGD E AR OUSAL Bij PTSS zijn er aanhoudend verschijnselen van verhoogde arousal of prikkelbaarheid. Zichtbaar in:
Slaapklachten: Beheersen van hun emoties Concentratieproblemen Overmatige waakzaamheid Overdreven schrikreacties
ACUTE STRESS -STOORN I S D SM IV C R IT ER IA VOOR D E AC UT E STR ESS-ST OOR N IS A.
Iemand heeft blootgestaan aan een trauma, waarbij sprake was van: 1.Het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met een of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of ernstig letsel met zich bracht(en), of een bedreiging vormde(n) van de fysieke integriteit van de persoon zelf of van anderen. 2.Intense reacties van angst hulpeloosheid of afgrijzen.
B.
Tijdens de gebeurtenis of direct daarna heeft de persoon ten minste 3 van de volgende dissociatieve symptomen: 1.Een gevoel van verdoving, onthechting of afwezgheid van emotionele reacties. 2.Zich minder bewust zijn van de omgeving (‘in een waas leven’). 3.De buitenwereld als onwerkelijk beleven (derealisatie). 4.Het gevoel van zichzelf vervreemd te zijn (depersonalisatie). 5.Onvermogen zich een belangrijk aspect van de gebeurtenis te herinneren (dissociatieve amnesie).
C. D.
Het trauma wordt telkens herbeleefd op ten minste een van de volgende manieren: terugkerende voorstellingen, gedachten, dromen, illusies, flashbacks of een gevoel de gebeurtenis opnieuw te beleven: of lijden bij blootstelling aan prikkels die herinneringen aan de trauma oproepen. Vermijding van prikkels die herinneringen aan de gebeurtenis oproepen (bv. Gedachten, gevoelens, gesprekken, activiteiten plaatsen, mensen.)
Samenvatting
Psychostudent.nl
5
E. F. G. H.
Symptomen van angst of verhoogde prikkelbaarheid (bv. slaapstoornissen, snel geïrriteerd zijn, concentratieproblemen, overmatige waakzaamheid, overdreven schrikreacties en rusteloosheid). De stoornis veroorzaakt ernstig lijden of duidelijke beperkingen in het dagelijks functioneren. De symptomen duren ten minste 2 dagen en max 4 weken, ontstaan binnen 4 weken na trauma De stoornis is niet direct het gevolg van middelengebruik of een somatische aandoening en is niet ‘slechts’ een verergering van een al aanwezige psychische stoornis.
Dissociatie = de gebruikelijke integratie van psychische functies. Zoals bewustzijn, geheugen, waarneming en identiteit, zijn verstoord geraakt. AAN PASSIN GST OOR N IS DSM IV criteria voor de aanpassingsstoornis A.
Het ontstaan van emotionele of gedragssymptomen in reactie op een of meer herkenbare stressveroorzakende factoren, optredend binnen 3 maanden na het begin van deze factoren. (Voorbeelden: verlaten van ouderlijk huis, financiële problemen, echtscheiding). Voor de symptomen geldt dat zij:
B.
1. Erop wijzen dat de persoon duidelijk ernstiger lijdt dan kan worden verwacht bij blootstelling aan de stressveroorzakende factor in kwestie, of 2. het dagelijks functioneren van de persoon aanzienlijk bepreken. C. D. E.
Als de stressveroorzakende factor (of de gevolgen ervan) is weggevallen, blijven de symptomen niet langer dan een half jaar daarna aanwezig. De stoornis voldoet niet aan de criteria voor een andere As I-stoornis en i niet slechts een verergering van een al aanwezige andere psychische stoornis. De symptomen zijn geen uiting van een rouwreactie.
Subtypen (te bepalen op grond van de meest opvallende symptomen):
Met angst Met depressieve stemming Met gemengd angstige en depressieve stemming. Met gedragsstoornissen Met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Niet gespecificeerd
Specificeer: Acuut: als de stoornis korter dan een half jaar duurt. Chronisch: wanneer de stoornis ten minste een half jaar duurt. ALGEM EEN PT SS Meer stress bij begin en eind van gijzeling: Grotere kans op PTSS. Ook als mensen een lagere schoolopleiding hebben gehad, als mensen een grotere behoefte aan sociale steun hadden en als de lichamelijke conditie slecht was.
Een persoonlijkheidskenmerk dat het risico van PTSS kan beïnvloeden is de locus of control: Mensen met een interne beheersingtheorie denken dat zijzelf, door eigen inspanning en capaciteiten, in het algemeen in staat zijn om invloed uit te oefenen op wat er met hen gebeurt. Mensen met een externe beheersingoriëntatie daarentegen mensen dat vooral onbeheersbare externe factoren, zoals toeval, geluk of het noodlot, bepalen wat er gebeurt, zij plaatsen de controle buiten zichzelf. Externe oriëntatie: Kan bij confrontatie met stressveroorzakende gebeurtenissen leiden tot gevoelens van hopeloosheid en hulpeloosheid, dat zijn risicofactoren Interne oriëntatie: Zij denken de gebeurtenissen zelf te beheersen, maar kan risico op PTSS toch ook verhogen wanneer een persoon zichzelf allerlei verwijten maakt over het eigen gedrag tijdens traumatische ervaring. T HEOR IEËN OVER ONT ST AAN EN VOO RT BEST AAN
Samenvatting
Psychostudent.nl
6
PSY C HOBIOLOGISC HE FA C T OR EN Een traumatische ervaring kan langdurige biologische veranderingen veroorzaken. Het centrale zenuwstelsel laat een aantal karakteristieke reacties zien, zoals hyperalertheid, hyperactiviteit, veranderde reacties op stress en gevoelsverdoving. De biologische responsen die bij dit hyperreageren optreden, kunnen bijdragen aan het ontstaan van herbelevingen en onder meer ook tot concentratieproblemen leiden. Angst activeert de afscheiding van endogene opioïde peptiden. Deze respons wordt in verband gebracht met de veranderde pijndrempels, de dissociatieve reacties en de emotionele vervlakking bij mensen met een PTSS.
Psychodynamische verklaringen Vroegkinderlijke leerervaringen en attitudes in relatie tot het huidige trauma. Volgende de klassieke psychoanalyse zijn herbelevingen pogingen om de traumatische gebeurtenis alsnog te verwerken. Sommige aspecten van de gebeurtenis en de gevoelens en driften die met de gebeurtenis zijn verbonden, zijn echter onaanvaardbaar voor de persoon. Zij worden daarom buiten het bewustzijn gehouden door middel van afweermechanismen zoals verdringing, ontkenning en isolatie. Verklaringen verwerkingsstoornissen worden dan ook gezocht in de persoonlijkheidsstructuur van voor het trauma en de pre-morbide mogelijkheden om met stress om te gaan. Het model van Horowitz: hij beschrijft het algemene stress-responsesyndroom, een in fase verlopend verwerkingsproces in de normale menselijke reacties na diep ingrijpen-de ervaringen. Dit verwerkingsproces bestaat uit 5 fasen: 1. 2. 3. 4. 5.
Outcry: Eerste emotionele, vaak bijna reflexmatige reactie op gebeurtenis. Ontkenning: Intrapsychische mechanisme, persoon schermt zich af tegen emotionele reactie. Herbeleving: Bijna dwangmatige herbeleven in associaties, dromen en fantasieën. Doorwerken: Onder ogen zien van gebeurtenis en gevolgen die deze voor het hele leven heeft. Voltooiing: Terugkeer naar de proporties van het dagelijks leven, waarbij de betekenis van het gebeurde geïntegreerd is in de wijze waarop de persoon zichzelf en de wereld ziet. Het uitgangspunt van het model van Horowitz is dus dat een diep ingrijpende, traumatische gebeurtenis invloed blijft uitoefenen op het psychisch evenwicht, totdat de traumatische informatie kan worden opgenomen in een cognitief schema (verwerken).
Leertheoretische verklaringen Volgens de tweefactoren theorie van Mowrer is PTTS een functie van klassieke conditionering en operante conditionering. Door associatie met trauma worden ook neutrale stimuli angstwekkend, waarna de persoon ook deze geconditioneerde stimuli gaat vermijden. Neg en pos bekrachtiging leidden ertoe dat de symptomen in stand blijven. Zo worden het vermijdingsgedrag en de gevoelsverdoving negatief bekrachtigd: deze symptomen maken het mogelijk angstige gevoelens te vermijden of eraan te ontsnappen. Positieve is bijvoorbeeld aandacht of financieel voordeel.
Cognitieve verklaringen Stress wordt opgevat als resultaat van niet geslaagde wisselwerking tussen persoon en omgeving. Er is een discrepantie tussen de waargenomen eisen en dreigingen vanuit de omgeving (draaglast) en het vermogen van een persoon om daarmee om te gaan (draagkracht). Primaire beoordeling kennen zij een betekenis toe aan de gebeurtenis. Kan neutraal, pos of neg zijn. Bij een traumatische gebeurtenis is deze betekenis neg
Samenvatting
Psychostudent.nl
7
Secundaire beoordeling beoordelen ze de mogelijkheden om de situatie te hanteren. Bij neg beoordeling van een situatie zullen mensen nagaan wat ze kunne doen om de controle te herwinnen en kiezen uit copingstrategieen. Deze bestaan uit 2 typen: Emotie- of individugerichte coping: innerlijke aanpassing, zoals het reguleren van de eigen gevoelens of herinterpretatie van de situatie. Probleem- of taakgerichte coping: bijv info zoeken, probleem aanpakken en vermijdingsgedrag. Vanuit dit perspectief gezien is de PTSS een niet-adaptieve vorm van coping.
Behandeling Outreach methode: Ongevraagd en actief, vriendelijk maar niet opdringerig aanbieden van hulp. Critical incident debriefing: Methode gebruikt bij opvang van slachtoffers en hulpverleners. Bestaat uit meerdere bijeenkomsten waarin ze indrukken kunnen uiten en bespreken. Doel is de reacties te normaliseren en de psychische gevolgen te verminderen. Betrokkenen ontdekken dat hun reacties niet uniek zijn en dat bevordert het verwerkingsproces. Gedragstherapie maakt gebruik van imaginaire exposure: Patiënt gedachte geleidelijk blootstellen aan de herinneringen. Doel is de geconditioneerde angstreacties uit te doven en de vermijding van situaties en herinneringen te doorbreken. Cognitieve therapieën vooral verandering ven de betekenisgeving. Kortdurende psychodynamische therapie volgend Horowitz is gericht op de voltooiing van infoverwerking. Onbewuste conflicten opsporen die al voor het trauma bestonden en verwerking in de weg staan.
Samenvatting
Psychostudent.nl
8