NVIVO (VERSIE 8) EEN INLEIDING
MTSO-INFO 53
DIMITRI MORTELMANS MMV. DORIEN VAN LOOY 2009
Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Contact: Prof. dr. Dimitri Mortelmans (
[email protected]) http://www.ua.ac.be/mtso
MTSO-INFO Documenten in de reeks MTSO-INFO werden geschreven door leden van de vakgroep MTSO (Methoden en Technieken van het Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek) met als doel op een heldere en eenvoudige manier bepaalde thema's van onderzoeksmethoden en computergebruik uit te leggen. De thema’s sluiten aan bij analysetechnieken of softwareprogramma’s die gebruikt worden aan de Faculteit PSW van de Universiteit Antwerpen. Vermits sommige documenten door andere leden van de Universiteit Antwerpen of daarbuiten nuttig kunnen zijn, worden deze gratis online aangeboden op http://www.ua.ac.be/mtso. Het downloaden en verspreiden van deze documenten is toegestaan mits correcte bronvermelding.
WAARSCHUWING: De documenten worden slechts sporadisch bijgewerkt. Dit heeft repercussies voor die documenten die slaan op software. De auteurs hebben niet de bedoeling om bij het uitkomen van nieuwe versies van programma’s steeds het hele document te herschrijven. Daarom dient de lezer er rekening mee te houden dat het document steeds slaat op de softwareversie zoals deze bij het uitkomen van het MTSO-INFO document gangbaar was.
NVIVO (VERSIE 8) - EEN INLEIDING Inhoud
1 VOORAF......................................................................................................................... 4 2 INLEIDING: ALGEMENE CONCEPTEN IN NVIVO ........................................................... 5 2.1 SOURCES 2.2 NODES
................................................................................................................ 5 ................................................................................................................... 5
2.3 SETS
..................................................................................................................... 5
2.4 QUERIES
................................................................................................................. 6
2.5 MODELS
................................................................................................................. 6
2.6 LINKS
..................................................................................................................... 6
2.7 CLASSIFICATIONS ...................................................................................................... 6 2.8 HET NVIVO PROJECTBESTAND ............................................................................................... 7 3 KENNISMAKEN MET HET PROGRAMMA ........................................................................ 8 3.1 EEN PROJECT OPSTARTEN OF AANMAKEN .................................................................................. 8 3.2 DE NVIVO-WERKOMGEVING ................................................................................................. 9 3.3 PROJECTEN OPSLAAN........................................................................................................ 11 4 ANALYSEMATERIAAL INVOEGEN EN KLAARMAKEN ................................................... 12 4.1 EXTERN ANALYSEMATERIAAL IN NVIVO IMPORTEREN .................................................................. 12 4.2 EXTERN ANALYSEMATERIAAL KOPPELEN AAN EEN NVIVO-PROJECT .................................................. 14 5 WERKEN MET MEMO’S ................................................................................................ 16 5.1 OVER MEMO’S EN ANNOTATIONS ......................................................................................... 16 5.2 MEMO’S AANMAKEN OF IMPORTEREN ..................................................................................... 17
5.2.1
Een nieuwe memo aanmaken of importeren ........................................................ 17
5.3 MEMO’S LINKEN .............................................................................................................. 17 5.4 ANNOTATIONS SCHRIJVEN ................................................................................................. 18 6 CODEREN .................................................................................................................... 20 6.1 SOORTEN NODES: FREE EN TREE NODES ................................................................................ 20 6.2 DE A PRIORI (DEDUCTIEVE) BENADERING ............................................................................... 21
6.2.1 6.2.2 6.2.3
Free nodes aanmaken ....................................................................................... 21 Tree nodes aanmaken ....................................................................................... 22 Coderen met een bestaand codeboek ................................................................. 23
6.3.1 6.3.2
Nodes aanmaken en koppelen............................................................................ 25 Het inductieve codeboek gebruiken .................................................................... 27
6.4.1
Over cases en attributes .................................................................................... 28
6.3 DE INDUCTIEVE METHODE ................................................................................................. 25 6.4 WERKEN MET CASES EN ATTRIBUTES ..................................................................................... 27
© MTSO–INFO / UA - FPSW
2 6.4.2 6.4.3 6.4.4
Het definiëren van attributes.............................................................................. 28 Het aanmaken en invoeren van cases ................................................................. 30 Coderen met cases............................................................................................ 31
6.5 CODING STRIPES ............................................................................................................ 36 7 INFORMATIE OPVRAGEN MET QUERIES..................................................................... 38 7.1 STAP 1: AL DAN NIET OPSLAAN VAN DE NIEUWE QUERY .............................................................. 39 7.2 STAP 2: HET AANMAKEN VAN DE QUERY................................................................................. 40
7.2.1 7.2.2
Een enkelvoudige query definiëren ..................................................................... 41 Een samengestelde query definiëren................................................................... 43
7.3 STAP 3: BEPALEN WAT ER MET HET RESULTAAT MOET GEBEUREN .................................................. 50 7.4 TOT SLOT: OPSLAAN OF RESULTATEN VRAGEN.......................................................................... 51 8 RAPPORTEREN ............................................................................................................ 53
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
3
Het programma NVivo is slechts één van de vele pakketten voor kwalitatieve analyse dat op de markt beschikbaar is. NVivo springt er in dit veelzijdige aanbod op twee manieren duidelijk uit. Enerzijds slaagt NVivo erin het verwerkingsproces van data sneller en efficiënter te laten verlopen door een hele reeks functies, zoals het classificeren en sorteren van data, mogelijk te maken met slechts enkele klikken. Anderzijds onderscheidt NVivo zich van de andere programma’s door zijn ver doorgedreven analyse-instrumenten. De uitgebreide zoekfuncties die gedefinieerd kunnen worden in de verschillende soorten queries, vormen de absolute troef van dit programma. Zo kun je bijvoorbeeld met matrices combinaties van verschillende soorten gegevens laten weergeven en op deze manier patronen tussen verschillende groepen ontdekken. Daarnaast is NVivo ook uitermate geschikt voor de analyse van focusgroepgesprekken. Enerzijds omdat het over de functie automatisch coderen beschikt, maar anderzijds ook omwille van de mogelijkheden die het biedt om gecodeerde tekstfragmenten terug in de context te plaatsen. Deze MTSO-Info geeft een basisinleiding in het gebruik van het programma. Het document is opgebouwd rond drie belangrijke pijlers: het importeren van data in NVivo, het coderen van de data en de analyse. We gaan daarbij niet in op theoretische componenten van de kwalitatieve analyse. Binnen het kwalitatief onderzoek zijn immers zeer veel tradities aanwezig die elk een eigen manier van analyseren naar voor schuiven. Nvivo is dermate flexibel dat het een groot aantal analysestrategieën mogelijk maakt. Om die reden concentreren we ons meer op de instrumenten die Nvivo ter beschikking stelt en verwijzen we naar andere bronnen als het op analysemethoden aankomt.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
4
1 Vooraf Bij de aanvang van deze MTSO-INFO willen we kort aangeven hoe we in deze tekst omgaan met verwijzingen naar menu’s, submenu’s, contextmenu’s en zo verder. Het is onmogelijk en bovendien onleesbaar om alle stappen in screenshots te laten zien. Daarom opteren we er voor om sommige stappen in verkorte vorm neer te schrijven op zo’n manier dat leesbaarheid van de tekst en uitvoerbaarheid in het programma combineerbaar blijven. Verwijzingen naar menu’s Bij het gebruiken van menu-opties, moet de gebruiker soms verschillende deelmenu’s door, voor hij aan de functie komt die in de tekst beschreven wordt. We vatten deze functie samen door de menu-namen en keuzes in cursief te zetten en te scheiden door een /-teken. Bijvoorbeeld: In Nvivo:
In de tekst: c d
Tools / Casebook / Open casebook
e
Contextmenu’s Contextmenu’s zijn geen menu’s die je vindt in de menubalk bovenaan het scherm maar verschijnen als je met de rechtermuisknop klikt op een onderdeel in het programma. Afhankelijk van het element waar je op klikt, wijzigt de inhoud van een contextmenu. Men toont dan alleen de opties waarvan men vermoedt dat je deze nodig hebt op die plaats. De verwijzing naar contextmenu’s gebeurt analoog, al vermelden we er wel steeds bij dat het om contextmenu’s gaat. Bijvoorbeeld: In Nvivo:
In de tekst:
c
d
Contextmenu
New Shape / Rectangle
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
5
2 Inleiding: Algemene concepten in NVivo We vangen deze inleiding tot Nvivo aan met de centrale concepten die in het programma gehanteerd worden. De volledige reikwijdte van deze concepten zal ten volle doordringen wanneer de gebruiker aan de slag gaat met het programma en stap voor stap de onderdelen leert kennen. Toch lijkt het ons belangrijk om de componenten van het programma apart en vooraan in dit document te overlopen. Zo vindt de lezer steeds een bundeling van de kernelementen terug in deze eerste paragraaf. In de volgende paragrafen worden elk van deze basiselementen behandeld en gekoppeld aan de plaatsen in het programma waar de gebruiker ze kan terugvinden en hanteren. 2.1 Sources ‘Sources’ is de verzamelnaam voor het analysemateriaal dat je tijdens je studie zelf hebt verzameld of dat je nodig hebt om de kwalitatieve analyse uit te voeren. Met sources wordt in de eerste plaats verwezen naar analysemateriaal dat in vele kwalitatieve studies gebruikt komt: interviewtranscripts, veldnota’s, memo’s. Daarnaast kan het programma echter ook beeldmateriaal (foto’s en video’s), websites of audiomateriaal importeren.
Meer informatie over het werken met documenten is terug te vinden in paragraaf 4.1.
2.2 Nodes ‘Nodes’ zijn in de kwalitatieve methodologie beter gekend als codes. De reden waarom Nvivo niet van codes spreekt, is omdat men in de opbouw van het programma een Node ruimer ziet dan een code. De Node is in Nvivo een plaats waar informatie samenkomt. De Node is als het ware te vergelijken met een container waar je verschillende informatie-eenheden in samenbrengt. Een code voldoet aan deze definitie en is dus steeds een vorm van Node. Maar Nvivo onderscheidt naast codes ook nog relaties tussen concepten of cases als knooppunten van informatie. Dat maakt dat Nvivo in totaal vijf typen Node onderscheidt: free nodes, tree nodes, cases, relationships en matrices.
Meer informatie over het werken met Nodes is terug te vinden in paragraaf 6.
2.3 Sets Een ‘Set’ is een groepering van een aantal projectitems die met elkaar in verband staan. Het stelt de gebruiker in staat om elementen in een project die heel verspreid staan in verschillende categorieën, samen te brengen op één plek. Op die manier kan de gebruiker in grotere projecten overzicht houden. De inhoud van © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
6 een Set kan zeer breed zijn naar inhoud maar kan ook heel veel soorten elementen uit een project (bv. documenten, queries en nodes) samenbrengen.
2.4 Queries ‘Queries’ stellen de onderzoeker in staat om de data uitgebreid te bevragen om op die manier patronen te ontdekken. Queries kunnen opgeslagen worden zodat ze opnieuw toegepast kunnen worden op hernieuwde data. De resultaten van queries kunnen opgeslagen worden in nodes. Nvivo heeft een sterk uitgebouwde reeks zoekfuncties. In totaal worden zes verschillende soorten queries onderscheiden: Text Search Query, Coding Query, Compound Query, Matrix Coding Query, Coding Comparison Query en Word Frequency Queries.
Meer informatie over het werken met Queries is terug te vinden in paragraaf 7.
2.5 Models ‘Models’ komen in een meer gevorderd stadium van de analyse aan bod. Wanneer de onderzoeker de data gecodeerd heeft en zicht krijgt op de patronen die er in aanwezig zijn, werkt hij langzaam toe naar een conceptueel model. Modellen kunnen in dat stadium handig zijn om ideeën en verbanden visueel weer te geven. Het Models-instrument in Nvivo is een grafische toepassing die het mogelijk maakt om stap voor stap elementen in een onderzoeksproject te koppelen zodat een theoretisch model naar voor komt.
2.6 Links Met Sets kan je orde in je project aanbrengen door elementen te groeperen op één plaats. ‘Links’ hebben een gelijkaardige functie maar proberen orde te brengen door elementen die samen horen aan elkaar te koppelen door internetachtige koppelingen te leggen tussen projectonderdelen. Een eerste soort links zijn ‘Memo Links’. Deze moeten een memo linken aan een document waarmee de memo verband houdt. Het tweede type, de ‘See Also Links’, geven eerder inhoudelijke verbanden weer tussen verschillende aspecten van de data. Ten slotte zijn er ‘Annotations’ die kleine kantlijnaantekeningen bevat.
2.7 Classifications Classifications hebben betrekking op het geven van kenmerken aan subelementen in een project. Enerzijds maakt Nivo het mogelijk om cases te definiëren. Daarmee wordt bijvoorbeeld verwezen naar geïnterviewden of deelnemers in een focusgroep. Van die respondenten kan je in Nvivo zogenaamde Attributes
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
7 definiëren die de kenmerken van de Cases bevatten (bv. socio-demografische kenmerken van respondenten). Daarnaast onderscheidt Nvivo een tweede type Classification die toelaat relaties (‘Relationships’) aan te brengen tussen projectonderdelen.
Meer informatie over het werken met Classifications is terug te vinden in paragraaf 6.4. 2.8 Het Nvivo projectbestand Het bestand waarin alle data en analyses van een bepaald onderzoeksproject vervat zitten wordt de ‘Project File’ genoemd. Binnen de ‘Project File’ zijn er folders en submappen. In deze handleiding wordt de benaming ‘Folders’ gebruikt voor de onderdelen in het navigatievenster en ‘Mappen’ voor de onderdelen in de virtuele verkenner (zie verder). Op deze manier wordt het onderscheid duidelijk. Anderzijds zijn er binnen een projectfile ook projectitems die de elementen van het project zelf bevatten. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Nvivo kent als basistoepassing Sources (zie hierboven). Daarin groepeert Nvivo alles wat met primair analysemateriaal te maken heeft. Die toepassing omschrijven we als de folder Sources. In die toepassing maakt Nvivo standaard het onderscheid tussen Internals en Externals. Internals zijn geïmporteerde documenten in het project zelf. Externals zijn documenten die nuttig zijn maar extern blijven aan het project (zie voor meer details 4.1). Dat standaardonderscheid wordt in Nvivo duidelijk gemaakt doordat het programma twee standaard-mappen voorziet met de naam “Internals” en “Externals”. De gebruiker kan zelf het aantal mappen onder de folder Sources uitbreiden. Wanneer de gebruiker bv. interviewtranscripts heeft en deze importeert in de map Internals, dan worden deze interviews elk een projectitem. Het zijn immers de eigen documenten van de onderzoeker die in een specifieke Nvivo-map geplaatst worden.
Meer informatie over het werken met Folders, Mappen en Items is terug te vinden in paragraaf 3.2.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
8
3 Kennismaken met het programma De eerste stap in het kennismaken met een nieuw programma is het leren kennen van de gebruikersinterface. Bij Nvivo verloopt deze kennismaking in twee stappen. Het programma toont de normale interface pas zodra de gebruiker een bestaand project opent of een nieuw project aanmaakt. Dat openen en aanmaken van projecten behandelen we in paragraaf 3.1. Vervolgens gaan we in op de eigenlijke werkomgeving van Nvivo (zie 3.2). 3.1 Een project opstarten of aanmaken Een project omvat alle onderzoeksgegevens die je invoert in NVivo en alle nieuwe data en analyses die daar bovenop worden aangemaakt. Een project bevat met andere woorden alle projectitems die nodig zijn om een kwalitatieve analyse uit te voeren. Elk Nvivoproject wordt opgeslagen als een bestand met de extensie .nvp. Als je het programma NVivo opent verschijnt volgend venster:
Op het scherm toont Nvivo alle recent geopende projecten (My recent projects). Om één van deze projecten te openen, volstaat het om het project aan te klikken. Om een nieuw project aan te maken, wordt onderaan het scherm een knop ‘New Project’ aangeboden. Je krijgt dan een venster waarin je de naam en eventueel een beschrijving van je project kunt invoeren. Je moet er ook bepalen waar je het project wilt opslaan. Na het bevestigen, opent de NVivo-werkomgeving.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
9 3.2 De NVivo-werkomgeving De gebruikersinterface van Nvivo is in sterke mate geïnspireerd op die van Microsoft Outlook. Dat heeft het voordeel dat wie kan werken met Outlook, ook heel snel de weg terugvindt in Nvivo. In feite werk je in Nvivo steeds in een kloksgewijze cirkelbeweging die start linksbeneden in het scherm.
2 3
4
1
Links beneden vinden we de Folders (nr 1). Dat zijn de hoofdelementen in een Nvivo-project. Deze werden eerder al besproken in paragraaf 2. Je kan deze Folders vergelijken met de hoofdtoepassingen in Outlook: e-mail, agenda, notities, enz. Bij Nvivo gaat het dan om Sources, Nodes, Sets, enzovoort. Als je één van de Folders aanklikt, krijg je erboven de interne mappen (nr 2) te zien die Nvivo standaard aanmaakt bij een nieuw project. Zo horen bij de Folder Sources drie interne mappen: Internals, Externals en Memos. De vierde map (Search Folders) is onafhankelijk van de toepassing waar je mee bezig bent en komt in meerdere Folders terug. Als je een bepaalde map aanklikt, toont het programma de inhoud van de map. In elke map zitten een of meerdere project-items (nr 3) naargelang de gebruiker die hier heeft aangemaakt. Als de gebruiker bijvoorbeeld interviewtranscripts heeft ingeladen in de map Internals (zie verder bij 4.1), dan worden die hier getoond. Je kan dit venster vergelijken met de Inbox in Outlook waar dan al je emailberichten opgesomd staan. © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
10
Het laatste venster tot slot (nr 4 rechtsbeneden) wordt enkel geopend als er projectitems zijn die je geopend hebt (door er op te dubbelklikken). Als je bijvoorbeeld een interviewtranscript opent, zal de tekst van het interview hier zichtbaar worden. Je kan dit venster in Outlook vergelijken met het voorbeeldvenster waar Outlook ook een stuk van een e-mailbericht toont. Binnen Nvivo krijgen deze vier vensters een eigen naam:
2. Virtuele verkenner
3. List View venster
4. Detail view venster
1. Navigatie venster
Als je wil, kan je het ‘Detail View’-venster als een apart venster op je scherm gebruiken en niet als vastzittend venster rechtsbeneden. Dit doe je door het ‘Detail View’-venster te openen en in het menu Window te kiezen voor Undock All. Je kunt ook de positie van de vensters reorganiseren. Dit kan handig zijn bij het coderen. Kies View / Detail View en dan Right. Nu wordt het ‘Detail View’-venster rechts in plaats van onder het ‘List View’-venster weergegeven.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
11
De knop NEW verdient een aparte vermelding. Ook al gaan we verder nog uitgebreid in op deze knop, we willen hem hier toch even al onder de aandacht brengen. Linksboven in wat Nvivo de “Main Toolbar” noemt, staat een knop met het woord New. Deze knop wordt zeer frequent gebruikt in Nvivo om nieuwe project-items aan te maken. De opties onder de knop passen zich ook aan. Afhankelijk van de folder die de onderzoeker kiest, zullen andere opties aangeboden worden om nieuwe items aan te maken. In de Folder Sources, zullen dat documenten zijn, in de folder Queries zullen dat alle soorten queries (zoekopdrachten) zijn die Nvivo kan aanmaken. De specifieke foldergebonden set opties komt steeds eerst. Nadien volgt nog een reeks algemene keuzes die betrekking hebben op nieuwe items die niet in deze folder thuis horen. Beide worden gescheiden door een lijn in het keuzemenu. 3.3 Projecten opslaan Vermits alle informatie van een project (behalve de interne en externe documenten) in één nvp-bestand zitten, hoeft ook enkel dat bestand opgeslagen te worden om je project te bewaren. Alle ‘Project Items’ worden in één keer mee opgeslagen. NVivo voorziet in een functie om de onderzoeker er aan te herinneren het project regelmatig op te slaan. Indien je immers al een hele tijd aan het coderen of analyseren bent zou het zonde zijn dat deze informatie allemaal verloren ging. In het menu Tools/Options kun je de tijdspanne tussen twee herinneringen instellen (kijk onder het tabblad ‘Notifications’). Deze tijd staat standaard ingesteld op 15 minuten. Het project wordt opgeslagen door bovenaan op het icoontje te klikken of via het menu te gaan: File/Save Project. Ook de sneltoets CTRL+S bewaart het project.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
12
4 Analysemateriaal invoegen en klaarmaken De eerste stap in een kwalitatieve analyse is het invoegen van het analysemateriaal. Een nieuw project dat aangemaakt wordt, bevat wel een aantal standaardmappen maar in die mappen zit geen materiaal om op te werken. De onderzoeker moet dus interviewtranscripts, foto’s, beeldmateriaal en dergelijke klaar hebben staan op de harde schijf zodat hij aan zijn analyse kan beginnen. De data die in een Nvivo-project kunnen ingevoegd worden, kunnen van heel uiteenlopende aard zijn. Zo kunnen de oorspronkelijke/primaire documenten van het onderzoek (interviewtranscripts, notities gemaakt tijdens het interviewen, veldnota’s, demografische kenmerken, …) in een project geplaatst worden. Daarnaast kan de onderzoeker ook materiaal linken, zonder het in het project zelf te plaatsen. Dat kunnen bijvoorbeeld websites zijn met nuttige informatie of PDFdocumenten met wetenschappelijke literatuur. Ook memo’s kunnen extern aan het programma geschreven worden en vervolgens in Nvivo geïmporteerd worden. In wat volgt wordt de concrete procedure voor het invoegen van documenten in het project stapsgewijs besproken. 4.1 Extern analysemateriaal in Nvivo importeren Indien we schriftelijke documenten willen toevoegen die ontwikkeld werden in andere programma’s dan NVivo (bijvoorbeeld in Word, Wordpad, …) dan moeten deze oorspronkelijke bestanden opgeslagen zijn in één van de volgende formaten: text (.txt), rich text format (.rtf), portable document format (.pdf) of Worddocument (.doc, .docx). Om de verwerking van de data vlot te laten verlopen, loont het de moeite om reeds bij het opstellen van de oorspronkelijke documenten in Word na te denken over de opmaakstijl die je gaat gebruiken. Onder ‘opmaakstijl’ wordt een geheel van tekstkenmerken (vet, cursief, onderstreept,…) verstaan dat kan worden toegewezen aan een heel tekstfragment in één keer. Als je bijvoorbeeld ‘Kop 1’ selecteert dan wordt er (onder andere) een welbepaalde tekengrootte en lettertype toegepast en worden bepaalde gedefinieerde regels toegepast op alinea’s en op opsommingen en nummeringen. De gebruikte opmaakstijlen kunnen van belang zijn wanneer je later automatisch wil coderen (bijvoorbeeld bij focusgroeptranscripts, zeer gestructureerde documenten of semi-gestructureerde interviews). Het voordeel van het werken met Worddocumenten is dat de opmaakstijl (vet, cursief, onderstrepen,…) onder bepaalde voorwaarden in NVivo behouden kan worden. De voorwaarden die hierbij gelden is dat de opmaakstijlen in Word dezelfde benaming moeten hebben als diegene in NVivo. Voor wat betreft de soorten opmaakstijlen blijft het wel interessant om allereerst te verifiëren welke opmaakstijlen zowel in Word als in NVivo gebruikt kunnen worden. Wanneer NVivo de opmaakstijl van het Worddocument niet herkent, dan zal het document in de standaardstijl ingevoerd worden. Vele kenmerken van de opmaakstijl (vet, cursief, onderstreept,…) zullen in dit geval niet behouden worden. Verder herkent NVivo © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
13 geen voetnoten, paginanummers en gesofisticeerde tabellen. Het feit dat de stijl van Worddocumenten behouden kan worden indien dezelfde benamingen van de opmaakstijlen bestaan in NVivo, maakt dat Worddocumenten interessanter zijn dan bijvoorbeeld Wordpad-documenten. Bij deze laatste kunnen opmaakstijlen hoe dan ook niet behouden worden. Afgezien daarvan, kan elk document nog bewerkt worden nadat het ingevoerd is. Om documenten aan de map Internals of de nieuwe mappen toe te voegen, klik je eerst de map aan waar je interviews in terecht moeten komen. Vervolgens kies je voor Project/Import internals.1 Het volgende venster verschijnt.
Gebruik de knop ‘Browse’ om op je harde schrijf de in te voeren documenten op te zoeken. Het handigst is om je documenten op te slaan in dezelfde folder als waar je nvp-project opgeslagen is. Zo blijven de data en het project samen. De ingevoerde documenten verschijnen dan in het ‘List View’-venster. Je kan ten allen tijde de documenten lezen door erop te dubbelklikken. De tekst (of het beeld) wordt dan zichtbaar in het ‘Detail View’-venster. Indien je meerdere documenten opent, kun je via de tabbladen bovenaan het ‘Detail view’-venster springen tussen de verschillende documenten.
1
Let er wel op dat je dit alles doet binnen de folder ‘Sources’. Indien je één van de andere folders aanklikt in het navigatievenster veranderen de menubalken van inhoud. © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
14
Dubbelklikken om in het ‘Detail View’-venster te openen
4.2 Extern analysemateriaal koppelen aan een Nvivo-project Daar waar primaire documenten als interne documenten (Internals) beschouwd worden, bestaan er ook externe documenten in een Nvivo-project (de zogenaamde Externals). Externe bronnen zijn alle documenten die je niet rechtstreeks in NVivo kunt of wil importeren. Dat zijn bijvoorbeeld websites, boeken, geschreven referenties, krantenartikels en dergelijke. Toch kan het onderzoeksproject er voordeel uit halen om ook deze informatie toe te voegen zodat ze in het project snel consulteerbaar is. Externe documenten worden in de folder ‘Sources’ verzameld onder de map ‘Externals’. De werkwijze is analoog aan het maken van nieuwe interne documenten. Om een nieuw extern item toe te voegen, klik je allereerst de map ‘Externals’ aan in de Virtuele verkenner. Vervolgens klik je op de knop ‘New’ en kies je in het dropdownmenu voor ‘External in this folder’. In het eerste tabblad ‘General’ geef je de naam en desgewenst een beschrijving van het externe document in. In het tabblad ‘External’ moeten een aantal specifieke kenmerken van het externe document ingegeven worden:
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
15
In het veld ‘Type’ moet het type van de external komen. Je hebt de keuze tussen drie opties. -
-
File link: hier is de external een bestand dat geopend kan worden op je harde schijf. Als dit type kiest, selecteer je in het tweede veld ‘File Path’ via de ‘Browse’-knop het gewenste bestand. Je kunt dit bestand later dan opvragen door in het ‘List View’-venster het externe document aan te klikken met de rechter muisknop en voor ‘Open external File’ te kiezen. Web link: als je een enkel een internetadres hebt. Indien je deze optie aanklikt, vraagt Nvivo in het volgende vak om de URL van de webpagina op te geven waarnaar de external moet verwijzen. Others: Dit omvat alle andere mogelijke types van externals zoals krantenartikels, boeken, geschreven tekstmateriaal dat niet ingevoerd is in de computer enzovoort. Indien je hebt gekozen voor de optie ‘Others’ geef je in het veld ‘Location description’ de plaats aan waar je dit document kunt vinden (vb. op je bureau, in kaft met nummer). In het veld ‘Contents’ kan je dan definiëren om welk soort document het gaat (vb. tekst). Indien je onder ‘Contents’ kiest voor bijvoorbeeld ‘Printed document’ dan kun je in het veld ‘Unit’ nog verder aangeven of je bepaalde pagina’s, paragrafen, hoofdstukken enzovoort wilt opnemen in de verwijzing naar het externe document. Afhankelijk van wat je onder ‘Units’ hebt aangeduid, kun je verder nog het start- en eindpaginanummer of de paragrafen ingeven.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
16 5 Werken met memo’s Memo’s zijn persoonlijke instrumenten die de kwalitatieve onderzoeker doorgaans voor zichzelf gebruikt en in teamonderzoek ook voor de collega-onderzoekers. Omdat ideeën op elk moment tijdens het kwalitatieve analyseproces ontstaan is het belangrijk om ze te noteren op het moment dat ze ontstaan. Het idee achter de memo is dat de onderzoeker veelvuldig bezig is met zijn materiaal en dat onvermijdelijk ideeën door zijn hoofd schieten. Het zijn vaak niet meer dan gedachteflitsen die passeren en even snel verdwijnen als opkomen. Het idee achter de memo is dat die flitsen belangrijk zijn en niet verloren mogen gaan. Het zijn aanzetten tot de ontwikkeling van de theorie uit de data. De stelregel is dat memo’s schrijven een absolute prioriteit krijgt boven alle andere onderzoekswerk. Als een idee je te binnen schiet, laat je alles vallen en zet je het idee in een memo. Deze stelregel vertrekt vanuit de premisse dat de analyse niet per se hoeft te komen wanneer de onderzoeker denkt dat hij aan het analyseren is. Waardevolle ideeën worden bijvoorbeeld gevormd tijdens het coderen en mogen in die fase niet vergeten worden. 5.1 Over Memo’s en Annotations Omwille van de belangrijke rol die memo’s toebedeeld krijgen in het analyseproces, voorziet ook Nvivo in hulpmiddelen om belangrijke ideeën tijdens het analyseproces bij te houden en te registreren. In essentie voorziet Nvivo in twee instrumenten om memo’s bij te houden, al benoemt het programma slechts één van beide met de term “memo”. Naast “memo’s” kent Nvivo ook Annotations, die in essentie dezelfde functie vervullen als een memo maar op specifieke plaatsen in het programma gebruikt worden en daarom een andere naam krijgen. Een “Nvivo”-memo is een korte of langere tekst die gelinkt wordt aan een bepaald document. Indien je een memo opmaakt is het immers handig om aan te duiden bij welk document die welbepaalde opmerking nu precies hoort. Anderzijds kan het ook zijn dat je een memo schrijft die niets te maken heeft met een specifiek document, maar bijvoorbeeld betrekking heeft op het onderzoek als geheel. In dit geval is het best om het aanmaken van de memo en het (eventueel) linken van de memo aan een bepaald document in aparte stappen uit te voeren. Naast de memo, kent Nvivo ook zogenaamde Annotations. In Nvivo krijgen deze de functie van kleine krabbeltjes in de kantlijn van een document. Wanneer de onderzoeker bijvoorbeeld aan het coderen is, kan hij bij bepaalde tekstpassage nota’s nemen in de kantlijn van een document. In essentie is dat een memo maar Nvivo biedt de onderzoeker hiervoor een aparte functie, de Annotation, aan. Wanneer de onderzoeker dit wil, kan hij echter ook een memo aanmaken en gebruiken bij een tekstpassage. Omgekeerd is dat niet mogelijk omdat een Annotation altijd vasthangt aan een tekstonderdeel en nooit apart aangemaakt kan worden. In wat volgt bekijken we eerst de manier om in Nvivo een memo aan te maken, te importeren en te linken. Daarna bespreken we het annotatie-gereedschap.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
17 5.2 Memo’s aanmaken of importeren In principe bestaat het ontwikkelen van een memo uit twee stappen: het aanmaken van de nieuwe memo en het linken van de memo aan een document. Deze werkwijze maakt onmiddellijk duidelijk dat de onderzoeker steeds de keuze heeft om losstaande memo’s te maken die in het project opgeslagen worden. Deze manier laat de onderzoeker toe om memo’s te creëren die niet gelinkt worden aan een document. Het kan immers zijn dat een memo ideeën en nota’s bevat die niet meteen aan een specifiek document te linken zijn, maar betrekking hebben op het hele onderzoeksproject. Vaak gaat het hier dan over opmerkingen over het onderzoek in het algemeen. Vele onderzoekers kunnen hier bijvoorbeeld hun theoretische inzichten in kwijt. 5.2.1 Een nieuwe memo aanmaken of importeren Om een nieuwe memo aan te maken ga je in het navigatievenster naar de folder ‘Sources’ en klik je ‘Memo’s’ aan. In de knoppenbalk kan je dan via New/Memo in This Folder een nieuwe memo aanmaken. In het ‘Detail view’-venster verschijnt dan een leeg document waarin je de memo kunt typen. Indien je de inhoud van de memo later terug wilt bekijken ga je via de map ‘internals’ naar de submap ‘memo’s’. De memo die je wilt herbekijken dien je dubbel aan te klikken. De memo is nu aangemaakt en kan in niet-gelinkte vorm in het project opgeslagen worden. In een tweede stap kan je echter ook memo’s linken aan een document of ander project item. Indien je buiten Nvivo al enkele interessante theoretische inzichten of nuttige nota’s neergeschreven hebt in een ander tekstverwerkingsprogramma (vb. Word), dan kan het handig zijn om deze als memo in te voeren in NVivo. Het importeren van memo’s in NVivo gebeurt op een gelijkaardige manier dan het importeren van primaire documenten. Om een memo te importeren ga je in het navigatievenster naar de folder ‘Sources’ en klik je op de map ‘Memo’s’. Ga vervolgens naar Project/Import Memo’s en je krijgt een scherm dat analoog is aan het importeren van primaire documenten waarbij nagenoeg dezelfde opties gekozen kunnen worden (zie 4.1). 5.3 Memo’s linken Zoals gezegd kunnen memo’s onafhankelijk van andere project-items opgeslagen blijven. Maar ze kunnen ook gelinkt worden met documenten die al in het project aanwezig zijn. De handigste weg hiertoe is om via ‘internals’ het document waarmee je memo wil linken in het Detail View-venster te openen. In het menu ‘Links’ dat dan verschijnt, selecteer je Memo Link/Link to existing memo. Op dit commando verschijnt een venster met een overzicht van alle aangemaakte memo’s. Hierin kan je enkel de memo’s selecteren die nog niet gelinkt zijn. Een memo die al gelinkt is aan een document kan dus niet nogmaals aan een ander document gelinkt worden. Tevens kan elk document slechts gelinkt worden aan
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
18 één memo. Via de folder ‘Links’ kan je dan een overzicht opvragen van alle ‘Memo Links’. 5.4 Annotations schrijven Zoals eerder gezegd onderscheidt een Annotation in Nvivo zich van een memo doordat ze verwijzen naar een bepaald tekstdeel van een document of een node. Memo’s dien je te gebruiken indien je opmerkingen wilt schrijven bij een document of node2 als geheel. Naast primaire documenten, externe documenten en memo’s bevatten ‘annotations’ dus ook bruikbare informatie voor de verwerking en analyse van de data. Deze aantekeningen kunnen op elk moment tijdens het onderzoeksproces aangemaakt worden. In tegenstelling tot memo’s kan de inhoud van aantekeningen niet gecodeerd worden. Om aantekeningen te maken bij een bepaald tekstdeel open je allereerst het document of de node waarbij je een aantekening wilt schrijven. In het ‘Detail View’-venster selecteer je het gedeelte van de tekst waarbij je de aantekening wil schrijven. Vervolgens ga je naar Links/Annotation/New Annotation. Indien je wil, kan je na het selecteren van de tekst ook op de knop drukken in de Links werkbalk. Er verschijnt in NVivo een extra venster om aantekeningen in te typen.
Tekstgedeelte waarbij de aantekening geschreven wordt
2
Om een onderscheid te maken tussen ‘memo’s’ en ‘annotations’ wordt doorgaans deze regel gebruikt, al kun je in principe perfect een memo aanmaken bij een bepaald tekstdeel. © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
19 Tabblad waarin de Annotation geschreven wordt
In het ‘Annotations’-tabblad kun je de aantekening typen. Om naar een volgende regel te gaan, druk je op CTRL + Enter. Het tekstgedeelte waarbij de aantekening geschreven werd, wordt in het ‘Detail View’-venster aangeduid in een aparte kleur. Indien je in één bepaald document of node verschillende aantekeningen maakt, dan worden deze aantekeningen genummerd. Om een overzicht te krijgen van de gemaakte aantekeningen ga je in het navigatievenster naar de folder ‘Links’. Naast de mappen ‘Memo Links’ en ‘See Also Links’ vind je daar ook de map ‘Annotations’. Indien je deze map aanklikt, krijg je een overzicht van de gemaakte aantekeningen.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
20
6 Coderen Het coderen van de informatie is de belangrijkste stap in het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek. Enkel indien het analysemateriaal goed gecodeerd werd, kan de onderzoeker tot betrouwbare resultaten komen in zijn latere analyse van de resultaten. Coderen wil zeggen dat de onderzoeker alle informatie die iets zegt over eenzelfde onderwerp labelt en op die manier samenbrengt. Wanneer de geïnterviewden een goede relatie bijvoorbeeld beschrijven met de termen ‘eerlijkheid’, ‘betrouwbaarheid’, … dan kan je deze informatie coderen onder de algemene noemer van ‘vertrouwen’. Hoewel de geïnterviewden een goede relatie dus met andere termen omschrijven, zeggen ze in se toch hetzelfde, met name dat een goede relatie gebaseerd moet zijn op ‘vertrouwen’. Enkel door de informatie uit het interview op een gelijkaardige manier te labelen, kunnen later meer complexe analyses uitgevoerd worden. Coderen is bijgevolg de primaire bouwsteen van een goede analyse. In het Nvivo-jargon wordt het concept ‘vertrouwen’, dat de gemeenschappelijke factor achter de antwoorden van de geïnterviewden weerspiegelt, een node genoemd. Je codeert informatie dus op een welbepaalde ‘node’ (‘to code at a node’). De reden waarom in Nvivo Node en niet gewoon Code gebruikt wordt, is omdat Codes gelinkt worden aan labels die uit basismateriaal voortkomen. In Nvivo kan die informatie van overal komen en bovendien ook op een abstracter niveau gesitueerd worden. Bovenop de codes die de onderzoeker maakt, kunnen dan meer abstracte codes komen die samen weer meer abstracte concepten vormen. Al deze theoretische bouwstenen waar informatie gebundeld wordt, worden door Nvivo als een Node beschouwd. NVivo biedt drie manieren aan om te coderen. Afhankelijk van de aard van de te coderen informatie bepalen de onderzoekers zelf de beste manier. Een eerste manier veronderstelt dat de nodes eerst aangemaakt worden en pas in een volgende fase gebruikt worden om te coderen. Dat noemen we de a-prioribenadering. Het is echter ook perfect mogelijk dat de nodes pas gecreëerd worden tijdens het coderen zelf. Dat is de werkwijze die bijvoorbeeld gevolgd wordt in de Grounded Theory. Deze werkwijze zullen we verderop omschrijven als de inductieve benadering. Vanzelfsprekend sluit de eerste manier, de tweede niet uit. Ook als je op voorhand al een lijst met nodes hebt aangemaakt kun je tijdens het coderen nog nieuwe nodes toevoegen. Een derde manier die in Nvivo aanwezig is, is de mogelijkheid om een document automatisch te coderen (‘autocoding’). In die benadering wordt een document met een voorgestructureerde vorm, helemaal automatisch door Nvivo behandeld en gecodeerd. Deze methode komt verder niet aan bod in deze handleiding. 6.1 Soorten Nodes: free en tree nodes Bij het coderen heeft de onderzoeker de keuze tussen verschillende soorten nodes. Afhankelijk van het soort informatie dat de onderzoeker wil verzamelen in © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
21 een node, biedt NVivo verschillende types aan. De meer gesofisticeerde nodes zoals ‘Cases’, ‘Relationships’ en ‘Matrices’ bewijzen hun nut in het beantwoorden van zeer complexe onderzoeksvragen. De basisinstrumenten zijn de Free en de Tree Nodes. Free nodes zijn algemene concepten die (nog) niet rechtstreeks in verband staan met andere nodes aanwezig in NVivo. In tegenstelling tot ‘Tree nodes’ worden ‘Free Nodes’ dus niet in een hiërarchische structuur geplaatst. Free Nodes worden vaak gebruikt bij de inductieve manier van coderen omdat de onderzoeker vooraf geen structuur wil opleggen aan de data. Tree nodes daarentegen zijn hiërarchisch georganiseerd. Zo kan je bijvoorbeeld de verschillende percepties die de respondenten hebben van een goede relatie in een hiërarchische structuur gieten. De hoofdcategorie ‘goede relatie’ wordt in NVivo de ‘Parent node’ genoemd. De meer specifieke categorieën worden dan de ‘Child nodes’ genoemd. Het hiërarchisch structureren van Nodes is een werkwijze die vaak in de a-priori-benadering gebruikt wordt omdat daar vaak vertrokken wordt van een gestructureerd codeboek. 6.2 De a priori (deductieve) benadering De a-priori-benadering vertrekt van een codeboek dat door de onderzoeker wordt opgesteld, op basis van een literatuurstudie of voorgaand onderzoek. Het voordeel van een vooraf aangemaakt codeboek is dat de onderzoeker consequent hetzelfde codeboek op al het materiaal kan toepassen. Deze werkwijze wordt veelvuldig gebruikt bij inhoudsanalyses. Hoewel vooraf aangemaakte codeboeken vaak hiërarchisch geordend zijn, is dit geen noodzaak. De onderzoeker kan zijn codeboek dan ook aanmaken met behulp van Free nodes. 6.2.1 Free nodes aanmaken Om Free nodes aan te maken, ga je allereerst naar de folder ‘Nodes’ in het navigatievenster. Daarna klik je op de map ‘Free nodes’ in de Virtuele verkenner. De Free nodes die al aangemaakt zijn verschijnen in het ‘List View’-venster. Om een nieuwe Free node aan te maken, klik je op New/Free Node in this folder.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
22 Het volgende venster verschijnt:
Allereerst geef je een naam aan de nieuwe Free node. Desgewenst kan je ook een beschrijving toevoegen. In het ‘Nickname’-veld kan je een korte beschrijving van de nieuwe Free node invullen. Dit zorgt ervoor dat je sneller en efficiënter kunt coderen op deze node. Let er wel voor op dat elke nickname in NVivo uniek moet zijn, willen deze nicknames bruikbaar zijn. De nieuw aangemaakte Free node wordt in het ‘List View’-venster toegevoegd aan de reeds bestaande Free nodes. 6.2.2 Tree nodes aanmaken Het aanmaken van Tree nodes gebeurt op een sterk gelijkaardige manier als het aanmaken van Free nodes. Je gaat via de folder ‘Nodes’ naar de map ‘Tree nodes’. De reeds aangemaakte ‘Tree nodes’ worden zichtbaar in het ‘List View’-venster. Om een nieuwe Tree node aan te maken klik je op New/Tree Node in this folder. Het venster dat verschijnt is helemaal analoog aan dat van de Free Nodes. Opnieuw geef je de naam en eventueel een beschrijving en een nickname in. Het opbouwen van een hiërarchisch codeboek gebeurt van boven naar beneden. Dat wil zeggen dat je eerst de Nodes aanmaakt op het hoogste niveau (de zogenaamde Parent Nodes) en vervolgens naar beneden werkt (in één of meerdere niveaus van Child Nodes). Om binnen een Parent node, Child nodes aan te maken, klik je in het ‘List View’-venster eenmaal op de desbetreffende Parent node. Daarna kan je opnieuw via de knop New/Tree node in this folder’ de nieuwe Child node aanmaken. Je herhaalt deze procedure voor elke Child node die je wilt aanmaken. Als je nog een niveau lager wil gaan, selecteer je een Child Node en maak je binnen die Child node op dezelfde manier nieuwe child nodes aan. In het onderstaande venster wordt een voorbeeld gegeven van een aangemaakte Parent node met zijn Child nodes zoals die afgebeeld worden in het ‘List View’venster.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
23
6.2.3 Coderen met een bestaand codeboek De eerste vraag die zich stelt bij de start van het codeerproces is welke informatie je kunt coderen én op welke nodes gecodeerd kan worden. De onderzoeker kan informatie coderen die aanwezig is in memo’s, primaire documenten, externe documenten en nodes3. Het coderen op basis van bestaande nodes gebeurt in drie stappen: (1) selecteren van het tekstfragment dat gecodeerd moet worden (2) selecteren van de node(s) waarop je dit tekstfragment wil coderen (3) het leggen van een link tussen het geselecteerde tekstfragment en de geselecteerde node(s). STAP 1: Het tekstfragment selecteren Stap 1 bestaat uit het selecteren van het tekstfragment dat je wilt coderen. Daarvoor moet eerst het document dat je wil coderen in het ‘List View’-venster geopend zijn zodat de inhoud ervan zichtbaar wordt in het ‘Detail View’-venster4. Eens dat gebeurd is, blader je door het document en selecteer je in het ‘Detail View’-venster het tekstfragment dat je wilt coderen. STAP 2: De te coderen node(s) selecteren Eens het juiste tekstfragment geselecteerd is kan dit fragment gecodeerd worden met één of meerdere nodes. Het is een misverstand te denken dat één tekstfragment slechts één node zou mogen bevatten. Vaak wordt als tekstfragment een alinea gekozen. Het is duidelijk dat in één alinea vaak meerdere ideeën zitten die bij de analyse nuttig gebruikt kunnen worden. Alle nodes die deze ideeën omvatten, worden dan allemaal aan dat ene tekstfragment gehecht. Een van de zaken waar een onderzoeker in de latere analyses naar op zoek gaat, is juist het samen voorkomen van bepaalde nodes in fragmenten.
3
4
Als er al gecodeerd is op nodes kan je de informatie die gecodeerd is op de node altijd nog verder coderen. Naarmate je vordert in een onderzoek ga je immers meer abstracte concepten en nieuwe verbanden herkennen. Misschien is het handig om in deze fase van het onderzoeksproces de lay-out van je werkomgeving te wijzigen zodat het ‘List View’-venster links en het ‘Detail View-venster’ rechts kom te staan. Dit doe je via het menu ‘View’ en vervolgens de keuze ‘Detail View’ en ‘Right’. De lay-out die je nu ziet maakt dat het coderen gemakkelijker kan verlopen. © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
24 Het handigste instrument om te coderen is de Coding-werkbalk. Weergave naam van de node of aantal geselecteerde nodes
‘Selecteer node’-knop
Locatie
(1) (2)(3)(4) (5)(6)
‘Selecteer locatie’-knop
Selecteer ‘naam’ of ‘nickname’
(1) Code (2) Uncode (3) Code In Vivo (4) Spread Coding to (5) Auto code (6) Range code
Allereerst dien je in het eerste drop-downmenu (‘Code At’-menu) te selecteren of je gaat coderen op basis van de naam van de node of op basis van de nickname. Indien je ‘nickname’ selecteert kun je in het tweede drop-downmenu via het pijltje de lijst van nicknames opvragen. Je moet dan gewoon de gewenste nickname selecteren. Indien je ‘Name’ kiest, zul je in de meeste gevallen gebruik moeten maken van de ‘Selecteer node’-knop omdat het menu in het tweede venster enkel de meest recent gebruikte nodes weergeeft. Indien je de naam van een node met zekerheid weet, kan je er ook voor opteren deze gewoon in dit tweede menu in te typen. Als je via de ‘Selecteer node’-knop ( ) de node gaat opzoeken, kom je terecht in het ‘Select Project Items’-venster. Dit venster ziet er als volgt uit:
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
25
Het venster is opgesplitst in een linker en een rechter gedeelte. Het rechtergedeelte geeft een overzicht van alle aangemaakte nodes. Deze zitten gesorteerd in de mappen links (Free nodes, Tree nodes, …). Zoals gezegd, kan een welbepaald tekstfragment gecodeerd worden op meerdere nodes. In dit venster kan de onderzoeker alle node(s) aanvinken waarop hij het geselecteerde tekstfragment wil coderen. STAP 3: Het coderen van de tekst met nodes De meeste cruciale stap in het codeerproces moet echter nog komen. Tot nu toe hebben we immers enkel het tekstfragment dat we willen coderen aangeduid en de nodes geselecteerd. De link tussen deze twee moet echter nog gelegd worden. De kern van het codeerproces vindt plaats in stap 3. De procedure is simpel. Om het codeerproces te vervolledigen moet je in de Coding-werkbalk gewoonweg de Code-knop aanklikken. Omdat dit slechts een kleine stap is, wordt deze echter gemakkelijk vergeten. Let er dus goed op dat je telkens nog bevestigt dat er werkelijk gecodeerd moet worden.5 6.3 De inductieve methode De inductieve methode gaat er van uit dat de codes die de onderzoeker gebruikt in zijn onderzoek uit het basismateriaal zelf komen. Dat wil zeggen dat hij zijn materiaal zal lezen en herlezen en tijdens dit proces een codeboek opbouwen. Hij vertrekt bijgevolg van niets en voegt stap voor stap codes toe. Wanneer hij dezelfde elementen in de teksten of beelden terugvindt, worden dezelfde codes gebruikt. Op die manier gaan de opbouw van het codeboek en het eigenlijke coderen hand in hand. Pas op het einde van het codeerwerk vormt zich een min of meer definitief codeboek. 6.3.1 Nodes aanmaken en koppelen Bij de inductieve methode worden voornamelijk Free Nodes gebruikt. Eventueel kan de onderzoeker deze in een later stadium nog wijzigen in een hiërarchisch codeboek met Tree Nodes. In deze paragraaf gaan we echter uit van een codeboek gemaakt met Free Nodes. Het uitgangspunt bij het aanmaken van nieuwe Free Nodes is dat de onderzoeker het analysemateriaal open heeft staan in zijn Detail List-venster. Hij leest het materiaal door en selecteert een tekstpassage waaraan hij een nieuwe Free Node wil hechten. Hierbij heeft hij twee keuzes: ofwel kiest hij zelf een naam voor deze nieuwe Free Node, ofwel gebruikt hij onmiddellijk de geselecteerde tekst als naam. Dat laatste staat bekend als In Vivocoderen. Variant 1: Nodes zélf een naam geven 5
Het ‘Select Project Items’-venster kan ook via het menu bovenaan bekomen worden in plaats van via de Coding-Werkbalk. Na het selecteren van het tekstfragment, ga je dan naar ‘Code’. Vervolgens kies je voor Code Selection/At Existing Node. Het ‘Select Project Items’-venster verschijnt. Indien je via deze weg gaat wordt er automatisch als je op ‘OK’ klikt gecodeerd. Stap 3 komt bij deze werkwijze niet aan bod. © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
26 Na het selecteren van het tekstfragment ga je in het menu ‘Code’ naar Code Selection/At New Node. Het volgende venster verschijnt:
Je geeft je nieuwe node een naam en vult desgewenst een beschrijving in. Indien je wenst, kan je ook het type node bepalen dat je wilt maken. Dat doe je via de ‘Select’-knop achteraan het veld ‘Location’. Indien je liever werkt met de Coding-werkbalk is het aanmaken van nieuwe nodes ook perfect mogelijk via deze weg. Typ de naam van de nieuwe node (2)
Selecteer ‘naam’ (1)
Codeerknop (4)
‘Selecteer
locatie’-knop
(3)
In het ‘Code At’-venster zorg je dat ‘Name’ geselecteerd is. Vervolgens typ je in het tweede veld de naam in van je nieuwe node. Via de ‘Selecteer locatie’-knop krijg je hetzelfde ‘Select Location’-venster te zien als hierboven vermeld. Als er Free Node staat en je wil geen ander type Node aanmaken, kan je dit selecteren overslaan. Om het codeerproces op de nieuwe node te beëindigen (de zogenaamde derde stap uit 6.2.3) dien je tot slot op de codeer-knop ( klikken.
) te
Variant 2: In vivo coding Bij In Vivo-coderen geef je aan dat de geselecteerde tekst zélf mag dienen als de naam voor de nieuwe node. Dat betekent dat je bij het selecteren moet opletten dat je enkel die tekst selecteert die de naam van de nieuwe node moet worden. Zorg ook dat je niet te veel tekst selecteert omdat de naam van de code dan onwerkbaar lang wordt. NVivo behoudt wel slechts maximum 256 karakters van de geselecteerde tekst als naam voor de node. De snelste manier om een In Vivo node te maken is na het selecteren van de tekst te klikken in de werkbalk op de knop ‘Code In Vivo’ ( is te gaan via het menu Code/Code in Vivo.
). Een iets grotere omweg
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
27
Met deze werkwijze wordt een nieuwe node aangemaakt met een naam die gebaseerd is op het tekstfragment dat je selecteerde. In Vivo nodes zijn altijd van het type ‘Free node’. Door op de Coding-werkbalk of in het menu bovenaan de ‘Code in Vivo’-knop in te drukken werd er in één klik een nieuwe node aangemaakt én gecodeerd op deze node. De nieuwe node bevindt zich nu in onder de map ‘Free nodes’ in de folder ‘Nodes’. Na het aanmaken van de node is deze node een Free Nodes zoals alle andere Free Nodes wat wil zeggen dat de node gewoon gebruikt kan worden om verder in de tekst fragmenten te coderen. 6.3.2 Het inductieve codeboek gebruiken De essentie van coderen blijft het reduceren van data. De bedoeling van codeerwerk is om de veelheid aan tekstmateriaal hanteerbaar te maken. Dat wil zeggen dat ook de nodes die met de inductieve methode gemaakt worden opnieuw gebruikt kunnen/moeten worden bij later codeerwerk. Om die reden verschuift het codeerwerk bij de inductieve methode langzaam op naar de a priori benadering. Dat wil zeggen dat bij de aanvang van het codeerwerk, de onderzoeker bijna uitsluitend bezig zal zijn met het aanmaken van nieuwe nodes zoals in de voorgaande paragraaf werd beschreven. Na een tijdje zal hij echter dezelfde elementen tegenkomen die in nodes vervat zitten die eerder werden aangemaakt. Op dat moment codeert de onderzoeker de tekst met behulp van bestaande nodes zoals beschreven werd in 6.2.3. Vaak zal de onderzoeker bij één tekstfragment beide situaties tegenkomen: er moet een of meerdere nieuwe nodes aangemaakt worden maar bij hetzelfde fragment horen ook bestaande nodes. In dat geval raden we aan om het betreffende tekstfragment steeds geselecteerd te houden. Het maakt niet zoveel uit of de onderzoeker nu eerst zijn nieuwe nodes aanmaakt of eerst de bestaande nodes koppelt. Wat wel belangrijk is, is dat de nodes (nieuw en oud) aan hetzelfde tekstfragment gehecht worden. Wanneer de onderzoeker steeds opnieuw het fragment gaat selecteren, loopt hij het risico dat de overlap niet perfect is. Dat kan in een latere fase van het analyseproces soms zoekopdrachten bemoeilijken. Om die reden is het beter om steeds de nieuwe en oude codes aan hetzelfde fragment te hechten. 6.4 Werken met cases en attributes Tot nu toe concentreerden we ons op Free en Tree nodes. Dat zijn de nodes die het sterkst aansluiten bij het klassieke concept van een “code” in kwalitatief onderzoek, namelijk een label dat een informatie-element omvat uit het analysemateriaal. Free en tree nodes zijn ook de nodes die in sterke mate gekoppeld zijn aan het tekstueel analysemateriaal. Binnen Nvivo zijn naast de ‘werkpaarden’ van free en tree nodes nog verschillende andere soorten nodes ontwikkeld. Zoals eerder gezegd breidt Nvivo het concept van “code” dan ook uit tot een verzamelplaats van alle soorten informatie. In deze paragraaf gaan we dieper in op één van die bijkomende types verzamelplaatsen: de case.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
28 6.4.1 Over cases en attributes Een case in Nvivo verzamelt specifieke informatie over een groter geheel binnen in je onderzoeksproject. In veel gevallen zal dat gaan over respondenten die een interview hebben gegeven of deelnemers aan een focusgroep. Maar cases kunnen ook plaatsen, producten, instituties, dossiers en dergelijke zijn. Een case op zich is het grote geheel. Aan een case worden door de onderzoeker attributes gekoppeld. Attributes zijn kenmerken die een bepaalde case definiëren en die een rol kunnen spelen in de verdere analyse. Een mogelijk attribute van de case “respondent” is diens geslacht. Geslacht heeft twee categorieën (m/v) die bij de analyse van het interviewmateriaal een belangrijke rol kunnen spelen. Het maakt het voor de onderzoeker immers mogelijk om te kijken of antwoorden gegeven door mannen anders zijn dan antwoorden gegeven door vrouwen. Andere veelgebruikte attributes zijn bijvoorbeeld opleidingsniveau, leeftijd, woonplaats. Zonder cases en attributes zou de onderzoeker verplicht zijn om een tree node Geslacht aan te maken met daaronder twee child notes man en vrouw. Alle antwoorden van mannen zouden dan gecodeerd moeten worden met de node “man” en alle vrouwen met de node “vrouw”. Op zich is dat nog niet zo’n probleem maar als je voor opleidingsniveau en enkele andere kenmerken ook tree nodes moet maken, wordt het probleem snel duidelijk. De tekst afzonderlijk wordt dan wel juist gecodeerd maar de samenhang van die codes in één case is nergens duidelijk. Iemand is immers niet zo maar “man” en “laagopgeleid”. Een respondent is én “man” en “laagopgeleid”. Die koppeling kan enkel gemaakt worden met behulp van cases waarin de waarden van attributes gegroepeerd kunnen worden op case-niveau. Bijvoorbeeld bij de verwerking van een focusgroepgesprek is het handig om voor elke deelnemer een case aan te maken en op deze manier ook zicht te krijgen op vb. demografische verschillen tussen de respondenten met behulp van een aantal kenmerken. 6.4.2 Het definiëren van attributes Het principe van het aanmaken en gebruiken van cases verloopt in drie stappen. De eerste stap is het aanmaken van Attributes. Vervolgens maak je één of meerdere cases aan waarbij je de waarden van die Attributes invult. Tot slot kan je analysemateriaal coderen met behulp van je cases. We overlopen deze drie elementen, waarbij we in deze paragraaf stilstaan bij het definiëren van Attributes. In principe is het niet noodzakelijk om eerst attributes te definiëren. Je kunt perfect eerst cases aanmaken en pas nadien de attributes daar aanhangen. Zo kan je in de loop van je project bij bestaande cases ook steeds nieuwe attributes toevoegen als dat nodig is. Toch lijkt het ons aangewezen om bij de start van het project eerst de attributes te definiëren die je zeker wil gaan gebruiken. Als je dan cases aanmaakt, kan je onmiddellijk de bijhorende kenmerken (man of vrouw bijvoorbeeld) toevoegen.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
29 In het onderstaande voorbeeld wordt ‘opleidingsniveau’ als kenmerk gebruikt. We zullen daarbij een onderscheid maken tussen laag- (maximaal lager onderwijs), middel- (maximaal middelbaar onderwijs) en hoogopgeleid (meer dan middelbaar onderwijs). Om dit nieuwe kenmerk aan te maken, klik je de folder ‘Classifications’ aan en ga je naar de map ‘Attributes’. In de knoppenbalk bovenaan ga je naar New/Attribute in this folder. Het volgende venster verschijnt:
Allereerst dien je de attribute een naam te geven. Logischerwijs is dat hier ‘Opleidingsniveau’. Desgewenst kan je een beschrijving toevoegen. In dit venster moet je ook nog het gewenste type ‘values’ aanduiden. Deze ‘values’ zijn in principe de categorieën die je creëert binnen deze variabele. Indien deze categorieën aangeduid worden met tekst (vb. geslacht: man / vrouw) of met een reeks van nummers (vb. leeftijd: 18 – 24) dan wordt gekozen voor de optie ‘String’. Indien je een kenmerk wilt creëren met numerieke waarden (vb. leeftijd: aantal jaar) kies je voor de optie ‘Number’. De categorieën van het kenmerk opleidingsniveau zijn van tekstformaat (Laagopgeleid, Middel-opgeleid en Hoogopgeleid), daarom wordt hier gekozen voor de optie ‘String’. De eigenlijke creatie van de verschillende categorieën van opleidingsniveau gebeurt op het tweede tabblad ‘Values’:
Bij het openen van het tabblad ‘Values’ staan oorspronkelijk enkel de categorieën ‘Unassigned’ (of ‘Niet toegewezen’) en ‘Not Applicable’ (of ‘Niet van toepassing’) vermeld. Om extra categorieën toe te voegen, druk je op de knop ‘Add’. Eventueel © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
30 kan je een beschrijving toevoegen. In de laatste kolom ‘Default’ is het belangrijk om aan te klikken welk kenmerk (bijkomende) data automatisch moeten toegewezen krijgen indien de onderzoeker zelf geen waarde opgeeft. Logischerwijs kan je in principe de optie ‘Unassigned’ aangevinkt laten. Dan voert Nvivo hier steeds de categorie ‘Unassigned’ in wanneer je zelf niets wijzigt. Indien je tevreden bent over de aangemaakte categorieën en hun volgorde druk je op ‘OK’ om de invoer te beëindigen. Indien je nadien de opties van dit kenmerk opnieuw wilt bekijken of wijzigen, dan kun je dit doen door in het List Viewvenster op die attribute te dubbelklikken. 6.4.3 Het aanmaken en invoeren van cases Na het aanmaken van de kenmerken en het definiëren van de verschillende categorieën, kunnen de cases aangemaakt worden. Het idee is dat je dan per case de juiste waarden van de attributes invult zodat voor elke case een min of meer uniek profiel ontstaat dat hoort bij die respondent of dat dossier. Daar waar de attributes terug te vinden zijn onder ‘Classifications’, vind je de cases in de folder ‘Nodes’. Elke case wordt immers aanzien als een knooppunt van informatie (de attributes) en wordt door Nvivo bijgevolg beschouwd als een node. Klik de map ‘Cases’ aan en kies via de knop ‘New’ voor ‘Cases in this folder’. Het volgende venster verschijnt:
Geef de nieuwe case een naam en voeg desgewenst een beschrijving toe. In het ‘Nickname’-veld kan je een korte beschrijving van je nieuwe case invullen. Dit zorgt ervoor dat later je sneller en efficiënter kunt coderen op deze case. Let er wel voor op dat elke nickname in NVivo uniek moet zijn, wil je dat deze nicknames bruikbaar zijn. Vervolgens ga je naar het tabblad ‘Attribute Values’. Hier kan je de waarden van de attributes die bij deze case horen, invullen:
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
31
In het tabblad ‘Attribute Values’ verschijnen alle ‘Attributes’ (of kenmerken) die aangemaakt zijn. Rechts van de kenmerken staan de categorieën van dat kenmerk. Hierin staat de standaardcategorie ingevuld die bij het aanmaken van dat kenmerk bepaald werd (in de meeste gevallen is dat de standaardcategorie ‘Unassigned’). Om de informatie van de cases aan te vullen, kies je met het dropdownmenu de categorie die voor deze case van toepassing is. Daarnaast kan je altijd ook nog zelf een categorie intypen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij regio waar je de regio van de respondent zelf intypt. Bij geslacht of opleidingsniveau komt het er op aan de categorieën gewoon te selecteren. Druk op ‘OK’ om de aanmaakprocedure van de case te vervolledigen. Indien je nadien nog een aantal kenmerken van een case wilt wijzigen, dan kan je dit doen door in het ‘List View’-venster de case aan te klikken met de rechtermuisknop en vervolgens naar ‘Case Properties’ te gaan. Tot slot kunnen ‘Cases’ net als ‘Tree nodes’ hiërarchisch georganiseerd worden. De case waarbinnen je nieuwe cases aanbrengt noemt dan ‘Parent case’. Indien je ‘Child cases’ wilt ontwikkelen binnen deze Parent case klik je in het ‘List View’venster de Parent case aan. Vervolgens klik je bovenaan in het menu op de knop ‘New’ en ‘Case in this folder’. De aanmaak van zo’n ‘Child case’ loopt dan op een gelijkaardige manier. 6.4.4 Coderen met cases Eens je cases hebt gemaakt, kan je met deze cases ook gaan coderen. Dat is belangrijk omdat je de attributes die je aanmaakte, in je analyse vaak wil koppelen aan elementen in het analysemateriaal. Twee gevallen die vaak voorkomen, zijn het hechten van cases aan een volledig document (een internal). Dat is het geval wanneer je bijvoorbeeld socio-demografische informatie van je respondenten hebt geplaatst in een case en je vervolgens die informatie wil koppelen aan hun interviews. Een tweede geval is analoog maar heeft betrekking op focusgroepen. Als je transcripts van focusgroepen hebt en case-informatie over de deelnemers, dan kan je elke passage van een bepaalde respondent in een transcript coderen met de bijhorende case. We illustreren beide werkwijzen.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
32 6.4.4.1 Cases koppelen aan één document (bv. interviews) Wanneer een case overeenkomt met een heel document, dan kan je in één keer het hele document coderen met die case. Dat wil zeggen dat je in een latere fase queries (zie 7) kan maken waarbij je de attributes van de cases (bv. geslacht) kruist met het codeerwerk dat je aanmaakte in het document (bv. Free of Tree Nodes). In dit voorbeeld veronderstellen we dat je een transcript hebt van een interview (in dit geval het interview van respondent Frank) dat in één document is geplaatst (de internal “Catherine 2”). Daarnaast gaan we er van uit dat je een case hebt aangemaakt met een aantal attributes die verwijzen naar de respondent van dat interview. We tonen nu hoe je het interviewdocument “Catherine 2” (Catherine verwijst naar de naam van de interviewster die Frank interviewde) codeert met de case Frank. STAP 1: Het interview selecteren We starten het coderen met het opzoeken en selecteren van het juiste interview. Ga hiervoor naar Sources en klik de map Internals aan. Je krijgt ernaast een lijst met al je interviews. Klik in de lijst het interview aan dat je wilt coderen met de case. In ons voorbeeld kiezen we Catherine 2 om duidelijk te illustreren dat het document gecodeerd zal worden, dubbelklikken we op het interview zodat het zichtbaar wordt in het ‘Detail View’-venster. Dat is echter niet noodzakelijk voor het coderen. Daarnaast zetten we ook de Coding Stripes aan (zie 6.5). Bij de start van het voorbeeld, zie je in de coding strips balk dat er geen codes gehecht zijn aan dit interview.
STAP 2: Het interview coderen met de case Om het interview te coderen, klik je op de naam van het interview (in de lijst rechtsboven) met de rechtermuisknop. In het contextmenu dat verschijnt, kies je voor Code Sources / At Existing Nodes. Je kunt ook CTRL + F5 induwen.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
33
Als je dat gedaan hebt, moet het scherm Select Project Items verschijnen:
In dat scherm, kies je links voor Cases. Dan verschijnt aan de rechterzijde een lijst met de cases die je hebt aangemaakt. In ons voorbeeld staat de case Frank in het lijstje. Om nu het interview te coderen met die case, vinken we de case aan en klikken we op OK. Het gevolg is dat Nvivo het hele interview nu codeert met de case Frank en alle attributes van die case nu ook van toepassing zijn op dat interview.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
34 We zien de code Frank verschijnen in het ‘Detail View’-venster, in de Coding Strip balk aan de rechterzijde.
6.4.4.2 Cases koppelen aan een tekstfragment (bv. focusgroepen) In dit voorbeeld wordt vertrokken van een transcript van een focusgroep. Dat wil zeggen dat in het document (internal) de verschillende antwoorden van de deelnemers aan de focusgroep herkenbaar zijn. Daarnaast moet je als onderzoeker voor al die deelnemers aparte cases gedefinieerd hebben waarbij je de bijhorende attributes hebt ingevuld (zie 6.4.3). Wat we in deze paragraaf doen, is het coderen van de afzonderlijke tekstfragmenten met de antwoorden van de respondenten. Hiervoor zijn veel manieren in Nvivo maar we illustreren een manier die zeer snel werkt. STAP 1: Zichtbaar maken van het transcript In de eerste plaats moet je het transcript van de focusgroep dat je wil coderen, zichtbaar maken in het ‘Detail View’-venster. Daarvoor ga je naar Sources en kies je in de map Internals voor het document dat je wil zien. Als je dubbelklikt op de naam van het transcript, opent zich het ‘Detail View’-venster (of als het als open is, komt er een extra tabblad bij) met de tekst van die focusgroep. Ook hier zetten we de Coding Stripes aan (zie 6.5) om het resultaat van het coderen te illustreren.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
35
STAP 2: De cases zichtbaar maken In een tweede stap willen we alle cases die we eerder definieerden, op het scherm tonen. Hiervoor gaan we naar Nodes en klikken we de map Cases aan. Dat heeft voor gevolg dat rechtsboven nu alle cases verschijnen, terwijl je in het ‘Detail View’-venster nog steeds de tekst van het transcript ziet staan.
STAP 3: Het transcript coderen met de cases Tot slot ga je het transcript coderen. Dat wil zeggen dat je nu het antwoord van een deelnemer selecteert, en sleept naar de case erboven. Als je boven de case bent met je muis, laat je los. Dat heeft voor gevolg dat het stuk geselecteerde tekst, gecodeerd wordt met die case.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
36 Eerst het antwoord aanblokken
Dan het blok slepen tot boven de Case
Na het loslaten is de tekst gecodeerd
Dit proces herhaal je voor alle antwoorden in het hele transcript: aanblokken, slepen, loslaten. Het gevolg is dat je de attributes van die cases nu kan gebruiken in combinatie met de Free en Tree Nodes die ook nog aan dat tekstfragment gehecht worden. 6.5 Coding Stripes Voor de onderzoeker is het vaak handig om tijdens het doornemen van de inhoud van een document te zien welk tekstdeel gecodeerd is op welke node. NVivo kan het codeerwerk min of meer zichtbaar maken door de ‘Coding Stripes’-optie6. Met behulp van gekleurde balkjes in een apart venster rechts van een document wordt informatie over het coderen weergegeven. Om Coding Stripes weer te geven ga je in het menu ‘View’ naar ‘Coding stripes’. Je kunt dan kiezen tussen een aantal opties.
6
Als je ervoor opteert om Coding Stripes weer te geven dan verandert het betreffende document in ‘Read Only’. Concreet betekent dit dat je de inhoud van de documenten niet meer kunt wijzigen. Je kunt wel nog steeds coderen, ‘See also links’ toevoegen en aantekeningen maken.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
37
Omdat er in één onderzoeksproject een talrijk aantal nodes aanwezig kunnen zijn en het dus niet altijd overzichtelijk is indien je alle nodes weergeeft, kun je in NVivo een selectie7 maken van de nodes die je wilt weergeven in het ‘Coding Stripes’-venster. Naast de ‘Coding Stripes’ wordt ook de ‘Coding Density’-balk weergegeven. Merk op dat je in het menu ‘View’ onder ‘Coding Stripes’ ook kon kiezen om enkel de ‘Coding Density’-balk af te beelden. De ‘Coding Density’ balk geeft de dichtheid weer waarop gecodeerd werd voor elk stuk tekst. Indien een fragment gecodeerd werd op veel verschillende nodes dan zal de kleur van de balk donkerder worden. Indien een tekstfragment slechts gecodeerd werd op een klein aantal nodes of één enkele node dan zal de balk eerder lichtgrijs van kleur zijn. Hoe meer de ‘Coding Density’-balk naar zwart neigt, hoe meer nodes aan het tekstfragment gehecht werden.
7
Op het aantal nodes dat je weergeeft in het ‘Coding Stripes’-venster kun je een limiet zetten. Ga daarvoor naar Tools/Options en vervolgens naar het tabblad ‘Displays’. In dit tabblad vind je een onderdeel dat handelt over Coding stripes. Het maximaal aantal strepen kan hier gewijzigd worden.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
38
7 Informatie opvragen met queries Queries zijn een heel belangrijk instrument in NVivo. Het kunnen heel eenvoudige zoekopdrachten zijn die gecodeerde informatie opvraagt maar Nvivo maakt het ook mogelijk om heel complexe zoekfuncties te definiëren die trachten diepere verbanden in de data te ontdekken. Het opstellen en uitvoeren van queries is dan ook een proces dat rechtstreeks in het verlengde ligt van het codeerproces. Zo kun je bijvoorbeeld informatie opvragen aan de hand van de nodes waarop de tekstdelen gecodeerd zijn. Of je kunt informatie opvragen die op verschillende nodes tegelijkertijd gecodeerd zijn. NVivo onderscheidt zes soorten queries: Text Search Query, Coding Query, Compound Query, Matrix Coding Query, Coding Comparison query en Word Frequency Queries. Omdat NVivo over zo’n uitgebreide mogelijkheden beschikt om data te analyseren, is het belangrijk om deze optimaal te leren benutten. We zullen in deze MTTSO-INFO enkel de Coding Query bespreken. Het ontwikkelen van een query bestaat uit drie stappen die tegelijkertijd een afspiegeling vormen van de kernbeslissingen die genomen moeten worden inzake het aanmaken van de query en het beheren van de resultaten. Allereerst moet er besloten worden of de query opgeslagen moet worden. In een tweede stap wordt de eigenlijke query gevormd. Tot slot moet besloten worden wat er met de resultaten van de query moet gebeuren. Voor de verschillende soorten queries verloopt dit proces in grote mate gelijkaardig. Enkel de tweede stap hangt heel sterk af van het type query dat gekozen wordt. We willen immers telkens een andere soort informatie opvragen. De coding query is een zoekopdracht die op basis van nodes tekstfragmenten opvraagt. Dit type query neemt als uitgangspunt dat de informatie consequent gecodeerd is op nodes. De data is met andere woorden reeds verwerkt. Doordat de informatie mooi vervat zit in deze nodes kan de onderzoeker op basis van coding queries extra patronen, verbanden, links ontdekken tussen de informatie gecodeerd op de verschillende nodes. Om een nieuwe query op te stellen ga je naar de folder ‘Queries’ en klik je vervolgens op de map ‘Queries’. Als je nu op de knop New klikt, zie je de volledige rijkdom aan mogelijke queries die Nvivo aanbiedt:
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
39
Kies voor “Coding query in this folder” en het ‘Coding Query’-venster zal verschijnen. 7.1 Stap 1: Al dan niet opslaan van de nieuwe query De eerste keuze die je moet maken is of je de query wilt opslaan. Soms wil je snel even de resultaten van een bepaalde query bekijken, zonder meer. In dat geval hoef je de query niet bij te houden. In andere gevallen is het bijhouden van een query net heel belangrijk omdat zo’n query een nieuwe node wordt in je project die later bij de analyse nog een rol kan spelen. Indien je een query wil opslaan, vink je bovenaan in het venster de optie ‘Add to project’ aan. Het tabblad ‘General’ verschijnt dan. Indien je er niet voor opteert om de Query op te slagen dan blijf je gewoon verder werken met slechts twee tabbladen.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
40 Niet opslaan
Wel opslaan
In het tabblad ‘General’ moet je de nieuwe query een naam geven. Eventueel kan je ook een beschrijving toevoegen. Het veld ‘Location’ geeft weer waar de Query opgeslagen wordt. Dit kun je niet kiezen. Een query wordt altijd opgeslagen in de map ‘Queries’. De eerste stap bestaat dus uit het louter opslaan van de nieuwe query. 7.2 Stap 2: Het aanmaken van de query In de tweede fase wordt de query aangemaakt. Hiervoor ga je naar het tweede tabblad ‘Coding Criteria’. In dit tabblad kun je kiezen voor het aanmaken van enkelvoudige of samengestelde queries. Enkelvoudige queries
Samengestelde queries
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
41 Het maken van een enkelvoudige query staat in principe gelijk aan het uitvoeren van een zoekopdracht naar één element. Een samengestelde query zoekt tegelijk op verschillende elementen en laat het gebruik van meer complexe operatoren toe. 7.2.1 Een enkelvoudige query definiëren Bij het maken van een enkelvoudige query zijn er drie “keuzes” die je kan maken om de query te definiëren: (1) welke node of case wil je opvragen ? (2) door welke onderzoeker zijn de coderingen uitgevoerd ? (3) in welke documenten wil je zoeken ?
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
de WAT-vraag de WIE-vraag de WAAR-vraag
42 Deze drie vragen zie je verwerkt in het query-scherm: (1) Welke informatie zoek je ? (WAT)
(2) Moeten de coderingen uitgevoerd zijn door een welbepaalde gebruiker? (WIE) (3) In welke documenten ga je zoeken ? (WAAR)
A. De WAT-vraag De belangrijkste keuze voor een query is welke informatie je wil zoeken. Voor de enkelvoudige coding query krijg je twee mogelijkheden. Ofwel kies je voor ‘Node’ en dan zoek je naar alle informatie die gecodeerd is op een bepaalde node (vb. Echtscheidingsproces). Via de ‘Select’-knop achteraan het ‘Node’-veld kun je de node selecteren. Let op, want je kunt hier slechts één node aanduiden. Dat is immers het eigene aan een enkelvoudige query. Als je in je project cases hebt aangemaakt (zie 6.4), dan krijg je ook de optie ‘Any case where’. Met deze optie kun je bijvoorbeeld alle informatie opvragen die gecodeerd is op een bepaalde waarde van een attribute (bv. het attribute
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
43 opleidingsniveau = “hoogopgeleid”). In het eerste veld geef je aan welk attribute je bedoelt. In het derde veld geef je de categorie op van de attribute waarvoor je informatie wilt opvragen. In het tweede veld ertussen kun je met behulp van de operator duidelijk maken welke categorieën je wilt selecteren. Het dropdownmenu dat je hier kunt raadplegen ziet eruit als volgt:
B. De WIE-vraag Een tweede element om je zoekresultaten in te perken, bestaat erin om te zoeken op coderingen die gedaan zijn door welbepaalde onderzoekers. Deze optie heeft uiteraard alleen zin als je aan een project werkt met meerdere mensen. In plaats van ‘By Any User’, kan je de ook de optie ‘By Any Selected Users’ selecteren. Met behulp van de ‘Select’-knop achteraan het veld kun je deze gebruiker(s) selecteren. C. De WAAR-vraag Tot slot kan je nog een inperking maken van de documenten waarin Nvivo informatie moet gaan opzoeken. Allereerst kun je hierbij het soort document laten variëren. Je kunt zoeken in alle documenten, maar je kan ook bepalen dat je slechts zoekt in een welbepaald aantal documenten of in de documenten van een bepaalde folder. Dit alles beslis je door middel van de ‘Select’-knop achteraan het ‘In’-veld. Ten tweede kun je ook nog extra voorwaarden stellen aan de gebruikers die het document gecreëerd of aangepast hebben. Dit doe je in het ‘Where’venster. 7.2.2 Een samengestelde query definiëren Naast de optie om een enkelvoudige query aan te maken kun je ook samengestelde queries aanmaken. Daarvoor klik je het tabblad ‘Advanced’ aan (zie hoger). Dezelfde drie vragen (WAT, WAAR, WIE) kunnen daar gesteld worden. We gaan niet in op de WIE en WAAR-vraag omdat deze dezelfde opties bevatten als die bij de enkelvoudige query beschreven werden. We illustreren de plaats van de vragen wel met onderstaand screenshot en gaan vervolgens dieper in op de WAT-vraag bij samengestelde queries:
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
44 (1) Welke informatie zoek je ? (WAT)
(2) Moeten de coderingen uitgevoerd zijn door een welbepaalde gebruiker? (WIE) (3) In welke documenten ga je zoeken ? (WAAR)
Het handigst is om de samengestelde query te illustreren aan de hand van een voorbeeld. Stel dat je wil weten welke informatie gecodeerd is op de node ‘Gezondheidstoestand’ óf de node ‘Emotionele toestand’. Alle informatie samen die gecodeerd werd op een van deze twee nodes kan immers een goede indicatie geven van welke ervaring de persoon heeft betreffende het echtscheidingsproces. Je dient deze informatie stapsgewijs in je zoekcriteria op te nemen. Dat wil zeggen dat je elk element waar je naar wil zoeken, stap voor stap moet toevoegen aan de query. Elk nieuw stuk informatie wordt aan het voorgaande gekoppeld met een operator (zie verder). In de eerste stap moet je het allereerste element van de query toevoegen aan het query-zoekvenster (het grote lege venster midden op het scherm). In de ‘Coded at’ balk kies je voor de optie ‘Coded at’ of ‘NOT Coded at’. In dit laatste geval vraag je dus alle informatie op die niet gecodeerd is op de geselecteerde node(s). © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
45 Voor beide opties kan je telkens meerdere nodes aanduiden, wat van deze zoekoptie een zeer geavanceerde optie maakt. Logischerwijs dien je in het andere veld achter het ‘Coded at’-veld de nodes aan te duiden. Je kunt hier drie opties kiezen: ‘All Selected Nodes’(deze node EN deze node), ‘Any Selected Node’ (deze node OF deze node) of ‘Any Case where’ (elke case waarvoor een attribute gelijk is aan de geselecteerde waarde). Via de ‘Select’-knop kun je de nodes selecteren. Als je de nodes geselecteerd hebt, klik je op ‘Add to list’ om ze te kopiëren naar het zoekvenster erboven. In het hier gebruikte voorbeeld wil je in eerste instantie alle informatie opvragen die gecodeerd is op de node ‘Gezondheidstoestand’. Hiervoor selecteren we de optie ‘Coded at’ en via de ‘Select’-knop kiezen we de node ‘Gezondheidstoestand’.
We kiezen dus maar één node in dit voorbeeld maar het hadden er meerdere kunnen zijn. Vervolgens klik je op ‘Add to list’. Het eerste deel van de query wordt toegevoegd aan het ‘Search for content matching these criteria’-venster er net boven. Als dat gebeurd is, moet het scherm er als volgt uitzien:
In een volgende stap moet een tweede node of een tweede reeks nodes aan de query toegevoegd worden. Het verschil met de vorige stap is nu dat het eerste © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
46 veld onder ‘Define more criteria’ nu zichtbaar wordt. Dit is het veld waarin je de gewenste operator kunt aanduiden. NVivo telt vijf verschillende operatoren:
Elke operator omvat een specifiek aantal zoekkenmerken. De inhoud van de verschillende operatoren is als volgt: 1. AND: Je wilt de informatie opvragen die zowel gecodeerd is op de ene node als op de andere node, of op de éne groep van nodes én de andere groep nodes. De essentie is dat beide nodes moeten voorkomen in een tekstfragment opdat het geselecteerd wordt. 2. OR: Je wil informatie opvragen die gecodeerd is op de ene node óf op de andere node. Hier is de aanwezigheid van één van beide nodes of een element uit een van beide groepen nodes noodzakelijk. 3. NEAR: In dit geval vraag je je af of er in de buurt van het tekstfragment dat gecodeerd is op node 1, ook een tekstdeel is dat gecodeerd is op node 2. Indien je kiest voor de optie ‘Near’ dan moet je in een bijkomend venster deze nabijheidsmaat ook nog definiëren. We gaan hieronder verder in op deze nabijheidsmaten. 4. PRECEDING: Met behulp van deze operator vraag je alle informatie op waar een tekstdeel dat gecodeerd werd op node 1 vooraf gaat aan een tekstdeel dat gecodeerd werd op node 2. Indien je kiest voor de optie ‘Preceding’ dan moet je in een bijkomend venster deze nabijheidsmaat nog definiëren (zie verder). 5. SURROUNDING: In dit geval vraag je de tekstfragmenten op die gecodeerd zijn op de node 1 waarbinnen andere tekstfragmenten bestaan die gecodeerd zijn op node 2. Indien je voor de optie NEAR of PRECEDING kiest dan moet deze nabijheidsmaat nog verder gedefinieerd worden. Dit gebeurt in het volgende venster:
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
47
Het menu bij ‘Proximity’ bevat volgende opties: 1. ‘Overlapping’: De nabijheidsmaat gaat er van uit dat de gecodeerde data op beide nodes gewoon overlappen. Door de nabijheidsmaat op deze manier te definiëren geef je NVivo de opdracht om alle tekstdelen weer te geven die (al dan niet gedeeltelijk) gecodeerd zijn op beide nodes. 2. ‘In Custom Context’: Indien je voor deze optie kiest, dien je via de knop ‘Specify’ deze context te definiëren. Nabijheid kan dan gedefinieerd worden in termen van het aantal woorden, de omliggende paragraaf of de volledige tekst. 3. ‘In Same Scope Item’: Dit betekent dat twee nodes in elkaars nabijheid liggen als er in één document op beide nodes gecodeerd werd. De logica is dan dat nodes wel iets met elkaar te maken zullen hebben als ze op hetzelfde document toegepast zijn. 4. ‘In Same Coding Reference’: Deze optie veronderstelt eigenlijk al dat je op reeds bestaande nodes verder gecodeerd hebt. Zo wordt er bijvoorbeeld verondersteld dat de node ‘Gezondheidstoestand’ NEAR de node ‘Emotionele toestand’ is als ze beide op de node ‘Stress veroorzaakt door scheiding’ gecodeerd worden. Verder kun je ook nog kiezen welke informatie afgebeeld moet worden. Dit doe je in de sectie ‘Retrieve’ van het “Coding Search Operator”-scherm. Je hebt de volgende mogelijkheden: 1. ‘Finds for first search item’: Dit wil zeggen dat alle inhoud van het eerste deel van de zoekcriteria afgebeeld wordt. 2. ‘Finds for second search item’: Dit wil zeggen dat alle inhoud van het tweede deel van de zoekcriteria afgebeeld wordt. 3. ‘Content between finds’: Als je voor deze optie kiest, geef je NVivo de opdracht om ook alle inhoud tussen het eerste deel van het zoekcriterium en het tweede deel van het zoekcriterium weer te geven. Je kunt dit enkel kiezen als je de twee bovenstaande opties ook hebt aangevinkt en indien je bij de definiëring van nabijheid niet gekozen hebt voor ‘overlapping’. Indien je de instellingen voor ‘Proximity’ en ‘Retrieve’ gedaan hebt, klik je op ‘OK’. Je komt dan terug in het ‘Coding Query’-venster.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
48 In het concrete voorbeeld dat we hier gebruiken willen alle fragmenten opvragen die gecodeerd zijn op ‘Gezondheidstoestand’ of ‘Emotionele toestand’. We kiezen hier daarom voor de operator ‘OR’. (1) De tweede node selecteren
(2) De operator selecteren
(3) Aan de query toevoegen
Nadat je de gewenste operator hebt ingegeven, moet het tweede deel van de zoekcriteria aangeduid worden. Dit gebeurt op een identieke manier als het eerste deel van de zoekcriteria. In de ‘Coded at’ balk kies je voor de optie ‘Coded at’ of ‘NOT Coded at’. Voor beide opties kan je opnieuw meerdere nodes aanduiden. Dit doe je via de ‘Select’-knop achteraan het veld.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
49
Om af te sluiten druk je op ‘Add to List’. Het tweede deel van je zoekcriteria verschijnt dan mee in het ‘Search for content matching these criteria’-veld. Als je wil kan je nu verder gaan met een derde criterium, enzovoort. Na het toevoegen van de tweede node uit het voorbeeld, ziet het query-venster er als volgt uit: Tweede deel van de query werd toegevoegd
Onder het ‘Search for content matching these criteria’-venster vind je nog twee knoppen die handig kunnen zijn voor het aanmaken van functies, met name de ‘Remove’ en de ‘Clear’ knop. De ‘Remove’-knop wordt gebruikt indien je een welbepaald deel van de zoekcriteria wilt verwijderen. Hiervoor selecteer je allereerst dat onderdeel door het met de muis in het ‘Search for content matching these criteria’-venster aan te klikken. Het onderdeel wordt dan verwijderd en kan in de ‘Define more criteria’-velden opnieuw aangepast worden. Door op de ‘Clear’knop te drukken wordt alle inhoud uit het venster verwijderd.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
50 7.3 Stap 3: Bepalen wat er met het resultaat moet gebeuren Afgezien van het feit of je in de tweede stap gekozen hebt voor het aanmaken van een enkelvoudige query of samengestelde query, moet je nog altijd het derde tabblad ‘Query Options’ vervolledigen.
In dit tabblad moet je beslissen wat je nu precies met de resultaten van je zoekopdracht gaat doen. Je hebt verschillende opties waartussen je kunt kiezen.
A. Preview only Indien je de query niet als apart object wil opslaan in je project maar gewoon wil bekijken, kies je voor de optie ‘Preview only’. Alle inhoud die aan je zoekcriteria voldoet, wordt dan gewoonweg afgebeeld in het ‘Detail View’-venster, maar wordt niet opgeslagen onder de map ‘Results’. B. Het opslaan van de query als een node of een set Als je verder aan de slag wil met de resultaten van een query, kan je er kiezen de resultaten te bewaren als een nieuwe node of als een nieuwe set project. Op dat moment verandert de query ook van gedaante: van zoekopdracht, wordt de query dan een knooppunt van informatie of verzamelplaats van andere projectitems.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
voor in je een een
51 Indien je kiest voor de optie ‘node’ dan kies je er eigenlijk voor om alle inhoud die voortkomt uit je zoekopdracht te coderen op een nieuwe node (meestal identiek aan de naam van de query die een omschrijving geeft van wat je wilt zoeken) of een bestaande node (vb. in het geval de query die je geschreven hebt aanleunt bij een concept dat al vervat is in een node). Indien je kiest voor de optie ‘set’ dan creëer je als het ware een nieuwe set waarin alle projectitems vervat zitten met de inhoud die voldeed aan je zoekcriteria. Indien je kiest voor de optie ‘Node’ heb je verder de keuze tussen drie soorten nodes: 1. Nieuwe free node Æ ‘Create Results as a New Node’ Dit wil zeggen dat je de resultaten van je zoekopdracht wilt opslaan onder een nieuwe node. Deze nieuwe node moet je ook een naam geven. Standaard wordt hier de naam weergegeven die je gaf aan je query. Omdat de query een omschrijving is van de zoekopdracht die je uitvoert is deze vaak ook een goede omschrijving van de nieuwe node. Hier wordt expliciet verwezen naar Free nodes omdat je voor het aanmaken van Tree nodes of Cases eigenlijk de optie ‘Create Results as New Node Hierarchy’ kunt kiezen. Als je besluit om de resultaten op te slaan onder nieuwe node moet je telkens nog de keuze maken of je deze tijdelijk wilt opslaan onder je ‘Results’-map of dat je deze direct wilt opslaan onder de folder ‘Nodes’ (op het verschil tussen beide gaan we verder in deze paragraaf nog dieper in). 2. Toevoegen aan bestaande node Æ ‘Merge Results into Existing Node’ Indien je kiest om je zoekresultaten toe te voegen aan een reeds bestaande node moet je de desbetreffende node selecteren via de ‘Select’-knop achter het veld ‘Name’. Indien je voor deze optie kiest worden de resultaten van je zoekopdracht rechtstreeks in de folder ‘Nodes’ opgeslagen. 3. Nieuwe Tree node/Case Æ ‘Create Results as New Node Hierarchy’ Met deze optie creëert NVivo een nieuwe Tree node / Case waarvan de naam van de node dan gebruikt wordt als de Parent node/case en de verschillende zoekresultaten fungeren als de Child nodes /cases. Net zoals bij de eerste optie hier besproken moet je ook hier kiezen of je de nieuwe node tijdelijk nog opslaat in de map ‘Results’ of in de folder ‘Nodes’. Indien je kiest voor het aanmaken van een nieuwe Free node, Tree node of Case moet je daarbij nog bepalen of je deze node wil opslaan onder de map ‘Results’ in de folder ‘Queries’ of dat je deze rechtstreeks wil opslaan onder de folder ‘Nodes’. 7.4 Tot slot: opslaan of resultaten vragen Tot slot moet je de aanmaakprocedure van de query nog vervolledigen. Indien je enkel wil dat de query opgeslagen wordt onder de map ‘Query’ druk je op ‘OK’. Indien je de resultaten van je query wil opvragen, klik je op ‘Run’. De query wordt © MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
52 dan ook opgeslagen. Indien je hebt geklikt op ‘OK’ kun je de query nog altijd terug openen door deze te dubbelklikken in het ‘List View’-venster en dan uit te voeren.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/
53
8 Rapporteren Op elk moment tijdens het werken in NVivo kun je tussentijdse rapporten opvragen. In het menu ‘Tools’ kies je voor ‘Reports’ en vervolgens krijg je de keuze tussen verschillende soorten rapporten: 1. Project Summary: Geeft een overzicht van het aantal items die zich in het project bevinden. Dit kan handig zijn om een tussentijds overzicht te krijgen. 2. Source Summary: Geeft een overzicht van het aantal bronnen aanwezig in je project and het aantal nodes waarop deze bronnen gecodeerd werden. 3. Node Summary: Een ‘Node Summary’ is handig om een overzicht te krijgen over de concepten die in de bronnen het meest aan bod komen. Het geeft niet alleen de nodes weer maar ook een vermelding van het aantal bronnen die erop gecodeerd werden. 4. Relationship Summary: Geeft een overzicht van het aantal relaties die in het project aanwezig zijn per type. Hiernaast wordt er ook aangegeven hoeveel er gecodeerd is op deze relatietypes. 5. Attribution Summary: Geeft een overzicht van alle attributes die aangemaakt werden en hoeveel keer er op werd gecodeerd. 6. Coding Summary: Geeft een overzicht van de bronnen en de nodes die erop gecodeerd werden. Om de vooruitgang van het proces op te volgen kun je hier misschien variëren naar de gebruikers die gecodeerd hebben.
© MTSO–INFO / UA–FPSW - http://www.ua.ac.be/mtso/