nummer 7 • najaar 2013
wetenschap@gelre
Samenwerken of ‘harken in eigen achtertuin’? 6 De KNO-wetenschapsagenda 8 Procedure Lokale Toetsing 14 Wetenschapssymposium 3 december 2013
Colofon Wetenschap@gelre is een uitgave van de Wetenschapscommissie van Gelre ziekenhuizen. Wetenschap@gelre is bedoeld om wetenschappelijk onderzoek in Gelre ziekenhuizen te stimuleren, alsmede om belangstellenden over de resultaten van wetenschappelijk onderzoek te informeren. Uitgave: nummer 7, najaar 2013 Redactie: Dr. P.E. (Peter) Spronk, intensivist, voorzitter wetenschapscommissie Dr. R.L. (Richard) Braam, cardioloog Dr. J.G.M. (José) Hofhuis, verpleegkundige / zorgonderzoeker Intensive Care Dr. H. (Hielke) Meulenbeld, internist-oncoloog Dr. H.J. (Hester) van der Zaag, arts-epidemioloog Aan dit nummer werkten mee: Dr. P.P.G. (Peter Paul) van Benthem, KNO-arts Drs. F.A. (Franceline) Frans, AIOS Chirurgie Drs. H.H.J. (Hans) Hase, functionaris Lokale Toetsing Dr. J. (Judith) Kuenen, internist-endocrinoloog D. (Daphne) Smit, bibliothecaris S. (Saskia) van der Waarde, Leerhuis / medische opleidingen Redactieadres: Gelre ziekenhuizen Apeldoorn Leerhuis Albert Schweitzerlaan 31 Postbus 9014, 7300 DS Apeldoorn e-mail:
[email protected] Redactie: Afdeling Communicatie Fotografie: Maarten Haazebroek Vormgeving: Vormvisie, Apeldoorn Druk: Drukkerij Tesink, Zutphen Oplage in gedrukte vorm: 500 exemplaren De productie van wetenschap@gelre wordt mede mogelijk gemaakt door de Stichting Vrienden van Gelre ziekenhuizen Apeldoorn. © Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Uitgever en auteurs verklaren dat deze uitgave op zorgvuldige wijze en naar beste weten is samengesteld. Evenwel kunnen uitgever en auteurs op geen enkele wijze instaan voor de juistheid of volledigheid van de informatie. Uitgever en auteurs aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en of beslissingen die gebaseerd zijn op bedoelde informatie.
2 • wetenschap@gelre • 7 2013
Neponderzoek wordt ook gepubliceerd
W
etenschap is glashard, gestoeld op ware cijfers, en levert bewijzen. Althans, zo zou de wetenschap moeten zijn. Helaas duiken steeds vaker verhalen op van mensen of voorvallen waarbij blijkt dat de wetenschap niet altijd aan dit beeld voldoet: Stapel, Poldermans, de Probiotica studie, etc. Een sluwe journalist vond het daarom wel eens tijd om uit te zoeken of een door hem verzonnen artikel met overduidelijk onjuiste getallen geaccepteerd zou worden door medische tijdschriften. Helaas bleek dat inderdaad erg vaak het geval te zijn: hij stuurde het artikel naar 304 tijdschriften, en kreeg het geaccepteerd in maar liefst 157 daarvan! Gelukkig was een meerderheid van de tijdschriften dat het artikel accepteerde een tijdschrift zonder peer-review, en daarmee feitelijk niet heel relevant voor een echte wetenschappelijke impact, maar toch ontdekten slechts 36 van de tijdschriften de fouten in het artikel (hoewel 16 van die 36 het artikel desondanks zonder wijziging van de fouten accepteerden, ondanks dat die fouten door de reviewers werden opgemerkt!). Wat leert ons dit? Dat er binnen de wetenschap toch van alles mogelijk is. Of wisten we dat al? Hester van der Zaag, arts-epidemioloog
Opleiding en Onderzoek Gelre ziekenhuizen is sinds februari 2010 lid van de vereniging Samenwerkende Topklinische opleidings Ziekenhuizen (STZ). Wij streven voortdurend naar verbetering en innovatie, onder meer door opleiding en onderzoek een prominente plaats te geven. Wij willen dat bovendien doen op een manier waarbij mensen zodanig tegemoet worden getreden, dat zij ook anderen zullen aanbevelen om van onze zorg gebruik te maken. Daarmee zijn wij in de regio Apeldoorn-Zutphen voor patiënten die niet in de positie verkeren om te kunnen kiezen, niet het onontkóómbare ziekenhuis, maar voor hen en alle overige patiënten het gewénste ziekenhuis. Kernwaarden waarmee onze medewerkers zich identificeren zijn zorgzaamheid, vernieuwing en teamwork. Onze ambities vertalen zich op het gebied van deskundigheid, betrokkenheid, behulpzaamheid en bereikbaarheid.
I N HOUD
4 Harken in eigen achtertuin? 5 ZONMW subsidie voor Ziekenhuisapotheek en Intensive Care
5 GCP cursus
6
De KNO-wetenschapsagenda
6 De KNO-wetenschapsagenda 8 Procedure Lokale Toetsing 10 Measures of glycemic control; do we need more than HbA1c?
12 Functional Status and Quality of Life after
10
Promotie Judith Kuenen
treatment of Peripheral Arterial Disease
14 Programma 5e wetenschapssymposium 15 Eerste verpleegkundig wetenschapssymposium 16 Abstracts 30 Publicatieoverzicht
12
Promotie Franceline A. Frans
wetenschap@gelre • 7 2013 • 3
wetensch Harken in eigen achtertuin?
H
et thema van dit nummer van wetenschap@gelre is samenwerken. Dat gegeven zal dan ook uitgebreid aan bod komen tijdens het 5e wetenschaps-symposium op 3 december a.s. in het auditorium. In een ziekenhuis zoals dat van ons worden relatief grote aantallen patiënten behandeld, zeker in vergelijking met een academisch ziekenhuis. Dit betekent dat, voor diegenen die er oog voor hebben, de kans groter is om een interessante observatie te doen die de basis kan zijn voor een relevante wetenschappelijke onderzoeksvraag. Als er structureel onderzoek plaatsvindt naar een dergelijke observatie, dan zal dat vaak binnen de eigen vakgroep zijn. Aangezien het meestal observationeel verzamelen van gegevens zal betreffen werd tot voor kort de Raad van Bestuur en het wetenschapsbureau niet altijd op de hoogte gesteld van dit soort kleine projecten. Dat is jammer, want door tevoren goed na te denken over de onderzoeksvraag en de opzet van het onderzoek, maar ook af te spreken hoe lang het onderzoek zal lopen en wie de gegevens gaat analyseren wordt voorkomen dat een goed initiatief een stille dood sterft. Daarnaast is tegenwoordig wettelijk verplicht dat al het onderzoek wordt afgestemd met de Raad van Bestuur en kan wellicht worden verkend of het verstandig is met anderen samen te werken en op die manier sneller tot een antwoord op de gestelde vraag te komen met wellicht een relevant klinisch resultaat. Dit “harken in de eigen achtertuin” is begrijpelijk, deels ontstaan uit onwetendheid en valse schaamte, maar minder effectief en stimulerend dan de verbinding te zoeken met onderzoekers in andere ziekenhuizen. Met name het contact met een coördinerend academisch ziekenhuis met voldoende personele beschikbaarheid om de bewaking van de voortgang van het project, alsmede een succesvolle uitwerking tot een succes te maken is belangrijk om lokale frustraties te voorkomen. Laten we doen waar we goed in zijn: observeren van onze patiënten en onderzoeksvragen opwerpen, nauwkeurig verzamelen van gegevens en samenwerken met anderen. Dat werpt echter wel de vraag op wat de rol van een academisch ziekenhuis in dit proces zou moeten zijn. Immers, een attitude vanuit een ivoren toren alsof de wijsheid daar in pacht wordt gehouden is weinig stimulerend. Ook de aanname dat vanzelfsprekend de academici alle rechten op publicatie en de eer (en feitelijk dus het intellectuele eigendom) van het onderzoek toe zou komen is niet bevorderlijk voor samenwerking. Er zijn echter goede voorbeelden van samenwerkingsverbanden in Nederland die succesvol blijken te zijn. Denk aan de HOVON samenwerking in de hematologie, maar ook het kralensnoer project van de maag-darm-lever artsen en de samenwerking van ICs in de HERMES critical care group. Vanaf 1 januari 2014 is het wetenschapsbureau binnen het leerhuis in Gelre ziekenhuizen een feit. De precieze rol van dat wetenschapsbureau zal duidelijker worden in de komende jaren. Voorlopig zal worden geconcentreerd op epidemio logische ondersteuning, lokale toetsing op haalbaarheid van onderzoek, functioneren als vraagbaak voor medewerkers met een potentiele onderzoeksvraag, alsmede middels de wetenschappelijk adviesraad beoordelen of onderzoeksprojecten in aanmerking zouden kunnen komen voor financiële ondersteuning vanuit het wetenschapsfonds. Heel belangrijk gaat de mogelijkheid worden om lokale onderzoekers te wijzen op potentiële samenwerking met collega’s in andere ziekenhuizen. Het “harken in eigen achtertuin”, hoewel de beeldspraak wellicht toepasselijk is dit najaar, behoort de komende jaren zo veel mogelijk te worden voorkomen. Peter Spronk, intensivist, voorzitter wetenschapscommissie
4 • wetenschap@gelre • 7 2013
hap@gelre ZonMW subsidie voor Ziekenhuisapotheek en Intensive Care
Op 22 oktober ontving Jeroen van Suijlen een brief van ZONMW waarin de goedkeuring van het COLIGO-project werd gegeven, dat in juni door Erik van Kan en collegae was ingediend.
H
et project heeft als complete titel “Goal oriented therapy with intravenous colistin to optimally treat infections with multidrug-resistant gram-negative bacteria”. De referenten vonden de aanvraag van zeer goede kwaliteit, en de relevantie van het onderwerp zeer groot en urgent. De ziekenhuisapotheek heeft hiermee een bedrag van bijna € 115.000 gekregen, voor een studie die 24 maanden gaat lopen. Het onderzoek wordt geleid door een consortium, bestaande uit specialisten uit Gelre ziekenhuizen, het Erasmus Medisch Centrum en de Gelderse Vallei in Ede. Op dezelfde dag ontving Peter Spronk bericht dat hij als mede-aanvrager van een multi-center doelmatigheids project van ZonMW een bedrag van € 400.000 beschikbaar gesteld kreeg. Het project is getiteld “PRotective VENTilation in patients without ARDS (PReVENT) - a randomized controlled trial” en betreft een onderzoek naar de preventie van longschade bij beademde patiënten. Ook dit project kreeg een zeer goede beoordeling. Het onderzoek zal worden gecoördineerd door een promovendus in het AMC. Er zullen gedurende een periode van 3 jaar ruim 950 patiënten worden geïncludeerd in een samenwerking van AMC, Gelre Apeldoorn, VUMC, LUMC, MC Leeuwarden, en Tergooi Ziekenhuizen. Wij wensen beide afdelingen veel succes met het uitvoeren van de onderzoeken. Hester van der Zaag, arts-epidemioloog
Cursus Good Clinical Practice Gelre Leerhuis organiseert in samenwerking met de TAPAS Training Group de cursus Good Clinical Practice. Doelgroep: Professionals die klinisch mensgebonden onderzoek (willen gaan) doen. Doel: Verwerven van kennis en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het toepassen van Good Clinical Practice (GCP). De cursus vindt plaats op woensdag 15 januari 2014, van 10.00 - 16.00 uur (cursus) en op woensdag 22 januari 2014 (examen) van 10.00 - 12.00 of van 13.00 - 15.00 uur. Kosten:
E 262,50 per cursist.
Meer informatie?
Stuur een e-mail naar
[email protected] wetenschap@gelre • 7 2013 • 5
Peter Paul van Benthem
De KNO-wetenschapsagenda
Op 18 september werd het Nationaal Programma Gehooronderzoek aangeboden aan staatssecrataris Martin van Rijn. Namens de KNO-vereniging boden Peter Paul van Benthem en Ronald Pennings de KNO-wetenschapsagenda aan.
De Nederlandse vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied (KNO-vereniging) heeft een agenda gemaakt voor wetenschappelijk werk. De Apeldoornse KNO-arts Peter Paul van Benthem was bestuurslid van de KNO-vereniging en voorzitter van de projectgroep die de agenda heeft ontwikkeld. Wetenschap@gelre stelde hem een aantal vragen. Waarom heeft de KNO-vereniging een wetenschapsagenda gemaakt?
“De aanleiding wordt gevormd door de behoefte van KNO-artsen en patiënten aan betere onderbouwing van klinisch handelen. Ook de maatschappij vraagt een verantwoording van klinisch handelen. Er wordt beweerd dat een groot deel van de diagnostische en therapeutische interventies die artsen de hele dag doen nog onvoldoende op effectiviteit zijn beoordeeld. De KNO-wetenschapsagenda onderkent dit en 6 • wetenschap@gelre • 7 2013
geeft een handvat voor klinisch effectiviteits onderzoek. Patiënten en KNO-artsen hebben samen aangegeven welke onderzoeken eerst moeten gebeuren. Subsidies voor wetenschappelijk onderzoek worden op deze manier voor de meest relevante onderzoeken ingezet in plaats van voor hobby’s van academische afdelingen. Ineffectieve zorg wordt geïdentificeerd en kan beargumenteerd worden uitgebannen. De basis voor het doen van aantoonbaar effectieve zorg wordt verstevigd.”
I NTERVI EW Hoe ging dat in zijn werk?
“Het project is begonnen met het identificeren van hiaten (witte vlekken) in klinische kennis die noodzakelijk is voor de onderbouwing van KNOheelkundig handelen. Hiertoe is er een analyse van KNO-richtlijnen uitgevoerd, waarbij gekeken is naar suggesties voor onderzoek, maar ook naar aanbevelingen die zijn gebaseerd op een laag “level of evidence”. Daarnaast zijn er enquêtes gehouden onder KNO-artsen, onderzoekers en patiëntenverenigingen. Hen is gevraagd wat zij aan kennis misten en welk onderzoek zij uitgevoerd zouden willen zien. Inmiddels hadden we behoorlijke lijsten met onderzoeksvoorstellen verzameld. Tijdens een conferentie zijn deze toen geprioriteerd door patiënten, KNO-artsen en onderzoekers gezamenlijk. Hierna kon de KNOwetenschapsagenda worden gemaakt over de hele breedte van het vak.”
Wat betekent dit voor Gelre? En voor uzelf?
“Ook voor het onderdeel duizeligheid zijn onderzoeksvragen geformuleerd in de KNOwetenschapsagenda. Wij zijn in Apeldoorn met ons duizeligheidscentrum natuurlijk bij uitstek geschikt om onderzoek te doen met patiënten die aandoeningen op dit gebied hebben. Een aanvraag voor een projectidee bij ZonMw is dan ook ingediend. Wij vragen hierin subsidie voor een promovendus die een multicenter onderzoek gaat doen naar de effectiviteit van een bepaalde behandeling bij patiënten met de ziekte van Ménière. Normaal gesproken is de succeskans van honorering van een ZonMw aanvraag ongeveer 10% of minder. Doordat er nu een KNOwetenschapsagenda ligt, die door ZonMw wordt gebruikt bij de beoordeling, wordt de kans van toekenning hopelijk hoger.”
Welke problemen kwam u tegen?
“Met name de academische afdelingen voelden zich ongemakkelijk. Zij hebben natuurlijk een eerste verantwoordelijkheid naar hun eigen onderzoekslijnen en die van hun academisch ziekenhuis. De KNO-vereniging met zijn bestuur heeft echter de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het hele vak. Dat botste wel eens. Gelukkig blijkt uiteindelijk dat de KNOwetenschapsagenda voor de academische afdelingen een grote kans is om hun subsidie aanvragen gehonoreerd te krijgen.”
Hoe gaat het nu verder?
“ZonMw heeft de KNO wetenschapsagenda geadopteerd en hanteert de agenda bij de beoordeling van subsidieaanvragen. Ook andere subsidiegevers zijn, of worden binnenkort, benaderd. De onderwerpen van de top 5 van geprioriteerd onderzoek zijn allen door een onderzoeksgroep opgepakt en subsidieaanvragen zijn ingediend. Deze aanvragen hebben geleid tot het vormen van onderzoeksnetwerken, waardoor met grote patiënten aantallen, snel vragen kunnen worden beantwoord. Daarnaast is mij verzocht om andere verenigingen te helpen met het doorlopen van een vergelijkbaar traject. Dit is vormgegeven in een SKMS project effectieve/niet effectieve zorg. Door voordrachten te geven hopen we dat andere beroepsgroepen worden geïnspireerd om ook een wetenschapsagenda op te stellen.”
wetenschap@gelre • 7 2013 • 7
Hans Hase, functionaris lokale toetsing
Procedure Lokale Toetsing In het vorige blad werd beschreven hoe de toetsing van medisch wetenschappelijk onderzoek in zijn gang gaat, en welk onderzoek WMO-plichtig is en welke niet. Dat dit onderscheid niet altijd duidelijk is blijft een lastig probleem waar onze lokale toetsingscommissie vaak mee te maken heeft.
E
lk onderzoek dat uitgevoerd wordt binnen ons ziekenhuis moet namelijk onafhankelijk van de WMO-plicht, ook langs onze lokale toetsingscommissie (LTC). Voor de goede orde: dit is niet een Medisch Ethische Toetsings Commissie (METC)! Vanwege het kleine aantal aanvragen vanuit ons ziekenhuis is voor centralisatie van dit type commissie gekozen. Onderzoekers die WMO-plichtig onderzoek willen doen moeten hun onderzoek dus aanbieden aan een erkende METC in een groot centrum elders in Nederland. Het eerste station is echter te allen tijde de lokale toetsingscommissie, vanaf 1 januari 2014 ondergebracht bij het wetenschapsbureau. Die kan dan beoordelen of er ja dan nee sprake is van WMO-plichtig onderzoek en dat aan de onderzoekers laten weten. De LTC opereert onder mandaat van de Raad van Bestuur (RvB) en onderzoek mag pas starten wanneer deze commissie namens de RvB haar goedkeuring geeft. Waar kijkt deze commissie dan naar en welke procedures volgt zij? Allereerst wordt beoordeeld of een bepaald onderzoek al dan niet WMO-plichtig is. Vervolgens wordt bekeken of het onderzoek haalbaar is in Gelre ziekenhuizen en voldoet aan de gestelde voorwaarden. Hierbij worden de volgende criteria getoetst: 1. Indien er sprake is van geneesmiddelenonderzoek of ander gesponsord onderzoek dient er een schriftelijke (dienstverlenings)overeenkomst tussen het bedrijf en de onderzoeker te worden afgesloten waarin de te leveren diensten en tegenprestaties zijn opgenomen. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij landelijke conceptcontracten, zoals bijvoorbeeld voor gesteld door de STZ. 2. De kosten die gemoeid zijn met het onderzoek die voor rekening komen van de instelling moeten inzichtelijk zijn. 8 • wetenschap@gelre • 7 2013
3. Onderzoek dient zinvol en legitiem te zijn met het oog op kwaliteit van zorg. 4. Doelstelling en wijze van uitvoering moeten helder zijn. 5. Minimum en maximum aantal in te sluiten patiënten (zowel in Gelre als voor totale studie) moet gedefinieerd zijn. 6. De eventuele tegenprestatie/vergoeding aan de onderzoeker dient in verhouding te staan met de verrichte werkzaamheden: - Alleen werkelijk gemaakte kosten komen in aanmerking voor vergoeding; - Vergoeding voor tijd van de onderzoeker voor werkzaamheden t.b.v. het onderzoek moeten naar redelijkheid worden ingeschat mede gebaseerd op competentie en expertise en dient onderbouwd te worden.
Als laatste wordt waar nodig in overleg met de afdeling patiënten informatie kritisch gekeken naar de patiënten informatiebrief en, waar relevant, de informed consentprocedure. Uiteindelijk wordt verslag uitgebracht aan de onderzoeker en de Raad van Bestuur, onder wiens eindverantwoordelijkheid al het onderzoek in ons ziekenhuis plaatsvindt. De LTC als onderdeel van het wetenschaps bureau bestaat uit een aantal vaste personen (o.a. Hans Hase als ambtelijk secretaris / voorzitter a.i. en Ingrid van den Berg als secretaris). Daarnaast kunnen per aanvraag experts om advies gevraagd worden: dit kunnen zijn medisch specialisten, verpleegkundigen, de epidemioloog, medische ondersteuners of de apotheek. In principe is de maximale doorlooptijd van een aanvraag 30 werkdagen.
Voor niet WMO-plichtig onderzoek wordt aanvullend gekeken naar de opzet en uitvoering van het onderzoek: die behoren van voldoende kwaliteit te zijn. Dit wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria: - Het belang van de te verkrijgen resultaten dient duidelijk te zijn; - De vraagstelling moet duidelijk geformuleerd zijn; - De methodologie moet passen bij de vraagstelling en moet onderbouwd zijn; - De onderzoekspopulatie moet helder gedefinieerd zijn; - Verantwoordelijkheid en leiding van het onderzoek liggen bij de deskundige personen op het gebied van het onderzoek; - Duidelijkheid omtrent gegevensverwerking, rapportage van de resultaten (hoe en aan wie) en publicatiebeleid. wetenschap@gelre • 7 2013 • 9
Promotie Judith Kuenen
Measures of glycemic control; do we need more than HbA1c? Op 30 september 2013 promoveerde Judith Kuenen, sinds 2009 internist-endocrinoloog in Gelre Apeldoorn, aan het VUmc in Amsterdam op een proefschrift naar de relatie tussen gemiddelde bloedglucosewaarden en HbA1C.
H
et promotieonderzoek, dat is geïnitieerd vanuit het Diabetescentrum VUmc (prof. dr. Rob Heine en later overgenomen door prof.dr M. Diamant) en in samenwerking met David Nathan (Boston), werd vooral verricht omdat de International Federation of Clinical Chemistry (IFCC) een nieuwe en meer nauwkeuriger HbA1c testmethode had ontwikkeld omdat er al langere tijd behoefte was aan het wereldwijd standaardiseren van de HbA1c testresultaten. De referentie waarden van de IFCCHbA1c meetmethode vallen echter 1 a 2 % lager uit ten opzichte van de DCCT HbA1c en de daadwer kelijke gemeten eenheden zijn in mmol HbA/mol Hb. Introductie van deze nieuwe getallen zou kunnen leiden tot verwarring onder dokters en patiënten en er zou opnieuw uitgebreide educatie nodig zijn. Bovendien vinden patiënten het begrip HbA1c en de uitslagen in % vaak moeilijk te begrijpen t.o.v. de zelfgemeten glucose waarden op de vingerprik in mmol/l. Het idee rees of het misschien mogelijk was om het HbA1c voortaan als een geschatte gemiddelde glucose te kunnen rapporteren in de zelfde eenheden als de zelfgemeten glucose waarden in mmol/l wat de communicatie met de patiënt zou vergemakkelijken en daarnaast zou het meteen voor iedereen duidelijk zijn dat er een nieuwe HbA1c meetmethode in gebruik genomen was. De relatie tussen HbA1c en gemiddelde bloedsuiker werd in een grote groep patiënten (n=507) met zowel type 1 als type 2 diabetes en personen zonder diabetes uiterst nauwkeurig onderzocht. Deze relatie was reeds eerder beschreven maar nog nooit in zo een diverse populatie waarin zoveel glucose waarden werden gemeten in 3 maanden tijd, zowel d.m.v. glucose dag curven maar ook middels een continue glucose monitoring (ongeveer 2700 glucose waarden per patiënt in 3 maanden). Het betrof een internationale studie genaamd de ADAG study (A1c Derived Average Glucose Study) waarin 10 verschillende centra participeerden en er werd met name intensief samengewerkt met het Steno Diabetes Center in Denemarken en met het General Massachutes Hospital in Boston. 10 • wetenschap@gelre • 7 2013
PROM OTI E In het proefschrift werd een simpele lineaire relatie gevonden tussen HbA1c en gemiddelde bloedsuiker. Er werden maten voor glucose variabiliteit berekend uit de verkregen glucose dag curven en uit de verrichtte sensoren. Onderzocht werd of glucose variabiliteit invloed had op de glycering van het HbA1c. Het bleek dat het hebben van een grotere glucose variabiliteit m.n. bij type 1 patiënten die slecht gereguleerd waren een hoger HbA1c opleverde dan verwacht o.b.v. de gemiddelde glucose waarden. De impact hiervan rondom een HbA1c van 7% is echter klein. Onderzocht werd ook of de verschillende variabiliteitsmaten goed met elkaar correleerden, wat inderdaad zo was en of de maten berekend uit de sensor superieur waren boven de maten berekend uit de 7-punts dag curve, maar dit bleek niet het geval. Er werd onderzocht of er andere factoren dan gemiddelde bloedsuiker waren die de glycering beïnvloedden. Met name de glucose variabiliteitsmaat SD bleek een groot deel te verklaren. Alle variabelen gecombineerd zoals diabetes type, roken, Apo-b, insuline therapie en lipidentherapie verklaren 25% van de variantie voor snelle glyceerders. Verder werden de continue glucose profielen van patiënten zonder diabetes (HbA1c < 6.5 en nuchter glucose < 5.4) onderzocht. Ondanks deze criteria die tegenwoordig ook gebruikt worden om de diagnose diabetes al dan niet te stellen, vonden wij dat een groot deel deze patiënten regelmatig enige tijd met hun bloedsuikers boven de verminderde glucose tolerantie waarde van 7,8 mmol/l en boven de diabetes grens van 11,1 mmol/l komen. Als laatste hebben wij gevonden dat gemiddelde bloedsuiker en HbA1c een sterkere associatie tonen met cardiovasculaire risico factoren dan postprandiale glucose of glucose variabiliteit in personen met diabetes. Het onderwerp en de hoofdvraag van dit onderzoek zijn relatief simpel maar het hanteren van zoveel glucose data en het berekenen van maten van glucose variabiliteit en analyseren van glucose profielen zijn intensief en heeft meer inzicht verschaft in de verschillende maten van glucose variabiliteit, glucose profielen van mensen zonder diabetes. Daarnaast heeft dit onderwerp wereldwijd impact gehad. Helaas heeft de geschatte gemiddelde glucose waarde zijn weg nog steeds nauwelijks gevonden naar de praktijk: de meeste landen hanteren HbA1c in de IFCC eenheden en de DCCT waarden worden nog steeds in gebruikt in de praktijk en aangehaald in wetenschappelijke artikelen. wetenschap@gelre • 7 2013 • 11
Promotie Franceline A. Frans
Functional Status and Quality of of Peripheral Arterial Disease Op 6 december 2013 verwacht Franceline A. Frans, AIOS chirurgie, te promoveren op haar onderzoek onder vaatpatiënten, dat zij uitvoerde in samenwerking met medewerkers van het AMC en Gelre ziekenhuizen Apeldoorn.
I
n het proefschrift, getiteld “Functional Status and Quality of Life after treatment of Peripheral Arterial Disease” werden verschillende aspecten onderzocht ten aanzien van patiënt-gerapporteerde uitkomstmaten (PROMs) en de behandeling van perifeer arterieel vaatlijden (PAV). Van oudsher wordt de effectiviteit van behandeling van patiënten met PAV meestal uitgedrukt in limb salvage, patency van het bloedvat en loopafstand. Er komt echter steeds meer aandacht voor PROMs zoals kwaliteit van leven (Kvl) en functioneren in het dagelijks leven. Een PROM dient formeel te worden gevalideerd voordat deze klinisch kan worden toegepast. Daarom werd de betrouwbaarheid en validiteit beoordeeld van 2 PROMs, de Nederlandse versie van de Vascular Quality of Life questionnaire (meet Kvl) en de Academic Medical Center Linear Disability Score (meet functionele status) bij patiënten met claudicatio intermittens (CI). Beide instrumenten zijn bewezen geschikt om het effect van interventies in deze patiëntengroep te evalueren. Hoewel PROMs vragenlijsten vaak worden toegepast bij patiënten met PAV, kan de vertaalslag naar de praktijk moeilijk zijn. De interpretatie van de scores wordt belemmerd door het ontbreken van een maat voor hoeveel verschil in score een daadwerkelijk klinisch zinvolle verandering weergeeft. Bijvoorbeeld, wat betekent een statistisch significant gemiddeld verschil van 0.44 van de basisscore voor een individuele patiënt? Om de klinische interpretatie van de uitkomst te verduidelijken werd een nieuwe methode geïntroduceerd, het minimaal belangrijke verschil (MID). Dit was de eerste studie die het MID-concept toepast bij patiënten met PAV. Het MID bleek ons in staat te stellen het percentage van patiënten te bepalen die klinisch een zinvolle verbetering of verslechtering na behandeling lieten zien en hierdoor in de dagelijkse praktijk behandelaars beter inzicht kan geven in klinisch relevante veranderingen dan de traditionele significante verschillen in scores. 12 • wetenschap@gelre • 7 2013
PROM OTI E
Life after treatment
Ten tweede werd er gekeken naar de behandelingen van PAV. Bij patiënten met kritieke ischaemie werd gevonden dat zowel behandelingen gericht op verbetering van de doorbloeding van het been, als amputaties een positieve invloed hadden op de Kvl. Bij patiënten met CI werd de relatie onderzocht tussen de loopafstand geschat door de patiënt, de werkelijke loopafstand op de gang en op een loopband en gemeten met de Walking Impairment Questionnaire gericht op de patiënt zijn ervaren belemmering in loopafstand. Beslissingen over de behandeling bleken beter gebaseerd te kunnen worden op de ervaring van patiënten over de beperking in hun loopafstand dan op de loopafstand gemeten op de loopband. Daarnaast werd een systematische review verricht met betrekking tot de relatieve effectiviteit van percutane transluminale angioplastiek (PTA), (gesuperviseerde) looptraining (S)ET of hun combinatie om aanbevelingen te geven voor de behandeling van patiënten met CI. Er bleken voordelen te zijn van beide behandelingen, maar er ging geen voordeel uit van de één boven de ander. Vooral voor patiënten met een iliacale obstructie is het voordeel van SET onduidelijk. En hoewel PTA van een iliacale obstructie een aantrekkelijke en effectieve behandeling is met 4 jaar patency rates van 70%, is ook aangetoond dat SET de loopafstand effectief kan verbeteren. Om de meest optimale bepaling te bepalen bij patiënten met CI op basis van een iliacale obstructie (SET of PTA) werd vanuit het AMC Amsterdam een multicenter gerandomiseerde gecontroleerde studie opgezet (de SUPER studie). Aan de SUPER studie doen bijna 20 ziekenhuizen in Nederland mee. Het is een studie waaraan meerdere disciplines bijdragen, het vaatlab, de vaatchirurg, de interventieradioloog en buiten het ziekenhuis de fysiotherapeut. Gelre Apeldoorn met lokale hoofdonderzoekers Dr. H.C.J.L. Buscher (vaatchirurg) en Dr. H.W. Slis (interventieradioloog) gaat al vanaf het begin van de studie aan de leiding met de meeste inclusies, en doet dit nog steeds. Dit succes is zeer waarschijnlijk te wijten aan de uitstekende samenwerking van het vaatlab met de vaatchirurgen en de goede logistieke afspraken betreffende patiënten met CI. Sinds ik werkzaam ben in Gelre ziekenhuizen is de coördinatie van de SUPER studie overgenomen door een andere arts-onderzoekster in het AMC (Drs. A. Conijn). We hopen dat de studie ons uiteindelijk een concreet antwoord zal geven op wat de beste behandeling gaat zijn voor patiënten met CI en een iliacale obstructie. wetenschap@gelre • 7 2013 • 13
17.00 uur Ontvangst & registratie & posterpresentaties Koffie/thee in personeelsrestaurant KomEet 17.30 uur Opening Dr. P. (Peter) Spronk, voorzitter wetenschapscommissie 17.40 uur De HOVON als voorbeeld voor succesvol samenwerken prof dr P. (Peter) Huijgens, hematoloog-oncoloog VUMC 18.10 uur Presentaties abstracts
18.10 - 18.25 Pre-hospital immobilization of the Cervical Spine in the alert patient who were ambulatory on scene after blunt trauma: a retrospective analysis Drs. S.R. (Sylvester) Groen, onderzoeker Heelkunde
18.25 - 18.40 De prevalentie van “verborgen” benigne paroxysmale positie duizeligheid bij ouderen Dr. R.B. (Roeland) van Leeuwen, neuroloog
18.40 - 18.55 Lymph node size as a predictor of lymphatic staging in colon cancer Drs. D.A.M. (Didi) Sloothaak, Department of surgery, Academic Medical Center
18.55 - 19.10 Continuous wireless non-invasive monitoring of vital signs on the human ear Drs. K. (Kim) van Loon, specialist registrar in Anesthesiology and PhD student
19.10 - 19.25 Voorspellende waarde “Veiligheidsmanagementsysteem screeningsbundel kwetsbare ouderen’’ voor heropnames en overlijden Mw. F.M.M. (Frederike) Oud, BSc Coassistent Rijksuniversiteit Groningen
19.25 uur De zaal bejureert de mondelinge presentaties 19.30 uur Luxe lopend buffet & posterpresentaties In personeelsrestaurant KomEet 20.10 uur Measures of glycemic control: do we need more than HbA1c? Dr. J. (Judith) Kuenen, internist-endocrinoloog 20.25 uur Damage and repair in the inner ear Drs. H. (Hendrik) Bremer, KNO arts 20.40 uur Prijsuitreiking Uitreiking prijs beste mondelinge presentatie én uitreiking prijs beste posterpresentatie Dr. P. (Peter) Spronk, voorzitter wetenschapscommissie 20.55 uur Afsluiting & borrel & posterpresentaties In personeelsrestaurant KomEet
14 • wetenschap@gelre • 7 2013
SYM POSUI M
Programma Wetenschapssymposium dinsdag 3 december 2013
SYM POSUI M
Eerste verpleegkundig wetenschapssymposium Op 8 oktober 2013 werd voor de eerste keer binnen Gelre ziekenhuizen een verpleegkundig wetenschapssymposium georganiseerd met als thema “Verpleegkundig Onderzoek”.
B
innen de verpleegkunde wordt tegenwoordig meer onderzoek gedaan dan vroeger. Maar wat is verpleegkundig onderzoek eigenlijk, en waarom is het belangrijk? Het doel van verpleegkundig onderzoek is kennis te genereren die de verpleegkundige praktijk kan verbeteren. Belangrijk is dat er een brug wordt geslagen tussen vakliteratuur en de dagelijkse praktijk. Om dit te bevorderen werd het “Eerste verpleegkundig wetenschapssymposium” georganiseerd vanuit de werkgroep verpleegkundig onderzoek Gelre waarbij alle verpleegkundigen of andere geïnteresseerden welkom waren. Door drie verpleegkundigen werd een onderzoek gepresenteerd dat zij hadden uitgevoerd in het kader van hun opleiding tot verpleegkundig specialist. Als eerste presenteerde Patricia Isselman uit Gelre Zutphen haar onderzoek naar het effect van het verwarmen van de hiel op gemeten bloedsuikerwaarden. Hoewel het een kleine onderzoeksgroep was die niet gerandomiseerd was leek het er toch op dat het verwarmen van de hiel leidde tot minder (onterecht) gediagnosticeerde hypoglykemieen. Vervolgens presenteerde Celine Zoetbrood haar onderzoek getiteld “ Hoe sneller hoe beter”. Zij verrichte een onderzoek naar het psychische effect van het verkorten van de duur tot het krijgen van de uitslag onder vrouwen die een verdenking hadden op een mammacarcinoom. Daarna was Franka de Valk aan de beurt om haar onderzoek te presenteren naar wat patiënten met perifeer vaatlijden onthouden van de voorlichting over cardiovasculaire risicofactoren (roken, over gewicht, etc) na het eerste bezoek aan de poli vaatchirurgie.
Na elke presentatie was er gelegenheid voor vragen en discussie. De belangstelling en het enthousiasme voor de bijeenkomst bleek groot met meer dan 40 aanwezigen! Uit de evaluatieformulieren ingevuld door de aanwezigen kwamen waardevolle suggesties. Naar aanleiding van de gegeven suggesties en gezien de overweldigende opkomst hebben wij het plan om dit symposium zeker volgend jaar te herhalen, en dan in een grotere zaal! De werkgroep verpleegkundig onderzoek Gelre ziekenhuizen is opgericht in september 2012 en bedoeld voor alle wetenschappelijke geïnteresseerde verpleegkundigen. De bijeen komsten worden structureel gehouden (4x per jaar). Onderdelen van deze bijeenkomsten zijn: presentaties van nog op te zetten onderzoek, onderzoek in uitvoering of afgeronde projecten, trialbegeleiding, regelgeving rondom onderzoeks procedures binnen Gelre, evidence based practice, en ervaringen uit de praktijk. Wij hopen alle weten schappelijk geïnteresseerde verpleegkundigen met dit netwerk verder te stimuleren tot het doen van (meer) onderzoek en van elkaars kennis en expertise gebruik te maken. Ben jij verpleegkundige met wetenschappelijke interesse en wil jij ook graag in het netwerk opgenomen worden? Stuur dan een mailtje aan José Hofhuis
[email protected] of Hester van der Zaag via
[email protected].
José Hofhuis, verpleegkundige / zorgonderzoeker Intensive Care
wetenschap@gelre • 7 2013 • 15
ABSTRACTS
Pre-hospital immobilization of the Cervical Spine in the alert patient who were ambulatory on scene after blunt trauma: a retrospective analysis
Naam, functie en specialisme voordrager Drs. S.R. (Sylvester) Groen, Onderzoeker Heelkunde Auteurs (naam en specialisme) Groen SR1, ten Brinke JG1, Hogervorst M1, Saltzherr TP2 1 Gelre ziekenhuizen Apeldoorn (Chirurgie) 2 AMC Amsterdam (Chirurgie) E-mail
[email protected]
Introduction
Pre-hospital spinal immobilization is advocated in all patients suspected for cervical spine injury (CSI). Unnecessary application however is time consuming, expensive, potentially harmful and associated with an increased workload. Validated spinal clearing criteria are promising tools in pre-hospital setting and to determine eligibility for spinal immobilization. This study assesses the need for immobilization in patients who were ambulatory on scene post-trauma.
Methods
All patients who were ambulatory on scene post-trauma and were suspected for CSI at the Emergency Department (ED) of a level II trauma-centre within a twoand-a-half year period were included in a database. Primary outcome measures were fracture of the Cervical spine and neurologic deficit. The NEXUS criteria were used to analyse CSI suspicion in-hospital.
16 • wetenschap@gelre • 7 2013
Results
A total of 728 patients were included of which 491 (67%) did meet one of the NEXUS criteria and therefore suspected for CSI. Within this group 19 patients (4%) suffered neurologic deficit and 9 (2%) had a fracture of the cervical spine. Pre-hospital immobilization was applied in 56%. Forty-two patients (9%) received secondary spinal immobilization at the ED, all were without CSI. There were no fractures or cases of neurologic deficit within the NEXUSnegative group of which 64% received pre-hospital immobilization.
Conclusion
Patients who were ambulatory on scene post-trauma and did not meet one of the NEXUS criteria were without CSI. In these patients spinal immobilization could be omitted in pre-hospital tract or at the ED. This outcome could have implications for current pre-hospital care and should be evaluated in a prospective setting.
ABSTRACTS
De prevalentie van “verborgen” benigne paroxysmale positie duizeligheid bij ouderen
Naam, functie en specialisme voordrager Dr. R.B. (Roeland) van Leeuwen, neuroloog Auteurs (naam en specialisme) Dr. R.B. van Leeuwen, neuroloog Dr. H.J. van der Zaag-Loonen, epidemioloog Dr. Tj. D. Bruintjes, KNO-arts P.C.G. Colijn. research verpleegkundige Dr. B.C. van Munster, internist-ouderengeneeskunde
Introductie
Duizeligheid komt frequent voor en ouderen hebben er frequenter last van dan jongeren. Eén van de meest voorkomende oorzaken van duizeligheid is benige paroxysmale positie duizeligheid (BPPD). De diagnose is gemakkelijk te stellen, maar toch wordt BPPD vaak niet herkend door de professionals. Het doel van deze studie was het vaststellen van de prevalentie van BPPD bij patiënten die er niet bekend mee zijn en de polikliniek bezochten vanwege andere redenen dan duizeligheid.
Methode
Aan 989 patiënten van 70 jaar en ouder, die de polikliniek oogheelkunde, geriatrie, KNO of neurologie bezochten wegens andere redenen dan duizeligheid, werd gevraagd of ze de afgelopen drie maanden last hadden gehad van duizeligheid en zo ja, wat de aard was van die duizeligheid. Indien de klachten verdacht waren voor een BPPD, werd een Dix Hallpike manoeuvre verricht. Patiënten met een aangetoonde BPPD werden behandeld. Alle BPPD patiënten vulden de Dizziness Handicap Inventory (DHI) en de SF 36 in zowel bij de behandeling, als bij 3 en 6 maanden.
Resultaten
23% (226 patiënten) van de patiënten gaf aan last te hebben of te hebben gehad van duizeligheid in de afgelopen drie maanden, waarvan 101 een anamnese verdacht voor BPPD hadden. Van deze laatste groep wenste minder dan de helft (n=45) verder onderzoek te ondergaan in de vorm van een Dix Hallpike manoeuvre; 13 waren positief voor BPPD. Bij verdere follow up ontwikkelde nog een patiënt een BPPD, waardoor er totaal 14 patiënten positief waren, overall prevalentie van 1.4%. De DHI score verbeterde significant in de behandelde groep (van 37 naar 10) de SP36 niet.
Conclusie
Bij een grote groep van oudere patiënten was er bij 23% sprake van duizeligheid; bij minstens 1.4% kon een BPPD worden aangetoond. Behandeling van BPPD reduceert de beperkingen, veroorzaakt door deze duizeligheid.
wetenschap@gelre • 7 2013 • 17
ABSTRACTS
Het effect van de multidisciplinaire ‘BredeBlikPoli’ bij de benadering van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK) bij kinderen en adolescenten van 4-18 jaar. Naam, functie en specialisme voordrager S. (Sander) Fidder, geneeskunde-student UMC Groningen Auteurs (naam en specialisme) Dr. H.J. van der Zaag-Loonen, epidemioloog Drs. M. Oldenziel, klinisch psycholoog Dr. D.J. Pot, kinderarts
Introductie
Somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK), komen vaak voor op de kinderleeftijd. Om te voorkomen dat deze kinderen onnodig lange trajecten doorlopen bij de kinderarts, heeft Gelre ziekenhuizen Apeldoorn in 2010 de BredeBlikPoli opgezet. Kinderen met moeilijk te duiden klachten worden hier achtereenvolgens gezien door een kinderarts, psycholoog en fysiotherapeut. Nadat alle biopsychosociale (risico) factoren in kaart zijn gebracht wordt, in een multidisciplinair overleg, een individueel behandelplan opgesteld. Wij stelden de hypotheses dat kinderen hierdoor sneller herstellen van de klachten, zij korter in het medisch circuit verkeren en de kinderarts minder (onnodige) diagnostiek hoeft aan te vragen.
Resultaten
Evalueren of de BredeBlikPoli leidt tot een meer efficiënte en effectieve benadering van kinderen en adolescenten met licha melijke (onverklaarde) klachten.
In de BredeBlik-groep (BB-groep) zaten significant meer meisjes dan in de controle groep (73% vs. 58%). Ook waren zij ouder (mediaan: 14 vs. 10 jaar). Moeheid, hoofdpijn en buikpijn waren de meest voorkomende klachten. Er werd geen verschil (p=.320) gevonden in het aantal herstelde kinderen tussen de BB-groep (18%) en controlegroep (13%). Ook de duur tot herstel was vergelijkbaar (mediaan: 5,0 vs. 4,0 maanden). In de BB-groep werden significant meer kinderen behandeld door de psycholoog (BB-groep: 43% ; controle: 15%) en/of fysiotherapeut (BB-groep: 35% ; controle: 14%). Het totaal aantal contacten was hierdoor hoger in de BB-groep (mediaan: 8,0 vs. 4,0 ; p=.004). Ook liepen zij significant langer in het ziekenhuis met hun klachten (23,0 weken vs. 10,5 weken). Ten slotte werd er in de BB-groep meer aanvullend onderzoek verricht, waarbij het aantal uitgebreide bloedonderzoeken significant verschilden (125 vs. 53 aan vragen; p=.004).
Studieopzet
Conclusie
Doelstellingen
Retrospectieve gecontroleerde cohort studie.
Methode
123 kinderen (4-18 jaar) die, in de periode 1 januari 2010 tot 31 december 2011, de BredeBlikPoli hadden bezocht werden geïncludeerd. De controlegroep bestond uit 86 kinderen die in 2009, met vergelijkbare klachten, door een kinderarts waren gezien op de reguliere polikliniek kindergeneeskunde. Door middel van dossieronderzoek werden het aantal herstelde kinderen, de duur tot herstel, het aantal contacten en het aantal aanvullende onderzoeken tussen de groepen vergeleken. 18 • wetenschap@gelre • 7 2013
De multidisciplinaire BredeBlikPoli heeft in dit onderzoek niet geleid tot een meer effectieve en efficiënte benadering van (onverklaarde) lichamelijke klachten bij kinderen. Wel werden meer kinderen behandeld door de psycholoog en fysiotherapeut, wat suggereert dat de BredeBlikPoli de drempel voor een ‘niet-somatische’ aanpak verlaagt. Men moet zich echter realiseren dat de kwantitatieve uitkomstmaten in dit onderzoek beperkte uitspraken kunnen doen over het daadwerkelijke succes van de BredeBlikPoli.
ABSTRACTS
The daily practice of immobilizing fractures of the Thoracolumbar Spine
Naam, functie en specialisme voordrager Drs. S.R. (Sylvester) Groen, Onderzoeker Heelkunde Auteurs (naam en specialisme) Groen SR1, ten Brinke JG1, Hogervorst M1, Saltzherr TP2 1 Gelre ziekenhuizen Apeldoorn (Chirurgie) 2 AMC Amsterdam (Chirurgie)
E-mail
[email protected]
Introduction
Although the incidence of a Thoracolumbar Spine Fracture (TLSF) after blunt trauma is low, the impact on (pre) hospital workload is substantial. This is due to extensive immobilizing measures during transport of a trauma patient suspected for a TLSF. The evidence to support spinal immobilization however is weak and spinal immobilization can have negative side effects. A more selective immobilization protocol could therefore greatly reduce workload and improve outcome. As first step in developing an evidence-based immobilizing protocol we evaluated the daily practice of spinal immobilization of patients with a TLSF.
Methods
All patients diagnosed with a TLSF within a seven-and-a-half year period at the Emergency Department of a Dutch level-II trauma-center were included in the study group. Outcome parameters were spinal immobilizing measures, neurologic deficit and adverse events.
Results
A total of 312 patients (median age 60.2 years) were identified (46% male). Pre-hospital immobilization was absent in 52% although all patients were initially suspected for a TLSF. No serious adverse events following pre-hospital spinal immobilization were encountered. Twenty-six patients (8.4%) suffered neurological symptoms of which 10 patients (3.2%) did not receive pre-hospital immobilization.
Conclusion
This study shows that more than half of the patients with a fracture of the thoracolumbar spine did not receive pre-hospital immobilization even though sometimes neurological symptoms were present. This alarming outcome warrants further analysis of the criteria for spinal immobilization and their implementation. We postulate that a more selective immobilization protocol is achievable.
wetenschap@gelre • 7 2013 • 19
ABSTRACTS
Health-related quality of life, and Influence of age after Trauma: An Overview
Naam, functie en specialisme voordrager Dr. J.G.M. (José) Hofhuis, verpleegkundig onderzoeker, Intensive Care Auteurs (naam en specialisme) Dr. José GM Hofhuis Dr. Peter. E. Spronk , intensivist afdeling intensive care
Introduction
Patients may have physical, psychological, social and material problems after trauma. Furthermore, multiple injuries are one of the most important causes of the loss of labour productive years. However, how to assess a “reasonable” quality of life? In addition, how is HRQOL of the predominantly young patients admitted due to trauma with and without TBI and how can we measure this? The purpose of this overview was to review the HRQOL in patients after trauma, to discuss measures of HRQOL in patients with and without brain injury, and the effects of age on outcome and HRQOL.
Method
A literature search was performed aiming at different HRQOL measurement instruments used in studies, about the impact of trauma with or without brain injury, and the effects of elderly age on HRQOL. The search was conducted by exploring MEDLINE and PUBMED using the keywords “quality of life, health-related quality of life, measurement tools, trauma and traumatic brain injury, and older age. In this overview, we included studies performed within January 1995 through August 2012 and all written in English paying attention to the following subjects: 1. Adult trauma patients with or without TBI, focusing on all dimensions of HRQOL (physical, psychological and social but excluding only functional outcome). 2. Influence of age of trauma patients with or without TBI on HRQOL (including also only functional outcome). A total of 285 publications (journal articles) with constructs related to the key words mentioned above were identified. Of these publications, a total of 37 studies were included for this overview.
Results
Although many instruments are capable to measure HRQOL specifically after trauma, uniformity in those instruments is lacking (1). Published guidelines regarding measuring HRQOL after trauma advise to use generic measurement instrument such as 20 • wetenschap@gelre • 7 2013
the “Euroquol-5D (EQ-5D) and the “Health Utilities Index 3 (HUI3) (2). In a consensus conference the Short-Form-36 (SF-36) was also advised to use for measuring HRQOL in trauma patients (3) or using measurement tools such as the Glascow Outcome Scale or specially developed instruments for patients with traumatic brain injury like the Quality of life after Brain Injury. Unfortunately, these injury specific instruments assess different aspects of HRQOL, and no standardization is present. We think that researchers may use a injury specific HRQOL instrument, however, we recommend to include HRQOL instruments measuring all dimensions relevant to the burden of the injuries, be responsive to changes over time and not be injury specific to make it possible to make comparisons with other diseases. These instruments are suitable for the different types of injuries for all ages. Specifically trauma with and without brain injury, can have great impact on the HRQOL of patients and their environment. Depending on the severity of the traumatic injury, physical, cognitive and psychological symptoms may occur which may lead to significant social and material consequences. Measuring pre-existing HRQOL is often lacking but is essential for measuring the impact of the injury. Older patients required more inpatient rehabilitation and lagged behind the younger patients but continued to recover and improve after discharge.
Conclusion
Critical illness, specifically trauma with and without brain injury, frequently has great impact on the HRQOL of patients. Depending on the severity of the traumatic injury, physical, cognitive and psychological symptoms can occur with inherent social and material consequences. We recommend to include HRQOL instruments measuring all dimensions relevant to the burden of the injuries, to make it possible to make comparisons with other diseases. Based on the literature it is not possible to make recommendations which questionnaires are most suited for younger or older age, or multiple injuries. Future studies, are clearly needed to further assess the long-term outcome after trauma.
ABSTRACTS
BK virus associated nephropathy in a patient with macroglobulinaemia
Naam, functie en specialisme voordrager Drs. D.J.T.H. (Dirk) Tjwa, arts-assistent Interne Geneeskunde Auteurs (naam en specialisme) Drs. DJTH Tjwa, arts-assistent Interne Geneeskunde Dr. GS Madretsma, internist haemato-oncoloog Dr. JNM Barendregt, internist nefroloog Dr. E Steenbergen, patholoog te UMCN
Polyomavirus BK (BKV) has ubiquitous presence in the general population but is usually asymptomatic in immunocompentent individuals. In immunodeficient patients BKV accounts for various disorders. BK virus associated nephropathy (BKVAN) is a well-known complication in approximately 8% of renal transplant recipients. In both non-renal solid organ nor in non-
transplant recipients BKVAN is extremely rare. We describe a histologically confirmed BKVAN in a patient with Waldenström’s macroglobulinaemie (WM) with deteriorating renal function. Despite therapy with leflunomide and gammaglobulin infusion correcting hypogammaglobulinaemia chronic hemodialysis was inevitable.
wetenschap@gelre • 7 2013 • 21
H.J.M. van Kan
ABSTRACTS
Protein binding of colistin: application of a forgotten technique
Naam, functie en specialisme voordrager S. (Sarah) Wilkes, PharmD Auteurs (naam en specialisme) S. Wilkes PharmD E. Olyslager BSc J. Wieferink BSc G.B. Drese PharmD H.J.M. van Kan PharmD PhD
Colistin (a mixture of colistin A and B) has gained renewed interest as an antimicrobial agent for intravenous treatment of life threatening infections with multi-resistant Gram-negative bacteria. Optimal efficacy of colistin at the site of infection may be achieved using a target of fAUC24/MIC> 40 hours. To formulate optimal dosage recommendations as part of therapeutic drug monitoring (TDM), the unbound colistin concentration (fC) should be measured. Individual variability of protein binding in humans is as yet unknown. Due to poor stability and binding of colistin to several membrane materials, equilibrium dialysis and ultrafiltration are considered inappropriate. We investigated the quantitative determination of the free (unbound) fraction of colistin in plasma using highperformance (HP) ultracentrifugation. A HP ultracentrifuge (Optima MAX-XP, Beckman Coulter, USA) was used to isolate the free fraction of colistin from EDTA-plasma. Colistin concentrations were measured with a validated LC/MSMS method. The effect of sample volume, centrifugation time, g-force, temperature and concentration on the free fraction of colistin were investigated. Also the effect of addition of colistimethate sodium (CMS) to plasma samples was examined. Also, the chemical stability of colistin and CMS in plasma was determined at different temperatures.
22 • wetenschap@gelre • 7 2013
No relevant binding of colistin to the polymers used during sample preparation was found. After centrifugation for 2 hours at 700,000 g (optimal condition) a protein free fraction was obtained (<0.5 g/l). In pooled plasma a consistent free fraction of about 40% was found at 10 °C. High g-forces and colistin concentrations did not influence the unbound concentration of colistin. However, the free fraction was significantly decreased at a temperature of 37 °C (32%) and below a sample volume of 800 µl. In the presence of CMS the free fraction at low colistin levels increased significantly. No differences in protein binding behaviour between colistin A and B were observed. CMS was relatively stable at –8 °C during 24 hours (0.8% colistin formed). At 4°C 3.6% colistin was formed, at room temperature 44.2% of CMS was hydrolyzed. HP ultracentrifugation proves to be a suitable and robust technique to determine the free fraction of colistin and seems promising for the determination of unbound concentrations of other drugs. Our method enables TDM during treatment with intravenous colistin in routine patient care. Due to substantial bench top hydrolysis of CMS in plasma samples it is preferable to measure trough concentrations of colistin (low CMS concentration). Further research is needed to explore individual variability in protein binding and to relate the unbound concentration of colistin to patient outcome in terms of efficacy and safety (COLIGO study).
ABSTRACTS
Lymph node size as a predictor of lymphatic staging in colon cancer
Naam, functie en specialisme voordrager Drs. D.A.M. (Didi) Sloothaak, arts-onderzoeker Chirurgie AMC en Gelre ziekenhuizen Apeldoorn Auteurs (naam en specialisme) Surinder Grewal¹, Heleen Doornewaard², Peter van Duijvendijk, Edwin S van der Zaag chirurgen Gelre ziekenhuizen Apeldoorn Pieter J. Tanis, Willem A. Bemelman, Christianne J. Buskens, chirurgen AMC
Background
In colon cancer, the number of harvested lymph nodes is regarded as a quality indicator of care due to its association with prognosis. The aim of this study was to determine the contribution of small lymph nodes to pathological staging, and to analyse the hypothesis that nodal size is a confounder in the relation between prognosis and nodal harvest.
Conclusions
The contribution of lymph nodes smaller that 3mm to nodal staging is limited. Secondly, nodal size correlates to the development of locoregional cancer recurrence or metastases and the number of harvested lymph nodes.
Methods
Nodal harvest and size were retro spectively analysed in patients that underwent elective surgery for colon cancer. Visible and palpable nodes in the resected specimen were harvested without the use of fat clearance and histology was performed after hematoxilin and eosinophilic staining.
Results
Metastases were found in 99 out of 2043 measured lymph nodes in 150 patients. Positive lymph nodes smaller than 3mm were detected in 8.0% of patients (12/150), but were the sole reason for upstaging in only 1.3% (2/150). No metastases were found in nodes ≤1mm (n=95). With a hazard ratio of 0.71, nodal size was correlated to the proportional hazard of developing locoregional disease recurrence or metastases (95%CI 0.500.10; p=0.056). In addition, the harvest of ≥12 lymph nodes was associated with an increased median nodal size (3.4mm (IQR 2.7-4.0) vs. 4.3mm (IQR 3.3-5.0); p=0.02) in patients with node negative disease (n=93) but for node positive disease.
wetenschap@gelre • 7 2013 • 23
ABSTRACTS
Wat is the effect of vestibular rehabilitation in patients with peripheral vestibular loss: a systematich review
Naam, functie en specialisme voordrager E. (Ellis) Horst, fysiotherapeut-onderzoeker Auteurs (naam en specialisme) Roeland van Leeuwen, neuroloog HJ van der Zaag, epidemioloog Tj D. Bruintjes en PP van Benthem, KNO artsen
Background
Patients with peripheral vestibular dysfunction suffer from dizziness, visual or gaze disturbances and/or imbalance. Examples of vestibular diseases include benign paroxysmal positional vertigo (BPPV), vestibular neuritis, Ménière’s disease, vestibular migraine, acoustic neuroma/schwannoma and bilateral peripheral vestibulopathy. Current treatment consists of (a com bination of) medication, surgery, repositioning manoeuvres and structured exercises. There has been increasing interest in the value of exercises, known as physiotherapy or vestibular rehabilitation (VR). Our purpose was to assess the effectiveness of VR in the different subtypes of peripheral vestibular dysfunction.
Methods
We searched PubMed and Embase. The last search was 15 July 2013. Selection criteria were randomized controlled trials in adults diagnosed with BPPV, vestibular neuritis, Ménière’s disease, vestibular migraine, acoustic neuroma/schwannoma or bilateral peripheral vestibulopathy. Interventions consisted of vestibular rehabilitation and should be compared with placebo or other treatments. Two authors independently extracted data and assessed the methodological quality of the studies.
24 • wetenschap@gelre • 7 2013
Main results
We included 11 trials (2 trials in BPPV, 2 in vestibular neuritis, 2 in Ménière’s disease, 3 in acoustic neuroma and 2 in bilateral vestibular function loss), involving 768 participants in total. The data showed significant but small effects in favour of VR over placebo in BPPV, vestibular neuritis, acoustic neuroma and bilateral vestibular loss. Studies were small and varied enormously in treatment regimens and methodological quality.
Conclusion
There is weak evidence for a positive effect of VR in BPPV and acoustic neuroma, vestibular neuritis and bilateral vestibular loss. There is no evidence for an effect of VR in Meniere’s disease or vestibular migraine.
ABSTRACTS
Continuous wireless non-invasive monitoring of vital signs on the human ear
Presenter drs. K. (Kim) van Loon, specialist registrar in Anesthesiology and PhD student. Authors drs. K. (Kim) van Loon12, drs. L. (Ludo) Coenen1, dr. B. (Bas) van Zaane2, prof. dr. C.J. (Cor) Kalkman2 1 2
Department of Anesthesiology, Gelre ziekenhuizen Apeldoorn Division of Anesthesiology, Intensive Care and Emergency Medicine, University Medical Center Utrecht
Introduction
Unexpected deterioration of patients on general hospital wards is a major challenge in today’s hospital care. Every year, a number of in-hospital deaths could have been prevented if clinicians would have recognized symptoms of deterioration earlier. Current vital sign monitoring at general hospital wards – as prescribed in guidelines – consists of one measurement of blood pressure, heart rate, temperature and respiratory rate during each 8 hour nurse shift. Deterioration that occurs between observations is more likely to go unnoticed and therefore continuous monitoring of vital signs and automated recording is likely to enhance patient care. The purpose of this study was to determine whether we could reliably monitor vital signs (including heart rate, oxygen saturation and respiratory rate) with a continuous non-invasive wireless sensor on the human ear.
Methods
Heart rate (HR), oxygen saturation (SpO2) and respiratory rate (RR) monitoring was simultaneously performed with a customized non-invasive wireless sensor on the human ear and a conventional monitor (Datex Ohmeda) in 20 adult patients after major abdominal surgery on the postoperative care unit (PACU) of Gelre hospitals Apeldoorn. This methods comparison study had an obser vational cross-sectional diagnostic design. Hence, all patients had similar monitoring devices applied in a similar systematic manner. Signals were synchronously sampled and documented. As conventional monitors use averaging techniques to stabilize the signal and reduce false alarm rates, the medians of the instantaneous monitor values over a one-minute-period were derived for all vital sign measurements. For the primary outcome (heart rate, respiratory rate, oxygen saturation) the Bland and Altman method for comparison of different devices was used. As multiple observations are recorded per patient, the limits of agreement were
calculated with the Bland and Altman method for repeated measures according to the model: Observed difference = sum (mean difference (=bias) + random error between subjects + random error within subjects)
Results
From September 2012 to December 2012, 20 patients participated in the study. The mean difference (bias) of the measurements between SpO2 derived by the index monitor and reference monitor was -1.9 % (SD 2.3). In 95% of the measurements the SpO2 difference was within -6.5% to 2.6%. For HR the bias was 3.45 beats per minute with 95% limits of agreement of -3.12 to 10.02. For RR the bias was 0.67 breaths per minute with 95% limits of agreement of -9.38 to 10.72.
Conclusion
The studied customized non-invasive wireless sensor, while still an early prototype, shows great promise as a continuous wireless vital signs monitor. It showed very high patient acceptability and is already a wireless pulse oximeter with sufficient reliability for continuous patient monitoring. The respiratory rate algorithms have not yet been appropriately tested against a robust reference standard. Nonetheless, we suggest that they will benefit significantly from optimal pre-filtering and artefact rejection algorithms.
wetenschap@gelre • 7 2013 • 25
ABSTRACTS
Should the heel be warmed while measuring blood glucose within the first hours after birth?
Naam, functie en specialisme voordrager P.A.M. (Patricia) Isselman, Verpleegkundig Specialist Intensieve zorg, Kindergeneeskunde Gelre ziekenhuizen Zutphen Auteurs (naam en specialisme) J.P. Peters en I.Pernot, kinderarts Gelre ziekenhuizen Zutphen
Introduction
The aim of this study is to gain insight into whether or not warming the heel helps to prevent hypoglycaemia within the first hours postpartum when there could be acrocyanose as a result of the decreased microcirculation, so as to determine if it is useful to purchase heel warmers and use them in future.
Method
146 neonates were included in this study. There was an intervention group whose heels were warmed before taking a heel prick, and a control group whose heels were not warmed at all. The groups were spread out over two hospital locations, Apeldoorn and Zutphen. In both groups blood glucose levels were determined within the first six hours postpartum. Neonates that were included for this study were premature, SGA infants or LGA infants. The first blood glucose value was determined within the first 3 hours postpartum. The second blood glucose value was determined within the period of 3 to 6 hours postpartum. Both findings were included in this study. Considering period effects and location differences that could affect the level of blood glucose levels in this study, data from exactly one year ago (14-01-2012 to 13-04-2012) from patient groups with the same in-exclusion criteria as the control and intervention group of Apeldoorn and Zutphen were collected from digital central hospital data and used to function as retrospective control groups.
26 • wetenschap@gelre • 7 2013
Results
The warming of the heel did not affect the average level of blood glucose values of both the control group and intervention group. There was, however, a considerable difference between the control groups and the intervention group concerning the frequency of hypoglycaemia when measuring the first blood glucose values within the first three hours postpartum. There were significantly less hypoglycaemia in the intervention group.
Conclusion
The warming of the heel seems to add value within the first three hours post-partum, when there could be acrocyanose as a result of the decreased microcirculation. This is because the warming of the heel seems to have a positive influence on the frequency of hypoglycaemia. For this reason heel warmers are advisable.
ABSTRACTS
Voorspellende waarde “Veiligheidsmanagementsysteem screeningsbundel kwetsbare ouderen’’ voor heropnames en overlijden
Naam, functie en specialisme voordrager F.M.M. (Frederike) Oud, BSc Coassistent Rijksuniversiteit Groningen Auteurs (naam en specialisme) Mw. Frederike M. M. Oud, BSc, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen Prof. Dr. Sophia E. J. A. de Rooij, Internist-ouderengeneeskunde & klinisch geriater, afdeling Interne geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Drs. Truus Schuurman, Klinisch Geriater, afdeling Geriatrie, Deventer Ziekenhuis, Deventer Drs. Karlijn M. Duijvelaar, Klinisch Geriater, afdeling Geriatrie, Gelre Ziekenhuis, Zutphen Dr. Barbara C. van Munster, Internist-ouderengeneeskunde & klinisch geriater, afdeling Geriatrie, Gelre Ziekenhuis, Apeldoorn. Tevens postdoc, afdeling Interne geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
Doel
De Veiligheidsmanagementsysteem (VMS) screeningsbundel kwetsbare ouderen wordt in 93 Nederlandse ziekenhuizen gebruikt met als doel voorkómen dat bij patiënten ≥70 jaar onbedoelde schade en overlijden optreedt. Er wordt gescreend voor het risico op delirium, valincidenten, ondervoeding en fysieke beperkingen waarna preventieve maatregelen ingezet kunnen worden. Naar de betreffende screeningsbundel is echter nauwelijks validatieonderzoek gedaan. Het doel van dit onderzoek is de voorspellende waarde van de VMS screeningsvragen voor delirium, valincidenten, heropnames en mortaliteit vast te stellen.
Opzet
Retrospectieve observationele studie bij alle eerste niet-ICU opnames langer dan 24 uur van patiënten ≥70 jaar in het Deventer Ziekenhuis van 28 maart 2011 tot 10 juni 2011.
Methode
Bij opname werd de VMS-bundel afgenomen door een onderzoeker. Gedurende opname werd gescreend op delirium en vallen. In de 24 maanden na opname werd informatie verzameld over mortaliteit en heropnames.
Resultaten
In totaal werden 687 patiënten geïn cludeerd, mediane leeftijd 78,7 jaar (range: 70,0-97,1) en 50,7% was man. De sensitiviteit van de deliriumrisico screening is 82% en de specificiteit 62%. De sensitiviteit van de valrisicoscreening is 63% en de specificiteit 65%. De onafhan kelijke voorspellers voor overlijden na 3 maanden bleken deliriumrisico (Odds Ratio (OR): 3,0; 95%-Betrouwbaarheids interval (BI) 1,3-5,0), ondervoeding (OR: 1,9; 95%-BI 1,3-2,9), opname voor een niet-snijdend specialisme (OR: 3,1; 95%-CI 1,9-5,6) en hogere leeftijd (OR: 1,1; 95%-BI 1,0-1,1). Na 6 maanden waren eveneens fysieke beperkingen en mannelijk geslacht (OR; 0,5; 95%-BI 0,3-0,8) voorspellend. Toename in het aantal positieve risico gebieden verhoogd het risico op over lijden.
Conclusie
De VMS screening voor deliriumrisico een redelijke methode om patiënten met een hoog risico op delirium op te sporen, de sensitiviteit van de screeningsvragen voor valrisico is matig. Toename in het aantal positieve risicogebieden verhoogd het risico op overlijden.
wetenschap@gelre • 7 2013 • 27
ABSTRACTS
Echogeleide mammasparende chirurgie bij patienten met echografisch zichtbaar mammacarcinoom Een interimanalyse
Naam, functie en specialisme voordrager Drs W.A. Slijkhuis, AIOS Radiologie Medeauteurs: Drs K.E. Droogh- de Greve (rad) Drs J.L.M. De Win (rad) Dr W. Lastdrager (chir) Dr W.H. Bouma (chir) Dr E.M. Noorda (chir)
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat echogeleide mammasparende chirurgie leidt tot betere radicaliteit van de kwaadaardige tumor en kleinere excisievolumes van het gezonde weefsel. Het doel van deze interimanalyse is om de behaalde resultaten te evalueren drie maanden na implementatie van echogeleide mammasparende chirurgie in Gelre ziekenhuizen Apeldoorn. In het operatiespecimen werd de resectie ratio berekend, evenals de kleinste resectiemarge in mediolaterale en craniocaudale richting. De resectieratio werd gedefinieerd als het theoretisch ideale resectievolume gedeeld door het daadwerkelijk gemeten resectievolume. Tot nu toe zijn 10 patienten met echo grafisch zichtbaar mammacarcinoom geincludeerd en vergeleken met zeven patienten die in dezelfde periode op de conventionele manier werden geopereerd.
28 • wetenschap@gelre • 7 2013
Het aantal palpabele tumoren in de studiepopulatie en de controlegroep bedroeg respectievelijk vier en vijf. De mediane resectieratio bedroeg in de studiepopulatie en de controlegroep respectievelijk 0,88 (spreiding 0,25-1,37) en 0,48 (spreiding 0,08-2,44). In beide groepen waren de snijvlakken vrij van tumor. De mediane kleinste tumorvrije marge bedroeg in beide groepen 0.5 cm, waarbij de spreiding in de controlegroep groter was namelijk van 0.1 tot groter dan 1.5 cm ten opzichte van 0.1 tot groter dan 1.0 cm in de studiepopulatie. In conclusie, echogeleide mammasparende chirurgie lijkt vooralsnog gunstig voor kleinere excisievolumes en een meer centraal gelegen tumorlokalisatie in het operatiespecimen. Voor aantonen van betere radicaliteit en haalbaarheid van deze nieuwe operatietechniek is verder onderzoek noodzakelijk.
ABSTRACTS
CVVHD is safe and cheaper than standard CVVH during extracorporal citrate coagulation in ICU patients with AKI
Naam, functie en specialisme voordrager A.J. (Alke) Dalhuisen, renal practitioner / IC-verpleegkundige. Auteurs (naam en specialisme) A.J. Dalhuisen1, renal practitioner / IC-verpleegkundige Drs. P.A. Katinakis1, intensivist H. Steenbergen1, IC-verpleegkundige Dr. S. Kamphuis2, klinisch chemicus Dr. P.E. Spronk1, intensivist 1 Gelre Hospitals Apeldoorn, Intensive Care, Netherlands, 2 Gelre Hospitals Apeldoorn, Clinical Chemistry, Netherlands
Introduction
The best modality for continuous renal replacement therapy among critically ill patients with acute kidney injury (AKI) is currently unclear.
Objectives
Our objective was to evaluate the effects of continuous venovenous hemofiltration (CVVH) versus continuous venovenous hemodiafiltration (CVVHD) – using citrate as regional anticoagulation – on solute clearance, nurse workload, patient safety and costs.
Methods
This was a single center prospective cross over study in a cohort of critically ill patients with AKI. We compared urea and kreatinine clearance, filter lifespan and membrane performance over 72 hours during 15 CVVH and 15 CVVHD sessions. Standard of care was a substitution rate of 35ml/kg/hr using CVVH, while CVVHD was prescribed with a dialysate flow of 30 ml/kg/hr according to the manufacturor’s instructions. Polysulfone filters (Ultraflux AV 600S for CVVH and AV 1000S for CVVHD, Fresenius Medical Care, Homburg, Germany). Anticoagulation was performed with tri-sodium citrate intravenously using a separate Alaris volumetric pump for CVVH. During CVVHD citrate was infused using the integrated Ci-Ca module. Maximal filter runtime was set at 72 hours. Direct costs were calculated according the amount of fluids and filters/72 hours. Values are shown as median and IQR.
Results
30 filter runs were evaluated in 15 patients (9 male) with AKI (age 64 [41-86]). Bloodflow used was higher during CVVH (250 [200-255]) than during CVVHD (100 [100-100]; P< 0.001). Urea and kreatinine clearances (42 [34-52] and 37 [29-49] ml/ min) were slightly higher during CVVH than during CVVHD (35 [33-36] and 31 [26-33] ml/min, both P=0.008). Keeping in mind that the maximum allowed filterruntime was 72 hours, the survival-time of the filters was longer during CVVHD (72 [43 - 73 hrs]) than during CVVH (43 [17-66 hrs]; P=0.004). CVVHD was considered less time-consuming and more user friendly than CVVH by most nurses, with less down time moments when patients were awake and moving, and less mistakes in citrate and calcium dosages thus increasing safety. Costs per 72 hours were lower during CVVHD €419 [417 - 501] than during CVVH 690 [461 - 862]; P=0.002, with a cost saving of 201 [44 - 382].
Conclusions
CVVH in standard dose is sightly superior than CVVHD with respect to kreatinine and urea clearance. CVVHD seems to be safer, easier to handle, and cheaper than standard CVVH.
wetenschap@gelre • 7 2013 • 29
wetensch Gelre publicaties van 4 april 2013 tot en met 17 oktober 2013
Opgenomen zijn artikelen waarbij auteursvermelding Gelre ziekenhuizen vermeld staat, binnen genoemde tijdsperiode, en alleen opname bij eerste vermelding. Overzicht samengesteld door Daphne Smit, bibliothecaris.
1. Hamaker M.E., Acampo T., Remijn J.A., van Tuyl S.A., Pronk A., van der Zaag E.S., Paling H.A., Smorenburg C.H., de Rooij S.E., van Munster B.C. Diagnostic Choices and Clinical Outcomes in Octogenarians and Nonagenarians with Iron-Deficiency Anemia in the Netherlands Journal of the American Geriatrics Society 2013 61 (4): 495-501
2. van Beest P.A., Brander L., Jansen S.P.A., Rommes J.H., Kuiper M.A., Spronk P.E. Cumulative lactate and hospital mortality in ICU patients. Annals of Intensive Care 2013 3 (1): 1-7 3. Pullens, Bas; Verschuur, Hendrik P.; van Benthem, Peter Paul. Surgery for Meniere’s disease. Cochrane database of systematic reviews 2013 28 (2): CD005395 4. Willemink, Martin J.; Habets, Jesse; de Jong, Pim A.; Schilham, Arnold, M. R.; Mali, Willem P. Th M.; Leiner, Tim; Budde, Ricardo P. J. Iterative reconstruction improves evaluation of native aortic and mitral valves by retrospectively ECG-gated thoracoabdominal CTA. European Radiology 2013 23 (4): 968-974 5. Spronk P.E. Tie your mother down? Intensive Care Medicine 2013 39 (1): 1-2 6. Dogan S., Regeer E.J., Mol E.M.M., Braam A.W. Gedwongen opname na medeadreigement bij gesimuleerde psychose. Tijdschrift voor Psychiatrie 2013 55 (3): 209-213 7. Roest M., Van Holten T.C., Fleurke G.-J., Remijn J.A. Platelet activation test in unprocessed blood (Pac-t-UB) to monitor platelet concentrates and whole blood of thrombocytopenic patients. Transfusion Medicine Hemotherapy 2013 40 (2): 117-125 8. Drese B. The use of bar codes in hospitals - A pharmaceutical perspective. European Journal of Oncology Pharmacy 2012 6 (2): 14-16 9. de Heer, Linda M.; Habets, Jesse; Kluin, Jolanda; Stella, Pieter R.; Mali, Willem P. Th. M.; van Herwerden, Lex A.; Budde, Ricardo P. J. Assessment of a transcatheter heart valve prosthesis with multidetector computed tomography: in vitro and in vivo imaging characteristics. International journal of cardiovascular imaging 2013 29 (3): 659-668
30 • wetenschap@gelre • 7 2013
10. van Leijsen SA, Kluivers KB, Mol BW, Hout J’, Milani AL, Roovers JP, Boon Jd, Vaart CH, Langen PH, Hartog FE, Dietz V, Tiersma ES, Hovius MC, Bongers MY, Spaans W, Heesakkers JP, Vierhout ME; Dutch Urogynecology Consortium. Value of urodynamics before stress urinary incontinence surgery: a randomized controlled trial. Obstetrics and Gynecology 2013 121 (5): 999-1008
11. Cozijnsen L, Bakker-de Boo M, Kardux JJ, Bouma BJ. A calcified sinutubular junction: the discovery of a supravalvular aortic stenosis in an elderly woman. Netherlands Heart Journal 2013 May 3. [Epub ahead of print] 12. Van Velzen A.G., Vermeeren Y.M., Meulenbelt J., De Vries I. Severe diethylene glycol intoxication from smoke fluid ingestion. Clinical Toxicology 2013 51 (4): 351 13. Alexander S., Van Hees B.C., De Kroon K.E., Bullens P.H.J., Raven E.E.J. Een kind met septische artritis van de elleboog. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2013 157 (16): Artikel nummer A5603 14. Kaandorp J.J., Benders M.J.N.L., Schuit E., Rademaker C.M.A., Oudijk M.A., Porath M.M., Bambang Oetomo S., Wouters M.G.A.J., Van Elburg R.M., Franssen M.T.M., Bos A.F., De Haan T.R., Boon J., De Boer I.P., Rijnders R.J.P., Jacobs C.J.W.F.M., Scheepers H.C.J., Gavilanes A.W., Bloemenkamp K.W.M., Rijken M., Van Meir C.A., Von Lindern J., Huisjes A.J.M., Bakker C.M., Visser G.H.A., Mol B.W.J., Van Bel F., Derks J.B. Maternal allopurinol administration during term labor is neuroprotective in case of fetal hypoxia; a multicenter randomized placebo controlled trial. Archives of Disease in Childhood 2012 97 (Suppl. 2): A49 15. De Koff A., Ros J.J.W. Interactie nog steeds niet overtuigend aangetoond: Voordeel van twijfel voor PPI + clopidogrel. Pharmaceutisch Weekblad 2013 148 (17): 30-31 16. Smolders S, Gratama JW, Spronk PE, Braber A. What’s happening under the diaphragm? Netherlands Journal of Medicine 2013 71 (3): 139-143
17. van der Jagt-Willems, H. C.; Vis, M.; Tulner, C. R.; van Campen, J. P., C. M.; Woolf, A. D.; van Munster, B. C.; Lems, W. F. Mortality and incident vertebral fractures after 3 years of follow-up among geriatric patients. Osteoporosis International 2013 24 (5): 17131719 18. Melman, Sonja; Schoorel, Ellen N. C.; Dirksen, Carmen; Kwee, Anneke; Smits, Luc; de Boer, Froukje; Jonkers, Madelaine; Woiski, Mallory D.; Mol, Ben Willem J.; Doornbos, Johannes P. R.; Visser, Harry; Huisjes, Anjoke J. M.; Porath, Martina M.; Delemarre, Friso M. C.; Kuppens, Simone M. I.; Aardenburg, Robert; Van Dooren, Ivo M. A.; Vrouenraets, Francis P. J. M.; Lim, Frans T. H.; Kleiverda, Gunilla; van der Salm, Paulien C. M.; de Boer, Karin; Sikkema, Marko J.; Nijhuis, Jan G.; Hermens, Rosella P. M. G.; Scheepers, Hubertina C. J. SIMPLE: implementation of recommendations from international evidence-based guidelines on caesarean sections in the Netherlands. Protocol for a controlled before and after study. Implementation Science 2013 8 (3) 19. Van Den Einden L.C.G., De Hullu J.A., Massuger L.F.A.G., Grefte J.M.M., Bult P., Wiersma A., Van Engen-Van Grunsven A.C.H., Sturm B., Bosch S.L., Hollema H., Bulten J. Interobserver variability and the effect of education in the histopathological diagnosis of differentiated vulvar intraepithelial neoplasia. Modern Pathology 2013 26 (6): 874-880 20. Smit, Andries J.; Smit, Jitske M.; Botterblom, Gijs J.; Mulder, Douwe J. Skin Autofluorescence Based Decision Tree in Detection of Impaired Glucose Tolerance and Diabetes. PLoS ONE 2013 8 (6): e65592
21. van Leijsen, Sanne Adriana Lucia; Kluivers, Kirsten B.; Mol, Ben Willem J.; in ‘t Hout, Joanna; Milani, Alfredo L.; Roovers, Jan-Paul W. R.; den Boon, Jan; van der Vaart, C. Huub; Langen, Paul H.; Hartog, Francis E.; Dietz, Viviane; Tiersma, E. Stella M.; Hovius, Marina C.; Bongers, Marlies Y.; Spaans, Wilbert; Heesakkers, John P. F. A.; Vierhout, Mark E. Value of Urodynamics Before Stress Urinary Incontinence Surgery A Randomized Controlled Trial. Obstetrics and Gynecology 2013 121 (5): 999-1008
PUBLI CATI ES
hap@gelre 22. Frakking F.N.J., Rottier W.C., DorigoZetsma J.W., Van Hattem J.M., Van Hees B.C., Kluytmans J.A.J.W., Lutgens S.P.M., Prins J.M., Thijsen S.F.T., Verbon A., Vlaminckx B.J.M., Stuart J.W.C., Leverstein-Van Hall M.A., Bonten M.J.M. Appropriateness of empirical treatment and outcome in bacteremia caused by extended-spectrum-(beta)-lactamaseproducing bacteria. Antimicrobial Agents Chemotherapy 2013 57 (7): 3092-3099 23. Van De Glind, Esther.M.M.V., Hooft Lotty., Van Munster Barbara C. Individual patient data meta-analyses can be a useful alternative to a standard systematic review in geriatric medicine. Journal of the American Geriatrics Society 2013 61 (6): 1047-1048 24. Stemerding A.M., Kohl J., Pandey M.K., Kuipers A., Leusen J.H., Boross P., Nederend M., Vidarsson G., Weersink A.Y.L., Van De Winkel J.G.J., Van Kessel K.P.M., Van Strijp J.A.G. Staphylococcus aureus formyl peptide receptor-like 1 inhibitor (FLIPr) and its homologue FLIPr-like are potent Fc(gamma)R antagonists that inhibit IgG-mediated effector functions. Journal of Immunology 2013 191 (1): 353-362 25. Rutgers E.J., Donker M., Straver M.E., Meijnen P., Van De Velde C.J.H., Mansel R.E., Westenberg H., Orzalesi L., Bouma W.H., Van Der Mijle H., Nieuwenhuijzen G.A.P., Veltkamp S.C., Slaets L., Messina C.G.M., Duez N.J., Hurkmans C., Bogaerts J., Van Tienhoven G. Radiotherapy or surgery of the axilla after a positive sentinel node in breast cancer patients: Final analysis of the EORTC AMAROS trial (10981/22023). Journal of Clinical Oncology (Meeting Abstracts) May 2013 31 (15 Suppl.): abstr LBA1001 26. Los M., Gerritse F.L., Meulenbeld H.J., Roodhart J.M.L., Van Der Velden A.M.T., De Wit R. Analysis of docetaxel therapy in elderly (70yrs) castration resistant prostate cancer (CRPC) patients enrolled in the Netherlands Prostate Study (NePro). Journal of Clinical Oncology 2013 31 (15 Suppl.): e16059 27. Wevers M.R., Ausems M.G., Bleiker E.M., Rutgers E.J., Witkamp A.J., Hahn D.E., Brouwer T., Kuenen M.A., Van Der SandenMelis J., Van Der Luijt R.B., Hogervorst
F.B., Van Dalen T., Theunissen E.B., Van Ooijen B., De Roos M.A., Borgstein P.J., Vrouenraets B.C., Huisman J.J., Bouma W.H., Rijna H., Vente J.P., Valdimarsdottir H., Verhoef S., Aaronson N.K. Rapid genetic counseling and testing in newly diagnosed breast cancer patients, findings from an RCT. Cancer Research 2012 72 24 (Suppl. 3)
28. S. J. (John) Ham, Paavo L. Freijzer, Robert C.J. Kanhai, Henk-Jan van der Woude Zwelling van de vinger als teken van sarcoïdose. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2013 157 (25): A5887. 29. Vasak B., Graatsma E.M., Hekman-Drost E., Eijkemans M.J., Schagen van Leeuwen J.H.. Visser G.H., Jacod B.C. Uterine electromyography for identification of first-stage labor arrest in term nulliparous women with spontaneous onset of labor. American Journal of Obstetrics and Gynecology 2013 209 (3): 232.e1-232.e8 30. Holvast A., Pot D.J., Schröder C.H. Ongewone intoxicaties bij adolescenten. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde 2012 80 (5): 119-123 31. Hamaker M.E., Seynaeve C., Nortier J.W.R., Wymenga M., Maartense E., Boven E., van Leeuwen-Stok A.E., de Rooij S.E., van Munster B.C., Smorenburg C.H. Slow accrual of elderly patients with metastatic breast cancer in the Dutch multicentre OMEGA study. Breast 2013 22 (4): 556-559 32. Wagener M.L., Driesprong M., Heesterbeek P.J.C., Verdonschot N., Eygendaal D. Biomechanical evaluation of three different fixation methods of the Chevron osteotomy of the olecranon: An analysis with Roentgen Stereophotogrammatic Analysis. Clinical Biomechanics 2013 28 (7): 752-756 33. Van Den Berg M.W., Sloothaak D., Dijkgraaf M.G., Van Der Zaag E., Bemelman W.A.,Tanis P.J., Bosker R.J., Fockens P., Ter Borg F., Van Hooft J.E. Colonic stenting or emergency surgery for acute malignant colonic obstruction: Comparison of longterm outcomes in two general hospitals. Gastrointestinal Endoscopy 2013 77 (5): Suppl. 1 (AB449)
34. Cozijnsen L, Marsaoui B, Braam RL, Groenemeijer BE, van Hees BC, Kardux JJ, Vogtländer NP, Schepens MA.Infectious Aortitis with Multiple Mycotic Aneurysms Caused by Streptococcus agalactiae. Annals of Vascular Surgery 2013 27 (7): (art. nr. 975.e7)
35. Van Der Palen J., Ginko T., Kroker A., Van Der Valk P., Goosens M., Padulles L., Seoane B., Rekeda L., Garcia Gil E. Preference, satisfaction and errors with two dry powder inhalers in patients with COPD. Expert Opinion on Drug Delivery 2013 10:8 (1023-1031) 36. Cuperus F.J.C., Oosterwijk P.R., Vos A., Remijn J.A., Van Dobbenburgh A., Bisseling T.M.Viscerale leishmaniasis: Niet alleen een tropische ziekte. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2013 157 (29): A5958 37. Stramrood C.A., Paarlberg K.M., Vingerhoets A.J., Van Den Berg P.P., Weijmar Schultz W.C., Van Pampus M.G. Posttraumatic stress following childbirth: Diagnosis, treatment and prevention. Psychosomatic Medicine 2012 74 (3): A60 38. van de Glind, Esther M. M.; van Munster, Barbara C.; van de Wetering, Fleur T.; van Delden, Johannes J. M.; Scholten, Rob J. P. M.; Hooft, Lotty. Re-arrest predictors of survival after resuscitation from outof-hospital cardiac arrest in the elderly a systematic review. BMC Geriatrics 2013 13 (68) 39. Meijer, S.; de Fouw, M. Low risk deliveries in a Dutch regional teaching hospital: does an obstetrical outdoor ward change referral patrons? BJOG International Journal of Obstetrics and Gynaecology 2013 120 (1 Sl): 425-425 40. Assink M.A.J., Spronk P.E., van Kan H.J.M., Braber A. Intravenous lipid emulsion in the treatment of verapamil intoxication. Netherlands Journal of Critical Care 2013 17 (3): 18-21 41. van der Wal G., Janssen J.C., Spronk P.E. Extravasation injury by norepinephrine: A case report and description of treatment options. Netherlands Journal of Critical Care 2013 17 (3): 15-17
wetenschap@gelre • 7 2013 • 31
PUBLI CATI ES
wetensch 42. Raz V., Sterrenburg E., Routledge S., Venema A., van der Sluijs B.M., Trollet C., Dickson G., van Engelen B.G.M., van der Maarel S.M., Antoniou M.N. Nuclear entrapment and extracellular depletion of PCOLCE is associated with muscle degeneration in oculopharyngeal muscular dystrophy. BMC Neurology 2013 13 (70) 43. van Wensen E., van Leeuwen R.B., van der Zaag-Loonen H.J., Masius-Olthof S., Bloem B.R. Benign paroxysmal positional vertigo in Parkinson’s disease. [Article in Press] Parkinsonism & Related Disorders 2013 : aug 12 44. van Boven WJ, Morariu A, Salzberg SP, Gerritsen WB, Waanders FG, Korse TC, Aarts LP. Impact of different surgical strategies on perioperative protein s100β release in elderly patients undergoing coronary artery bypass grafting. Innovations Technology and Techniques in Cardiothoracic and Vascular Surgery 2013 8 (3): 230-6 45. Van De Glind E.M.M., Vural E.M.S., Scholten E., Hooft L., Portegijs E., Van Munster B.C., De Rooij S.E. Barriers to and facilitators of participation of older adults in a placebo-controlled randomized clinical trial. Journal of the American Geriatric Society 2013 61 (8): 1421-1422 46. Van Der Palen J., Van Der Valk P., Goosens M., Groothuis-Oudshoorn K., Brusse-Keizer M. A randomised crossover trial investigating the ease of use and preference of two dry powder inhalers in patients with asthma or chronic obstructive pulmonary disease. Expert Opinion Drug Delivery 2013 10 (9) 1171-1178 47. De Rooij S.E., Van Munster B.C. Melatonin deficiency hypothesis in delirium: A synthesis of current evidence. Rejuvenation Research 2013 16 (4) 273-278 48. van den Bekerom, Michel P. J.; Raven, Eric E. J. Post-traumatic anterior impingement of the ankle. Knee surgery sports traumatology arthroscopy 2013 21 (8):1945-1946 49. de la Cal M.A., Rommes J.H., van Saene H.K.F., Silvestri L., Zandstra D.F. Selective digestive decontamination and bacterial resistance. Lancet Infectious Diseases 2013 13 (9): 738
32 • wetenschap@gelre • 7 2013
50. Herman, Malou C.; van den Brink, Marian J.; Geomini, Peggy M.; van Meurs, Hannah S.; Huirne, Judith A.; Eising, Heleen P.; Timmermans, Anne; Pijnenborg, Johanna M. A.; Klinkert, Ellen R.; Coppus, Sjors F.; Nieboer, Theodoor E.; Catshoek, Ruby; van der Voet, Lucet F.; van Eijndhoven, Hugo W. F.; Graziosi, Giuseppe C. M.; Veersema, Sebastiaan; van Kesteren, Paul J.; Langenveld, Josje; Smeets, Nicol A. C.; van Vliet, Huib A. A. M.; van der Steeg, Jan Willem; Lisman-van Leeuwen, Yvonne; Dekker, Janny H.; Mol, Ben W.; Berger, Marjolein Y.; Bongers, Marlies Y. Levonorgestrel releasing intrauterine system (Mirena) versus endometrial ablation (Novasure) in women with heavy menstrual bleeding: a multicentre randomised controlled trial. BMC Women’s Health 2013 13 (1) 51. Leeuwenburgh M.M.N., Jensch S., Gratama J.W.C., Spilt A., Wiarda B.M., Van Es H.W., Cobben L.P.J., Bossuyt P.M.M., Boermeester M.A., Stoker J. MRI features associated with acute appendicitis. [Article in Press] European Radiology 2013 (sep): 1-9 52. N. E. Bakker, R. J. Kuppens, E. P. C. Siemensma, R. F. A. Tummers-de Lind van Wijngaarden, D. A. M. Festen, G. C. B. Bindels-de Heus, G. Bocca, D. A. J. P. Haring, J. J. G. Hoorweg-Nijman, E. C. A. M. Houdijk, P. E. Jira, L. Lunshof, R. J. Odink, W. Oostdijk, J. Rotteveel, E. J. Schroor, A. A. E. M. Van Alfen, M. Van Leeuwen, E. Van Pinxteren-Nagler, H. Van Wieringen, R. C. F. M. Vreuls, N. Zwaveling-Soonawala, M. A. J. de Ridder, and A. C. S. Hokken-Koelega. Eight Years of Growth Hormone Treatment in Children With Prader-Willi Syndrome: Maintaining the Positive Effects. Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism 2013 98 (10): 4013-4022 53. Dutilh JC, Arends JE. Successful treatment after short course of telaprevirbased therapy in chronic hepatitis C infected patient. The Netherlands Journal of Medicine 2013 71 (7): 391-2 54. Wim-Jan P. van Boven, Wim B. Gerritsen, Antoine H. Driessen, Erik P. van Dongen, Robert J. Klautz and Leon P. Aarts. Minimised closed circuit coronary artery bypass grafting in the elderly is associated with lower levels of organ-specific bio markers : A prospective randomised study. European Journal of Anaesthesiology 2013 30 (11): 685-94
55. Freriks K., Timmers H.J.L.M., NeteaMaier R.T., Beerendonk C.C.M., Otten B.J., van Alfen-van der Velden J.A.E.M., Traas M.A.F., Mieloo H., van de Zande G.W.H.J.F.L., Hoefsloot L.H., Hermus A.R.M.M., Smeets D.F.C.M. Buccal cell FISH and blood PCR-Y detect high rates of X chromosomal mosaicism and Y chromosomal derivatives in patients with Turner syndrome. European Journal of Medical Genetics 2013 56 (9): 497-501
56. Mangoni A.A., Munster B.C.van, Woodman R.J., Rooij S.E.D. Measures of anticholinergic drug exposure, serum anticholinergic activity, and all-cause postdischarge mortality in older hospitalized patients with hip fractures. American Journal of Geriatric Psychiatry 2013 21 (8): 785-793 57. Van De Glind E.M.M., Van Enst W.A., Van Munster B.C., Olde Rikkert M.G.M., Scheltens P., Scholten R.J.P.M., Hooft L. Pharmacological treatment of dementia: A scoping review of systematic reviews. Dementia and Geriatric Cognitive Disorders 2013 36 (3-4): 211-228 58. Henry Alexander Leijdesdorff, Jeroen T.J.M. van Dijck, Pieta Krijnen, Carmen L.A.M. Vleggeert, Inger B. Schipper. Injury pattern, hospital triage and mortality of 1,250 patients with severe traumatic brain injury caused by road traffic accidents. Journal of Neurotrauma 2013 Oct 6. [Epub ahead of print] 59. Schijf L.J., Van der Vlies D., Aalbers A.G., Bruining A. Gallstone ileus with a biliodigestive fistula. [In Process] JBR-BRT 2013 96 (4): 244-245 60. Leeuwenburgh M., Wiarda B., Wiezer M., Vrouenraets B., Gratama J., Spilt A., Richir M., Bossuyt P., Stoker J., Boermeester M. Can MRI replace CT in adults with suspected appendicitis? Surgical Infections 2012 13 (3): A3
Genoemde artikelen zijn op te vragen bij de vakbibliotheken door een e-mail te sturen aan
[email protected] of telefonisch via telefoon (055) 581 8091.