LIMBURGS MILIEU 04 / 01 Een uitgave van Stichting Milieufederatie Limburg / jaargang 18 / april 2004 / nummer 01
De milieufederatie in 2003
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
KOMMENTAAR
Ontnuchterend Had het organiseren van het seminar over de toekomst van Maastricht-AachenAirport op 18 maart j.l. enige zin? ‘Nieuw beleid voor een oude luchthaven’, zo luidde de werktitel. ‘Nieuw beleid’ omdat de Rijksoverheid in de komende Wet Luchtvaart een aantal rijkstaken en bevoegdheden wil decentraliseren naar de provincies en een nieuw normenstelsel wil vaststellen. ‘Oude luchthaven’ omdat het, na het afblazen van de oost-westbaan, gaat om de ontwikkelingsmogelijkheden van het vliegveld op basis van de oude noord-zuidbaan. Wie stiekem had gehoopt dat in het kielzog van deze ontwikkeling een fundamentele discussie over het voortbestaan van MAA mogelijk zou zijn, en dat daarmee een eind zou kunnen komen aan de bestaande en toekomstige overlast, ging gedesillusioneerd naar huis. Vliegvelddirecteur Jan Tindemans en in wat meer omfloerste termen ook gedeputeerde Martin Eurlings, lieten er geen misverstand over bestaan. Het vliegveld blijft en wordt volgens plan uitgebouwd naar een niveau van meer dan 800.000 passagiers en zo'n 60.000 ton vracht per jaar. Dat alles is mogelijk binnen de bestaande milieukaders voor geluid en aantallen belaste woningen. Tindemans’ benadering is helder, begrijpelijk en juridisch sterk: “Wij hebben in 1999 van het Rijk toestemming gekregen om binnen bepaalde milieugrenzen ons businessplan te maken. Dat hebben wij gedaan en binnenkort gaat de aanvraag voor een definitieve aanwijzingsvergunning in procedure. Die hebben wij voor 1 januari 2005. De nieuwe wet kan daarop niet meer inbreken en ik zal zeker niet meewerken aan een nieuw discussiecircus over de vraag of MAA wel rendabel te maken is of dat strengere normen eigenlijk niet beter zijn.” Dat was tegen het zere been van luchtvaartdeskundige Jan Fransen van de Stichting Natuur en Milieu, die in zijn inleiding juist had gepleit voor een wat ruimere blik op de toekomst van MAA. Die toekomst is er niet voor de regionale luchthavens, was zijn boodschap. “Kijk vooruit en je ziet dat de kosten omhoog zullen vliegen. Nu komen er de kosten van de luchtverkeersleiding bij, die vroeger voor rekening van het Rijk waren. Verder in de toekomst ontkomt de luchtvaartsector 2
niet aan scherpe reductie van de uitstoot van kooldioxide en stikstofoxide. De luchtvaart krijgt te maken met dezelfde normen voor geluidhinder, stankoverlast en veiligheidsrisico als de andere sectoren. Bij MAA is dat evident, gelet op de slechte ligging in dit zeer drukbevolkte gebied. Al met al is er zowel uit milieuoogpunt als uit kostenoogpunt maar één conclusie mogelijk. Wij moeten een fundamentele discussie gaan voeren over een andere invulling van dit gebied. Maak er bijvoorbeeld een zakenvliegveld van en benut de vrijkomende ruimte als hoogwaardig bedrijventerrein. Dat betekent minder overlast en meer zekerheid en rendement.” “Njet”, was de reactie van Tindemans. “Ik geloof in ons businessplan en daarmee gaan we aan de slag.” En de deputé viel hem bij. Jan Tindemans heeft sterke troeven. Als blijkt dat de gewenste groei binnen de gegeven milieuvoorwaarden mogelijk is – en volgens alle berekeningen in het Milieu Effecten Rapport is dat het geval, zo laat Tindemans stellig weten – dan is inspraak, gericht op beperking van de overlast, bij voorbaat kansloos. .......... maar nuchter? Daarmee is niet gezegd dat het vliegveld overleeft. De kans dat het probleem van de overlast zich vanzelf oplost door een failliet van MAA wordt steeds groter. Een paar overwegingen. 1 Geen enkel regionaal vliegveld in Nederland heeft ooit zijn eigen broek kunnen ophouden, ook MAA niet. Weliswaar werd in 2002 verkondigd dat men voor het eerst uit de rode cijfers was, maar dat kwam door een boekhoudkundige handigheid. Dat het niet kan doorgaan zoals voorheen, blijkt uit
het aangezegde ontslag voor 40 personen. 2 Het zijn niet alleen ervaringscijfers die de scepsis voeden. Het marktgebied van MAA is de visvijver voor nog minstens acht concurrerende luchthavens in een straal van 100 kilometer. 3 Omdat deze ‘catchment area’ de nationale en taalgrenzen overschrijdt spelen ook cultureel-psychologische factoren mee. Grenzen zijn barrières. Over een taakverdeling tussen Bierset en MAA zei Tindemans eerder: “Zij de vracht, wij de passagiers.” Je hoeft geen profeet te zijn om te betwijfelen dat de Walen in Beek opstappen als ze dat ook in Bierset kunnen doen. 4 Op Bierset is op dit moment een passagiersterminal in aanbouw met een capaciteit van 1 miljoen passagiers per jaar. Bierset zet dus niet alleen in op vracht maar ook op passagiers, en realiseert zijn nieuwe terminal eerder dan MAA. Een soortgelijk verhaal geldt voor de Duitse concurrenten. Ook daar wordt geïnvesteerd op de groei en overheerst bij de consument de interne oriëntatie. 5 Nog een risico: MAA gokt voor een belangrijk deel op prijsvechters als Virgin of Ryan Air. Wat dat waard is hebben we onlangs gezien. Dit soort vogels is gevlogen zodra elders meer te verdienen valt. En zelfs als ze wel komen verdien je er weinig aan. 6 Zo ongeveer elke luchtvaarteconoom in Nederland betwijfelt de levensvatbaarheid van de regionale luchthavens. Wel sexy voor een regio, maar meer folklore dan aantoonbaar rendement, zo is het oordeel. Geen bestaanszekerheid dus. Niettemin: Jan Tindemans gaat voor de gladiolen, en dat recht heeft hij. Maar of de bloemen over drie of vier jaar, als de nieuwe eigenaren rendement willen zien, zijn deel zijn? Het geld dat dan inmiddels in een nieuwe terminal, een verlengde stopway en andere voorzieningen is geïnvesteerd, zou wel eens in een bodemloze put verdwenen kunnen zijn en niet meer beschikbaar voor acquisitie van meer renderende activiteiten. Dat zou het echte drama zijn dat MAA en Limburg kan overkomen.
Hub Bemelmans
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Dit is een uitgave van de Stichting Milieufederatie Limburg.
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Jaargang 18 Nummer 01 | April 2004 17
Redaktieadres Stichting Milieufederatie Limburg Godsweerderstraat 2 6041 GH Roermond T (0475) 38 64 10 | F (0475) 38 64 29
[email protected] www.milieufederatielimburg.nl Aan dit nummer werkten mee Sandra Akkermans, Hub Bemelmans, Wim Derks, Hans Heijnen, Klaas Krijgsheld, Wim Kuipers, Renate Meijers, Dennie Meurs, Jos Simons, Luc Soete, Astrid Vermeulen, Han van de Wiel, Toine Wuts
Hans Heijnen
19
Limburgs Milieu verschijnt vier maal per jaar om een oplage van 1000 exemplaren. Het blad heeft een gemotiveerde lezerskring bij de overheid, natuur- en milieubeschermers en andere organisaties. Advertenties in overleg.
12
12
De Stichting Milieufederatie Limburg is een overkoepelende organisatie van provinciale en lokale Limburgse natuuren milieubeschermingsorganisaties. De stichting is in 1971 opgericht met als doel: “Bevordering van natuurbehoud, landschapsbescherming en milieuzorg in de ruimste zin.” Zij wil dit doel bereiken door: “Het beoordelen, beïnvloeden en begeleiden van diverse overheden en andere instanties in de provincie.”
Medefinancier van projecten van de Milieufederatie Limburg
VOORZITTER KvK OVER VLIEGVELD NIEDERRHEIN Hub Bemelmans
14
KWESTIE ENCI diverse auteurs
14
GRENSWAARDEN VOOR FIJN STOF ZIJN ER TOCH NIET VOOR NIETS?! Klaas Krijgsheld
24
FIJN STOF ZIT RUIMTELIJKE ONTWIKKELING DWARS Jos Simons / Astrid Vermeulen
Abonnement Een abonnement op Limburgs Milieu kost e 12,50 per jaar, voor aangesloten organisaties is het gratis.
BEVOLKINGSONTWIKKELING DWINGT TOT NIEUW BELEID Wim Derks
21
Advertenties
LIMBURGSE WATERSCHAPSVERKIEZINGEN
21
28
GEOGRAFISCHE INFORMATIE IN ‘DIGITAAL ESPERANTO’
30
VOORBEREIDINGEN A73 IN VOLLE GANG
EN VERDER:
16 Column Wim Kuipers 19 Wat doet Europa met ons milieu? 20 Koolzaadoiie: voer voor dieselmotor 27 Stimuleringsprijs Duurzaam Ondernemen
ALS LOSSE BIJLAGE IN DIT BLAD…
NIEUWSBRIEF
In het hart van dit nummer vind u het jaarverslag van de Milieufederatie in 2003 als uitneembaar katern.
In 2003 is de Milieufederatie gestart met een digitale Nieuwsbrief. Alle organisaties die met een e-mailadres in ons bestand zijn opgenomen ontvangen deze automatisch. Nieuwe aanmeldingen - ook voor individuele personen - via www.milieufederatielimburg.nl
Het uitgeven van Limburgs Milieu wordt mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de Provincie Limburg. 3
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
SML-NIEUWS
RAAD VAN STATE VERNIETIGT BESLUIT GS OVER BEDRIJVENTERREIN SINT JOOST De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft medio april uitspraak gedaan op de beroepen die o.a. door de Milieufederatie Limburg en het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg en omwonenden werden ingesteld tegen de POL-aanvulling ‘Provinciaal Economisch kerngebied St. Joost’ (onderdeel De Loop II). Het beoogde bedrijventerrein is gelegen tussen de A2 en het Julianakanaal, ten zuiden van de woonkern Berkelaar. De Raad van State oordeelt dat het gezamenlijk beroep van de Milieufederatie en het Natuurhistorisch Genootschap in zijn geheel, en de beroepen van omwonenden deels gegrond zijn en vernietigt daarmee het besluit van Provinciale Staten van 21 februari 2003. Het beroep van de Milieufederatie Limburg en het Natuurhistorisch Genootschap stelt dat de provincie onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van een populatie van de kamsalamander, waarvan het bestaan al jaren is aangetoond. Het voortplantingsgebied van de kamsalamander valt weliswaar buiten het bedrijventerrein maar de beschermde diersoort vertoeft 9 maanden van
het jaar op het omringende land. Deze zomeren winterbiotoop bevindt zich wél binnen de begrenzing van het geplande bedrijventerrein en wordt door aanleg van het bedrijventerrein vernietigd. Aangezien de kamsalamander op grond van de Flora- en Faunawet en de Europese Habitatrichtlijn strikt is beschermd heeft de provincie ten onrechte op deze plaats een bedrijventerrein gepland. De Raad van State erkent dat de kamsalamander is aangetroffen direct naast De Loop II en een actieradius van 500 meter heeft. De Loop II is geheel gelegen binnen deze actieradius. De stelling van de provincie dat de kamsalamander niet in het gebied voorkomt en dat de
beschermde diersoort niet in het voortbestaan wordt bedreigd is onjuist en wordt ook niet door onderzoeksgegevens aannemelijk gemaakt. Bovendien hebben GS niet afgewogen of op voorhand redelijkerwijs te verwachten was dat de Flora- en Faunawet de uitvoerbaarheid van De Loop II in de weg staat. Het bestreden besluit is op deze punten onzorgvuldig voorbereid, aldus de Raad van State, en berust op een gebrekkige motivering. De locatiekeuze voor De Loop II is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De Milieufederatie Limburg en het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg zijn blij met de uitspraak. Zij toont aan dat de wettelijke bescherming van bedreigde diersoorten door de Raad van State serieus genomen wordt. Anderzijds toont de kwestie aan dat de toepassing van deze beschermende wetgeving door de Provincie Limburg nog niet in alle gevallen adequaat is.
Samenwerkingsproject 12 milieufederaties
230 BEDRIJFSRESTAURANTS ZETTEN ECO-PRODUKTEN OP HET MENU De 12 provinciale milieufederaties en de Stichting Natuur en Milieu zijn bezig de bedrijfslunchcultuur te veranderen. Dankzij het project ‘Biologische catering’ worden nu in 230 bedrijfsrestaurants ecologische producten geserveerd. In de voorlichtingsbrochure over het project leggen grote bedrijven als Achmea, SNS-Reaal Groep, NUON en de universiteiten van Nijmegen en utrecht uit waarom zij enthousiast zijn over biologische catering. Inmiddels hebben 110 partijen een intentieverklaring ondertekend om te streven naar 5 procent biologische omzet in 2004.
kunt brengen. Drie cateringmanagers zeggen met zoveel woorden dat je beter geen ruchtbaarheid kunt geven aan de introductie. Dat maakt acceptatie alleen maar eenvoudiger. Dan moet de prijs natuurlijk niet omhoog gaan, wat in veel gevallen heel goed mogelijk bleek.
“Er waren flinke aanloopproblemen, zoals onbetrouwbare leveringen en afwijkende verpakkingen, maar die zijn nu grotendeels overwonnen”, zegt projectleider Ieke Benschop van de Milieufederatie Utrecht. “De pioniers hebben de weg vrijgemaakt voor de massa, kun je zeggen.” De cateraars en dustributeurs halen op dit moment nog geen 1 procent van hun omzet uit biologische producten maar hun oprachtgevers, bedrijven en overheden, hebben grote ambities.
Een aantal overheden heeft al een flinke biologische omzet en wil nog meer. Het Brabantse provinciehuis haalde in 2003 37,5 procent en verwacht volgend jaar op 50 uit te komen. LNV zat dat jaar op 30 procent en heeft de ambitie volledig over te schakelen op biologisch. De Raad van Bestuur van NUON wil in haar 18 vestigingen biologische catering invoeren. NUON Friesland neemt daarin het voortouw en haalt nu al een aandeel van 15 procent Biologisch.
4
Benschop: “Als je bedrijven benadert, stuit je op levensgrote verschillen. Van totale desinteresse tot enthousiasme. Het succes is sterk persoonsafhankelijk. Bij gemeenten heb ik wel eens een onwillige manager gepasseerd door rechtstreeks naar de wethouder te stappen.” De brochure met ervaringen van cateraars en opdrachtgevers geeft een onverwacht inkijkje in hoe je biologische producten aan de man
SML-NIEUWS
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
SYMPOSIUM ‘EUREGIOGEMEENTEN OP WEG NAAR DUURZAAMHEID’
AGENDA 21
Momenteel inventariseert het Platform Agenda 21 van de Euregioraad de duurzame projecten die de laatste jaren door gemeenten in de Euregio zijn gerealiseerd. De resultaten – de ‘best practices’ – zullen worden gepresenteerd op een symposium op 10 juni 2004. Symposium Het symposium vindt plaats in het Gouvernement te Maastricht. De organisatoren beogen het promoten van gemeentelijk duurzaamheidsbeleid in het kader van de Lokale Agenda 21. Daartoe wordt geschetst welk belang de EU hecht aan de ontwikkeling van duurzaam beleid, welke financieringsprogramma’s de EU ter beschikking stelt en hoe de verschillende partijen daarop kunnen inspelen. De voorbeeldprojecten dienen om anderen aan te sporen eigen initiatieven te ontwikkelen en daarbij te voorkomen dat voor de zoveelste keer hetzelfde wiel wordt uitgevonden. Door het bij elkaar brengen van verschillende partijen (gemeenten, NGO’s, derde wereldorganisaties, etc.) wordt men in de gelegenheid gesteld met elkaar in contact te komen en onderling informatie uit te wisselen. Enquête Voorafgaand aan het symposium wordt onderzoek verricht naar de gerealiseerde of nog in uitvoering zijnde projecten in de Euregiogemeenten. Voor dit onderzoek werd een vragenlijst samengesteld. Deze vragenlijst is verspreid over 194 gemeenten in de Euregio Maas-Rijn en bestaat uit 75 inhoudelijke
vragen. De vragen hebben betrekking op vijf beleidsterreinen: water, natuur en milieu, klimaat en grondstoffen, lokaal/mondiaal en sociale aspecten van duurzaamheid. Voor elk beleidsterrein wordt een aantal vragen gesteld volgens een vast patroon: Is beleid geformuleerd, is budget uitgetrokken op de begroting c.q. is voor de taak een ambtenaar aangesteld, welke concrete projecten zijn gerealiseerd of in uitvoering, welk project beschouwt u als het meest geslaagd? Deze laatste vraag biedt de gemeenten de gelegenheid naar eigen goeddunken projecten te noemen die eventueel niet door eerdere vragen worden ondervangen. Bovendien geeft het antwoord een beeld van de beoordeling door de gemeente zelf van haar duurzaamheidsactiviteiten. De reacties op de enquête worden verwerkt en een vakkundige jury kiest uit de geretourneerde enquêtes de meest aansprekende projecten.. De jury is amengesteld uit deskundigen uit de 5 regio’s van de EMR. De resultaten van de enquête en de gekozen voorbeeldprojecten worden opgenomen in een brochure. Op deze manier wordt iedereen in de gelegenheid gesteld zelf te bezien welke projecten in de eigen gemeente kunnen wor-
Tijdens de internationale conferentie in Rio de Janeiro over Milieu en Ontwikkeling (1992) hebben de deelnemende landen een actieprogramma opgesteld; Agenda 21. Sinds deze conferentie worden lokale overheden aangespoord om hun eigen actieprogramma op te stellen en in te voeren, een Lokale Agenda voor de 21e eeuw (LA 21). De kenmerken hiervan zijn: dialoog (gemeenten, burgers, bedrijven, organisaties), samenhangende aanpak, ontwikkeling van onderop, natuur en milieu educatie/communicatie, integrale aanpak van milieu en ontwikkelingsvraagstukken en duurzame ontwikkeling en de sociale aspecten hiervan.
den opgepakt en ook welke fouten kunnen worden vermeden. De genomineerde gemeenten worden uitgenodigd om tijdens het symposium hun project voor te stellen. Tijdens het symposium zullen ook de winnaar/winnaars bekend worden gemaakt. Voor de volledige vragenlijst kunt u terecht op de website van de Euregio Maas-Rijn: www.euregio-mr.com
Dennie Meurs
JURY Belgisch Limburg
Stef Vandebroek, directeur van RIMO (regionaal instituut voor maatschappelijk opbouwwerk)
Provincie Luik
Bernard Balle, hoofd milieuvoorlichting provincie Luik
Duitstalige Gemeenschap
Patrick Kelleter, president van het agentschap voor duurzame ontwikkeling
Nederlands Limburg
Pim Martens, plaatsvervangend directeur ICIS
Regio Aken
Helmut W. Breuer, Professor Geografisch Instituut Leerstoel voor Toegepaste Geografie 5
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
COLUMN
M-BAAN Een overdekt MVV-stadion met kunstgrasveld, op het terrein van vliegveld Beek. Dat plan lanceerde bouwmagnaat Melchior begin februari. Iemand in mijn buurt sprak: mooi plan, dan raken we dat vreselijke vliegveld misschien kwijt. Ben ik nog niet zo zeker van. Een zoon die MVV-aanhanger is, maar op een afstand van 234 kilometer, zei eveneens: slim bedacht, want dan gaan ze met De Geusselt natuurlijk wat anders doen: dat is top-A-lokatie. Een maand en een week duurde het voor de krant meldde dat De Geusselt voor meer gebruikt moet worden dan voor voetbal op belabberd niveau. Althans: dat adviseert een bureau dat gespecialiseerd is in vrije tijd. De gemeente heeft kennelijk gevraagd: wat kunnen we daar het beste doen? Zo’n bureau moet aan de centjes denken, en jaagt MVV dus niet meteen weg, maar adviseert de gemeente optie II nader uit te werken. Dat is in gewone taal: MVV gaat over enige tijd failliet, en dan is het domweg kapitaalvernietiging als het stadion mee de afgrond in gaat. Daarom dient er NU gepland te worden. Het verbouwde stadion zou kunnen blitzen met – ik doe een greep – hoogwaardige sportevenementen, kunstzinnige shows als Cirque du Soleil, gewone circussen en dolfijnenshows. Er kan een casino bij gepland worden, of een ander amusementscentrum, dat jaarlijks tussen de 400.000 en 560.000 bezoekers kan trekken. Dat aantal haalt Roda in drie jaar (hopen ze). Ik kan me voorstellen – geachte lezer – dat u, tot hier gekomen zijnde, even de voorkant van dit blad raadpleegt of u een milieublad leest, en niet iets Elsevierderigs voor de zakenman. Nou ja: al deze plannen zijn niet schadelijk voor het stoffelijke milieu. Het geestelijke milieu, dat mij eveneens ter harte gaat, lijkt me weinig gebaat bij kopballende dolfijnen in een oben-ohnecasino. Maar als het volk dat wil? En: het brengt geld in het laatje. In welk laatje? Ach – daar ben ik een te eenvoudige Limbo voor. Ik denk bij geld nog altijd aan dubbeltjes, aan handen uit de mouwen steken, voor brood op de plank. En schoorstenen moeten blijven roken, nietwaar? Zo peinzend kwam ik op de vraag: Weet u misschien waar de meeste schoorstenen staan? Ik ook niet. Ik weet wel wat ik al vermoedde. De drie provincies met de meeste werkgelegenheid in de industrie zijn: Brabant, Limburg en Zeeland – in deze volgorde. Volgende vraag: Hoe zou dat nou komen? Geen idee, maar er spookt weer wat door mijn hoofd. In de industrie moet je hard werken, hebben de vakbonden tenminste jarenlang geroepen. Ook ouders dachten dat, want ze weigerden hun zonen naar de ambachtsschool te sturen. Ze deden er alles voor dat hun kinderen later niet hoefden te werken, heette het. Werken: dat was de fabriek. Fabrieken stinken soms ook nog, of maken lawaai.Vakbonden en politiek Limburg zijn mede daarom bang dat nog meer bedrijven naar het voormalige Oostblok of andere lage-lonenlanden vertrekken. Een conclusie zou kunnen zijn: alleen achtergebleven gebieden hebben nog industrie. Oei: wat heb ik me daar geschreven? Nee: ik beweer niet dat Limburg achterlijk zou zijn. Jaar na jaar vind je hier de beste middelbare scholen, de Universiteit Maastricht scoort zeer hoog. Maar ja: veel van de slimste mensen trekken weg. Je kunt beter 6
plaatjes draaien dan aan de draaibank staan. Even verifiëren daarom welke provincies de minste werkers in de industrie hebben. Kan niet missen: Noord-Holland, Utrecht en Flevoland, op de voet gevolgd door Zuid-Holland. Hoe kan dat? Waar verdienen ze daar dan hun geld mee? Want het gemiddelde inkomen ligt er een stuk hoger dan hier. Beetje in de knipsels neuzen. De medewerkers van de Stichting SOS-Kinderdorpen of zoiets verdienen gemiddeld 52.000 euro. De beide voorzitters van de Hartstichting krijgen elk meer dan Balkenende. En terecht, roepen dan duizenden. De bedenkers van de Postcodeloterij eigenen zich per hoofd een paar miljoen euro per jaar toe. Zo kan ik verder gaan, over tienduizenden goedbetaalde banen bij onze omroepen en ministeries. En al dat werk is schoon, het dampt en borrelt niet, stoot helemaal niets uit en is ook nog vrij vast. Want nutteloze voorschriften voor de basisschool zul je niet in Bangla Desh kunnen laten maken – hoewel … … nou ja: we kunnen geen mooie milieuvriendelijke banen eisen. En omdat we ze ook niet makkelijk krijgen, moet de politiek de ENCI wel handhaven, bedenk ik in mijn sombere buiten wel eens. Daar werken immers een paar honderd man. Patstelling. Conclusie: het wordt hoog tijd voor de Stichting SOS-Uitgemergeld. Dat is niet actiegroep zoveel tegen de ENCI, nee: een laten zien dat we nog niet genoeg uitgemergeld zijn, maar dat we wel zelf willen bepalen hoe en wat. Bij de Geusselt beginnen we dus met die tunnel in de A2 dwars door de mergel heen. Die is milieuvriendelijk, genereert kennis, biedt hoogwaardige werkgelegenheid. Want als dat goed gaat – en waarom niet?, komt er uiteraard een supersnelle trein door de mergel van Maastricht naar Heerlen. En daarna SittardValkenburg, want dat is over de weg een rotverbinding. Een heel mooie M-baan wordt dat. Alleen al het uitwerken van de plannen levert werkgelegenheid op voor meer mensen dan bij de ENCI werken. Wel de ENCI de weggeboorde mergel laten verwerken, en dan … Nou de centen nog. Kijk: van alles wat we in Nederland produceren, wordt 21 procent uitgevoerd. Daar wordt dus aan verdiend – als het goed is. Voor Limburg bedraagt dat percentage 28, voor Zuid-Limburg zelfs meer dan dertig. Hier wordt dus geld verdiend om elders nutteloze nota’s te kunnen maken. Mag er wat van dat geld hier blijven misschien? P.S.: het nieuwe stadion dient natuurlijk ook op de M-baan aangesloten te worden.
Wim Kuipers
SML-NIEUWS
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Limburgse Waterschapsverkiezingen 1 mei tot 18 mei 2004
KIES VOOR NATUUR IN UW WATERSCHAPSBESTUUR De waterschappen: wat doen ze? De waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei vervullen een belangrijke rol in het waterbeheer in Limburg. Zij zorgen voor de afvoer van overtollig water, maar ook voor meer natuurlijk ingerichte beken en het tegengaan van verdroging en erosie. Daarnaast hebben zij de zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Schoon water is onmisbaar voor een gezond natuurlijk milieu. Gaat de Limburgse natuur en veiligheid ook u aan het hart? Gebruik dan uw stembiljet en stuur het ingevuld terug. U kunt iets doen voor natuur, milieu, landschap en veiligheid in uw eigen woonomgeving door op een groene kandidaat te stemmen. De groene kandidaten in uw regio staan in dit artikel. Groene kandidaten zijn actief in provinciale of lokale natuur- en milieuorganisaties. In het kandidatenboekje van het waterschap herkent u hen aan de verwijzing ‘www.kiesnatuurlimburg.nl’ en/of het motto ‘Kies voor natuur in uw waterschapsbestuur’. Hoe stem ik op een groene kandidaat? De waterschapsverkiezingen zijn schriftelijke verkiezingen. Als inwoner krijgt u een formulier en als huiseigenaar krijgt u er een extra. Op elk formulier is aangegeven op welke categorie u mag stemmen. Alle inwoners kunnen een stem uitbrengen op de categorie ‘ingezetenen’. Huiseigenaren kunnen bovendien ook op kandidaten stemmen van de categorie ‘gebouwd’. De groene kandidaten treft u zowel aan bij ‘ingezetenen’ als bij ‘gebouwd’. Waar staan de groene kandidaten voor? Gezond water Voor mens en natuur is schoon water essentieel, zowel in het landelijk gebied als in de stad. Daarom willen we riooloverstorten saneren, vuile bagger verwijderen en verontreiniging door meststoffen, bestrijdingsmiddelen en zwerfvuil terugdringen.
Ruimte voor water Veiligheid staat voorop! Daarom willen we water weer ruimte geven maar ook langer vasthouden waar het neervalt. Hierdoor stroomt het trager weg en zorgt het voor minder overstromingsoverlast elders. We willen het water en de oevers op een natuurlijke manier beheren, waardoor bloemrijke waterkanten kunnen ontstaan. Genoeg water Het klinkt gek, maar ondanks het feit dat er op bepaalde plekken soms sprake is van wateroverlast, is er in veel gebieden juist te weinig schoon water. Daarom willen wij het waterpeil in natuurgebieden daar waar nodig verhogen. Schoon regenwater hoort niet in het riool. Wij willen regenpijpen laten afvoeren in de tuin en het plantsoen: goed voor de planten en de bodem en goed voor de aanvulling van het grondwater. Genieten van water Iedereen moet kunnen genieten van water in de buurt; spelevaren, wandelen, fietsen, schaatsen, kanoën of vissen in, op of langs de waterkant. Ook in de stad willen we water weer zichtbaar en stankloos maken: stekelbaarsjes en kikkervisjes zien zwemmen, genieten van bloemen en libellen langs de waterkant. Betaalbaar water Veiligheid, goede waterkwaliteit en natuurlijk
DEZE ORGANISATIES STAAN ACHTER DE GROENE KANDIDATEN • IVN Consulentschap Limburg • NHGL Natuurhistorisch Genootschap Limburg • LL Limburgs Landschap • IKL Instandhouding Kleine Landschapselementen • ML Milieufederatie Limburg • NM Natuurmonumenten • VVM Visstandverbetering Maas • ANWB Algemene Nederlandse Wielrijders Bond
waterbeheer hebben hun prijs. Door een efficiënte manier van werken moeten de waterschapslasten voor burger en bedrijven zo laag mogelijk blijven. Meer informatie: Milieufederatie Limburg, tel. (0475) 38 64 10 of www.kiesnatuurlimburg.nl
Hans Heijnen
7
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
SML-NIEUWS
GROENE KANDIDATEN VOOR LIMBURGSE WATERSCHAPSVERKIEZINGEN MEI 2004 WATERSCHAP PEEL EN MAASVALLEI kiesdistrict 1 Ingezetenen Gebouwd
Maasterras Zuid Ir. Hans Heijnen (Swalmen) Peter Freij (Venlo)
Gennep kiesdistrict 1
kiesdistrict 1 Gebouwd
Maasduinen Gert Verrijdt (Afferden)
Venray kiesdistrict 2
kiesdistrict 2 Ingezetenen Gebouwd
Venray Sjraar Roelofs (Maasbree) Frits van Aarssen (Venlo)
Venlo kiesdistrict 3
kiesdistrict 3 Ingezetenen Gebouwd
Weert Dr. Otto Plantema (Nederweert) Jan Kluskens (Nederweert)
Weert
WATERSCHAP ROER EN OVERMAAS kiesdistrict 1 Ingezetenen
Roerstreek Liesbeth van Soest (Roerdalen)
Roermond
kiesdistrict 1 Ingezetenen Gebouwd
Westelijke Mijnstreek Mr. Hein Kerkhoffs (Schinnen) Harrie Caanen (Grevenbicht)
kiesdistrict 2 Ingezetenen Gebouwd
Parkstad Aart Resoort (Munstergeleen) Drs. Stef Keulen (Hulsberg)
kiesdistrict 1
Sittard
kiesdistrict 2 kiesdistrict 2 Ingezetenen Gebouwd
8
Heuvelland Karien Kienhuis (Margraten) Wiepke van de Vliet (Meerssen)
Heerlen Maastricht
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
BEVOLKINGSONTWIKKELING DWINGT TOT NIEUW BELEID Voor wie het nog niet wist of weten wil: In Limburg is definitief de bevolkingsdaling begonnen. De nieuwste bevolkingsprognose gaf de Provincie Limburg aanleiding tot de aankondiging van een breed maatschappelijk debat over de gevolgen ervan. Dagblad De Limburger vertaalde het verschijnsel als ‘Limburg rollatorland’. Of die vlag de lading dekt? Zeker is dat op vele beleidsterreinen gevolgen zullen optreden. “Het is tijd voor nieuw beleid”, zegt onderzoeker Wim Derks. “Limburg, kijk over de top”. Zijn vooruitblik in dit artikel dwingt tot nadenken. De vragen die hij oproept behoren aan de orde te komen in de aangekondigde brede maatschappelijke discussie. Zal Limburg de onvermijdelijkheid van de bevolkingsdaling met de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de woningmarkt, de arbeidsmarkt en de ruimtelijke ordening accepteren en er zijn beleid op afstemmen? Of borduurt bestuurlijk Limburg nog even door op de vertrouwde groeigedachte? De regionale ontwikkeling van het totaal aantal inwoners, maar ook de ontwikkeling van het aantal inwoners per leeftijdsgroep heeft invloed op diverse terreinen zoals de woningmarkt, de arbeidsmarkt, de economische ontwikkeling en de behoefte aan bedrijventerreinen. In Limburg wijkt de bevolkingsontwikkeling sterk af van de ontwikkeling in de andere provincies. Een aantal zaken gebeurt hier veel eerder dan elders in Nederland. Het openbaar worden van enkele publicaties is aanleiding om opnieuw aandacht te besteden aan de bevolkingsontwikkeling van Limburg en een aantal gevolgen. Die publicaties betreffen onder andere de nieuwe officiële bevolkingsprognose van de Provincie Limburg, die 17 februari openbaar is geworden en een artikel van ondergetekende in het economenblad ESB van 6 februari 2004: Vergrijzing en regionale markten.
2004.); het laagste migratiesaldo en is de enige provincie waar gemiddeld over de afgelopen vijf jaar het migratiesaldo negatief was; als eerste provincie een blijvende daling van het aantal inwoners (met ingang van 2002; in de eerst volgende provincie gaat dat waarschijnlijk pas over ruim tien jaar gebeuren); het laagste aandeel 0-14-jarigen in de bevolking en is dus het meest ontgroend (ook in de toekomst blijft dat aandeel naar verwachting in Limburg het laagste); als eerste provincie een krimp van de potentiële beroepsbevolking (bevolking van 15-64 jaar daalt met ingang van 1995; in de eerstvolgende provincie gaat dat ongeveer tien jaar later gebeuren: Drenthe en Zeeland waarschijnlijk in 2007 of 2008). Tenslotte krijgt Limburg in de toekomst ongeveer het hoogste aandeel van 75 jaar en ouder en wordt dus de meest vergrijsde provincie van ons land.
KRIMPENDE BEVOLKING Ten opzichte van andere provincies kan over de bevolkingsontwikkeling van Limburg het volgende worden vastgesteld. Limburg heeft van alle provincies: de laagste vruchtbaarheid (aantal kinderen per vrouw); het laagste aantal geboorten in procenten van de bevolking; de hoogste sterftekans; de laagste natuurlijke aanwas (saldo geboorte en sterfte); als eerste provincie een natuurlijke aanwas, die blijvend negatief wordt (dat gebeurt vrijwel zeker in
In Limburg gaat het totaal aantal inwoners in de komende 30 jaar ongeveer even snel dalen als het in de afgelopen 30 jaar is gestegen. In 1970 steeg het aantal inwoners van Limburg boven het miljoen, bereikte een top van 1.143.300 in januari 2002 en zakt naar verwachting in 2034 weer beneden het miljoen (zie de figuur op pagina 10). De omslag van groei naar daling van het aantal inwoners is in Limburg een aantal jaren eerder gekomen dan verwacht als gevolg van de ontwikkeling
van de migratie. De daling van de bevolking is voor een steeds groter aantal Limburgse gemeenten een onafwendbaar maar nog geen algemeen geaccepteerd gegeven. Illustratief voor de houding van gemeenten ten opzichte van de bevolkingsontwikkeling is het volgende citaat uit Dagblad De Limburger van 10 januari 2004 in een artikel met de kop ‘Aantal inwoners Parkstad daalt’. Daarin staat: “Onlangs werd bekend dat Landgraaf ambitieuze bouwplannen heeft om het inwonertal op te krikken. Want deze gemeente belandt voor het eerst onder de grens van veertigduizend inwoners. Als dit in 2005 nog steeds zo is, heeft dat onder meer gevolgen voor de salarissen van gemeentebestuurders.” Achter de daling van het totaal aantal inwoners zitten grote veranderingen in de samenstelling naar leeftijd. Het aantal personen beneden de 40 jaar daalt en blijft dalen. Zoals hiervoor al is vermeld daalt de omvang van de potentiële beroepsbevolking (bevolking van 15-64 jaar) al met ingang van 1995. Voor de regionale woningmarkt en zorgmarkt is vooral de groep van 75 jaar en ouder van belang. Het aantal inwoners in die groep stijgt in Limburg in de komende 40 jaar met bijna 2% per jaar en gaat dan dalen. Het aandeel van 75-plussers in de totale bevolking stijgt van 6,5% nu naar een top van ongeveer 16% in de komende jaren veertig. WONINGMARKT Minder groei woningbehoefte Minder inwoners betekent niet dat er direct minder woningen nodig zijn. De samenstelling van de bevolking naar leeftijd verandert sterk. Het aantal jongeren daalt, het aantal ouderen stijgt. De bevolking beneden de 50 jaar woont vaak met drie of meer personen in een huis. Door de vergrijzing stijgt het aantal personen van boven de 50 jaar. Vijtigplussers wonen vaak maar met een of twee personen in een huis. Het aantal grote huis9
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Niveau bevolking Limburg, 1970-2035, volgens drie varianten. (Bron: CBS, Etil)
houdens daalt dus en een het aantal kleine huishoudens stijgt. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat het gemiddeld aantal personen per woning daalt. Bij een gelijkblijvende of licht dalende omvang van de totale bevolking zijn dan toch meer woningen nodig. Hoewel het aantal inwoners van Limburg met ingang van 2002 krimpt, blijft er nog ongeveer twintig jaar een behoefte aan groei van de woningvoorraad. De benodigde groei wordt wel steeds minder. De groei van de woningvoorraad is in 2003 gezakt naar een na-oorlogs dieptepunt, maar in Limburg is die groei toch nog niet of nauwelijks te laag om te voldoen aan de behoefte van het dalend aantal inwoners. Groei woningbehoefte ouderen Het aantal woningen is één, het soort woningen waaraan behoefte is, is twee. Voor wie moet er gebouwd worden? Ouderen willen over het algemeen anders wonen dan jongeren. Vaak willen ouderen geen (grote) tuin meer. Ze willen een gelijkvloerse woning in het centrum van stad of dorp, dicht bij de voorzieningen. Appartementen zijn daarbij vaak bijzonder aantrekkelijk, ook vanwege de veiligheid en de mogelijkheid van gemeenschappelijke voorzieningen. Het aantal ouderen groeit sterk. Als er alleen voor de behoefte van ouderen gebouwd wordt komen er voldoende gezinswoningen vrij voor jongeren. Als er voor de behoefte van de bevolking gebouwd wordt, dus in het centrum voor 10
ouderen, hoeft er (bijna) niet meer buiten het centrum gebouwd te worden. Meerssen als voorbeeld Laten we de ontwikkeling van de woningbehoefte concreet maken op basis van informatie over de gemeente Meerssen. Deze gemeente is waarschijnlijk representatief voor een groot deel van (Zuid-)Limburg. Meerssen had in 1995 bijna 20.700 inwoners. Sindsdien daalt het aantal. In februari 2003 is het aantal inwoners onder de 20.000 gezakt. Over ongeveer tien jaar wordt de grens van 19.000 gepasseerd. In de afgelopen tien jaar is de woningvoorraad in Meerssen met ongeveer 400 woningen toegenomen. Een doorrekening van de woningbehoefte naar de toekomst laat zien dat de woningvoorraad nog met ongeveer 200 zal moeten groeien in de komende tien jaar. Dan begint de daling van de woningbehoefte in Meerssen. Hoe is die groeibehoefte van 200 woningen samengesteld? Naar leeftijd van de huishoudens gelden voor Meerssen voor de komende tien jaar globaal de volgende cijfers: jonger dan 55 jaar -600, de leeftijd van 55 tot 75 jaar +500 en 75 jaar en ouder +300. Het saldo van deze drie leeftijdsgroepen is de genoemde +200. Voor wie moet er in Meerssen dus gebouwd worden? Voor de 55-plussers. Zijn dat de eengezinswoningen buiten het centrum? Wat hier berekend is komt volledig overeen met de uitkomsten van het woning-
behoefte-onderzoek van enkele jaren geleden. Begin 2000 heeft Companen Adviesgroep voor beleid in opdracht van de Woningstichting Meerssen en Gemeente Meerssen een onderzoek gedaan naar de woningbehoefte, ook naar soort woning. Een van de conclusies was toen al dat er in Meerssen voor de periode 1998-2002 een overschot was aan eengezinswoningen. Dat overschot aan eengezinswoningen neemt volgens dat onderzoek verder toe na 2002. Als ook in andere gemeenten een woningbehoefte-onderzoek wordt uitgevoerd naar het voorbeeld van Meerssen, dan leidt dit waarschijnlijk voor veel gemeenten in (Zuid-) Limburg eveneens tot de conclusie dat er reeds nu een overschot is aan eengezinswoningen. De slotsom is dat er geen eengezinswoningen meer bijgebouwd hoeven te worden buiten het centrum van stad of dorp. Als er in het centrum gebouwd wordt voor ouderen, komen elders genoeg woningen vrij voor jongeren. Limburg Meerssen is geen uitzondering. Voor Limburg als geheel geldt dat het aantal huishoudens nog ongeveer 20 jaar groeit. Daarom moeten er nog ongeveer 34.000 woningen bij komen. Die stijging is echter het saldo van de groei van het aantal huishoudens boven de 55 jaar met ongeveer 92.000 en de daling van het aantal beneden de 55 jaar met ongeveer 58.000.
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
ZORGDRUK OP DE ARBEIDSMARKT Groei beroepsbevolking (bijna) ten einde De potentiële beroepsbevolking (bevolking 1564 jaar) daalt in Limburg al sinds 1995. De beroepsdeelneming stijgt nog wel, maar die stijging wordt steeds minder. Tot 2003 steeg daardoor de omvang van de beroepsbevolking nog duidelijk. Vanaf nu wordt die toename steeds geringer, waarna binnen vijf jaar de daling inzet. Ook hierbij loopt Limburg voor op de andere provincies. Over 40 jaar is de beroepsbevolking in Limburg waarschijnlijk ongeveer een kwart kleiner dan nu. Stijgende werkgelegenheid in de zorg Momenteel werkt in Limburg ruim 15% van de beroepsbevolking in de zorgsector (welzijnszorg, zoals verpleeg- en bejaardentehuizen, thuiszorg, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, en gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen). Er is een duidelijke samenhang tussen de ontwikkeling van de bevolking naar leeftijd en de vraag naar zorg en daarmee aan de behoefte aan arbeidskrachten in de zorgsector. Er zijn vele (maatschappelijke) ontwikkelingen waardoor die samenhang beïnvloed wordt, zoals langer zelfstandig blijven wonen van ouderen en kortere verpleegduur in ziekenhuizen. Op basis van een aantal aannames over deze ontwikkelingen, kunnen ramingen gemaakt worden van de toekomstige werkgelegenheid in de zorgsector. De omvang van de zorgwerkgelegenheid bereikt dan een top in de komende jaren veertig, wanneer het aantal personen van 75 jaar en ouder de top bereikt. De omvang van de zorgwerkgelegenheid is in Limburg dan 37% groter dan nu. Toenemende zorgdruk De dalende beroepsbevolking en de sterk stijgende zorgwerkgelegenheid geven een toenemende zorgdruk op de arbeidsmarkt. In Limburg stijgt het aandeel van de zorgwerkgelegenheid in de totale werkgelegenheid van ruim 15% nu naar ongeveer 27% in de komende jaren veertig. Gevolgen Nederland heeft een zeer hoge en nog steeds toenemende welvaart. Het aantal ouderen en daarmee de politieke invloed van ouderen stijgt sterk. Er kan daarom vanuit gegaan worden dat aan de stijgende behoefte aan zorgpersoneel ook daadwerkelijk voldaan wordt. Gezien de algemene structurele krapte op de arbeidsmarkt in de komende jaren zal
aan deze stijgende behoefte aan zorgpersoneel mogelijk voor een deel voldaan worden door het aantrekken van arbeidskrachten van elders. Maar vergrijzing en toenemende zorgdruk op de arbeidsmarkt zijn geen Limburgse of Nederlandse, maar Europese verschijnselen. De mogelijkheden van het aantrekken van arbeidskrachten van elders zijn dus beperkt. Voor het grootste deel zal het zorgpersoneel voort moeten komen uit de eigen beroepsbevolking in de regio. Als meer mensen in de regio in de zorg gaan werken, terwijl de totale beroepsbevolking gaat dalen, dan blijven er steeds minder mensen over voor de overige werkgelegenheid. Regiogebonden activiteiten zoals zorg, onderwijs, overheid, detailhandel en schoonmaak zullen in de regio blijven, maar als gevolg van de grote schaarste aan arbeidskrachten zal steeds meer niet-regio-gebonden werkgelegenheid zich naar elders verplaatsen. Welke werkgelegenheid zal vertrekken? Zijn dat vooral arbeidsplaatsen voor laagopgeleiden? De toenemende zorgdruk op de regionale arbeidsmarkt zal grote gevolgen kunnen hebben voor de regionale werkgelegenheidsstructuur. Bij een beleid in de regio dat zich richt op de wat langere termijn zal hiermee uitdrukkelijk rekening gehouden moeten worden.
de komende daling (omkeerbaarheid)? Een spannende uitdaging voor Limburg, als voorbeeldregio voor een nieuw lange-termijnbeleid.
Wim Derks Medewerker van de Universiteit Maastricht
[email protected]
ACCEPTATIE De eerste stap om te komen tot een goed beleid, dat rekening houdt met de onvermijdelijkheid van de bevolkingsdaling is de acceptatie van de bevolkingsdaling. Uit de reactie van de Provincie op de nieuwe bevolkingsprognose blijkt dat de Provincie de bevolkingsdaling heeft geaccepteerd en dat ze een gepast beleid wil ontwikkelen. Waarschijnlijk hebben zeer veel gemeenten in Limburg zich nog niet neergelegd bij de bevolkingsdaling. De hiervoor gegeven reactie van Landgraaf is daarvoor illustratief.
LIMBURG, KIJK OVER DE TOP Tot nu toe was de vraag bij het (ruimtelijk) beleid in welk tempo woningen, bedrijventerreinen, kantoren en wegen gerealiseerd moeten worden. In het (ruimtelijk) beleid moet nu een nieuw aspect worden toegevoegd, namelijk het antwoord op vragen als: Wanneer wordt naar verwachting de top bereikt van de behoefte aan genoemde zaken? Wat is tot aan het moment dat die top wordt bereikt nog nodig aan groei? In hoeverre moet nu al rekening worden gehouden met 11
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
voorzitter Kamer van Koophandel Limburg Noord over vliegveld Niederrhein:
“NIET IN EEN TRADITIONELE KRAMP SCHIETEN” Voorzitter Bert Haffmans van de Kamer van Koophandel Noord- en Midden-Limburg schrikt niet terug voor stevige uitspraken en onconventionele stappen. Zo initieerde hij in het verleden overleg met de milieufederatie en bood hij een adviseurschap aan in het bestuur van de Kamer. Onlangs, in januari, presenteerde hij een viertal suggesties voor veranderingen in de regio waar hij zich druk over maakt. Bij drie daarvan – een betere bereikbaarheid van vliegveld Niederrhein bij Bergen, minder regels, en ontwikkeling van het agrocomplex – is ook de milieufederatie betrokken. Op korte termijn is de meest brisante de ontwikkeling van vliegveld Niederrhein, met name als het gaat om de vraag: Hoe kan Noord-Limburg van het vliegveld profiteren? Haffmans: “De economie van Noord-Limburg staat er structureel veel slechter voor dan we denken. Niederrhein kan bijdragen aan een versterking van het ondernemingsklimaat, maar dat veronderstelt een goede bereikbaarheid, ook vanuit Venlo en Venray. Ik vind dus dat wij op termijn maar eens rond de tafel moeten gaan zitten over de aanleg van een weg tussen de brug bij Wanssum door het smalste stuk van Nationaal Park Maasduinen en het ecologische weinig interessante Wellsche Meer, naar het vliegveld. Laten wij op een rij zetten: Welke belangen liggen er? Kan een goed ingepaste verbinding een alternatief zijn voor de al die huidige smalle wegen door het park: de Wezerweg, de Twistedenerweg en de Walbeckerweg, waarlangs nu het verkeer zijn weg zoekt? Wellicht is het een mooie oplossing voor beider belangen.”
kijken. “Wellicht dat het niet zo slecht uitpakt als in eerste instantie lijkt. Het komt erop aan niet in een traditionele kramp te vervallen. In het verleden hebben we in Limburg door het vasthouden aan traditionele houdingen een sterke verharding van standpunten gezien. Wellicht dat serieus overleg over de A73-Zuid jullie ertoe had kunnen bewegen de weg op de oostoever van de Maas sneller te accepteren. En ik sluit ook niet uit, dat wijzelf tot de conclusie hadden kunnen komen dat de westoever bij nader inzien toch niet zo verkeerd was. Wat dat betreft, bewijst onze gezamenlijke tracékeuze voor de A74 hoe het anders en beter kan.”
Over Laarbruch: “Ik denk dat het met de
Rechttoe-rechtaan ligt Venray op 15 kilometer van het vliegveld; via de autoweg op meer dan 50. Omrijden is niet populair. Het verkeer zal dan zijn eigen weg zoeken, mogelijk langs schadelijker routes door de Maasduinen. Ik zeg hem dat ik de bui al zie hangen. De voorspelbare reactie bij de natuurorganisaties zal luiden: “Weer zo’n ondernemersverhaal; enkel oog voor de eigen belangen; geen gevoel voor de natuur. Als wij zelfs onze nationale parken niet kunnen ontzien, wat beschermen we dan wel nog in dit land?” Haffmans realiseert zich het gevaar van ‘hakken in het zand’ en benadrukt dat het van belang is vooral samen naar de situatie te 12
overlast wel mee zal vallen.” Zijn pleidooi om de ontsluiting richting Venlo opnieuw te bezien, wordt op het eerste oog niet ondersteund door een onlangs uitgevoerde verkeersstudie, nota bene in opdracht van de Kamer van Koophandel zelf. Strikt genomen ontbreekt de verkeerskundige behoefte en kan aan- en afvoer van de grootste stromen passagiers gemakkelijk plaats vinden via de A77. Dat is tot heden ook de mening van de Milieufederatie. Haffmans beaamt de uitkomsten van de studie, maar
voegt hieraan toe: “Er is gekeken naar de directe behoefte, uitgaande van de verkeersbewegingen op Niederrhein. Ik vind dat wij breder moeten kijken. Hoe kunnen wij de regio stimuleren? Als het vliegveld er ligt is het jammer er niets mee te doen, temeer omdat ik denk dat het met de overlast wel mee zal vallen. In vergelijking met veel andere vliegvelden – Eindhoven, Maastricht – ligt Niederrhein beter. En er zijn grote uitbouwmogelijkheden met het Roergebied om de hoek en een vliegveld als Düsseldorf, dat vanwege zijn ligging problemen krijgt met groeien.” Aan de economische ontwikkelingsmogelijkheden twijfelt hij niet. Hij verwijst naar de ontwikkelingen bij andere vliegvelden in Duitsland. Een vergelijking met Nederlandse regionale vliegvelden wijst hij af. Daar wordt uitsluitend verlies geboekt en laten vervoersdeskundigen als professor Jaap de Wit, tot 2002 hoofd afdeling luchtvaarteconomie van de Rijksluchtvaartdienst, zich zeer negatief uit over de ontwikkelingskansen van regionale vliegvelden. De Wit: “Luchtvaart is sexy. Het is leuk, het is een gril, het heeft uitstraling, maar het onttrekt zich aan een economische afweging.” Haffmans is niet onder de indruk: “De Wit heeft het natuurlijk over Nederlandse regionale vliegvelden. Bij Niederrhein spreek je over een andere schaal. In 2004, toch pas kort na de start, komt men met 1 miljoen passagiers op een niveau dat boven Eindhoven, Maastricht en Rotterdam samen zit. Uiteindelijk gaat het naar drie- tot drieëneenhalf miljoen per jaar. Dat heeft een geweldige impact voor de bedrijvigheid rond het vliegveld en de omliggende regio, in de vorm van onderhouds- en reparatiebedrijven, horeca, catering en de uitstraling daarvan naar bedrijven daaromheen. En ik ben ook niet bang voor de footloseheid van de prijsvechters. Ergens zullen zij toch moeten landen. En dan denk ik dat Niederrhein vanwege de ligging
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
ons onderlinge gevecht om die autoweg nog harder geweest.”
aan de rand van het Roergebied en de nabijheid van Arnhem-Nijmegen-Kleve en natuurlijk Venlo sterke papieren heeft.” Venlo en Noord-Limburg moet er een graantje van meepikken, stelt Haffmans. Daarbij is de infrastructuur van doorslaggevend belang. Er zijn nu eenmaal partijen die naar de aanwezigheid van een vliegveld kijken als ze zich willen vestigen.
zijn echtgenote in de stad ging kijken, daar vast kwam te zitten in het verkeer en met de Nederlandse taal niet terecht kon, althans in het Duits werd aangesproken. Op maandag volgde dus de afzegging. Zo’n imago is onvoorstelbaar moeilijk te doorbreken. Dat kost generaties”, aldus de voorzitter van de Kamer van Koophandel.
Imagoprobleem Een probleem voor Noord-Limburg is het imago. Uit onderzoek van Etil kwam naar voren dat door 21% van de meer dan elfhonderd respondenten het imago van de regio als grootste knelpunt werd aangegeven. Haffmans: “Elders in Nederland heerst de perceptie dat Noord-Limburg, en Limburg in zijn geheel, toch een uithoek van Nederland is. Alleen Maastricht heeft zich daaraan ontworsteld door zijn universiteit, de internationale ligging, de stadsontwikkeling en het cultuurhistorisch erfgoed. Heerlen bijvoorbeeld heeft dat niet. In zekere zin kun je Venlo met Heerlen vergelijken, gezichtsloos. Venlo heeft als kern van Noord-Limburg voortdurend negatief in de picture gestaan. Het Duitse kooptoerisme in de stad, de Duitse reclameteksten. Dat speelt ook het bedrijfsleven wel eens parten. Het is voorgekomen dat grote bedrijven mensen in topposities wilden aantrekken, een lang selectieproces doorliepen en hun keuze gemaakt hadden. Waarna de benoemde op zaterdagmiddag nog even met
“Wij waren ons niet bewust van de exacte impact van de Habitat- en Vogelrichtlijn.” De natuur en de rust van het Midden- en Noordlimburgse buitengebied zijn daartegen geen echt tegenwicht. Zij dragen weliswaar bij aan een aantrekkelijk imago maar het kost veel tijd om die kwaliteiten te leren zien. “Als je door Limburg rijdt neem je dat niet direct waar. Wij hebben vanaf de autoweg geen vergezichten, zoals langs de Rijn of in het Taunusgebergte”. Bij ons zie je blokkendozen, merk ik op. “Dat klopt, maar het is misschien uit verkeersoogpunt verstandig ze daar neer te leggen”, is zijn repliek. En lachend: “Vanuit de emotie ‘natuur’ was het misschien beter geweest de A73-Noord van noord naar zuid door de Maasduinen te leggen, maar dan was
Ondanks de wat sombere kijk op een aantal ontwikkelingen signaleert de voorzitter van de KvK ook sterke punten. Als economische speerpunten noemt hij toerisme, logistiek, maakindustrie en agribusiness. Voorwaarde is wel dat het bedrijfsleven erop inspringt en dat de overheden – provincie en gemeenten – daartoe de voorwaarden scheppen. Niet zozeer met subsidies maar door inperking van regels en bureaucratie. Bij het eerste worden genoemd Ruimte voor de Rivier en de Habitat- en Vogelrichtlijnen. Die kunnen vooral in de weg liggen bij uitbreiding van bestaande bedrijven. Bij nieuwvestiging kan – en moet – men deze regelingen als uitgangspunt nemen, vindt Haffmans. Hij verwijt de overheid in het verleden onvoldoende inzicht te hebben gegeven in de Brusselse regelingen. “Wij waren ons niet bewust van de exacte impact”. Hij geeft een voorbeeld waar in zijn optiek plaats moet zijn voor afweging. “Vroeger was er wellicht teveel aandacht voor de economie bij het vinden van een evenwicht tussen de verschillende belangen. Nu, bij de economische recessie, is er wellicht teveel gewicht op de factor natuur. Het kan met name een probleem zijn als een bedrijf dat je graag wil behouden, b.v. een bedrijf van hoog technologisch niveau, klem zit. Verhuizen gebeurt dan niet binnen de regio maar naar Singapore of Shanhai. Daar gaat ook de werkgelegenheid naar toe. Dat zou bij de afweging moeten meespelen.” Een ander heet hangijzer is de gemeentelijke herindeling. De Kamer van Koophandel bepleit in Midden- en Noord-Limburg de vorming van vier stedelijke en vijf plattelandsgemeenten. Die wens is de beste garantie voor herrie. Dan maar een forse discussie, zo vindt Haffmans. “Dat is voor het milieu ook goed. De wereld is zo ingewikkeld geworden dat kleine gemeenten de regels vaak niet op niveau kunnen uitvoeren en controleren. Als je een deskundig ambtenaar voor alle milieuregels wil aantrekken verdient die meer dan de burgemeester. Eigenlijk is het Duitse model nog niet zo slecht: de grote Kreis en de kleine gemeente. Ieder met de bevoegdheden die hij aan kan.”
Hub Bemelmans
13
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
ENCI SOIT-IL Eind vorig jaar nam Jan de Jong, directeur en boegbeeld van de ENCI afscheid. Na een beroepsleven in dienst van de cementindustrie en de Maastrichtse cementfabriek, gaat De Jong nu met pensioen. Veel is er dan ook in die afgelopen 30 jaar veranderd bij de Eerste Nederlandse Cement Industrie: een nieuw logo, een nieuwe eigenaar en steeds minder werknemers. De ENCI is al lang geen onafhankelijk Nederlands bedrijf meer maar een filiaal van het grote Duitse conglomeraat Heidelberg cement dat met zo’n 37.000 werknemers wereldwijd, één van de groten is in de cementproductie. De ENCI met zijn 400 werknemers is daar een klein radertje in. Het was de verdienste van De Jong, als ENCI directeur, dat de Maastrichtse vestiging buiten alle proporties een eigen aparte identiteit behield. Zo kon en bleef de ENCI het paradepaardje binnen de groep van zuinig gebruik van mergel. Als ingenieur was het levensdoel van De Jong de fabriek zo lang mogelijk van mergel te voorzien, in de diepte en in de breedte tot op de grens met België. En zo moet ook D’n Observant, de kunstmatige heuvel ten zuiden van Maastricht, afgegraven worden want onder die artificiële grondlaag zitten tonnen mergel van bijzonder hoge kwaliteit en als goede technoloog hou je je natuurlijk aan de maximale benutting van wat kan. Voor een delfstofwinnend bedrijf zoals de ENCI, ligt het private belang in het zo maximaal en zo lang mogelijk uitbuiten van de verworven ontgrondingsconcessie. Gezonde bedrijfslogica: men zal pogen de locatievoordelen, mergel vlakbij de deur, in alle kwaliteitstypes beschikbaar, zo lang mogelijk te behouden. Met de hulp van technologische verbeteringen in het productieproces, zuiniger gebruik van mergel en het hergebruik van materialen is men er steeds weer in geslaagd dit voordeel te rekken.
bij beëindiging van de mergelactiviteiten immers geschonken worden aan Natuurmonumenten voor het symbolische bedrag van fl. 1. Vergelijk het met de situatie waarin men besloten zou hebben dat de Sphinx destijds zijn fabrieksterrein in de binnenstad van Maastricht slechts van de hand kon doen aan de stad voor het symbolische bedrag van ƒ 1,-. De Sphinx zou er nog steeds zitten en de Céramique wijk zou nooit het licht hebben gezien.
Voor de econoom gaat deze logica echter niet altijd op. Er zal duidelijk een moment zijn waarop de kosten van dieper winnen, van het afgraven van de boventop van de Observant om aan de mergel te komen, uiteindelijk niet opwegen tegen de waarde van de zo ontgonnen mergel. Op zeker moment overschrijden die bijkomende kosten, in het economenjargon de marginale kosten, de bijkomende opbrengsten, de marginale opbrengsten. En met een ander filiaal van hetzelfde grote Heidelberg cement concern vlakbij - de CBR vestiging in Lixhe - is het een fluitje van een cent om de marginale kosten van mergelwinning te vergelijken. En dan wordt al heel snel duidelijk dat verdere mergelwinning in die uitgeholde Sint-Pietersberg geen toekomstperspectief meer heeft. Ik ken de bedrijfscijfers niet maar het zou mij niet verwonderen als de ENCI nu de handschoen in de ring gooit, en dat het bedrijf bij het ten einde komen van zijn huidige vergunning in 2010 een eind maakt aan mergelwinning uit de Sint-Pietersberg en zich aan de Lage Kanaaldijk in Maastricht weet in leven te houden met het malen van ingevoerde klinker en de distributie van cement. De ENCI zal dan, naast de enorme uitgemergelde krater, de Maastrichtse bevolking nogmaals maar nu
Die alternatieven zijn er en lopen uiteindelijk niet zo ver uiteen. Het zal duidelijk zijn dat het gewoonweg schenken van het uitgemergelde gebied aan Natuurmonumenten niets zal opleveren en alleen maar de bestendiging van de ENCI op de Sint-Pietersberg als maalfabriek, afvalverbrandingsoven of mergelbedrijf zal betekenen. Het gebied zal economisch benut dienen te worden: als populair toeristisch gebied met een hoge, zij het sterk aangetaste natuurwaarde; als milieuvriendelijk bedrijventerrein voor hoogwaardige activiteiten; of als woongebied – b.v. een nieuwe ‘klein Zwitserland’-wijk in Maastricht. Kortom, er zijn niet echt zoveel alternatieven. Waarom dan ook niet, zoals destijds met Céramique, onze eigen beroemde architect en planoloog Jo Coenen gevraagd een ontwerp te maken van wat planologisch en fysiek zou kunnen. En zoals destijds met de Sphinx gebeurde, kan een gedeelte van de opbrengst gebruikt worden – wel een klein gedeelte, want de ENCI is immers geen eigenaar van de grond, maar juist voldoende – om de ENCI uit te kopen. En dan zullen we eindelijk kunnen zeggen: ENCI soit-il.
14
definitief D’n Observant cadeau hebben gedaan. Eindelijk zal dan het tijdperk van mergelwinning in een stad, beklemd tussen grens en Maas, afgesloten kunnen worden. Dan zal schaarste opnieuw zijn reële economische waarde kunnen krijgen, en respect voor milieu en natuur zal burger en bedrijfsleven opnieuw bij elkaar kunnen brengen. Binnen enkele jaren zal men zich eensgezind afvragen, hoe het kon dat men zo lang de korte termijn economische baten van mergelwinning en cementproductie heeft laten primeren boven de onherroepelijke aantasting van het zo schaarse en precaire mergel natuurlandschap van de Sint-Pietersberg. Het is wat binnen de economie bekend staat als verzonken kosten die het uiteindelijk zo ver hebben laten komen. Wanneer die verzonken kosten hoog zijn zoals in het geval van de ENCI: ovens, gebouwen, kranen, automatische band naar aan- en afvoer ook via de binnenscheepvaart langs de Maas, en natuurlijk ook de verworven concessies, zal een bedrijf geneigd zijn zich vast te binden aan een plek. En zeker ook wanneer dan nog eens de restwaarde van het terrein waarop het bedrijf gevestigd is nul is. Het terrein moet
Kortom, pas op het moment dat economische alternatieven voor het gebruik van het ENCIterrein duidelijk naar voren geschoven worden, kan werk gemaakt worden van het onder druk zetten van de ENCI om zijn geluk elders te beproeven. Als die alternatieven er blijken te zijn, wordt immers ook scherp zichtbaar dat we de ENCI hebben toegestaan de SintPietersberg voor een peuleschil steeds verder uit te mergelen.
Luc Soete
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Kwestie-ENCI deel II
POMPEN OF HUIZEN BOUWEN Absoluut geen duidelijkheid. Impasse. Die (nood)kreten staan in het artikel De vastgeroeste ENCI-discussie in Dagblad De Limburger (090304). Voor belangstellende leken en andere buitenstaanders (journalisten bijvoorbeeld) is de kwestie-ENCI inderdaad duister. Gevreesd moet worden dat dat voor de ENCI zelf niet geldt. Het bedrijf maakt een zeer zekere indruk. De politiek lijkt zich vierkant achter de wensen van de ENCI op te stellen. Hamvraag is daarom: wat heeft de beloofde brede maatschappelijke discussie nog voor zin, als de belangrijkste beslissingen eigenlijk al genomen zijn? In ons eerdere overzicht van de kwestie werd als min of meer belangrijkste hoop van de actiegroepen vermoed “dat het moederbedrijf van de ENCI, Heidelberg/Cement, het gedoe in Maastricht moe wordt.” Gedoe staat dan voor alle problemen, processen en eisen inzake milieu. Een terechte hoop, aangezien argumenten, acties en aanvechtingen bij de Raad van State niet baatten. Maar misschien zijn er nog andere manieren om de ENCI helemaal weg te krijgen. Prof. dr. Luc Soete, hoogleraar internationale economie aan de Universiteit Maastricht en verklaard tegenstander van de ENCI, ziet als oplossing: een economisch alternatief voor de mergelwinning. Hij denkt onder meer aan “een populair toeristisch gebied, een milieuvriendelijk bedrijventerrein” of zelfs huizen in de kuil. Landschapsarchitect Caspar Slijpen, die in 1999 een belangrijke prijs kreeg voor zijn studie Mergelwinning: 3x winst, ziet de groeve op de Pietersberg als een top-locatie voor woningbouw. Maar dan wel bouwen in harmonie met de nieuwe natuur. Genoeg stof dus voor weer wat kanttekeningen bij een slepende kwestie. “Op grond van de Grondwaterwet is het niet goed mogelijk de ENCI te verbieden nog langer kostbaar grondwater in de Maas te pompen.” Die boodschap had deputé Henk Evers (PvdA) voor de samengestroomde inwoners van de Maastrichtse wijken Sint-Pieter en Jekerdal op een info-avond van de provincie. Verschillende onderzoeken immers tonen aan – betoogde Evers – dat er geen noemenswaar-
dige veranderingen in de grondwaterstand opgetreden zijn sinds het begin van het wegpompen. Gedeputeerde Staten hebben dan ook een ontwerpbesluit genomen om de door ENCI gevraagde wegpompvergunning te verlenen, tot 2010. De gemeente Maastricht gaat niet dwars liggen, zo heeft wethouder Aarts al laten doorschemeren. Tussen haakjes: het gaat om enorme hoeveelheden water, maximaal 1,1 miljoen kuub per jaar. Omgerekend zijn dat 376.000 emmers helder water per dag. Of je honderd donderwolken leeggooit. Het woord is nu dus aan Provinciale Staten. Waarschijnlijk willen die eerst de maatschappelijke discussie afwachten. Die staat gepland voor eind april. Voor de tegenstanders lijkt er weinig anders op te zitten dan ook die discussie afwachten, of: zelf een onderzoek laten verrichten. Dat is niet alleen duur, maar het is de vraag of dat wel alarmerende gegevens oplevert. Een op een tweede info-avond uitgenodigde deskundige (geologe) inzake grondwater zei dat het zeer moeilijk zal zijn schadelijke gevolgen van de onttrekking door de ENCI aan te tonen. Ook omdat er veel te weinig gemeten wordt. Het is echter duidelijk, zei ze, dat het niet-normaal is om zo ontzettend veel grondwater weg te pompen. Nietnormaal is natuurlijk nog niet catastrofaal. Terug naar de politiek. Deputé Evers ontkende hevig dat de provincie onderzoek zou manipuleren door ENCI-gezinde bureaus in te schakelen. De provincie gaat uitsluitend met onafhankelijke bureaus in zee, zei hij. Wel vraagt de provincie voor elk onderzoek offertes.
HOE BREED WORDT DE BREDE MAATSCHAPPELIJKE DISCUSSIE ROND ENCI? In april start de provincie Limburg een ‘brede maatschappelijke discussie’ over het ENCI van na 2010. Onduidelijk is of daarbij ook mag worden nagedacht over het nietverlenen van een vergunning, dus over het beëindigen van de activiteiten van het bedrijf en over een alternatieve toekomst voor de groeve. De Milieufederatie vroeg professor Luc Soete naar de condities waaronder het voor ENCI aantrekkelijk zou zijn te stoppen. Journalist Wim Kuipers, inwoner van de Maastrichtse wijk Sint Pieter en buurman van ENCI, houdt voor de Milieufederatie de stemming bij in Maastricht en vroeg landschapsarchitect Caspar Slijpen naar zijn ideeën voor een invulling van de groeve. 15
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Te weinig gegevens Op veel andere vragen konden hij en zijn ambtenaren maar magertjes antwoord geven. Hij beloofde daarom dat de provincie op meer plaatsen de grondwaterstand gaat peilen. Meten is weten, zei de geraadpleegde geologe. Momenteel zijn er te weinig gegevens om daar wetenschappelijk iets mee te doen. Als uit die metingen zou blijken dat de grondwaterstand inderdaad “lager is dan voorzien, dan wordt de ENCI daar zeker op aangesproken”, beloofde Evers. De vraag is natuurlijk: wie bepaalt wat de normale stand zou zijn – zonder pompen. Meetgegevens uit de jaren zeventig blijken niet meegeteld te zijn bij de berekeningen dat er (nog) niets aan de hand is. Inmiddels hebben de statenfracties van PNL (Partij Nieuw Limburg) en de PvdA een reeks vragen gesteld over de ENCI. Ze brengen daarbij een betrekkelijk nieuwe kwestie in: het gevaar voor de drinkwatervoorziening in Vlaams Limburg, bij voortgaande onttrekking van grondwater. ENCI wil tenslotte een diepe winning tot omstreeks 2050. Er kan ook gewezen worden op de beide instortingen op de Pietersberg. Oftewel: kan door de waterverspilling het gangenstelsel in de berg enigszins uitdrogen?, heeft de actiegroep ENCI-Stop zich al eens afgevraagd. In de MER zou daarom meegenomen moeten worden of er gevaar bestaat voor nog verdere instortingen. De Maastrichtse VVV en rederij Stiphout, die dagelijks boten vol toeristen naar de grotten van de Zonneberg brengt, zouden dat niet bijster op prijs stellen. Het proberen waard dus. Schoorsteen Maar verplaatsen we ons eens in de positie van een statenlid uit Noord-Limburg. Hij zit namens een paar honderd kiezers op zijn zetel in de Statenzaal en ziet in zuidwestelijke richting een bult: D'n Observant. Een kunstmatige bult, opgeworpen door de ENCI, aan de stad geschonken, maar nu wil de ENCI die toch afgraven. Nou en? Er zijn hier heuvels 16
genoeg, peinst ons statenlid. Noordelijk van die bult ligt een gebied dat misschien langzaam verdroogt. Misschien, want dat is (nog) niet aan te tonen. Bovendien: wat zijn de eventuele gevolgen? Paar plantjes minder? Zijn blik gaat verder. Tussen bult en bedreigd gebied rookt een schoorsteen. Wat was daar ook al weer mee? Inderdaad: de ENCI verstookt diermeel, zuiveringsslib, vuilnis, af en toe ruikt het naar in brand gestoken autobanden, heeft hij gehoord. Maar kan dat niet het kamp zijn? En hoe erg zou dat zijn? De ENCI voldoet toch zeker aan alle voorschriften? Zoals dat gefingeerde statenlid denken duizenden. Vandaar misschien ook die maatschappelijke discussie. Is het wel zo erg? Meer dan driehonderd mensen kwamen op een winteravond vlak voor carnaval (een actie van de actiegroepen) luisteren naar wat de milieuprofessor Lucas Reynders daarover te zeggen had. Dat was niet mis. De ENCI zorgt voor meer kwik in de lucht dan in hartje New York te vinden is, zei hij. Er zitten ook nog andere zware metalen in de uitstoot, en veel koolwaterstoffen, die de luchtwegen aantasten. Daarom zou er een doekenfilter geplaatst moeten worden, vond Reynders. De ENCI heeft dit nog niet, want het is niet wettelijk voorgeschreven. Reynders: “In Scandinavië moet dit wel: het is een eenvoudige kwestie van beschaving.” Kwik en atoombom Maatregel twee: er zou minder vuil afval verstookt kunnen worden. In Vlaanderen – vertelde Reynders – worden de schadelijkste stoffen eerst uit het te verwerken rioolslib of vliegas gehaald. “De politiek moet dat hier ook eisen.” Er belanden verder ongewenste stoffen in de cement. Die lijken daar veilig opgeborgen, maar als je thuis wat gaten boort, kunnen die al vrij komen. Uiteraard is dat niet het ergste voor de volksgezondheid, maar Reynders wilde aantonen dat de productie van cement milieuvriendelijker kan. Dat kost echter geld. Bovendien verwerkt de ENCI goedkoop afval – daar houden de overheden wel degelijk rekening mee. Bij het verstoken van afval door de ENCI zouden minder schadelijke stoffen vrijkomen, door de hoge temperaturen, zegt ook de politiek. Reynders laconiek: “Als je kwik of lood of arsenicum volledig wil verbranden, moet je een atoombom op de ENCI gooien.”
Voor veel organische stoffen baten de hoge (re) temperaturen inderdaad, zei hij. Maar onderzoek in Amerika doet vermoeden dat er wel andere gevaarlijke stoffen gevormd worden. In Nederland zijn nog geen metingen verricht om zulke nieuwe stoffen op te sporen. Reynders: “En dan nog. Mocht een student met metingen als die van de ENCI bij mij aankomen, dan nam ik daar geen genoegen mee.” Vuile lucht Het gevaarlijkst voor de volksgezondheid vond hij de inmiddels beruchte fijne deeltjes. Die prikkelen niet alleen de luchtwegen, zoals dat netjes heet, maar ze kunnen ook van invloed zijn op de geestelijke ontwikkeling van kinderen. Half Maastricht moet lucht inademen die tot de (ver)vuilste van Nederland hoort. Maar het is moeilijk zo niet ondoenlijk aan te tonen wat het aandeel van de ENCI daarin is. Het doorgaand verkeer op de A2 zal wel een grotere boosdoener zijn, maar dat betekent niet dat de ENCI geen filters hoeft aan te schaffen. Inmiddels heeft de Milieugroep Sint-Pieter de gemeente Maastricht om opheldering gevraagd. Ze vindt “de vaststelling dat schoolkinderen niet alleen bij de A2, maar in de hele stad significant minder longcapaciteit hebben dan elders in Nederland, schokkend.” Daarom moet er veel meer onderzoek komen. De luchtverontreiniging in en om Maastricht kan nog ernstiger worden als het geplande industrieterrein op Waals gebied, pal ten zuidoosten van de Pietersberg, doorgaat. Hiertegen zijn ook in de nabije omgeving (Lixhe, Visé) protesten. Het zal duidelijk zijn dat de vervuiling door de internationale autoweg midden door de stad en de Luikse industrie positief is voor de ENCI, hoe vreselijk dit mag klinken. Mede daarom wint de mening veld dat het misschien het beste is de ENCI uit te kopen – of iets dergelijks. Hoogleraar Luc Soete denkt aan huizen in de groeve (zie het hiernavolgende artikel). Dat zou betekenen: ophouden met de mergelwinning, en eigenlijk ook met de hele ENCI. Landschapsarchitect Slijpen noemt de groeve van de ENCI een toplocatie. Redelijk dicht bij de stad, de Maas aan je voeten en daarachter een ander natuurgebied, met watersport. Wat wil je nog meer?
Wim Kuipers
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Het gat van de ENCI
GEEN HOLLE MAAR GOUDEN KIES “Gefascineerd is een te bescheiden woord. Overdonderd was ik toen ik hoog boven die kuil stond. Ik keek in het gat, zag het subtropisch blauwe water, die witte wanden en alles wat je daarmee kunt doen. Een toplocatie. Ze noemen dat deel van de Pietersberg nu een holle kies, maar het is veel meer een gouden kies. Als de ENCI toegestemd had, was dat mijn project geworden.” Aan het woord is landschapsarchitect Caspar Slijpen, 42 jaar geleden geboren in Klimmen. Dik vijf jaar geleden zocht hij een opgave om af te studeren aan de Amsterdamse Academie voor Bouwkunst. Hij zocht vooral in Limburg, en belandde bij de ENCI. Maar dat bedrijf wilde niet meewerken aan zijn onderzoek. Gaf geen informatie, weigerde hem zelfs de toegang tot het bedrijfsterrein. Daarom maakte hij een project voor een revolutionaire uitbreiding van de groeve ’t Rooth, met woningbouw daarin. Hij kreeg voor dat plan de Archiprix 1999. Geen geringe onderscheiding. Die prijs wordt jaarlijks toegekend aan het beste architectonisch ontwerp of afstudeerproject van de drie technische universiteiten (Delft, Eindhoven, Twente), de Wageningen Universiteit en de acht academies voor bouwkunde. Het gaat om zuivere architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Het bekroonde plan is overigens niet toe te passen op de groeve van de ENCI, wel zijn ideeën over bouwen in en bij een groeve. Een eenvoudige vraag dus: wat voor mogelijkheden ziet hij voor wonen in die gouden kies? “Als ik het een beetje deftig zeg: die groeve kan een laboratorium worden voor een totaal nieuwe manier van bouwen. Daar vind je een heel on-Nederlands landschap. Ook al omdat het kunstmatig is. Om te beginnen moet je wat met dat water doen, dat water dat daar eigenlijk niet hoort. Ik denk dan aan het creëren van kalkmoerassen, want die zijn er niet meer in Nederland. Een stukje moeras met kalkhoudend water, daar gedijen heel bijzondere orchideeën.”
Het water, de hellingen, de steile wanden voor de oehoe, de vuursteenbanken, alles. Ook voor een beetje erosie moet je niet bang zijn, integendeel: laat maar schuiven, dan komt er weer nieuwe natuur.” Hij wil verder veel van de warmte benutten die de mergel overdag opslaat. “Ik denk dat
het ’s zomers in zo’n groeve wel eens veertig graden zal worden. Het is dus zaak dat de wind er goed doorheen kan. Dat heb ik helemaal uitgewerkt: ze kunnen bij mij aankloppen. Ik zou zelf trouwens wel willen wonen in zo’n complex tegen de wand aan.”
Maar het gaat niet op de eerste plaats om nieuwe natuur, maar om een woongebied, zodat de ENCI vertrekken zal. “Daar ga ik niet over. Ik ben ook geen bouwkundige, maar je kunt wel prachtige huizen bouwen in of voor zo’n mergelwand. Appartementen met vooruitspringende balkons, zodat je toch in de natuur zit. Ik wil alles wat hier was en ontstaan is zichtbaar maken. 17
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
SML-NIEUWS
Bezwaar Milieufederatie tegen grondwateronttrekking ENCI
VEEL MODELBEREKENINGEN, WEINIG HARDE FEITEN De Milieufederatie Limburg heeft bedenkingen ingediend tegen het ontwerpbesluit. van Gedeputeerde Staten om aan ENCI toe te staan meer grondwater op te pompen dan het bedrijf op dit moment mag. Ook de Vlaamse gemeente Riemst en ENCI-Stop maken bezwaar. In een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (31 juli 2002), wordt geconstateerd dat op dat moment onderzoek ontbrak, op basis waarvan mocht worden geconcludeerd dat de onttrekking van grondwater door ENCI geen nadelige effecten heeft voor het Jekerdal. Evenzo ontbrak onderzoek naar het treffen van mogelijke compenserende maatregelen, aldus de Raad van State. 1 Door aanvullend onderzoek van Royal Haskoning en Witteveen+Bos heeft de Provincie vervolgens getracht de gevraagde inzichten te verschaffen. Er blijven echter nog steeds vragen, die met name scherp worden verwoord in een commentaar dat de gemeente Riemst heeft gevraagd aan het Studiecentrum Limburg voor Milieu, Geologie en Veiligheid in Diepenbeek. Het belangrijkste punt van kritiek is de constatering dat het volledige dossier is gebaseerd op berekeningen die vertrekken vanuit veronderstelde situaties, en niet op harde gegevens. Onduidelijk is dus of en in hoeverre het model de werkelijkheid weergeeft. Feiten zijn niet controleerbaar. Daar-
mee is het voor degeen die wenst in te spreken niet mogelijk zich een oordeel te vormen over de omvang en de aanvaardbaarheid van de effecten van de onttrekking. 2 Ook het ‘second opinion-onderzoek’ roept vragen op. Zo stellen Witteveen+Bos o.a. letterlijk: “De evaluatie van voorspellingen vormde geen onderdeel van deze studie”, “de herkomst van gegevens is niet altijd bekend”, “de second opinion kent een beperkte doorlooptijd, waardoor een uitputtende studie van alle beschikbare informatie niet mogelijk is”. Daarnaast zijn een aantal onderdelen niet beoordeeld, waaronder de betrouwbaarheid van gegevens, de modelverificatie, etc. Op grond van deze geconstateerde tekorten vraagt de Milieufederatie zich af of het second opinion-onderzoek deze naam wel mag hebben. Het rapport van Witteveen+Bos komt uitsluitend neer op een vormcontrole van het gehanteerde model. Daarmee is niet gezegd dat de modelberekeningen de werkelijkheid weergeven.
WEETWATJEEET Op de vraag waarom we eten hebben de meesten onder ons wel een pasklaar antwoord. Primaire levensbehoefte natuurlijk, en ook culturele en sociale aspecten spelen een belangrijke rol. Maar wat we eten is niet altijd precies bekend. En evenmin welke effecten productiemethoden van levensmiddelen op het milieu hebben. Om hier wat meer duidelijkheid in te verschaffen heeft het Samenwerkingsverband Milieuvoorlichting Limburg (SMVL) een voorlichting ontwikkeld: Weetwatjeeet. Aan de hand van informatie die op een etiket behoort te staan wordt uitleg gegeven over milieu- en gezondheidsaspecten. Maar ook wordt ingegaan op milieu- en gezondheidsaspecten die juist niet direct van het etiket af te lezen zijn. Zo komt een breed scala van onderwerpen aan de orde: • wanneer heb je te maken met voedselallergie of voedselovergevoeligheid en 18
waardoor kan het veroorzaakt worden? • hoe krijg je inzicht in het aantal ‘voedselkilometers’ van een voedingsmiddel? • wat zijn voedingsadditieven en waar dienen ze voor? • wat wordt verstaan onder functionele voeding, en is dat een goede ontwikkeling voor de consument? • wat is genetische modificatie van voedings-
Bij de opgesomde ‘belangen’ die in het geding zijn ontbreekt een beschouwing over het belang van de drinkwatervoorziening in Belgisch Limburg. Dit lijkt ons een omissie omdat Belgisch Limburg haar drinkwater betrekt uit de watervoerende laag waaruit ENCI aan de Nederlandse kant van de grens het water wegpompt. Een negatief effect in de vorm van het zakken van het grondwaterpeil in de desbetreffende krijtlaag of het tegengaan van het herstel van het waterpeil, is niet ondenkbaar. Wij menen dat in tijden van grensoverschrijdende euregionale samenwerking de zorg voor het grondwater een gezamenlijke zorg is en dat voorkomen moet worden dat door activiteiten aan de ene zijde van de grens problemen optreden aan de andere zijde. De Milieufederatie spreekt verder haar verbazing uit over de stelling van de Provincie Limburg, dat de aangevraagd grondwateronttrekking zal eindigen op 1 januari 2010, dus slechts tijdelijk is. Algemeen bekend is dat ENCI na 2010 wil doorproduceren. Die aanvraag is in voorbereiding en komt binnenkort in procedure. Daar het bedrijf streeft naar diepwinning zal ook na 2010 onttrekking – wellicht in nog grotere mate dan nu – noodzakelijk zijn. Ook op dit punt is meer duidelijkheid noodzakelijk, zo vindt de Milieufederatie.
middelen en wat kunnen gevolgen zijn voor mens en milieu? • welke keurmerken geven daadwerkelijk informatie over milieu-aspecten van producten? De voorlichting bestaat uit een twee uur durend programma, waarin theoretische uitleg wordt gegeven, en tevens in kleine groepen verschillende producten kunnen worden beoordeeld aan de hand van hun etiketten. Zoals alle thema’s van het SMVL is ook deze voorlichting bedoeld voor volwassenen, zoals vrouwenbond, seniorenvereniging of de plaatselijke milieuvereniging. Subsidie van de provincie Limburg maakt het mogelijk dat wij deze voorlichting gratis kunnen aanbieden. Voor meer informatie en aanvragen kunt u contact opnemen met Toine Wuts - (0475) 38 64 10.
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
WAT DOET EUROPA MET ONS MILIEU? In juni zijn de verkiezingen voor het Europees Parlement. De overgrote meerderheid van de Nederlandse kiesgerechtigden laat dit onberoerd – de laatste keer ging minder dan 30 procent van het electoraat naar de stembus. Ten onrechte: terwijl de schijnwerpers op het Haagse Binnenhof blijven gericht, komt inmiddels 60 procent van onze wetgeving uit Brussel. Op natuur- en milieugebied is dat zelfs 80 procent. Achterhaald Het idee dat Den Haag aan de touwtjes trekt bij de natuur- en milieuwetgeving, is achterhaald. Toch dringt dit besef maar langzaam door bij politici en belangengroepen. In het recente verleden leidde dat tot harde confrontaties met Brussel. Jarenlang negeerde Nederland de Habitatrichtlijn van 1992, totdat de Hamsterwerkgroep Limburg, de Milieufederatie Limburg en de vereniging Das & Boom in de jaren negentig de bouw van een bedrijventerrein bij Heerlen juridisch aanvochten. Want uitgerekend daar lag het leefgebied (habitat) van de korenwolf. De juridische strijd kon overigens niet verhinderen dat er nu een fokprogramma nodig is om het diertje voor uitsterven te behoeden. Nederland ligt wel vaker overhoop met Brussel. Nog in 2003 veroordeelde het Europese Hof van Justitie het Nederlandse mestbeleid. Al heel lang was bekend dat Nederland niet voldeed aan de Nitraatrichtlijn, maar opeenvolgende kabinetten en parlementen hielden vol dat ons mestbeleid superieur was aan die richtlijn. Totdat het Europese Hof daar een vernietigend oordeel over velde. Nederland moet alle zeilen bijzetten om de regelgeving in de pas te laten lopen met de Europese. Deze ‘incidenten’ versterken het idee dat Europa de lidstaten overvalt met onuitvoerbare regels. Wie beter kijkt, ziet dat Nederland (en veel andere lidstaten) moeite heeft met de rolverdeling tussen Brussel en de eigen politiek. De Europese Unie maakt alleen wetten als die doeltreffender zijn dan regels op nationaal of regionaal niveau. Daarom zijn er bijvoorbeeld geen Europese
stankregels. Veel milieuproblemen (klimaatverandering, lucht- en watervervuiling enzovoort) zijn grensoverschrijdend, waardoor een puur nationale aanpak tekortschiet. Hetzelfde geldt voor de bescherming van natuurgebieden en soorten. Er is ook een economisch motief voor samenwerking en harmonisering: nationale milieuregels zijn strijdig met het streven naar één Europese markt, waarin voor alle bedrijven dezelfde voorwaarden gelden. Ten slotte legt de Europese Unie als machtsblok meer gewicht in de schaal bij internationale milieuonderhandelingen dan de lidstaten afzonderlijk, zoals bij het Kyoto-protocol. Drie partijen In de EU zijn grofweg drie partijen verantwoordelijk voor het beleid. De Europese Commissie (het dagelijks bestuur van de EU) neemt het initiatief voor wetgeving. Het Europees Parlement kan een wetsvoorstel steunen of wijzigingsvoorstellen indienen. Als de Raad van milieuministers van alle lidstaten (Milieuraad) die voorstellen goedkeurt, is het voorstel aangenomen en krijgt het kracht van wet. De Milieuraad kan ook een afwijkend ‘gemeenschappelijk standpunt’ innemen. Dat gaat terug naar het Europees Parlement voor de ‘tweede lezing’. Het parlement kan het standpunt van de Milieuraad aannemen, wijzigen of verwerpen. Als de Milieuraad de wijzigingen van het Europees Parlement niet goedkeurt, komt een bemiddelingscomité bijeen om een compromis te sluiten. Als het Europees Parlement en de Milieuraad dit compromis verwerpen, is het wetgevingsvoorstel van de Commissie van de baan.
De zeggenschap van de Tweede Kamer is veel kleiner geworden. Op Europese conceptwetten kan de Tweede Kamer invloed uitoefenen via de staatssecretaris van Milieu, die deelneemt aan de vergaderingen van Milieuraad. Als een Europese wet eenmaal is aangenomen, beperkt de invloed van de Tweede Kamer zich tot uitvoeringskwesties. De belangrijkste controlerende macht in Brussel is het Europees Parlement (EP). Het wordt via directe verkiezingen gekozen voor een periode van 5 jaar. Nederland is vertegenwoordigd met 31 Europarlementariërs (na de komende verkiezingen zijn dat er 27). Het Europees Parlement heeft het medebeslissingsrecht (co-decisie) bij alle natuur- en milieuwetgeving, met uitzondering van fiscale regels als de ecotaks. De afgelopen zittingsperiode heeft het EP veel voor elkaar gekregen. Zo stemde het Europees Parlement in 2002 in met een richtlijn die de hoeveelheid ozon op leefniveau drastisch moet verminderen. Ozon is een belangrijk onderdeel van smog en wordt veroorzaakt door een reactie van uitlaatgassen met zonlicht. En moeten vanaf 2005 alle benzinepompen in de EU zwavelarme benzine gaan aanbieden. Het is de bedoeling dat in 2011 een totaalverbod op zwavelhoudende benzine van kracht wordt. Zelfs in het stroperige ‘Kyoto-dossier’ is verrassende vooruitgang geboekt: vanaf 2005 krijgen ongeveer 5000 Europese bedrijven, samen goed voor 45 procent van de CO2-uitstoot in de Europese Unie, een vergunning om jaarlijks een bepaald quotum CO2 in de atmosfeer te mogen blazen. Komen ze daar boven, dan moeten ze CO2-rechten bijkopen of energiebesparende maatregelen treffen. Blijven ze er onder, dan kunnen ze rechten verkopen. Niemand kan beweren dat Europa ‘volmaakt is’. Maar dat is geen reden om thuis te blijven bij de Europese verkiezingen. Europa kan alleen beter worden door er aan mee te doen. Vanaf half april geeft Stichting Natuur en Milieu op haar website uitgebreide informatie over het belang van Europa voor de natuur en het milieu. Ook is daar een vergelijking van de verkiezingsprogramma’s op groene thema’s te vinden. Kijk voor meer informatie op: www.europanatuurlijk.nl
Han van de Wiel
19
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Limburgse gemeenten zien toekomst in milieubesparende brandstof
KOOLZAADOLIE: VOER VOOR DIESELMOTOR Twintig Limburgse organisaties willen op koolzaadolie gaan rijden. Dat bleek tijdens een symposium in Roermond over dit onderwerp, dat onlangs werd georganiseerd door de Kamer van Koophandel Zuid-Limburg.
Toen Rudolf Diesel in 1912 de dieselmotor uitvond, voorspelde hij het al: “Het gebruik van plantaardige olie is vandaag de dag wellicht niet van betekenis. Maar dergelijke producten kunnen in de loop van de tijd even belangrijk worden als petroleum en de koolteerproducten van vandaag.” Een eeuw na Diesels uitvinding blijkt de dieselmotor weer de brandstof te krijgen die zijn uitvinder ervoor heeft bedacht. Koolzaadolie; een multifunctioneel gewas. De olie wordt geperst uit de zaden van de koolzaadplant, waarvan zowel een zomerals wintervariant bestaat. De plant kan in een wisselteeltplan ingepast worden. De olie van koolzaad, pure plantaardige olie (PPO), is geschikt om als brandstof te gebruiken. Hiervoor moet de motor van een dieselauto worden aangepast met een ‘warmtewisselaar’ die de olie vloeibaarder en dus beter vernevelbaar maakt. Maar daarnaast is de plant ook op andere manieren aantrekkelijk voor boeren. Zo zorgen de lange penwortels ervoor dat vastgereden grond goed opengewrikt wordt, zodat het bodemverbeterend werkt. Na persing blijft 20
een eiwitrijke koek over die prima dient als veevoer en het stro kan goed gebruikt worden in de stallen. Voordeel ten opzichte van gewone diesel is dat de uitstoot minder zwavel en zware metalen bevat en de helft minder roetdeeltjes. Door inzet van biobrandstof in plaats van ‘gewone’ fossiele brandstoffen wordt ook de netto-uitstoot van CO2 verlaagd. Planten nemen bij hun groei CO2 uit de lucht op en door het gebruik van de planten als energiebron komt de CO2 ook weer vrij. Doordat er door de planten eveneel is opgenomen als wordt uitgestoten, is er sprake van een (kort) gesloten CO2-kringloop. Een ander voordeel is de snelle afbreekbaarheid van plantaardige olie in het milieu, zoals bijvoorbeeld bij rampen in de scheepvaart. Ook het transport en de opslag van biodiesel kent minder gevaren. Zo is het mogelijk om thuis een koolzaadolietank te hebben, waarmee de auto’s avonds (na een dagje uit!) weer bijgetankt kan worden. In sommige gevallen is hiervoor wel een vergunning van de gemeente nodig.
Limburgse situatie Tijdens het symposium voor Limburgse gemeenten en organisaties met een eigen wagenpark werd gesproken over de toekomst van koolzaadolie voor de regio, het potentieel aan landbouwareaal, het geschikt maken van dieselauto’s voor koolzaadolie en de voorbeeldrol die gemeenten kunnen spelen door er zelf op over te schakelen. De gemeente Venlo heeft een begin gemaakt met de aanpassing van vijf veegwagens. De gemeente levert op deze wijze een bijdrage aan de verbetering van het leefmilieu in de binnenstad. De Vereniging Innovatief Platteland Venray en omstreken heeft een coöperatie opgericht die zich gaat toeleggen op de productie van koolzaadolie in Limburg. Doel is de productie van 2 miljoen liter olie in 2008, afkomstig van 1500 hectaren landbouwgrond. In Lottum zal de eerste Limburgse oliemolen worden gebouwd, waarin het koolzaad zal worden geperst. De productie is in eerste instantie gericht op wagenparken van gemeenten. Om koolzaadolie als brandstof concurrerend te maken met gewone diesel, vraagt de coöperatie van akkerbouwers, die verantwoordelijk is voor de teelt, opslag, verwerking en de distributie van koolzaadolie, bij de Rijksoverheid om vrijstelling van brandstofaccijnzen. In landen als Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk is het succes van de bio-brandstoffen vooral te danken aan de verlaagde accijnzen. In Duitsland rijden al zo’n twintigduizend auto’s op koolzaadolie en zijn er sinds 1997 ruim 220 oliemolens gebouwd. Het zal niet zo zijn dat binnen 10 jaar heel Limburg op koolzaadolie rijdt, maar het gebruik van biobrandstof is een belangrijke schakel in de transitie naar duurzamer mobiliteit!
Sandra Akkermans
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
GRENSWAARDEN VOOR FIJN STOF ZIJN ER TOCH NIET VOOR NIETS?! Er bestaat veel zorg over de gezondheidseffecten van fijne stofdeeltjes in de buitenlucht. Niet alleen in Maastricht zijn recent de schijnwerpers op deze vorm van luchtverontreiniging gezet. Ook in andere plaatsen in Nederland is daarover discussie ontstaan, omdat dreigt dat lokaal niet kan worden voldaan aan de bestaande wettelijke eisen (van de Europese Unie) voor de luchtkwaliteit. Waar hebben we het eigenlijk over als we spreken over fijn stof? Hoe zijn de huidige normen tot stand gekomen? Er zijn nog veel wetenschappelijke onduidelijkheden. Dit was ook de reden om in het kader van de Europese Unie een evaluatie van de fijn stof normstelling uit te voeren. Wat zijn de ontwikkelingen? Maar als het gaat om ernstige gezondheidseffecten, welke actie onderneemt de (rijks)overheid? Ir. Klaas Krijgsheld, deskundige bij het ministerie van VROM, schetst op verzoek van Limburgs Milieu de stand van zaken. Wat bedoelen we met ‘fijn stof’? Een probleem bij fijn stof is dat we het niet in alle opzichten scherp en eenduidig hebben kunnen definiëren. In één opzicht – overigens niet de minst onbelangrijke – is het duidelijk: het betreft zwevende deeltjes in de lucht die bij inademing in de longen kunnen doordringen. Grofweg betreft het deeltjes met een doorsnede van 10 micrometer of kleiner. Deze deeltjes benoemen we in Nederland als ‘fijn stof’. Meer technisch heet het PM10 (waarbij PM staat voor ‘Particulate Matter’). Dit houdt tegelijkertijd in dat we bij fijn stof in de praktijk vaak niet weten hoe die deeltjes er uit zien: er is een grote variatie in grootte en chemische samenstelling, die bovendien afhankelijk is van de plaats waar je meet, en zelfs van het jaargetijde. Dit is gemakkelijk voor te stellen als men bedenkt hoeveel verschillende stofbronnen er wel niet zijn. In metingen van fijn stof en in wetenschappelijk onderzoek naar een verband tussen optredende concentraties van fijn stof en gezondheidseffecten wordt meestal gebruik gemaakt van de genoemde definitie PM10. Zoals later zal blijken uit dit verhaal, breekt het feit dat fijn stof (PM10) zo globaal is gedefinieerd ons behoorlijk op als het gaat om het beleidsmatig aanpakken van het fijn stofprobleem. Genoeg reden dus, zult u zeggen, om het anders te doen. Een alternatief blijkt echter – ook na diverse jaren van uitgebreid internationaal
onderzoek – nog niet zo gemakkelijk te vinden. Voldoen we in Nederland aan de Europese fijn stofeisen voor luchtkwaliteit? In de Europese Unie is in april 1999 een besluit genomen over grenswaarden voor PM10. Hoewel op dat moment op veel belangrijke vragen omtrent fijn stof antwoorden ontbraken, werd het stofprobleem onderkend als een zo ernstige vorm van luchtverontreiniging dat beleid om de concentraties en emissies van stof zoveel mogelijk omlaag te brengen, met het oog op het beperken van de gezondheidsrisico's niet langer mocht ontbreken. We moeten nu, 5 jaar later, constateren dat de gekozen grenswaarden – hoe terecht ook om de concentraties zo ver en snel mogelijk naar
omlaag te dwingen – bij de bestaande mogelijkheden tot stofbestrijding nogal ambitieus zijn geweest. Uit de Nederlandse rapportage aan ‘Brussel’ over de luchtkwaliteit in 2002 blijkt, dat grenswaarden nog op grote schaal worden overschreden. De mate van overschrijding is zodanig dat niet verwacht kan worden dat in ons land vanaf 1 januari 2005 aan de grenswaarden kan worden voldaan. Dit betreft vooral de daggemiddelde grenswaarde. Behalve op een aantal zwaar belaste lokale situaties is de verwachting dat de PM10-concentraties wel beneden de jaargemiddelde grenswaarde zullen liggen. Uiteraard wordt momenteel EU-breed de balans opgemaakt. Het blijkt dat vele lidstaten met hetzelfde probleem kampen. Hoe zijn de grenswaarden voor fijn stof tot stand gekomen? De basis voor de grenswaarden ligt in een (internationaal) groot aantal epidemiologische onderzoeken. In uiteenlopende situaties is met behulp van statistische analyses herhaaldelijk een verband gevonden tussen enerzijds de schommelende dagelijkse concentraties van fijn stof waar mensen aan worden blootgesteld en anderzijds een toename in sterfte en ziekenhuisopnamen. Het betreft vooral gevoelige personen, met name ouderen met hart- en vaatziekten en/of luchtwegaandoeningen. De analyses wijzen uit dat door blootstelling aan verhoogde concentraties
Normstelling voor fijn stof
Fase 1
Fase 2*
(PM10)
1 januari 2005
1 januari 2010
Jaargemiddelde concentratie
40 microgram/m3
20 microgram/m3
Daggemiddelde concentratie
50 microgram/m3
50 microgram/m3
(aantal dagen per jaar waarop
(35 dagen/jaar)
(7 dagen/jaar)
overschrijding is toegestaan) * voorlopig - moeten in latere fase nog bevestigd worden op basis van extra verkregen kennis
21
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
gevoelige personen mogelijk enkele maanden eerder kunnen overlijden dan anders het geval zou zijn geweest (in ons land zo’n 2000 personen per jaar). Langdurige blootstelling aan fijn stof wordt in enkele Amerikaanse studies in verband gebracht met 1 à 2 jaren eerder overlijden (betreft voor Nederland mogelijk zo’n 15.000 personen per jaar). Daarnaast zijn er ook aanwijzingen dat verhoogde stofconcentraties aanleiding kunnen geven tot een toename in luchtwegklachten bij gevoelige personen en verergering van astma. Het zijn ernstige effecten die met fijn stof in verband worden gebracht, maar het zijn tevens ‘alledaagse’ gezondheidsproblemen die ontstaan of beïnvloed worden door veel andere factoren. Omdat het vrijwel onmogelijk is deze gezondheidseffecten aan de hand van concrete persoonlijke gevallen aan te wijzen, blijven ze vrijwel onopgemerkt. Opvallend is dat, naast het overweldigende epidemiologische bewijsmateriaal, onderzoek naar het biologische werkingsmechanisme nog geen eenduidige verklaring heeft opgeleverd over hoe de effecten tot stand komen en welke deeltjes daar een cruciale rol in spelen. Diverse wetenschappelijke theorieën lijken plausibel, maar vragen om nadere bevestiging. Om binnen de Europese Unie grenswaarden te kunnen afspreken voor de luchtkwaliteit heeft de Europese Commissie aan de Wereld Gezondheidsorgansatie (WHO) gevraagd de beschikbare wetenschappelijke kennis te beoordelen en met een advies te komen ten behoeve van normstelling. De WHO-aanbevelingen vormen – net als voor andere luchtverontreinigende stoffen – voor de EU het uitgangspunt voor het vaststellen van grenswaarden. Eén van de belangrijke conclusies was dat er geen concentratie van fijn stof valt aan te geven (drempelwaarde) waar beneden gezondheidseffecten niet meer optreden. Met andere woorden, bij de beschikbare kennis moeten we er van uit gaan dat zelfs bij lage concentraties nog effecten kunnen optreden (dit relativeert over een heel jaar bezien enigszins het effect van dagen met hoge stofconcentraties, en dus het relatieve belang van de daggemiddelde norm). In het Europese besluitvormingsproces heeft men in eerste instantie een einddoel voor de lange termijn gekozen waarbij de gezondheidsrisico’s nog slechts klein zouden zijn. Deze keuze werd gemaakt los van haalbaarheid en kosten van benodigd bestrijdingsbeleid. 22
Omdat deze doelen voor veel EU-landen ver buiten het bereik lagen, zijn in 1999 uiteindelijk als een tussendoel grenswaarden vastgelegd (te bereiken in 2005), die bij voldoende inspanning van de EU-lidstaten haalbaar leken. Dat heeft anders uitgepakt: in 2005 blijven de grenswaarden in diverse regio’s van de EU nog ver buiten bereik. Doelen herzien of méér bestrijdingsbeleid? Zoals zo vaak ligt ook hier de oplossing waarschijnlijk ergens in het midden. De normstelling verdient aanpassing, en tegelijkertijd is aanscherping wenselijk van eisen aan stofuitstoot, met name van belangrijke bronnen zoals het verkeer. Er ontstaat in toenemende mate behoefte om de normstelling op een andere leest te schoeien, maar een goede wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt nog. Op verzoek van de EU heeft de WHO de beschikbare en aanzienlijk uitgebreide kennis opnieuw beoordeeld. De WHO concludeert dat de basis voor een verband tussen blootstelling aan fijn stof en gezondheidseffecten aanzienlijk is versterkt. Hoewel het nog steeds onmogelijk
blijkt om de gezondheidseffecten in verband te brengen met specifieke schadelijke deeltjes, komt de WHO wel tot de conclusie dat met name de kleinere deeltjes binnen PM10 gezondheidskundig relevant zijn. Er bestaat veel zorg over de eventuele rol van ultrafijne deeltjes (zeer fijne deeltjes, kleiner dan 0,1 micrometer) die met name in grote aantallen in de uitlaatgassen van het verkeer zitten, maar de WHO durft daar geen harde uitspraken over te doen. In haar advies raadt de WHO aan om grenswaarden te ontwikkelen voor PM2,5 (deeltjes kleiner dan 2,5 micrometer). De overstap maken naar PM2,5-grenswaarden is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Als de hoogte van grenswaarden te ver komt te liggen van de huidige concentraties, en buiten het bereik van wat haalbaar is als niveaus, dan gaat de stimulans verloren die van de normstelling moet uitgaan via het stellen van een uitdagend maar bereikbaar doel. Op dit moment is onze kennis over concentraties van PM2,5 in de EU (en dat geldt ook voor Nederland) nog zeer beperkt en fragmentarisch. Daar komt bij dat het
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
betrouwbaar meten van fijn stof al een aantal jaren wordt onderkend als een belangrijk knelpunt, waar nog geen afdoende oplossing voor is gevonden (hangt samen met de sterk wisselende samenstelling van stof, vooral voor wat betreft de vluchtige componenten). Dit probleem speelt bij PM2,5 nog sterker dan bij PM10. Bij de bestaande meetinspanningen is het evenwel te verwachten dat binnen enkele jaren ons inzicht in de huidige concentraties aanzienlijk zal toenemen. Een minstens even belangrijk aspect van stofnormstelling is de vraag of de gebruikte stofmaat (PM10 of in de toekomst mogelijk PM2,5) wel gevoelig genoeg is om de bijdragen van belangrijke bronnen aan de concentratie te onderkennen en te kunnen volgen in de tijd (bijvoorbeeld na het nemen van maatregelen). Dit laat zich eenvoudig toelichten aan de hand van de bijdrage aan de PM10-concentratie van de roetdeeltjes in de uitlaatgassen van verkeer, waarover om gezondheidsredenen juist veel zorg bestaat. PM10 bestaat voor het overgrote deel uit bijdragen van natuurlijke bronnen (zeezout, bodemstof) en van bronnen uit het buitenland. In de (lokale) verkeersbijdrage gaat om zeer fijne deeltjes, die samen ondanks de grote aantallen maar weinig gewicht hebben. Op het totaal van 35-40 microgram PM10 zijn de enkele microgrammen uit de uitlaat moeilijk betrouwbaar waar te nemen. Het zou de voorkeur hebben een stofmaat te gebruiken die een duidelijke en directe relatie heeft met de verkeersdeeltjes, bijvoorbeeld een meting van koolstof of van het aantal van de vele ultrafijne deeltjes. Helaas is dit nog toekomstmuziek doordat betrouwbare en eenvoudig te hanteren meetapparatuur hiervoor nog ontbreekt. Erger nog, nadenken over grenswaarden voor zo'n alternatieve stofmaat is nu nog weinig zinvol, omdat er onvoldoende wetenschappelijk inzicht bestaat voor wat betreft de rol van ultrafijne roetdeeltjes in het veroorzaken van de gezondheidseffecten die met fijn stof in verband worden gebracht. Een keuze voor de hoogte van een grenswaarde wordt daarmee een schot in het duister. Het is te verwachten dat de EU over enkele jaren zal besluiten tot een aanpassing van de normstelling door het stellen van grenswaarden voor PM2,5. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat in de overgangsperiode waarin voldaan moet worden aan de bestaande grenswaarden voor PM10, het redelijk is
de lidstaten extra de tijd te geven om die te bereiken. Immers, zelfs met de beste wil van de wereld is het niet mogelijk om tijdig aan de normen te voldoen. Wat gaat de rijksoverheid nu doen? Toen in 2001 de EU-richtlijn met fijn stof grenswaarden werd opgenomen in de Nederlandse wetgeving, werd al verwacht dat de Europese normstelling voor fijn stof (met name de 24-uursgemiddelde grenswaarde) in grote delen van ons land zeer moeilijk te realiseren zou zijn. Daarom is er voor gekozen de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van bestrijdingsbeleid bij de rijksoverheid te leggen en niet bij de gemeenten. In Nederland is de afgelopen twintig jaar gelukkig al veel gedaan aan stofbestrijding. Sinds 1980 zijn de totale stofemissies gehalveerd. De emissies bij de industrie zijn met 70% gereduceerd. De verkeersemissies zijn door aanscherping van de emissie-eisen – ondanks de groei van het verkeer – met 40% gedaald. Bij het bestaande beleid zullen de stofemissies in de komende jaren tot 2010 naar verwachting met nog eens 20% dalen; voor wat betreft de verbrandinggerelateerde emissies is dat zelfs 40%. De grootste emissiebijdragen komen van de industrie (16,1 kton) en het verkeer (19,3 kton), in grootte gevolgd door de landbouw (9,7 kton) en de huishoudens (3,9 kton). In verband met de gezondheidsrisico’s zijn waarschijnlijk vooral de stofemissies uit verbrandingsprocessen belangrijk. Emissies ten gevolge van het gebruik van fossiele brandstoffen staan ook op andere deelterreinen van het luchtbeleid sterk in de aandacht, met name in het kader van het klimaat- en verzuringsbeleid. Het kabinet wil dan ook vanuit de samenhang tussen de deelgebieden een keuze maken voor maatregelen, zodat integraal bekeken een maximaal rendement van de maatregelen wordt verkregen. Dit is des te meer van belang omdat verdergaande maatregelen ook extra duur blijken. Helaas lopen we nationaal al gauw tegen grenzen aan doordat voor veel belangrijke maatregelen wij in Nederland afhankelijk zijn van besluiten in het kader van de EU (zoals bij eisen in de industrie en aan uitlaatgassen van verkeer). Over wat we wèl nationaal kunnen doen ten aanzien van de verkeersemissies zal het kabinet in het voorjaar maatregelen presenteren. Voor de industriële emissies is de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (NeR) uitgangspunt bij vergunningverlening.
In 2002 is de NeR geëvalueerd zijn de emissie-eisen voor stof aangescherpt en in overeenstemming gebracht met de stand der techniek. Eind december 2003 is ten aanzien van de verzurende stoffen (zoals zwaveldioxide, stikstofdioxiden en ammoniak, die elk indirect ook bijdragen aan PM10) een pakket van maatregelen gepresenteerd, waarvan ook een gunstig effect op de fijn stofconcentraties wordt verwacht. Lokaal beleid Uiteindelijk is een structurele oplossing nodig van het stofprobleem. Deze zal vaak afhankelijk zijn van een juiste mix van maatregelen op het niveau van de EU, van de Nederlandse rijksoverheid en dat van gemeenten en provincies. Een gemeente zal op z’n eentje niet eenvoudig een bestaande overschrijding van de grenswaarden voor PM10 kunnen wegnemen. Gemeenten kunnen daarentegen wel een bijdrage leveren aan het verminderen van de omvang van de overschrijding van de normen en – daar gaat het tenslotte om – aan het verkleinen van het risico op gezondheidseffecten. Helaas is het niet voor alle stofbronnen even duidelijk, maar zeker als het gaat om de blootstelling van de bevolking aan roetdeeltjes van verkeer dan zijn er diverse aanwijzingen dat van reductie van de deeltjesemissie een positief effect op de gezondheid verwacht mag worden. De rijksoverheid zal zich hard maken voor een algemene aanscherping van de eisen aan de uitstoot van nieuwe auto’s en vrachtwagens. Maar lokaal is het de moeite waard specifieke verkeersmaatregelen te overwegen om emissies te verminderen. Een voorbeeld zijn de maatregelen bij Overschie, waar door snelheidsbeperking op de snelweg een meer geleidelijke verkeersstroom ontstaat met minder uitstoot. In andere situaties kan men er voor kiezen de blootstelling aan bestaande fijn stof concentraties zoveel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door woningbouwlocaties zo gunstig mogelijk te kiezen. De gemeente Maastricht heeft voorgesteld op plaatsen met overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde geen nieuwe woningen te bouwen, en bij overschrijding van de daggemiddelde grenswaarde bouwen onder voorwaarden toe te staan. Een dergelijk initiatief om bij de beoordeling van nieuwbouwplannen de lokale overschrijding van de grenswaarden mee te wegen, sluit goed aan bij het nationale beleid. Klaas Krijgsheld
23
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Maastricht signaleert probleem
FIJN STOF ZIT RUIMTELIJKE ONTWIKKELING DWARS Op 19 juli 2001 is het Besluit luchtkwaliteit in werking getreden. Dit besluit is de implementatie van de Europese richtlijnen inzake luchtkwaliteit in de Nederlandse wetgeving. Met het van kracht worden van dit besluit zijn er nieuwe, strengere normen voor luchtkwaliteit geïntroduceerd. Het gaat hierbij om normen voor diverse stoffen. Voor Nederland zijn vooral de normen voor NO2 en fijn stof van belang. Voor bestaande situaties gelden overgangstermijnen waarbinnen aan de grenswaarden moet worden voldaan. Voor fijn stof hoeven bestaande situaties pas in 2005 aan de nieuwe normen te voldoen. Echter, volgens het Besluit gelden de grenswaarden nu al voor nieuwe situaties. Zo moeten overheden met deze grenswaarden rekening houden bij nieuwe ruimtelijke plannen. Dit houdt in dat de gemeenten nieuwe situaties moeten toetsen aan de grenswaarden in het Besluit luchtkwaliteit. In wetenschappelijke kring (onder andere Universiteit Maastricht) is er nog de nodige discussie over de kwaliteit van de normen. Is de concentratie van fijn stof wel een goede maat om normen op te baseren? Is het niet van groter belang om te kijken naar de samenstelling van het fijn stof en de schadelijke componenten die hier in zitten? Is PM10 wel de belangrijkste component van fijn stof of moet meer aandacht worden besteed aan de nog fijnere deeltjes (PM2,5)? Moet je niet eerst meer onderzoek doen naar de effecten op de mens? Ook stelt ondermeer VROM zelf de haalbaarheid van de normen in 2005 ter discussie (zie bijvoorbeeld de notitie Vaste waarden, Nieuwe vormen) In 2004 vindt een evaluatie plaats van het Besluit luchtkwaliteit. De discussie over de juistheid en de haalbaarheid van de normen krijgen hierin een plaats. Deze evaluatie moet eind 2005 in Europees verband leiden tot een bevestiging of wijziging van de normen en/of de invoeringsdata zoals deze zijn genoemd in het Besluit luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit luchtkwaliteit zijn de gemeenten met een inwoneraantal dat boven de 40.000 ligt verplicht de luchtkwaliteit te controleren en hiervan een rapportage op te stellen. Deze rapportageplicht heeft betrekking op plaatsen waar naar redelijkheid kan worden verwacht dat mensen worden blootgesteld aan aan te hoge concentraties luchtverontreiniging. Uit 24
de resultaten van de rapportage luchtkwaliteit die voor het jaar 2001 voor de gemeente Maastricht is opgesteld blijkt, dat het jaargemiddelde op slechts 6 locaties wordt overschreden, maar dat de fijn stofconcentratie in Maastricht dusdanig hoog is dat langs vrijwel alle wegen een overschrijding van de grenswaarde voor het daggemiddelde plaatsvindt. Maastricht is niet de enige stad met dit probleem; op vele plaatsen in Nederland kan niet aan de normen voor fijn stof worden voldaan. Op dit moment gaan overheden heel verschillend met de overschrijding om. Sommige gemeenten toetsen wel, maar verbinden geen consequenties aan de resultaten. De meeste gemeenten toetsen in het geheel (nog) niet. De provincie Noord-Holland heeft wel een eigen concept beleid opgesteld, zij toetsen echter alleen aan fijn stof indien de normen voor NO2 worden overschreden. Maastricht zit dus met een aantal problemen. Wij zijn een ruimtelijk relatief kleine stad met hoge ambities waardoor veel ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op een relatief klein oppervlak. Wonen en verkeer liggen dicht bij elkaar. De paradox van een compacte stad geldt bij uitstek voor Maastricht. Daarnaast staat de fijn stof problematiek in Maastricht nadrukkelijk in de belangstelling. Zo is fijn stof een belangrijk thema in het kader van de A2 ondertunneling. Een van de
argumenten voor deze ondertunneling is verbetering van de luchtkwaliteit in de stad. Daarnaast heeft de Universiteit van Maastricht in de zomer van 2003 een onderzoek gepresenteerd waarbij ten onrechte de indruk is gewekt dat de longfunctie van schoolkinderen in Maastricht lager is dan het landelijk gemiddelde. Een en ander heeft er toe geleid dat het college van B en W de grenswaarden in het Besluit luchtkwaliteit niet zonder meer kunnen en willen negeren. Daarom heeft de gemeente Maastricht als eerste in Nederland een interim-beleid fijn stof voorbereid. Bij het opstellen van het interim-beleid heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, waaronder de Milieufederatie, uitgenodigd een standpunt in te nemen over het conceptbeleid. Deze standpunten worden meegewogen door de Raad bij de vaststelling van het interim-beleid verder in het jaar. Het interim-beleid geeft ruimte voor het toestaan van woningbouw op locaties met een overschrijding van bepaalde grenswaarden voor fijn stof. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende gevoelige functies, zoals deze vermeld staan in het Besluit. Hierbij wordt gekeken naar woonfuncties en functies met een concentratie van kwetsbare groepen, zoals bejaardentehuizen, basisscholen, kinderopvang, verzorgingstehuizen e.d. De hoofdrichting van het interim-beleid bestaat uit: • Het niet toestaan van overschrijdingen van de grenswaarde voor het jaargemiddelde van fijn stof. Onderzoek heeft immers aangetoond dat langdurige blootstelling aan hoge concentraties fijn stof schadelijke effecten kan hebben voor alle mensen. • Het voorlopig wel toestaan van overschrijdingen van de grenswaarde voor het 24uursgemiddelden 2005/2010, soms onder voorwaarden. Dit punt is als volgt uitgewerkt: Indien in 2005 wel een overschrij-
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
ding van het 24-uursgemiddelde aanwezig is, maar in 2010 niet meer als gevolg van het schoner worden van de motoren van voertuigen zullen geen beperkingen worden opgelegd aan het nieuwbouwplan. Indien in 2010 nog steeds een overschrijding van het 24-uurgemiddelde wordt verwacht gelden de volgende beperkingen: - Het situeren van extra gevoelige bestemmingen langs de hoofdwegenstructuur is niet mogelijk, totdat meer duidelijkheid bestaat over de evaluatie van de normen, de gezondheidseffecten van fijn stof en de ingezette daling van de achtergrondconcentratie; het is algemeen bekend dat hoofdwegen bronnen voor fijn stof zijn. Op dit moment zijn deze bronnen niet als zodanig herkenbaar door de hoge achtergrondconcentraties. In de toekomst kunnen deze bronnen echter wel als zodanig herkenbaar worden wanneer deze achtergrondconcentratie sterk daalt en zullen zij dus naar verwachting bepalend gaan worden voor het 24 uurgemiddelde. Ter plaatse van de wijkontsluitingswegen blijkt dat de achtergrondconcentratie zorgt voor een overschrijding van het 24 uurgemiddelde. Na daling van de achtergrondconcentratie zal langs deze wegen na verwachting geen overschrijding van normen meer plaatsvinden. Aangezien middels medisch onderzoek is aangetoond dat kwetsbare mensen ook gevoelig zijn voor pieken van fijn stof is er in het interim-beleid voor gekozen deze groepen niet te situeren langs mogelijke piekbronnen zoals de hoofdwegenstructuur. - Er mag geen sprake zijn van een toename van de concentraties als gevolg van het bouwplan; de situering van het bouwplan en de activiteiten die zullen gaan plaatsvinden moeten in beeld worden gebracht. Indien deze activiteiten leiden tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen in het betreffende gebied kan het bouwplan geen doorgang vinden. Een en ander conform onlangs beschikbaar gekomen jurisprudentie naar aanleiding van een bouwplan in Hendrik Ido Ambacht. - Er moet extra aandacht worden besteed aan het binnenklimaat bijvoorbeeld door het treffen van extra bouwkundige voorzieningen; indien gevoelige bestemmingen langs de hoofdwegenstructuur of extra gevoelige bestemmingen in de stad worden gerealiseerd dient nader onderzoek plaats
WAT VINDT DE MILIEUFEDERATIE ERVAN?
Maastricht verdient lof voor het feit, dat het fijn stofprobleem wordt onderkend en op de politieke agenda is geplaatst. Het feit echter dat een Europese richtlijn overheden voor lastig oplosbare problemen plaatst, mag niet automatisch leiden tot de conclusie dat dan maar de normen versoepeld moeten worden. Dat zou een reactie kunnen zijn, zij het dat het niet de reactie van Maastricht is. Immers, normen – in dit geval gezondheidsnormen – komen niet uit de blauwe lucht vallen maar zijn gestoeld op wetenschappelijk onderzoek en zorgvuldige afweging (zie ook het artikel van Klaas Krijgsheld in dit blad). Ontkennen van het probleem is in elk geval een verkeerde reflex. Het hoog leggen van de lat kan ook een stimulerende werking hebben. Zie de katalysator voor de auto, waartegen de automobielindustrie in het verleden moord en brand roepend te hoop liep, maar die wel degelijk en binnen de daarvoor gedachte termijn toepasbaar bleek. De Milieufederatie stemt in met de grote lijn van het Maastrichtse interim-beleid fijn stof. Voor gevoelige groepen mag niet worden gebouwd op risicovolle plekken. Het verschil van mening zit in de definitie van ‘gevoelige bestemmingen’. Maastricht verstaat daaronder ouderenhuisvesting, ziekenhuizen, sportvelden…….
De Milieufederatie heeft de gemeente laten weten dat volgens haar eigen criteria ook de functie wonen in zijn algemeenheid onder de definitie valt. De Milieufederatie adviseert de gemeente daarom woonbestemmingen voorlopig eerst te realiseren op plaatsen waar minder risico lijkt te bestaan, dus niet langs drukke verkeersassen.
25
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
te vinden naar de mogelijkheden de luchtkwaliteit in de woning te verbeteren. Hierbij moet gedacht worden aan ventilatievoorzieningen met filters, elektrisch koken in plaats van gas, bronnen van fijn stof (zoals de cv-ketel) plaatsen in goed geventileerde ruimten. Op dit moment is het nog onzeker of er voldoende milieurendement kan worden bereikt door het treffen van bouwkundige maatregelen ter bescherming van het binnenklimaat. Nader onderzoek zal nog moeten plaatsvinden. Het interim-beleid houdt niet in dat de reductie van fijn stofconcentraties binnen de gemeente Maastricht geen hoge prioriteit meer heeft. De doelstelling zal blijven dat mogelijkheden die binnen de grenzen van de gemeentelijke organisatie en het bedrijfsleven liggen zullen worden benut om de achtergrondconcentratie van fijn stof verder te verlagen. Ook doet de voorgestelde versoepeling niets af aan de doelstelling om waar mogelijk het aantal overschrijdingen van het daggemiddelde zoveel mogelijk te beperken. Uit de schriftelijke beantwoording van de Tweede Kamervragen van het lid de Krom door het ministerie van VROM blijkt, dat vanuit het ministerie het volgende oordeel over het Maastrichtse interim-beleid wordt gegeven: “Naar mijn mening sluit het voorgenomen interim-beleid van de gemeente Maastricht goed aan bij de intenties van het Besluit luchtkwaliteit. Gezien de grootschalige overschrijdingen voor het 24-uursgemiddelde
26
voor fijn stof is het op dit moment niet mogelijk om deze normstelling als onderscheidend criterium te hanteren bij de keuze van woningbouwlocaties. Reeds ten tijde van de omzetting van de eerste EU-dochterrichtlijn luchtkwaliteit in nationale regelgeving (Besluit luchtkwaliteit) in 2001 werd verwacht dat de Europese normstelling voor fijn stof (met name de 24-uursgemiddelde grenswaarde) in grote delen van ons land - en andere Europese landen- zeer moeilijk te realiseren zal zijn. Mede daarom is er voor gekozen om in het Besluit luchtkwaliteit de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen en vaststellen van een bestrijdingsplan waarmee de normen voor fijn stof bereikt dienen te worden bij het Rijk te leggen en niet bij de gemeenten. In de Nota van Toelichting bij het Besluit luchtkwaliteit is dan ook aangegeven dat de verschillende overheden thans niet aangesproken kunnen worden op het oplossen van het fijn stof probleem. Wel kunnen ze een bijdrage leveren aan het verminderen van de omvang ervan. Voor fijn stof houdt het in acht nemen van de grenswaarden dan in dat overheden zich inspannen de emissies zo ver mogelijk terug te dringen.” Het ministerie van VROM onderschrijft dus de lijn van de gemeente Maastricht om een evenwicht te zoeken tussen luchtkwaliteit en sociaal-economische ontwikkelingen in een compacte stad.
Jos Simons / Astrid Vermeulen Afdeling Milieu en Stad, Gemeente Maastricht
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Stimuleringsprijs Duurzaam Ondernemen Limburg 2004
WIN E 5.000,- MET LEF Duurzaam ondernemen is lef hebben en vertrouwen in de toekomst. Want wie duurzaam onderneemt, neemt maatschappelijke verantwoordelijkheid en investeert nú in later. De kunst is om bewust om te gaan met bedrijfsresultaten (profit), zonder dat dit ten koste gaat van de medewerkers (people) en het milieu (planet). Stichting Milieufederatie Limburg, de Kamer van Koophandel Zuid-Limburg en de Provincie Limburg belonen bedrijven die zoeken naar vormen van duurzaam ondernemen, en moedigen overige bedrijven aan dit ook te doen. Het thema is dit jaar ‘Gedurfd duurzaam: ondernemen met visie’. Te winnen: e 5.000,- en een kunstwerk. “En volop aandacht in de media”, aldus Peter Thissen, een van de genomineerden van de Duurzaamheidsprijs in 2003. Alle midden- en kleinbedrijven tussen de 10 en 150 werknemers in Limburg, die bezig zijn met duurzaam ondernemen, kunnen meedingen naar de Stimuleringsprijs 2004. Een deskundige jury selecteert uit de aanmeldingen drie genomineerden en de uiteindelijke prijswinnaar. Begin oktober 2004 wordt de uiteindelijke winnaar bekend gemaakt en besteed ook L1 TV aandacht aan de prijs. Naast een kunstwerk van keramist Wim Caus en positieve publiciteit in verschillende media, ontvangt de winnaar een geldprijs van e 5.000,-.
een verwarmings- en aircosysteem, dat gebruik maakt van bodemwarmte in plaats van fossiele brandstoffen. Dit energieconcept past het bedrijf toe in het eigen kantoorpand, maar ook in andere nieuwe kantoorgebouwen en woningen. Directeur Peter Thissen: “We werden benaderd als kanshebber voor de prijs vanwege ons bijzonder duurzaam product. En ook al wonnen we het geldbedrag zelf niet, we hebben er ontzettend veel winst mee geboekt! Door alle media-aandacht kwamen (en komen er nog steeds!) vele belangstellenden kijken naar ons schoorsteenvrij gebouw. Uiteraard met de nodige nieuwe relaties en opdrachten als gevolg!” Toon lef en doe mee! Ga na op welke manier uw bedrijf of een bedrijf in uw omgeving bezig is met duurzaam ondernemen. Meer informatie over de prijs en een inschrijfformulier kunt u opvragen bij Yvonne de Bie van de Kamer van Koophandel Zuid-Limburg,
De jury wordt gevormd door: prof. dr. ir. J. Rotmans (International Center for Integrative Studies), H.F.M. Evers (gedeputeerde Provincie Limburg), ir. H.K. Vijverberg (Stichting Milieufederatie Limburg), drs. L. Zwiers (Limburgse Werkgevers Vereniging) en G.H.M. Göbbels (FNV Bondgenoten).
telefoon (043) 350 65 30 of Sandra Akkermans Peter Thissen,
van de Milieufederatie Limburg, telefoon
directeur van Thissen Installatietechniek
(0475) 38 64 10. Een inschrijfformulier en het reglement kunt u downloaden van
Geen prijs, wel winnaar Vorig jaar werd Thissen Installatietechniek uit Venlo genomineerd. Thissen ontwikkelde
www.maastricht.kvk.nl/stimuleringsprijs. De sluitingstermijn van de inschrijvingen is 1 juni 2004. Toon lef en doe mee!
VAKANTIE SLURPT ENERGIE We wisten het natuurlijk al maar leuke dingen voor de mens zoals vakantiereizen slurpen energie. Dat is extra zuur nu het door Milieu Centraal, informatiecentrum over milieubewust leven, zwart op wit is uitgerekend. Milieu Centraal vergeleek bus, auto, trein en vliegtuig. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenspraak met de KLM en touroperators. Een reis per touringcar belast het milieu het minst. Iets schadelijker is de gewone trein of met zijn vieren in de auto. De milieubelasting van een reis met een modern vliegtuig is vier tot zes keer zo groot als dezelfde reis per bus. Dat staat zelden in de aanbiedingen van de Ryan Airs of KLM's en evenmin in de pr-folders van directies van regionale vliegvelden. Opvallend is dat een vakantiereis van twee personen met auto en caravan net zo belastend voor het milieu is als diezelfde reis per modern vliegtuig. Een reis per hogesnelheidstrein belast het milieu anderhalf maal zoveel als een reis in een gewone trein. Een als twee personen ’s zomers met auto en caravan naar Zuid-Frankrijk gaan en in het najaar met het vliegtuig naar Portugal, verbruiken zij per persoon 10 gigajoule aan energie: 38 procent van het jaarlijkse gemiddelde verbruik van gas, elektriciteit en motorbrandstoffen per persoon. Hoe serieus is het indraaien van een spaarlampje daarmee vergeleken? Bron o.a.: Trouw 14.01.04
27
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
GEOGRAFISCHE INFORMATIE IN ‘DIGITAAL ESPERANTO’ Op 3 februari organiseerde de Provincie Limburg de themamiddag ‘Grenzeloze informatie’. In het ‘Land zonder grenzen’ is grensoverschrijdende uitwisseling van informatie nog geen vanzelfsprekendheid. Een impressie van de weerbarstige realiteit en de goede voornemens. Beleidskaarten over natuur, milieu en wegen houden op dit moment op bij de grens. Er zijn nauwelijks grensoverschrijdende geografische basisbestanden en bovendien zijn er grote verschillen in definities (bijvoorbeeld: Wat is een bos. Zijn dat dertig of driehonderd bomen?), legenda, kaartopmaak en schaalniveau’s van deze kaarten. Natuur, milieu en wegen houden echter geen halt aan de grens! Daarom moeten zij grensoverschrijdend aangepakt en op elkaar afgestemd worden. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Samenwerken blijkt niet eenvoudig, o.a. door verschillen in cultuur en taal. Eenduidige (geografische) informatie en communicatie zijn vereist, wil een gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende projecten succesvol zijn. Velen in de Euregio realiseren zich dat. Meer dan 180 inhoudelijk deskundigen kwamen bij elkaar om geïnformeerd te worden over de actuele ontwikkelingen op het gebied van geografische gegevensnetwerken die gebruikt kunnen worden bij grensoverschrijdende projecten. “Omdat de Provincie Limburg voor 75% aan het buitenland grenst, biedt internationale samenwerking enorme kansen ten aanzien van economische ontwikkeling en culturele uitwisseling. Daarom zetten wij, samen met andere grensprovincies, in op het realiseren van een kennisinfrastructuur ter ondersteuning van internationale projecten”, aldus Herman Vrehen, gedeputeerde van de Provincie Limburg. De themamiddag bestond uit twee gedeelten. Op de informatiemarkt werden demonstraties en uitleg gegeven over projecten waarbij geografische informatie een belangrijke rol speelt. In het plenaire programma werden de huidige situatie in grensoverschrijdende projecten en de ontwikkeling van een geografische gegevensnetwerk gepresenteerd. Een aantal projecten, 28
gerelateerd aan natuur en milieu, wordt in het volgende toegelicht. Het Drielandenpark Het Drielandenpark is een samenwerkingsverband van Nederland, België en Duitsland in het kader van de Euregio Maas-Rijn. Het doel van het Drielandenpark: een samenwerkingsverband met regionale partners dat uitgroeit tot een netwerk voor het beheer en de inrichting van het gebied binnen de MHAL- (Maastricht, Parkstad Heerlen, Aken en Luik) steden. Voor het landelijk gebied zijn dit bijvoorbeeld: • landbouw (inclusief veeteelt en fruitteelt) • landschap en cultuurhistorie • toerisme en recreatie • verstedelijking en infrastructuur, in het bijzonder in het grensgebied tussen stad en land In dit project is geografische informatie ingezet voor het maken van een basiskaart van het gebied. Tijdens het maken van deze kaart kwamen eerder genoemde knelpunten zoals verschillen in taal en cultuur, gehanteerde geografische kaarten en legenda-eenheden, boven water. Voor de toekomst is afgesproken dat samenwerking verder wordt opgepakt door de realisatie van een gezamenlijk geografisch gegevensnetwerk. Geografische gegevensinfrastructuur Vier grensprovincies waaronder de provincie Limburg zijn samen met Noord Rijn Westfalen een project gestart om te komen tot een grensoverschrijdend geografisch gegevensnetwerk. Hierbij wordt met behulp van de nieuwste internettechnologie grensoverschrijdende geografische gegevens ontsloten. Tevens worden in dit project afspraken gemaakt
over de te hanteren legenda’s, schaalniveaus en copyrights. Zo komt grensoverschrijdend geografische informatie beschikbaar voor alle projecten die deze informatie nodig hebben. Bijkomend voordeel is dat data ‘bij de bron’ worden opgehaald. Dit garandeert de meest actuele informatie en geeft een grote besparing ten aanzien van het lokaal actueel houden van externe gegevens. Grote leveranciers van gegevens, zoals bijvoorbeeld de Topografische Dienst en het Kadaster, werken hier alleen aan mee als er een financiële vergoeding tegenover staat. Het project richt zich in eerste instantie op veiligheid en rampenbestrijding, ruimtelijke planning, natuur en toerisme en verkeer en vervoer. Voor de totale uitwerking van dit project is een periode van circa drie jaar nodig. Techniek is daarbij het minste probleem. De meeste tijd gaat zitten in organisatorische zaken, zoals het beschikbaar stellen van geografische gegevens met gestandaardiseerde definities en kaartschalen. Of juridische aspecten, zoals copyrights. Om ook gemeenten en andere organisaties die deelnemen aan grensoverschrijdende projecten te ondersteunen in het werken met geografische gegevens, zal er een Geografische Informatie Systemen (GIS) kenniscentrum opgericht worden. Bodemerosie De provincies Belgisch Limburg, Nederlands Limburg en Noord-Brabant werken samen in het kader van de bestrijding van bodemerosie en wateroverlast (overstromingen). Hiervoor ontwikkelt men gezamenlijke kaarten voor het gehele grensoverschrijdende projectgebied. Deze kaarten geven aan hoe erosiegevoelig de aanwezige landbouwgronden zijn en waar bestaande graslanden liggen. Ook de belangrijkste knelpunten op het gebied van wateroverlast zijn hier in kaart gebracht. Natura 2000 Kernwoord in dit project is de bescherming van
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
de natuur. Hiervoor worden speciale beschermingszones voor natuurlijke leefomgevingen vastgesteld. Deze beschermingszones gaan deel uitmaken van een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De deelnemers kregen een actueel overzicht van de grensoverschrijdende ontwikkelingen en van de technieken om een koppeling te leggen tussen de kaarten en op internet aanwezige richtlijnen. Verkeer en vervoer De dagprimeur was de presentatie van een plan om grensoverschrijdende vervoersstromen in de Duitse, Nederlandse en Belgische grensregio’s in beeld te brengen. Het project beoogt op strategisch niveau te komen tot een gezamenlijk inzicht in deze vervoersstromen, met het oog op de planning van infrastructuur op de lange termijn. Met behulp van GIS wordt informatie geïntegreerd en komen capaciteitsknelpunten aan het licht. Ook kunnen effecten van maatregelen geanalyseerd worden en is deze informatie laagdrempelig aan alle belanghebbenden te presenteren.
Figuur boven: het gebied Drielandenpark Figuur beneden: uitwerking schetskaart provincie Limburg
Conclusie Zeker in een internationale omgeving waar verschillende talen worden gesproken, zorgt een geografische kaart ervoor dat de partners het over hetzelfde hebben en kan effectief duidelijk worden gemaakt wat men wil bereiken. De kaart werkt als het ware als een internationaal ‘Esperanto’. Door gebruik te maken van GIS kan de kaart worden gekoppeld aan databanken en kan informatie worden gevisualiseerd en worden ingezet in internationale projecten. GIS is dus niet alleen een communicatiemiddel maar ook een kennisinstrument. De conclusie van de middag ligt voor de hand. De ontwikkeling van een geografisch gegevensnetwerk een absolute voorwaarde om grensoverschrijdende projecten tot een succes te maken. De oprichting van een kenniscentrum geeft ook gemeenten en andere organisaties de mogelijkheid om gebruik te maken van deze ontwikkeling. De Provincie Limburg zal een intermediaire rol gaan spelen om dit te realiseren.
Nadere informatie: Provincie Limburg, Geoloket, telefoon (043) 389 89 39,
[email protected]
29
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Voortgangsbericht Rijkswaterstaat
VOORBEREIDINGEN A73 IN VOLLE GANG Terwijl de voorbereidende werkzaamheden voor de aanleg van de rijksweg 73-zuid zich buiten beginnen af te tekenen, zit Rijkswaterstaat ook achter de schermen niet stil. Als vervolg op het artikel in Limburgs Milieu van juli 2003 (zie Limburgs Milieu 02/03), wordt in onderstaand artikel inzage gegeven in de activiteiten van Rijkswaterstaat die zullen leiden tot een goede inpassing van de weg in de natuurlijke omgeving. Dassenverplaatsing Het verplaatsen van dassen op het tracé van de toekomstige rijksweg vormt in 2003 en 2004 een activiteit waaraan veel tijd en energie wordt besteed. In de gemeenten Roermond, Swalmen, Beesel en Belfeld (Venlo) bevinden zich bewoonde dassenburchten in de nabijheid van de toekomstige rijksweg. In totaal moeten zes burchten wijken voor aanleg van de weg. De burchten worden volgens een vooropgezet plan ‘verplaatst’ naar een nieuwe geschikte locatie. Om de verplaatsingen goed te kunnen uitvoeren zijn vooraf in 2001 de territoria van de burchten op het tracé én van de aangrenzende burchten in kaart gebracht. De dassen moeten immers bij verplaatsing in principe binnen hun eigen territorium blijven. 30
• De dassenfamilies met burchten in het Swalmdal (de Leucker) en in Waterloo hebben in de directe omgeving bijburchten liggen. De bedoeling is in die gevallen dat de dassen ‘verhuizen’ naar één van de bijburchten. De dassen in de Leucker hebben hun intrek genomen in een dichtbij gelegen nevenburcht, eveneens in het Swalmdal. In Waterloo moet de verplaatsing nog plaatsvinden. Voor de verplaatsing in Waterloo moet vooraf de rijksweg N271 over enkele honderden meters worden uitgerasterd en moet onder deze rijksweg een dassentunnel worden geboord van 30 meter lengte. De plannen hiervoor zijn gereed en worden binnenkort uitgevoerd. • De dassenburcht in de spoordijk in Swalmen kan door maatwerk bij de inrichting
van de weg, op de huidige plaats worden gehandhaafd. Desalniettemin is aan de overzijde van de spoorlijn bij Hawinkel een vervangende burchtlocatie ingericht. • De dassen in de burcht in Belfeld worden in de nazomer van 2004 verplaatst. In het voorjaar van 2004 wordt daarvoor in de nabijheid van de bestaande burcht een nieuwe burcht gebouwd. Het plan hiervoor is gereed en zal op korte termijn worden uitgevoerd. • De burchtlocaties in Roermond worden verplaatst naar nieuw te bouwen burchten. Een daarvan wordt aangelegd in een bestaand bosje. De inrichting van de burcht en het nieuwe leefgebied wordt in 2004 ter hand genomen. De verhuizing staat gepland voor de tweede helft van 2004. Alle burchten worden continu gemonitoord op aanwezigheid van dassen. Bijzondere aandacht is er voor de aanwezigheid van jongen in de burcht. De informatie over het gebruik van de burchten wordt telkens geactualiseerd en gebruikt bij de uitvoering van de verplaatsingsplannen.
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Planten verplaatsen De beschermde planten die op het tracé van de A73 voorkomen worden tijdelijk naar een depot verplaatst. De planten worden in de loop van 2004 uitgestoken, dan wel wordt er zaad geoogst. De planten zullen op een daarvoor gereserveerd perceel worden uitgeplant of gezaaid. Het perceel krijgt een bijpassend beheer. Voor de verplaatsing en adviezen over beheer is een ecologische adviesbureau in de arm genomen. Natuurlijke inrichting bij faunapassages In het artikel in Limburgs Milieu (nr. 02/03) is reeds melding gemaakt van de aanleg van zo’n 100 faunapassages onder en over de weg. De percelen die aansluiten aan deze ecoduikers en kleinwildtunnels krijgen een inrichting die voor dieren aantrekkelijk is en enige beschutting biedt. Zodoende wordt het toekomstig gebruik van de passages gestimuleerd. Concreet zijn voor alle percelen die in de gemeente Beesel en Belfeld (Venlo) aansluiten bij faunapassages inmiddels inrichtingsplannen tot aan besteksklaar gemaakt. Zodra de gronden minnelijk zijn verworven, wordt de uitvoering ter hand genomen. Een flink deel van deze percelen zal in 2004 worden ingericht. Robuuste ecologische verbinding De grondverwerving in de zoekgebieden voor natuurcompensatie heeft zich afgelopen periode geconcentreerd op het realiseren van een robuuste verbinding tussen het ecoduct Beesels broek en de oostelijk gelegen bosgebieden in Duitsland. Het ecoduct krijgt een cruciale rol in deze ecologische oostwestverbinding. Als eerste locatie is een aaneengesloten oppervlakte in het Meerlerbroek aangekocht. Voor dit gebied zijn de voorbereidende onderzoeken uitgevoerd en de vergunningen aangevraagd. De inrichting van deze locatie zal in het najaar van 2004 starten. Aansluitend aan het Meerlerbroek zijn inmiddels enkele tientallen hectare gekocht, waarvan een belangrijk deel ook binnen 1 à 2 jaar zal worden ingericht. Nestkasten In 2004 wordt een concreet begin gemaakt met het ophangen van nestkasten voor de holenbroeders onder de vogels. De kasten worden opgehangen ter compensatie van het verlies aan broedgelegenheid door het rooien
KLACHT HEEFT SUCCES Een recent verzoek aan LNV om handhavend op te treden tegen het niet naleven van de ontheffingsvoorwaarden van de Flora- en Faunawet bij de aanleg van de A73-Zuid, heeft geleid tot een mea culpa van Rijkswaterstaat, de uitvoerder van de weg. In januari werd geconstateerd dat in de gemeente Beesel bij kasteel Waterloo bomen en vegetatie werden gekapt in het winterseizoen. Daarbij werd een dassenburcht vernield en kwam een andere burcht geïsoleerd te liggen in een desolaat landschap, dat geen bescherming meer geeft. De kap betekende bovendien een barrière voor vogels en vleermuizen. De voorgeschreven (tijdelijke) mitigerende maatregelen in de vorm van nestkastjes, waren niet aangebracht. De gemaakte afspraken waren niettemin duidelijk: eerst de dassenburchten (succesvol) verplaatsen, daarna met de werkzaamheden beginnen. Dat is kennelijk geen vanzelfsprekendheid en dus is het niet denkbeeldig dat de geschiedenis zich herhaalt. In Belfeld zou volgens plan in april worden gestart met de verplaatsing van de gasleiding. Ook daar is nog geen begin gemaakt met de verplaatsing van de dassenburcht. Rijkswaterstaat is nog geen eigenaar van de grond. Daarnaast wees de Milieufederatie erop dat de bouwterreinen ’s nachts worden verlicht. Ook dit is in strijd met de voorschriften. In een brief aan LNV erkent hoofdingenieur-directeur van Oostrum van Rijkswaterstaat de juistheid van de klachten. De aannemer is gesommeerd het werkterrein ‘met onmiddellijke ingang’ ’s nachts niet meer te verlichten. Van de verstoring van de burcht ‘door derden’ werd, aldus de brief, al in november 2003 melding gemaakt bij de Algemene Inspectie Dienst. Over de nestkasten vindt discussie plaats met specialisten over een zinvolle invulling van die eis. En de start van de aanleg van het tracédeel bij Beesel zal pas beginnen als de dassenburcht verplaatst is.
Toine Wuts
van bomen en bosschages. Er zijn verschillende typen nestkasten aangeschaft, elke voor een eigen doelgroep, uiteenlopend van bosuil, steenuil en torenvalk, tot grauwe vliegenvanger en gekraagde roodstaart. Behalve dat de kasten worden opgehangen, worden er afspraken gemaakt over beheer en onderhoud van de kasten. Rijkswaterstaat heeft de Stichting IKL en de Vogelwacht Limburg in de arm genomen om hierin te coördineren. De eerste kasten worden vóór het broedseizoen 2004 opgehangen. Laanbeplanting: eik, linde en beuk De weg wordt voorzien van een laanbeplanting, bestaande uit 3 rijen bomen die aan één zijde worden geplant. In totaal worden bijna 12.000 bomen geplant. De boomsoortenkeuze is gevallen op de soorten inlandse eik, linde en beuk. De eiken worden geplant in
het landelijk gebied, de linden nabij de bewoningskernen en de beuken in de landgoederenzone van Swalmen. Naast het planten van bomen worden de bermen ecologisch ingericht. De inrichting beoogt een soortenrijke en structuurrijke vegetatie te laten ontstaan in de bermen. Op een aantal plaatsen worden struiken en struweel geplant. Deze zullen bijdragen aan een gevarieerde structuur waarvan dieren gebruik maken om zicht te langs te verplaatsen naar bijvoorbeeld de ingangen van de faunapassages.
31
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
SML-NIEUWS
Milieufederatie in Tweede Kamer-Commissie:
ERGERNISWEKKEND Vier bussen vol tegenstanders van het kappen van bomen in de Schinveldse bossen zetten in de vroege ochtend van 11 maart koers naar Den Haag, waar de Tweede Kamercommissie van VROM zich nogmaals boog over de bezwaren tegen het omstreden plan. Een groot stuk bos gaat verloren aan de rand van een dichtgebouwd stedelijk gebied, waar bossen een schaars goed zijn en waar compensatie in de directe omgeving onmogelijk is. De bewoners van Onderbanken, Brunssum hebben niets aan bos dat elders in Limburg als compensatie aangeplant. Maar wat in dit geval nog belangrijker is dan het natuurargument: kappen leidt tot meer overlast en gevaar. De volgetankte Awacsvliegtuigen zullen vanaf de NATO-grensbasis bij Geilenkirchen lager uitvliegen over Zuid-Limburg en daar zorgen voor een ontoelaatbare herrie en meer gezondheidsschade en gevaar. De tegenstand is breed: artsen, scholen die ook bij de nu al aanwezige herrie soms geen les kunnen geven, gemeentebesturen, locale natuur-en milieuorganisaties en de Milieufederatie hadden het werk netjes verdeeld. Loek Peters zette namens de Milieufederatie de natuurbelangen op een rij en kon het niet laten het telkens weer door ‘Den Haag’ gebezigde taalgebruik te hekelen. “Er wordt gesuggereerd dat het gaat om het ‘toppen’ van bomen, met andere woorden, dat er toch wel iets overblijft. Dat is niet zo. Bomen afzagen op een meter boven het maaiveld betekent het einde van het leven van deze bomen. Het afzagen wordt gebracht als een simpele ingreep. Dat is het niet, bomen gaan dood van dit soort ingrepen c.q. leven veel korter. De suggestie is een ergerniswekkend gebruik van vergoelijkende taal. Bovendien gaan met de kap van de bomen veel andere planten verloren en dat geldt ook voor veel dieren. Wat weg is is weg en komt nooit meer terug”, aldus Peters. Het gebied werd in het verleden aangemerkt als vallend onder de Europese Vogelrichtlijn. In het gebied leeft een aantal vogels zogenaamde Rode Lijst-soorten, en dat geldt ook voor planten. Het is steeds voor eenieder duidelijk geweest dat het gebied aangemerkt wordt als een gebied dat onder meerdere habitatrichtlijnen valt, ook Europees, vanwege statuur, ontstaan en het voorkomen van planten en dieren. Het bos is bovendien een wezenlijk onderdeel van een verbindingenzone op de oostoever van de Maas met goede verbindingen met de aangrenzende Duitse natuurgebieden. Recent en volkomen onverwacht zijn de Schinveldse bossen niet meer opgenomen in 32
landelijke habitatopsommingen. Waarom? Was het te lastig voor de Awacsbasis? Peters herinnerde de overheid aan haar eigen milieu-uitgangspunten: “Het kappen van de bomen geeft de basis, naar eigen zeggen, de gelegenheid om nog lager te vliegen dan nu al het geval is. In Overheidsrapporten wordt steeds luid en duidelijk geschreven dat we moeten komen tot duurzame maatregelen om aan milieubelastende situaties een einde te maken. Er kan niet ontkend worden dat er nu al sprake is van een zeer belastende milieu situatie. De Minister verergert deze situatie door toestemming te geven voor het nemen van maatregelen die het de vliegtuigen mogelijk maakt nog lager te vliegen.” Peters tot slot: “De Minister kan ook niets doen en het verzoek van de basiscommandant tot het kappen van bomen naast zich neerleggen. Waarom is de minister toch zo druk doende met het voorbereiden van deze maatregelen? Waarom dreigt zij de onwillige gemeente Onderbanken, die de last al jaren over zich heen krijgt en van het kappen van de bomen alleen maar meer herrie verwacht, met dwang? Het zou de eerste NIMBY-procedure in Nederland worden. Zijn er soms in NATO-verband verplichtingen aangegaan waar niemand van weet?” Inmiddels heeft de Tweede Kamer de minister gedwongen nieuwe geluidsmetingen te doen. De actievoerders hadden via eigen metingen geconstateerd dat de herrie op een schoolplein in de aan- en uitvliegroute een geluidsniveau had van 90d(B)A. Afgewacht moet worden of de minister hetzelfde constateert als de actievoerders. Mocht dit het geval zijn dan wordt het voor
de minister politiek moeilijk haar NIMBYvoornemen door te zetten. Zou zij dat desondanks toch doen dan rest niet anders dan een lang juridisch gevecht. De Gemeente Onderbanken en de bewonersactiegroepen hebben aangekondigd in dat geval naar de Raad van State te stappen.
Hub Bemelmans
SML-NIEUWS
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
GOEDERENVERVOER, MINDER SCHONER ANDERS Op donderdag 11 maart j.l. werd aan de gedeputeerden voor verkeer van ZuidHolland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, de visie van de milieufederaties in hun provincie aangeboden op het toekomstig goederenvervoer in Zuid-Nederland. De visie is neergelegd in de brochure “Goederenvervoer, Minder Schoner Anders” en is gebaseerd op een verkenning naar de ontwikkelingen in het goederenvervoer en het vervoersbeleid in Zuid-Nederland door een onderzoeksteam van de NHTV in Breda, onder leiding van hoofddocent Albert Mandemakers. Zuid-Nederland wordt relatief zwaar belast door goederenvervoer. Op- en overslag en de doorvoer van goederen vanuit Rotterdam, Vlissingen en Antwerpen zorgen voor een voortdurende stroom van goederen naar en van het achterland, zoals de economische zwaartepunten in het Rijnmondgebied, de maakindustrie in Oost-Brabant, de tuinbouw in het Westland en rond Venlo, en de chemische industrieën in het Sloegebied, de Kanaalzone en Zuid-Limburg. Congestie op de weg, aantasting van natuurgebieden en leefgebieden voor de mens, gezondheidsproblemen en verkeersslachtoffers, zijn het gevolg. De vervoersbranche zelf realiseert zich het dreigende verkeersinfarct en neemt samen met overheden maatregelen om de bereikbaarheid te verbeteren en doorstroming te bevorderen. Ook wordt ingezet op verschuiving van vervoer over de weg naar water en spoor. Volgens de milieuorganisaties zijn de inspanningen echter te zeer gericht op het mogelijk maken van de ‘onvermijdelijke’ groei van transport, terwijl de inzet zou moeten zijn: het bereiken van duurzaam transport, d.w.z. goederenvervoer binnen acceptabele milieugrenzen. Maatregelen ‘Duurzaam’ betekent in de opvattingen van de milieuorganisaties o.a.: minder en efficiënter vervoer, schonere vervoermiddelen en een verschuiving van vracht- en bestelwagen naar schip, buisleiding en trein. Voorbeelden van maatregelen zijn: merkonafhankelijk en regionaal produceren van artikelen, het ver-
hogen van de beladingsgraad en het aanlanden van goederen van overzee in havens die het dichtst bij de eindbestemming liggen. Schoner vervoer kan worden bereikt door gebruik van geluidarme motoren en schonere brandstoffen (b.v. laagzwavelige diesel voor schepen). De milieufederaties bepleiten een geleidelijke omslag naar een vorm van goederenvervoer die niet ten koste gaat van natuur, landschap, milieu, gezondheid en leefkwaliteit Om die omslag in gang te zetten stellen zij een aantal maatregelen voor. Elk instrument levert een eigen bijdrage aan de oplossing en moet in combinatie met de andere instrumenten worden gezien. 1 Zelfregulering. De sector neemt zelf maatregelen, b.v. in de vorm van certificering, duurzaamheidsscans, etc. 2 Prijsbeleid. De kern is een kilometerheffing die qua tijd en plaats kan verschillen, zodat er een sturende werking vanuit gaat. 3 Verhandelbare emissierechten en infrastructuurgebruiksrechten. Emissierechten voor stikstofoxiden en kooldioxide worden al ontwikkeld voor grote industriële installaties. Dit kan ook worden toegepast op het terugdringen van de emissies van het goederenverkeer. 4 Eisen stellen aan locatiekeuze en bedrijfsvestiging. Door b.v. clustering op centraal gelegen bedrijventerreinen kan het transport binnen een keten van bedrijven worden beperkt. Het locatiebeleid van nationale en provinciale overheid kan worden gefinan-
cierd uit de opbrengst van de kilometerheffing. Daardoor wordt de opbrengst van de heffing teruggesluisd naar de regio en de sector. 5 Instellen milieuzones met scherpe milieukwaliteitseisen. Waar de kwaliteit beneden de maat is kunnen verbeteringen worden bereikt door voertuig- of brandstofeisen, snelheidsmaatregelen, geluidarm asfalt, venstertijden en extra veiligheidsmaatregelen. Met de ‘brochure goederenvervoer’ begeven de milieuorganisaties zich op voor hen betrekkelijk nieuw terrein. Tot nu toe was de belangstelling vooral gericht op personenverkeer. De milieufederaties willen met dit nieuwe beleid de discussie aangaan met overheden, verladers en vervoerders over mobiliteit en bereikbaarheid om gezamenlijk naar oplossingen te zoeken. Daarbij zullen zij de groene grenzen van natuur en landschap en de rode grenzen van de kwaliteit van het leefmilieu veilig trachten te stellen. Nadere informatie: Hub Bemelmans, Milieufederatie Limburg, (0475) 38 64 12
33
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
SML-NIEUWS
Regionaal overleg milieu en gezondheid van start
LANGER GEZOND DOOR AANPAK MILIEUVERONTREINIGING Om de kwaliteit van de uitvoering van de medische milieukunde bij GGD-en te verbeteren en de betrokkenheid van gemeenten te vergroten is het landelijk project ‘Versterking Medische Milieukunde’ van start gegaan. In de provincie Limburg betekent dit dat gemeenten en gemeentelijke gezondheidsdiensten (GDD-en) een overleg zijn gestart over het werkveld ‘milieu en gezondheid’. Ook andere organisaties die raakvlakken hebben met het werkveld nemen hieraan deel. In de provincie Limburg zijn dit de gemeenten Maastricht, Heerlen en Haelen, de GGD-en Westelijke Mijnstreek, Oostelijk Zuid-Limburg en Noord- en Midden Limburg, Provincie Limburg, Milieufederatie Limburg, Inspectie VROM-Zuid en de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR). Uiteindelijk is het streven dat in 2006 de medisch milieukundige zorg overal in Nederland, dus ook in Limburg, op een betere manier wordt uitgevoerd.
andere meer samenwerking bij beleidsontwikkeling. Ook daarbij heeft de medische milieukunde meerwaarde. Zo kan de GGD bijvoorbeeld gemeenten helpen om op grond van informatie over gezondheidsschade ten gevolge van blootstelling aan milieuverontreiniging, prioriteiten te stellen binnen het milieubeleid. Ook kan de GGD inzichtelijk maken welke gezondheidseffecten te verwachten zijn van ruimtelijke plannen zodat, naast andere belangen, ook de gezondheidsbelangen mee worden genomen in de besluitvorming.
Gemeentelijke taak Naast luchtverontreiniging en geluidhinder door verkeer leveren factoren in het binnenmilieu van woningen de grootste bijdrage aan gezondheidseffecten door milieuverontreiniging. Vooral vocht, radon en passief roken zijn ware boosdoeners. Het gaat om grote aantallen mensen met gezondheidsproblemen door milieufactoren. De zorg voor een gezonde leefomgeving gaat ons dus allemaal aan. In Nederland hebben de gemeenten de wettelijke taak om medisch milieukundige zorg te verlenen aan hun inwoners. Dit houdt in het signaleren
Project ‘Versterking Medische Milieukunde’ Het project ‘Versterking Medische Milieukunde’ is opgezet door GGD Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
van risico’s, het beantwoorden van vragen van burgers, het geven van voorlichting, het doen van onderzoek en het adviseren over risico’s. Gemeenten hebben deze taken ondergebracht bij de GGD-en. De GGD-en hebben daarvoor een afdeling medische milieukunde.
Voor meer informatie over de uitwerking
Medische milieukunde preventief inschakelen De meeste gemeenten weten hun GGD wel te vinden wanneer er milieu-incidenten spelen zoals bodemverontreiniging of asbestbranden. Maar het project beoogt onder
van het project in de provincie Limburg kunt u contact opnemen met Mevr. P. Esser van de GGD Westelijke Mijnstreek, telefoon (046) 478 73 21
BOSAANPLANT AAN EIGEN SUCCES TEN GRONDE Minister Veerman heeft laten weten dat de regeling voor particuliere bosaanplant op de helling gaat. Zijn oproep aan particulieren, vaak boeren, om actiever te worden met bosontwikkeling leverde meer dan 4500 aanvragen op en dat is onbetaalbaar, vindt de minister. Met name bosontwikkeling op landbouwgrond buiten de EHS wordt niet meer gefinancierd. In Limburg gaat het om zo'n 3000 hectare. In de aanvankelijke regeling was bepaald dat particulieren die nieuw bos op hun grond planten daarvoor een schadeloosstelling zouden krijgen van 18.000 tot 27.000 euro per hectare. Binnen de EHS wordt de regeling wel gecontinueerd.
lijkt gebied als de Westelijke Mijnstreek met zijn uitgewerkte plannen voor Landschapspark De Graven betekent het nieuwe beleid een forse vertraging bij het realiseren van een goed woon- en leefklimaat en een aantrekkelijker imago van de regio.
Hub Bemelmans
Het nieuwe beleid is niet alleen een strop voor de natuur maar ook voor de boeren die in natuurontwikkeling een nieuwe vorm van inkomen zagen. Daarnaast zet het een rem op bos- en natuuraanleg in stadsrandzones, 34
die buiten de EHS vallen. Juist daar is de aanleg van nieuw bos gewenst om het buitengebied op te waarderen en meer geschikt te maken als recreatief uitloopgebied voor de gestresste stedeling. Voor een sterk verstede-
SML-NIEUWS
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
217 miljoen euro voor 45 goede doelen
POSTCODE LOTERIJ: 2,5 MILJOEN EURO VOOR PROVINCIALE MILIEUFEDERATIES De 12 provinciale Milieufederaties ontvangen dit jaar 2,5 miljoen euro van de Nationale Postcode Loterij. Dit heeft Boudewijn Poelmann, voorzitter van de Nationale Postcode Loterij, onlangs bekend gemaakt tijdens de traditonale jaarlijkse bijeenkomst met de 45 goede doelen. In totaal hebben de 12 provinciale Milieufederaties sinds 1996 16,6 miljoen euro van de grootste goededoelenloterij van Nederland ontvangen. De Nationale Postcode Loterij is de goededoelenloterij voor mens en natuur. De Postcode Loterij heeft over 2003 een inleg gerealiseerd van 362 miljoen euro. Dat is een stijging van 7% ten opzichte van 2002 toen de inleg 338 miljoen euro was. Zestig procent van de totale inleg, te weten maar liefst 217 miljoen euro, verdeelt de Postcode Loterij over haar 45 goededoelenorganisaties. In de Postcode Loterij spelen 2,5 miljoen huishoudens mee, met in totaal ruim 4 miljoen loten. Extra Trekking Van de totale netto-opbrengst van 217 miljoen euro (60% van de totaalinleg, te weten 338 miljoen euro) heeft de Postcode Loterij ruim 20 miljoen euro toegewezen aan 11 speciale projecten van haar vaste groep begunstigden. Deze 20 mil-
joen euro komt uit de Extra Trekking van de loterij. De Nationale Postcode Loterij steekt 3,2 miljoen euro in de redding van het voormalig eiland Schokland in de Noordoostpolder. Het eiland wordt beheerd door het Flevo-Landschap. Met deze 3,2 miljoen euro kan het Flevo-landschap o.a. de laatste resterende 60 hectare landbouwgrond van het eiland aankopen. Het voormalige Zuiderzee-eiland dreigt door verdroging in de bodem van de Noordoostpolder weg te zakken. Schokland is een exemplarisch onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur in Nederland en door UNESCO in 1996 als eerste Nederlandse locatie op de werelderfgoedlijst geplaatst. Met deze besteding geeft de loterij een beslissende impuls aan het behoud van een uniek stukje Nederland; tevens benadrukt ze hiermee het belang van de
realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het masterplan van een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. Naast de redding van Schokland behoort tot de uitverkoren projecten bijvoorbeeld ook het project ‘Kids News on Television’ van Stichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking. Het NOS jeugdjournaal en drie omroeporganisaties in ZuidAfrika, Afghanistan en Suriname zullen in 2004 en 2005 in genoemde landen een jeugdjournaal produceren en uitzenden. Memisa Memisa is vanaf heden de 45e vaste begunstigde van de Postcode Loterij. Zij steunt in meer dan 40 ontwikkelingslanden lokale initiatieven die bouwen aan een structurele gezondheidszorg en biedt medische noodhulp in rampgebieden. Nadere info wordt graag verstrekt door Gerrit Geerds, NPL-contactpersoon van de 12 provinciale Milieufederaties, telefoon (058) 289 03 03
De Nationale Postcode Loterij is de grootste goede doelenloterij van Nederland. Vorig jaar keerde de Postcode Loterij 217 miljoen euro uit aan organisaties op het gebied van natuur en milieu, ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten. Ook de Provinciale Milieufederaties delen in de opbrengst van de loterij. Voor e 7,75 per maand speelt u al mee en maakt u kans op de jumboKanjer van 20,3 miljoen euro en honderdduizenden andere prijzen.
35
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
SML-NIEUWS
NATIONAAL PARK EIFEL IS REALITEIT De datum van 1 januari 2004 was voor de natuurbescherming in Noordrijnland Westfalen een historisch moment. Met het nationaal park Eifel – in de Bondsrepubliek het veertiende nationale park – werd het eerste grote beschermde gebied realiteit. Voor voorzitter Klaus Brunsmeier van de Bund fur Umwelt und Naturschutz (BUND NRW) is de start van het nationaal park hét highlight op het gebied van de natuurbescherming. Het nationaal park Eifel ten zuiden van Aken langs de Belgisch-Duitse grens omvat een gebied van circa 11000 hectare. Tot nu toe werden 80 ‘rode lijst’-plantensoorten en 160 -diersoorten gevonden, o.a. de Lynx, Bever, vleermuissoorten, Oehoe, Zwarte ooievaar en Wespendief. Maar ook de IJsvogel, Grauwe klauwier, de Grote en de Middelste bonte specht, muurhagedis en Gladde slang komen in het park voor. Onder de plantensoorten vinden we Hondstong, Wilde narcis, Grote graslelie, Beenbreek, Tongvaren en Judaspenning. Het is het eerste beukenbos/nationaal park op zure bodem in een atlantische regio.
36
Brunsmeier noemt de snelle realisatie een record. Er ligt slechts een periode van twee jaar tussen het eerste concrete plan en het in werking treden van de nationale parkverordening. Niet in de laatste plaats is dit te danken aan de niet aflatende inspanningen van BUND-vertegenwoordiger Volker Hoffmann, die geldt als ‘vader van het nationaal park’. De totale oppervlakte van het nationaal park is in bezit van de Bondsrepubliek en het land NRW. Rond 4000 hectare groot daarvan wordt dit moment nog als oefenterrein gebruikt (het terrein Vogelsang) door het Belgische leger. De Belgische regering heeft aangekondigd de militaire activiteiten in de loop
van 2004 te staken en het terrein in 2005 terug te geven aan de Duitse overheid. De NRW-zusterorganisatie van de Milieufederatie heeft inmiddels goede hoop op de realisatie van een tweede nationaal park in het Westfaalse Senne. Het land NRW kan een tweede park van deze statuur goed gebruiken, zegt voorzitter Brunsmeier. “NRW heeft meer te bieden dan het achterhaalde beeld van rokende schoorstenen en verstopte autobanen. Het land is ook de thuisbasis van veel zeldzame biotooptypen en dier- en plantensoorten die de moeite waard zijn om te beschermen.” Bron: BUND NW-Info, februari 2004 Nadere informatie www.bund-nrw.de/eifel.htm of www.foerderverein-nationalpark.de of www. nationalpark-eifel.de
SML-NIEUWS
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
STEEN DES AANSTOOTS HERPLAATST Aan de vooravond van de behandeling van de beroepen tegen de afgravingen in de groeve ’t Rooth werd bij de Van Tienhovenmolen op het plateau van Margraten de Steen des Aanstoots herplaatst als laatste steun in de rug van de bezwaarmakers. De oude steen – gehakt uit mergel – was ten offer gevallen aan de tand des tijds. Hij werd voor het eerst geplaatst in 1988 tegen de afgravingsplannen van ENCI op het plateau. De maker van de steen is Huub Kleijnen uit Groot Welsden, voormalig blokbreker in de Sibber-groeve en inmiddels 75 jaar oud. Hij maakte de steen in één dag tijds. De Steen des Aanstoots symboliseert de aantasting van het landschap door een steeds grootschaliger wordende mergelwinning in de loop van de tijd. De aantasting wordt weergegeven door een almaar dikker wordende lijn die rondom het blok loopt en uiteindelijk van het blok niets over laat. Zo maakt Kleijnen duidelijk dat de kleinschalige mergelwinning van het verleden – die het landschap redelijk intact liet – verkeerde in totale verwoesting van het landschap naarmate de tijd vorderde.
GEHEIM RAPPORT ’T ROOTH BOVEN WATER Dankzij onderzoekswerk van verslaggeefster Nanne Dorren van Dagblad de Limburger en onoplettendheid van de provincie Limburg is het jarenlang geheim gehouden rapport-Adelmeijer openbaar geworden. Het rapport gaat over de mergelafgraving bij ’t Rooth en dateert uit 1993. Op verzoek van toenmalig gedeputeerde Jan Tindemans boog advocaat Adelmeijer zich over de vraag of de firma Ankerpoort op grond van gedane toezeggingen een schadevergoeding zou kunnen eisen als de provincie Limburg de gevraagde uitbreidingsvergunning zou afwijzen. Adelmeijer concludeerde dat een schadevergoeding niet erg aannemelijk zou zijn, maar ook niet helemaal was uit te sluiten. Tindemans gebruikte het rapport om te bre-
ken met het bestaande beleid en in plaats van de gevraagde 30 hectare een uitbreiding toe te staan van 17. In 1999 ordeelde de Raad van State dat er geen sprake van was dat Ankerpoort recht had op schadevergoeding als gevolg van gedane toezeggingen. In feite viel daarmee toen al de rede voor geheimhouding weg.
Nanne Dorren archiefonderzoek deed voor een boek over de afgraving van ’t Rooth. Weliswaar had een medewerker van de Provincie een exemplaar van het rapport uit het archief verwijderd maar de journaliste ontdekte een tweede. Op het rapport stond niet vermeld dat het vertrouwelijk was. Het geheimhouden van het rapport heeft in het verleden geleid tot groot wantrouwen bij de tegenstanders van afgraving tegenover de provincie Limburg.
Desondanks werd het vrijgeven van het rapport geweigerd. Het stuk werd in het provinciaal archief ontdekt toen journaliste 37
LIMBURGS MILIEU 04 / 01
Primeur…
BIOLOGISCH GEBROEWE, EN DAT PRUFSTE! Limburgs Land pilsener, ‘biologisch gebroewe’ van gerst van ons Van Eigen Erf-lid Norbert Huijts uit Voerendaal “En dat prufste!”. Het pils heeft een mild kruidige hop-smaak en de kleur is licht en helder. Een smakelijk bier dat lekker wegdrinkt! Landelijke introductie Vrijdag 13 februari werd het Limburgs Land pilsner feestelijk geïntroduceerd bij Rio de Bio in Utrecht. Er waren meerdere journalisten aanwezig van kranten en tijdschriften en er wordt landelijk aandacht aan besteed. Dit zegt de Gulpener brouwerij zelf over hun Limburgs Land pilsner: “Limburgs Land Pilsner wet in os Gullepe gebroewe va loeter klaor water oet ege bronne. De gebroekde zoamergeësj wet biologisch verboewd durreg richtige Limburgse boere in de umgèving van os broe-weriej. En dat prufste! Limburgs Land wet gebroewe op de ouwerwetse meneer, langer wie idder ander beer gelagerd en aafgevuld in gemekkelikke pekskes van 6 flesjkes. Alling vör leefhubbers van ut biste beer. Pruf os Limburgs Land mer ins!”
38
SML-NIEUWS