NTvBM
Jaargang 14, nummer 2
december 2003
Veel nieuws
Redactioneel van Harriëtte Riese
De man die ontdekkingsreiziger
Ruud Beunderman over het leven van Prof.
wilde zijn
Dr. J. J. Groen en de psychosomatiek
Huilen: Goed voor de gezondheid
Michelle Hendriks en Ad Vingerhoets geven
of niet?
antwoord
Kopen
Column van Lorenz van Doornen
De ziekte van Parkinson heb je
Promotieonderzoek van Noëlle Spliethoff-
niet alleen
Kamminga
Een prettig boek, vooral als je in
Een boekbespreking van Hugo Wolters
de omstreken van Tilburg woont!
Het EHPS congres op Kos
Margreet Scharloo en Inez van Korlaar doen verslag
Veel Nieuws
Harriëtte Riese
Voor u ligt het eerste nummer van het ‘Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine’. De werkwijze van de redactie, en de inhoud van het blad zal niet veranderen maar we hopen op deze manier het circulair van de NBMF aantrekkelijker te maken voor potentiële lezers. Dus schik niet, er heeft slechts een naamsverandering plaatsgevonden omdat ons inziens de vorige naam ‘NBMF Nieuwsbrief’ de lading van de inhoudelijke stukken die in ons blad verschijnen niet meer voldoende dekte. Sinds het laatste nummer zijn er enkele wisselingen in de samenstelling van de redactie geweest. Zo heeft Karlein Scheurs de redactie aangenaam versterkt. Welkom! Karlein was lange tijd werkzaam bij de capaciteitsgroep Gezondheidspsychologie van de Universiteit Utrecht en werkt nu bij de pijndivisie van Het Roessingh Revalidatiecentrum in Enschede. Naast individuele en groepsbehandelingen, behoort het verkleinen van de kloof tussen wetenschappelijk onderzoek en de klinische praktijk tot haar taken. Helen Hornsveld heeft de redactie verlaten. Helen, hartelijk dank voor je bijdrage aan de Nieuwsbrief. Verder heeft Ellen Smets het eindredacteurschap overgedragen aan mij, Harriëtte Riese. Vanaf deze plek wil ik Ellen bedanken voor al haar werk als eindredacteur. We zijn erg blij dat Ellen met al haar expertise wel in de redactie blijft. Ik zal mezelf ook even voorstellen. In december 2000 ben ik aan Vrije Universiteit gepromoveerd op een onderzoek naar de effecten van werkdruk bij vrouwelijke verpleegkundigen op risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Sinds begin dit jaar werk ik als onderzoeker bij de afdeling Sociale Psychiatrie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hier doe ik onderzoek naar depressie bij tweelingen en naar co-morbiditeit van fysiek en mentaal (on-)gezond zijn. Ik ben sinds een paar jaar lid van de NBMF en heb erg veel zin in het redactiewerk. Nog meer nieuws in dit redactioneel: Lid worden van de NBMF wordt goedkoper! Vanaf 2004 kost een jaar lidmaatschap geen 41 euro meer maar 35 euro per jaar. Het bestuur is hier erg blij mee omdat hiermee een eventuele financiële drempel om
lid te worden is verlaagd. De directe aanleiding voor deze prijsverlaging is dat het ‘International Journal of Behavioral Medicine’ niet meer als papieren versie wordt toegestuurd, maar dat alle leden elektronische toegang krijgen via http://www.isbm.miami.edu/ . Meer informatie hierover volgt binnenkort per brief. Tenslotte nodig ik jullie uit een kijkje te nemen op de vernieuwde NBMF website: www.nbmf.nl. Er wordt op dit moment nog hard gewerkt aan de laatste loodjes, met name aan het gedeelte dat slechts voor leden toegankelijk wordt. De website is zo ontworpen dat het onderhouden niet veel tijd kost of buitengewoon ingewikkeld is. Voor het onderhouden van de NBMF site zoeken we iemand die het aanspreekt om er een paar maal per jaar nieuwe informatie op te plaatsen. Wie biedt zich aan? Voor meer informatie kunnen geïnteresseerden contact opnemen met ondergetekende. Veel leesplezier met de uiteenlopende stukken van het huidige nummer! En natuurlijk hopelijk tot ziens op de NBMF jaardag op 12 december in Utrecht!
De man die ontdekkingsreiziger wilde zijn
Ruud Beunderman
Over het leven van Prof. Dr. J.J. Groen en de psychosomatiek Gedenkjaar In november 2003 is het 100 jaar geleden dat de internist professor J.J. Groen (1903 – 1990) werd geboren. Groen was in zijn tijd niet alleen een bekende internist maar zijn verdiensten lagen ook elders. Behalve werkzaamheden op het terrein van het klinischchemisch onderzoek en onderzoek naar spijsverteringsen stofwisselingsstoornissen probeerde hij in de jaren na de Tweede Wereldoorlog ook een psychosomatische geneeskunde in ons land te introduceren. Hij streefde daarbij naar een holistische benadering van de mens; hij trachtte het inzicht in de relatie tussen soma en psyche te verhelderen. Begrippen en namen als psychosomatische geneeskunde, psycho-somatiek en Psychosomatische Werkgroep zijn in Nederland onlosmakelijk verbonden met het leven en de persoon van Groen (1). Het leven van Groen Johannes Juda Groen werd geboren een Amsterdams diamantslijpergezin. In de opvoeding werd veel aandacht besteed aan de intellectuele ontwikkeling van de beide zonen. Interessant is de herinnering die Groen zelf heeft aan zijn allervroegste jeugd, zijn eerste contact met de buitenwereld, zijn kennismaking met zijn juffrouw op de kleuterschool: “…Van deze juffrouw leerde ik kijken naar andere dingen en dat heeft diepe indruk op mij
gemaakt. ….Het onderzoeken van andere werelden, de fantasie dat ik later misschien ontdekkingsreiziger zou worden”(2). Het ontdekken en onderzoeken van nieuwe gebieden zou een belangrijk thema worden in het leven van Groen. Dankzij een legaat van een Joodse familie werd de intelligente en veelbelovende jonge Juda Groen in staat gesteld om te studeren. Deze beurs werd bepalend voor zijn verdere leven; als voorwaarde werd namelijk gesteld dat hij geneeskunde zou studeren. Groen, die zoals opgemerkt, liever ontdekkingsreiziger of desnoods wetenschappelijk onderzoeker werd, was erg teleurgesteld maar had geen keuze. Na zijn studie wilde hij aanvankelijk huisarts worden maar ging, dankzij de steun van zijn latere leermeester de beroemde hoogleraar interne geneeskunde Snapper, naar Londen. Bij Snapper volgde Groen zijn opleiding tot internist en deed er onderzoek. In 1935 promoveerde hij op het proefschrift “Klinisch en experimenteel onderzoek over pernicieuze anemie en voorwaardelijke deficiëntie” (3). Na een kort verblijf in de Verenigde Staten werd hij assistent en later chef de clinique in de kliniek van Snapper. In 1938 kwam hij in contact met het werk van de Amerikaan Cecil D. Murray die stelde ‘dat mensen met een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur colitis ulcerosa ontwikkelen wanneer zij bij een intermenselijk conflict vernederd worden en dit niet op een andere wijze kunnen verwerken’. Deze kennismaking vormde een omslag in zijn leven. Groen ging uitgebreid met zijn patiënten praten en kwam tot de conclusie dat het afnemen van een medische anamnese nog niet betekent dat de arts de zieke ook werkelijk kent (1). Voor Groen betekende de oorlogsjaren een grote verandering. Door zijn huwelijk met een niet Joodse vrouw viel hij weliswaar lange tijd buiten de maatregelen die door de Duitse bezetter aan Joden werden opgelegd maar hij werd wel uit zijn ambt ontheven. Hij moest andere wegen zoeken voor zijn ongebreidelde drang tot werken en onderzoeken. Deze oorlogsjaren leidden er toe dat Groen, noodgedwongen, uitgebreid kon werken aan het op schrift stellen van de gegevens, die hij met behulp van de zogenaamde ‘biografische anamnese’ bij zijn patiënten had verkregen. Toen Groen na de oorlog weer aan het werk ging in het Wilhelmina Gasthuis richtte hij de
Psychosomatische Werkgroep op. De werkzaamheden van deze groep werden mede mogelijk gemaakt door een schenking van de Rockefeller Foundation. De Werkgroep die aanvankelijk bestond uit de internist Groen, de psychiater Bastiaans, de fysioloog van der Valk en de psycholoog Vles had een grote aantrekkingskracht op jonge wetenschappers (4). Een stroom van publicaties (Groen publiceerde in de periode 1925 tot 1990 meer dan 600 wetenschappelijke artikelen en enkele tientallen boeken) barstte los. Volgens Groen en zijn aanhangers was het essentieel “dat alle artsen zouden worden doordrongen van het gegeven dat lichaam en ziel zich noch gedurende gezondheid noch tijdens ziekte van elkaar laten scheiden”. De arts heeft niet met ziekten maar met zieken te maken. Maar Groen en de zijnen wilden meer: zij wilden de psychosomatische verbanden, die bij gezonden en zieken worden waargenomen, begrijpen; zij wilden de wetten ophelderen volgens welke deze relaties ontstaan, veranderen en te genezen zijn (1). Met de gegevens die hij verzamelde door middel van de biografische anamnese en op basis van eigen klinische ervaring deed Groen onderzoek op het gebied van de hypothese der Psychosomatische specificiteit. Deze hypothese laat zich als volgt samenvatten: voor het ontstaan van een specifiek ziektebeeld zijn drie factoren noodzakelijk: een bepaalde persoonlijkheidsstructuur, een bepaalde intermenselijke conflictsituatie en een bepaalde wijze van gedrag in een dergelijke situatie. Deze hypothese werd met name op zeven ziektebeelden van toepassing geacht: ulcus duodeni, colitis ulcerosa, asthma bronchiale, essentiële hypertensie, ziekte van Graves (hyperthyreoidie) rheumatoïde arthritis, en neurodermatitis (5). Het succes van de Werkgroep is niet van lange duur geweest. De uitgesproken theorieën en opvattingen van Groen en zijn volgelingen, de grote nadruk op de psychiatrie en in het bijzonder de psychoanalytische benaderingswijze daarin en de sterke zendingsdrang van Groen naar zijn collega artsen maakten hem niet bepaald geliefd. Het leidde ertoe dat eind jaren vijftig een benoeming tot hoogleraar Interne Geneeskunde niet doorging en Groen teleurgesteld vertrok naar Israël. Eind jaren zeventig keerde hij terug naar Nederland en aanvaarde een buitengewoon hoogleraarpost in de psychobiologie in Leiden. Op dit onderzoeksterrein en voor de Stichting Interdisciplinair Gedragswetenschappelijk Onderzoek (SGO) zal hij nog jaren actief zijn (zie o.m. een verzameling van een aantal belangrijke artikelen in Groen, 1982)(6).
Van Psychosomatiek naar Behavioral Medicine In 1973 verschijnt naar aanleiding van de viering van Groen’s zeventigste verjaardag het ‘Groen-boek’(7). Het lijkt er echter op dat eind jaren zeventig “de Psychosomatiek”, althans in Nederland, is verdwenen. Wel leeft op niet georganiseerd niveau het gedachtegoed van de psychosomatiek voort. Nog steeds kan men horen verklaren dat verkoudheid psychosomatisch is en ook over het ontstaan van ernstige ziekten, zoals onder meer kanker, komen de oude psychosomatische theorieën bovendrijven. Op wetenschappelijk gebied is de psychosomatiek in Nederland verdwenen. Dit in tegenstelling tot de ons omringende landen waar, zoals in Duitsland, psychosomatische klinieken nog een belangrijke plaats in de gezondheidszorg innemen. Ongeveer hetzelfde lot is de Psychosomatische Werkgroep beschoren. Het onderzoek in de Psychosomatische Werkgroep ging nog enige tijd door maar leidde een steeds kwijnender bestaan. De Werkgroep, die in haar beginjaren was samengesteld uit specialisten uit verschillende achtergrond verloor haar kerndisciplines (internist, psychiater, fysioloog) en daarmee ook haar interdisciplinaire karakter. De inbedding van onderzoek in de klinische afdelingen verdween en daarmee ook haar recht van voortbestaan. Bij de overgang van het Wilhelmina Gasthuis naar het Academisch Medisch Centrum in 1983 werd de Werkgroep definitief opgeheven. Mag de psychosomatiek zijn verdwenen, ontwikkelingen op verschillende deelterreinen zijn er wel; onder meer de al langer bestaande Balintgroepen van huisartsen, de opkomst van de liaisonpsychiaters en last but not least de Behavioral Medicine (8,9,10,11). De Behavioral Medicine wordt in Nederland in eerste instantie vooral ontwikkeld onder impuls van gedragstherapeuten. Binnen de Vereniging voor Gedragstherapie wordt in 1980 de sectie Behavioral Medicine opgericht. Deze sectie zal zich enige jaren later, mede onder invloed van de internationale ontwikkelingen (International Society of Behavioral Medicine), losmaken uit de Vereniging voor Gedragstherapie en zich verbreden tot de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie. Met enige overdrijving mag gezegd worden dat de Behavioral Medicine zich als tegenpool van de psychosomatiek heeft ontwikkeld. De traditionele psychosomatische geneeskunde hield zich vooral bezig met de etiologie en psychopathogenese van een beperkt aantal
klachten zoals astma en essentiële hypertensie. Modellen waren vaak ontleend aan de psychoanalyse. De Behavioral Medicine gaat uit van een multicausaal model en ontleent kennis en methodologie aan verschillende disciplines zoals de experimentele psychologie, de leertheorieën, de psychofysiologie en deelgebieden uit de geneeskunde. Daarbij legt zij meer dan de psychosomatische geneeskunde het accent op preventie en behandeling en wordt de mate van werkzaamheid daarvan meer vastgesteld door een systematische vergelijking van gestructureerde, meestal kortdurende, behandelingsprogramma’s (10,11). De angst van Vandereycken dat met de ontwikkeling van de Behavioral Medicine mogelijk sprake is van ‘nieuwe wijn in oude zakken’ lijkt niet bewaarheid te worden (12). Zij heeft zich tot een nieuw en zelfstandig onderzoeksgebied ontwikkeld (13). Tot slot Groen heeft tot in zijn laatste levensjaren actief deelgenomen aan de ontwikkelingen op wetenschappelijk terrein. Nog tot in het jaar van zijn overlijden verschenen publicaties van zijn hand. Door zijn slechthorendheid was hij op congressen, soms tot wanhoop van de sprekers, zeer nadrukkelijk aanwezig wanneer hij zich met zijn gehoortoestel naast de spreekstoel opstelde. Maar dat zijn anekdotes. Al werd zijn werk niet door iedereen gewaardeerd, de waardering voor zijn persoon en zijn inzet was vrijwel algemeen. Groen zal iedereen die hem heeft gekend bijblijven als de man met zijn ongekende activiteit en belangstelling, een man die uiteindelijk toch ontdekkingsreiziger werd. Voetnoot: Ad Kaptein en Fatima van der Maas gaven commentaar op eerdere versies van dit artikel. Literatuur 1.
Daal, M.J.G.W. van, & Knecht-van Eekelen, A. de, (1994). Johannes Juda Groen (19031990). Een arts op zoek naar het ware welzijn. Rotterdam: Erasmus Publishing.
2.
Bregstein, P. & Bloemgarten, S. (1978). Herinnering aan Joods Amsterdam. Amsterdam: De Bezige Bij.
3.
Groen, J.J. (1935). Klinisch en experimenteel onderzoek over anemia perniciosa en voorwaardelijke deficiëntie. Amsterdam: Academisch Proefschrift, Gemeente Universiteit
van Amsterdam. 4.
Groen, J.J., Bastiaans, J., Barendregt, J.T., e.a. (1964). Psychosomatic research. A collection of papers. Oxford: Pergamon Press.
5.
Lipowsky, Z.J. (1976). Psychosomatic Medicine. An Overview. In: Hill,
O.W. (Ed.).
Modern Trends in Pychosomatic Medicine. Londen: Butterworths & Co. 6.
Groen, J.J. (1982). Clinical Research in Psychosomatic Medicine. Assen: van Gorcum.
7. Olthuis, F.H. (Red.) (1973). Psychosomatiek: Het Groenboek. Meppel: Boom. 8. Rooymans, H.G.M. (1983). Van psychosomatiek naar liaison psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 25, 599-610. 9. Beunderman, R. & Garssen, B. (Red.) (1982). Themanummer Behavioral Medicine. Gedragstherapie, 15, no 2. 10. Garssen, B., Kaptein A.A., & Beunderman, R. (1985). De behandeling van lichamelijke klachten met gedragstherapeutische methoden. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 129, 1030-4 11. Kaptein, A.A., Ploeg, H.M. van der, Garssen, B., Schreurs, P.J.G. & Beunderman, R. (1986). Behavioral Medicine. Psychologische behandeling van lichamelijke aandoeningen. Alphen a/d Rijn: Samsom Stafleu. 12. Vandereycken, W. (1982). Behavioral Medicine: oude wijn in nieuwe vaten? In: Beunderman, R. & Garssen, B. (Red.) (1982). Themanummer Behavioral Medicine. Gedragstherapie, 15, no 2. 13. Kaptein AA., Garssen B., Dekker J., Marwijk, H.W.J. van, Schreurs P.J.G. & Beunderman, R. ( 2000). Psychologie en Geneeskunde. Alphen a/d Rijn. Bohn, Stafleu, van Loghum.
Huilen: goed voor de gezondheid of niet?
Michelle Hendriks en Ad Vingerhoets
In de populaire literatuur wordt vaak gesteld dat huilen gezond is of dat we ons tenminste opgelucht en beter voelen na een huilbui. Ook wetenschappers en clinici beweren dat huilen helpt om emotioneel en lichamelijk weer in evenwicht te raken. Mensen gaan huilen wanneer ze zeer emotioneel zijn om zo de verstoorde fysiologische en psychologische balans te herstellen. Huilen zou een toestand van relatieve rust bewerkstelligen en op de langere termijn zou het zorgen voor een betere gezondheid.
Huilen is een uniek menselijke uiting van emoties. Terwijl geen enkele andere diersoort over het vermogen lijkt te beschikken om tranen te laten vloeien, huilen mannen en vrouwen van over de hele wereld. Vraag je mensen om welke redenen zij huilen, dan worden negatieve gebeurtenissen zoals de dood van een geliefde en het verbreken van een relatie vaak genoemd, maar ook bij trouwerijen en reünies wordt naar zeggen veel gehuild1. Al deze gebeurtenissen komen echter relatief weinig voor. Vraag je mensen naar hun laatste huilbui, dan ziet het beeld er anders uit. Ruzies, afgewezen worden en iets niet kunnen, worden vaak genoemd als reden om te huilen. Daarnaast blijkt dat vrouwen vaker, langer en intensiever huilen dan mannen. De doorsnee Nederlandse vrouw huilt gemiddeld twee keer per maand, terwijl de doorsnee man gemiddeld slechts één keer in de twee maanden huilt. Zoals gezegd is een veelgemaakte veronderstelling dat huilen goed is voor de gezondheid. Om deze veronderstelling te kunnen bevestigen moet er bewijs gevonden worden voor tenminste één van de volgende vier stellingen2: (1) op korte termijn verbetert huilen iemands stemming en/of bespoedigt het herstel van het fysiologisch functioneren; (2) patiënten, met name die met psychosomatische aandoeningen, huilen minder vaak dan gezonde personen; (3) mensen die relatief vaak huilen voelen zich in het algemeen beter en hebben een betere gezondheid dan mensen die zelden huilen; en/of (4) huilen heeft alleen positieve gevolgen indien iemand is
blootgesteld aan stress, wat betekent dat huilen fungeert als een moderatorvariabele. Om de eerste stelling te toetsen werd in een aantal onderzoeken aan vrijwilligers een droevige film vertoond en werd hun stemming en fysiologisch functioneren gemeten (voor een overzicht zie Cornelius3). In alle gevallen bleken de personen zich verdrietiger en slechter te voelen na een huilbui. Wanneer echter aan personen wordt gevraagd om zich hun laatste huilbui in het dagelijks leven te herinneren, zegt ongeveer de helft van de mensen dat ze zich beter voelden na een huilbui4. Veertig procent vond dat er geen verandering was en slechts tien procent voelde zich slechter na de huilbui. De resultaten van de lichamelijke effecten van huilen leverden het volgende beeld op: ongeveer 17% voelde zich slechter en 28% beter. Voor 54% was er geen effect merkbaar. De effecten van huilen op iemands stemming lijken af te hangen van de gehanteerde onderzoeksopzet. Eén idee is dat huilen alleen een positief effect op de stemming heeft wanneer er met huilen iets bereikt wordt. Mensen doen aardiger tegen een huilende persoon, hij/zij hoeft dat rotklusje niet meer op te knappen, etc. In een groot onderzoek over huilen werd er inderdaad steun gevonden voor deze opvatting3. Personen voelden zich vooral beter als met het huilen een positieve verandering in de situatie en/of de relatie met anderen werd bereikt. Huilen op zich (zoals in de filmonderzoeken) zou dan slechts beperkte effecten hebben op hoe men zich voelt. Daarnaast zou het kunnen zijn dat huilen wel een onmiddellijk effect heeft op het fysiologisch functioneren, maar dat het een tijdje duurt voordat de persoon dit zelf merkt en zegt zich beter te voelen. Ten slotte moet er rekening mee gehouden worden dat emoties over het algemeen slecht worden herinnerd en gerapporteerd, wat met name in de retrospectieve studies van belang kan zijn geweest. Juist dan wordt de zelfrapportage mogelijk meer bepaald door de impliciete ideeën van de persoon over huilen dan door wat men feitelijk heeft ervaren. Wat betreft de effecten van huilen op het lichamelijk functioneren bleek uit de filmonderzoeken dat een verhoogde hartslag en bloeddruk zich niet sneller herstelden na een huilbui3. Integendeel: er was meestal sprake van een toename van cardiovasculaire activiteit. Recenter filmonderzoek vond echter wel positieve effecten van huilen op het fysiologisch functioneren. In het onderzoek van Rottenberg en anderen5 leidde huilen tot meer activiteit in het parasympathische zenuwstelsel, wat door hen wordt gezien als een aanwijzing dat het lichaam probeert om de verstoorde fysiologische balans te herstellen. Voor de tweede stelling dat patiënten minder vaak huilen dan gezonde personen is weinig
bewijs (voor een overzicht zie Vingerhoets en Scheirs2). Terwijl één studie liet zien dat gezonde personen vaker huilen en positiever aankijken tegen huilen dan personen met maagzweren en/of dikke darmontsteking, vond een andere studie dat vrouwen die meer huilen ernstigere lichamelijke ziektes hadden dan vrouwen die relatief minder huilen. Daarnaast vonden sommige studies helemaal geen verschil in huilgedrag tussen gezonde en zieke mensen. Wat betreft de derde stelling vonden Vingerhoets en zijn collega’s6 geen enkele samenhang tussen de zelfgerapporteerde huilgeneigdheid en subjectieve gezondheid, terwijl uit een studie van Hendriks en anderen7 bleek dat een hogere huilfrequentie eerder samengaat met een slechtere in plaats van een betere subjectieve gezondheid. Van belang voor de laatste stelling zijn vier onderzoeken naar de modererende effecten van huilen op de invloed van stressvolle gebeurtenissen8, 9. Uit drie van deze studies bleek dat personen die vaak huilen tijdens stressvolle periodes een slechtere stemming rapporteerden dan mensen die weinig huilen tijdens deze periodes8. De vierde studie vond bij personen die een dierbare hadden verloren geen enkel verband tussen het huilgedrag en het welbevinden op de lange termijn9. Kortom: er is geen bewijs gevonden dat huilen bescherming biedt tegen de negatieve gevolgen van stress. Al met al kan geconcludeerd worden dat empirisch onderzoek weinig steun heeft gevonden voor één van de vier stellingen. De veronderstelling dat huilen zorgt voor een beter welzijn of gezondheid vereist dus grote terughoudendheid. Sterker nog: huilen lijkt eerder slecht te zijn voor iemands gezondheid. Natuurlijk is er ook nog de mogelijkheid dat mensen met een slechte gezondheid meer reden hebben om te huilen. Huilen is mogelijk een manier om sociale steun te mobiliseren en mensen aan te zetten tot het bieden van hulp bij het neutraliseren van een bedreigende situatie. Zo gaven respondenten in een recente studie aan dat ze een huilende persoon meer emotionele steun zouden geven dan een niet-huilende persoon en minder boosheid zouden uiten tegenover een huilende in plaats van een niet-huilende persoon10. Ook al is huilen dus niet meteen goed voor de gezondheid, mensen kunnen er wel hun voordeel mee doen. Referenties 1.
Vingerhoets AJJM, Bergsma A. Huilen is menselijk: De psychologie van tranen.
Antwerpen: Standaard Uitgeverij; 2003. 2.
Vingerhoets AJJM, Scheirs JGM. Crying and health. In: Vingerhoets AJJM, Cornelius
RR, editors. Adult crying: A biopsychosocial approach. Hove, United Kingdom: BrunnerRoutledge; 2001. p. 227-246. 3.
Cornelius RR. Toward a new understanding of weeping and catharsis? In: Vingerhoets
AJJM, Van Bussel FJ, Boelhouwer AJW, editors. The (non)expression of emotions in health and disease. Tilburg: Tilburg University Press; 1997. p. 303-321. 4.
Becht MC, Vingerhoets AJJM. Why we cry and how it affects mood. Psychosomatic
Medicine 1997;59:92. 5.
Rottenberg J, Wilhelm FH, Gross JJ, Gotlib IH. Vagal rebound during resolution of
tearful crying among depressed and nondepressed individuals. Psychophysiology 2003;40:1-6. 6.
Vingerhoets AJJM, Van den Berg MP, Kortekaas RTJ, Van Heck GL, Croon MA.
Weeping: Associations with personality, coping and subjective health status. Personality and Individual Differences 1993;14:185-190. 7.
Hendriks MCP, Becht MC, Vingerhoets AJJM, Van Heck GL. Crying and health. In:
Fischer A, Frijda N, Manstead A, editors. Feelings and Emotions: The Amsterdam symposium. Symposium Abstracts. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam; 2001. p. 77. 8.
Labott SM, Martin RB. The stress-moderating effects of weeping and humor. Journal of
Human Stress 1987;13:159-164. 9.
Znoj HJ. When remembering the lost spouse hurts too much: First results with a newly
developed observer measure for tears and crying related coping behavior. In: Vingerhoets AJJM, Van Bussel FJJ, Boelhouwer AJW, editors. The (non)expression of emotions in health and disease. Tilburg: Tilburg University Press; 1997. p. 337-352. 10.
Hendriks MCP, Vingerhoets AJJM, Croon MA. Social reactions to crying: Person
perception, experienced emotions and action tendencies. submitted.
Kopen?
Lorenz van Doornen
Soms kun je een hekel aan begrippen krijgen. Dat ik heb ik bijvoorbeeld met `kwaliteit van leven`, maar ik heb het nog meer met het begrip `coping`. Ik heb Richard Lazarus een paar keer gezien. Hij is nu dood. Het leek me wel een aardige man. Het was natuurlijk een geniaal idee om de stappen te beschrijven die we nemen wanneer we iets in de omgeving waarnemen dat potentieel bedreigend voor ons is. Je gaat eerst `appraisen` en beslist of het van belang is. Daarna doe je eventueel een greep in je kist met copinggereedschap om er iets aan te doen. Nu zegt u `daar kan een kind ook op komen´, maar dat is nou net weer de eenvoud van het geniale. Als je eenmaal een modelletje hebt dat aanslaat, wordt er verder aan gewerkt. Er bleken meerdere stadia van appraisal te zijn en het aantal coping stijlen bleek veel groter dan we ooit gedacht hadden, wel een stuk of 30. Ook bleken er feedbackloops in het systeem te zitten. Nou ja, een heel bouwwerk is het geworden. We wisten inmiddels ook precies wat goed en wat slecht copinggedrag was. Active coping was gezond stoer en mannelijk; passive en emotional coping daarentegen was voor watjes en losers en dus voor het zwakke geslacht. Ontkenning van problemen was eigenlijk een vorm van psychopathologie. Het vervelende is dat na vele jaren onderzoek gebleken is dat het zelden of nooit `wat doet`. Uit een recente meta-analyse bleek dat de manier van coping met ziektes geen bal voorspellende waarde heeft voor het beloop van de ziektes. Dat is teleurstelllend en moeilijk te verwerken. We denken met nostalgie terug aan de spectaculaire studies waarin werd gevonden dat vrouwen met borstkanker die `fighting spirit` of ´ontkenning´ gebruikten als copingstijlen een beduidend langere overleving tegemoet konden zien. Met weinig reserve wordt dit type studies in onze leerboeken geciteerd als hoogtepunten van ons vak. Dat het daarna niet kon worden gerepliceerd is natuurlijk vervelend, maar je geloof gooi je niet zomaar overboord. Er moet toch wel zoiets als coping bestaan met daarbij enige indicatie dat we ons droevig lot kunnen sturen als we maar de juiste instelling hebben? We laten een van
de pijlers van de gezondheidspsychologie toch niet zomaar in de prut wegzakken!. We zijn in Utrecht nog steeds trots op een van de bekendste vragenlijsten van Nederland: de UCL, de Utrechtse Coping Lijst. Wat deze lijst, en de varianten ervan, meet, correleert met vrijwel geen enkel ander psychologisch begrip. Coping is dus een uniek concept. Wat coping lijsten meten is vergelijkbaar met de raadsels rond de ontdekking van zwarte gaten in de natuurkunde. Chapeau!, maar het voorspelt niks qua gezondheid, dus wat moeten we nou. Je gaat een begrip waar je in de medische sector goed mee kunt aankomen toch niet zomaar overboord zetten. Kunnen we eindelijk iets meten en dan blijk je er niks aan te hebben. Ik kan en wil het niet geloven. Er moet iets zijn, al begrijpen we niet precies wat en hoe we het moeten meten. We moeten deze bedreiging van het vak schouder aan schouder het hoofd bieden. Ontkennen is naar de buitenwacht toe de beste optie. Voor onze eigen club lijkt me `active coping` de beste benadering. NWO we komen eraan! Veni, vidi, vici!
De ziekte van Parkinson heb je niet alleen
Noelle Spliethoff - Kamminga
De Ziekte van Parkinson (ZvP) is een chronische progressieve neurologische aandoening, die de kwaliteit van leven negatief beïnvloedt en een belasting vormt voor zowel de patiënt zelf als de familie en de maatschappij.
Desondanks, is er tot op heden weinig aandacht besteedt aan de psychosociale problematiek bij de ZvP. Ook is het effect van psychosociale interventies, zowel individueel- als in groepsverband, nog niet adequaat onderzocht. Het uitvoeren van klinisch wetenschappelijk psychosociaal onderzoek wordt bemoeilijkt omdat er een gebrek is aan gestandaardiseerde instrumenten om uitkomsten op dit gebied te meten en te vergelijken. Daarom werd in dit onderzoek de nadruk gelegd op het ontwikkelen van een ziektespecifiek psychosociaal meetinstrument, dat gemakkelijk afgenomen en gescoord kan worden en kan worden gebruikt om de psychosociale problemen en hulpbehoeften van de individuele patiënten met de ZvP en hun partners in kaart te brengen. Tevens had dit onderzoek tot doel een beter inzicht te krijgen in de interacties tussen de fysieke, psychologische en psychosociale aspecten van de ZvP voor de patiënt en de partner.
In het kader van het onderzoek werden er twee ziekte specifieke psychosociale meetinstrumenten ontwikkeld, de BELA-P-k voor patiënten 1 en de BELA-A-k voor partners. 2
Beide kunnen worden gebruikt door hulpverleners om zowel de belasting van psychosociale
problemen als de hulpbehoefte in kaart te brengen. De relevantie, betrouwbaarheid en validiteit van beide vragenlijsten werden aangetoond. De negatieve invloed van de ZvP op de kwaliteit van leven van zowel de patiënt als de partner werd aangetoond waarmee het belang van hulpverlening aan zowel patiënten als partners werd onderstreept. Ook werd aangetoond dat er wat betreft psychosociale
problematiek verschillen bestaan tussen patiënten die lid zijn van de Nederlandse Parkinson Patiënten Vereniging en patiënten die geen lid zijn. De behoefte van patiënten aan erkenning van de psychosociale gevolgen van hun ziekte is een van de belangrijkste klinische implicaties van dit onderzoek. De BELA-P-k en de BELAA-k maken het mogelijk voor neurologen, verpleeg-(huis)artsen, psychiaters, psychologen, Parkinson verpleegkundigen en andere hulpverleners om een psychosociaal profiel van de patiënten en hun partners te maken. Interventie programma’s die ook deze psychosociale aspecten meenemen, blijken nodig te zijn. Een grote vooruitgang voor partners van patiënten met de ZvP is dat zij erkenning krijgen voor hun problemen en hulpbehoefte. Op deze manier hoeven zij niet langer in een zogenaamde ‘verborgen slachtoffer rol’ te functioneren. Geraadpleegde literatuur 1. Spliethoff-Kamminga NGA, Zwinderman AH, Springer MP, Roos RAC. Psychosocial problems in Parkinson's disease: evaluation of a disease specific questionnaire. Movement Disorders 2003;18(5):503-9. 2. Spliethoff-Kamminga NGA, Zwinderman AH, Springer MP, Roos RAC. A disease specific psychosocial questionnaire for Parkinson's disease caregivers. Journal of Neurology 2003;250:1162-8.
Auteursinformatie Drs. N.G.A. Spliethoff-Kamminga heeft promotie onderzoek gedaan naar de psychosociale problematiek van de patiënt en de partner bij de ziekte van Parkinson. Ze is werkzaam bij de Afdeling Neurologie/ Neuropsychologie, J3-R aan het Leids Universitair Medisch Centrum, Postbus 9600, 2300 RC Leiden, E-mail:
[email protected]
Een prettig boek, vooral als je in de omstreken van Tilburg woont
Hugo Wolters
Boekbespreking Psychologie in de gezondheidszorg; een praktijkorientatie. Vingerhoets, Kop & Soons (eds) 2002. Bohn Stafleu Van Loghum. ISBN 903133796X. ‘Psychologie in de gezondheidszorg’ heeft drie doelen. Als eerste wil het studenten en geïnteresseerden een beeld geven van de mogelijkheden die een psycholoog heeft in de gezondheidszorg. Ten tweede beoogt het de inhoud van het werk van een psycholoog bij verschillende patiëntengroepen voor het voetlicht te brengen. Tenslotte wordt de noodzaak benadrukt van een uitgebreide theoretische kennis van het vakgebied. Het boek bestaat uit drie delen: de instellingen, specifieke aandoeningen en algemene aspecten. Het is een prettig boek met een heldere opbouw die in elk hoofdstuk gelijk is. Het eerste doel, studenten en geïnteresseerden een beeld geven, beperkt weliswaar de doelgroep, maar voor onderwijsverplichtingen is het zeker te gebruiken. Toch zijn er ook enkele kritische kanttekeningen te maken. Het laatste doel, het benadrukken van de theoretische kennis in de gezondheidszorg, komt helaas niet voldoende duidelijk naar voren. Op de indeling is ook het een en ander aan te merken. Met name het tweede deel: psychologische hulp bij specifieke aandoeningen. De auteurs hebben hier naar het lijkt een arbitraire selectie gemaakt van aandoeningen. Bovendien valt op dat er vooral gekozen is voor units die specifieke aandoeningen behandelen in de regio Tilburg. Dit is jammer aangezien in andere delen van het land ook initiatieven en units zijn die de aandacht verdienen, zoals bijvoorbeeld: de stemmenpoli (een poli voor schizofrenie patiënten met auditieve hallucinaties) in het Academisch Ziekenhuis Groningen, pijnpoli’s (onder andere in Groningen en Nijmegen), initiatieven met betrekking tot etnische minderheden (RIAGG Rijnmond noordwest met medewerkers in Marokko) en STAP (voor patiënten met verslaving en psychiatrische problematiek) in Assen. Vooral de laatste twee verdienen zeker de aandacht omdat, ondanks dat deze beide groepen regelmatig in het nieuws zijn, er nauwelijks adequate hulpverlening voor is. Door vooral te kiezen voor initiatieven in de omgeving van Tilburg is het boek wellicht minder interessant voor studenten en geïnteresseerden buiten deze regio. Bovendien is er slechts door een minderheid van de psychologen een baan weggelegd die
zich beperkt tot patiënten met een specifieke aandoening. Ondanks dat het boek prettig te lezen is zijn er wel enkele storende foutjes. Zoals op pagina 123: “bij 60 % van de mensen met een lichte verstandelijke handicap kan geen oorzaak worden aangetoond. Deze personen hebben vaak ouders met een lichte verstandelijke handicap.” Nu ben ik geen geneticus, maar ik heb wel een vermoeden waar de oorzaak gezocht moet worden. Kortom voor psychologen die al in het veld werkzaam zijn is het boek prima te gebruiken voor onderwijsverplichtingen. Bovendien is het boek een aanrader voor studenten en geïnteresseerden die een beeld willen krijgen van het werk van een psycholoog in de gezondheidszorg. Het boek wordt nog leuker als je in de buurt van Tilburg woont of studeert. Auteursinformatie Drs Hugo Wolters is als psycholoog verbonden aan het psychosencluster van het Academisch Ziekenhuis Groningen. Daarnaast is hij werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen en doet een promotie onderzoek naar subjectieve reacties op antipsychotica-gebruik.
Het EHPS congres op KOS
Margreet Scharloo
Verslag European Health Psychology Society-congres 24- 27 September 2003, Kos, Griekenland
Kijk, inspirerend was het congres wel. Nog nooit zoveel “personal testimonies” over gezond bewegen gehoord tijdens een Health Psychology congres. Er werd door de collega’s voorafgaand (naar een met lijndiensten moeilijk bereikbaar vakantie-eiland neem je uiteraard minimaal een 8-daagse pakketreis), tijdens en na het congres opzichtig veel getennist, gezwommen, hardgelopen, en ge(berg)fietst. Misschien bereiken we met onze onderzoeken naar gedragsbeïnvloeding niet onze doelgroepen maar wel elkaar? Of zijn het toch de omgevingsfactoren - mooi weer, een groot, tamelijk geïsoleerd hotelcomplex met geweldige sportfaciliteiten - en het wakend oog van de vele dierbaren (alle collega’s op een kluitje) die de kloof tussen intenties en gedrag helpen dichten? Het was een goed congres. Zoals gezegd, niet gemakkelijk te bereiken, maar zeer zeker goed georganiseerd met mooie en chique congresfaciliteiten voldoende tijd voor de sprekers en de mogelijkheid om tussentijds geruisloos van sessie naar sessie “over te lopen”. Al viel er wel wat af te dingen op de verstaanbaarheid van de sprekers en zichtbaarheid van de gepresenteerde beelden in sommige zalen. Ook wetenschappelijk gezien, want daar kwamen we uiteindelijk voor, waren er goede sessies. Te weinig aandacht voor socio-economisch bepaalde gezondheidsverschillen in ons onderzoek, zoals een van de keynote sprekers (Johan P. Mackenbach, Rotterdam, NL) ons fijntjes liet weten, maar wel aandacht voor gender en in mindere mate - culture, het overkoepelende thema van dit congres. Sessies over dyadic coping (patiënt-partner verschillen in omgaan met ziekte), erg veel over “self-regulation” (een uitdijend concept waar inmiddels haast elk gedrag onder valt dat patiënten vertonen ten aanzien van hun ziekte en dat het “oude” begrip coping lijkt te vervangen), en risk perception (wel en wee rondom het laten uitvoeren van genetische tests en percepties ten aanzien van
risicogedrag). Mijn favoriete sessie ging over het veranderen van beliefs bij patiënten met coronaire hartziekten. De presentaties binnen dit symposium waren een mix van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken in een toegepaste setting – revalidatie -, met een stevige discussie over de onderliggende theoretische modellen als toetje. Jammer toch dat de resultaten van interventies die “mislukken” zo vaak in de la verdwijnen terwijl er zo veel van geleerd kan worden. Wat zou het leuk en leerzaam zijn om een keer een congres te hebben waar alle sprekers hun mislukte projecten - interventies die niet werkten, grote uitval, modellen die het niet doen - voor het voetlicht zouden brengen en zouden speculeren over het waarom. Met gerenommeerde keynote sprekers die uitgenodigd worden datzelfde te doen. Geen open deuren, maar gesloten lades! Overigens waren er ook interessante keynote lezingen: de snelheid en het nut van de tamtam bij saillante, emotioneel geladen verhalen (vrij naar spreker Bernard Rimé, Leuven, BE), en de huidige stand en de toekomst van het onderzoek naar het Self-Regulation-Model (John Weinman, London, UK). Al met al een geslaagd en gezond congres. Ik ben benieuwd of de collega’s volgend jaar in het stadse Helsinki met 24 uur daglicht ook zo beweeglijk zullen zijn.
CREATE in Club Med
Inez van Korlaar
CREATE staat voor Collaborative Research and Training in the EHPS en is een subdivisie van de European Health Psychology Society (EHPS). CREATE richt zich op onderzoekers die aan het begin van hun carrière staan. Jaarlijks organiseert CREATE een workshop voorafgaand aan het EHPS congres met wisselende onderwerpen en docenten. Tijdens de drie dagen durende workshop werkte een groep van 38 enthousiaste deelnemers uit 11 Europese landen intensief samen. De titel van de workshop van dit jaar was: “Mind the Gap: Understanding and doing qualitative research in health psychology”. De beginselen van het doen van kwalitatief onderzoek in de (gezondheids)psychologie werden ons bijgebracht door Dr. Kerry Chamberlain uit Nieuw Zeeland. Dr. Chamberlain is een expert op dit gebied en bovendien een inspirerend docent. In rap tempo bracht hij ons gedurende de eerste twee dagen bij wat kwalitatief onderzoek is en waarom het zo waardevol is voor
gezondheidspsychologisch onderzoek. De derde dag was meer gericht op discussie en het doen van diverse groepsopdrachten. Een voorbeeld van zo’n opdracht was artikelen die gebaseerd zijn op kwalitatief onderzoek te evalueren op onderzoeksvragen en methodologie om zo meer inzicht te krijgen in publicaties van kwalitatieve aard. Na elke opdracht was er veel ruimte voor discussie, die af en toe behoorlijk levendig werd. Juist die levendige discussies gaven de workshop een interactief karakter en ze gaven de deelnemers de mogelijkheid om over hun ideeën te discussiëren met andere jonge onderzoekers en natuurlijk met Kerry. Ik verwacht dat er een heleboel deelnemers met nieuwe goede ideeën over het doen van gezondheidspsychologisch onderzoek naar huis zijn gegaan. Naast een druk en erg leerzaam werkprogramma was er natuurlijk ook voldoende ruimte voor ontspanning. Het was prachtig weer dus we waren in staat elke dag buiten aan het zwembad te lunchen en een verfrissende duik te nemen. De avonden werden doorgebracht met etentjes in originele Griekse taverna’s met uitzicht op zee. Het waren intensieve, leerzame en erg gezellige dagen. We verheugen ons nu al op de volgende CREATE workshop die gehouden zal worden van 18 t/m 20 juni 2004 in Helsinki. Deze workshop wordt georganiseerd door dezelfde groep van jonge onderzoekers uit verschillende landen als dit jaar. De Editor van Psychology & Health, Paul Norman, heeft toegezegd om als docent op te treden en we verwachtten weer een boeiende workshop. Meer informatie over CREATE en de volgende workshop is te vinden op het WEB: www.ehps.net/create