Notitie
Schadejaar versus Kalenderjaar Juli 2014
Notitie van de werkgroep Schadejaar- Kalenderjaar; vastgesteld door het NBA-platform ‘Zorg in control’
1
Inhoudsopgave Voorwoord ...............................................................................................................................................3 1. Inleiding ................................................................................................................................................4 2. Probleemstelling...................................................................................................................................6 3. Oplossingsrichtingen ............................................................................................................................7 4. Toezicht en controle en overige randvoorwaarden ...........................................................................11 5. Conclusie ............................................................................................................................................12 Bijlage 1 Probleemboom .......................................................................................................................13
De werkgroep Schadejaar – Kalenderjaar bestond uit de volgende leden: H. (Huub) van den Boorn A.J. (Arvid) de Bruin P.A. (Philip) ten Cate Mevr. M.C.P.F. (Marie-Chantal) Emmaneel J.A. (Johan) Halverhout (voorzitter) M. (Martin) Luijt M. (Marco) Walhout NBA-ondersteuning door: Mevr. P.G.M. (Pauline) van der Hoff R.H.M. (Rob) Schouten
2
Voorwoord Het NBA-bestuur heeft in 2013 het platform “Zorg in control” ingesteld. Aanleiding is de grote complexiteit van het zorgstelsel en de vraag of accountants vanuit hun professie verbeteringen kunnen voorstellen. Daarbij verkent het platform primair de mogelijkheden tot meer efficiënte rapportage- en controleactiviteiten ter vereenvoudiging van de sturing,- verantwoording en controle van zorg(activiteiten) in de gehele keten. De leden van het platform zijn bijna allen accountant en werkzaam in verschillende functies bij zeer verschillende organisaties in de zorgsector waaronder zorginstellingen, verzekeraars, zorgkoepels, ministerie en toezichthouders. Allen nemen deel op persoonlijke titel. Publicaties van het platform zijn uitsluitend gebaseerd op hun kennis en ervaringen van de zorgsector en accountancy. Deze notitie is opgesteld door de werkgroep ‘Schadejaar versus kalenderjaar’ en vastgesteld door het platform. De notitie is kort en bondig gehouden in het streven zo min mogelijk technische uiteenzettingen op te nemen en om niet te belanden in het ‘drijfzand’ van de complexe werkelijkheid. Ook daar waar achtergrondinformatie of uitleg onvermijdelijk was is dat beknopt weergegeven. Met de notitie wil het platform aanzetten tot discussie. Wij vertrouwen erop dat deze notitie daarmee daadwerkelijk bijdraagt aan een snellere, betere en eenvoudigere verantwoording over (de ontwikkeling van) de zorguitgaven. Johan Halverhout Vz. werkgroep ‘Schadejaar - Kalenderjaar’
3
Robert Mul Vz. Platform Zorgsector in control
1. Inleiding In deze notitie worden oplossingsrichtingen voor knelpunten aangereikt die veroorzaakt worden door het naast elkaar hanteren van de begrippen schadejaar en kalenderjaar. Hierdoor ontstaat een verschil in timing van verantwoording van de schade tussen schadeverzekeraars en zorgaanbieders/ziekenhuizen. De knelpunten komen goed naar voren in het volgende NRC artikel: Bericht in NRC van 26 oktober 2013 Mist cijfers over zorguitgaven zijn laat beschikbaar en onduidelijk Een hardnekkig probleem is het beperkte inzicht in de kosten. Ziekenhuizen kunnen soms pas na een jaar of langer een medische behandeling declareren omdat de tussentijdse afrekening niet mogelijk is. De definitie die verzekeraars en ziekenhuizen van kosten en omzet hanteren is verschillend waardoor de cijfers niet aansluiten. Dit leidt tot grote vertraging in de cijfers, veel correcties die vaak nog jaren teruggaan en soms tot elkaar tegensprekende data. Ook op het ministerie en in de Tweede Kamer zijn cijfers over zorguitgaven niet eenduidig. De Algemene Rekenkamer noemde dat twee jaar geleden een ‘onwenselijke situatie’ die “afbreuk doet aan de informatiepositie van de Tweede Kamer”. Het was in november 2011 een van de belangrijkste verklaringen voor de telkens tegenvallende zorguitgaven. De minister erkende die problematiek en schreef: “Het rechtstreeks beheersen van de zorguitgaven is (….) niet mogelijk binnen het huidige verzekeringsstelsel.” Maar de laatste jaren is daar verandering in gekomen. Schippers is weer budgetten gaan hanteren. Met de sector spreekt zij jaarlijks af hoeveel de uitgaven mogen groeien, en als die afspraken worden geschonden kan de minister ingrijpen. Hoe, dat is volgens de rekenkamer onduidelijk.
De complexiteit gaat gepaard met onzekerheden en onduidelijkheden. Doordat de gesignaleerde problemen niet gemakkelijk zijn op te lossen lijkt het erop dat betrokken partijen, zoals het ministerie van VWS, zorgverzekeraars en zorgaanbieders een afwachtende houding aannemen. Dit wordt mogelijk versterkt doordat betrokken partijen in eerste instantie zoeken naar verbeteringen van de eigen informatie(positie) in tegenstelling tot het streven naar een gezamenlijke oplossing waarbij door één partij, zo mogelijkVWS, regie gevoerd wordt. Het vraagstuk schadejaar/kalenderjaar hangt samen met het hanteren van DBC-zorgproducten (die meerdere verrichtingen omvatten in een periode tot maximaal een jaar) als declaratietitel. Hoewel deze problematiek ook al voor 2012 bestond, is het meer manifest geworden door de introductie in 2012 van verschillende vormen van contractering en de invoering van het macrobeheersinstrument (MBI) waardoor ziekenhuizen bij het opstellen van hun jaarrekeningen steeds meer afhankelijk zijn 1 geworden van externe informatie over de schadelast. Toelichting problematiek Op het moment dat het kalenderjaar eindigt wordt door de ziekenhuizen het jaar afgesloten en de jaarrekeningen opgesteld voor de tot dan toe verrichte handelingen. Maar de behandeling van patiënten loopt vaak door in het nieuwe jaar. Verzekeraars gaan uit van de totale behandeling van de patiënt. Zij boeken niet alleen de vergoedingen voor verrichte handelingen in het kalenderjaar maar nemen ook een schatting op voor verrichtingen die bij de betreffende patiënt in het nieuwe jaar zullen volgen. Verzekeraars hebben daardoor soms pas jaren later inzicht in de uiteindelijke resultaten behaald in enig schadejaar. Zij hebben in hun jaarrekening dus te maken met veel risico’s en /of onzekerheden en daaraan gekoppelde hoge solvabiliteitseisen. Hierbij komt dat sinds 2012 er veel meer sprake is van nieuwe vormen van contractering (zoals bijvoorbeeld de lumpsum-achtige afspraken). Daarnaast is er een MBI geïntroduceerd, twee begrippen die beide gebaseerd zijn op het schadejaar. Ziekenhuizen dienen in hun jaarrekening hiermee rekening te houden. Ze moeten zowel rekening houden met de consequenties van de individuele contractafspraken als met de verwachte macro-overschrijdingen.
1
Voor insiders wordt deze problematiek bekend verondersteld. In de eerste plaats moet het ziekenhuis voor de bepaling van haar omzet rekening houden met de afspraken met de verschillende zorgverzekeraars. Daarnaast moet het ziekenhuis rekening houden met het risico dat dat het wordt aangeslagen voor een MBI rekening. Daarvoor moet er inzicht bestaan in de macro overschrijding.
4
Als gevolg hiervan zijn de gegevens van ziekenhuizen en verzekeraars steeds moeilijker vergelijkbaar. Hierbij komt dat het hanteren van verschillende begrippen uitvoeringstechnische problemen geeft en hindert in het gezamenlijke streven de zorgkosten te beheersen. De logische vraag is dan ook: kan dit slimmer? Onzekerheden nemen toe door de lange afrekentermijnen, de afhankelijkheid van informatie van derden en de deelbelangen van partijen in het afrekenproces. Ook de complexiteit van schattingen door het niet op elkaar aansluiten van werkwijzen, gehanteerde definities e.d. vergroten de ondoorzichtigheid en complexiteit van het verantwoordingsproces. Als gevolg van regelmatig plaatsvindende wijzigingen in de regelgeving, blijft complexiteit bestaan en neemt onzekerheid niet af. Mede ook door de lange doorlooptijden en het ontbreken van tussentijdse metingen van de uitgavenontwikkeling kunnen de verschillende partijen (zorgverzekeraars, 2 zorgverleners en VWS) niet voldoende snel bijsturen .
2
In bijlage 1 is een probleemboom opgesteld die inzicht en overzicht geeft in de complexe problematiek door het weergeven van de oorzaak-gevolgrelaties.
5
2. Probleemstelling De probleemstelling kan kort en bondig worden weergeven in de volgende vraag: Hoe krijgen we uit de beschikbare data eerder zicht op onzekerheden in de schadelast, opdat betrouwbare informatie per ketenpartner kan worden gegenereerd zodat een ieder tijdig(er) kan bijsturen en zijn verantwoordelijkheid kan nemen? Bij het analyseren en uitwerken van de probleemstelling in oplossingsrichtingen hebben wij de 3 volgende randvoorwaarden en uitgangspunten gehanteerd : -
Handhaving systeem van DOT en prestatiebekostiging Eenvoud in invoering en uitvoering Snellere en betere informatievoorziening Moet met een redelijke inspanning en kosten haalbaar zijn Partijen moeten er voordeel bij hebben Voldoende draagvlak om tot uitvoering te kunnen overgaan
Wanneer moet de informatie beschikbaar zijn? Zorgverzekeraars zullen bij het opstellen van hun jaarrekening 2013 vaststellen dat de schadelastresultaten van de jaren 2012 en 2013 nog zeer onzeker zijn. Na de invoering van Solvency II in 2016 zal het rapportageproces verder moeten worden versneld en uiteindelijk zullen zorgverzekeraars binnen vijf weken na afsluiting van het kalenderjaar de kwantitatieve informatie over het afgelopen boekjaar aan De Nederlandsche Bank (DNB) moeten rapporteren. Hiernaast heeft VWS zich als doel gesteld om op (niet al te lange) termijn, op 1 maart t+1 een betrouwbaar inzicht te hebben in de zorgkosten over het afgelopen jaar omdat het kabinet dat inzicht nodig heeft voor de begroting van het volgend jaar.
3
In de sector Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) speelt een soortgelijke problematiek als bij de ziekenhuizen. Omdat in de GGZ-sector nog een aantal grote ontwikkelingen gaande is en omdat de GGZ-sector een aantal kenmerkende verschillen kent met de ziekenhuissector, hebben wij gemeend er goed aan te doen ons vooralsnog te richten op de de ziekenhuissector.
6
3. Oplossingsrichtingen 3.1 Achtergrond problematiek Op dit moment is het traject van de jaarafsluiting zeer bewerkelijk en complex voor zowel zorgverzekeraars als ziekenhuizen. Dit wordt in belangrijke mate veroorzaakt door definitieverschillen over welke behandelingen zijn toe te rekenen aan het kalenderjaar. De zorgactiviteiten in de tijd kunnen schematisch als volgt worden weergegeven: Zorgactiviteiten in de tijd naar jaar van opening en sluiting DBC De onderstaande figuur geeft een beeld van de zorgactiviteiten naar jaar van opening en sluiting van de DBC waarbinnen deze plaatsvinden.
1 januari t
1 januari t+1
A: zorgactiviteiten in t-1 voor DBC’s geopend in t-1 en gesloten in t B: zorgactiviteiten in t voor DBC’s geopend in t-1 en gesloten in t C: zorgactiviteiten in t voor DBC’s geopend in t en gesloten in t D: zorgactiviteiten in t voor DBC’s geopend in t en gesloten in t+1 E: zorgactiviteiten in t+1 voor DBC’s geopend in t en gesloten in t+1 Bron: VWS
Zorgverzekeraars vergoeden de schade voor hun verzekerden op basis van de verzekering die geldt in het jaar van het ontstaan van de schade. Dat betekent dat de volledige schade van het DBCzorgtraject wordt toegerekend aan de verzekeraar en aan het schadejaar waarin de DBC is geopend. In bovenstaande figuur bepalen de vlakken C, D en E de schade voor de verzekeraar. Zorgverleners gaan voor het bepalen van hun jaaromzet uit van de behandelingen die hebben plaatsgevonden in het betreffende kalenderjaar (vlakken B, C en D in bovenstaande figuur). Dit leidt tot 4 afgrenzingsvraagstukken en brengt het risico van spraakverwarring tussen partijen met zich mee, terwijl die partijen juist moeten samenwerken om de zorgkosten in Nederland te beheersen. Ook de verschillende contractvormen die sinds de invoering van de DOT zijn ontstaan brengen extra complexiteit (en daardoor schattingsonzekerheid) met zich mee. Zoals eerder aangegeven, zal in de komende jaren de periode tussen het einde van het kalenderjaar en het moment waarop de informatie beschikbaar moet zijn, steeds korter worden. Om de eerdere beschikbaarheid te kunnen realiseren dient de complexiteit in het systeem te worden verminderd. Daarnaast wordt het voor een beheerste bedrijfsvoering (met name sturingsinformatie) steeds
4
Omdat verschillende contractvormen op elkaar inhaken is het lastig om het afgrenzingsvraagstuk te scheiden in een hard deel (afgrenzingsvraagstuk/OHW) en een zacht deel (gedeeld belang van partijen). Het afgrenzingsvraagstuk zorgt ervoor dat als de DOT wordt gekort het schadejaar wijzigt terwijl het geen effect heeft op het kalenderjaar. Een lumpsum zorgt ervoor dat afwijkingen op schadejaarniveau vertaald moeten worden naar kalenderjaar.
7
belangrijker dat ook tussentijds inzicht bestaat in de ontwikkeling van de resultaten. In de volgende paragraaf presenteren wij mogelijke oplossingsrichtingen om te komen tot een aanpak van de geschetste problematiek. 3.2 Mogelijke oplossingsrichtingen Doordat de complexiteit met name wordt veroorzaakt door de ongelijkheid tussen schadejaar en kalenderjaar stellen we de volgende twee oplossingsrichtingen voor om nader te onderzoeken: A. Het gelijkstellen van het schadejaar aan het kalenderjaar. B. Het systematisch en op landelijk niveau inzichtelijk maken van de “staart” E, zodat eerder betere informatie beschikbaar komt voor prognoses. Ad A In deze oplossingsrichting hanteren zorgverzekeraars en ziekenhuizen dezelfde begrippen. Het schadejaar eindigt daarmee ook op 31 december en beide begrippen kunnen aan het einde van enig jaar worden afgerekend. Dit betekent dat processen over en weer optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd, afspraken gebaseerd kunnen zijn op een kalenderjaar en er geen sprake is van een afwikkelingsstaart “E” zoals hiervoor geschetst. Bij de huidige DBC-systematiek zou dat betekenen dat de waarde van DBC-trajecten die de jaargrens overschrijden moet worden geknipt in een deel tot en met 31 december en een deel vanaf 1 januari. Complicatie daarbij is dat verzekerden ieder jaar van zorgverzekeraar kunnen wisselen. In het geval van lopende behandelingen geeft dat extra complexiteit doordat bij het daadwerkelijk knippen en afrekenen een veelheid van ‘onzinnige 5 zorgproducten’ ontstaat. Een oplossing als het volledig factureren van de DBC onder verrekening van het onderhanden werk roept weer andere complexiteit op. Feitelijk betekent dit dat de haalbaarheid van dit alternatief praktisch alleen voor te stellen is in combinatie met het hanteren van verrichtingen als betaaltitel in plaats van de huidige DBC’s. Dit heeft ons ertoe gebracht om ook te kijken naar wat er mogelijk is binnen de huidige DBC-systematiek. Ad B In de praktijk wordt de “staart” op instellingsniveau al inzichtelijk gemaakt. Ziekenhuizen berekenen bij het opmaken van hun jaarrekening de omzet per kalenderjaar en daarvoor hebben ze het totaal van de te declareren schade per schadejaar nodig, rekening houdend met de specifieke afspraken die zij met zorgverzekeraars hebben gemaakt. Dit omdat de contracten met zorgverzekeraars veelal een verrekeningsmethodiek kennen op basis van het schadejaar van de verzekeraar. De berekeningen van de ziekenhuizen worden op dit moment niet actief gedeeld met de zorgverzekeraars en/of andere partijen waardoor geen geaggregeerde landelijke data beschikbaar zijn. Als gevolg van het niet landelijk ontsluiten van de gegevens bestaat er op dit moment pas relatief laat inzicht in de totale landelijke zorgkosten. Daardoor is het bij het opstellen van de jaarrekening van ziekenhuizen niet mogelijk een betrouwbare inschatting te maken van de correctie op de omzet uit 6 hoofde van het macrobeheersinstrument (MBI) .
5
6
‘Onzinnige zorgproducten’ zijn bijvoorbeeld behandelingen waarbij de diagnose nog niet is gesteld doordat de oorzaak van de kwaal nog wordt onderzocht. Aan deze behandeling is derhalve nog geen DOT te koppelen en de betreffende verrichtingen zijn daarom (nog) niet in rekening te brengen door het ziekenhuis. Het MBI wordt door VWS ingezet indien de landelijke zorgkosten boven een vooraf vastgesteld plafond uitkomen. In dat geval krijgen alle ziekenhuizen een gelijke procentuele afslag op hun omzet om landelijk alsnog op het vastgestelde plafond uit te komen.
8
Om dit te doorbreken verdient het aanbeveling om te onderzoeken in hoeverre de aanpak van alternatief B verder kan worden uitgerold. Idee hierbij is dat de berekeningen per ziekenhuis plaatsvinden op basis van uniforme berekeningswijzen, deze worden gecertificeerd door de 7 accountants van de ziekenhuizen en aan de NZa verstrekt, die vervolgens de totale schadelast berekent. Ziekenhuizen kunnen met het landelijke beeld een inschatting maken van de te verwachten correctie op de omzet uit hoofde van het MBI. Zorgverzekeraars ontvangen van de ziekenhuizen de berekening van de “staart”, voor zover het hun eigen schade betreft. Hiermee beschikken ze over een betere schatting van de eigen schade. Het landelijke beeld kunnen ze verder gebruiken voor de bepaling van hun eigen relatieve positie en om de te verwachten verrekening met het Zorgverzekeringsfonds in te kunnen schatten. De overheid beschikt op deze manier over het best mogelijke macrobeeld, omdat alle beschikbare informatie op systematische wijze is benut. Voor de grote ziekenhuizen mag deze aanpak geen probleem zijn omdat deze aansluit bij de reeds gangbare praktijk. De vraag is in hoeverre dit ook geldt voor de vele kleinere instellingen zoals ZBC’s. Dit laatste moet nader worden onderzocht. De verwachting is dat dit geen uitvoeringsproblemen oplevert. ZBC’s kennen een beperkte diversiteit in behandelingen en relatief korte doorlooptijden. Naar verwachting zal de inschatting van de “staart” voor de DBC niet zo complex zijn. De veelheid van betrokken zorginstellingen roept de vraag op of dit zelfde resultaat niet kan worden verkregen door uit te gaan van de prognoses van een veel kleiner aantal zorgverze-keraars. Een belangrijk nadeel hiervan is dat zorgverzekeraars niet over de uitgebreide medische brondata beschikken die de zorginstellingen wel hebben om de “staart” nauwkeurig in te kunnen schatten. Bij de optie om deze brondata centraal te verzamelen (bijvoorbeeld door Vektis) komt de vraag op hoe rekening kan, en vanuit mededingingswetgeving mag, worden gehouden met de specifieke afspraken die tussen zorgverzekeraars en zorginstellingen worden gemaakt. Het ligt vanwege de concurrentiegevoeligheid van de informatie niet voor de hand deze informatie met Vektis te delen. Het niet betrekken van deze informatie zal vermoedelijk tot uitkomsten leiden die minder betrouwbaar zijn. Alternatief B houdt wel in dat er sprake is van enige lastenverzwaring door een extra administratief traject. De betrouwbaarheid van de uitkomsten zal daarbij afhankelijk zijn van de standaarden die worden gehanteerd en de stabiliteit van het systeem. Wijzigingen in de productstructuur of wijzigingen in de verkorting van de DBC-duur zullen (incidenteel) verstorend werken. Thans is er in de praktijk nog duidelijk sprake van een groeimodel. Het declaratiepatroon is nog niet stabiel en er is geen uniforme wijze van contracteren. Vooralsnog geven wij er daarom de voorkeur aan de basis van de prognoses en de daarmee samenhangende (controle)zekerheid zo dicht mogelijk bij de bron, dat wil zeggen bij de ziekenhuizen, te leggen. 3.3 Afweging van alternatieven Vanuit de praktijk komen geluiden naar voren dat het huidige systeem als erg complex wordt ervaren. Opmerkelijk is dat in de meeste gevallen een voorkeur wordt uitgesproken om terug te keren naar het 8 verrichtingensysteem zoals dat gold voor de invoering van de DBC’s. Men is van mening dat in tegenstelling tot vroeger de informatie over verrichtingen, diagnose en behandeltraject thans beter in samenhang beschikbaar is om te komen tot een verantwoorde beheersing van de kosten. Op basis
7
Of een andere publieke partij. Hier bedoelen we mee zorginkopers, onderhandelaars bij ziekenhuizen, ZN medewerkers, financiële medewerkers bij zorgverzekeraars, etc. 8
9
van deze informatie zijn zorgproducten zelfstandig af te leiden. In de toekomst is verdere verbetering 9 mogelijk door combinatie met de diagnose volgens de internationale standaard ICD-10 , kwaliteitsinformatie en uitkomstregistratie. Het voordeel van gelijke schadebegrippen is dat partijen in het onderhandelingsproces dezelfde taal spreken en ook gedurende het jaar stuurinformatie kunnen uitwisselen, waarmee de jaaruitkomst vroegtijdig kan worden bepaald. Het ontbreken van de staart zorgt er ook voor dat zorgverzekeraars veel lagere technische voorzieningen behoeven aan te houden. Dit en het feit dat het vereveningsjaar veel sneller kan worden afgesloten leidt er toe dat risico’s aanzienlijk worden beperkt, hetgeen tot uitdrukking zal komen in lagere solvabiliteitseisen, wat gunstige uitwerkt op de vereiste premie. Bij het ontbreken van de staart wordt het bovendien mogelijk om veel eerder het jaar vanuit macro-financieel perspectief af te sluiten en is een eventuele MBI-korting eerder bekend. Het is om die reden dat we serieus in overweging geven om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de voordelen van alternatief A te combineren met de voordelen die beoogd zijn met de invoering van het DBC-systeem en DOT. Alternatief B gaat uit van de bestaande situatie. Implementatie is daarmee een stuk eenvoudiger. Het nadeel ten opzichte van alternatief A is dat er sprake blijft van een complex systeem door het handhaven van twee schadebegrippen en de diversiteit in contractafspraken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Het proces om de staart nauwkeurig te ramen vraagt tijd en dat staat op gespannen voet met de eis om steeds eerder te rapporteren. Als men daadwerkelijk op 1 maart t+1 inzicht wil hebben in de landelijke uitkomst van het jaar t dan vraagt dit om een strak geleid proces. Vooralsnog achten wij de datum van 1 maart t+1 met alternatief B (te) ambitieus. Het op systematische wijze prognosticeren van de staart levert op den duur wel ervaringscijfers op aan de hand waarvan in een eerder stadium betrouwbare prognoses kunnen worden gemaakt. Daarmee zou het op termijn wellicht gemakkelijker zijn deze ambitie te realiseren. Daarbij moet worden opgemerkt dat een betrouwbare raming in alternatief B het hoogst haalbare is, terwijl alternatief A een (harder) realisatiecijfer kan opleveren.
9
De 10e revisie van de International Classification of Diseases and Related Health Problems van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
10
4. Toezicht en controle en overige randvoorwaarden Eerder en betrouwbaarder rapporteren kan alleen wanneer aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Op dit moment wordt een schadejaar voor de risicoverevening afgesloten aan het einde van jaar t+2. In de praktijk zijn de (materiële) controles door verzekeraars dan nog niet afgerond. Zorginstellingen hebben de mogelijkheid om nog vijf jaar na afsluiting van het boekjaar te declareren. De NZa heeft de mogelijkheid om nog vijf jaar terug te gaan in haar toezicht. De verrekening van het eigen risico mag niet verder gaan dan tot het einde van jaar t+1. Eerder en betrouwbaarder rapporteren eist een stroomlijning van processen. Daarbij zou het zo moeten zijn dat alle partijen ernaar streven om aan het einde van jaar t+2 klaar te zijn. Klaar betekent ook dat wat betreft het toezicht minder teruggegrepen wordt naar het verleden, doch dat maatregelen meer toekomstgericht worden ingezet.
11
5. Conclusie Wij zijn van mening dat er op korte termijn mogelijkheden zijn om eerder meer betrouwbare informatie te krijgen omtrent de zorguitgaven. Daarbij wordt gekeken naar een oplossing die past binnen het huidige DBC-systeem. Alternatief B, dat wil zeggen het recapituleren van de schadejaarprognoses van zorginstellingen tot landelijke prognoses, heeft de voorkeur om nader uit te werken. Hierbij wordt de informatie zo dicht mogelijk bij de bron verkregen. Het voordeel is dat dit zonder al te veel inspanningen te realiseren is, omdat dit alternatief in feite ten dele al aansluit bij de huidige werkwijze. Vooralsnog lijkt de door VWS genoemde doelstelling van 1 maart t+1 ambitieus. Daarvoor zal een stabiel systeem en (het opbouwen van) ervaringen met dergelijke informatie van groot belang zijn. De periode tussen het einde van het kalenderjaar en het rapportagemoment is al kort en wordt met de invoering van Solvency II steeds korter, zodat een verdere versnelling alleen gerealiseerd kan worden wanneer ook tussentijds inzicht bestaat in de ontwikkeling van de resultaten. Alternatief A biedt naar onze mening hiervoor meer mogelijkheden. Tegen die achtergrond vinden wij het raadzaam om alternatief A ook nader te onderzoeken. Hierbij zien wij mogelijkheden om dit alternatief te koppelen aan de doorontwikkeling van de huidige prestatiebekostiging met DBC’s naar een systeem met uitkomstbekostiging. Belangrijke randvoorwaarde bij dit alles is dat partijen zich sterk maken om aan het einde van t+2 te komen tot een finale afwikkeling van het schadejaar. Dat wil zeggen dat op dat moment het proces van declareren, controle en toetsing door de NZa is afgerond. Graag willen wij in overleg treden met partijen in het veld om te kijken in hoeverre aan de nadere uitwerking van de hier genoemde alternatieven invulling kan worden gegeven.
12
Bijlage 1 Probleemboom
13