NOTA VAN BEANTWOORDING INGEKOMEN ZIENSWIJZEN MER ZUIDERKLIP EN ONTWERPBESTEMMINGSPLAN “ZUIDERKLIP” Ingekomen zienswijzen Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan “Zuiderklip” van 6 november 2009 tot en met 17 december 2009 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Hiervan is op 5 november 2009 middels een gemeentelijke publicatie mededeling gedaan in ’t Carillon en in de Staatscourant. Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen het MER Zuiderklip. Het MER is verbonden aan de bestemmingsplanprocedure en maakt hiervan onderdeel uit. Gedurende de termijn van terviesielegging zijn door de volgende instanties schriftelijk zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en het daaraan verbonden milieueffectrapport, ingediend. • • •
Vereniging Behoud Biesbosch, bij schrijven d.d. 18 november 2009 Vereniging Madese Natuurvrienden, bij schrijven d.d. 15 december 2009 RAVON, bij schrijven d.d. 16 december 2009
Van de mogelijkheid om mondeling zienswijzen in te dienen is geen gebruik gemaakt. Ontvankelijkheid Alvorens wordt over gegaan tot een inhoudelijke toetsing van de ingebrachte zienswijzen dient te worden onderzocht of reclamanten met hun zienswijzen ontvankelijk zijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft eenieder het recht binnen de termijn van ter inzage legging bij de gemeenteraad een zienswijze in te dienen tegen een ontwerpbestemmingsplan. Alle ingekomen zienswijzen zijn (op grond van het bepaalde in artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht) tijdig ontvangen en derhalve ontvankelijk. Inhoudelijke beoordeling van de zienswijzen Thans wordt op elk van de ingebrachte zienswijzen inhoudelijk ingegaan. Hierbij wordt de volgorde aangehouden die eveneens bij de opsomming van ingekomen zienswijzen is gehanteerd. 1. Vereniging Behoud Biesbosch, Postbus 140, 4920 AC Made Samenvatting zienswijze Onder punt 1 geeft de vereniging aan volledig in te kunnen stemmen met het MER en het ontwerpbestemmingsplan, met als doelstelling zoetwater getijdengebied. Onder punt 2 geeft de vereniging aan dat in het MER over de Zwarte Schuur op polder Lepelaar wordt opgemerkt dat in het bestemmingsplan deze opstal is opgenomen als te conserveren bebouwing. Opgemerkt wordt dat in het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat voor een aantal opstallen geen woon- en/of bedrijfsbestemming is opgenomen en dat deze op termijn zullen worden afgebroken. Aangegeven is dat onduidelijk is om welke opstallen het gaat. Verzocht wordt dit zowel in de tekst als op de kaart duidelijk aan te geven. Gevraagd wordt om instandhouding van de Zwarte Schuur. Onder punt 3 geeft de vereniging aan dat op het erf van de boerderij op de Moordplaat outdooractiviteiten worden georganiseerd met grote nadelen voor de omliggende natuur. Aangegeven wordt dat noch in het MER noch in het bestemmingsplan duidelijkheid wordt gegeven over de toelaatbaarheid van deze activiteiten. Geadviseerd wordt om voor het gebruik regels op te stellen. Onder punt 4 wordt verbazing uitgesproken over het feit dat de drempelvariant en keringvariant zo uitgebreid zijn bestudeerd. Met genoegen wordt kennis genomen van de afwijzing in het MER van beide varianten.
Onder punt 5 wordt aangegeven dat de vereniging hoopt dat, gezien de aan de MER toegevoegde recente gegevens over de kwaliteit van water en slib in de Maas, de discussie over de kwaliteit daarvan kan worden gesloten. Onder punt 6 wordt aangegeven dat de vereniging het wenselijk zou hebben gevonden als in het MER of het bestemmingsplan rekening zou zijn gehouden met de mogelijkheid dat het waterwinbedrijf in de toekomst over zou kunnen gaan op het maken van een nieuwe inlaat voor Maaswater in de waterbekkens. Beoordeling Ten aanzien van punt 1 merken wij op dat wij het op prijs stellen dat de voorgestane ontwikkeling van het gebied wordt onderschreven en gesteund door de Vereniging Behoud Biesbosch. Ten aanzien van punt 2 merken wij op dat het bestemmingsplan zodanig is opgezet dat bepaalde gebouwen (en concentraties van bebouwing) een nadere aanduiding hebben gekregen. Andere bebouwing is onder het overgangsrecht gebracht. Voor de bebouwing die onder het overgangsrecht is gebracht is voorzien dat deze op termijn zal verdwijnen. Uit het bestemmingsplan is derhalve duidelijk af te leiden op welke panden wordt gedoeld als gesproken wordt over op termijn te verwijderen bebouwing. Overigens betekent dit niet dat bebouwing die is gelegen binnen een op de plankaart aangegeven nadere aanduiding (zoals de zwarte schuur) niet zal worden gesloopt. Een positieve bestemming is niet gelijk aan een sloopverbod. Instandhouding van de zwarte schuur is niet via het bestemmingsplan te reguleren. Een aanvraag om sloopvergunning wordt getoetst aan de daarvoor in de bouwverordening opgenomen regelgeving. Als er in de bouwverordening voor de sloop geen weigeringsgronden zijn opgenomen is het afhankelijk van de eigenaar of aan de schuur een dusdanige functie kan worden toegekend dat het rendabel is om deze te behouden. Ten aanzien van punt 3 merken wij op dat de genoemde activiteiten in het bestemmingsplan niet positief zijn bestemd. Artikel 3.1 aanhef en onder c spreekt met name over extensieve recreatie. De bestaande outdooractiviteiten zijn niet toegestaan maar vallen, als bestaand gebruik, onder het overgangsrecht (artikel 7.2). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening de tekst van de in een bestemmingsplan op te nemen overgangsbepaling is voorgeschreven. Overigens zullen de outdooractiviteiten dit jaar worden beëindigd daar DLG dat met betrokkene is overeengekomen. Ten aanzien van punt 4 merken wij op dat in een mer-procedure verschillende mogelijke varianten dienen te worden onderzocht. Wij hebben het wenselijk gevonden alle mogelijke varianten te onderzoeken zodat een weloverwogen keuze kan worden gemaakt. Ten aanzien van punt 5 merken wij op dat de toevoeging van de meest recente gegevens aan het rapport de kwaliteit van de rapportage heeft verbeterd en dat duidelijk is dat de kwaliteit van het Maaswater geen belemmering kan zijn voor de realisering van het project. Ten aanzien van punt 6 merken wij op dat een mogelijke toekomstige ontwikkeling die niet direct invloed heeft op het project een t e onzekere factor vormt om in de mer-rapportage te betrekken. Voorstel U wordt voorgesteld te oordelen dat alle door betrokkene ingebrachte zienswijzen geen aanleiding geven om het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen.
2. Vereniging Madese Natuurvrienden, Adriaan Aertszoonstraat 6, 4931 RZ Geertruidenberg Samenvatting zienswijze Aangegeven wordt dat door het overnemen van het citaat uit het advies van de richtlijnen ten aanzien van het voornemen van het college om het gebied Zuiderklip te ontwikkelen tot een zoetwatergetijdengebied met stroming, blijkt dat het MER niet is te beschouwen als een volwaardig en compleet onderzoek. Verwezen wordt naar kritiek en adviezen die door de werkgroep Biesbosch van de vereniging zijn afgegeven op 5 september en 17 september 2009 naar aanleiding van de op te stellen richtlijnen. Verzocht wordt om deze adviezen te zien als inspraak van de vereniging in deze procedure. Aangegeven wordt dat uit de paragrafen 5.1.2, 5.2 en 5.4 van het ontwerpbestemmingsplan volgt welke milieubezwarende omstandigheden optreden door voor de voorkeursvariant te kiezen. Aangegeven wordt dat bij de keuze om de drempelvariant af te laten vallen omdat deze niet aansluit op de wensen van Deltanatuur en omdat deze variant te weinig tegemoet komt aan de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied, geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat hierin nog wijzigingen kunnen optreden daar de buitendijkse ontwikkelingen geheel afhankelijk zijn van de komende herijking van de landelijke zoetwaterverdeling. Gesteld wordt dat een zoetwatergetijdegebied met doorstroming niet haalbaar/uitvoerbaar is. Gesteld wordt dat de ontstane situatie in het gebied dit illustreert. Gewezen wordt vervolgens op vervuiling en verstoring door Maaswater. Beoordeling Ten aanzien van het gestelde over de volwaardigheid en compleetheid van het MERonderzoek vanwege een door de raad overgenomen citaat uit het richtlijnenadvies merken wij op dat het niet aan de raad is, en niet kan zijn, om het voornemen te veranderen. Dit om de eenvoudige reden dat een initiatiefnemer (in dit geval het college) het voornemen formuleert en het bevoegd gezag (de raad) oordeelt of aan dat voornemen uitvoering kan worden gegeven. Bij de beoordeling van het voornemen dient het MER te worden betrokken. Wij wijzen erop dat ten behoeve van het project een startnotitie is opgesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid gehad om zijn verwachtingen omtrent het MER kenbaar maken (welke aspecten zouden meer uitwerking behoeven, zijn er andere alternatieven denkbaar die verdere uitwerking/onderzoek behoeven etc.). De mer-commissie heeft vervolgens, rekening houdend met alle ingebrachte reacties op de startnotite geadviseerd over de inhoud van het op te stellen MER. Dit advies is door de raad overgenomen en de richtlijnen zijn conform het advies vastgesteld. Naar onze mening behoeft er dan ook niet te worden getwijfeld dat het MER is te beschouwen als een volwaardig en compleet onderzoek. De Vereniging Madese Natuurvrienden heeft op 7 juli 2009, ontvangen op 8 juli, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op de startnotitie. Het advies van de mer-commissie ten aanzien van de vast te stellen richtlijnen is besproken in de raad van 10 september. De raad heeft daarbij de richtlijnen conform het advies vastgesteld. Enige dagen voor deze raadsvergadering (op 5 september) zijn de raadsleden op enige wijze benaderd. Wij constateren dat deze reactie is bedoeld als het benadrukken van de door de vereniging ingebrachte reactie van 7 juli. De reactie van 17 september, gericht aan de portefeuillehouder, betreft een nadere toelichting op de reactie van 5 september. Los van de vraag of deze reactie iets toevoegt aan de eerdere reacties kon deze reactie geen invloed meer hebben op de vastgestelde richtlijnen. Gevraagd wordt om de reacties van 5 september en 17 september 2009 te zien als een reactie van de vereniging op het MER.
Punt 1 van de reactie van 5 september vraagt om in het MER uitvoering te geven aan het advies van de mer-commissie zoals verwoord bij punt 2.1. Aan deze voorwaarde is voldaan Punt 2 van de reactie van 5 september stelt de vraag welk inrichtingsalternatief een veilige tussenstap vormt of een definitieve keuze kan zijn voor de natuur in de Z uiderklip. Naar onze mening blijkt uit het MER voldoende onderbouwd dat de keuze voor het voorkeursalternatief de meest wenselijke is. Punt 3 van de reactie van 5 september vraagt om de realisatie van fase 1 van het project in de beoordeling te betrekken. In het MER wordt aan deze voorwaarde voldaan (beschrijving nulalternatief 2009). Punt 4 van de reactie van 5 september vraagt om één nulpunt te hanteren. Voor de duidelijkheid en om recht te doen aan de uitspraak van de Raad van State. Ten aanzien van dit punt merken wij op dat fase 1 van het project is gerealiseerd op grond van het vrijstellingsbesluit. Dit besluit is door de Raad van State in stand gelaten. De situatie van het nulalternatief 2009 is derhalve niet alleen de feitelijk aanwezig situatie ma ar bovendien de juridisch onaantastbare situatie. Het is derhalve logisch en onvermijdelijk dat de huidige situatie tevens als nulalternatief wordt beschreven. Naar onze mening is er geen enkele aanleiding om te kunnen oordelen dat er meer recht zou worden gedaan aan de uitspraak van de Raad van State ten aanzien van de bestemmingsplanprocedure als er geen rekening wordt gehouden met de uitspraak van de Raad van State ten aanzien van de vrijstellingsprocedure. Naar onze mening zijn beide uitspraken relevant. In punt 5 van de reactie van 5 september wordt gevraagd om de kwaliteit van het Maaswater in het onderzoek te betrekken. Aan deze voorwaarde is voldaan. Wij verwijzen in dit verband naar punt 5 van de zienswijze zoals deze is ingediend door de Vereniging Behoud Biesbosch en onze voorgestelde reactie daarop. In de reactie van 17 september wordt opnieuw een relatie gelegd tussen de uitspraak van de Raad van State en de realisering van de eerste fase van het project. Daarnaast wordt weer verwezen naar de kwaliteit van het Maaswater. Deze punten zijn reeds aan de orde geweest in de reactie van 5 september. Wij volstaan ermee ten aanzien van deze punten te verwijzen naar hetgeen wij daarover reeds hebben opgemerkt. In de reactie van 17 september wordt gesteld dat Royal Haskoning in opdracht van DLG in de startnotitie uitgaat van de doelstelling zoetwatergetijdengebied met doorstroming. Gesteld wordt dat de mer-commissie dit in haar advies over neemt en vermeldt als een voornemen van het college. Ten aanzien van dit punt merken wij op dat deze reactie miskent dat uit de startnotitie (bladzijde 81) duidelijk blijkt dat het college als initiatiefnemer moet worden aangemerkt. Vervolgens wordt in de reactie van 17 september verwezen naar de omschrijving van het initiatief. Voor de beantwoording van deze reactie volstaan wij ermee te verwijzen naar onze reactie zoals verwoord in de eerste alinea (van de beoordeling van de door de Vereniging Madese Natuurvrienden ingediende zienswijze). Het gestelde onder het kopje Nulpunt is een herhaling van hetgeen in de reactie van 5 september over het nulalternatief is opgemerkt. Wij volstaan met een verwijzing naar onze reactie daarop. Het gestelde onder het kopje Start MER-procedure geeft een toelichting op de merprocedure en kan voor kennisgeving worden aangenomen. Tenslotte wordt in de reactie van 17 september geadviseerd er zorg voor de dragen dat de kosten voor het project niet ten laste komen van de gemeente. Ten aanzien van dit punt kan worden opgemerkt dat de kosten uit het project worden gefinancierd en dat er voor de gemeente derhalve geen extra kosten zijn verbonden aan het project. De conclusie in de brief van 17 september waarin de portefeuillehouder het aanbod krijgt om advies te krijgen over het formuleren van de rich tlijnen miskent het gegeven dat de raad op dat moment (op 10 september 2009) de richtlijnen al had vastgesteld. Uit de paragrafen 5.1.2, 5.2 en 5.4 volgt naar onze mening niet dat er milieubezwarende omstandigheden optreden door voor de voorkeursvariant te kiezen.
Uit het gestelde blijkt welke maatregelen zijn genomen om milieubezwarende omstandigheden te voorkomen (met name voor wat betreft de aanwezige bodemvervuiling) en dat er, hoewel er ten gevolge van de werkzaamheden sprake zal zijn van enige aantasting (zij het dat deze via vergunningverlening in het kader van de natuurwetgeving is gereguleerd), op termijn (na realisering) sprake zal zijn van een verbetering. Op grond van het bepaalde in de Wet bodembescherming is door Rijkswaterstaat vergunning voor deze werkzaamheden verleend met het oogmerk de verspreiding van vervuiling zo te voorkomen. Als voorwaarde is aan deze vergunning een nazorgverplichting verbonden waarbij monitoring plaats vindt teneinde de situatie te kunnen blijven controleren. Ten aanzien van de opmerking dat geen rekening is gehouden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen tengevolge van de komende herijking van de landelijke zoetwaterverdeling merken wij op dat in het MER uitgebreid is ingegaan op deze aspecten en dat daarmee wel degelijk rekening is gehouden. Zie in dit verband het in het MER opgenomen overzicht beleid bodem en water. Ten aanzien van de stelling dat een zoetwatergetijdegebied met doorstroming niet haalbaar/uitvoerbaar is zoals door de ontstane situatie in het gebied wordt geïllustreerd merken wij op dat uit het onderzoek, met name de geschetste verschillen tussen nulalternatief 2004 en nulalternatief 2009, blijkt dat een zoetwatergetijdegebied met doorstroming haalbaar en uitvoerbaar is en dat dit blijkt uit de ontstane situatie in het gebied. Voor wat betreft de verwijzing naar vervuiling en verstoring door Maaswater verwijzen naar de uitkomsten van het onderzoek waaruit blijkt dat de kwaliteit van het Maaswater dusdanig goed is dat deze geen belemmering kan vormen voor de realisatie van het project. Voorstel U wordt voorgesteld te oordelen dat alle door betrokkene ingebrachte zienswijzen geen aanleiding geven om het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen. 3. Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen Samenvatting zienswijze Aangegeven wordt dat de MER-plichtige werkzaamheden een ongunstig effect hebben op de populatie van de grote modderkruiper, waarbij zowel de omvang als de kwaliteit van het leefgebied achteruit is gegaan. Aangegeven wordt dat het plan is strijd wordt geacht met de habitatrichtlijn, de Natuurbeschremingswet en de Flora- en Faunawet. Aangegeven wordt dat voor de grote modderkruiper geschikte polders met een grote slootlengte en een voldoende groot oppervlak natte graslanden, ook een prima habitat kunnen vormen voor andere soorten. Aangegeven wordt dat onderschreven wordt dat een uitbreiding van het areaal zoetwatergetijdenatuur een grote ecologische winst oplevert. Betwijfeld wordt echter of deze situatie zal gaan ontstaan. Aangegeven wordt dat er veel voor te zeggen is om het gebied pas in te richten als het getijde hersteld is. Beoordeling Ten aanzien van het gestelde over de grote modderkruiper merken wij op dat de benodigde ontheffingen en vergunningen in het kader van de natuurwetgeving zijn verleend (wij verwijzen in dit verband naar hoofdstuk 1.5 van het MER waar is aangegeven dat de benodigde ontheffingen zijn verleend). Voor deze besluitvorming is een afzonderlijke juridische procedure van kracht geweest waarvan door de stichting geen gebruik is gemaakt. Naar onze mening voert het te ver om in de voorliggende besluitvorming ter discussie te stellen hetgeen al onherroepelijk is vergund. Ten behoeve van het behoud van het leefgebied va n de grote modderkruiper zijn, overeenkomstig de verleende ontheffing, de
sloten in het gebied niet verwijderd en is er sprake van doodlopende sloten en niet meestromende geulen. De stichting stelt dat naast de lange sloten ook een groot oppervlak aan natte graslanden een prima habitat vormt voor zowel de grote modderkruiper als andere soorten. Naast de aanwezige sloten is een situatie ontstaan waarbij er sprake is van grote natte graslanden zodat gesteld kan worden dat de situatie ten opzichte van een ‘droge’ polder voor al deze soorten juist is verbeterd. Ten aanzien van de getijdennatuur merken wij op dat de erkenning van de ecologische winst in feite een weerlegging inhoudt van de stelling dat de werkzaamheden een ongunstig effect heeft op de habitat van verschillende soorten. De geuite twijfel over de ecologische winst delen wij niet. Naar onze mening blijkt uit de geschetste situatie in het nul-alternatief 2009 voldoende dat er geen reden is om het gebied pas in te richten als het getijde hersteld is. Duidelijk is dat natuurwinst te halen is zonder dat het getij hersteld is. Overigens weet ook de stichting dat volledig herstel van het getij niet aan de orde zal zijn. Het zal altijd een gedeeltelijk herstel zijn. Voorstel U wordt voorgesteld te oordelen dat alle door betrokkene ingebrachte zienswijzen geen aanleiding geven om het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen.