Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties Maart 2008
Inleiding In deze nota worden de uitgangspunten voor de opdracht aan het opbouwwerk in het kader van de facilitering van bewoners en bewonersorganisaties geplaatst. Achtereenvolgens worden de faciliteiten die de gemeente ter beschikking stelt om bewoners te betrekken, de faciliteiten die aan de bewonersorganisaties ter beschikking worden gesteld en het opbouwwerk beschreven. Hiervoor is gekozen omdat deze drie onderwerpen sterk met elkaar samenhangen. Het in staat stellen van alle Schiedammers om te participeren in de stad en in de wijk kan op meerdere manieren en omdat een invulling van één van deze manieren effect heeft op de andere – worden ze hier achtereenvolgens beschreven. Het laatste hoofdstuk heeft betrekking op randvoorwaarden en uitvoeringsvraagstukken. In het collegewerkprogramma, de kadernota Wijkgericht Werken en in besluitvorming over het opbouwwerk zijn uitwerkingspunten benoemd. Een aantal daarvan wordt in deze nota van een uitwerking voorzien. Met het vaststellen van deze nota wordt dan ook het pad geëffend voor het voortbouwen op deze basis. Door keuzes te maken in uitgangspunten voor de uitvoering van verschillende werksoorten en het aanbod aan bewoners en bewonersorganisaties wordt een kader geschapen waarmee participatie in beleidsvorming, maar ook participatie in de wijken een stap verder wordt geholpen. Maarten Groene Wethouder Wijkgericht Werken
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
2
Inhoudsopgave Inleiding ....................................................................................................................................1 Inhoudsopgave.........................................................................................................................2 1. Facilitering bewoners ...........................................................................................................3 1.1. Instrumenten voor participatie .......................................................................................3 1.2. Interactieve beleidsvorming en inspraak .......................................................................3 1.3. “Van buiten naar binnen werken” ..................................................................................3 Wat merken de wijken ervan? ..............................................................................................4 2. Facilitering bewonersorganisaties ........................................................................................5 2.1. SOBO als faciliteit .........................................................................................................5 2.2. Subsidie.........................................................................................................................5 2.3. Huisvesting....................................................................................................................6 2.4. Personele faciliteiten .....................................................................................................6 Wat merken de wijken ervan? ..............................................................................................6 3. Opbouwwerk ........................................................................................................................8 3.1. Vastgestelde uitgangspunten voor het opbouwwerk .....................................................8 3.2. Relatie tot bewonersondersteuning en (sociaal-cultureel) wijkwerk ..............................8 3.3 Overwegingen bij opdrachtverstrekking .........................................................................9 Wat merken de wijken ervan? ..............................................................................................9 4. Participatie..........................................................................................................................10 4.1. Representativiteit.........................................................................................................10 4.2. Participatiecharter bewoners .......................................................................................10 4.3. Deskundigheid bij communicatie-adviseur en wijkprocesmanager .............................11 4.4. Irado-budgetten ...........................................................................................................11 Wat merken de wijken ervan? ............................................................................................12
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
3
1. Facilitering bewoners De betrokkenheid van bewoners is een doorslaggevende factor bij het succesvol uitvoeren van beleid. Het is daarom van groot belang om bewoners in een vroeg stadium te betrekken bij gemeentelijke besluitvorming en hen in de besluitvorming een rol te geven. De gemeente faciliteert bewoners in deze rol door het inzetten van instrumenten, door het interactief maken van beleidsvorming en door als organisatie “van buiten naar binnen” te werken. 1.1. Instrumenten voor participatie De afdeling Wijkontwikkeling organiseert zes keer per jaar in alle negen wijken een wijkoverleg. Het wijkoverleg biedt bewoners, vertegenwoordigers van bewonersorganisaties en andere partners de gelegenheid om ontwikkelingen in de wijk met de gemeente te bespreken. De deelnemers aan het wijkoverleg bepalen gezamenlijk de agenda. Het wijkoverleg bepaalt waar het wijkbudget aan wordt uitgegeven, de wijkprocesmanager bewaakt De gemeente draagt suggesties voor de agenda aan naar aanleiding van de lijst met beleidsproducties (zodat de inbreng van het wijkoverleg in de beleidsvorming tot zijn recht komt) en het wijkjaarprogramma. De gemeente en verschillende partners beschrijven in het wijkjaarprogramma hun inzet in de wijken. Zo wordt zowel voor bewoners als voor professionals zichtbaar welke maatregelen ontbreken of anders vormgegeven moeten worden. De reactie van het wijkoverleg op het wijkjaarprogramma moet voor de gemeente en de partners aanleiding zijn om het programma voor het volgende jaar aan te passen. Door de consequenties van de inbreng van het wijkoverleg goed terug te koppelen verbetert de structurele betrokkenheid van het wijkoverleg bij de ontwikkeling van de wijk. Het tweede mes van deze schaar is in handen van de bewoners; door ondervertegenwoordigde groepen meer te betrekken en meer afstemming te zoeken bij de beleidsagenda van de gemeente groeit het gewicht van de bewonersinbreng. 1.2. Interactieve beleidsvorming en inspraak Met het protocol Interactieve Beleidsvorming heeft de raad vastgesteld dat voorafgaand aan het opstellen van iedere beleidsnota een startdocument wordt geschreven waarin onder meer wordt beschreven hoe bewoners bij het betreffende onderwerp worden betrokken. De wijze waarop de gemeente bewoners bij een bepaald onderwerp betrekt verschilt per onderwerp en per wijk. Vastgesteld is dat het college in het startdocument bepaalt hoe bewoners worden betrokken. Ook bij onderwerpen waar de inspraakverordening op van toepassing is, is het protocol Interactieve Beleidsvorming van groot belang. Door bewoners goed te betrekken, kan juridisering van bewonersparticipatie worden beperkt. 1.3. “Van buiten naar binnen werken” Van buiten naar binnen werken voegt een open en ontvankelijke opstelling toe aan het begrip vraaggericht werken. De gemeente neemt niet alleen de behoeften en belangen van de bewoners als uitgangspunt, maar vraagt bewoners naar hun ideeën en luistert naar bewoners als deze zelf in actie komen. Het succes van deze inzet is afhankelijk van de wijze waarop de gemeentelijke organisatie, de back office, in staat is om de inbreng van bewoners te verwerken in beleid en besluitvorming.
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties Wat merken de wijken ervan? 1. De gemeente koppelt in het wijkoverleg terug wat de voortgang is in het wijkjaarprogramma en de reacties van het wijkoverleg hierop. 2. De wijkprocesmanager realiseert consensus in het wijkoverleg en fungeert als ambassadeur voor het wijkoverleg binnen de gemeentelijke organisatie en in overleg met partners. Standpuntbepaling door het wijkoverleg krijgt daarom meer nadruk. 3. Het wijkoverleg spant zich in om ondervertegenwoordigde groepen meer bij het wijkoverleg te betrekken en de agenda van het wijkoverleg af te stemmen op de beleidsagenda van de gemeente. 4. De afdelingsmanagers bewaken de toepassing van het protocol Interactieve Beleidsvorming in beleidsproducties. Het wijkoverleg, bewonersorganisaties en buurtbetrokkenheid hebben een cruciale rol in bewonersparticipatie. De afdeling Wijkontwikkeling is deskundig in het vormgeven van interactieve beleidsvorming en wordt daarom bij de opstelling van startdocumenten betrokken.
4
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
5
2. Facilitering bewonersorganisaties De geschiedenis van veel van de Schiedamse bewonersorganisaties begint in de stadsvernieuwing, toen de bewonersorganisaties een blok vormden als tegenwicht tegen de gemeente en woningcorporatie. Nog steeds zijn de bewonersorganisaties gewaardeerde, veelal kritische, gesprekspartners van de gemeente. De positie van de bewonersorganisaties is in de loop van de tijd echter gewijzigd. De faciliteiten die de gemeente de bewonersorganisaties ter beschikking stelt moeten hier op worden aangepast. De bewonersorganisaties behartigen de belangen van een deel van de bewoners in een wijk en hebben onder dit deel een groot bereik. Door de bewonersorganisaties te steunen met subsidies, huisvesting en personele faciliteiten kunnen zij activiteiten organiseren en kennis verzamelen en uitdragen. Het staat bewonersorganisaties uiteraard vrij om te bepalen welke opvattingen en activiteiten zij organiseren. Bewonersorganisaties hoeven voor het behartigen van belangen van hun achterban niet representatief te zijn. De gemeente heeft hierdoor te allen tijde de verantwoordelijkheid om de belangen van niet georganiseerde bewoners tegen de inbreng van de bewonersorganisaties af te wegen. 2.1. SOBO als faciliteit Het Schiedams Overleg Bewonersorganisaties (SOBO) is een koepelorganisatie van bewonersorganisaties. Woonplus subsidieert het SOBO om zijn huurders te vertegenwoordigen, de gemeente subsidieert het SOBO om de belangen van particuliere huurders en kopers in het bereikbare segment van de woningmarkt te behartigen. Bewonersorganisaties van wijken met voornamelijk woningen in andere segmenten kunnen zich echter ook aansluiten bij het SOBO. Door het SOBO te faciliteren bereikt de gemeente dat de bewonersorganisaties een platform hebben om gezamenlijke standpunten uit te werken en op stedelijk niveau naar voren te brengen. Voor de gemeente is het SOBO dus geen vertegenwoordiger van wijkbewoners, maar een belangenbehartiger van de lidorganisaties van het SOBO. Aan het SOBO worden dus geen eisen van representativiteit gesteld, hoewel de gemeente het SOBO net als andere bewonersorganisaties aanspoort zich in te spannen om hun activiteiten en meningsvorming op álle Schiedammers te richten door dit in de prestatie-eisen aan de subsidie op te nemen. 2.2. Subsidie De subsidiëring van de Schiedamse bewonersorganisaties dient op basis van het collegewerkprogramma vernieuwd te worden. Daarbij wordt geen bezuiniging, maar een eerlijker verdeling van de beschikbare middelen nagestreefd. De huidige werkwijze is gebaseerd op uitgangspunten die niet meer stroken met de rol van bewonersorganisaties als gesprekspartner en organisator van activiteiten met een grote impact op de wijk. Met ingang van 2009 worden de bewonersverenigingen dan ook gesubsidieerd op basis van deze twee kenmerken van de bewonersorganisatie. In alle negen wijken subsidieert de gemeente de organisatiekosten van één wijkbewonersorganisatie. Bewonersorganisaties die zich niet op de hele wijk, maar op ten minste een gebied van één CBS-buurt richten, komen in aanmerking voor een lagere subsidie. De activiteiten van een bewonersorganisatie kunnen door middel van welzijnssubsidies of vanuit andere fondsen worden ondersteund. Bewonersorganisaties worden ondersteund bij het werven van deze fondsen. Hoe actiever een bewonersorganisatie is, hoe meer subsidie beschikbaar kan worden gesteld.
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
6
2.3. Huisvesting Aan de afspraken met bewonersorganisaties die op dit moment hun totale huisvestingskosten vergoed krijgen wordt met deze nota niet getornd. Geconstateerd kan worden dat de facilitering in huisvesting van verschillende bewonersorganisaties sterk uiteenlopend is. Het ligt niet in de rede, dat in nieuwe gevallen bewonersorganisaties snel in aanmerking komen voor een huisvestingsarrangement anders dan een huisvestingsvergoeding. De gemeente behoudt zich het recht voor om bepaalde huisvesting om bijvoorbeeld financiële of veiligheidsredenen uit te sluiten van beschikbaarstelling aan bewonersorganisaties. Ten behoeve van de bureaukosten van de bewonersondersteuners wordt door de gemeente jaarlijks een bedrag ter beschikking gesteld dat naar rato van de urenverdeling die het SOBO vaststelt, over de bewonersorganisaties wordt verdeeld. 2.4. Personele faciliteiten Nadat in december 2006 de raadscommissie zich heeft uitgesproken als voorstander van een principieel onderscheid tussen door bewonersorganisaties aangestuurde bewonersondersteuning en door de gemeente aangestuurd opbouwwerk is vastgesteld dat de ondersteuning van bewonersorganisaties een personele inzet van drie voltijdskrachten vereist. Deze drie FTE wordt door detachering structureel aan de subsidie aan het SOBO toegevoegd met als voornaamste opdracht de bewonersorganisaties en SOBO in hun functioneren te ondersteunen. Daarnaast wordt het verband tussen de bewonersondersteuning en het wijkoverleg ingevuld: de bewonersondersteuning laat zich net als de gemeente en andere partners adviseren door het wijkoverleg, respectievelijk geeft aan hoe in het wijkoverleg door bewonersgroepen geleverde inbreng kan worden ondersteund. Het SOBO fungeert zodoende als inhoudelijk werkgever en de ledenvergadering van het SOBO bepaalt hoe de beschikbare uren (en het budget voor de bureaukosten) over de verschillende bewonersorganisaties worden verdeeld. Zoals eerder aangegeven hebben de bewonersondersteuners naast hun taak als ondersteuning van het bestuur van de bewonersorganisaties en het helpen organiseren van activiteiten ook een rol in de ondersteuning bij het verwerven van subsidies en fondsen. Naast de bewonersondersteuning is ook administratieve ondersteuning van bewonersorganisaties een mogelijkheid. De gemeente gaat hierover met de bewonersorganisaties in gesprek. Wat merken de wijken ervan? 5. Bewonersorganisaties die zich op de gehele wijk richten en minimaal 100 leden hebben, komen in aanmerking voor een organisatiesubsidie van € 2000 ten behoeve van bestuurs- en administratiekosten, het uitgeven van een ledenblad of nieuwsbrief, het opzetten en onderhouden van een website en het organiseren van een jaarlijkse ledenvergadering. Er is maximaal één wijkgerichte bewonersorganisatie per wijk. De aan deze subsidie verbonden eisen luiden als volgt: - de bewonersorganisatie stelt zich ten doel de belangen van bewoners van een bepaalde wijk te behartigen en als gesprekspartner van de gemeente te functioneren; - de bewonersorganisatie is ingeschreven bij de kamer van koophandel, jaarlijks ontvangt de gemeente een recent afschrift van deze inschrijving;
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties -
6.
7.
8.
9.
7
de samenstelling van het bestuur en (tussentijdse) wijzigingen hierin worden schriftelijk bij de gemeente bekend gemaakt; - de kosten voor het uitgeven van een ledenblad of nieuwsbrief en het onderhouden van een website worden inzichtelijk gemaakt; - de gemeente ontvangt de jaarstukken en de verslagen van de jaarlijkse ledenvergadering. Binnen een wijk kunnen meerdere bewonersorganisaties actief zijn. De bewonersorganisaties die de belangen van de bewoners van ten minste één CBSbuurt behartigen en minimaal 100 leden hebben, komen in aanmerking voor een organisatiesubsidie van € 750. Voor deze subsidie wordt een aanvraagformulier ontwikkeld. De huisvesting van bewonersorganisaties die momenteel hiervoor geen vergoeding ontvangen wordt vergoed onder de volgende voorwaarden: - een positief advies van de subsidieverstrekkende gemeentelijke afdeling; - de bewonersorganisatie is voornemens om in de huisvesting toegankelijk te zijn voor wijkbewoners (spreekuur); - de activiteiten van de bewonersorganisatie zijn dermate frequent en omvangrijk dat gebruik maken van de accommodatie van een andere organisatie niet wenselijk is. De bewonersorganisaties kunnen bij het SOBO een verzoek om ondersteuning indienen. De ledenvergadering van het SOBO bepaalt hoe de beschikbare uren bewonersondersteuning over de bewonersorganisaties en het SOBO worden verdeeld. De gemeente gaat met de bewonersorganisaties in gesprek om de mogelijkheden voor administratieve ondersteuning in beeld te brengen.
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
8
3. Opbouwwerk Tot 1998 stelde de commissie Bewonersondersteuning jaarlijks de urenverdeling van de ambtelijke opbouwwerkers, ook bewonersondersteuners genoemd, vast. Sindsdien is de aansturing van de bewonersondersteuners feitelijk ingevuld door bewonersorganisaties, zonder dat dit formeel geregeld was. De gemeente geeft sinds enkele jaren gespecialiseerde organisaties opdracht tot uitvoering van opbouwwerk. De situatie in Schiedam vraagt zowel om ondersteuning van georganiseerde bewoners (bewonersondersteuning) als om specifieke inzet voor niet georganiseerde bewoners (opbouwwerk). Deze laatste groep omvat zowel kwetsbare groepen in de samenleving als bewoners die hun sociale netwerk niet op wijkniveau zoeken, maar wel belang hebben bij de ontwikkelingen in hun directe woon- en leefomgeving. 3.1. Vastgestelde uitgangspunten voor het opbouwwerk Het ontstane en gegroeide onderscheid tussen opbouwwerk enerzijds en (technische) bewonersondersteuning anderzijds verdient te worden geformaliseerd. Bewonersondersteuning is het ondersteunen van bewonersorganisaties en andere bewonersgroepen. Technische bewonersondersteuning is het adviseren van bewoners in kaders van fysieke ingrepen in de woonomgeving. Het opbouwwerk is een inhoudelijke verantwoordelijkheid van de gemeente. Anders dan bij georganiseerde bewoners is het opbouwwerk verantwoordelijk voor het behartigen van de belangen van kwetsbare groepen en het betrekken van niet georganiseerde bewoners bij de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. Op 18 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders de volgende uitgangspunten vastgesteld: 1. bewoners, gemeente en maatschappelijk middenveld stellen gezamenlijk een doel dat de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het samenleven bevordert; 2. het opbouwwerk activeert bewoners en belanghebbenden om in hun buurt of wijk een gezamenlijk gesteld doel te bereiken: a. het verbeteren van de condities voor bewoners en belanghebbenden door middel van innovatie: op basis van onderzoek en signalering nieuwe projecten ontwikkelen; b. ondersteuning, door begeleiding, advies of facilitering, aan groepen bewoners en belanghebbenden die in hun buurt of wijk een gezamenlijk gesteld doel willen bereiken of te maken krijgen met ontwikkelingen van buitenaf. 3. iedere wijk kan, onafhankelijk van de organisatiegraad van bewoners, behoefte hebben aan inzet vanuit het opbouwwerk; 4. opbouwwerk vindt zowel structureel plaats als projectmatig. Binnen het projectmatige opbouwwerk kunnen werkzaamheden worden ingezet om de betrokkenheid van bewoners en belanghebbenden bij allerlei projecten te verbeteren. 3.2. Relatie tot bewonersondersteuning en (sociaal-cultureel) wijkwerk Opbouwwerk is gericht op niet georganiseerde bewoners en met name op kwetsbare groepen. Het opbouwwerk voert zijn werkzaamheden uit binnen de door de gemeente opgestelde opdracht. Bewonersondersteuning biedt praktische ondersteuning van
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
9
bewonersorganisaties en andere bewonersgroepen. Het uitbesteden van bewonersondersteuning aan de bewonersorganisaties zelf, past binnen de kadernota Wijkgericht Werken. Het onderscheid tussen opbouwwerk en bewonersondersteuning komt ook overeen met de rol van bewonersorganisaties als behartiger van belangen die mogelijk strijdig zijn met gemeentelijke belangen. Verder hebben de bewonersorganisaties eventueel ondersteuning nodig bij fondsenwerving en subsidieaanvragen, ook hier is een spanning met gemeentelijk beleid niet ondenkbaar. Het sociaal-cultureel werk dat in de wijken wordt uitgevoerd, wordt ook wel wijkwerk genoemd. Deze werksoort functioneert naast de bewonersondersteuning en het opbouwwerk en is gericht op een sociaal-cultureel activiteitenaanbod in de wijk. De doelgroep van het wijkwerk komt deels overeen met de doelgroep van het opbouwwerk. Een onderscheid is nodig om het behartigen van de belangen van kwetsbare groepen verschilt van een activiteitenaanbod voor een bredere groep. 3.3 Overwegingen bij opdrachtverstrekking Op dit moment kan worden gesteld dat in een deel van de wijken de bewonersondersteuners taken uitvoeren die in de nieuwe situatie opbouwwerk worden genoemd, in een ander deel van de wijken voert het opbouwwerk taken uit die in de nieuwe situatie valt onder de bewonersondersteuning. Dat betekent dat er een overgangsperiode nodig is waarin de nieuwe verhoudingen tot stand kunnen komen. In deze overgangsperiode kan extra inzet nodig zijn om alle werkzaamheden ook daadwerkelijk uit te kunnen voeren. In alle wijken wordt opbouwwerk structureel aangeboden met een opdracht die bewoners, gemeente en het maatschappelijk middenveld opstellen. In deze opdracht staat de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het samenleven centraal. De invulling van deze opdracht is een wijkafhankelijk, dynamisch traject, waarbij onder regie van de wijkprocesmanager betrokkenen en belanghebbenden nauw worden betrokken. Opbouwwerk wordt daarnaast ingezet om bij specifieke groepen bewoners te betrekken bij ontwikkelingen in hun woon- en leefomgeving en hen te ondersteunen in het opkomen voor hun belang. Bij ontwikkelingen als fysieke ingrepen in de wijk, of sociale inzet op een bepaald thema wordt deze vorm van opbouwwerk projectmatig (dus tijdelijk) intensiever ingezet. Projectmatige inzet kan ook tot doel hebben om het “organiserend vermogen” van een wijk te verbeteren. In dat geval worden groepen bewoners ondersteund in het realiseren van een gezamenlijk gesteld doel. Wat merken de wijken ervan? 10. Het onderscheid tussen opbouwwerk, bewonersondersteuning en wijkwerk wordt na een overgangsperiode waarin de consequenties van de nieuwe verhoudingen duidelijk worden helderder (en in iedere wijk gelijk). 11. De gemeente betrekt bewoners en maatschappelijk middenveld bij het formuleren van de opdracht aan het opbouwwerk. 12. Er wordt structureel en projectmatig gewerkt aan het verbeteren van het “organiserend vermogen” van de wijken: hiermee wordt de betrokkenheid van bewoners bevorderd.
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
10
4. Participatie Het belang dat de gemeente hecht aan participatie komt tot uiting in het vaststellen van het protocol Interactieve Beleidsvorming. Ook in de gemeenteraad worden regelmatig uitspraken gedaan over de wenselijkheid van participatie en begrippen als “beginspraak”. Participatie is voor bewoners vooral aantrekkelijk als participatie invloed heeft op hun belang. Het beschikbaar stellen van invloed, in de praktijk vaak bevoegdheden of budgetten, aan een participatietraject vereist wel een zekere waarborg van representativiteit. Bij het bepalen van de vereiste representativiteit zijn er echter twee onafwendbare problemen. In de eerste plaats zijn deze vereisten altijd arbitrair. In de tweede plaats wordt door het instellen van een als representatief betiteld gezelschap een directe concurrent van de volksvertegenwoordiging gecreëerd. Het gemeentelijk beleid dient zich dus toe te spitsen op het waarborgen van een behoorlijke gang van zaken, waarbij de vertegenwoordiging van specifieke doelgroepen bijzondere aandacht krijgt. 4.1. Representativiteit In het nastreven van een gewaarborgde representativiteit moet een onderscheid worden gemaakt tussen formele en instrumentele eisen en een dynamische “zoektochtbenadering”. In een dynamische benadering wordt ruimte geschapen voor een pragmatische invulling, waarbij ruimte bestaat voor experimenten en variatie in gebruikte participatiemethoden. Om bepaalde doelgroepen te betrekken moet er immers soepel met kaders kunnen worden omgegaan. Een instrumentele benadering vereist “harde” randvoorwaarden en het vastleggen van procedures die de inbreng van representatieve deelnemers borgen. Een instrumentele benadering veroorzaakt een toenemend keurslijf voor representatie waarbij politici toezien op het naleven van de regels, terwijl een zoektochtbenadering politici in staat stelt om met het proces mee te bewegen en de dialoog met de participanten aan te gaan. Het protocol Interactieve Beleidsvorming biedt de mogelijkheid om in een startdocument te beschrijven op welke manier participatie wordt toegepast. In veel gevallen, zoals bij de besteding van een wijkbudget, wordt in de praktijk een pragmatische invulling gegeven aan de borging van representativiteit. De wijkprocesmanager krijgt in de kadernota Wijkgericht Werken de taak van garantiespecialist. Waar een belangenafweging plaatsvindt, heeft de wijkprocesmanager de taak om de representativiteit van het uiteindelijke besluit al dan niet te bekrachtigen. In de hierboven beschreven dynamische benadering is het van groot belang dat de verschillende groepen aan bod komen. De voornaamste doelgroepen die in het kader van diversiteit extra aandacht behoeven zijn jongeren en allochtonen. Vanuit de werkzaamheden die door, of in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd ten behoeve van deze groepen wordt de pragmatische invulling van participatietrajecten vormgegeven. Sociaal-cultureel werkers en professionals op het gebied van integratie en jeugdbeleid zetten hun expertise in ten behoeve van de uitvoering van het participatietraject. 4.2. Participatiecharter bewoners Het participatiecharter van het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA) is een mogelijkheid om participatie structureel vorm te geven. De kadernota Wijkgericht Werken geeft aan dat onderzocht zal worden of dit charter in Schiedam toepasbaar is. Het participatiecharter heeft als uitgangspunt een driedeling in beslissingen waar bewoners bij
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
11
betrokken kunnen worden. Beslissingen waar bewoners alleen over worden geïnformeerd, beslissingen waar bewoners over geconsulteerd worden en beslissingen waaraan bewoners deelnemen, dus meebeslissen. Het charter gaat uit van overeenstemming tussen de overheid en een groep bewoners over welke vorm van betrokkenheid wordt gekozen. In paragraaf 4.1. wordt voor een benadering van participatie gekozen die dynamisch is en dus openstaat voor nieuwe participatievormen en, belangrijker, voor alle bewoners. Het participatiecharter is een model dat bij langdurige ontwikkelingen in een afgebakend gebied een grote meerwaarde kan hebben om continuïteit in het participatietraject aan te brengen. In situaties waarbij herstructurering plaatsvindt wordt ook in de Schiedamse praktijk aandacht besteed aan structurele betrokkenheid en participatie van bewoners. In andere gevallen heeft beschrijven van de invulling van participatie in een startdocument, zoals door het protocol Interactieve Beleidsvorming wordt voorgeschreven, de voorkeur. Het charter van het LSA wordt door Schiedam dus niet toegepast. 4.3. Deskundigheid bij communicatie-adviseur en wijkprocesmanager Het protocol Interactieve Beleidsvorming wordt nog niet optimaal toegepast. Voor een deel is dit te wijten aan een gebrek aan informatie over de mogelijkheden om participatie in het beleidsvormingstraject op te nemen. In de gemeentelijke communicatie moet het een stelregel worden om de mogelijkheden tot participatie te benoemen. De extra inzet die nodig is om deze participatie vervolgens invulling te geven is een investering in het draagvlak voor het besluit, die zich terugbetaalt bij de uitvoering en bij bezwaar- en beroepstrajecten. Het wijkjaarprogramma is een belangrijk middel in de wijkgerichte communicatie. Een criterium voor de inhoud van het wijkjaarprogramma is dat besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het wijkjaarprogramma kan dus wel wijzen op de mogelijkheden om bij de uitvoering van besluiten betrokken te zijn, maar niet bij het besluitvormingstraject. Het vormgeven en uitvoeren van een participatietraject vereist ook een zekere deskundigheid. Ten aanzien van uitvoeringsvraagstukken geldt de wijkprocesmanager als deskundige op het vlak van doelgroepen binnen een bepaalde wijk of buurt. De behoefte om de participatie bij beleidsvorming te bevorderen betekent echter niet dat er bij elk beleidsproduct uitvoerige participatietrajecten moeten worden opgestart. Er dient echter bij elk beleidsproduct in een startdocument een expliciete keuze te worden gemaakt over hoe met participatie wordt omgegaan. 4.4. Irado-budgetten Resultaatverplichting WO7 uit het collegewerkprogramma betreft het bundelen van een deel van de Irado-budgetten met het wijkbudget. Binnen het huidige Irado-budget is geen ruimte om geld vrij te maken voor aanvullende maatregelen in de wijk. Voor deze resultaatverplichting is dan ook extra geld nodig. Bij het concretiseren van deze resultaatverplichting wordt dan ook gekozen voor het toevoegen van een budget aan het wijkbudget dat geoormerkt is voor “schoon en heel” maatregelen. In deze opzet krijgt het wijkoverleg de beschikking over een “keuzemenu” met verschillende opties om dit budget in te vullen. De wijkprocesmanager waarborgt als garantiespecialist de representativiteit van de keuze voor één of meerdere opties. Deze taak van de wijkprocesmanager houdt in dat in het wijkoverleg ondervertegenwoordigde groepen ook bij de keuze worden betrokken. Indien dit model naar tevredenheid functioneert, kan het keuzemenu worden uitgebreid.
Nota facilitering bewoners en bewonersorganisaties
12
Wat merken de wijken ervan? 13. Schiedam kiest voor een “zoektochtbenadering” in participatietrajecten, dat betekent dat aan groepen bewoners geen eisen worden gesteld ten aanzien van representativiteit, maar dat de gemeente beschrijft hoe de verschillende belangen worden afgewogen. 14. Schiedam maakt geen gebruik van het participatiecharter van het LSA. In plaats daarvan wordt het protocol Interactieve Beleidsvorming toegepast. 15. In mondelinge, gedrukte en digitale informatie over gemeentelijke besluiten verstrekt de gemeente laagdrempelig informatie over de mogelijkheden (informeren, consulteren, meebeslissen) om te participeren. 16. De wijkprocesmanager is deskundige bij het vormgeven van participatietrajecten, door een adviserende taak in het vormgeven van participatie bij de afdeling Wijkontwikkeling neer te leggen wordt het voor bewoners meer inzichtelijk hoe zij kunnen participeren. 17. Ten aanzien van de resultaatverplichting uit het collegewerkprogramma om budgetten voor “schoon en heel” aan het wijkbudget toe te voegen wordt een keuzemenu ontwikkeld. Door te kiezen voor één of meerdere opties van het menu bepaalt het wijkoverleg hoe extra geld voor “schoon en heel” in de wijk wordt besteed. De wijkprocesmanager waarborgt de representativiteit van de besluiten van het wijkoverleg.