NORMBLAD: De indicatoren van de ict-tool Onderzoek door VVE-coach Versie 4 januari 2016 Een VVE-coach is een (interne) begeleider, die zich specifiek richt op ondersteuning van Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). De VVE-coach beoordeelt de kwaliteit van werken van leidsters en coacht leidsters in het verhogen van hun kwaliteit. (Onder ‘leidster’ wordt zowel pedagogisch medewerker van een kinderdagverblijf, de peuterleidster, als de leerkracht of onderwijsassistent in groep 1 en 2 verstaan.) De VVE-coach kan werken met de VVEcoach-tool: dat is de internetapplicatie www.coachVVE.nl. Op deze site staat op de startpagina een korte handleiding over hoe je met de VVEcoach-tool kan werken. Via de knop ‘Oefenen’ kan iedereen gratis oefenen met de VVEcoachtool.
Deze werkinstructie beschrijft de inhoud van de ICT-tool VVE-coach. De inhoud is gebaseerd op het VVE-kwaliteitskader van de Inspectie van het Onderwijs en bestaat uit zes domeinen. Ieder domein is inhoudelijk toegelicht en op basis van een aangegeven norm kunnen de VVE-coaches de kwaliteit van het werk van de leidsters beoordelen. Daarbij is in domein 8 en 9 aangegeven hoe de leidster en de VVE-coach om kan gaan met de geconstateerde ontwikkelpunten. 1. Administratieve gegevens De zes domeinen zijn gericht op: 2. Observatie-instrumenten en toetsen 3. Werken met de hele groep 4. Werken met de kleine groep 5. Werken met risicokinderen 6. Werken aan de ouderbetrokkenheid 7. De kwaliteitszorg 8. Ontwikkelactiviteiten voor de leidster 9. Feedback van de leidster(s) aan de VVE-coach
Normblad
Pagina 1 van 34
Deze werkinstructie bevat per elk van de zes domeinen de aspecten, de indicatoren en de normering per indicator en een toelichting:
Bij elke indicator staat de criteria om tot de beoordeling ‘voldoende’ (3) te komen. Als het werk van een leidster duidelijk en zichtbaar van hogere kwaliteit is dan ‘voldoende’, kan de beoordeling ‘voorbeeld voor anderen’ (4) gegeven worden. In de toelichting geeft de VVEcoach aan waarom de ‘4’ is gegeven. Het werk van de leidster kan ook daadwerkelijk als een voorbeeld voor collega’s gebruikt worden bij deze indicator. Als de kwaliteit van het werk van de leidster (nog) niet voldoende is, is sprake van een ontwikkelpunt (2). In de toelichting bij de indicator geeft de VVE-coach aan wát het ontwikkelpunt is, zodat de leidster (en de VVE-coach) weet waaraan zij kan werken: zie blok 8 van de tool. Het oordeel ‘1’wordt zelden tot nooit gegeven. In die gevallen, waar de kwaliteit van het werk van de leidster zodanig in het geding is en op afzienbare termijn noodzakelijk verbetering behoeft, zullen er afspraken gemaakt moeten worden. Dit signaal geeft de VVE-coach af aan de leidinggevende die hierin verantwoording draagt.
Aandachtspunten vooraf: Dit normblad is een werkinstructie voor het gebruik van de ICT-tool VVE-coach en omvat alle zes domeinen. Bij iedere indicator is aangegeven welke aspecten doorslaggevend zijn voor de norm ‘Voldoende’ kwaliteit. De toelichting is bedoeld om de essentie van de indicator helder te maken. VVE-coaches leren om de juiste indicatoren te selecteren voor elk onderzoek dat ze uitvoeren op locatie. Voorbeelden van selecties zijn: o Alle basisindicatoren van domein 3 Werken met de hele groep; o Alle indicatoren waar in het (VVE-)onderzoek door de onderwijsinspectie een score ‘2’ is gegeven. Een aantal indicatoren is zo basaal dat deze als basisvaardigheid in het professioneel handelen van leidsters zijn aangemerkt. Deze indicatoren zijn met [b] achter de indicator aangeduid. Het verdient aanbeveling dat een VVE-coach begint met het beoordelen van deze indicatoren. Andere indicatoren gaan over meer complexe vaardigheden en zijn aangeduid met een [c] achter de indicator. Leidsters in de kinderopvang moeten de basisvaardigheden beheersen en ook een aantal complexere vaardigheden. De complexe vaardigheden kunnen gezien worden als finetunen, afgestemd op de kinderen in de groep. De beheersing van de complexe vaardigheden is nodig voor het gericht en op een kwalitatief goed niveau werken met de kleine groep (geselecteerd groepje kinderen) en met individuele (risico)kinderen. Voor hbo’ers in de kinderopvang en leerkrachten basisonderwijs gelden zowel de b- als de c-indicatoren als basisvaardigheid. Het is logisch om voor de leidster als eerste de basale indicatoren in beeld te brengen: dat kan door een zgn. ‘startonderzoek’ aan te maken in de tool. Het domein 3 ‘Werken met de hele groep’ is hiervoor geschikt. Als de leidster de basisvaardigheden beheerst, kunnen vervolgonderzoeken zich richten op de complexere vaardigheden in dit domein en op de andere domeinen van het instrument. De VVE-coach kan zich in haar onderzoek richten op individuele leidsters, maar ook kan sprake zijn van een teamgerichte benadering. De inhoud van het instrument is gericht op VVE-kinderen. De doelgroep kan echter breder zijn dan alleen de VVE-geïndiceerde kinderen. Ook kinderen met een sociaal medische indicatie (SMI), vluchtelingen e.d. kunnen onder deze doelgroep vallen.
Normblad
Pagina 2 van 34
-
De tool bevat een aantal werkinstrumenten zoals het scoreformulier, het normblad, de VVErapporten en het Plan van aanpak. Dit zijn Word-documenten die in de tool VVEcoach (de internetapplicatie) worden aangemaakt. Ze bevatten alleen de vooraf of door de coach geselecteerde indicatoren. Aan een aantal indicatoren is een document gekoppeld, herkenbaar aan het symbool . Hierin zijn suggesties uitgewerkt die de coach kan gebruiken wanneer de betreffende indicator als ontwikkelpunt is beoordeeld en daarvoor een plan van aanpak wenselijk is. In de tool kunnen bij een indicator de volgende aanklikbare icoontjes voorkomen:
T: Als een indicator een 1, 2 of een 4 krijgt, wordt de groene T rood. Door op de T te klikken, verschijnt een tekstvenster waarin toegelicht (=T) dient te worden, waarom deze beoordeling is gegeven. N: De norm voor ‘voldoende’ bij deze indicator. F: Een filmfragment waarin getoond wordt wat deze indicator inhoudt. C: Nadere informatie over deze indicator voor de coach. We spreken over ouders, maar dit kunnen ook andere verzorgers zijn die het kind opvoeden of waar het kind veel verblijft.
Normblad
Pagina 3 van 34
De indicatoren van de kwaliteit van de uitvoering van VVE en het oordeel ‘voldoende’ 1 ADMINISTRATIEVE INFORMATIE De administratieve gegevens al vóór het onderzoek invullen ! 1.1 NAW-gegevens 1.1.1 Naam leidster (pedagogisch medewerker, leerkracht, enz.) Toelichting De VVE-coach hanteert de term ‘leidster’. Deze aanduiding geldt voor zowel de pedagogisch medewerkers van een kinderdagverblijf, de peuterleidster als de leerkracht of onderwijsassistent van groep 1-2. 1.1.2 Naam (voor)school 1.1.3 Adres 1.1.4 Gemeente 1.2 Onderzoek 1.2.1 Datum onderzoek 1.2.2 Naam (aankomende) vve-coach 1.2.3 Email-adres van de (aankomende) VVE-coach 1.2.4 Doel/focus van dit coachings- en onderzoekstraject 1.2.5 Samenstelling van de groep Toelichting De coaching van een leidster is er op gericht om op bepaalde onderdelen de kwaliteit van het werk van een (VVE-)leidster te verhogen. Dit gebeurt in de vorm van een onderzoek op basis waarvan een plan van aanpak (of ontwikkelplan) wordt gemaakt: zie blok 8 van de tool. Aan een plan van aanpak gaat altijd een onderzoek vooraf, waarin de geselecteerde indicatoren beoordeeld worden, zodat de vaardigheden en de ontwikkelpunten van de leidster goed in beeld gebracht zijn. Daardoor wint het plan van aanpak aan scherpte, doelgerichtheid en onderbouwing. Selecteer de indicatoren, die je wilt beoordelen. Bepaalde indicatoren zal je in elk onderzoek mee nemen: administratieve gegevens (blok 1), en het plan van aanpak (blok 8). De VVE-coach kan starten met een basisonderzoek, hiervoor zijn de betreffende indicatoren reeds geselecteerd. De VVE-coach geeft onder 1.2.4 aan welke indicatoren zijn geselecteerd en waarom. De aanleiding tot het doen van onderzoek kan verschillen: - Een basisonderzoek, gericht op de VVE-basisvaardigheden (standaard aangevinkte indicatoren). - Vanuit een coachvraag van de leidster. - De verbeterpunten uit het VVE-onderzoek van de onderwijsinspectie. - Vervolgonderzoek als uitbreiding op het basisonderzoek, waarin de complexere vaardigheden [c] meegenomen worden. - Verbreding naar andere domeinen: Werken met een kleine groep (domein 4), Werken met risico kinderen (domein 5), Ouderbetrokkenheid (domein 6), Kwaliteitszorg (domein 7). Wanneer de coach helder heeft wat de aanleiding voor het onderzoek is en welke indicatoren zij op basis daarvan heeft geselecteerd, dan kan zij kort het proces schetsen voor de leidster wat zij kan verwachten. Denk hierbij aan: uitvoering van observaties in de groep, opstellen van de rapportage, sterke punten en ontwikkelpunten benoemen, het rapport bespreken, keuze van het ontwikkelpunt en opstellen en uitvoeren van het plan van aanpak, tussentijdse evaluatie en de ondersteuning VVE-coach.
Normblad
Pagina 4 van 34
2 OBSERVEREN, REGISTREREN EN TOETSEN 2.1 De leidster kan een observatie-instrument hanteren [b] Toelichting Ga van te voren na of de locatie gebruik maakt van een peuter/kleuter observatie-instrument. Ook is het van belang om te weten of de leidster de toets- en observatie-instrumenten zelf afneemt of dat deze taak is belegd bij een andere medewerker (zorgcoördinator, locatieleider etc). Leidsters gebruiken een observatie-instrument om Het niveau van een kind op een bepaald ontwikkelingsgebied te bepalen Te weten welke ontwikkelingsgebieden (of –lijnen) wenselijk zijn om verder bij het kind te ontwikkelen of door de leidster vaker aan te bieden. Alleen bij de VVE-kinderen de ontwikkeling te volgen. Het is meer dan wenselijk om dat bij alle kinderen te doen, om zo vroegtijdig te signaleren welke kinderen daadwerkelijk achterblijven. Het hanteren van een observatie-instrument stelt hoge eisen: Kennis van het observatie-instrument, de werkwijze en normen. Kennis van ontwikkelingsgebieden. Goed objectief kunnen kijken naar kinderen. Het ontwikkelingsniveau van een kind goed in beeld kunnen brengen. Er zijn diverse observatie-instrumenten: De meest voorkomende instrumenten zijn KIJK en het OVM (OntwikkelingsVolgModel). Kies de gewenste indicatoren. De indicatoren 2.1.1 en 2.1.2 gaan over de instrumenten KIJK. en het OVM. Indicator 2.1.3 wordt gebruikt voor een ander observatie-instrument (o.a. Kind Observatie en Registratie: KOR, Peuterestafette, Pravoo). 2.1.1 De leidster kan Kijk! hanteren conform de handleiding (scholing)[b] Norm voldoende De leidster laat zien dat ze: Kennis heeft van de handleiding en werkwijze van KIJK! KIJK! hanteert zoals bedoeld is door de ontwikkelaar. Alle (VVE-)kinderen met KIJK! in beeld brengt. 2.1.2 De leidster kan het OVM hanteren conform de handleiding (scholing)[c] Norm voldoende De leidster laat zien dat ze: Kennis heeft van de handleiding en werkwijze van het OVM. Het OVM hanteert zoals bedoeld is door de ontwikkelaar. Alle (VVE-)kinderen met het OVM in beeld brengt. 2.1.3 De leidster kan [naam observatie-instrument] hanteren conform de handleiding (scholing)[b] Norm voldoende De leidster laat zien dat ze: Kennis heeft van de handleiding en werkwijze van het observatie-instrument. Het observatie-instrument hanteert zoals bedoeld is door de ontwikkelaar. Alle (VVE-)kinderen met het instrument in beeld brengt. 2.2 De leidster kan een toets afnemen [b] Als er (nog) niet met toetsen gewerkt wordt dan vul je de indicator 2.2.1, 2.2.2 en 2.3.1 niet in. Toelichting Zeker voor peuters geldt, dat ze niet gewend zijn om als ‘werkje’ een toets te maken. Om op een vertrouwde en verantwoorde manier gegevens te verzamelen is het belangrijk dat de leidster de handleiding goed heeft gelezen, de toetsvoorwaarden kent, een kindvriendelijke toets situatie creëert én het kind op haar gemak stelt zonder het toetsen te beïnvloeden met subjectieve opmerkingen zoals ‘goed zo!’ Als een leidster niet volgens de instructies te werk gaat en de kinderen onvoldoende taakgericht laat werken, dan worden de toets-scores al snel onbetrouwbaar.
Normblad
Pagina 5 van 34
De leidster laat zien dat: Ze zich realiseert dat het voor de toets-resultaten van belang is dat de toets op de juiste manier wordt afgenomen. Ze weet waar in de toets-handleiding de toets-instructie staat. In groep 1 en 2 werken veel scholen met de Cito-toetsen Taal voor kleuters en Rekenen voor kleuters. Daarom zijn deze toetsen opgenomen in de indicatoren 2.2.1 en 2.2.2. Peuterlocaties die met Piramide werken gebruiken Taal en Rekenen voor peuters: ook hiervoor zijn 2.2.1 en 2.2.2 bedoeld. Indicator 2.2.3 kan gebruikt worden voor een andere toets die eventueel toegepast wordt. 2.2.1 De leidster kan de Cito-toets Taal voor kleuters (resp. peuters) afnemen conform de Citohandleiding [b] Norm voldoende De leerkracht/leidster laat zien dat ze: De toetsvoorwaarden van de Cito-toets Taal voor kleuters (peuters) kan benoemen. De toets afneemt bij alle (VVE-)kinderen conform de handleiding. De kinderen op een objectieve en kindvriendelijke wijze kan toetsen. 2.2.2 De leidster kan de toets Rekenen voor kleuters (resp. peuters) afnemen conform de Citohandleiding [b] Norm voldoende De leerkracht/ leidster laat zien dat ze: De toetsvoorwaarden van de Cito-toets Rekenen voor kleuters (peuters) kan benoemen. De toets afneemt bij alle (VVE-)kinderen conform de handleiding. De kinderen op een objectieve en kindvriendelijke wijze toetst. 2.2.3 De leidster kan de toets [naam toets] afnemen conform de handleiding [c] Norm voldoende De leerkracht/ leidster laat zien dat ze: De toetsvoorwaarden van [naam toets] voor kleuters (peuters) kan benoemen. De toets afneemt bij alle (VVE-)kinderen conform de handleiding. De kinderen op een objectieve en kindvriendelijke wijze kan toetsen. 2.3 De leidster kan een groepsoverzicht maken 2.3.1 De leidster volgt de brede ontwikkeling van alle kinderen met een kind/leerling-volgsysteem [b] Norm voldoende De leidster heeft zicht op de beginsituatie van de kinderen (op basis van de intake en de eerste observatie na drie maanden). In de voorschool wordt de voortgang in de ontwikkeling van alle kinderen minimaal 2 maal vastgelegd, in de vroegschool minimaal 3 maal in de periode dat kinderen in groep 1 en 2 zitten. Toelichting De leidster gebruikt voor het regelmatig en systematisch volgen van de ontwikkeling op de vier (VVE-)ontwikkelingsgebieden een gestructureerd en handzaam observatie-instrument. De observatie- en eventuele toetsgegevens zijn vastgelegd in een peuter/ kleutervolgsysteem en geven zicht op de ontwikkeling van het kind. De leidster legt van elk kind de beginsituatie (d.w.z. binnen 3 maanden) vast voor een vroegtijdige signalering van ontwikkelingsgebieden die extra aandacht vragen. Het aantal observatiemomenten komt overeen met de richtlijnen van het observatieinstrument. De leerkracht van groep 1 en 2 benut, indien aanwezig, ook de gegevens van de voorschool.
Normblad
Pagina 6 van 34
2.3.2 De leidster kan de toets- en/of observatieresultaten analyseren en op basis daarvan het ontwikkelingsniveau van een kind bepalen. [c] Norm voldoende De leidster: Brengt van elk kind het ontwikkelingsniveau juist in beeld. Geeft aan voor welke kinderen kleine groepsactiviteiten (‘tutoring’) en/of individuele aandacht extra belangrijk is en voor welke ontwikkelingsgebieden. Ordent alle gegevens in een groepsoverzicht. Toelichting De leidster kan: Toetsscores (het aantal goed) omzetten in vaardigheidsscores en invullen op het groepsoverzicht. Het ontwikkelingsniveau bepalen van de kinderen in haar groep. Analyseren wat de observatie en/of toets-resultaten betekenen voor het aanbod aan de kinderen in de grote groep, de kleine groep en gericht op het individuele kind. Vaststellen in welke groepssamenstelling het kind de benodigde extra aandacht zal krijgen. 2.3.3 De leidster kan uit de observatie(- en toets)gegevens de relevante informatie halen voor het groepsplan [c] Norm voldoende De leidster: Neemt aandachtspunten uit het groepsoverzicht voor het werken met de hele groep, de kleine groep en individuele kinderen op in het groepsplan/themaplanning. Kan d.m.v. het groepsoverzicht laten zien op welke observatie-/toetsinformatie de aandachtspunten zijn gebaseerd. -
-
Toelichting De leidster past haar programma-aanbod (op inhoud en werkwijze) aan op de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen in haar groep. Ze maakt daarbij onderscheid in het werken met de hele groep, de kleine groep en het individuele kind. Het gaat hierbij zowel om aandachtspunten voor het werken met het groepsprogramma voor de hele groep en de kleine groep als om aandachtspunten voor bepaalde kinderen. Deze gegevens worden verwerkt in het groepsplan. Het gaat bij deze indicator vooral over hoe de leidster de gegevens uit het groepsoverzicht analyseert en verwerkt in het groepsplan. De leidster kan de toetsscores (het aantal goed) omzetten in vaardigheidsscores en invullen op het scoreformulier.
Normblad
Pagina 7 van 34
3 WERKEN MET DE HELE GROEP 3.1 Kwaliteit van het groepsplan en het aanbod: voor de hele groep 3.1.1 De leidster kan (op basis van de observatie- en/of toetsgegevens) een groepsplan maken [c]
Norm voldoende Het groepsplan is gericht op alle kinderen van de groep. Het is overzichtelijk en volgens een vast stramien opgebouwd. Het functioneert als houvast en is richtinggevend voor het (dagelijkse) handelen van de leidster(s). Toelichting Een groepsplan is een beknopt en overzichtelijk plan voor een peuter- of kleutergroep, dat de leidster houvast biedt bij het werken met de groep. De kapstok van het groepsplan is het dagschema, met de opeenvolging van activiteiten en routines in een dag(deel). In het groepsplan staat hoe het aanbod aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de kinderen en hen uitdaagt een volgende stap te maken. Het beschrijft tevens welke aanpak en interventies de leidster hanteert om de doelen te bereiken. Het groepsplan is van toepassing op alle kinderen in een groep. Het is gemaakt vóór een bepaalde periode en is niet bedoeld als verantwoording achteraf. De inhoud en vormgeving van het groepsplan hangt af van het VVE-programma dat gebruikt wordt. 3.1.2 Er is een groepsplan, waarin accenten in het VVE-programma worden gemaakt [c] Norm voldoende Het groepsplan geeft duidelijk aan welke (VVE-)activiteiten en -doelen in een periode meer en minder centraal staan. Toelichting In het groepsplan is duidelijk aangegeven welke (VVE-)ontwikkelingsgebieden en doelen uit het (VVE-)programma extra nadruk krijgen en welke minder. In het groepsplan staat aangegeven waarom deze keuzes gemaakt zijn. 3.1.3 In de dagplanning is het integrale aanbod zichtbaar [b] Norm voldoende - Het aanbod op de vier domeinen komt over het gehele jaar gezien evenredig aan bod. - De vier domeinen zijn herkenbaar in de dagplanning van het thema/activiteitenaanbod. Toelichting In de dagplanning is zichtbaar dat taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling aan de orde komen en dat de (VVE-)doelen voor deze domeinen nagestreefd worden. 3.1.4 Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd [c] Norm voldoende - Het groepsplan laat zien dat activiteiten opklimmen in moeilijkheidsgraad. - Differentiatie vindt plaats naar leeftijd. - Differentiatie vindt plaats naar ontwikkelingsniveau (en risico-/niet-risicokinderen). Toelichting Leerlijnen en geplande activiteiten (van het VVE-programma) zijn in een planning uitgeschreven en klimmen op in moeilijkheid/complexiteit. Het aanbod biedt ruimte om in te spelen op actualiteit en interesses van kinderen. In het aanbod wordt gedifferentieerd op twee manieren: o leeftijd; onderscheid tussen jongere en oudere kinderen in de groep o ontwikkelingsniveau; onderscheid tussen begin- midden- en gevorderd niveau met extra aandacht voor (VVE-)kinderen. Leidsters/leerkrachten kunnen hun differentiatie- keuzes verantwoorden, waaruit blijkt dat er sprake is van bewust handelen en het aanbod past bij het niveau (en de interesses ) van de kinderen in de groep.
Normblad
Pagina 8 van 34
3.2 Kwaliteit van de uitvoering: organisatie 3.2.1
Er wordt gewerkt volgens de doelgerichte planning (van het groepsplan) [b]
Norm voldoende De leidster benut informatie uit het groepsoverzicht over de ontwikkeling van kinderen. In het dagschema is het onderscheid in het werken met gehele groep, kleine groep(en) en individuele kinderen zichtbaar. De leidster past haar begeleidingsstrategieën op planmatige wijze toe, evalueert deze en stelt die zo nodig bij. Toelichting De leidster: Gebruikt de informatie uit de observaties en/of toetsen bij het begeleiden van de ontwikkeling van de kinderen. Richt haar begeleidingsstrategieën op het werken met de hele groep, de kleine groep(en) en op het individuele VVE-kind/risicokind. Dit kan worden aangetoond doordat die begeleiding is uitgeschreven en ook in het dagschema zichtbaar is. 3.2.2 De leidster voert goed groepsmanagement uit [b] Norm voldoende De leidster: Hanteert een voor kinderen inzichtelijk en voorspelbaar dagschema. Zorgt dat de effectieve speel/leertijd zo groot mogelijk is. Hanteert een goed evenwicht tussen ingrijpen en ‘laten gaan’. Toelichting De leidster: Hanteert een voor kinderen inzichtelijk en voorspelbaar dagschema. Heeft overzicht over de groep, betrekt alle kinderen bij de speelwerkactiviteiten en kan anticiperen op wat komen gaat. Zorgt dat de effectieve speel/leertijd zo groot mogelijk is, o.a. door het wachten van kinderen op elkaar of op een volgend onderdeel zo beperkt mogelijk te houden. Betrekt de kinderen in onverwachte situaties (bijvoorbeeld verandering in het dagschema, bezoek in de groep) en hanteert dit als leermoment voor de kinderen. Zorgt voor rust en een ontspannen sfeer. Laat een goed evenwicht zien tussen ingrijpen en 'laten gaan' Hanteert heldere groepsregels. 3.2.3 De leidster heeft een goede instructiekwaliteit [b] Norm voldoende De leidster: Geeft heldere en beknopte instructie met visuele ondersteuning. Stemt haar instructie af op de verschillen in ontwikkeling tussen de kinderen. Gaat na of alle kinderen de instructie begrepen hebben.
-
Toelichting De instructie: Is helder (voor de kinderen) en beknopt. Wordt visueel ondersteund door attributen/voorwerpen passend bij het thema. Is afgestemd op de interesses/leerwijze van kinderen, wat vraagt dat de leidster kan variëren en differentiëren in haar instructie naar individuele kinderen. De leidster gaat (vooral non-verbaal) na of alle kinderen de instructie begrepen hebben. Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheden ‘Praten en uitleggen’.
3.2.4 De leidster stemt de activiteiten in de groep af op verschillen in de ontwikkeling van het individuele kind [c] Norm voldoende De leidster: Stemt haar activiteiten zichtbaar af op het ontwikkelingsniveau, de behoeften en interesses van kinderen.
Normblad
Pagina 9 van 34
-
Sluit met de activiteiten aan op de resultaten van de vastgelegde observatie- en toetsgegevens. Biedt kinderen op verschillende niveaus en in verschillende groepssamenstelling ondersteuning waar nodig.
Toelichting De leidster: Kent van elk kind de ontwikkelingsbehoefte en stemt haar activiteiten hierop af. Gebruikt zoveel mogelijk de informatie (uit het groepsoverzicht) over het ontwikkelingsniveau van elk kind om het kind een stapje verder te brengen in zijn/haar ontwikkeling. Biedt activiteiten op verschillende niveaus aan waardoor alle kinderen uitgedaagd worden zich te ontwikkelen. Er is een duidelijke koppeling zichtbaar tussen kindobservatie en de doelgerichte planning van activiteiten. (Dit is misschien niet direct tijdens de observatie/activiteit te zien, maar wel aan de hand van kindobservaties en het gesprek achteraf met de leidster). Varieert bewust in individuele activiteiten, activiteiten in de kleine groep(en) en activiteiten in de hele groep, afgestemd op de ontwikkelingsbehoefte van de kinderen. Stemt de hoeveelheid tijd die zij besteedt aan extra ondersteuning of tutoring af op de behoefte van het kind. 3.2.5 Het educatief handelen van de leidster is goed afgestemd op haar collega [b] Norm voldoende Afspraken over de taakverdeling tussen de leidsters van een groep liggen vast. Doelen en planning komen overeen met de uitvoering en zijn afgestemd op de kinderen in de groep. Leidsters bekijken het dagschema, de routines en de afspraken regelmatig op effectiviteit en op het effect op individuele kinderen en herzien deze zo nodig. Leidsters reflecteren op hun eigen handelen en elkaars handelen. Toelichting Als er geen dubbele bezetting is, kan deze indicator niet gewaardeerd worden. Beide leidsters zijn actief educatief bezig, zijn gericht op ontwikkelingsstimulering en benutten elkaars kwaliteiten. Er zijn vaste afspraken (op papier) over de taakverdeling tussen de beide leidsters binnen een groep. Het handelen van de leidsters is gedurende de hele dag op elkaar afgestemd. Zij reflecteren regelmatig op elkaars handelen en op de effectiviteit van het dagschema, de routines en de afspraken. Ze stemmen hierbij regelmatig af: o wat zij waarnemen bij kinderen o hoe zij hierop inspelen o welke doelen en activiteiten aansluiten bij de ontwikkelingsbehoefte en interesse van de kinderen o welke vervolgacties wenselijk zijn op basis van de observaties en de vorderingen van elk kind. 3.2.6 De inrichting van de ruimte is aantrekkelijk, uitdagend en spel- en taaluitlokkend [b] Norm voldoende Alle basishoeken zijn zichtbaar aanwezig en speluitlokkend ingericht. Ontdek- en levensechte materialen zijn altijd beschikbaar in alle hoeken. De speel/leeromgeving biedt kinderen mogelijkheden om op een natuurlijke manier met geschreven taal en ‘wiskundige’ materialen in aanraking te komen en daar ervaring mee op te doen. Toelichting De inrichting van de speelleeromgeving levert een impliciete bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen. Een rijk en uitdagend ingerichte speelleeromgeving met mogelijkheden voor betekenisvol spel en voor eigen keuze geeft kinderen de kans om de zone van de naaste ontwikkeling te ervaren en zich cognitief én als persoon te ontwikkelen. -
De leidster heeft een rijke speelleeromgeving gecreëerd met veel verschillende levensechte en open materialen waarmee kinderen ontdekkingen kunnen doen en hun spel een eigen inhoud kunnen geven.
Normblad
Pagina 10 van 34
-
-
De basishoeken zijn aanwezig in de groepsruimte: huishoek, bouwhoek, constructiehoek, leeshoek, knutselhoek/atelier, water-/zandtafel, ontdekhoek, thematafel/hoek en voor kleuters de taal- en denkhoek. Deze sluiten aan bij de belevingswereld van de kinderen. In de ontdekhoek is aandacht voor o.a. meten, wegen, vergelijken c.q. de rekenwiskundige ontwikkeling. Naast de basishoeken zijn er wisselende hoeken. Het thema is herkenbaar doorgevoerd in alle basishoeken. Het aantal tafels en stoelen is beperkt en de fysieke ruimte wordt benut voor vrij spelen op de grond. Er is een hoek waar kinderen zich in kunnen terugtrekken om tot rust te komen. De ruimte is ingericht met materialen die ontluikende - en beginnende geletterdheid en gecijferdheid uitlokken (aanwezig zijn: een letterhoek/muur, themawoorden en/of labels op ooghoogte, boeken en teken-/schrijfmateriaal passend bij het thema/ interesses van kinderen, een ontdekhoek met verzamelingen die geteld, geordend en gemeten kunnen worden zoals bijvoorbeeld munten, knopen, natuurmaterialen en gekleurde blokjes in verschillende maten).
3.3 Kwaliteit van de uitvoering: pedagogisch klimaat 3.3.1 Het pedagogisch handelen van de leidster is respectvol [b] Norm voldoende De leidster toont respect voor de autonomie en eigenheid van kinderen. De leidster stemt haar pedagogisch handelen af op de kinderen in de groep. De leidster leert kinderen respect te tonen voor elkaar en de speelleeromgeving. Toelichting De leidster toont respect voor de autonomie en eigenheid van het kind. De leidster reflecteert op haar pedagogisch handelen en het effect daarvan op kinderen en stelt haar pedagogische benadering van kinderen zo nodig bij. De leidster besteedt aandacht aan het groepsproces en het kinderen mede verantwoordelijk maken voor elkaar en de speelleeromgeving. 3.3.2 De leidster hanteert duidelijke pedagogische gedragsgrenzen [b] Norm voldoende De leidster: Is consequent en voorspelbaar in haar gedrag. Toont respect voor de autonomie en behoeften van het kind. Geeft op een sensitieve/responsieve manier uitleg over het ‘hoe’ en ‘waarom’ van de groepsregels en het gewenste gedrag. Benut ‘ongewenst gedrag’ van kinderen als leersituatie voor hun ontwikkeling. Toelichting De leidster: Zorgt voor een positieve en veilige sfeer in de groep. Stelt op respectvolle wijze duidelijk gedragsgrenzen, waarbij ze rekening houdt met het ontwikkelingsniveau en de behoeften van het kind. Hanteert de gedragsgrenzen consequent en bespreekt deze met de kinderen herhaaldelijk in een betekenisvolle context. Gaat na of de kinderen de regels begrijpen en of ze functioneel zijn binnen het dagschema. Formuleert de gedragsgrenzen positief en geeft vooral het ‘hoe’ en ‘waarom’ van het gewenste gedrag aan. Bespreekt met de kinderen (of laat ze zelf nadenken) wat het effect van hun gedrag op de anderen is. Ze kiest daarbij voor een benaderingswijze waarbij kinderen zich veilig en erkend voelen en waarbij kinderen hun eigen gedrag kunnen reguleren. Negeert zoveel mogelijk ‘ongewenst gedrag’ (totdat de veiligheid in het geding is) en benoemt gewenst gedrag dat kinderen laten zien. Maakt ’ongewenst gedrag’ van kinderen niet persoonlijk; corrigeert het gedrag (niet het kind) op een sensitieve/responsieve manier. Benut ‘ongewenst gedrag’ als leersituatie voor hun ontwikkeling. Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheid ‘Structureren en grenzen stellen’.
Normblad
Pagina 11 van 34
3.4 Kwaliteit van de uitvoering: educatief handelen 3.4.1 De leidster stimuleert actieve betrokkenheid van de kinderen [b] Norm voldoende De leidster sluit met activiteiten aan bij de voorkennis en interesses van de kinderen. De leidster hanteert afwisselende werkvormen. De leidster nodigt en daagt kinderen uit om zelf keuzes te maken. De leidster zorgt dat er geen ‘wachtende’ kinderen zijn. Toelichting Kinderen die betrokken zijn, intrinsiek gemotiveerd zijn voor de dingen die ze doen, horen of zien, doen intensieve leerervaringen op in (spel)situaties mits ze de kans krijgen om zelf te ontdekken, keuzes te maken en inbreng te leveren. De leidster: - Sluit aan bij de voorkennis en interesses van de kinderen. - Creëert betekenisvolle situaties voor kinderen. - Hanteert afwisselende werkvormen. - Nodigt en daagt de kinderen uit om zelf keuzes te maken, zelf te laten ontdekken. - Laat een goed evenwicht zien tussen leidstergestuurde en kindgestuurde activiteiten. - Zorgt dat er geen ‘wachtende’ kinderen zijn. 3.4.2 De leidster verrijkt het spelen en werken [b] Norm voldoende De leidster sluit in het spel aan bij de spelintenties van het kind én bij de zone van naaste ontwikkeling van het kind/de kinderen. De leidster stelt open vragen, laat kinderen nadenken over mogelijke oplossingen. De leidster neemt het spel van de kinderen niet over, maar probeert het te verrijken. Toelichting Het ingaan op initiatieven van het kind, h et voorhanden hebben én het spontaan kunnen toevoegen van aanvullende materialen aan het spel van kinderen én het meespelen dragen bij aan het verrijken van het spel. -
De leidster heeft inzicht in het spel en de spelintenties van kinderen om het spel te kúnnen verrijken. De leidster begeleidt en stimuleert actieve betrokkenheid bij spelactiviteiten door creatieve/ open vragen te stellen, kinderen uit te laten praten, kinderen zelf na te laten denken over oplossingen en de interactie tussen kinderen onderling te bevorderen. De leidster observeert de spelsituatie alvorens een spelinterventie toe te passen. Ze zoekt naar een opening om het spel te verrijken. Ze doet dit door: o te beschrijven wat ze ziet, te verwoorden wat het kind doet o open vragen te stellen o iets toe te voegen, te veranderen of te verwijderen zonder het spel van het kind/de kinderen over te nemen o steun en aanmoediging te bieden o in haar vraagstelling aan te sluiten op het niveau van het kind, samen met het kind of met enige ondersteuning de activiteit uit te voeren, wat het kind alleen nog niet lukt.
3.4.3 De leidster bevordert de interactie met en tussen kinderen [b] Norm voldoende De leidster stimuleert dat alle kinderen met elkaar praten, nadenken over oplossingen en naar elkaar luisteren. De leidster laat kinderen voornamelijk aan het woord. De leidster stelt open vragen om de interactie te verrijken/verdiepen. Toelichting Jonge kinderen leren in interactie met hun omgeving. Interactie vindt plaats gedurende de hele dag en zoveel mogelijk op initiatief van het kind.
Normblad
Pagina 12 van 34
De -
leidster: Sluit aan op het initiatief van het kind en laat kinderen zoveel mogelijk aan het woord. Stemt de interactie af op het begripsniveau en de interesse van de kinderen. Schept gedurende de hele dag mogelijkheden voor interactie en geeft de ruimte om positieve interacties tussen kinderen te laten ontstaan. Grijpt de natuurlijke momenten die zich voordoen aan om kinderen naar elkaar te verwijzen en op elkaar te betrekken. Betrekt, stimuleert en begeleidt kinderen bij de interactie door het stellen van open vragen, kinderen te prikkelen om na te denken/ mee te denken en vragen aan elkaar te stellen. Ze zorgt daarbij dat de kinderen het meeste aan het woord zijn. Verrijkt of verdiept de interactie door nieuwe woorden in te brengen, een probleem te creëren, materiaal weg te laten of toe te voegen, kinderen ontdekkingen te laten opdoen.
Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheden ‘Begeleiden van interacties tussen kinderen’. 3.4.4 De leidster bevordert de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën) bij de kinderen [b] Norm voldoende De leidster laat kinderen reflecteren op wat ze aan het doen zijn, gedaan hebben en gaan doen. De leidster laat de kinderen zelf naar oplossingen zoeken (in plaats van problemen voor ze op te lossen). De leidster stimuleert kinderen naar meerdere aanpakken te kijken/zoeken om te ontdekken welke aanpak succesvol is in de betreffende situatie. De leidster kijkt samen met de kinderen terug op wat ze aan aanpakgedrag hebben geleerd. Toelichting Vaardigheden, zoals onderzoeken, jezelf een doel stellen, nadenken over hoe je dit doel kan bereiken en wat je daarvoor nodig hebt, zijn belangrijk voor het ontwikkelen van aanpakgedrag (het ontdekken en hanteren van strategieën). Ze stellen kinderen in staat zich goed te oriënteren op een taak, een plan te maken en uit te voeren en te reflecteren op hoe ze iets aangepakt hebben. De leidster: Kan in kleine stapjes uitleg geven, herhalen en samen met het kind terug kijken op wat ze geleerd heeft. Laat de kinderen vooral zelf handelen en ervaren. Laat kinderen vooral zelf naar oplossingen zoeken (in plaats van problemen voor ze op te lossen). Geeft positieve begeleiding, door te benoemen wat het kind uitprobeert en ruimte te geven aan de kinderen om te ontdekken welke strategie succesvol is in de situatie. Weet dat veelal meerdere (oplossings)strategieën mogelijk zijn, moedigt dit aan en gaat daarmee naar de kinderen toe respectvol mee om. 3.4.5 Het gedrag van de leidster met de kinderen is responsief [b] Norm voldoende De leidster laat zien dat ze sensitief responsief reageert op kinderen. De leidster laat zien dat ze beschikbaar is. De leidster gaat in op initiatieven van de kinderen. De leidster erkent en speelt in op de betekenisvolheid van spel voor kinderen. Toelichting De combinatie van sensitief en responsief zijn, is extra waardevol in de omgang met jonge kinderen, omdat jonge kinderen nog veel lichaamstaal gebruiken om hun intentie kenbaar te maken of te laten zien hoe zij zich voelen. De leidster: Is sensitief: gevoelig voor signalen van kinderen, herkent deze en weet deze goed te interpreteren. Is responsief: reageert op de signalen en geeft een non-verbale of verbale reactie waaruit blijkt dat ze de intenties van het kind goed begrepen heeft. Laat zien dat zij beschikbaar is voor de kinderen.
Normblad
Pagina 13 van 34
-
Zorgt waar nodig voor oogcontact en een korte afstand tot het kind. Gaat in op het initiatief van het kind en toont een oprechte interesse in de belevingswereld, de intenties en het spel van het kind. Heeft een open, uitnodigende en luisterende houding en laat voornamelijk het kind aan het woord. Heeft aandacht voor het proces en de betekenisvolheid van het spel voor het kind.
Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheid ‘Sensitieve responsiviteit’. 3.4.6 De leidster stimuleert de sociale vaardigheden en competenties van de kinderen [b] Norm voldoende De leidster: Bevordert dat kinderen respect hebben voor elkaar. Bevordert actief het samen spelen en delen. Ondersteunt de kinderen bij het zelf oplossen van conflicten. Toelichting De leidster: Bevordert onderling respect, door bij het spelen kinderen te leren naar elkaar te luisteren, elkaar te helpen en te leren hoe kinderen hun emoties verschillend kunnen uiten. Zorgt voor een fysiek en sociaal veilig klimaat in de groep. Bevordert actief dat kinderen samen spelen en samen materialen delen. Begeleidt de kinderen bij het oplossen van conflicten. Verwoordt bij een conflict de gevoelens van kinderen, verzamelt informatie van de kinderen, vat het probleem samen, laat de kinderen zelf naar een oplossing zoeken, kiest met de kinderen een oplossing uit, sluit het conflict/de situatie af door samen te vatten wat er afgesproken is en volgt de kinderen op afstand om te zien of de gekozen oplossing werkt. De leidster geeft zo nodig nog support. Deze indicator komt grotendeels overeen met de NCKO-interactievaardigheid 'Ontwikkelingsstimulering' en met de probleemoplossende benadering van Kaleidoscoop. 3.4.7 De leidster stimuleert de zelfstandigheid van de kinderen [b] Norm voldoende De leidster stimuleert de zelfstandigheid van kinderen gedurende de hele dag. De leidster respecteert de autonomie van de kinderen en geeft ruimte aan initiatieven/keuzes van kinderen. Regels en dagritme zijn gevisualiseerd en worden gedeeld met de kinderen. Toelichting Zelfstandigheid en autonomie liggen pedagogisch gezien in elkaars verlengde: het bevorderen van de zelfstandigheid versterkt de autonomie. In de peutergroep is zelfstandigheid vooral gericht op het stimuleren en aanmoedigen van het kind om zelf handelingen te verrichten en het competentiegevoel te versterken. In de groepen 1 en 2 ligt het accent meer op vaardigheden. De leidster: Stimuleert gedurende de hele dag de autonomie van het kind, zoals: o zelf aankleden, naar de toilet gaan, zelfstandig werkjes/materialen pakken en uitvoeren, opruimen etc. o zelf keuzes maken in hun spel en ruimte geven om op hun eigen manier te spelen o zelf zijn of haar (van te voren) bedachte plannetje te laten uitvoeren (in welke hoek, met welke materialen, met wie en vooral hoe). Kijkt samen met het kind terug op hoe het plan/de taak is aangepakt. Stimuleert de zelfstandigheid van de kinderen door (gedrags)regels, rituelen en het dagritme te visualiseren en kinderen gedurende de dag er op te attenderen. Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheid ‘Respect voor de autonomie van het kind’.
Normblad
Pagina 14 van 34
4
WERKEN MET DE KLEINE GROEP
Domein 4 past de coach toe als domein 3 verkend is met de leidster én als de coach een goed en positief beeld heeft van de vaardigheden van de leidster bij het werken met de hele groep. In domein 4 komen dezelfde vaardigheden terug als in domein 3, maar dan toegepast in het gedifferentieerd werken met een specifiek samengestelde kleine groep. Bij Piramide heet dit ‘tutoring’. Het is in dit domein niet bedoeld als organisatievorm, zoals bij het domein ’werken met de hele groep’. Het kleine groepsplan kan een afzonderlijk document zijn of een onderdeel van het groepsplan voor de hele groep. Het sluit altijd organisatorisch en inhoudelijk aan bij het groepsplan voor de hele groep. Het doelgericht werken met de kleine groep vraagt extra vaardigheden van de leidster die benoemd zijn bij 4.3. In domein 4 moet zichtbaar zijn, dat de leidster doelbewust werkt met de kleine groep en de activiteiten afstemt op de ontwikkelbehoeften, interesses en leerstijlen van individuele kinderen. De leidster selecteert, op basis van het groepsoverzicht van de ontwikkeling van de kinderen, bepaalde kinderen om hen in een kleine groep een extra begeleide activiteit/ervaring op te laten doen. Het aanbod past bij de ontwikkelingsbehoefte en interesse van deze kinderen en sluit aan bij het programma voor de hele groep. Er kunnen meerdere kleine groepen zijn, die onderling verschillen wat betreft samenstelling, niveau en aangeboden activiteit. Het werken met de kleine groep is een vast onderdeel van het dagschema en is op een natuurlijke wijze ingepast in het dagschema. Dit betekent dat kinderen niet abrupt uit hun spel/bezigheid gehaald worden om deel te nemen aan de voor hen specifiek samengestelde kleine groep. Het uitvoeren van kleine groepsactiviteiten tijdens het ‘vrij spelen in de hoeken’ heeft niet de voorkeur. Kinderen missen dan een deel van ‘het vrij spelen in hoeken’, waarbij kinderen in een rijke speel/leeromgeving juist vaak grensverleggend spel laten zien. Het is ook mogelijk om aan de doelen van het kleine groepsplan te werken in een spontaan ontstane spelsituatie van het kind, waarbij goed én op een natuurlijke manier aangesloten kan worden. Belangrijk is hetgeen kinderen aan ontwikkeling laten zien, vast te leggen en mee te nemen in de evaluatie van het kleine groepsplan op effectiviteit (zie 4.2.2 en 4.3.3). 4.1 Kwaliteit van het kleine groepsplan (kleine groep risicokinderen) 4.1.1 De leidster kan op basis van de observatie(- en toetsgegevens) een groepsplan voor de kleine groep maken [c] Norm voldoende Het kleine groepsplan: Is gebaseerd op de observatie- en toetsgegevens van de betreffende kinderen. Sluit aan bij de ontwikkelbehoefte, het ontwikkelingsniveau en de interesses van de kinderen. Bevat inhouden (doelen en activiteiten) uit het (VVE)programma die extra accent krijgen. Beschrijft de werkwijze om de gestelde (individuele) doelen met de kleine groep te realiseren. Toelichting Als de leidster in staat is om het groepsplan zelf te maken, dan kunnen alle indicatoren worden meegenomen in het onderzoek. In situaties waar de leidster het groepsplan niet zelf maakt, maar aangereikt krijgt door bijvoorbeeld de coach wordt indicator 4.1.1 niet meegenomen. -
De leidster bepaalt aan de hand van de resultaten van de observaties/en of toetsen welke (groepen) kinderen extra ondersteuning nodig hebben en wat die ondersteuning inhoudt. Het kleine groepsplan: o Is gebaseerd op de observatie- en toetsgegevens van de betreffende kinderen o Geeft duidelijk aan voor welke (groep)kinderen het plan bedoeld is o Sluit aan op het groepsplan voor de hele groep o Past bij de ontwikkelbehoefte, het ontwikkelingsniveau van de kinderen en sluit bij hun interesses aan o Bevat inhouden (doelen en activiteiten) uit het (VVE)programma die extra accent krijgen
Normblad
Pagina 15 van 34
o
Beschrijft de werkwijze om de gestelde (individuele) doelen te realiseren, waarbij goed gebruik gemaakt wordt van de extra mogelijkheden die het werken in een kleine groep biedt.
4.1.2 Het werken met de kleine groep past binnen het groepsplan van de hele groep [c] Norm voldoende In het kleine groepsplan is duidelijk wat de relatie is met het groepsplan voor de hele groep. 4.2 Kwaliteit van de uitvoering 4.2.1 De leidster weet welke kinderen extra ondersteuning/uitdaging nodig hebben en is in staat dit binnen haar groep te organiseren [c] Norm voldoende De leidster laat zien dat: De kleine groep is opgenomen in de dagplanning én op een voor kinderen ‘natuurlijk’ moment plaats vindt. Ze de extra ondersteuning (beschreven in het kleine groepsplan) goed weet te organiseren, waarbij zij spontane spelsituaties/activiteiten van kinderen weet te benutten. Ze de samenstelling van de kleine groep kan onderbouwen. Toelichting Het werken met de kleine groep is een vast onderdeel van het dagschema/dagplanning en is afgestemd op het groepsplan voor de hele groep. Het werken met de kleine groep is een voor kinderen ‘natuurlijk’ onderdeel van het dagschema. De kleine groep is bewust samengesteld op basis van ontwikkelbehoeften, leerstijlen en interesses van kinderen. De leidster: o benut spontaan ontstane spelsituaties of activiteiten van kinderen tijdens het vrij spelen in de hoeken om de doelen van het kleine groepsplan te realiseren o is flexibel in het organiseren van de kleine groep o stemt af met haar collega-leidster wie de kleine groep doet en wie overzicht houdt. 4.2.2 De leidster werkt volgens de doelgerichte planning van de kleine groep)[c] Norm voldoende De leidster: Begeleidt de kinderen op planmatige en gevarieerde (bij de kinderen passende) wijze. Evalueert haar aanbod en werkwijze in de kleine groep op effectiviteit voor de ontwikkeling van de kinderen en past beiden zo nodig aan. Toelichting De begeleiding van de kinderen in de kleine groep gebeurt op planmatige en gevarieerde (bij de kinderen passende) wijze en is goed voorbereid (zo mogelijk met concrete materialen om het ontdekkend leren te stimuleren). De inhoud van het groepsplan en de begeleiding worden regelmatig geëvalueerd op effectiviteit voor de ontwikkeling van de individuele kinderen en zo nodig aangepast. Aanpassingen kunnen zich richten op: inhoud, organisatie, speelleeromgeving, gebruik van werkvormen en materialen en samenstelling van de kleine groep. 4.2.3 De leidster past haar pedagogische en educatieve vaardigheden op gevarieerde wijze toe, doelgericht en afgestemd op de kinderen [c] Norm voldoende In de begeleiding van kleine groepsactiviteiten zijn (minimaal 9 van de 11) onderstaande aspecten zichtbaar. Toelichting Metacognitieve vaardigheden, zoals aanpakgedrag, het hanteren van strategieën, zijn vaardigheden waarmee kinderen hun leren kunnen reguleren. Voorbeelden van dergelijke vaardigheden zijn: zich goed oriënteren op een taak, onderzoeken/ontdekken hoe iets werkt, een plan maken of evalueren en reflecteren op het uitvoeren een taak, problemen oplossen. De leidster werkt met de kinderen bewust aan deze vaardigheden.
Normblad
Pagina 16 van 34
De o o o o o o o o
o o o
leidster laat zien dat zij: Een sensitieve en responsieve houding heeft De activiteit/speel/leersituatie in een betekenisvolle context zet Haar handelen ondersteunt met concreet, aanschouwelijk en voor de kinderen uitdagend materiaal De actieve betrokkenheid van de kinderen bewerkstelligt en stimuleert Kinderen zelf al handelend/pratend met elkaar laat ontdekken/ervaren Het handelen van kinderen richt op het zelf zoeken van oplossingen (aanpakgedrag/ strategieën) en oplossingen van kinderen respecteert (Spontane) kansen benut om de activiteit te verrijken en aan te sluiten bij de zone van naaste ontwikkeling De interactie/samenspel tussen kinderen onderling stimuleert door o.a. open vragen te stellen, kinderen te prikkelen tot nadenken, kinderen verwijst naar/betrekt op elkaar en kinderen vooral zelf aan het woord laat Sociale vaardigheden en competenties stimuleert bij de kinderen Haar instructie afstemt op hoe kinderen leren en kan variëren in haar instructie Terugkijkt met de kinderen op de activiteit/situatie en met de kinderen het proces en het resultaat samenvat.
4.2.4 De leidster volgt de brede ontwikkeling van de kinderen, die deel uitmaken van de kleine groep [c] Norm voldoende De leidster toont aan dat ze in de kleine groep actief de brede ontwikkeling van de kinderen observeert, registreert en volgt zowel gericht op het proces als het resultaat. Toelichting De leidster volgt/observeert in de kleine groep de brede ontwikkeling van de kinderen. Zij heeft daarbij zowel aandacht voor het proces (hoe het kind iets aanpakt, wat het bedenkt) als voor het resultaat (heeft het kind bereikt wat het (of de leidster) beoogde met de activiteit). 4.2.5 De leidster stemt de activiteiten in de kleine groep af op verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen [c] Norm voldoende De leidster: Stemt haar aanpak binnen de kleine groep af op de verschillen in de individuele ontwikkeling, behoeftes, leerstijlen en interesses van de kinderen. Kan variëren in haar aanpak/instructie/taalgebruik passend bij individuele kinderen. Toelichting De leidster laat zien dat ze haar aanpak en interactie goed kan afstemmen op de verschillen in de individuele ontwikkeling, behoeftes, leerstijlen en interesses van kinderen. Ze weet welke aanpak/benadering het beste werkt voor welk kind en kan dit toepassen door te variëren in instructie/taalgebruik en aanmoediging van het kind.
Normblad
Pagina 17 van 34
5 WERKEN MET RISICOKINDEREN: KINDEREN DIE EXTRA ZORG NODIG HEBBEN Risicokinderen zijn kinderen die extra individuele zorg nodig hebben en gesignaleerd zijn op basis van intakegegevens, observatie of toetsresultaten. Het is van belang om de behoefte aan extra zorg en aandacht planmatig vast te leggen en systematisch uit te voeren. De extra zorg om de ontwikkeling van het kind te ondersteunen en te stimuleren is vastgelegd in een handelingsplan. De inhoud kan zowel gericht zijn op pedagogische, sociaal emotionele doelen als op educatieve doelen. [In plaats van de term ‘handelingsplan’ kan ook gesproken worden van zorgplan, stimuleringsplan of een andere term]. In -
dit domein zijn verschillende aspecten te onderscheiden: Tijdig signaleren van risicokinderen en vaststellen van hun ontwikkelingsbehoeften. Een daarop aansluitend handelingsplan opstellen, dit systematisch uitvoeren en evalueren. Het tijdig inschakelen van extra zorginstanties.
5.1 Kwaliteit handelingsplan 5.1.1 De leidster maakt op basis van de observatie- en toetsgegevens een handelingsplan[c] Norm voldoende De leidster heeft een handelingsplan opgesteld met daarin de relevante observatie- en indien beschikbaar, toetsgegevens. Een koppeling is aanwezig tussen signaleringsgegevens en uit te voeren activiteiten. Doelen en activiteiten sluiten op elkaar aan en het is duidelijk wat de leidster wil bereiken en op welke wijze (gewenste eindresultaat). Het handelingsplan geeft aan welke inhouden uit het (VVE-)programma extra aandacht krijgen en op welke wijze. Het handelingsplan sluit aan op het groepsplan. Toelichting Het handelingsplan: Biedt een korte beschrijving van het kindprofiel (waarin de gewenste ontwikkeling op de vier domeinen sociaal- emotioneel, taal, rekenen en motoriek én ook de sterke aspecten in de ontwikkeling van het kind naar voren komen). Bevat de relevante observatie(- en toets)gegevens. Beschrijft de gewenste pedagogische en didactische benadering. Laat een koppeling zien tussen de observatie(- en toets)gegevens en de uit te voeren activiteiten. Beschrijft welk doel de leidster met de activiteiten wil bereiken en wat het gewenste eindniveau of eindresultaat is. Bevat inhouden (doelen en activiteiten) uit het (VVE-)programma die extra accent krijgen. De inhoud en uitvoering van het handelingsplan moet dus voor het kind betekenisvol zijn en op een natuurlijke wijze aansluiten op de inhoud van het groepsplan. 5.1.2 Het plan past bij de ontwikkelbehoefte van de kinderen [c] Norm voldoende In het handelingsplan staan de relevante observatie- (en toetsgegevens). In het handelingsplan is een zichtbare koppeling gelegd tussen de observatie- en toetsgegevens en de uit te voeren activiteiten. Bij de activiteiten is duidelijk welk doel bereikt wil worden. Bij de omschrijving van het te bereiken ‘doel’ is aangegeven wat het te verwachten eindniveau of –resultaat is. Toelichting In het handelingsplan is een koppeling gemaakt tussen de observatie- en toetsgegevens en de uit te voeren activiteiten. Bij de activiteiten is duidelijk welk doel de leidster wil bereiken en wat het gewenste eindniveau of –resultaat is. De leidster maakt gebruik van een omvattend en toch overzichtelijk planningsformulier.
Normblad
Pagina 18 van 34
5.2 Kwaliteit van de uitvoering 5.2.2 De leidster werkt volgens de doelgerichte planning van het handelingsplan [b] Norm voldoende De inhoud en de uitvoering van het handelingsplan heeft een duidelijke relatie met de inhoud van het thema en de betekenisvolle activiteiten die in de grote groep plaatsvinden. De leidster (of tutor, mentor) werkt op enkele (vaste) momenten in de week met het individuele kind waarbij het streefniveau aansluit bij de ontwikkelingsbehoefte én mogelijkheden van het kind. Het handelingsplan voor het individuele kind wordt regelmatig geëvalueerd en samen met ouders bijgesteld op grond van de voortgang in de ontwikkeling. Toelichting De inhoud van het handelingsplan voor individuele kinderen sluit aan bij het aanbod dat in de grote groep plaatsvindt en is voor het kind een aansluitende, betekenisvolle activiteit. Immers wanneer het kind actief betrokken is, wordt uitgedaagd en de activiteit aansluit bij zijn belevingswereld, zal het kind de activiteit ten volle beleven en daarvan leren. Van belang is ook om te ontdekken wat de leerwijze is van het kind en daarop aan te sluiten. Het heeft de voorkeur om een spontaan ontstane spelsituatie of activiteit van het kind aan te grijpen om het leerdoel te realiseren boven het kind uit de groep te halen. -
In de planning van de leidster zijn (vaste) momenten in de week gepland voor het werken met individuele kinderen of met 2 of 3 kinderen samen. Dit om het kind meer te kunnen betrekken op ander kinderen en/of het laten leren van elkaar. Het handelingsplan wordt regelmatig op basis van de tussentijdse vorderingen aangepast aan het ontwikkelingsniveau en de interesse van het kind. De leidster bespreekt met de ouders van risicokinderen het handelingsplan (en de eventuele bijstelling) en stimuleert hen tot het uitvoeren van aansluitende activiteiten thuis.
5.2.3 Tijdens het werken met individuele kinderen is de leidster zich bewust van haar pedagogisch en educatief handelen en past haar vaardigheden op een gevarieerde wijze toe [c] Norm voldoende In de interventie van de leidster zijn (minimaal 6 van de 8) de volgende aspecten zichtbaar: Toelichting De leidster laat zien dat zij: Een sensitieve, responsieve houding heeft. De activiteit in een betekenisvolle context zet Het handelen ondersteunt met concreet materiaal. De actieve betrokkenheid van het kind bevordert. Het kind zelf al handelend laat ervaren Het handelen van het kind richt op het zelf zoeken van oplossingen (aanpakgedrag/strategieën). Uitleg geeft in kleine stapjes, herhaalt en samen terugkijkt. Een beroep doet op zelfstandigheid van het kind. 5.3 Externe zorg 5.3.1 De leidster heeft een beeld van welke kinderen externe zorg nodig hebben [b] Norm voldoende De leidster weet welke problemen er spelen en welke externe zorg nodig is. De leidster weet hoe zij de externe zorg kan (laten) organiseren. Toelichting De kinderen die externe zorg nodig hebben of hebben gehad zijn bekend (bijvoorbeeld logopedie of jeugdzorghulpverlening). De leidster is op de hoogte van de problemen van het kind en de reden van de externe zorg. Het betreft zowel de zorg die de kinderen hebben gekregen in de periode voorafgaand aan de voor- en vroegschool als de zorg tijdens de voor- en vroegschoolse periode. Kinderen die zorg nodig hebben, die de voorschool/het kinderdagverblijf niet kan leveren, zijn bij de leidster bekend.
Normblad
Pagina 19 van 34
5.3.2 De leidster (of een collega) communiceert over de gewenste externe zorg met de ouders [c] Norm voldoende De communicatie met de ouders over de wenselijke externe zorg is tijdig. Verloopt op respectvolle wijze. Leidt tot een gezamenlijke aanpak. Verwijst, indien nodig, naar het zorgteam. Toelichting De leidster (of een collega) communiceert met de ouder(s) dat hun kind mogelijk externe zorg nodig heeft. De leidster: o Doet dat tijdig o Stelt de ouders op hun gemak o Maakt de ouders op een heldere en begrijpelijke wijze duidelijk wat er gaande is en vraagt naar de zienswijze van de ouders en hun ervaringen met het kind o Bespreekt welke aanpak wenselijk is en checkt hoe ouders hier tegenover staan o Respecteert de opvattingen en wensen van de ouders en probeert tot een gezamenlijke aanpak te komen. 5.3.3 De leidster is ontvankelijk voor de signalen van ouders wanneer zij een probleem met/van hun kind willen bespreken Norm voldoende De leidster is: Ontvankelijk voor de signalen van ouders wanneer zij een probleem met/van hun kind willen bespreken. Analyseert samen met de ouders wat het probleem is. Zoekt samen met de ouders naar een oplossing. Verwijst, indien nodig, naar het zorgteam. Toelichting Ouders maken zich soms zorgen over hun kind en willen dat graag bespreken. Dat gebeurt niet altijd expliciet en gericht, maar het blijkt dan in de loop van een gesprek(je) dat misschien ergens anders over gaat. De leidster: Gaat respectvol om met de ouders en het door hen bespreekbaar gemaakte probleem. Creëert een sfeer van vertrouwen en geborgenheid om ouders zich op hun gemakt te laten voelen. Probeert het probleem helder te krijgen. Gaat samen met de ouders na wat er nodig is om het probleem te reduceren c.q. op te lossen. Weet wanneer een probleem verder gaat dan haar eigen professionele mogelijkheden reiken. Ze communiceert dit met de ouders en verwijst zo nodig (in overleg met het zorgteam) ouders door. 5.3.4 De leidster (of een collega) communiceert over de gewenste externe zorg met de externe zorginstantie [c] Norm voldoende De mogelijkheden voor externe zorg zijn uitgezocht. De leidster (of een lid van het zorgteam) bespreekt met de ouders de concrete mogelijkheden van externe zorg en reikt de benodigde informatie aan. Indien gewenst door de ouders ondersteunt de leidster (of een lid van het zorgteam)de ouders bij de aanmelding. Toelichting Het zorgteam van de voor- en/of vroegschool bekijkt al dan niet samen met de leidster of en welke externe zorg wenselijk is voor een kind en legt dit vast in het kinddossier. De leidster bespreekt de uitkomsten met de ouders, checkt wat ouders er van vinden en informeert hen over de mogelijkheden van de externe zorg en stimuleert hen hiervan gebruik te maken. De leidster (of een lid van het zorgteam) speelt een actieve ondersteunende rol bij het maken van contacten met zorginstellingen en het aanmelden van het kind (in overleg en na goedkeuring van de ouders!).
Normblad
Pagina 20 van 34
-
De leidster informeert (eventueel samen met de externe zorgverlener) de ouders regelmatig over de vorderingen van hun kind in de peuter/kleutergroep. (De zorgverlener heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid naar de ouders voor het deel dat hij/zij doet).
Normblad
Pagina 21 van 34
6 WERKEN AAN DE OUDERBETROKKENHEID: samenwerking met ouders Ouderbetrokkenheid is een breed begrip, dat in de praktijk op veel verschillende manieren ingevuld wordt. Dit loopt uiteen van eenzijdig zenden van informatie naar ouders, naar het elkaar informeren zonder dat er nog sprake is van samenwerking, tot het door kinderopvang/school en ouders samen delen en zoeken naar nieuwe informatie/aanpak met een voor beide partijen helder doel: de ontwikkeling van het kind/de leerling. Ook wel ouderbetrokkenheid 3.0 genoemd. Ouderbetrokkenheid 3.0 vraagt onderlinge afstemming en samenwerking tussen de leidster, de ouders en andere betrokkenen. Zowel de leidster als de ouders brengen actief informatie in: spreken onderlinge wensen en verwachtingen uit, delen zorgen over het kind thuis, in de kinderopvang of op school met elkaar en zoeken in gezamenlijkheid naar een gepaste aanpak/oplossing. De basis is gelijkwaardigheid, het gebruik maken van elkaars expertise, maar ook het durven laten zien van ‘handelingsverlegenheid’ en het bespreken ervan. Dit alles om een voor het kind zo’n optimaal mogelijke situatie binnen de kinderopvang/school en thuis te creëren waarin het kind zich kan ontwikkelen. Bij een voorbeeld voor anderen (score 4) laat een organisatie ouderbeleid zien en een leidster gedrag zien op dit niveau. De uitwerking van Ouderbetrokkenheid komt overeen met het VVE-kwaliteitskader van de Inspectie van het Onderwijs. Het ouderbeleid van de organisatie én het handelen van de leidster kan op onderlinge afstemming en samenwerking geanalyseerd en beoordeeld worden. Het ouderbeleid wordt doorgaans op organisatieniveau bepaald; de leidster heeft daar geen invloed op. Daarom hebben enkele indicatoren een nul in de nummering, zoals 6.1.0. 6.1 Gericht ouderbeleid 6.1.0 De organisatie heeft ouderbeleid ontwikkeld, vastgelegd en uitgedragen binnen haar organisatie Indicator 6.1.0 gaat over de condities die op organisatieniveau van belang zijn omdat die de uitvoering van een kwalitatief goed ouderbeleid ondersteunen. De leidster heeft hier geen invloed op: vandaar 6.1.0. De coach kan deze condities wel in beeld brengen door met de leidster daarover in gesprek te gaan en documenten te bekijken om het ouderbeleid op organisatieniveau te kunnen beoordelen. Norm voldoende De organisatie heeft geanalyseerd wat de cruciale elementen van het ouderbeleid zijn, zowel qua kenmerken van de ouderpopulatie, inhoud, activiteiten, presentatie, werkvormen en communicatie. In het ouderbeleid staat de afstemming/samenwerking tussen kinderopvang/school en ouders centraal. Het ouderbeleid is in samenwerking met de leidsters/locatiemanagers tot stand gekomen en heeft draagvlak op de werkvloer. Een implementatieplan geeft locatiemanagers en leidsters handvatten voor de toepassing in de praktijk. Toelichting Het is de vraag of allerlei activiteiten binnen het ouderbeleid zinvol en effectief zijn. In veel gevallen wordt maar een deel van de ouders bereikt en niet de eigenlijke doelgroep. Vaak is vooral sprake van aanbodgestuurd en weinig vraaggestuurd ouderbeleid. Uit het ouderbeleid van de organisatie blijkt dat een analyse gemaakt is van wat de ‘vraag’ van de ouders is. -
Het ouderbeleid sluit aan bij de kenmerken van de ouderpopulatie en is gebaseerd op afstemming/samenwerking tussen kinderopvang/school en ouders. Het ouderbeleid is in samenwerking met de leidsters tot stand gekomen en heeft daarmee draagvlak op de werkvloer. Een implementatieplan geeft locatiemanagers en leidsters handvatten voor de toepassing in de praktijk.
Normblad
Pagina 22 van 34
6.1.1 De leidster is bekend met het ouderbeleid van de organisatie en haar rol er in [b] Norm voldoende De leidster kan aantonen dat ze weet wat het ouderbeleid van de organisatie is en wat haar rol daarin is op locatie. De leidster kan aantonen dat haar informatieverstrekking en ouderactiviteiten passen binnen het ouderbeleid van de organisatie. De leidster kan onderbouwen waarom zij extra of minder of andere activiteiten uitvoert met haar groep ouders. Toelichting Bij deze indicator gaat het er vooral om dat de leidster: o Vertrouwd is met het ouderbeleid van de organisatie o Weet wat van haar verwacht wordt o Oudercontacten en activiteiten toepast op locatie conform het geformuleerde beleid. Ouderbetrokkenheid is maatwerk, passend bij de groep ouders, die op dat moment van de voorziening gebruik maakt of dit binnenkort wenst te doen. Eigen initiatieven van leidsters, die tegemoet komen aan de wensen/behoeften van ouders kunnen in dat kader beoordeeld worden bij het derde gedachtestreepje bij de norm voldoende. 6.2 Informatieverstrekking aan en door ouders. Dit -
zijn de volgende aspecten uit het inspectiekader: Ouders worden vooraf adequaat geïnformeerd. Intake. Ouders worden door de leidster geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind.
6.2.1 De manier van werken bij de intake past binnen de werkwijze van de locatie/organisatie [b] Norm voldoende De organisatie beschikt over een intakeformulier en een intakeprocedure. De leidster is bekend met de intakeprocedure en de informatie die besproken wordt. De leidster ontvangt essentiële informatie vanuit de intake die van belang is voor het werken met het kind en de ouders op de groep. Toelichting De meeste organisaties werken met een standaard intakeformulier dat de (VVE)coördinator (of een vergelijkbare functionaris) gebruikt bij het intakegesprek. De leidster: Vervult hier veelal geen actieve rol in. Het is wel belangrijk dat zij weet hoe de intakeprocedure in elkaar steekt en welke informatie in een intakegesprek aan bod komt. Vervult wel een rol bij het kennismakingsbezoek van ouder(s) en kind aan de groep, waarvoor de leidster ‘tijd vrij maakt’ om ouder en kind kort te woord te staan. Is geïnformeerd (door diegene die de intake gedaan heeft) over de punten die van belang zijn voor het werken met het kind en de ouders. 6.2.2 De leidster bespreekt met de ouders de manier van werken, wat de ‘rechten’ van de ouders zijn én wat de ‘plichten’ zijn [c] Norm voldoende De leidster kan: -
De uitgangspunten, de werkwijze en de benaderingswijze van kinderen en ouders op een inzichtelijke en begrijpelijke manier toelichten. De ‘rechten’ van de ouders én wederzijdse ‘plichten’ (de spelregels) verwoorden. Inspelen op vragen van ouders over het beleid van de organisatie en de werkwijze op locatie.
Toelichting De informatieverstrekking kan een onderdeel zijn van het intakegesprek of op andere momenten plaats vinden, bijvoorbeeld in een bijeenkomst voor ouders van nieuwe (toekomstige) kinderen of op een open dag. De informatie op de website hoort ook bij de informatieverstrekking. Relevant is of de leidster zélf vindt/ervaart dat ouders vooraf adequaat worden geïnformeerd over de uitgangspunten, werkwijze en de expliciete ‘(omgang)regels’ van de (voorschool). Dit gaat verder dan alleen de wederzijdse verwachtingen uitspreken.
Normblad
Pagina 23 van 34
6.2.3 De leidster checkt of de ouders de juiste en voldoende informatie hebben gekregen én of de ouders de juiste en voldoende informatie hebben gegeven [b] Norm voldoende De leidster: Checkt of de ouders de juiste en voldoende informatie hebben gekregen én of de ouders de juiste en voldoende informatie hebben gegeven. Zorgt dat eventuele ontbrekende informatie alsnog gegeven of ontvangen wordt. Toelichting In de eerste week, dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang, checkt de leidster bij de ouders of zij: Vooraf voldoende geïnformeerd zijn over organisatorische en praktische zaken, de werkwijze op de groep etc. De leidster vult ontbrekende informatie aan en/of maakt deze informatie voor ouders meer begrijpelijk. Alle gewenste informatie over hun kind en/of de thuissituatie hebben kunnen doorgeven. Vragen hebben op basis van de 1ste dag/week van hun kind op de kinderopvang. 6.2.4 De leidster informeert de ouders over de ontwikkeling van hun kind [b] Norm voldoende De leidster: Beschikt over voldoende observatie- en toetsgegevens voor het voortgangsgesprek met de ouders en vraagt ouders naar de ontwikkeling van hun kind thuis. Bespreekt de voortgang in de ontwikkeling met de ouders periodiek (minimaal 4xdoorgaans na de wenperiode, bij 3 resp. 4 en 5 jaar en bij overgang naar groep 3). Bespreekt zorgpunten tussendoor met ouders en volgt en bespreekt de voortgang. Toelichting Tenminste 3 tot 4 keer in de peuter- en de kleuterperiode vindt een oudergesprek op uitnodiging van de voor- resp. vroegschool plaats, waarin de leidster met de ouders de voortgang in de ontwikkeling van hun kind bespreekt. Ouders kunnen hiertoe ook zelf een verzoek indienen. Tijdens de oudergesprekken bekijken en bespreken de leidster en de ouders de observatiegegevens, toetsgegevens en ‘werk’ van de kinderen en geven ouders aan hoe het kind zich thuis ontwikkelt. Bij zorgpunten zoekt de leidster direct contact met ouders om hen te informeren over hun kind en vinden er regelmatig voortgangsgesprekken plaats. 6.2.5 De informatieverstrekking aan de ouders is duidelijk, informatief en respectvol [b] Norm voldoende De informatieverstrekking aan de ouders is duidelijk, informatief en respectvol. De attitude van de leidster is gericht op informatie geven én ontvangen en samenwerken ten behoeve van de ontwikkeling van het kind. Toelichting Om deze indicator als coach goed te kunnen beoordelen is het van belang om een oudergesprek bij te wonen. De leidster: Informeert de ouders op een begrijpelijk, informatieve en respectvolle manier met ruimte voor eigen inbreng en vragen van de ouders. Spreekt duidelijk en gebruikt woorden die aansluiten bij het taalbegrip/de cultuur van de ouder. Straalt in haar houding en in de manier waarop ze vertelt uit, dat ze achter haar informatie (en de uitgangspunten van de organisatie) staat. Is gericht op samenwerking met de ouders t.b.v. de ontwikkeling van het kind. Checkt of de ouders de informatie begrepen hebben en anderzijds of zij de informatie van de ouders goed begrepen heeft.
Normblad
Pagina 24 van 34
6.3 Activiteiten op locatie (uitvoering en ouderbetrokkenheid) Om de indicatoren van 6.3 goed te kunnen beoordelen is het van belang om op een aantal verschillende momenten te observeren: o.a. brengen en halen van de kinderen en de inloop met ouders. In het ouderbeleid worden veelal vier niveaus onderscheiden: 1. Opbouwen van een band/relatie met ouders. 2. Informatie/communicatie over de ontwikkeling van het kind in de vroeg/voorschool en thuis. 3. Activiteiten met en voor ouders op locatie/in de groep. 4. Hulp en ondersteuning bij wat ouders thuis aan ontwikkelingsstimulering kunnen doen. De indicatoren in dit instrument zijn gebaseerd op ouderbetrokkenheid op alle vier niveaus waarbij het afstemmen en samenwerken met ouders centraal staat. Deze indicatoren komen overeen met de volgende aspecten uit het inspectiekader: - Stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen. - Participeren in VVE-activiteiten in de voorschool/vroegschool. - Thuistaal en –cultuur. 6.3.1 De leidster zorgt dat ouders zich welkom voelen in de groep [b] Niet op alle voor- en vroegscholen is er zo'n vrij inloopmoment. Norm voldoende De leidster kan alle ouders op een natuurlijke en respectvolle manier benaderen. Er is geen sprake van ‘handelingsverlegenheid’ bij de leidster. De leidster zorgt dat de ouders zich welkom voelen in de groep en bij de ouderactiviteiten. De leidster benadert de ouders als gelijkwaardig en is respectvol in haar omgang. Toelichting Bij de ‘inloop’ (brengen en halen) voelen alle ouders zich welkom: alle ouders worden begroet (aangekeken), voelen zich vrij om de leidster aan te spreken/wat te vertellen of te vragen. Bij de leidster is dus geen sprake van wat ‘handelingsverlegenheid’ wordt genoemd: niet (meer) weten hoe je met een ouder op een natuurlijke en respectvolle manier om kan gaan en dingen kan bespreken. Ook bij de ouderactiviteiten in de groep/op locatie zorgt de leidster dat ouders uit alle culturen zich welkom kunnen voelen. Ouders krijgen de ruimte om met hun kind een spelletje te kiezen, even mee te spelen of een boekje voor te lezen of te kijken wat hun kind doet. De houding van de leidster is naar alle ouders respectvol. Ouders worden als gelijkwaardig en competent gezien en benaderd. De leidster heeft oog voor de kwaliteiten, behoeften en interesses van ouders. 6.3.2 De leidster bouwt een band op met de ouders [b] Norm voldoende De leidster bouwt een band op met alle ouders, gebaseerd op wederzijds respect en vertrouwen. In de contacten met ouders, die zich tijdens de observatie(s) voordoen, zijn minimaal vier van de vijf aandachtspunten zichtbaar in de attitude en het handelen van de leidster. Toelichting De basis van de ouderbetrokkenheid is de vertrouwens- en respectrelatie tussen de leidster en de ouders gericht op samenwerking ten behoeve van de ontwikkeling van het kind. De leidster: Heeft een sensitieve responsieve houding en signaleert wanneer ouders behoefte hebben aan een gesprek of iets kwijt willen over het weekend of gebeurtenissen thuis. Bouwt actief een band op met alle ouders en zorgt dat zij alle ouders (zo mogelijk) regelmatig spreekt. Heeft extra aandacht voor ouders die niet snel uit zich zelf een gesprekje aangaan of de Nederlandse taal nog niet beheersen of vanuit hun cultuur een drempel ervaren. Toont op een positieve manier interesse en geeft aandacht aan de thuiscultuur van gezinnen: respecteert andere gewoonten en/of ideeën van kinderen en ouders. Staat open voor wat er leeft onder kinderen en ouders en speelt daar op in (bijvoorbeeld Suikerfeest). Spreekt respectvol over de thuissituatie/thuiscultuur van de kinderen.
Normblad
Pagina 25 van 34
6.3.3 De manier waarop de leidster omgaat met de thuistaal en –cultuur is effectief [c] Norm voldoende De manier waarop de leidster omgaat met de thuistaal en –cultuur is zichtbaar effectief, zowel in haar handelen als in de speelleeromgeving. Toelichting De leidster laat zien dat haar manier van omgaan met de thuistaal en - cultuur bijdraagt aan de ontwikkeling van de kinderen. Bijvoorbeeld door attributen actief te gebruiken met de kinderen, gebarentaal vergezeld van woorden te gebruiken, kernwoorden in de eigen taal (of in het Engels)aan te bieden. Of kinderen elkaar iets uit te laten leggen, te verwoorden voor een ander kind. De speelleeromgeving een (kleine) afspiegeling laat zien van de culturen van de kinderen, door attributen, intercultureel spelmateriaal, foto’s, afbeeldingen en geschreven taal toe te voegen aan de basisuitrusting. 6.3.4 De leidster (en de [voor]school) organiseert relevante ouderactiviteiten [b] Norm voldoende De leidster: Biedt regelmatig relevante en voor de doelgroep interessante ouderactiviteiten aan. Biedt ouders de mogelijkheid om mee te draaien in de groep, gebaseerd op samenwerken. Voorziet de ouders van gewenste instructie/informatie én vraagt ouders om informatie. Minimaal 60% van de ouders neemt deel aan activiteiten (op de groep), waaronder zoveel mogelijk (VVE-)doelgroepouders. Toelichting Deze indicator kan ook op teamniveau beoordeeld worden, waarbij wel gekeken wordt naar ieders persoonlijke bijdrage aan het totaal aan ouderactiviteiten. De voor- en vroegschool organiseren relevante ouderactiviteiten, passend bij de wederzijdse wensen en behoeften van ouders en voor-vroegschool, onder andere: informatie/uitwisselingsbijeenkomsten over VVE en opvoedingsthema’s, bijeenkomsten rond het thema in de groep, inloopspreekuur, koffieochtenden/middagen, doe-ochtenden/avonden. De leidster(s): o Peilen bij de ouders waar behoefte aan is en stimuleren de ouders om aan voor hun relevante activiteiten deel te nemen o Brengen ouders met elkaar in contact, om een onderlinge uitwisseling van informatie te stimuleren, zodat ouders elkaar ook praktische steun kunnen bieden o Bieden ouders de mogelijkheid om een dagdeel mee te draaien in de groep, waarbij de leidster (zo nodig) de ouder coacht (modelling) en interesse toont in hoe ouders het ervaren en zien o Wisselen informatie uit over hoe ouders met hun kinderen ontdek/leergerichte activiteiten thuis kunnen doen, die passen bij de ontwikkeling en interesse van het kind én die ouders aanspreken 6.3.5 De leidster kent de samenstelling van haar groep ouders, weet welke ouders aan welke activiteiten (in de groep en thuis) meedoen en welke activiteiten aanslaan bij de ouders [b] Norm voldoende De leidster: Kent haar groep ouders, hun interesses en behoeftes in relatie tot de ontwikkeling van hun kind. Weet welke ouders aan welke activiteiten (in de groep en thuis) meedoen. Weet welke activiteiten effectief zijn voor de ontwikkeling van het kind in de groep en thuis. Weet welke activiteiten voor ouders zelf effectief zijn. Toelichting De groep ouders op een locatie kan onderling en van jaar tot jaar verschillen. Om goed aan te kunnen sluiten bij de behoeftes, interesses en achtergronden van de ouders, is het belangrijk dat de leidster(s) de samenstelling en kenmerken van de groep ouders goed weet en deze voor ogen heeft bij het plannen van activiteiten. Ouders kunnen ook zelf sterke persoonlijke ‘behoeften’ hebben, waar eerst of tegelijkertijd iets mee gedaan moet worden om ruimte en rust te creëren om actief met de ontwikkeling van hun
Normblad
Pagina 26 van 34
kind(eren) bezig te zijn. Voorbeelden zijn het inburgeren, onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, financiële problemen, relatieproblemen. De oudercoördinator/locatiemanager heeft een eigen verantwoordelijkheid in het de leidsters voorzien van relevante informatie over de ouderpopulatie van de groep. De leidster: Is op de hoogte van de kenmerken van de ouderpopulatie in haar groep: leeftijdsgroep, culturele achtergrond, verblijfsduur in Nederland, beheersing van de Nederlandse taal, hun wensen, interesses en behoeften in relatie tot de ontwikkeling van hun kind. Toont vanuit een professionele houding begrip en betrokkenheid, als ouders over hun persoonlijke situatie/behoeften spreken. (Soms kan verwezen worden naar voorzieningen in de wijk, waar ouders met hun specifieke behoeften terecht kunnen). Betrekt relevante informatie bij het aanbod van ouderactiviteiten op locatie en thuis. Bekijkt het aanbod ook vanuit het perspectief van de ouders. Activiteiten die zowel het belang van kinderen als het belang van de behoeften van de ouder dienen, hebben een grotere slaagkans (bijvoorbeeld taallessen voor ouders gekoppeld aan het thema dat met de groep kinderen uitgewerkt wordt). Geeft de kenmerken van haar groep ouders door aan de organisatie, opdat op organisatieniveau daarop in gespeeld kan worden. Weet welke ouders aan welke ouderactiviteiten op locatie of thuis deelnemen. Weet welke activiteiten effectief zijn voor de ontwikkeling van het kind in de groep en thuis. 6.3.6 De leidster werkt gericht aan/met bepaalde activiteiten om de effectiviteit van de ouderbetrokkenheid te vergroten [c] Norm voldoende -
De leidster werkt gericht aan/met bepaalde activiteiten/werkvormen om de effectiviteit van de ouderbetrokkenheid in haar groep te vergroten. De leidster reflecteert (met het team) op haar/hun eigen handelen en stelt zo nodig de werkwijze bij om deze meer passend te maken voor de groep of individuele ouders.
Toelichting De leidster: Kan benoemen wat ze gericht doet om de ouderbetrokkenheid te vergroten en de ouderactiviteiten/communicatie effectief te laten zijn voor haar groep ouders. Houdt dagelijks (op een visuele manier) een ouderinformatiebord bij over de activiteiten van die dag/week met bijbehorende liedjes, materialen, tips voor thuis en foto’s van de activiteiten. Actuele gebeurtenissen, bijvoorbeeld de geboorte van een broertje of zusje, de verjaardag van een kind, zijn zichtbaar op het bord. Door dagelijks de informatie te verversen, blijft het interessant voor ouders om (samen met hun kind) hierop te kijken en stimuleert het de onderlinge uitwisseling tussen ouders. Verzamelt relevante informatie van ouders over wensen en verwachtingen. Reflecteert (samen met het team) op wat wel en niet werkt en voor wie en past daar het aanbod of de werkwijze op af (in samenspraak met de organisatie). Reflecteert op haar eigen handelen/communicatie met ouders op basis van de principes van ouderbetrokkenheid 3.0. 6.4 Ontwikkeling-stimulerende activiteiten thuis 6.4.1 De leidster stimuleert ouders om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen met hun kind [b] Norm voldoende De leidster: Stimuleert alle ouders om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen Bespreekt met ouders welke activiteiten zij kunnen doen en hoe en geeft daarvoor zo mogelijk adequaat materiaal en informatie mee Registreert welke ouders activiteiten thuis uitvoeren en noteert belangrijke stappen in de ontwikkeling van het kind thuis. Minimaal 60% van de ouders voert regelmatig activiteiten thuis uit met hun kinderen.
Normblad
Pagina 27 van 34
Toelichting De leidster: Weet in welke mate ouders hun kind stimuleren in hun ontwikkeling, door materialen/activiteiten aan te bieden of samen te doen. Stimuleert de ouders om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen. Voorziet ouders van samen bedachte ideeën (zo mogelijk) spelmaterialen (met spelinstructies) om thuis met hun kind(eren) te gebruiken. Dit materiaal is afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de ouder én het kind (qua taal, uitvoerbaarheid, interesses en kwaliteiten enz.). Informeert de ouders hoe zij met hun kind(eren) gebruik kunnen maken van dagelijkse (vaak in het huishouden voorkomende) materialen en situaties om kinderen al doende/ontdekkend nieuwe leerervaringen op te laten doen (zelfstandigheid van kinderen stimuleren, kinderen mee laten helpen, kinderen zelf laten ontdekken, benoemen wat het kind doet, open vragen te stellen etc.). Bespreekt met ouders en de kinderen hoe de activiteiten thuis zijn verlopen, welke (leer)ervaringen het kind heeft opgedaan en wat de vervolgactiviteiten kunnen zijn. Minimaal 60 % van de ouders voeren ontwikkelingsstimulerende activiteiten uit met hun kind. thuis), waaronder zoveel mogelijk (VVE-)doelgroepouders.
Normblad
Pagina 28 van 34
7 KWALITEITSZORG Kwaliteitszorg is het proces waarin het bewaken van eigen kwaliteit, het regelmatig evalueren van gerealiseerde kwaliteit, het bijstellen en borgen, systematisch aan de orde komen. Kwaliteitszorg en daarmee het bewaken van kwaliteit vindt in (VVE-)organisaties plaats op: o het niveau van de organisatie en het niveau van de locatie (teamniveau) o het niveau van de groep (beide leidsters) en van de individuele leidster. De organisatie staat een integrale benadering voor waarin doelen en visie vertaald zijn naar het werken in de praktijk. Het management evalueert regelmatig de effectiviteit van de dagelijkse inspanningen in relatie tot de uitgangspunten en doelen. Een organisatie kan er voor kiezen om jaarlijks enkele deelaspecten van haar kwaliteit te analyseren en dit in een cyclisch proces uit te zetten over een bepaalde periode (bijvoorbeeld vier jaar). Het evalueren van kwaliteit doe je met elkaar, alle geledingen zijn daar bij betrokken: leidsters op de groep, ouders en management. De leidsters op de groep kunnen samen en individueel kritische reflecteren op hun pedagogisch en educatief handelen, de organisatie op de groep, de onderlinge samenwerking en het effect daarvan op kinderen. Dit vraagt van het team van een locatie om regelmatig met elkaar na te gaan of het afgesproken beleid uitvoering krijgt en sprake is van onderlinge afstemming. Wanneer leidsters, team en management de uitkomsten van de evaluatie/reflectie gebruiken voor het versterken en ondersteunen van kwaliteit op de werkvloer, dan draagt dit bij aan de ontwikkeling van kinderen. 7.0 Kwaliteitszorg op organisatie- en locatieniveau De indicatoren 7.0.1 tot en met 7.0.5 zijn condities die op organisatie- en locatieniveau voorwaardelijk zijn om de kwaliteit van de uitvoering op de werkvloer te bevorderen. De leidster heeft hier geen invloed op. De coach kan deze condities wel in beeld brengen door met de leidster daarover in gesprek te gaan en documenten te bekijken om de kwaliteitszorg op organisatieniveau te kunnen beoordelen. 7.0.1 De condities op organisatieniveau zijn van voldoende niveau Norm voldoende De organisatie heeft de leidsters op de hoogte gesteld van de ondersteunende faciliteiten/condities. De leidsters kunnen jaarlijks gebruik maken van coaching en scholingsactiviteiten. De leidsters hebben voldoende taakuren buiten de groepstaken. Toelichting Het uitdragen van een visie op wat de organisatie verstaat onder goede kwaliteit van kinderopvang en/of voor- en vroegschoolse educatie biedt leidsters houvast voor het eigen functioneren. De visie op kinderopvang en/of voor- en vroegschoolse educatie en de vertaalslag daarvan in de praktijk is vastgelegd in een (Pedagogisch) beleidsplan, dit is beschikbaar voor alle leidsters. Leidsters zijn in dienst van een grote dan wel kleine organisatie. Voor de organisatie is het van belang dat het werk van de leidsters van voldoende kwaliteit is en stimuleert en ondersteunt dit met faciliteiten. Voorbeelden hiervan zijn: taakuren buiten de uitvoerende activiteiten op de groep, scholingsfaciliteiten, een heldere interne communicatie en een zichtbaar personeelsbeleid. De organisatie heeft een kwaliteitsprofiel opgesteld waarin gewenste vaardigheden en competenties zijn aangeven voor het werken met jonge kinderen. 7.0.2 De organisatie evalueert systematisch de kwaliteit en effectiviteit van de uitvoering van vooren vroegschoolse educatie in relatie tot de visie op goede kinderopvang / voor- en vroegschoolse educatie en de eigen uitgangspunten. Norm voldoende Het effect van de (VVE)-aanpak, -inhoud en –resultaten zijn onderdeel van evaluatie. De organisatie bespreekt de uitkomsten van de evaluatie met alle geledingen. Vervolgstappen zijn bepaald en vastgelegd.
Normblad
Pagina 29 van 34
Toelichting De organisatie evalueert al haar kwaliteitsaspecten minimaal eens in de vier jaar. Hierin komen de volgende aspecten aan de orde: o De realisatie van het geformuleerde (VVE)-beleid o De geboden condities/faciliteiten en de effecten daarvan o De vaardigheden van de leidsters o Het ouderbeleid en participatie van ouders o De ontwikkeling van de kinderen o De effecten van extra begeleiding en zorg o De contacten met externe zorg De organisatie: Evalueert jaarlijks een of meerdere deelaspecten. Beschikt over een instrumentarium, een tijdsplanning en procedures om de evaluatie(s) uit te voeren. Trekt conclusies uit de evaluaties en legt deze op transparante wijze vast. Communiceert hierover met alle belanghebbenden (middenmanagement, leidsters en ouders). 7.0.3 De organisatie werkt gericht aan verhoging van de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie Norm voldoende De organisatie werkt planmatig aan verbeteractiviteiten. De verbeteractiviteiten zijn gericht op aspecten van voor-en vroegschoolse educatie. Borging is een vast onderdeel van de kwaliteitszorgcyclus. Toelichting De concrete verbeteractiviteiten voor kinderopvang/voor- en vroegschoolse educatie zijn geformuleerd. Deze hangen zichtbaar samen met de uitkomsten van de evaluatie op alle niveaus. De verbeteractiviteiten betreffen een of meerdere kwaliteitsaspecten van voor- en vroegschoolse educatie. De organisatie werkt aantoonbaar aan de verbeteractiviteiten. De organisatie communiceert met alle geledingen over de effecten van de verbeteractiviteiten. De organisatie borgt de gerealiseerde kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie. 7.0.4 De leidinggevende van de locatie bezoekt regelmatig de groepen om de kwaliteit van het pedagogisch en educatief handelen van de leidsters te evalueren en te borgen Norm voldoende Er vinden minimaal twee keer per jaar groepsbezoeken plaats. De reflectie en borging is gericht op inhoudelijke en vaardigheidsaspecten. Toelichting De leidinggevende van de locatie: Bezoekt minimaal twee keer per jaar de leidsters op de groep en ga na of de leidsters handelen conform de afspraken over de verbeteractiviteiten. Legt de bevindingen vast en bespreekt deze met de leidsters en maakt zo nodig afspraken over gewenste ondersteuning/acties. Richt borgingsactiviteit op alle aspecten van voor- en vroegschoolse educatie (aanbod, organisatie, pedagogisch en educatief handelen, ouderbeleid, zorgactiviteiten). 7.0.5 De leidinggevende van de locatie evalueert regelmatig met het totale team van de locatie de pedagogische en educatieve werkwijze en de onderlinge afstemming. Norm voldoende De leidinggevende: Heeft minimaal 1x in de 8 weken een inhoudelijk overleg met het team waarin het inhoudelijke programma en de werkwijze met de kinderen en ouders op de groep besproken en onderling afgestemd wordt. Evalueert minimaal vier keer per jaar met het team, op basis van de groepsplannen en stelt de groepsplannen met het team bij op grond van de uitkomsten.
Normblad
Pagina 30 van 34
Toelichting De leidinggevende ziet er op toe dat: Het team regelmatig bij elkaar komt voor planning van en overleg over activiteiten in de groepen. Het team het pedagogisch en educatief handelen in de groepen onderling afstemt. Het team groepsplannen uitwerkt, gebaseerd op de observaties, toetsgegevens en interesses van de kinderen voor tenminste de 4 ontwikkelgebieden: taal, rekenen- wiskunde, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het team de groepsplannen evalueert (verloop in de praktijk en behaalde doelen voor de kinderen) en de groepsplannen zo nodig bijstelt én de gegevens gebruikt voor de vervolgplannen. 7.1 Kwaliteitszorg op groeps- en leidsterniveau 7.1.1 De leidsters bewaken met elkaar de kwaliteit van hun werk [c] Norm voldoende De leidsters hebben wekelijks overleg over de inhoud van de dag- en weekplanning en ieders taken daarin. Beide leidsters zijn verantwoordelijk voor de groep en voeren educatieve taken uit. Zij tonen een responsieve houding naar elkaar. De leidsters hebben minimaal een keer per kwartaal een evaluatief gesprek waarin zij reflecteren op elkaars functioneren. Toelichting De beide leidsters zijn samen verantwoordelijk voor de groep en de taakverdeling is evenwichtig verdeeld. Beide werken afwisselend met de grote groep, kleine groep en individuele kinderen. Dit is vastgelegd in de dag-weekplanning. Zij weten onderling een goed werkklimaat te creëren, voelen elkaar aan en houden rekening met elkaars eigenheid. Zij zoeken naar afstemming in hun pedagogisch en educatief handelen en zijn zich bewust dat samenwerken een basisvoorwaarde is. Zij reflecteren regelmatig op elkaars handelen en maken dit bespreekbaar. 7.1.2 De leidster kan haar eigen functioneren benoemen en waarderen [c] Norm voldoende De leidster kan haar sterke- en ontwikkelpunten in het eigen functioneren benoemen. De leidster kan aangeven op welke punten zij zich wil versterken. De leidster is in staat te beoordelen of ontwikkelpunten op leidsterniveau dan wel op teamniveau moeten plaatsvinden. Toelichting Wanneer leidsters (door de leidinggevende of de coach) gestimuleerd worden om het eigen functioneren te benoemen en regelmatig te reflecteren op het eigen handelen, worden zij zich bewust van hun persoonlijke leerdoelen. De mate waarin zij haar beroep en zichzelf als persoon waardeert, draagt in positieve zin bij aan wat zij denkt te kunnen bereiken met kinderen en ouders. De leidster kan: Benoemen hoe zij haar functie ziet en welke waardering zij haar functie en zich zelf geeft. Aangeven op welke punten zij haar kennis van het jonge kind of pedagogische- en educatieve werkwijze wil verbeteren/verder ontwikkelen en wat daarvoor nodig is. Een of meerdere persoonlijke leerdoelen benoemen. Beoordelen welke ontwikkelpunten voor haar zelf gelden dan wel op teamniveau aan de orde moeten komen. 7.1.3 De leidster kan op basis van de observaties en/of toetsen aangeven op welke punten zij het groepsplan voor de grote groep heeft aangepast [c] Norm voldoende De evaluatie van het groepsplan is gebaseerd op de uitkomsten van de observaties en/of toetsresultaten. De inhoud van het groepsplan is ten opzichte van het vorige groepsplan, op een aantal inhouden bijgesteld.
Normblad
Pagina 31 van 34
-
De leidster kan de bijstelling (verbetering van het groepsplan of vermindering intensiteit) onderbouwen.
Toelichting Na een vastgestelde periode wordt het effect van de begeleiding en extra zorg geëvalueerd, aan de hand van het gebruikelijke observatie- en/of toetsinstrument van de voor- en vroegschool. De resultaten uit de observaties en toetsen zijn hierbij richtinggevend. Een groepsplan is een dynamisch plan dat met regelmaat aangepast wordt op basis van de uitkomsten van observaties en toetsresultaten. Het groepsplan wordt minimaal vier keer per jaar geëvalueerd op basis van observaties en toetsgegevens. De evaluatie leidt tot een conclusie voor vervolgstappen en aanpassing van het groepsplan: o Zoals extra zorg is niet meer nodig o Bepaalde gerichte handelingen/ begeleiding voor de grote groep aanhouden o De begeleiding bijstellen o Externe hulp/begeleiding /coaching voor de leidster is nodig) De leidster kan op basis van de resultaten uit de observaties en toetsen aangeven op welke onderdelen het groepsplan minder intensief hoeft te zijn. 7.1.4 De leidster kan op basis van de observaties en/of toetsresultaten aangeven op welke punten zij het groepsplan voor de kleine groep heeft aangepast [c] Norm voldoende De evaluatie van het groepsplan voor de kleine groep is gebaseerd op de uitkomsten van de observaties en/of toetsresultaten. De inhoud van het groepsplan voor de kleine groep is ten opzichte van het vorige groepsplan, op een aantal inhouden bijgesteld. De leidster kan de bijstelling (verbetering van het kleine groepsplan of vermindering intensiteit) onderbouwen. Toelichting Na een vastgestelde periode wordt het effect van de begeleiding en extra zorg geëvalueerd, aan de hand van het gebruikelijke observatie- en/of toetsinstrument van de voor- resp. vroegschool. De evaluatie leidt tot een conclusie voor vervolgstappen: o Extra zorg in de kleine groep is niet meer nodig (voor een of meerdere kinderen) o Bepaalde gerichte handelingen/ begeleiding voor de kleine groep voortzetten o De begeleiding bijstellen o Interne consultatie is nodig voor een of meerdere kinderen. De conclusie leidt tot bijstelling van onderdelen van het groepsplan voor de kleine groep. De leidster kan op basis van de resultaten uit de observaties en toetsen aangeven op welke onderdelen het groepsplan voor de kleine groep minder intensief hoeft te zijn. 7.1.5 De leidster kan op basis van de observaties en/of toetsen aangeven op welke punten zij de handelingsplannen voor de risicokinderen heeft aangepast [c] Norm voldoende De intern begeleider is bij de evaluatie betrokken. De evaluatie vindt minimaal eens per 6 weken plaats. De leidster kan de bijstelling (verbetering van het handelingsplan of vermindering intensiteit) van het handelingsplan onderbouwen. Toelichting Na een vooraf vastgestelde periode evalueert de leidster samen met de intern begeleider het effect van de extra begeleiding die aan het individuele kind is geboden. De leidster kan aangeven welke interventies zij heeft aangeboden én welke interventies effect hebben gehad. De leidster kan dit onderbouwen met observaties en/of toetsresultaten. De evaluatie leidt tot vervolgstappen: o extra individuele zorg is niet meer nodig o bepaalde gerichte handelingen/ begeleiding voortzetten, o de begeleiding bijstellen o externe consultatie is wenselijk. De leidster kan op basis van de resultaten uit de observaties en toetsen aangeven op welke onderdelen het handelingsplan minder intensief hoeft te zijn.
Normblad
Pagina 32 van 34
8 ONTWIKKELPUNTEN VAN DE LEIDSTER Tip: Als je in de VVEcoach-tool op de knop ‘Plan van aanpak’ klikt, komen de indicatoren van dit blok 8 in het worddocument Plan van aanpak. Als je het ingevulde plan van aanpak invoert in de tool, wordt het ook opgenomen in de rapportage van het onderzoek. 8.1 Sterke en ontwikkelpunten van de leidster uit het onderzoek 8.1.1 Wat zijn de sterke punten van de leidster in dit onderzoek? Hier komen automatisch de indicatoren (nr+tekst) die met een 4 of een 3 beoordeeld zijn. Tip: Als je niet wilt dat deze indicator in het plan van aanpak voorkomt, kan je hem in de VVEcoach-tool uitvinken bij het menu ‘Herselectie indicatoren’. 8.1.2 Wat zijn de ontwikkelpunten voor de leidster in dit onderzoek? Hier komen automatisch de indicatoren (nr+tekst) die met een 2 beoordeeld zijn. 8.2 Kies met de leidster één of meerdere ontwikkelpunten en werk deze uit in een beknopt en overzichtelijk 'plan van aanpak' Toelichting Kijk bij de betreffende indicator of er in de tool (C-knop) een achterliggend document opgenomen is, waarvan jullie gebruik kunnen maken. Bespreek hoe je met elkaar aan deze ontwikkelpunten kan werken en werk dit samen met de leidster uit in een beknopt en overzichtelijk ‘plan van aanpak.’ Koppel er een tijdsfasering aan met een streefdatum, zodat je samen met de leidster daar naar toe kan werken. Reflecteer en evalueer (eventueel ook tussentijds) wat er bereikt is. Kijk daarna opnieuw naar de ontwikkelpunten uit het onderzoek en kies zo nodig nieuwe ontwikkelpunten. 8.2.1 Datum start plan van aanpak 8.2.2 Datum afronding plan van aanpak (van te voren invullen, meestal na 3 à 4 weken vanaf de start) 8.2.3 Wat wil je met dit plan bereiken? 8.2.4 Welke indicatoren maken onderdeel uit van dit plan van aanpak? Selecteer alleen de indicatoren waarmee jullie aan de slag gaan. 8.2.5 Wat doet de leidster om deze indicatoren te verbeteren? (Wat, hoe, wanneer, waar) Wat ga je doen? Hoe pak je het aan? Bij welk onderdeel van het dagschema? Richt je je daarbij op specifieke kinderen? Wanneer en hoe vaak ga je het doen? Wanneer en met wie reflecteer je tussentijds? Kan je gebruik maken van de ervaring en kennis van collega’s of het plan samen uitproberen/toepassen? 8.2.6 Welke ondersteuning bied je als VVE-coach? Denk hierbij aan informatie aanreiken, filmopname (VIB) en/of observatie, tussentijdse feedback op handelen, etc. 8.3 Evalueren van de resultaten van het plan van aanpak Kort aangeven in hoeverre het plan van aanpak 'gewerkt' heeft en wat de eventuele vervolgstappen zijn. 8.3.1 Datum bespreking resultaat plan van aanpak
Normblad
Pagina 33 van 34
Is het beoogde resultaat bereikt? Kunnen de ontwikkelpunten nu met een 3 beoordeeld worden?; Wat heb je geleerd/ je meer eigen gemaakt? Wat vind je nog moeilijk? 8.3.2 Is het beoogde resultaat behaald? (Kan/kunnen de in dit plan benoemde indicatoren van 8.3.4 nu met een 3 beoordeeld worden?) Als dit het geval is verandert de coach in de tool de score van 2 naar 3. 8.3.3 Is het plan van aanpak klaar of zijn er vervolgstappen nodig? 0 0 0 0
Het plan van aanpak is klaar De periode voor het werken aan het plan van aanpak wordt verlengd Een nieuw plan van aanpak maken voor een ander ontwikkelpunt uit het onderzoek Aanmaken van een vervolgonderzoek.
9 FEEDBACK VAN DE LEIDSTER(S) AAN DE VVE-COACH Bij het beoordelen van de kwaliteit van de VVE-coach is de feedback van de leidsters van groot belang. De VVE-coach heeft een actieve rol om na afronding van het onderzoek te vragen naar de ervaringen van de leidster met het hele proces: vanaf de start van het onderzoek tot en met de evaluatie. De VVE-coach neemt de feedback van de leidster op in de rapportage. 9.1 Wat zijn de sterke punten van de VVE-coach? Toelichting Noem tenminste 1 of 2 sterke punten. Geef concrete voorbeelden van die sterke punten. 9.2 Wat noemen de leidsters als ontwikkelpunten voor de VVE-coach? Toelichting Noem maximaal 2 à 3 ontwikkelpunten. 9.3 Plan van aanpak voor de VVE-coach Toelichting Maak een plan van aanpak voor jezelf, hoe je hieraan denkt te werken. Koppel er een tijdsfasering en een reflectiemoment met de leidsters aan. Kijk daarna naar eventuele nieuwe ontwikkelpunten, om zelf ook voortdurend in ontwikkeling te blijven. Je kan ook verwijzen naar het meer ‘algemene’ plan dat je voor jezelf hebt gemaakt om gecertificeerd te worden als VVE-coach. Zorg daarbij dat het geen statisch plan blijft maar dat het net als jij voortdurend in ontwikkeling blijft.
Normblad
Pagina 34 van 34