Nooit meer de wekker zetten Lusanne Hogeweg
Als mijn zware vermoeidheid een burnout blijkt te zijn en ik voorlopig niet kan werken, ben ik opgelucht. Eén ding is voor mij heel duidelijk: ik wil niet terug naar mijn baan op het ministerie. Want de functie van adviseur management development waar ik vier maanden geleden vol goede moed aan begon, is me vies tegengevallen. In plaats van loopbaangesprekken te voeren, was ik toch weer druk geweest met regelen en organiseren en deadlines halen. Wat ik nu net niet meer wilde. Een ware race tegen de klok was het geweest om te zorgen dat de md-opleidingsgidsen nog voor de kerstvakantie bij alle leidinggevenden thuis op de mat zouden liggen. In het laatste afdelingsoverleg had ik zo opgewekt mogelijk gezegd, 'Het dreigt zowaar te gaan lukken!' En het was gelukt, maar wat een prijs heb ik betaald. De dag nadat de gidsen zijn verzonden, kom ik 's ochtends m'n bed niet uit. Als de wekker gaat, krijg ik mijn ogen amper open en ik val meteen weer in slaap. Uren later word ik wakker en ik bel mijn baas om me ziek te melden. 'Sorry,' zeg ik, 'maar het gaat echt niet. 'Wat heb je dan?' vraagt ze. 'Ik weet het niet, ik ben gewoon moe.' 'Wanneer denk je dat je weer aan het werk kunt?' 'Geen idee'. Ik merk dat mijn reactie haar niet zint, maar het kan me even niets schelen. Zelfs niet dat ik afspraken moet afzeggen en mijn werk blijft liggen. Voor het eerst in mijn werkzame leven voel ik me niet schuldig dat ik ziek ben. Ze zoeken het maar uit. Een paar dagen na mijn ziekmelding valt er een brief van de bedrijfsarts op mijn dak. Ik moet de week erop komen voor controle. Ik schrik. Heeft mijn baas de bedrijfsarts ingeseind? Gelooft ze me niet? Als ze me later belt en vraagt hoe ik contact wil houden met het werk, zou ik het liefst roepen 'Ik wil geen contact!'. Maar ik voel wel dat ik dat niet kan maken. 'Via de mail. Dan kan ik zelf bepalen wanneer ik jullie berichten lees'.
Hoe moe ik ben, en hoe overprikkeld, wordt al snel duidelijk. Ik woon alleen en moet zelf boodschappen doen en koken. Dat was voorheen geen punt. Nu wel. Het kost me om te beginnen al ongelofelijk veel moeite om te bedenken wat ik wil eten. Ik zie het wel, denk ik. Daarna sleep ik mezelf naar buiten en loop naar de supermarkt. Na een paar dagen binnen zitten, ben ik voor het eerst weer buiten. Mijn hoofd voelt dof alsof het gevuld is met watten, of zompig als na een bezoek aan het zwembad en er water in je oren zit. Tussen mij en de omgeving lijkt een dikke mist te hangen die een gevoel van afstand geeft. Als ik de winkel binnenstap, krijg ik een schok. Ineens komt er van alles op me af: mensen met karretjes en mandjes, produkten in de schappen en te maken keuzes. Ik voel me overdonderd, wat zal ik nemen? Als verlamd sta ik daar, ik weet het niet. Ik kan niet langer helder nadenken. Met veel moeite lukt het om met wat etenswaren thuis te komen. Dit doe ik niet meer, besluit ik. Ik weet dat deze supermarkt sinds kort een bezorgservice heeft en ik zal dan ook zolang ik thuis zit mijn boodschappen laten bezorgen. Ik bestel ze via internet, in de besloten rust van mijn huis. Het is een schokkende ervaring. Niet alleen de verlamming en de ontreddering. Het besef dat ik gewone dingen als boodschappen doen niet eens meer kan, is een aanslag op mijn zelfvertrouwen. Wat is er met me? De huisarts geeft me drie tips om met de burnout om te gaan. 'Breng structuur aan in je dag, ga leuke dingen doen, dingen waar je anders niet aan toekomt zoals foto's inplakken, en zorg voor voldoende lichaamsbeweging'. Verder kan hij niks voor me betekenen. Dus ik sta op zodra ik wakker word, douche, kleed me aan en ontbijt. 's Avonds ga ik op tijd naar bed. Overdag zit ik als een zombie op de bank. Dood- en doodmoe. Leuke dingen doen? Foto's inplakken? Pfff... Eigenlijk is alles me te veel. Ik doe vrijwel niets en vreemd genoeg vul ik daar makkelijk een hele dag mee. Terwijl voorheen mijn leven aardig druk was met werk en sociale contacten en ik de huishoudelijke taken er ook nog even bij deed, heb ik nu nergens puf voor. Lichaamsbeweging? Wandelen langs het strand, dat lijkt me wel wat. Dat is iets waar ik van houd en waar ik weinig aan toe kom. Zodra ik me daartoe in staat voel, kleed ik me warm aan en loop langs de haven naar het strand. Heerlijk is het, eenmaal op het zand, om dicht langs de waterlijn te lopen met de wind in
m'n gezicht. Het helpt me m'n hoofd leeg te maken. Want dat hoofd is vol. Met gedachten aan mijn werk. Aan mijn kantoor, de bloemen die inmiddels verwelkt zijn, mijn bureau waar alle papieren nog liggen zoals ik ze heb achtergelaten. Of zou er al iemand anders zitten? Een eigen kamer is namelijk een grote luxe en er is altijd wel iemand op zoek naar een rustig plekkie. Ik zie het grote gebouw voor me, de vele kamers met computers en printers die de hele dag aanstaan, bah, en de vieze lucht uit de airco. Hoe vies die is, merkte ik nog niet zo lang geleden toen ik een keer na zes uur nog aan het werk was. De airco ging uit en toen de frisse luchtstroom was opgehouden, hing er een zware bedompte geur in mijn kamer. Ook denk ik aan mijn collega's, aardige mensen, die me nu regelmatig mailen. Meestal om verslagen van de werkoverleggen te sturen, zodat ik op de hoogte blijf van wat ze doen. Alsof ik die ga lezen. Ik ben wel blij verrast door de lieve persoonlijke mailtjes van een collega met wie ik op het werk niet eens zo veel contact had. En het werk zelf gaat door me heen, de opleidingsgidsen die nu verstuurd zijn, de beleidsnota voor de bestuursraad waar ik mee bezig was. Als ik denk dat ik daarnaar terug moet, trekt mijn maag zich samen. Ik probeer zo vaak mogelijk te wandelen, want ik merk dat met elke stap op het strand er weer een beetje werk uit mijn hoofd verdwijnt, alsof zand, zee en wind de gedachten eraan meevoeren naar elders. Weg! Daarna kom ik leger en frisser thuis. Afspreken met vrienden? Ik heb één vriendin die ook ziek thuis zit en nu vlakbij woont. Zij is al een tijdje opgebrand van haar werk en zal daarnaast depressief raken als haar huwelijk op de klippen loopt. Ze gaat bij haar man weg en verhuist tijdelijk naar een kamer bij mij in de buurt. We zitten in hetzelfde schuitje, voelen elkaar goed aan en hebben aan weinig woorden genoeg. Met haar spreek ik regelmatig af, we drinken thee of maken een strandwandeling. Ook gaan we af en toe naar de sauna. Andere mensen zie ik heel af en toe. Uitgaan of de stad in? Lukt niet. In het centrum van de stad is het zo mogelijk nog drukker dan in de lokale supermarkt. Boeken lezen? Ook dat is bijna onmogelijk met een hoofd vol watten. Ik lees er één in de zes maanden die ik thuis zal zitten. Ik weet niets van burnout en voel de behoefte om te begrijpen wat er met me aan de hand is. Waarom ben ik ziek geworden, vraag ik me af, en wat wil het zeggen? In de boekwinkel sta ik voor
het schap met boeken over burnout. Ik blader een paar boeken vluchtig door en kies er op mijn gevoel één uit. Het begint met een sprookje, Het meisje zonder handen. Ze is de mooie dochter van een arme molenaar. Deze molenaar wordt door een list verleid zijn dochter af te staan aan de duivel, in ruil voor financiële rijkdom. Ineens is hij rijk en zijn vrouw is dolblij. Maar de dochter wil niet met de duivel meegaan en weet zich met succes tegen hem te beschermen. De duivel wordt boos en geeft de vader opdracht om haar handen af hakken. De vader offert de handen van zijn dochter op, bevreesd zijn materiële rijkdom kwijt te raken en uit angst dat de duivel anders hem straft. Het meisje is gehoorzaam aan haar vader en ondergaat de beknotting gedwee. Pas jaren later zullen haar handen weer aangroeien, als ze heeft geleerd om trouw te zijn aan haar eigen natuur en een zelfstandige vrouw is geworden. Het zal me ongeveer vijf maanden kosten om het boek te lezen. Het sprookje spreekt me aan, ik houd erg van sprookjes. De toelichting erop, steeds per alinea, is zeer interessant. Ik lees af en toe een stuk in het boek om er vervolgens over na te denken en de informatie te integreren. In de kern gaat het sprookje over overheersing van mannelijke eigenschappen en waarden ten koste van vrouwelijke, in de wereld en in onszelf. Het raakt me. Ik voel een diep verdriet als ik besef dat ik mijn vrouwelijke kant, zoals gevoel en intuïtie, heb genegeerd. En teveel naar mijn verstand heb geluisterd, het mannelijke in me. En zo hard voor mezelf ben geweest. En mezelf daarmee volledig heb uitgeput. Als een dweil hang ik in de stoel voor het bureau van de bedrijfsarts. Het is een opgewekte kerel die meteen ter zake komt. 'Je moet zo snel mogelijk weer aan het werk,' zegt hij, 'anders wordt de afstand tot het arbeidsproces te groot en daarmee de drempel om weer aan het werk te gaan'. Mijn opmerking dat ik veel te moe ben om te werken is hem blijkbaar ontgaan dus ik herhaal het nog maar een keer. 'Het is beleid om medewerkers zo snel mogelijk terug naar de werkplek te sturen,' gaat hij onverstoorbaar verder, 'al is het maar op arbeidstherapeutische basis, om koffie te drinken en contact te houden met collega's.' 'Maar ik ben te moe!' roep ik uit. Ik voel me machteloos, hoe kan ik die eikel aan zijn verstand brengen dat ik te moe ben om naar het werk te gaan, al is het alleen maar om koffie te drinken? Het idee dat ik niet de tijd krijg om in alle rust tot mezelf te komen, maakt me boos. Ik voel ook paniek. Hoe moet het nou?
De telefoon gaat. Hij neemt op en reageert geprikkeld op de ander aan de lijn. Geïrriteerd en met een ferme klap gooit hij even later de hoorn op de haak. Temperamentvol mannetje, denk ik bij mezelf. Het maakt hem menselijker en ik krijg sympatie voor hem. 'Luister,' zegt hij, 'ik geef alleen maar advies, hoewel je dat wel moet opvolgen. Maar als je het er niet mee eens bent, kun je een second opinion aanvragen.' 'Dat ga ik zeker doen,' zeg ik mat maar strijdlustig. Het loopt parallel aan elkaar, het aanvragen van de second opinion bij het UWV en weer terug naar het werk om een middag koffie te drinken met mijn collega's. Daar zit ik dan, bleek, moe en futloos. In dat gebouw, met al die kamertjes en computers en printers en met al die mensen. Aan mijn bureau waar de papieren nog steeds liggen, netjes opgeruimd, als werk dat op me wacht. Ik voel dat ik dit niet ga trekken, dat het me te veel energie kost om hier te zijn. Het idee dat ik hier vaker naartoe moet, is ondraaglijk. Ik kan niet werken, weet ik, ook niet op arbeidstherapeutische basis. Ik krijg een loodzwaar gevoel in mijn maag als ik me realiseer dat ik dit met mijn baas moet bespreken. Het voelt als falen. Pas aan het einde van de middag, als ik bijna weer naar huis mag, trek ik de stoute schoenen aan. Ik loop naar haar kamer en klop op de deur. 'Heb je even?' vraag ik. Ze knikt en ik ga zitten. 'Het gaat echt niet' zeg ik. Een met moeite voeg ik daar aan toe 'Ik kan het niet'. 'Ik zie het,' zegt ze terwijl ze me onderzoekend aankijkt. 'Ga maar naar huis. Ik bel de bedrijfsarts wel.' Tegen de tijd dat ik naar de verzekeringsarts van het UWV moet, is het advies van de bedrijfsarts allang door de feiten ingehaald en zit ik al weken thuis, met toestemming van zowel mijn baas als de bedrijfsarts. Hij vat het sportief op en zegt tegen me 'Goed, dan ben je inderdaad te ziek om te werken. Je moet het altijd proberen, om iemand weer aan het werk te krijgen'. De second opinion is dan niet meer dan een formaliteit. Maar nu is het wel officieel: ik ben ziek thuis en kan voorlopig niet werken. Het geeft me rust als deze strijd voorbij is. Nu kan ik me beter overgeven aan mijn herstelproces. Want ik weet best waar ik behoefte aan heb. Veel alleen zijn, strandwandelingen maken, op de bank zitten en stilstaan bij wat ik voel. Lezen in het boek en schrijven in mijn dagboek. En af en toe gesprekken voeren met mijn
vriendin. Al deze dingen helpen me om tot mezelf te komen en geleidelijk krijg ik meer energie. Vooral de strandwandelingen doen me goed. De weidsheid van de zee, de lucht en het strand geven me een gevoel van ruimte. Het is letterlijk een verademing en ik ontspan. Ik hoef even nergens op te focussen maar kan lekker staren. Mijn ogen rust geven en ook mijn hoofd. Er is ondertussen genoeg te zien. Het water en de lucht erboven zijn geen twee keer hetzelfde en leveren afhankelijk van het weer steeds een nieuw schouwspel op van licht en kleur. Ik vind het enig om te kijken naar de meeuwen. Hoe ze zich laten meevoeren met de wind of op het water dobberen. Er worden veel honden uitgelaten op het strand en ze hollen vaak blij blaffend langs de waterlijn of springen het water in. Al dan niet achter een balletje aan. Ik zie ze als blije kinderen die spelen in het water. Ik luister graag naar de zee, die afhankelijk van de windkracht klinkt als kabbelen of bulderen. Het fysieke van het lopen doet me goed. Ik probeer mijn voeten op het zand te voelen omdat ik merk dat ik daardoor beter geaard raak. En ik word er rustig van, als ik met mijn aandacht naar beneden zak, naar mijn gevoel. Als de wind krachtig is, kan ik er als het ware in gaan hangen en me overgeven aan lopen, bewegen en zijn. Gewoon zijn, zodat er even niets meer is dan ik en de natuur. De vraag hoe het tot een burnout heeft kunnen komen, blijft mij bezighouden. Het besef dat ik in het jaar voorafgaand aan de burnout wel signalen heb gehad maar deze heb genegeerd, doet me afvragen wat heeft bijgedragen aan ziek worden. Hoe is dat jaar verlopen? Ik was bij die directie komen werken als projectleider van de reorganisatie van de directie zelf. Ik hoorde niet bij een van de afdelingen maar werkte direct voor de directeur. Ik vond het leuk om te doen, wist wat de bedoeling was en kon lekker mijn gang gaan. Gesprekken voeren met mensen, vergaderingen bijwonen van het managementteam en meeschrijven aan het rapport. Daarna waren er een aantal kleinere projecten, onderzoeken, waar ze mijn hulp bij vroeg. Daar had ik helemaal geen zin in gehad, zoals ik haar ook had gezegd. 'Maar ik heb niemand anders' had ze geantwoord. Ik wilde haar er niet mee laten zitten, dus had ik de werkzaamheden maar op me genomen. En de rol van secretaris vervuld. Die van regelneef.
Ik had een keer geërgerd gereageerd toen ik voor mijn gevoel met een waslijst aan actiepunten werd opgezadeld. Dat had ze me kwalijk genomen, want er waren externen bij het gesprek en wat moesten die wel niet denken. Externen die zij later onder druk zette, toen het onderzoek gereed was, om de volgende dag 150 exemplaren van het rapport af te leveren. De consultant had even geslikt en toen gezegd 'Goed, we laten de printer de hele nacht draaien'. De volgende dag werden de rapporten bezorgd door een koerier en in opdracht van de directeur naar mijn kamer gebracht. 'Leg ze maar in jouw kast'. Ik heb niet meer meegemaakt dat ze uit de kast zijn gekomen. Dit voorval vond ik erg schokkend, het paste niet bij hoe ik vind dat je met mensen moet omgaan. Of met middelen. Ze had een andere opdracht voor me gehad. Nu niet regelen of organiseren, maar iets met beleid. Ik nam het werk aan maar wist eigenlijk niet zo goed wat ik ermee aan moest. Ik had geen ervaring met beleid en had het ook nooit interessant gevonden. Aarzelend ging ik aan de slag. Ik organiseerde een bijeenkomst met mensen 'uit het veld' maar er kwam niets uit. Ze waren geen van allen beslissingsbevoegd. Ik zorgde er daarom voor dat het onderwerp werd besproken in een vergadering van directeuren. Ook dat leverde niets concreets op. Toen wist ik niet meer hoe ik ermee verder moest. Ik had voor mijn gevoel totaal geen grip op het proces en gaf de opdracht ten einde raad terug aan de directeur. Ze vroeg daarop een collega om het over te nemen en al snel was er een beleidsnota. Ik hield er een naar zeurend gevoel van gefaald hebben aan over. Ik besprak dit met niemand, zozeer schaamde ik me voor mijn slechte prestatie. Ik merkte dat ik het leuk vond als collega's naar me toe kwamen voor een luisterend oor, maar helaas kwam dat niet zo vaak voor. Terugkijken worden me een aantal dingen duidelijk. Ik heb een paar dingen gedaan die ik wel leuk vond en een aantal dingen gedaan die ik niet leuk vond. Dat laatste heeft me veel energie gekost. Ook miste ik een netwerk, realiseer ik me. In de baan daarvoor had ik veel contacten onderhouden en met veel mensen overleg gehad, dat hoorde bij mijn werk. Ik gaf leiding, maakte deel uit van een managementteam en werkte in diverse projecten samen met anderen. Daar had ik van genoten. Het laatste jaar werkte ik veel alleen en voelde ik me geïsoleerd.
Na een paar maanden ziek thuis merk ik dat er ruimte komt voor de vraag En wat nu? Ik had zo graag loopbaangesprekken willen voeren. Dat wil ik eigenlijk nog steeds. Dat is het enige dat ik wil, realiseer ik me. Ik wil het regelen en organiseren niet meer, ook al kan ik het goed. Ik wil het al langer niet meer, dat had ik op mijn werk ook gezegd. En toch was ik het blijven doen, met tegenzin weliswaar maar ook met grote inzet. Heel tegenstrijdig. Ik dóe het ook niet meer, besluit ik. 'Als ik het niet meer wil, moet ik het ook niet meer doen,' zeg ik opgewonden tegen mijn vriendin als ik haar weer spreek. Een open deur? Voor mij is het een openbaring. Gewend als ik ben om altijd te doen wat van me wordt verwacht en om mijn best te doen het dan ook goed te doen. De burnout is voor mij een soort wake-up call, die me laat weten dat ik teveel in mijn hoofd zit en doe wat ik denk dat moet. In plaats van te doen wat ik echt wil en te luisteren naar mijn lichaam. Want als ik terug kijk op het afgelopen jaar heb ik wel signalen gehad, ook al leek het of de burnout volslagen onverwacht kwam. Ik was moe, raakte geïrriteerd als ik iets moest doen waar ik geen zin in had en was vaak lusteloos. Ik negeerde de signalen, wist er ook geen raad mee. Ik moet meer gaan leven vanuit mijn hart, besef ik. Het niet hoeven werken en te moe zijn voor de meeste dingen, helpt me om tot rust te komen en het idee van moeten los te laten. Het is tijd, realiseer ik me, om meer naar mijn gevoel en intuïtie te luisteren. Het is geen toeval dat ik een aantal maanden geleden begonnen ben met een cursus intuïtieve ontwikkeling en daar dus al een tijdje mee bezig ben. Ik leer allerlei oefeningen om naar m'n intuïtie te luisteren en dit vind ik reuze interessant. De eerste keer is heel spannend. We oefenen in tweetallen. We gaan tegenover elkaar zitten en om de beurt gaan we proberen de energie, de aura, van de ander te lezen. Eerst moeten we ons voorbereiden. We sluiten onze ogen, halen drie keer diep adem en gaan met onze aandacht naar binnen. We visualiseren een begrenzing om ons heen, ik kies voor een haag van rozen. Deze zal me beschermen en ervoor zorgen dat ik goed in mijn energie blijf. Dan gaan we ons afstemmen op de ander door de naam van de ander drie keer te zeggen. En we sluiten af door begeleiding te vragen aan de engelen en onze gidsen. Om ervoor te zorgen dat we zo zuiver mogelijk informatie doorgeven. 'Wacht maar gewoon
wat er in je opkomt' zegt de docente. 'Misschien woorden, of een beeld of een gevoel. Alles wat je merkt, gaat over die ander.' Het is mijn beurt. Ik heb me voorbereid en wacht nu totdat er iets opkomt. Ik zie vaag een beeld van een trein, maar wat is dat nou weer? Ik zeg niks, kan me niet voorstellen dat het goed is. De docente kijkt toe en spoort me aan, 'zeg maar gewoon alles wat er is je opkomt'. Ik zeg aarzelend dat ik een trein zie. 'Herken je dat?' vraagt ze de vrouw tegenover me. Die bevestigt dat ze vaak met de trein reist. Ik voel me opgelucht. Kennelijk zat ik er niet naast. Ik ga door. De docente loopt naar het andere tweetal, en dan gaat het beter. Later, als we weer met zijn allen aan tafel zitten, zegt ze daarover dat we onzeker worden als zij erbij is en dat het dan juist niet gaat. Het is meer een laten gebeuren dan een doen. Waarbij je niet kritisch moet nadenken maar leert te vertrouwen op wat er in je opkomt aan ingevingen. Ik oefen dit ook thuis. Dan laat ik beelden of woorden opkomen over mezelf. Ik stel mezelf vragen en merk dat ik antwoorden krijg. Ook dan voel ik me begeleid door engelen en gidsen. Het voelt voor mij alsof ze een zachte liefdevolle energie als een beschermende mantel over mij heenslaan. Ik heb er enorme behoefte aan, aan die leiding en zachtheid, en ben heel blij met deze nieuwe wereld die voor me open is gegaan. Dit alles helpt me om te weten te komen wat ik nodig heb en wat ik wel en niet wil. En geleidelijk komt daarin steeds meer helderheid. Ik wil loopbaanbegeleiding doen. Mijn innerlijke stem laat me weten dat ik anderen ga helpen op hun zoektocht, met de inzichten die ik nu zelf opdoe. Ik wil mensen begeleiden, dat vind ik leuk en dat kan ik ook goed. De bevestiging daarvoor krijg ik ook. Voordat ik ziek werd, was ik mentor van een jonge medewerker en ik begeleidde haar bij het ontwikkelen van de competenties die ze nodig heeft in haar functie. We hadden een klik en het waren erg leuke gesprekken elke vier weken. Toen bleek dat ik misschien lange tijd ziek thuis zou zitten, had ik haar gebeld en geadviseerd om een andere mentor te vragen. 'Ik wil geen andere mentor,' had ze geantwoord, 'ik wacht liever tot jij weer beter bent'. Een week later belt ze me. 'Wat vind je ervan als ik naar jouw huis kom en we daar de gesprekken voeren?' Ik voel me vereerd, en het gekke is dat ik dit zelf ook heb bedacht, dus ik zeg ja. Ik zorg ervoor dat ik de dagen voor het gesprek geen andere afspraken of inspannende bezigheden heb, zodat ik niet te moe ben als ze komt. Wat me na afloop opvalt, is dat ik energie heb gekregen
van het gesprek, in plaats van dat ik er moe van ben geworden. Dan weet ik dat ik met mijn idee om mensen te gaan begeleiden op de juiste weg zit. Als ik mijn inzichten over mijn toekomst vertel aan de bedrijfsarts reageert hij positief. Hij merkt dat ik enthousiast ben over een nieuwe richting en dat vindt hij een goed teken. Hij zegt dat ik aan reïntegreren moet denken, wederom op arbeidstherapeutische basis, dat wil zeggen zonder druk om resultaat te behalen. Ik vind het nog te vroeg. Ik wil wel, maar voel me nog steeds te moe. Hij zegt dat we moeten voorkomen dat ik in de WAO terechtkom en noemt een datum. De WAO? Hoe komt hij erbij, daar zie ik mezelf helemaal niet. Ik geef aan dat ik eerst twee weken op vakantie wil, om op te laden, en daarna wil proberen weer aan het werk te gaan. Hiermee gaat hij akkoord. En dus ga ik half april, er zijn inmiddels vier maanden verstreken sinds ik ziek ben, twee weken naar Kreta om de zon op te zoeken en me te laven aan mooie natuur en cultuur. Deze vakantie doet me goed. In de week na mijn vakantie ga ik weer naar het werk, voor een dagdeel, en daar zit ik dan. Op mijn oude plek, waar voor mijn gevoel niets is veranderd. Ik wil dit niet meer, weet ik al heel snel. Ik weet nu zeker dat ik iets anders moet gaan doen. Ik heb het geprobeerd, reïntegreren in mijn oude functie, zoals het advies van de bedrijfsarts luidde. Ik heb voldaan aan mijn plicht als werknemer. Ik moet nu het gesprek aangaan met mijn baas en zeggen dat ik niet terug kom, dat het niet gaat. Poeh! Dat is nog niet zo makkelijk gedaan, net als de vorige keer. Want hoe zal ze reageren? Ze blijft heel rustig als ik het haar vertel. 'Wat wil je dan?' vraagt ze me. 'Ik wil loopbaanbegeleiding doen en reïntegreren bij het centrum voor loopbaanontwikkeling van het ministerie.' 'Nou,' zegt ze, 'dat moeten we bespreken met de directeur. Kun je je ideeën op papier zetten?' 'Als jij dat wilt, moet je het zelf maar regelen,' zegt de directeur terwijl ze me streng aankijkt. 'Ik ga dat niet voor je doen. En ik geef je weinig kans. Je hebt geen opleiding voor loopbaanadviseur en ook geen werkervaring in die richting.' Het gesprek over mijn reïntegratieplan loopt niet helemaal zoals ik had gehoopt. Maar ik voel zo sterk dat dit is wat ik wil, dat niets of niemand me zal kunnen
tegenhouden. Nooit eerder heb ik zo'n drive en zo'n duidelijk doel voor ogen gehad als nu. Na het gesprek loop ik naar mijn werkplek om het telefoonnummer van het centrum voor loopbaanontwikkeling op te zoeken. Ik bel met het hoofd van het centrum en leg hem uit wat ik wil. 'Ik wil je die kans wel geven,' zegt hij, 'je bent tenslotte een collega van me' en we maken een afspraak. Aan het eind van dat gesprek zegt hij dat hij me het werk van loopbaanadviseur wel ziet doen. Ik ben dolblij. Maar hij wil nog overleggen met z'n plaatsvervanger, die mij zal moeten inwerken. Het mooiste gaat dan nog komen. Want zij heeft geen tijd om mij in te werken. Dan moet ik maar een opleiding loopbaanbegeleiding doen, vinden ze, dezelfde die zij hebben gedaan want die zal ook goed bij mij passen. Na overleg tussen de leidinggevenden is het geregeld. In de zomer begin ik met reïntegreren bij het loopbaancentrum. Het ministerie betaalt de opleiding en ik mag die doen in werktijd. Ik voel me dankbaar dat ik ongevraagd een beroepsopleiding in de schoot geworpen heb gekregen, en ik weet me nog meer bevestigd dat ik op de goede weg ben. De bedrijfsarts is ronduit juichend over mijn doorzettingsvermogen en hoe ik mijn reïntegratie heb geregeld. Hij neemt me in vertrouwen. Hij is nog niet zo lang werkzaam bij het ministerie en heeft zojuist besloten dat hij niet meer voor de overheid wil werken, het gaat hem allemaal veel te stroperig. Liever gaat hij terug naar het bedrijfsleven. Ik stel voor dat ik in drie maanden tijd ga opbouwen van één dagdeel naar drie dagen per week. Daarna begint de opleiding die me een dag in de week kost en zo zit ik dan weer op vier dagen. Hij vindt het prima en wenst me veel succes. Ik hoef me niet meer te melden, zegt hij me nog, hij vertrouwt me. Bijna als vrienden nemen we afscheid van elkaar. De opleiding tot loopbaanadviseur is een cadeautje. Bijna een jaar lang mag ik me bezig houden met mijn persoonlijke en professionele ontwikkeling en ik ontmoet medecursisten met wie ik mijn ervaringen kan delen. Ik lees interessante boeken over coaching, kernkwaliteiten en creatieprocessen die als voedsel voor mijn ziel zijn. Ik merk ook dat sommige boeken me helemaal niet liggen. Theoretische boeken met puntsgewijze opsommingen en tabellen. Of met voetnoten. Zoals een boek over de ziel waarop ik me heb verheugd en dat leest alsof het een afstudeerscriptie is. Het lijkt erop dat mijn hersenen dergelijke
rationele stof niet meer kunnen verwerken. Hoe heb ik vroeger een universitaire opleiding kunnen afronden, vraag ik me af. Ik doorloop zelf een loopbaantraject met mijn supervisor, zodat ik ervaar wat ik straks met mijn cliënten ga doen. Dit levert mij een interessant inzicht op, als ik mijn levensverhaal schrijf en met hem bespreek. 'Je hebt als puber vrij rigoureus afscheid genomen van je kindertijd en dat is ten koste gegaan van plezier in je leven,' is zijn conclusie. Ik heb opgeschreven dat er rond mijn dertiende en veertiende nogal wat dingen veranderden. Zo verdwijnen dieren uit mijn leven. Onze hond wordt ziek en moet na twee operaties worden afgemaakt. We doen mijn konijn weg omdat het steeds ontsnapt en overlast veroorzaakt in de tuinen van de buren. De manege waar ik al jaren paardrijd, stopt ermee en ik stop met paardrijden. Op school wordt het serieuzer. De hoeveelheid huiswerk neemt toe en zo ook de druk om te presteren. Waar ik voorheen tekenen en schrijven gewoon leuk vond en me vrij voelde om te maken wat ik wilde, moeten tekeningen en opstellen nu voldoen aan eisen en krijg je een cijfer dat bepaalt of je het wel of niet goed hebt gedaan. Thuis teken ik niet meer. Ik doe al mijn speelgoed de deur uit en geef het aan een meisje in de straat. Heb ik daarmee rigoureus afscheid genomen van mijn kindertijd? vraag ik me af. Zo heb ik er nog nooit naar gekeken. Het gesprek maakt een en ander wel duidelijk. Burnout betekent dat ik opgebrand ben, uitgeblust. En stoppen met doen van dingen die ik leuk vond, en met spontaan creatief bezig zijn, heeft hier kennelijk een rol in gespeeld. Het leven werd daardoor serieus, enkel nog een moeten. 'Je mag weer gaan stralen!' zegt hij tegen me. Tja, stralen, dat doe ik inderdaad nog niet echt. Mijn energieniveau is wel gestegen, inmiddels is het ongeveer een jaar geleden dat ik ziek werd, maar echt bruisend voel ik me nog niet. Hoe kan ik weer gaan stralen? vraag ik me af. 'Ga leuke dingen doen' zegt mijn supervisor. 'Misschien die dingen die je vroeger hebt gedaan en waar je mee gestopt bent.' Niet lang daarna besluit ik om weer te gaan paardrijden. Ook zal ik in de periode erna een aantal tekeningen maken. De centrale vraag van de opleiding is 'Wat voor loopbaanadviseur wil ik zijn?' en in de loop van de tien maanden vormt zich hierop geleidelijk een antwoord. Werken bij het centrum voor loopbaanontwikkeling van het ministerie bevalt op zich goed. Ik krijg de kans om wat ik in de opleiding heb geleerd meteen toe te
passen in de praktijk. Ik begeleid al snel eigen cliënten en samen met collega's geef ik sollicitatietrainingen en loopbaanworkshops aan groepen. Ik ben bezig een eigen aanpak te ontwikkelen, die ook luisteren naar je intuïtie omvat. Mede daarom wil ik als zelfstandige gaan werken. Op een dag, als ik met een medecursist in de auto zit, vertel ik hem over mijn wens om voor mezelf te beginnen. 'Maar dan moet je wel heel goed zijn hoor,' roept hij uit. Ik weet even niet wat ik moet zeggen. Heel goed zijn? 'Voor jezelf beginnen doe je toch gewoon omdat je dat wil?' In de maand dat ik mijn diploma krijg, start ik als zelfstandig ondernemer. Nog tijdens de opleiding heb ik dit besloten en ik heb het goed voorbereid. Ik heb informatie verzameld over belastingen, een BTW nummer aangevraagd, een bedrijfsplan geschreven en workshops gedaan bij de kamer van koophandel. Alles is klaar. Mijn website, folders en visitekaartjes, een werkkamer thuis en een map met opdrachten voor cliënten. Een droom komt uit! Ik heb nu de vrijheid om mijn tijd zelf in te delen en mijn werk op mijn manier te doen, in mijn eigen ruimte en weg uit een organisatie met z'n eisen en drukte. Mijn praktijk voor bestemming, levensloop en loopbaan Via Lusanne is een feit, mijn beroep is loopbaancoach. Ik help mensen helder krijgen welk werk het best bij hen past, gezien de rode draad in hun leven en loopbaan, hun persoonlijkheid en kwaliteiten en dat wat ze leuk vinden om te doen. Het leven als zelfstandige bevalt me uitstekend. Ik ontdek mijn natuurlijke ritme. De eerste afspraak met een cliënt maak ik pas om tien uur zodat ik kan opstaan wanneer ik uit mezelf wakker word en zodoende hoef ik nooit meer de wekker te zetten. Ik herinner me nog hoe anders dit was tijdens de jaren in loondienst en ik moest beginnen om half negen. Als de wekker ging tussen half zeven en zeven uur voelde dat voor mij als midden in de nacht. De financiële onzekerheid die hoort bij het zelfstandig bestaan neem ik voor lief en zo ook de altijd licht schommeldende omzet die seizoensafhankelijk blijkt en niet crisisongevoelig, zoals ik later zou merken. Ik leer al doende mijn kwaliteiten kennen. Ik blijk goed te kunnen luisteren en doorvragen en heb een talent om de vinger op de zere plek te leggen. Mensen weten soms niet of ze blij of boos moeten zijn. 'Je stelt wel lastige vragen hè?' zeggen ze, om daar later aan toe te voegen dat ze veel van me geleerd hebben.
Ik houd van ogenschijnlijke tegenstellingen en zie deze als twee kanten van dezelfde medaille. Hierdoor weet ik mensen van hun kwaliteiten te overtuigen, ook als ze die nog niet zo hebben ontwikkeld, en ben ik in staat mensen los te weken uit hun ideeën 'werk hoeft niet leuk te zijn' en 'je moet nu eenmaal geld verdienen'. Ik luister graag naar persoonlijke verhalen van mensen, heb gevoel voor de rode draad in iemands leven en weet de link te leggen naar werk dat bij die persoon zou passen. Er vallen me dingen op aan de mensen die ik begeleid. Ze zijn heel gevoelig en intuïtief, merk ik. Ook hebben ze een groot rechtvaardigheids- en verantwoordelijkheidsgevoel. Vaak hebben ze het nodige meegemaakt in hun jeugd waardoor ze later in een crisis komen. Ik zie dat ze misschien eerst door een dal gaan maar weet ook dat, als ze eerst een transformatieproces doormaken, ze daarna kunnen groeien en schitteren. Ze voelen zich onzeker, maar eigenlijk zijn ze kanjers. Ik blijf nieuwsgierig naar dit verschijnsel en bespreek het soms met mensen. Uiteindelijk kom ik uit op hooggevoeligheid. Als ik hierover een boek lees, kan ik niet anders dan constateren dat ik zelf ook hooggevoelig ben. Ik kan me niet helemaal vinden in de zienswijze in het boek en ik laat het onderwerp dan weer even voor wat het is. Als een cliënt me ernaar vraagt, vertel ik haar over mijn visie. 'Ik zie hooggevoeligheid niet als een karaktertrek waar je maar mee moet leren leven,' zeg ik, 'in mijn ogen is het veel spiritueler. Volgens mij heeft het te maken met wie we ten diepste zijn'. Ze is enthousiast. 'Dat moet je opschrijven!' zegt ze. Ik ben verbaasd. Opschrijven? 'Ja, jij hebt een bijzondere visie. Dat willen meer mensen weten'. Ik voel me uitgenodigd door haar reactie en ga mijn visie opschrijven. Ik laat het artikel lezen aan een paar mensen en zij geven me nuttige feedback. Het fijnst vind ik dat ze zich herkennen in wat ik schrijf. Ze sporen me aan het artikel op te sturen naar tijdschriften. Groot is mijn vreugde als een blad me laat weten dat ze het plaatsen. Ik krijg veel positieve reacties van lezers op het artikel. Mensen die zich er in herkennen. Die zich eindelijk gezien voelen. Er komen daardoor nog meer mensen op me af die hooggevoelig zijn en zoeken naar erkenning van hun kwaliteiten en die willen weten welk werk past bij hun gevoelige aard. In de jaren die volgen zal ik honderden mensen begeleiden en veel voldoening halen uit de gesprekken met mijn cliënten. Gesprekken die vaak diepgaand en intensief en altijd heel persoonlijk zijn, die mensen helderheid opleveren en hen
tevreden de deur laten uitgaan. Rijker vanwege een toegenomen zelfinzicht en een duidelijker richting voor ogen. 'Wat een mooi werk heb je toch!' zeggen mensen vaak tegen me. Ik kan het alleen maar beamen.
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.