NL B 2000
Explosieveilige reductors Bedrijfs- en montagehandleiding
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Algemene veiligheids- en gebruiksaanwijzingen 1. Algemeen
5. Elektrische aansluiting
Tijdens het bedrijf kan het apparaat afhankelijk van de Bij werkzaamheden aan onder spanning staande beschermingsklasse spanning voerende, blanke, eventueel ook draaistroommotoren dienen de toepasselijke nationale bewegende of roterende delen en hete oppervlakken bezitten. voorschriften voor de ongevallenpreventie (bijv. BVG A3, Bij niet toegelaten verwijdering van de vereiste afdekking, bij voorheen VBG4) te worden opgevolgd. onvakkundig gebruik, bij verkeerde installatie of bediening bestaat er De elektrische installatie dient volgens de toepasselijke een risico op zwaar persoonlijk letsel of materiële schade. voorschriften te gebeuren (bijv. kabeldiameters, zekeringen, Alle werkzaamheden voor het transport, de installatie, inbedrijfstelling en aardleidingen).
het onderhoud dienen te worden uitgevoerd door gekwalificeerd Aanwijzingen voor een op EMC-conforme installatie – zoals personeel (de nationale voorschriften voor de ongevallenpreventie afscherming, aarding en installatie van de kabels – vindt u in de dienen in acht genomen te worden). documentatie van de draaistroommotoren. Het aanhouden van Gekwalificeerd personeel in de zin van deze elementaire de in de EMC-wetgeving gestelde limieten is de veiligheidsaanwijzingen zijn personen die vertrouwd zijn met de verantwoordelijkheid van de producent van de installatie of opstelling, montage, inbedrijfstelling en exploitatie van het product en machine. over de opleiding en kennis beschikken die het mogelijk maakt om 6. Bedrijf eventiele gevaren en risico's te onderkennen en te vermijden. Bij toepassingen waarbij een uitval van het apparaat persoonlijk 2. Gebruik voor het beoogde, toegelaten gebruiksdoel letsel tot gevolg zou kunnen hebben, dienen overeenkomstige NORD-producten mogen alleen volgens de informatie in de catalogus veiligheidsmaatregelen te worden genomen. en de bijbehorende technische documentatie worden gebruikt.
Installaties waarin NORD-apparaten ingebouwd zijn, moeten zo nodig worden voorzien van extra bewakings- en beveiligingsvoorzieningen volgens de actuele veiligheidvoorschriften, zoals bijv. de wet op de technische arbeidsmiddelen, de voorschriften voor de ongevallenpreventie De bedrijfs- en montagehandleiding bevat belangrijke aanwijzingen etc. over de service. Daarom moet zij in de buurt van het apparaat Tijdens het bedrijf dienen alle afdekkingen en veiligheidskappen gesloten te zijn. worden bewaard. Alle informatie met betrekking tot de technische gegevens en de 7. Onderhoud en service Het opvolgen van de bedrijfs- en montagehandleiding is de belangrijkste voorwaarde voor een storingsvrij bedrijf en voor acceptatie van eventuele garantieclaims. Lees daarom eerst de bedrijfs- en montagehandleiding, voordat u met het paraat werkt!
toegelaten omstandigheden op de inzetlocatie moet absoluut in acht Nadat het apparaat van de voedingsspanning losgekoppeld is, worden genomen. mogen spanning voerende componenten en kabelaansluitingen niet meteen worden aangeraakt vanwege mogelijk opgeladen 3. Transport, opslag condensatoren. De aanwijzingen voor transport, opslag en deugdelijke omgang dienen Verdere informatie vindt u in de documentatie. te worden opgevolgd. 4. Plaatsing Het apparaat moet tegen ontoelaatbare belastingen worden beschermd. Met name mogen bij transport en handling/verplaatsingen geen componenten worden verbogen of veranderd worden. De aanraking van elektronische componenten en contacten dient te worden vermeden.
De veiligheidsaanwijzingen moeten worden bewaard!
2
B 2000 NL-1915
Documentatie
Documentatie Aanduiding:
B 2000
Mat. nr.:
6051405
Serie:
Reductoren en reductormotoren
Typeserie: Tandwielreductor Tandwielmotorreductoren NORDBLOC Standaad tandwielreductor Vlakke opsteeltandwielreductor
reductortypes
Kegelwielreductor Wormwieltandwielreductor Minibloc-wormwielmotorreductor UNIVERSAL-wormwielmotorreductor
Versielijst Titel,
Bestelnummer
Opmerkingen
Datum B 2000, Januari 2013
6051405 /0413
-
B 2000, September 2014
6051405/ 3814
Algemene correcties
B 2000, April 2015
6051405/ 1915
Nieuwe reductortypes SK 10382.1 + SK 11382.1
Tabel 1: Versielijst B 2000
Auteursrechten Het document geldt als bestanddeel van het hier beschreven apparaat en dient aan elke gebruiker in geschikte vorm beschikbaar te worden gesteld. Elke bewerking, wijziging of ander oneigenlijk gebruik van het document is verboden.
Uitgever Getriebebau NORD GmbH & Co. KG Getriebebau-Nord-Straße 1 • 22941 Bargteheide, Germany • http://www.nord.com/ Telefoon +49 (0) 45 32 / 289-0 • Fax +49 (0) 45 32 / 289-2253
B 2000 NL-1915
3
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
4
B 2000 NL-1915
Inhoud
Inhoud 1
Aanwijzingen ............................................................................................................................................... 8 1.1 Algemene aanwijzingen ..................................................................................................................... 8 1.2 Veiligheids- en aanwijzingssymbolen ................................................................................................. 9 1.2.1 Toelichting van de gebruikte markeringen ............................................................................ 9 1.3 Reglementair gebruik ......................................................................................................................... 9 1.4 Veiligheidsaanwijzingen ................................................................................................................... 10 1.5 Verdere documentatie ...................................................................................................................... 12 1.6 Verwijdering van afval ...................................................................................................................... 12
2
Reductorbeschrijving ............................................................................................................................... 13 2.1 Typeaanduidingen en typen reductor ............................................................................................... 13
3
Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing ........................................................................ 19 3.1 Transport van de motorreductor ....................................................................................................... 19 3.2 Opslag.............................................................................................................................................. 20 3.3 Opslag op lange termijn ................................................................................................................... 20 3.4 Controle van de reductor.................................................................................................................. 22 3.5 Controle van de gegevens op het typeplaatje .................................................................................. 22 3.6 Controle van de bouwvorm .............................................................................................................. 24 3.7 Voorbereidingen voor plaatsing ....................................................................................................... 25 3.8 Plaatsing van de motorreductor ....................................................................................................... 26 3.9 Montage van naven op de reductorassen ........................................................................................ 27 3.10 Montage van opsteekmotorreductoren............................................................................................. 29 3.11 Montage van krimpschijven.............................................................................................................. 33 3.12 Montage van afdekkappen ............................................................................................................... 35 3.13 Montage van een normmotor ........................................................................................................... 36 3.14 Montage van de koelslang op het koelsysteem ............................................................................... 38 3.15 Montage van een SCX-flens ............................................................................................................ 39 3.16 Temperatuursticker .......................................................................................................................... 40 3.17 Aanvullend lakwerk .......................................................................................................................... 40
4
Inbedrijfstelling.......................................................................................................................................... 41 4.1 Oliepeil controleren .......................................................................................................................... 41 4.2 Automatische smeermiddelsensor activeren.................................................................................... 43 4.3 Temperatuurmeting .......................................................................................................................... 44 4.4 Gebruik met smeermiddelkoeling ..................................................................................................... 45 4.5 Controle van de reductor.................................................................................................................. 46 4.6 Checklist .......................................................................................................................................... 47 4.7 Gebruik van een motorreductor in een explosieve omgeving .......................................................... 48
5
Inspectie en onderhoud ............................................................................................................................ 49 5.1 Inspectie- en onderhoudsintervallen ................................................................................................ 49 5.2 Inspectie- en onderhoudswerkzaamheden ...................................................................................... 50
6
Appendix .................................................................................................................................................... 60 6.1 Bouwvormen en onderhoud ............................................................................................................. 60 6.2 Smeermiddelen ................................................................................................................................ 75 6.3 Aanhaalmomenten van bouten ........................................................................................................ 76 6.4 Bedrijfsstoringen .............................................................................................................................. 77 6.5 Lekkage en dichtheid ....................................................................................................................... 78 6.6 Conformiteitsverklaring .................................................................................................................... 79 6.6.1 Explosieveilige reductoren en reductormotoren, Categorie 2G en 2D ................................ 79 6.6.2 Explosieveilige reductoren en reductormotoren, Categorie 3G en 3D ................................ 80 6.7 Reparatieaanwijzingen ..................................................................................................................... 81 6.7.1 Reparatie ............................................................................................................................ 81 6.7.2 Internetinformatie................................................................................................................ 81 6.8 Afkortingen ....................................................................................................................................... 81
B 2000 NL-1915
5
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Afbeeldingenindex Afbeelding 1: typeplaat (voorbeeld) ....................................................................................................................... 22 Afbeelding 2: Activeren van de drukontluchting ..................................................................................................... 26 Afbeelding 3: Voorbeeld van een eenvoudige torsievoorziening ........................................................................... 28 Afbeelding 4: Toegelaten krachtoverbrengingen op de in- en uitgaande assen. ................................................... 29 Afbeelding 5: Smeermiddel op de as en naaf aanbrengen .................................................................................... 30 Afbeelding 6: Demontage van de af fabriek gemonteerde afsluitkap..................................................................... 30 Afbeelding 7: Motorreductor op as met installatiesteun en gemonteerd bevestigingelement ................................ 30 Afbeelding 8: Motorreductor op as zonder installatiesteun met gemonteerd bevestigingelement ......................... 31 Afbeelding 9: Verwijderen met demontagegereedschap ....................................................................................... 31 Afbeelding 10: Bevestiging van rubberbuffers (optie G of VG) bij vlakke opsteekmotorreductoren ....................... 31 Afbeelding 11: bevestiging van draaimomentsteunen bij kegelwiel- en wormwielmotorreductoren ....................... 32 Afbeelding 12: Holle as met krimpschijf ................................................................................................................. 33 Afbeelding 13: Montage van de afdekkap optie SH, optie H en optie H66 ............................................................ 35 Afbeelding 14: Montage van de koppeling op de motoras bij verschillende koppelingstypen................................ 37 Afbeelding 15: Koeldeksel ..................................................................................................................................... 38 Afbeelding 16: Montagevoorbeeld van een SCX-flens .......................................................................................... 39 Afbeelding 17: Positie van de temperatuursticker.................................................................................................. 40 Afbeelding 18: Controleer het oliepeil met de peilstok ........................................................................................... 42 Afbeelding 19: Activering van de automatische smeermiddelsensor bij normmotoraanbouw ............................... 43 Afbeelding 20: Sticker............................................................................................................................................ 43 Afbeelding 21: ATEX-aanduiding........................................................................................................................... 45 Afbeelding 22: Temperatuursticker ........................................................................................................................ 45 Afbeelding 23: Meting van slijtage van de tandkrans bij de klauwkoppeling ROTEX .......................................... 53 Afbeelding 24: Meting van slijtage aan tandhuls bij spiraalvertanding BoWex .................................................... 54 Afbeelding 25: Vervanging van de automatische smeermiddelsensor bij normmotoraanbouw ............................. 55 Afbeelding 26: Tandwielmotorreductoren met expansievat ................................................................................... 60 Afbeelding 27: Breng de motorreductor in inbouwpositie M2 ................................................................................ 61 Afbeelding 28: Oliepeil meten ................................................................................................................................ 62 Afbeelding 29: Positie tijdens controle van het oliepeil .......................................................................................... 62 Afbeelding 30: UNIVERSAL-wormwielmotorreductor ............................................................................................ 63 Afbeelding 31: Conformiteitsverklaring categorie 2G / 2D ..................................................................................... 79 Afbeelding 32: Conformiteitsverklaring Categorie 3G/3D ...................................................................................... 80
6
B 2000 NL-1915
Tabellenindex
Tabellenindex Tabel 1: Versielijst B 2000 ....................................................................................................................................... 3 Tabel 2: Afvoer en verwerking van materialen....................................................................................................... 12 Tabel 3: Tandwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes ...................................................................... 13 Tabel 4: grote tandwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes .............................................................. 13 Tabel 5: Tandwielreductoren NORDBLOC - typeaanduidingen en reductortypes ................................................. 14 Tabel 6: Tandwielreductoren NORDBLOC - typeaanduidingen en reductortypes ................................................. 14 Tabel 7: Opsteektandwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes .......................................................... 15 Tabel 8: Kegelwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes ..................................................................... 16 Tabel 9: Tandwielwormwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes ....................................................... 17 Tabel 10: MINIBLOC - typeaanduidingen en reductortypes .................................................................................. 17 Tabel 11: UNIVERSAL wormwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes .............................................. 18 Tabel 12: Grenswaarden voor slijtage aan tandkoppelingskransen ...................................................................... 54 Tabel 13: Oliehoeveelheden voor standaard tandwielreductor voor ATEX-categorie 3G en 3D ........................... 57 Tabel 14: Smeermiddelentabel .............................................................................................................................. 75 Tabel 15: Aanhaalmomenten van bouten .............................................................................................................. 76 Tabel 16: Overzicht bedrijfsstoringen .................................................................................................................... 77 Tabel 17: Lekkagedefinitie geënt op DUN 3761 .................................................................................................... 78
B 2000 NL-1915
7
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
1 Aanwijzingen 1.1
Algemene aanwijzingen
Neem deze handleiding zorgvuldig door voordat u werkzaamheden aan de motorreductor uitvoert en deze in gebruik neemt. Volg de instructies in deze handleiding altijd op. Deze handleiding en alle bijbehorende speciale documentatie dienen in de buurt van de motorreductor te worden bewaard. NORD Aandrijvingen accepteert geen garantieclaims voor persoonlijke letsels, materiёle en financiёle schade die veroorzaakt werd door niet-inachtneming van de handleiding, foute bediening of niet reglementair gebruik. Algemene slijtende onderdelen zoals bijv. keerringen zijn van de garantie uitgesloten. Als er aan de motorreductor verdere componenten gemonteerd of ingebouwd (bijv. motor, koelinstallatie, druksensor, enz.) zijn of extra componenten (bijv. een koelsysteem) met de order meegeleverd worden, moeten tevens de handleidingen van deze componenten in acht worden genomen. Bij motorreductoren dient bovendien de handleiding van de motor in acht worden genomen. Als u de inhoud van deze handleiding niet begrijpt of als u extra handleidingen of informatie nodig heeft, neemt u contact op met Getriebebau NORD.
8
B 2000 NL-1915
1 Aanwijzingen 1.2 1.2.1
Veiligheids- en aanwijzingssymbolen Toelichting van de gebruikte markeringen
GEVAAR
Duidt een onmiddellijk dreigend gevaar aan dat zeer ernstig of zelfs dodelijk letsel tot geval heeft.
GEVAAR Duidt een onmiddellijk dreigend gevaar aan dat zeer ernstig of zelfs dodelijk letsel tot geval heeft. Bevat belangrijke aanwijzingen voor explosiebeveiliging
WAARSCHUWING
Duidt een mogelijk gevaarlijke situatie aan die zeer ernstig of zelfs dodelijk letsel tot geval kan hebben.
VOORZICHTIG
Duidt een mogelijk gevaarlijke situatie aan die licht of onbeduidend letsel tot geval kan hebben.
OPGELET
Duidt een mogelijk schadelijke situatie aan die tot schade aan het product of de omgeving kan leiden.
Informatie 1.3
Duidt gebruikstips en nuttige informatie aan.
Reglementair gebruik
Deze motorreductoren dienen voor het opwekken van een draaibeweging en zijn bedoeld voor industriële installaties. Zij voldoen aan de eisen aan explosieveiligheid in de richtlijn 94/9EG (ATEX100a) voor de op het typeplaatje aangegeven categorie. De inbedrijfstelling (opname van het bedrijf voor het beoogde gebruiksdoel) is verboden tot vastgesteld is dat de machine aan de lokale wet- en regelgevingen voldoet. Vooral de EMC-richtlijn 2004/108/EG en de machinerichtlijn 2006/42/EU dienen binnen hun toepassingsbereik in acht genomen te worden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor personen
Bij toepassingen waarbij uitval van een reductor of reductormotor persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben, dienen adequate veiligheidsmaatregelen te worden genomen. Beveilig de gevaarlijke zone in ruime mate.
B 2000 NL-1915
9
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
WAARSCHUWING
Explosiegevaar
Er mogen alleen componenten gemonteerd en gebruikt worden die aan de toepasselijke bepalingen van de richtlijn 94/9/EG voldoen. Neem de conformiteitsverklaringen en alle veiligheidsaanwijzingen voor de componenten in acht.
WAARSCHUWING
Materiële schade en lichamelijk letsel
Wordt de reductor niet in overeenstemming met zijn ontwerpspecificaties gebruikt, dan kan dit schade aan de reductor en een voortijdige uitval van componenten tot gevolg hebben. Lichamelijk letsel kan dan niet worden uitgesloten. De technische gegevens op het typeplaatje moeten in acht worden genomen. De documentatie dient in acht te worden genomen.
1.4
Veiligheidsaanwijzingen
Neem alle veiligheidsvoorschriften in acht, ook de instructies in de afzonderlijke hoofdstukken van deze handleiding. Bovendien moeten alle landelijke en andere voorschriften worden aangehouden die betrekking hebben op veiligheid en ongevallenpreventie.
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Bij alle werkzaamheden, zoals bijv. transport, opslag, montage, elektrische aansluiting, inbedrijfstelling, onderhoud en reparaties, mag er geen explosieve sfeer heersen.
GEVAAR
Ernstig lichamelijk letsel
Ernstig persoonlijk letsel en zware materiële schade kunnen het gevolg zijn van een verkeerde installatie, oneigenlijk gebruik, foute bediening, negeren van de veiligheidsvoorschriften, ongeoorloofd verwijderen van delen van de behuizing of beschermkappen evenals modificaties van de constructie van de motorreductor. • Alle werkzaamheden zoals transport, opslag, plaatsing, elektrische aansluiting, inbedrijfstelling, onderhoud, service en reparaties, mogen uitsluitend door vakbekwaam personeel worden uitgevoerd. • Neem de bedrijfshandleiding in acht. • Neem de veiligheidsaanwijzingen in acht. Neem de veiligheidsvoorschriften en de voorschriften voor de ongevallenpreventie in acht. • Breng voor het inschakelen een aandrijfelement aan of borg de seegerringen. • Breng geen constructieve wijzigingen aan. • Verwijder geen veiligheidsinrichtingen. • Draag evt. gehoorbescherming bij werkzaamheden in de directe omgeving van de reductor. • Alle roternede delen vereisen een bescherming tegen aanraking. In standaardgevallen monteert NORD afdekkappen. Deze kappen dienen in elk geval te worden gebruikt, als er geen andere bescherming tegen aanraking kan worden geboden.
10
B 2000 NL-1915
1 Aanwijzingen
GEVAAR
Ernstig lichamelijk letsel
Reductoren of reductormotoren kunnen tijdens of kort na het bedrijf hete oppervlakken hebben. • Montage- en onderhoudswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd wanneer de transmissie stilstaat en afgekoeld is. De voeding van de aandrijving moet zijn uitgeschakeld en de apparatuur moet beveiligd zijn tegen abusievelijk inschakelen. • Draag veiligheidshandschoenen. • Scherm hete oppervlakken af tegen aanraking. • Sla geen licht ontvlambare voorwerpen of stoffen in de directe omgeving van de reductor.
WAARSCHUWING
Ernstig lichamelijk letsel en materiële schade
Ondeskundig uitgevoerd transport kan ernstig lichamelijk letsel en zware materiële schade tot gevolg hebben. • Er mogen geen extra belastingen worden aangebracht. • De transportmiddelen en hefwerktuigen moeten over voldoende draagvermogen beschikken. • Buis- en slangleidingen moeten tegen beschadigingen worden beschermd.
VOORZICHTIG
Risico op snijwonden
Risico op snijwonden aan buitenkanten van aanbouwadapters, flenzen en afdekkappen. Contactbevriezing bij aanraking van metalen componenten bij lage temperaturen. Draag bij de montage, inbedrijfstelling, inspectie en onderhoud naast de persoonlijke beschermingsuitrusting ook geschikte veiligheidshandschoenen en een geschikte veiligheidsbril om lichamelijk letset te vermijden.
Wij adviseren om reparatiewerkzaamheden aan NORD-producten door de NORD-service te laten uitvoeren.
B 2000 NL-1915
11
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
1.5
Verdere documentatie
Zie voor verdere informatie in de volgende documentatie: • • •
Catalogi Reductoren (G1000, G1012, G1014, G1035, G1050, G2000), Bedrijfs- en onderhoudshandleiding voor de elektromotor Eventueel meegeleverde handleidingen van gemonteerde of geleverde opties
1.6
Verwijdering van afval
Neem de plaatselijk geldende voorschriften in acht. Vooral smeermiddelen dienen te worden verzameld en op verantwoorde wijze te worden verwerkt! Onderdelen van de motorreductor
Materiaal
Tandwielen, assen, rollagers, afstelveren, borgringen, .....
staal
Reductorhuis, delen van de behuizing, ...
gietijzer
Lichtmetalen reductorhuizen, lichtmetalen delen van de behuizing, ...
aluminium
Wormwielen, bussen, ...
brons
Keerringen, afsluitkappen, rubberelementen, ...
elastomeer met staal
Koppelingsonderdelen
kunststof met staal
Platte pakkingen
asbestvrij afdichtmateriaal
Tandwielolie
verrijkte minerale olie
Synthetische tandwielolie (sticker: CLP PG)
smeermiddel op basis van polyglycol
Koelslang, mantel van de koelslang, schroefverbinding
Koper, epoxide, messing
Tabel 2: Afvoer en verwerking van materialen
12
B 2000 NL-1915
2 Reductorbeschrijving
2 Reductorbeschrijving 2.1
Typeaanduidingen en typen reductor
Reductortypes / typeaanduidingen Tandwielreductor SK 11E, SK 21E, .... SK 51E (1-traps) SK 02, SK 12, .... SK 52, SK 62N (2-traps) SK 03, SK 13, SK 23, SK 33N, SK 43, SK 53 (3-traps)
Uitvoeringen/opties -
Uitvoering van de voet
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
F
Aandrijfflens B5
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
XZ
Voet- en aandrijfflens B14
W
Vrije aandrijfas
XF
Voet- en aandrijfflens B14
VI
Viton-keerringen
VL
Versterkte lagering
OA
Olie expansievat
AL
Versterkt axiaallager
SO1
Synthetische olie ISO VG 220
Tabel 3: Tandwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes Reductortypes / typeaanduidingen Tandwielreductoren SK 62, SK 72, SK 82, SK 92, SK 102 (2-traps) SK 63, SK 73, SK 83, SK 93, SK 103 (3-traps)
Uitvoeringen/opties -
Uitvoering van de voet
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
F
Aandrijfflens B5
W
Vrije aandrijfas
XZ
Voet- en aandrijfflens B14
VI
Viton-keerringen
XF
Voet- en aandrijfflens B14
OA
Olie expansievat
VL
Versterkte lagering
SO1
Synthetische olie ISO VG 220
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
Tabel 4: grote tandwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes B 2000 NL-1915
13
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Reductortypes / typeaanduidingen Tandwielmotorreductoren NORDBLOC SK 320, SK 172, SK 272, .... SK 972 (2-traps) SK 273, SK 373, .... SK 973 (3-traps) SK 072.1, SK 172.1 (2-traps) SK 372.1, …. SK 672.1 (2-traps) SK 373.1, …. SK 673.1 (3-traps) SK 772.1, SK 872.1, SK 972.1 (2-traps) SK 773.1, SK 873.1, SK 973.1 (3-traps)
Uitvoeringen/opties -
Uitvoering van de voet
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
F
Aandrijfflens B5
W
Vrije aandrijfas
XZ
Voet- en aandrijfflens B14
VI
Viton-keerringen
XF
Voet- en aandrijfflens B14
OA
Olie expansievat
VL
Versterkte lagering
SO1
Synthetische olie ISO VG 220
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
Tabel 5: Tandwielreductoren NORDBLOC - typeaanduidingen en reductortypes Reductortypes / typeaanduidingen Standaard-tandwielmotorreductor SK 0, SK 01, SK 20, SK 25, SK 30, SK 33 (2-traps) SK 000, SK 010, SK 200, SK 250, SK 300, SK 330 (3-traps)
Uitvoeringen/opties -
Uitvoering van de voet
AL
Versterkt axiaallager
Z
Aandrijfflens B14
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
XZ
Voet- en aandrijfflens B14
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
XF
Voet- en aandrijfflens B14
W
Vrije aandrijfas
F
Aandrijfflens B5
VI
Viton-keerringen
5
Verdikte uitgaande as
SO1
Synthetische olie ISO VG 220
V
Versterkte aandrijving
Tabel 6: Tandwielreductoren NORDBLOC - typeaanduidingen en reductortypes 14
B 2000 NL-1915
2 Reductorbeschrijving
Reductortypes / typeaanduidingen Vlakke opsteeltandwielreductor SK 0182NB, SK 0282NB, SK 1282, .... SK 9282, SK 10282, SK 11282 (2-traps) SK 1382NB, SK 2382, ….. SK 9382, SK 10382, SK 11382, SK 12382 (3-traps) SK 10382.1, SK 11382.1
Uitvoeringen/opties A
Uitvoering met holle as
VL
Versterkte lagering
V
Uitvoering met massieve as
VLII
Roerwerkuitvoering
Z
Aandrijfflens B14
VLIII
Roerwerkuitvoering Drywell
F
Aandrijfflens B5
SCX
Screw Conveyor-flens
X
Voetbevestiging
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
S
Krimpschijf
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
VS
Versterkte krimpschijf
W
Vrije aandrijfas
EA
Holle as met spline
VI
Viton-keerringen
G
Rubberbuffer
OA
Olie expansievat
VG
Versterkt rubberbuffer
SO1
Synthetische olie ISO VG 220
B
Bevestigingelement
CC
Deksel behuizing met koelslang
H
Afdekkap
OT
Oliepeilreservoir
H66
Afdekkap IP66
Tabel 7: Opsteektandwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes
B 2000 NL-1915
15
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Reductortypes / typeaanduidingen Kegelwielreductor SK 92072, SK 92172, SK 92372, SK 92672, SK 92772 SK 92072.1, SK 92172.1, SK 92372.1, SK 92672.1, SK 92772.1, SK 93072.1, SK 93172.1, SK 93372.1, SK 93672.1, SK 93772.1 (2-traps) SK 9012.1, SK 9016.1, SK 9022.1, SK 9032.1, SK 9042.1, SK 9052.1, SK 9062.1, SK 9072.1, SK 9082.1, SK 9086.1, SK 9092.1, SK 9096.1 (3-traps) SK 9013.1, SK 9017.1, SK 9023.1, SK 9033.1, SK 9043.1,SK 9053.1 (4-traps)
Uitvoeringen/opties -
Uitvoering van de voet
H
Afdekkap
A
Uitvoering met holle as
H66
Afdekkap IP66
V
Uitvoering met massieve as
VL
Versterkte lagering
L
Massieve as aan beide zijden
VLII
Roerwerkuitvoering
Z
Aandrijfflens B14
VLIII
Roerwerkuitvoering Drywell
F
Aandrijfflens B5
SCX
Screw Conveyor-flens
X
Voetbevestiging
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
D
Draaimomentsteun
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
K
Draaimomentconsole
W
Vrije aandrijfas
S
Krimpschijf
VI
Viton-keerringen
VS
Versterkte krimpschijf
OA
Olie expansievat
EA
Holle as met spline
SO1
Synthetische olie ISO VG 220
R
Terugloopsper
CC
Deksel behuizing met koelslang
B
Bevestigingelement
Tabel 8: Kegelwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes
16
B 2000 NL-1915
2 Reductorbeschrijving
Reductortypes / typeaanduidingen Wormwieltandwielreductor SK 02040, SK 02050, SK 12063, SK 12080, SK 32100, SK 42125 (2-traps) SK 13050, SK 13063, SK 13080, SK 33100, SK 43125 (3-traps)
Uitvoeringen/opties -
Voetbevestiging met massieve as
B
Bevestigingelement
A
Uitvoering met holle as
H
Afdekkap
V
Uitvoering met massieve as
H66
Afdekkap IP66
L
Massieve as aan beide zijden
VL
Versterkte lagering
X
Voetbevestiging
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
Z
Aandrijfflens B14
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
F
Aandrijfflens B5
W
Met vrije ingaande as
D
Draaimomentsteun
VI
Viton-keerringen
S
Krimpschijf
OA
Olie expansievat
Tabel 9: Tandwielwormwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes Reductortypes / typeaanduidingen Minibloc-wormwielmotorreductor SK 1S 32, SK 1S 40, SK 1S 50, SK 1S 63, SK 1SU... , SK 1SM 31, SK 1SM 40, SK 1SM 50, SK 1SM 63, (1-traps) SK 2S32NB, SK 2S40NB, SK 2S50NB, SK 2S63NB, SK 2SU…, SK 2SM40, SK 2SM50, SK 2SM63 (2-traps)
Uitvoeringen/opties -
Voetbevestiging met massieve as
X
Voetbevestiging
A
Uitvoering met holle as
B
Bevestigingelement
V
Uitvoering met massieve as
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
L
Massieve as aan beide zijden
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
Z
Aandrijfflens B14
W
Met vrije ingaande as
F
Aandrijfflens B5
VI
Viton-keerringen
D
Draaimomentsteun
Tabel 10: MINIBLOC - typeaanduidingen en reductortypes
B 2000 NL-1915
17
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Reductortypes / typeaanduidingen UNIVERSAL-wormwielmotorreductor SK 1SI31, SK 1SI40, SK 1SI50, SK 1SI63, SK 1SI75, SK 1SID31, SK 1SID40, SK 1SID50, SK 1SID63, SK 1SID75 SK 1SIS31,…, SK 1SIS75, SK 1SD31, SK 1SD40, SK 1SD50, SK 1SD63, SK 1SIS-D31,…, SK 1SIS-D63 SK 1SMI31, SK 1SMI40, SK 1SMI50, SK 1SMI63, SK 1SMI75 SK 1SMID31,…, SK 1SMID63 (1-traps) SK 2SD40, SK 2SD50, SK 2SD63, SK 1SI…/31, SK 1SI…/H10, SK 2SID40,…, SK 2SID63 SK 2SIS-D40,…, SK 2SIS-D63 SK 2SMI40, SK 2SMI50, SK 2SMI63 SK 2SMID40, SK 2SMID50, SK 2SMID 63 (2-traps)
Uitvoeringen/opties V
Massieve as resp. ijlgangspindel
H10
Modulaire tandwieltrap
A
Uitvoering met holle as
/31
Wormwielkast
L
Massieve as aan beide zijden
/40
Wormwielkast
X
Aan drie zijden voeten
IEC
IEC-aanbouwnormmotor
Z
Aandrijfflens B14
NEMA
NEMA-aanbouwnormmotor
F
Aandrijfflens B5
W
Met vrije ingaande as
D
Draaimomentsteun
VI
Viton-keerringen
H
Afdekkap
Tabel 11: UNIVERSAL wormwielreductoren - typeaanduidingen en reductortypes
Dubbele reductoren zijn samengesteld uit twee enkele reducties. Deze moeten volgens de instructies in deze handleiding worden behandeld als twee afzonderlijke reducties. Typeaanduiding dubbele reductor: bijv. SK 73 / 22 (bestaat uit de individuele reductoren SK 73 en SK 22).
18
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing Neem alle algemene veiligheidsaanwijzingen (zie hoofdstuk 1.4 "Veiligheidsaanwijzingen") in acht en houd u aan de veiligheidsaanwijzingen in de individuele hoofstukken en de aanwijzingen over het gebruik voor het beoogde, toegelaten gebruiksdoel (zie hoofdstuk 1.3 "Reglementair gebruik")bestimmungsgemäße Verwendung.
3.1
Transport van de motorreductor
WAARSCHUWING
Gevaar door zware lasten
Risico op ernstig letsel en materiële schade door vallende of omvallende zware lasten. • Tijdens het transport is het levensgevaarlijk onder de motorreductor te staan. • Ter voorkoming van persoonlijk letsel dient de gevarenzone ruim te worden beveiligd. • Gebruik voor het transport uitsluitend de op de motorreductoren vastgeschroefde oogbouten. • Er mogen geen extra belastingen worden aangebracht. • Als op motorreductoren een extra ringschroef op de motor is aangebracht, moet deze worden gebruikt. • Het schroefdraad van de ringschroeven moet volledig zijn ingedraaid. • Voorkom dat scheef aan de ringschroeven wordt getrokken.
OPGELET
Schade aan de motorreductor
Risico op schade aan de reductor door ondeskundige handelingen. • Vermijd schade aan de motorreductor. Stoten op uitstekende asuiteinden leiden tot beschadigingen binnen de motorreductor. • Gebruik voor hun taak berekende en geschikte transportmiddelen. De aanslaginrichtingen moeten voor het gewicht van de motorreductor geschikt. Het gewicht van de transmissie vindt u in de transportdocumentatie.
B 2000 NL-1915
19
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
3.2
Opslag
Bij een korte opslag vóór de inbedrijfstelling dient het volgende in acht te worden genomen: • • • • • • • •
Opslag in inbouwpositie (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud") em reductor tegen een val beschermen, Smeer onbedekte vlakken van het huis en de assen dun met olie in, Bewaar de reductor in een droge ruimte, Temperatuur mag niet sterk variëren in een bereik van -5 °C tot +50 °C, Relatieve luchtvochtigheid bedraagt minder dan 60 %, Niet aan direct zonlicht of UV-licht blootstellen, Er mogen zich geen agressieve, corrosieve stoffen (vervuilde lucht, ozon, gassen, oplosmiddelen, zuren, logen, zouten, radioactieve straling, enz.) in de omgeving bevinden, De reductor mag niet aan trillingen en schokken worden blootgesteld.
3.3
Opslag op lange termijn
VOORZICHTIG
Lichamelijk letsel
Fout of te lannge opslag kan ertoe leiden dat de reductor niet correct functioneert. Wanneer de toegelaten opslagduur wordt overschreden, moet u een inspectie van de reductor (laten) uitvoeren.
Informatie
Opslag voor langere periodes
Bij opslag- of stilstandstijden die langer duren dan 9 maanden beveelt NORD Aandrijvingen als optie de opslag voor langere periodes. Met de optie langetermijnopslag en de hieronder omschreven maatregelen is een opslag van ongeveer 2 jaar mogelijk. Omdat de daadwerkelijke belasting sterk afhankelijk is van de plaatselijke voorwaarden, is de termijn alleen als richtwaarde bedoeld.
20
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing Toestand van de motorreductor en de opslagruimte gedurende opslag op lange termijn voor de inbedrijfstelling: • •
•
• • • • • • • •
Opslag in inbouwpositie (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud") em reductor tegen een val beschermen. Transportschade aan de buitenlak dient te worden hersteld. De contactvlakken van de flens en de asuiteinden moet worden gecontroleerd of er een geschikt antiroestmiddel is aangebracht. Breng indien nodig een geschikt antiroestmiddel op de vlakken aan. De motorreductoren met de optie Langetermijnopslag zijn volledig met smeermiddel gevuld of hebben corrosiewerend middel (VCI) in de olie bijgemengd (zie sticker op de reductor) of zij zijn zonder olie met geringe hoeveelheden VCI-concentraat gevuld. Het afsluitkoord in de ontluchtingsplug mag tijdens de opslag niet worden verwijderd, de motorreductor moet goed afgesloten zijn. Bewaar de reductor in een droge ruimte, In tropische gebieden dient de aandrijving tegen insecten te worden beschermd Temperatuur mag niet sterk variëren in een bereik van -5 °C tot 40 °C, Relatieve luchtvochtigheid bedraagt minder dan 60 %, Niet aan direct zonlicht of UV-licht blootstellen, Er mogen zich geen agressieve, corrosieve stoffen (vervuilde lucht, ozon, gassen, oplosmiddelen, zuren, logen, zouten, radioactieve straling, enz.) in de omgeving bevinden, De reductor mag niet aan trillingen en schokken worden blootgesteld.
Maatregelen die tijdens de opslag of stilstand moeten worden getroffen •
Als de relatieve luchtvochtigheid <50 % is, kan de reductor max. 3 jaar worden opgeslagen.
Maatregelen voor de inbedrijfstelling •
• •
Als de opslag- of stilstandtijd langer dan 2 jaar duurt of de temperatuur tijdens een korte opslag sterk afwijkt van de nominale waarde, dient het smeermiddel in de reductor vóór de inbedrijfstelling te worden vervangen. Bij een compleet gevulde reductor moet vóór de inbedrijfstelling het oliepeil overeenkomstig de bouwvorm worden gereduceerd Bij een reductor zonder olievulling moet vóór de inbedrijfstelling olie worden bijgevuld overeenkomstig de bouwvorm. Het VCI-concentraat kan in de reductor blijven. De bij te vullen hoeveelheid en het type van het smeermiddel zijn vermeld op de typeplaat.
B 2000 NL-1915
21
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
3.4
Controle van de reductor
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Bij alle werkzaamheden, zoals bijv. transport, opslag, montage, elektrische aansluiting, inbedrijfstelling, onderhoud en reparaties, mag er geen explosieve sfeer heersen. De aandrijving dient te worden gecontroleerd en mag uitsluitend worden gemonteerd als: • • • •
3.5
er geen beschadigingen, bijv. door opslag of transport te zien zijn. de keerringen en afsluitkapjes op beschadigingen moeten worden gecontroleerd. er geen lekkage respectievelijk olieverlies zichtbaar is. er geen corrosie of andere aanwijzingen op ondeskundige opslag of opslag in een vochtige ruimte wijzen. de verpakking compleet werd verwijderd.
Controle van de gegevens op het typeplaatje
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Controleer of het type motorreductor alle technische specificaties en de typeaanduiding conform ATEX overeenkomen met de gegevens van de geplande installatie of machine.
Het typeplaatje moet goed vast op de motorreductor zijn aangebracht en mag niet aan continu verontreiniging zijn blootgesteld. Wanneer het typeplaatje onleesbaar of beschadigd is, neemt u dan contact op met NORD-serviceafdeling.
Afbeelding 1: typeplaat (voorbeeld)
22
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing
Beschrijving van het typeplaatje Afkorting
Eenheid Aanduiding
Type
-
NORD - reductortype
No.
-
Serienummer
iges
-
Totale tandwieloverbrenging
n2
min-1
Nominaal toerental van reductoras *
n1
min-1
Nominaal toerental van reductoras of reductormotor *
IM
-
Bouwvorm (inbouwpositie)
M2
Nm
Max. toegelaten moment aan reductoras
P1
kW
Max. toegelaten aandrijf- of motorvermogen
Bj
-
Bouwjaar
FR2
kN
Max. toegelaten dwarskracht op de reductoruitgangsas
3.9
FR1
kN
Max. toegelaten radiale kracht op de reductoras bij optie W
3.9
Tu
°C
toegelaten omgevingstemperatuur voor de reductor
FA2
kN
Max. toegelaten axiale kracht op de reductoras
3.9
FA1
kN
Max. toegelaten axiale kracht op de reductoras bij optie W
3.9
MI
h
Interval van de algemene revisie van de reductor in bedrijfsuren of vermelding van de dimensieloze onderhoudsklasse CM
5.2
xR2
mm
Max. afmeting voor aangrijppunt van radiale kracht FR2
3.9
Olie
-
Type reductorolie (normaanduiding)
6.2
Laatste regel
-
Aanduiding conform ATEX (DIN EN 13463-1): 1. Groep (altijd II, niet voor mijnbouw) 2. Categorie (2G, 3G bij gas respectievelijk 2D, 3D bij stof) 3. Explosiebeveiliging indien van toepassing (c) 4. Explosiegroep indien van toepassing (IIC. IIB) 5. Temperatuurklasse (T1-T3 of T4 bij gas) resp. max. oppervlaktetemperatuur (bijv. 125 °C bij stof) resp. bijz. max. oppervlaktetemperatuur zie speciale documentatie (TX) 6. Temperatuurmeting bij inbedrijfstelling (X)
4.3
S
-
zie hoofdstuk
6.1
Nummer van de speciale documentatie bestaande uit volgnr. / jaar
* De maximaal toegelaten toerentallen liggen 10 % boven het nominale toerental, als hierbij het maximaal toegelaten aandrijfvermogen P1 niet wordt overschreden. Zijn de velden FR1, FR2, FA1 en FA2 leeg, dan zijn de krachten gelijk aan nul. Is het veld xR2 leeg, dan grijpt de kracht van FR2 in het midden op de aandrijfastap aan (zie hoofdstuk 3.9 "Montage van naven op de reductorassen").
B 2000 NL-1915
23
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Let erop, dat bij reductormotors (reductor met aangebouwde elektromotor) de elektromotor is voorzien van een eigen typeplaatje met een afzonderlijke type-aanduiding conform ATEX. Ook de motorspecificaties moeten met de gegevens van de geplande installatie of machine overeenkomen. Voor de reductormotoreenheid geldt telkens de laagste explosiebeveiliging van de reductor- en elektromotorspecificaties. Indien de elektromotor met een frequentieomvormer wordt ingezet, moet het gebruik van een omvormer conform ATEX zijn toegelaten voor deze motor. Bij gebruik van een omvormer zijn duidelijk verschillende nominale toerentallen op de typeplaten van motor en reductor gangbaar en toegelaten. Bij netbedrijf van de motor zijn verschillen van de nominale toerentallen op de typeplaten van motor en -1 reductor tot ± 60 min toegelaten.
3.6
Controle van de bouwvorm
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • De reductor mag alleen in de aangegeven bouwvorm worden gebruikt. • De toegelaten bouwvorm staat op het typeplaatje (IM ). Als er in het veld IM een X staat, moet de speciale documentatie waarvan het nummer in het veld S is ingevuld, in acht worden genomen. Hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud" resp. de speciale documentatie toont de bouwvormen van de individuele reductortypes. • Controleer of de bouwvorm volgens het typeplaatje aan de gemonteerde inbouwpositie voldoet en of de inbouwpositie tijdens het bedrijf niet worden gewijzigd. • De UNIVERSAL wormwielreductoren type SK1SI… zijn niet afhankelijk van de bouwvorm, bij deze reductoren is op de typeplaat in veld IM de afkorting UN vermeld.
24
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing
3.7
Voorbereidingen voor plaatsing
VOORZICHTIG
Lichamelijk letsel
Transportschades kunnen tot werkingsstoringen van de reductor met daaruit resultterende materiële schade en letsels leiden. Controleer de levering meteen na ontvangst op transport- en verpakkingsschades. Meld schades mereen aan het transportbedrijf. Motorreductoren met transportschade mogen niet in bedrijf worden gesteld. De aandrijving moet worden gecontroleerd en mag alleen worden gemonteerd, als er geen beschadigingen door transport of geen lekkages kunnen worden vastgesteld. Vooral de keerringen en afsluitkapjes moeten op beschadigingen worden gecontroleerd. Let op uittredende smeermiddelen, risico op uitglijden.
Alle blanke oppervlakken en assen van de aandrijvingen zijn voorafgaand aan het transport met olie/smeervet of een corrosiewerend middel tegen corrosie beschermd. Verwijder vóór montage grondig de olie/het vet of het corrosiewerende middel en eventuele vervuilingen van alle assen en flensoppervlakken.
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Zorg ervoor, dat aandrijfelementen die aan de motorreductor worden aangebouwd, zoals koppelingen, poelies enz. en reductormotoren ook voldoen aan de ATEX-norm.
Indien tijdens het gebruik een verkeerde draairichting wordt gebrukt kan dit leiden tot schade of gevaarlijke situaties en dient de juiste draairichting van de aandrijfas te worden vastgesteld met een test van de aandrijving in ontkoppelde staat en tijdens het gebruik te worden gecontroleerd. Bij reductoren met geïntegreerde terugloopblokkade staan aan de aandrijfzijde en de uitvoerzijde pijlen op de reductor. De pijlen wijzen in de draairichting van de reductor. Bij het aansluiten van de motor en de motorbesturing moet ervoor worden gezorgd dat, bijv. door een draaiveldcontrole, de reductor alleen in de draairichting kan lopen. (Zie voor verdere toelichtingen catalogus G1000 en WN 0-000 40)
OPGELET
Schade aan de motorreductor
Bij reductoren met geïntegreerde terugloopsper kan de aandrijfmotor in de geblokkeerde draairichting geschakeld worden, d.w.z. in de foute draairichting, en kan schade aan de reductor veroorzaken. Let bij het aansluiten van de motor en de motorbesturing op de correcte draairichting van de motorreductor.
B 2000 NL-1915
25
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Zorg dat er geen agressieve, corroderende stoffen in de omgeving van de geplaatste machine zijn of later tijdens het gebruik te verwachten zijn. Deze kunnen het metaal, de smeermiddelen of elastomeren beschadigen. Overleg in geval van twijfel met NORD Aandrijvingen en neem eventueel speciale maatregelen. Het expansievat voor olie (optie OA) moet volgens de meegeleverde fabrieksnorm WN 0-530 04 worden gemonteerd. Bij schroefverbindingen M10x1 moet tevens de meegeleverde fabrieksnorm WN 0-521 35 in acht worden genomen. Voor de inbedrijfstelling moet de drukontluchting worden geactiveerd. Verwijder hiervoor de transportbescherming. Dubbele reductoren zijn samengesteld uit twee enkele reductoren en bevatten twee oliekamers en 2 drukontluchtingen. Positie van de ontluchtingsschroef (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud").
Toelichting 1
Drukontluchtingsplug
2
Transportborging
Afbeelding 2: Activeren van de drukontluchting
3.8
Plaatsing van de motorreductor
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • Tijdens het opstellen van de reductor mag geen explosieve atmosfeer heersen. • De koellucht die naar de reductor/reductormotor wordt geleid, moet binnen het toegelaten temperatuurbereik liggen dat op het typeplaatje aangegeven is. • Bij direct zonlicht op de reductor moet de koellucht die naar de reductor/reductormotor wordt geleid minstens 10 °C onder de maximale temperatuur van het toegelaten temperatuurbereik Tu liggen, die op het typeplaatje aangegeven is.
WAARSCHUWING
Risico op brandwonden
Reductoren of redcutormotoren kunnen tijdens of kort na het bedrijf hete oppervlakken hebben. Hete oppervlakken die direct toegankelijk zijn, moet met een aanrakingsbescherming worden afgeschermd.
26
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing
OPGELET
Reductorschade door oververhitting
De reductor kan door oververhitting beschadigd raken. Let bij de opstelling op het volgende: • Zorg voor een ongehinderde luchtcirculatie rondom de reductor! • Zorg voor voldoende vrije ruimte om de reductor heen! • Koele lucht van de motorventilator moet bij reductormotor ongehinderd naar de reductor kunnen stromen. • Breng geen overdekking of bekleding op de reductor/reductormotor aan. • Stel de reductor niet aan energierijke straling bloot. • Leid geen warme afvoerlucht van andere aggregaten naar de reductor/reductormotor! • De ondergrond of flens waarop de reductor is bevestigd, mag tijdens het bedrijf geen warmte naar de reductor afstaan. • Voorkom stofontwikkeling in de buurt van de motorreductor
De ondergrond of de flens waarop de motorreductor wordt bevestigd, moet trillingsvrij, buigstijf en horizontaal zijn. Eventueel vuil op de montagevlakken van de motorreductor en de ondergrond of flens dienen zorgvuldig te worden verwijderd. Het reductorhuis moet in elk geval geaard zijn. De reductormotoren zijn door de motoraansluiting al geaard.. De reductor moet exact met de as van de machine worden uitgelijnd om geen extra kracht door verspanning in de reductor te veroorzaken. Er mag niets aan de reductor worden gelast. De reductor mag niet als massapunt voor laswerkzaamheden worden gebruikt, omdat anders de lagers en vertandingen worden beschadigd. De motorreductor moet in de juiste bouwvorm worden opgesteld (zie hoofdstuk 3.6 "Controle van de bouwvorm") en (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud"). Alle montagegaten van de reductorvoeten of alle flensbouten moeten worden gebruikt. De gebruikte bouten moeten minstens van kwaliteit 10.9 zijn. De bouten moet met de correcte aandraaimomenten worden aangedraaid (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten"). Vooral bij motorreductoren met voet en flens moet voor een spanningsvrije bevestiging worden gezorgd. De oliecontrole- en olieaftappluggen moeten toegankelijk zijn.
3.9
Montage van naven op de reductorassen
OPGELET
Schade aan de motorreductor
De reductor kan door axiale krachten beschadigd raken. Oefen geen schadelijke axiale kracht uit tijdens de montage van naven in de reductor. Het is in het bijzonder niet toegestaan om naven met een hamer aan te brengen.
B 2000 NL-1915
27
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding In- en uitgaande aandrijfelementen zoals koppelingen en tandwielen op de in- en uitgaande as van de motorreductor moeten worden aangebracht met daarvoor geschikte torsievoorzieningen die geen schadelijke axiale krachten op de motorreductor uitoefenen. Het is in het bijzonder niet toegestaan om naven met een hamer aan te brengen.
Informatie
Montage
Gebruik de schroefdraad van de assen aan de voorzijde. U vergemakkelijkt de montage wanneer u van tevoren een dun laagje smeermiddel aanbrengt op de naaf of de naaf kort verwarmt tot ongeveer 100 °C.
Afbeelding 3: Voorbeeld van een eenvoudige torsievoorziening
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Controleer of de gemonteerde in- en uitgaande elementen tevens aan de ATEX-norm voldoen.
GEVAAR
Ernstig lichamelijk letsel
Door snel roterende in- en uitgangselementen van aandrijvingen bestaat er een risico op lichamelijk letsel. In- en uitgaande aandrijvingselementen zoals riemaandrijvingen, kettingaandrijvingen, krimpschijven, ventilatoren en koppelingen moeten worden voorzien van een afdekking.
Aandrijvingselementen mogen slechts de maximaal toegelaten, in de catalogus aangegeven radiale dwarskrachten FR1 en FR2 en de axiale krachten FA1 en FA2 aan de motorreductor doorgeven (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje"). In het bijzonder bij riemen en kettingen dient daarbij op de spanning te worden gelet. Extra belasting door ongebalanceerde naven is niet toegestaan.
28
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • De radiale kracht dient zo dicht mogelijk bij de reductor te worden uitgeoefend. • Bij aandrijfassen met een vrije astap – optie W – geldt een maximaal toegelaten radiale kracht FR1 bij uitoefening van deze kracht op het midden van de vrije astap. •
Bij uitgaande assen mag de radiale kracht FR2 niet hoger zijn dan maat xR2.
•
Als op het typeplaatje de dwarskracht FR2 voor de aandrijfas is aangegeven, maar geen maat xR2, wordt van een kracht gecentreerd op de astap uitgegaan.
Afbeelding 4: Toegelaten krachtoverbrengingen op de in- en uitgaande assen.
3.10 Montage van opsteekmotorreductoren
OPGELET
Schade aan de motorreductor
Bij ondeskundige montage kunnen de lagers, tandwielen, assen en behuizing worden beschadigd. • Neem de montagehandleiding in acht. • De opsteekmotorreductor moet met geschikte torsievoorzieningen op de as worden gemonteerd, zodat geen schadelijke axiale krachten op de motorreductor worden uitgeoefend. Het is in het bijzonder niet toegestaan met een hamer op de motorreductor te slaan.
Het monteren en latere demonteren verloopt gemakkelijker, wanneer u de as en de naaf van tevoren van een dun laagje smeermiddel met een corrosiewerende werking (bijv. Nord Anti-Corrosion art.nr. 089 00099) voorziet. Overtollig vet of corrosiewerend middel kan na de montage uittreden en eventueel omlaag druppelen. Reinig na een inlooptijd van ca. 24 uur grondig de plekken op de aandrijfas. Dit uittredende vet is geen lekkage van de reductor.
B 2000 NL-1915
29
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Afbeelding 5: Smeermiddel op de as en naaf aanbrengen
Informatie
Bevestigingelement
Met het bevestigingelement (optie B) kan de motorreductor op assen met of zonder installatiesteun worden bevestigd. Haal de bout van het bevestigingelement met het bijbehorende aanhaalmoment aan (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten"). Bij motorreductoren met de optie H66 moet de af fabriek gemonteerde afsluitkap voor de montage worden verwijderd.
Bij opsteekmotorreductoren met de optie H66 en het bevestigingelement (optie B) moet u de ingeperste afsluitkap voor het monteren van de motorreductor eruit duwen. De ingeperste afsluitdop kan tijdens de demontage kapot gaan. Er wordt standaard als los reserveonderdeel een 2e afsluitdop los meegeleverd. Nadat de motorreductor is gemonteerd, brengt u de nieuwe afsluitkap aan, zoals in hoofdstuk 3.11 wordt omschreven 3.12 "Montage van afdekkappen".
Afbeelding 6: Demontage van de af fabriek gemonteerde afsluitkap
Afbeelding 7: Motorreductor op as met installatiesteun en gemonteerd bevestigingelement
30
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing
Afbeelding 8: Motorreductor op as zonder installatiesteun met gemonteerd bevestigingelement
De demontage van een motorreductor op een as met installatiesteun kan bijv. met het volgende demontagegereedschap worden verricht.
Afbeelding 9: Verwijderen met demontagegereedschap
Zorg dat de momentsteun bij het aanbrengen van een opsteekmotorreductor met momentsteun niet te strak wordt aangespannen. Gebruik rubberen buffers voor een eenvoudigere, spanningsvrije montage (optie G of VG).
Afbeelding 10: Bevestiging van rubberbuffers (optie G of VG) bij vlakke opsteekmotorreductoren
Voor de montage van de rubberen buffer trekt u de schroefverbinding zover aan dat in lastvrije toestand de speling tussen de oplegvlakken opgeheven is. Daarna draait u de bevestigingsmoer (geldt alleen voor schroefbevestigingen met normschroefdraad) een halve slag aan om de rubberen buffer voor te spannen. Hogere voorspanningen zijn niet toegelaten.
B 2000 NL-1915
31
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
WAARSCHUWING
Risico op lichamelijk letsel
De motorreductor kan bij het losdraaien van de bout om de aandrijfas slaan. Borg de schroefbevestiging tegen loskomen, bijv. met Loctite 242 of een tweede moer.
Toelichting 1
Momentsteun altijd aan beide zijden laten steunen
Afbeelding 11: bevestiging van draaimomentsteunen bij kegelwiel- en wormwielmotorreductoren
Draai de schroefbevestigingen van de draaimomentsteun met het vereiste aandraaimoment aan (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten") und gegen Lösen sichern (z. B. Loctite 242, Loxeal 54-03).
32
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing 3.11 Montage van krimpschijven :
VOORZICHTIG
Risico op lichamelijk letsel
Bij ondeskundige montage en demontage bestaat gevaar voor letsel. Neem de handleiding in acht.
OPGELET
Schade aan de motorreductor
Worden de spanbouten zonder ingebouwde massieve as aangedraaid, dan kan de holle as zich blijvende vervormen. Haal de spanbouten niet aan zonder ingebouwde massieve as.
Toelichting 1
Krimpschijftype, artikelnr. en aanhaalmoment voor spanbouten
2
Spanflenzen
3
Massieve as van machine
4
Aspen en boring voor holle as, VETVRIJ
5
Holle as van de reductor
6
Dubbele halfgesplitste binnenring
7
Spanbouten DIN 931 (933) -10.9
Afbeelding 12: Holle as met krimpschijf
De krimpschijven hoeven voor plaatsing niet meer te worden gedemonteerd. Deze dienen voor de montage niet meer uit elkaar te worden gehaald. De massieve as van de machine loopt vetvrij in de holle as van de reductor.
B 2000 NL-1915
33
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding Werkwijze voor montage 1. Verwijder de transportbescherming of afdekkap, indien aanwezig. 2. Draai de spanbouten los, maar verwijder deze niet en draai ze met de hand licht aan totdat er geen speling meer is tussen de flenzen en de binnenring. 3. Schuif de krimpschijf op de holle as totdat de buitenste spanflens gelijk ligt met de holle as. Vet de boring van de binnenring licht in voor makkelijke plaatsing. 4. Vet voor de montage alleen het gedeelte van de massieve as in dat later contact maakt met de bronzen bus in de holle as van de motorreductor. Vet de bronzen bus niet in om te voorkomen dat er bij de montage vet tussen de krimpverbinding raakt. 5. De holle as van de motorreductor moet volledig worden ontvet en absoluut vetvrij zijn. 6. De massieve as van de machine moet rondom de krimpverbinding worden ontvet en hier absoluut vetvrij zijn. 7. Plaats de massieve as in de holle as, zodat het gedeelte van de krimpverbinding volledig wordt gebruikt. 8. Haal de spanbouten licht aan, zodat de spanflenzen op hun plaats vallen. 9. Haal de spanbouten achtereenvolgens rechtsom in meerdere ronden (niet kruislings) aan met ongeveer 1/4 slag per keer. Haal de spanbouten aan met een momentsleutel tot het aandraaikoppel dat op de krimpschijf wordt vermeld. 10. Nadat de spanbouten zijn aangehaald, moet tussen de spanflenzen een gelijkmatige opening te zien zijn. Als dit niet het geval is, moet de motorreductor worden gedemonteerd en moet de pasvorm van de krimpschijfverbinding worden gecontroleerd. 11. De holle as van de motorreductor en de massieve as van de machine moeten met een streepje (viltstift) worden gemarkeerd om later slippen onder belasting te kunnen controleren. Werkwijze voor demontage: 1. Draai de spanbouten achtereenvolgens rechtsom in meerdere ronden (niet kruislings) los met ongeveer 1/4 slag per keer. Verwijder de spanbouten niet uit hun schroefdraad. 2. Verwijder de spanflenzen van de kegel van de binnenring. 3. Verwijder de motorreductor van de massieve as van de machine. Als een krimpschijf gedurende een lange periode is gebruikt of vuil is geworden, moet deze voor de montage uit elkaar worden gehaald, gereinigd en moeten de kegelvlakken (conus) met Molykote G-Rapid Plus of een vergelijkbaar smeermiddel worden ingevet. De bouten moeten in het schroefdraad en in de koppositie met vet zonder Molykote worden behandeld. Bij beschadigingen of corrosie moeten beschadigde elementen worden vervangen.
34
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing 3.12 Montage van afdekkappen
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar door beschadigde, slepende afdekkappen. Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • Beschadigde afdekkappen moeten niet worden gebruikt, omdat deze eventueel kunnen aanlopen. • De afdekkappen moeten voor de montage worden gecontroleerd op transportschade, zoals bijv. deuken en vervormingen.
WAARSCHUWING
Risico op lichamelijk letsel
Risico op letsel door krimpschijven en vrij draaiende aseinden. • Gebruik een afdekkap (optie H) als aanrakingsbescherming. • Als er geen toereikende bescherming tegen ongewild aanraken is aangebracht, dient de producent van de installatie of machine hiervoor te zorgen d.m.v. speciale montagedelen.
Gebruik alle bevestigingsbouten door deze dun met borgmiddel zoals Loctite 242 of Loxeal 54-03 in te smeren, voordat deze worden vastgeschroefd, en haal deze aan met het bijbehorende aanhaalmoment (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten"). Bij afdekkappen voor de optie H66 de nieuwe afsluitkap erin persen door met een hamer licht hierop te tikken.
Afbeelding 13: Montage van de afdekkap optie SH, optie H en optie H66
B 2000 NL-1915
35
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
3.13 Montage van een normmotor
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • Er mogen uitsluitend normmotoren worden gemonteerd die volgens het motortypeplaatje behoren tot een categorie die voldoet aan de ATEX-zone. • Bovendien moet de motor bij motorreductoren van de ATEX-categorie 2D (zie ATEX-aanduiding, laatste regel op het typeplaatje) minimaal aan het beveiligingstype IP6x voldoen.
De maximaal toegelaten motorgewichten in de volgende tabel mogen niet worden overschreden: Maximaal toegelaten motorgewichten IEC-motorformaat
63
○NEMA-motorformaat Max. motorgewicht [kg]
71
80
90
100
112
132
160
180
200
225
250
280
315
56C 143T 145T 182T 184T 210T 250T 280T 324T 326T 365T 25
30
WAARSCHUWING
40
50
60
80
100
200
250
350
500
700 1000 1500
Risico op lichamelijk letsel
Bij montage en onderhoud van een koppeling bestaat een risico op ernstig letsel door snel roterende onderdelen. Beveilig de aandrijving tegen ongewenste inschakeling. Reductors met IEC-adapter moeten worden ingezet met motoren met geïntegreerde ventilatie volgens IC411 (TEFC) of met extern geventileerde motoren IC416 (TEBC) volgens EN60034-6, die een continue luchtstroming in de richting van de reductor genereren. Bij gebruik van motoren zonder ventilator IC410 (TENV) dient u overleg te plegen met NORD. Werkwijze bij het aansluiten van een normmotor op de IEC-adapter (optie IEC) / NEMA-adapter 1. Reinig de motoras en flensvlakken van de motor en de adapter en controleer deze op beschadigingen. De bevestigingsbouten en toleranties van de motor moeten voldoen aan DIN EN 50347 / NEMA MG1 part 4. 2. Plaats de koppelingshuls op de motoras, zodat de motorseegerring bij het aanbrengen in de groef van de koppelingshuls valt. 3. Breng de koppelingshuls op de motoras aan volgens de instructies van de fabrikant totdat deze tegen de kraag komt. Bij de motortypes 90, 160, 180 en 225 kunnen tussen de koppelingshuls en de kraag eventueel de meegeleverde afstandshouders worden aangebracht. Neem bij standaardtandwielmotorreductoren de afstand tussen koppelingshuls en kraag in acht (zie afbeelding Afbeelding 14). Bij een klein aantal NEMA-adapters dient de positie van de koppeling volgens de informatie op de aangebrachte sticker te worden ingesteld. 4. Indien de koppelingshelft een schroefdraadpen bevat, moet u de koppeling axiaal borgen op de as. Voorzie de spindel voor het inschroeven van een dun laagje borgmiddel zoals Loctite 242 of Loxeal 54-03 en haal deze aan met het bijbehorende aanhaalmoment (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten").
36
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing 5. Smeer de flensvlakken van motor en adpter voordat de motor wordt gemonteerd, volledig in met een borgmiddel zoals bijv. Loctite 574 of Loxeal 58-14, zodat de flens goed kan afdichten. (alleen voor reductoren in categorie 2D vereist – zie ATEX-aanduiding in de laatste regel op het typeplaatje van de reductor). Het is aan te bevelen om de flensvlakken af te dichten wanneer deze buiten of in een vochtige omgeving worden geplaatst. 6. Monteer de motor op de adapter. Vergeet hierbij niet de bijgeleverde tandkrans of tandhuls (zie Afbeelding 14). 7. Haal de bouten van de adapter aan met het bijbehorende aanhaalmoment (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten").
Afbeelding 14: Montage van de koppeling op de motoras bij verschillende koppelingstypen
I
Spiraalvertanding (BoWex) eendelig
II
Spiraalvertanding (BoWex) tweedelig
III
Spiraalvertanding (BoWex) tweedelig met afstandsbus
IV
Klauwkoppeling (ROTEX) tweedelig
V
Klauwkoppeling (ROTEX) tweedelig, maat B in acht nemen: Standaard-tandwielmotorreductor SK 0, SK 01, SK 20, SK 25, SK 30, SK 33 (2-traps) SK 010, SK 200, SK 250, SK 300, SK 330 (3-traps) Maat B (afb. V)
VI
IEC bouwgrootte 63
IEC bouwgrootte 71
B = 4,5 mm
B = 11,5 mm
Klauwkoppeling (ROTEX ) tweedelig met afstandsbus
B 2000 NL-1915
37
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
3.14 Montage van de koelslang op het koelsysteem
WAARSCHUWING
Risico op lichamelijk letsel
Rsico op lichamelijk letsel door drukontlading. Verricht alle werkzaamheden aan de reductor alleen bij een drukloos koelmediumcircuit.
De koelslang is in het behuizingdeksel ingelaten. Voor het in- en uitvoeren van de koelvloeistof bevinden zich op het deksel van de behuizing draadverbindingen volgens DIN 2353 voor de aansluiting van een pijp met een uitwendige diameter van 10 mm. Verwijder de afsluitdoppen vóór de montage uit de tapgaten en spoel de koelslang, zodat er geen verontreinigingen in het koelsysteem terecht kunnen komen. De aansluitstompen dienen met het koelvloeistofsysteem, dat de klant tot stand dient te brengen, te worden verbonden. De doorstroomrichting van de koelvloeistof is willekeurig. De aansluitstukken mogen tijdens en na de montage niet worden verdraaid, anders kan de koelslang worden beschadigd. Er dient voor te worden gezorgd, dat er geen externe krachten op de koelslang kunnen inwerken. Toelichting 1
Draadverbindingen
2
Koelslang
3
Behuizingdeksel
Afbeelding 15: Koeldeksel
38
B 2000 NL-1915
3 Montagehandleiding, opslag, voorbereiding, plaatsing 3.15 Montage van een SCX-flens Let erop dat de maximale spleet (maat A) tussen de insteekas en de achterwand van de transporttrog of de bevestigingsplaat maximaal a = 8 mm mag bedragen.
Uitleg 1
Achterwand transporttrog
2
Insteekas
3
Beschermhoek
Afbeelding 16: Montagevoorbeeld van een SCX-flens
Controleer de positie van de beschermhoek De beschermhoek moet altijd het verticaal naar bovende geopende gat in de flens afdekken. De SCX-flens mag alleen in de inbouwposities M1, M2, M3 en M4 worden ingezet. Als optie kan een temperatuursensor worden gemonteerd. Deze sensor moet bij een temperatuur van 120°C reageren en de aandrijving stilleggen. Bij gebruik van een temperatuursensor kan de visuele controle vervallen (zie hoofdstuk 5.1 "Inspectie- en onderhoudsintervallen")
B 2000 NL-1915
39
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
3.16 Temperatuursticker
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar door gebrekkige markering. Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Bij reductoren in de temperatuurklasse T4 of reductoren met een maximale oppervlaktetemperatuur van minder dan 135 °C moet de meegeleverde, zelfklevende temperatuursticker (opgedrukt ewaarde 121 °C) op het reductorhuis worden geplakt. Onderdeelnr. 2839050).
De temperatuurklasse of de maximale oppervlaktetemperatuur vindt u in de aanduiding volgens ATEX in de laatste regel van het typeplaatje van de reductor. Voorbeelden: II 2G c IIC T4 X of II 3D 125°C X De temperatuursticker moet naast de oliepeilbout (zie hoofdst. 6.1) in de richting van de motor worden aangebracht (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud") in Richtung Motor aufzukleben. Bij reductoren met oliepeilreservoir moet de temperatuursticker op dezelfde positie worden aangebracht als bij reductoren zonder reservoir. Bij onderhoudsvrije reductoren met permanente smering dient de temperatuursticker naast het typeplaatje te worden aangebracht.
Afbeelding 17: Positie van de temperatuursticker
3.17 Aanvullend lakwerk
OPGELET
Apparaatschade
Als de motorreductor na de montage wordt gelakt, mogen de keerringen, rubberelementen, drukontluchtingskleppen, slangen en typeplaatjes, stickers en motorkoppelingsdelen niet met verf, lak en oplosmiddelen in contact komen, omdat deze anders beschadigd raken of niet leesbaar zijn.
Let er bij een achteraf aangebrachte laklaag op dat bij gebruik in categorie II2G groep IIC de laklaagdikte niet groter dan 0,2 mm mag zijn.
40
B 2000 NL-1915
4 Inbedrijfstelling
4 Inbedrijfstelling 4.1
Oliepeil controleren
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Controleer voor de inbedrijfstelling het oliepeil met de meegeleverde peilstok.
WAARSCHUWING
Risico op brandwonden
Verbrandingsgevaar door hete olie. • Reductor voor onderhouds- en servicewerkzaamheden laten afkoelen. • Draag veiligheidshandschoenen.
De inbouwpositie moet overeenkomen met de bouwvorm op het typeplaatje. In hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud" worden de bouwvormen beschreven met de positie van de bijbehorende oliepeilbouten. Bij dubbele motorreductoren dient het oliepeil van beide reductoren te worden gecontroleerd. De drukontluchting moet zich op het in hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud" aangegeven punt bevinden. Bij motorreductoren zonder oliepeilbout (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud") vervalt de oliepeilcontrole. Voor reductortypen waarbij de olie niet in de fabriek is aangevuld, dient de olie te worden aangebracht voordat het peil wordt gecontroleerd. (zie hoofdstuk 5.2 "Inspectie- en onderhoudswerkzaamheden"). Verricht de controle van het oliepeil bij een olietemperatuur van 20°C tot 40°C. Oliepeil controleren: 1. Het oliepeil mag alleen bij een stilstaande afgekoelde reductor worden gecontroleerd. Er is een beveiliging tegen abusievelijke inschakeling van de apparatuur. 2. Motorreductor met oliepeilbout: •
Standaard-tandwielreductoren van de bouwvorm M4 (V1 en V5) zijn voor de controle van het oliepeil voorzien van de in afbeelding Afbeelding 18 (rechter afbeelding) weergegeven leidingbocht die recht naar boven moet staan. Voordat het oliepeil wordt gecontroleerd, moet de drukontluchting worden losgeschroefd. De bij de bouwvorm horende oliepeilplug moet worden uitgedraaid (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud"). • Het oliepeil in de reductor dient met de meegeleverd oliepeilstaaf (onderdeelnr.: 283 0050), worden gecontroleerd, zoals in Afbeelding 18 (linker en rechter afbeelding) weergegeven. Hierbij dient de in het olie gedompelde gedeelte van de peilstok recht te worden gehouden. • Het maximale oliepeil is de onderste rand van de oliepeilboring.
B 2000 NL-1915
41
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
• • •
• • •
Het minimale oliepeil is ca. 4 mm onder de onderste rand van de oliepeilboring. De peilstok is dan nog net in de olie gedompeld. Wanneer het oliepeil niet klopt, dient dit door aftappen of bijvullen te worden gecorrigeerd met de op het typeplaatje aangegeven oliesoort. Als de boutborging in het schroefdraad van de olieaftapplug is beschadigd, gebruik dan een nieuwe oliepeilbout of reinig het schroefdraad en breng een nieuw laagje borgmiddel (bijv. Loctite 242 of Loxeal 54-03) aan, voordat u de bout terugplaatst. Controleer de afdichtingsring op beschadigingen. Is de afdichtring beschadigd, dan vervangt u deze door een nieuw exemplaar. Monteer de oliepeilbout met afdichtring en draai deze met het betreffende aanhaalmoment vast (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten"). Schroef de eventueel losgeschroefde drukontluchting met afdichtring weer vast en draai deze met het betreffende aanhaalmoment vast (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten").
3. Motorreductor met expansievat voor olie: •
Het oliepeil moet met behulp van de schroefstop met peilstok (schroefdraad G1¼) in het expansievat voor de olie worden gecontroleerd. Het oliepeil moet tussen de onderste en bovenste markering liggen terwijl de peilstok geheel is ingeschroefd, zie afbeelding Afbeelding 18 (middelste afbeelding). Deze motorreductoren mogen uitsluitend in de in hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud" aangegeven bouwvorm worden gebruikt.
4. Motorreductor met oliekijkglas: • • •
Het oliepeil in de motorreductor kan rechtstreeks in het kijkvenster worden afgelezen. Het correcte oliepeil is: midden oliekijkglas. Wanneer het oliepeil niet klopt, dient dit door aftappen of bijvullen te worden gecorrigeerd met de op het typeplaatje aangegeven oliesoort.
5. Eindcontrole: De eerder losgedraaide schroefverbindingen moeten correct ingedraaid zijn.
Afbeelding 18: Controleer het oliepeil met de peilstok
42
B 2000 NL-1915
4 Inbedrijfstelling 4.2
Automatische smeermiddelsensor activeren
Enkele motorreductortypen voor aanbouw van een normmotor (optie IEC/NEMA) zijn voorzien van een automatische smeermiddelsensor voor rollagersmering. Deze moet worden geactiveerd voordat u de motorreductor in gebruik neemt. Op het hulsdeksel van de adapter voor aanbouw van een IEC/NEMA-normmotor bevindt zich een rood instructieplaatje voor de activering van de smeermiddelsensor. Smeermiddelsensor activeren: 1. Cilinderschroeven losdraaien en verwijderen. 2. Hulsdeksel verwijderen. 3. Schroef de activeringsbout in de smeermiddelsensor totdat het oog van de ring op het daarvoor bestemde breekpunt afbreekt. 4. De flensvlakken van het hulsdeksel (2) dienen voor de montage volledig met oppervlakteafdichtmiddel zoals Loctite 574 of Loxeal 58-14 bevochtigd worden, zodat het deksel goed afdicht. (Alleen voor reductoren in categorie 2D vereist – zie ATEX-aanduiding, laatste regel op het typeplaatje van de reductor) 5. Hulsdeksel weer terugplaatsen en met de cilinderschroef bevestigen (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten"). 6. De maand en het jaar van de activering moeten op de sticker worden vermeld. Toelichting 1
Cilinderschroeven M8 x 16
2
Hulsdeksel
3
Activeringsschroef
4
Oogbout
5
Smeermiddeldispenser
6
Positie sticker
Afbeelding 19: Activering van de automatische smeermiddelsensor bij normmotoraanbouw
Sticker:
Opgelet! Voor inbedrijfstelling van de reductor de bijgeleverde activeringsschroef tot het afbreken van de ring aandraaien. Levensduur: 12 maanden Maand
Activeringsdatum
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Jaar
06 07 08 09 10 11 12 13 14 15
Afbeelding 20: Sticker
B 2000 NL-1915
43
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
4.3
Temperatuurmeting
De gegevens van de ATEX-temperatuurklasse of de maximale oppervlaktetemperatuur zijn gebaseerd op normale opstellingen en inbouwsituaties (zie hoofdstuk 3.7 "Voorbereidingen voor plaatsing"). Kleine wijzigingen in de inbouwsituatie kunnen al van grote invloed zijn op de temperatuur van de reductor.
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Bij inbedrijfstelling moet derhalve de oppervlaktetemperatuur van de reductor worden gemeten bij een maximale belasting. (Dit geldt niet voor reductoren die op het typeplaatje in de laatste regel de temperatuurklasse T1 – T3 of een maximale oppervlaktetemperatuur van 200 °C hebben.)
Voor de temperatuurmeting kunt u een standaard thermometer gebruiken die geschikt is voor metingen van 0 °C t/m 130 °C en een nauwkeurigheid van minstens ± 4 °C heeft en geschikt is voor het meten van de temperatuur van oppervlakken en de lucht. Zo gaat u als volgt te werk: 1. Laat de reductor ca. 4 uur draaien met maximale belasting en het maximale toerental. 2. Nadat de reductor is warmgedraaid, meet u de temperatuur van het oppervlak van het reductorhuis Tgm dicht naast de temperatuursticker (zie hoofdstuk 3.16 "Temperatuursticker") zu messen. 3. Meet de luchttemperatuur Tum in de directe omgeving van de reductor.
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Zet de aandrijving stil en neem contact op met NORD Aandrijvingen, wanneer niet aan alle volgende criteria wordt voldaan:
• • •
44
De gemeten luchttemperatuur Tum ligt binnen het toegelaten bereik dat op het typeplaatje is aangegeven. De gemeten temperatuur van het oppervlak van het reductorhuis Tgm ligt onder 121 °C en de temperatuursticker is niet zwart geworden (zie afbeelding Afbeelding 22). De gemeten oppervlaktetemperatuur van de behuizing plus het verschil tussen de hoogste toegelaten luchttemperatuur volgens het typeplaatje Tu en de gemeten luchttemperatuur moet minstens 15 °C lager zijn dan de maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur, d.w.z.:
B 2000 NL-1915
4 Inbedrijfstelling
ATEX-aanduiding:
II 2G c T4 / II 3G T4:
Tgm + Tu – Tum < 135 °C – 15 °C
ATEX-aanduiding:
II 2D c Tmax / II 3D Tmax:
Tgm + Tu – Tum < Tmax – 15 °C
Tgm: gemeten temperatuur van het oppervlak van het reductorhuis in °C Tum: gemeten luchttemperatuur in °C Tmax: maximale oppervlaktetemperatuur volgens het typeplaatje van de reductor (ATEX-aanduiding) in °C Tu: bovenste waarde van de toegelaten omgevingstemperatuur volgens het typeplaatje van de reductor in °C Afbeelding 21: ATEX-aanduiding
Middelpunt is wit: In orde.
Middelpunt is zwart: Temperatuur was te hoog.
Afbeelding 22: Temperatuursticker
4.4
Gebruik met smeermiddelkoeling
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. De koelwatertemperatuur en het koelwaterdebiet moeten door de exploitant worden gecontroleerd en gewaarborgd. Worden de aanwijzingen in deze handleiding genegeerd, dan vervalt de ATEX-toelating!
OPGELET
Schade aan de motorreductor
De reductor kan door oververhitting beschadigd raken. De aandrijving mag pas in gebruik worden genomen, nadat de koelslang op het koelvloeistofsysteem is aangesloten en het koelvloeistofsysteem in gebruik werd genomen.
B 2000 NL-1915
45
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Het koelmiddel moet eenzelfde warmtecapaciteit hebben als water (specifieke warmtecapaciteit bij 20 °C c = 4,18 kJ/(kgK). Als koelmiddel wordt gebruikswater zonder luchtbellen en bezinkbare stoffen aangeraden. De waterhardheid moet tussen 1°dH en 15°dH liggen en de pH-waarde tussen pH 7,4 en pH 9,5. Aan het koelwater mogen geen agressieve vloeistoffen worden toegevoegd! De koelmiddeldruk mag max. 8 bar bedragen. De vereiste hoeveelheid koelmiddel bedraagt 10 l/min en de koelmiddelinlaattemperatuur mag niet hoger dan 40 °C zijn, aanbevolen wordt 10 °C. Het verdient aanbeveling om aan de koelmiddelinlaat een drukregelaar of iets dergelijks te monteren, om schade door een te hoge druk te voorkomen. Bij dreigende vorst is de klant ervoor verantwoordelijk, dat er op tijd een passend antivriesmiddel aan het koelwater wordt toegevoegd.
4.5
Controle van de reductor
Tijdens een test moet de reductor onder maximale belasting worden gecontroleerd op: • • •
ongewone geluiden zoals malende, kloppende of schurende geluiden ongewone vibraties, trillingen en bewegingen damp- of rookvorming
Na de test dient de reductor worden gecontroleerd op: • •
lekkage doorslippen bij de krimpschijven Verwijder hiervoor de afdekkap en controleer of de in hfst. 3.11 "Montage van krimpschijven" voorgeschreven markering een onderlinge beweging van de holle as en de machine-as aanduidt. Vervolgens moet de afdekkap worden gemonteerd, zoals in hoofdstuk 3.12 "Montage van afdekkappen" beschreven.
Informatie
Smering asafdichtingsringen
Keerringen zijn slepende afdichtingen met afdichtlippen uit een elastomeermateriaal. Deze afdichtlippen worden op de fabriek voorzien van een speciaal vet voorzien voor de smering. Hierdoor wordt de gebruiksgerelateerde slijtage geminimaliseerd en wordt een lange levensduur bereikt. Een oliefilm in de buurt van de slepende afdichtlip is daarom normaal en is geen lekkage.
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Zet de aandrijving stil en neem contact op met Getriebebau NORD, wanneer bij de hierboven omschreven controles bijzonderheden werden vastgesteld.
46
B 2000 NL-1915
4 Inbedrijfstelling
4.6
Checklist Checklist
Onderwerp van controle
Datum Informatie gecontroleerd op: zie hoofdstuk
Zijn transportschade of beschadigingen zichtbaar?
3.4
Komt de aanduiding op het typeplaatje overeen met de specificaties?
3.5
Komt de bouwvorm op het typeplaatje overeen met de daadwerkelijke inbouwpositie?
3.6
Is de drukontluchting ingedraaid?
3.7
Voldoen alle in- en uitgaande elementen aan ATEXnormen?
3.9
Zijn de externe krachten op de reductoras toegestaan (kettingspanning)?
3.9
Is er een bescherming aangebracht bij draaiende onderdelen?
3.12
Heeft de motor ook een overeenkomstige ATEXgoedkeuring?
3.13
Is de temperatuursticker aangebracht?
3.16
Is het oliepeil volgens de bouwvorm gecontroleerd?
4.1
Is de automatische smeermiddelsensor geactiveerd?
4.2
Is de temperatuur gemeten?
4.3
Is het middelpunt van de temperatuursticker zwart geworden?
4.3
Is het koeldeksel op het koelvloeistofsysteem aangesloten?
3.14 4.4
Is de reductor aan de hand van een test gecontroleerd?
4.5
Is de krimpschijvenverbinding tegen slippen gecontroleerd?
4.5
B 2000 NL-1915
47
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
4.7
Gebruik van een motorreductor in een explosieve omgeving
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • Bij gebruik van de motorreductor moeten de instructies van deze handleiding in elk geval in acht worden genomen. • De voorgeschreven inspectie- en onderhoudsintervallen moeten worden aangehouden. • Zorg ervoor, dat de op het typeplaatje vermelde specificaties niet worden overschreden. Wanneer er bijvoorbeeld bij aandrijvingen met een variabel toerental meerdere werkpunten zijn, mag op geen enkel werkpunt de maximaal toegelaten aandrijfbelasting P1 of het maximaal toegelaten koppel op de uitgaande as M2 of het maximaal toegelaten toerental worden overschreden. Voorkom overbelasting van de motorreductor. • Indien de motorreductor is voorzien van de koelslang, mag de motorreductor pas worden gebruikt, nadat de koelslang op het koelvloeistofsysteem is aangesloten en het koelvloeistofsysteem in bedrijf werd genomen. De koelwatertemperatuur en het koelwaterdebiet moeten door de exploitant worden gecontroleerd en gewaarborgd. • Motorreductoren met een geïntegreerde terugloopblokkering op de aandrijfas mogen -1 alleen boven het minimale toerental van de ingaande as van n1min= 900 min worden gebruikt. • De lakafwerking van de motorreductor is geschikt voor de Categorie 2G groep IIB (zone 1 groep IIB). Bij gebruik in de Categorie 2G Groep IIC (Zone 1 Groep IIC) mag de motorreductor niet worden ingezet of geïnstalleerd in omgevingen waar met oplading genererende processen gerekend moet worden. Daartoe behoort ook het af en toe handmatig poetsen van de reductorbehuizing. Er mag alleen met een met water bevochtigde doek worden gereinigd. •
48
Als zich tijdens het gebruik bijzonderheden voordoen zoals in hfst. 4.5 "Controle van de reductor" werd omschreven of als de temperatuursticker zwart verkleurt, moet de aandrijving worden stilgezet en neemt u contact op met NORD Aandrijvingen.
B 2000 NL-1915
5 Inspectie en onderhoud
5 Inspectie en onderhoud WAARSCHUWING
Risico op brandwonden
Reductoren of motorreductoren kunnen tijdens of kort na het bedrijf hete oppervlakken hebben. • Montage- en onderhoudswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd wanneer de transmissie stilstaat en afgekoeld is. De voeding van de aandrijving moet zijn uitgeschakeld en de apparatuur moet beveiligd zijn tegen abusievelijk inschakelen. • Draag veiligheidshandschoenen. • Scherm hete oppervlakken af tegen aanraking.
5.1
Inspectie- en onderhoudsintervallen
Inspectie- en onderhoudsintervallen Wekelijks of eens per 100 bedrijfsuren
Inspectie- en onderhoudswerkzaamheden • •
Visuele controle op lekkages Motorreductor controleren op ongewone geluiden en/of vibraties alleen reductor met koeldeksel: Visuele controle temperatuursticker
5.2
•
Oliepeil controleren
4.1
• • • •
Visuele controle rubberen buffers Visuele controle slang Visuele controle keerring Visuele controle optie SCX
5.2
•
Visuele controle temperatuursticker
5.2 4.3
•
Stof verwijderen (alleen in categorie 2D) Controle koppeling (alleen in categorie 2G en IEC/NEMA-normmotoraanbouw) Met smeervet nasmeren / overtollig vet verwijderen (alleen bij vrije aandrijfas/optie W en bij roerwerklagers / optie VL2 / VL3) Drukontluchting reinigen een evt. vervangen
5.2
• Telkens na 2500 bedrijfsuren, minimaal eens per 6 maanden
•
•
•
B 2000 NL-1915
Informatie zie hoofdstuk
49
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding Inspectie- en onderhoudsintervallen
Inspectie- en onderhoudswerkzaamheden
Informatie zie hoofdstuk
Eens per 5000 bedrijfsuren, minimaal eens per jaar (alleen bij IEC/NEMAnormmotoraanbouw)
•
Automatische smeermiddelsensor vervangen / overtollig vet verwijderen
5.2 4.2
Bij bedrijfstemperaturen tot 80 °C eens per 10.000 bedrijfsuren, minimaal eens per 2 jaar
•
Olie verversen (bij vulling met synthetische producten wordt het interval verdubbeld) Koelslang controleren op bezinksel (Fouling) Keerringen vervangen indien versleten
5.2
Een per 20000 bedrijfsuren • minimaal eens per 4 jaar
Navetten van de in de reductor liggende lagers
5.2
Interval volgens gegevens typeplaatje in het typeplaatveld MI minimaal eens per 10 jaar (alleen in categorie 2G en 2D)
Algehele revisie
5.2
• •
•
Informatie
Olieverversingsintervallen
De olieverversingsintervallen gelden onder normale bedrijfsomstandigheden en bij bedrijfstemperaturen tot 80°C. Bij extreme bedrijfsomstandighede n (hogere bedrijfstemperaturen dan 80°C, hoge luchtvochtigheid, agressieve omgeving en frequente bedrijfstemperatuurwisseling) worden de verversingsintervallen verkort.
5.2
Inspectie- en onderhoudswerkzaamheden
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • Bij alle onderhoudswerkzaamheden en reparaties mag geen explosieve atmosfeer heersen. Onderhouds- en servicewerkzaamheden mogen uitsluitend door gekwalificeerd, vakbekwaam personeel worden uitgevoerd. • Pas voor het reinigen van de reductor geen methodes of materialen toe die het oppervlak of nabije niet-geleidende onderdelen elektrostatisch opladen.
WAARSCHUWING
Ernstig lichamelijk letsel
Ernstig lichamelijk letsel en materiële schade kunnen worden veroorzaakt door ondeskundige uitvoering van inspectie- en onderhoudswerkzaamheden. Onderhouds- en servicewerkzaamheden mogen uitsluitend door gekwalificeerd, vakbekwaam personeel worden uitgevoerd. Draag tijdens de onderhouds- en servicewerkzaamheden de noodzakelijke beschermende kleding (bijv. veiligheidsschoenen, beschermende handschoenen, veiligheidsbril enz.)
50
B 2000 NL-1915
5 Inspectie en onderhoud
WAARSCHUWING
Ernstig lichamelijk letsel
Lichamelijk letsel door snel roterende en evt. hete machinedelen. Montage- en onderhoudswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd wanneer de transmissie stilstaat en afgekoeld is. De voeding van de aandrijving moet zijn uitgeschakeld en de apparatuur moet beveiligd zijn tegen abusievelijk inschakelen.
WAARSCHUWING
Ernstig lichamelijk letsel
Bij onderhoud en reiniging opgewervelde deeltjes of vloeistoffen kunnen lichamelijk letsel veroorzaken. • Neem de veiligheidsaanwijzingen in acht. • Voor de reiniging mag geen gebruik worden gemaakt van hogedrukreinigers en perslucht.
WAARSCHUWING
Risico op brandwonden
Verbrandingsgevaar door hete olie. • •
Reductor voor onderhouds- en servicewerkzaamheden laten afkoelen. Draag veiligheidshandschoenen.
Visuele controle op lekkages
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. -
Controleer de motorreductor op lekkage. Let hierbij op lekkende tandwielolie en op olievlekken aan de buitenkant van de motorreductor of eronder. Controleer in het bijzonder de keerringen, VK-doppen, schroefverbindingen, slangleidingen en de naden van de behuizing.
Reinig in geval van twijfel de motorreductor, verricht een controle van het oliepeil (zie hoofdstuk 4.1 "Oliepeil controleren") en controleer na ca. 24 uur opnieuw op lekkage. Als daarbij een lekkage (oliedruppels) wordt vastgesteld, dient de motorreductor onmiddellijk te worden gerepareerd. Neem contact op met de klantenservice van NORD. Indien de motorreductor is voorzien van een koelslang in het deksel van de behuizing, moeten de aansluitingen en de koelslang op lekkage worden gecontroleerd. Als er lekkages zijn, dienen deze onmiddellijk te worden gerepareerd. Neem contact op met de klantenservice van NORD. Controle van de loopgeluiden
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • Wanneer er bij de motorreductor ongebruikelijke loopgeluiden en/of vibraties optreden, kan dat inhouden dat er zich een schade aan de motorreductor aandient. In dat geval moet de motorreductor worden stilgezet en moet er een algemene revisie worden uitgevoerd.
B 2000 NL-1915
51
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding Oliepeil controleren (zie hoofdstuk 4.1 "Oliepeil controleren"). Visuele controle rubberen buffers Motorrreductoren met rubberen buffer (optie G of VG) en motorreductoren met draaimomentsteun hebben rubberelementen. Als het rubberen oppervlak beschadigd is, moeten deze delen worden vervangen. Neem contact op met de klantenservice van NORD. Visuele controle slang Motorreductoren met oliepeilreservoir (optie OT) hebben rubberslangen. Wanneer de slangen aan de buitenkant beschadigd zijn, bijv. door schuurplekken, sneden of scheuren, moeten deze worden vervangen. Neem contact op met de klantenservice van NORD. Visuele controle keerring
Informatie
Keerringen
Keerringen zijn slepende afdichtingen met afdichtlippen uit een elastomeermateriaal. Deze afdichtlippen worden op de fabriek voorzien van een speciaal vet voorzien voor de smering. Hierdoor wordt de gebruiksgerelateerde slijtage geminimaliseerd en wordt een lange levensduur bereikt. Een oliefilm in de buurt van de slepende afdichtlip is daarom normaal en is geen lekkage (zie hoofdstuk 6.5 "Lekkage en dichtheid").
Visuele controle optie SCX Controleer de vuiluitgangsgaten aan de flens op vervuiling. De spleet tussen as en bevestigingsplaat moet vrij van vervuilingen zijn. Is een grove vervuiling herkenbaar, dan trekt u de reductor van de insteekas af en reinig de insteekas en de binnenzijde van de flens. Controleer de keerringen aan de reductor op beschadigingen. Beschadigde keerringen moeten door nieuwe keerringen worden vervangen. Monteer de reductor aan de gereinigde flens (zie hoofdstuk 3.10 "Montage van opsteekmotorreductoren"). Visuele controle temperatuursticker (alleen bij temperatuurklasse T4 respectievelijk maximale oppervlaktetemperatuur < 135 °C vereist)
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • De temperatuursticker moet op zwarte verkleuring worden gecontroleerd (zie hoofdstuk 3.16 "Temperatuursticker"). Als de temperatuursticker zwart is, is de motorreductor te warm geworden.
Bepaal de oorzaak voor de oververhitting. Neem onmiddellijk contact op met de klantenservice van NORD. De aandrijving mag niet meer worden gebruikt, voordat de oorzaak voor de oververhitting is verholpen en deze niet meer kan verhitten.
52
B 2000 NL-1915
5 Inspectie en onderhoud Voordat de motorreductor opnieuw wordt gebruikt, moet er een nieuwe temperatuursticker op de motorreductor worden aangebracht (zie hoofdstuk 3.16 "Temperatuursticker"). Stof verwijderen (alleen in categorie 2D vereist)
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • Verwijder stof op het reductorhuis als dit meer dan 5 mm dik is.
Demonteer hiervoor bij motorreductoren met afdekkap (optie H) de kap. Verwijder opgehoopt stof in de kap, op de uitgaande as en op de krimpschijf. Monteer vervolgens de kap (zie hoofdstuk 3.12 "Montage van afdekkappen").
Informatie
Afdekkappen
Bij sommige afdekkappen kan de kap volledig worden afgedicht met een vloeibaar afdichtmiddel. In zulke gevallen hoeft de afdekkap niet regelmatig te worden gereinigd, als de afdekkap met een vloeibaar afdichtmiddel, bijv. Loctite 574 of Loxeal 58-14, volledig afgedicht wordt gemonteerd.
Controle koppeling (alleen in categorie 2G en IEC/NEMA-normmotoraanbouw vereist) Demonteer de motor. Controleer de kunststof of elastomeer onderdelen van de koppeling op slijtage. Wanneer onderstaande grenswaarden voor de betreffende koppelingsuitvoeringen en -formaten worden overschreden, moeten de koppelingsdelen van kunststof of elastomeer worden vervangen.
OPGELET
Onderdelen
Gebruik alleen vervangingsonderdelen in dezelfde kleur!
Meet bij de klauwkoppeling (ROTEX) de tanddikte van de elastomeer-tandkrans in overeenstemming met de afbeelding. Bmin is de minimaal toegelaten tanddikte.
Afbeelding 23: Meting van slijtage van de tandkrans bij de klauwkoppeling ROTEX
B 2000 NL-1915
53
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Grenswaarden voor slijtage aan tandkoppelingskransen Type
R14
R24
R38
R42
R48
R65
R90
B [mm]
9,7
8,6
13,3
15,7
17,7
22,2
32,3
Bmin [mm]
7,7
5,6
10,3
11,7
13,7
17,2
24,3
Tabel 12: Grenswaarden voor slijtage aan tandkoppelingskransen
Bij spiraalvertandingen bedraagt de grenswaarde voor slijtage X = 0,8 mm zoals in de volgende afbeelding wordt weergegeven. Toelichting 1
Huls
2
Naaf
Afbeelding 24: Meting van slijtage aan tandhuls bij spiraalvertanding BoWex
Informatie
Slijtage koppeling
Als bij de controle van de koppeling slechts een geringe slijtage (25 % van de grenswaarde) wordt geconstateerd, mogen de intervallen voor de controle van de koppeling worden verdubbeld, d.w.z. 50000 bedrijfsuren en minstens een keer per jaar.
Vet nasmeren Bij sommige uitvoeringen van motorreductoren (vrije aandrijfas optie W, roerwerkuitvoeringen VL2 en VL3) is een voorziening voor nasmering beschikbaar. Bij roerwerkuitvoeringen VL2 en VL3 moet voor het nasmeren de ontluchtingsschroef die tegenover de smeernippel zit, worden losgeschroefd. Er moet zo veel vet worden nagesmeerd tot er aan de ontluchtingsschroef zo'n 20 – 25 g hiervan uittreedt. Daarna moet de ontluchtingsschroef weer worden vastgeschroefd. Bij de optie W en sommige IEC-adapters moet naast de smeernippel het buitenste rollager met ca. 20 – 25 g vet worden nagesmeerd.Overtollig smeervet aan de adapter moet verwijderd worden. Aanbevolen vetsoorten: Petamo GHY 133N (zie hoofdstuk 6.2 "Smeermiddelen"), (Fa. Klüber Lubrication)
54
B 2000 NL-1915
5 Inspectie en onderhoud Drukontluchting reinigen en evt. vervangen Schroef de drukontluchting uit, reinig de drukontluchting grondig (bijv. met perslucht), verricht een werkingscontrole en monteer de drukontluchting op dezelfde plek, gebruikt evt. een nieuwe ontluchtingsschroef. Automatische smeermiddelsensor vervangen
Toelichting 1
Cilinderschroeven M8 x 16
2
Hulsdeksel
3
Activeringsschroef
4
Oogbout
5
Smeermiddelsensor
6
Positie sticker
Afbeelding 25: Vervanging van de automatische smeermiddelsensor bij normmotoraanbouw
Daarvoor moet het hulsdeksel eraf geschroefd worden. Draai de smeermiddelsensor uit en vervang deze door een nieuwe smeermiddelsensor (artikelnummer: 283 0100). Overtollig smeervet aan de adapter moet verwijderd worden. Vervolgens de activering uitvoeren (zie hoofdstuk 4.2 "Automatische smeermiddelsensor activeren").
B 2000 NL-1915
55
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding Olie vervangen In de afbeeldingen in hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud" zijn de olieaftapplug, de oliepeilplug en de ontluchtingsplug, indien aanwezig, bouwvormspecifiek weergegeven. Werkwijze: 1. Plaats een opvangbak onder de olieaftapplug. 2. Draai de oliepeilbout resp. schroefstop met peilstok bij gebruik van een oliepeilreservoir en de olieaftapplug helemaal los.
WAARSCHUWING
Risico op brandwonden
Verbrandingsgevaar door hete olie. • Reductor voor onderhouds- en servicewerkzaamheden laten afkoelen. • Draag veiligheidshandschoenen.
3. Laat alle olie uit de motorreductor lopen. 4. Als de afdichtring van de olieaftapplug of oliepeilbout beschadigd is, brengt u een nieuwe oliebout aan of reinigt u de schroefdraad en brengt u een nieuw laagje borgmiddel (bijv. Loctite 242 of Loxeal 54-03) aan, voordat u de bout weer indraait. 5. Olieaftapplug in de boring indraaien en met het juiste aanhaalmoment aandraaien (zie hoofdstuk 6.3 "Aanhaalmomenten van bouten"). 6. Nieuwe olie van dezelfde soort (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje") / (zie hoofdstuk 6.2 "Smeermiddelen") via de oliepeilboring met een geschikte trechter vullen tot de olie uit de oliepeilboring begint te stromen. (De olie kan ook worden bijgevuld via de ontluchtingsschroef of een schroefstop die boven het oliepeil ligt.) Vul, bij gebruik van een oliepeilreservoir, de olie door de bovenste opening (schroefdraad G1¼), totdat het oliepeil zoals in hoofdstuk 4.1 "Oliepeil controleren" beschreven, is ingesteld. 7. Wacht minstens 15 minuten, bij gebruik van een oliepeilreservoir minimaal 30 min. na het vullen voordat u het oliepeil controleert en ga te werk zoals beschreven is in hoofdstuk 4.1 "Oliepeil controleren".
Informatie
Oliepeil / oliehoeveelheden
Bij reductoren zonder olieaftapbout (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud") vervalt de olieverversing. Deze motorreductoren hebben een permanente smering. Standaard tandwielmotorreductoren hebben in de ATEX-categorie 3G en 3D. (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje") geen oliepeilbout. De nieuwe olie wordt hierbij via de schroefdraadboring van de drukontluchting gevuld met de vulhoeveelheden die in de volgende tabel worden vermeld.
56
B 2000 NL-1915
5 Inspectie en onderhoud Oliehoeveelheden
Hoofdstuk 6.1
M1
M2
M3
M4
M5
M6
Hoeveelheid [l]
Type reductor
Hoofdstuk 6.1
M1
M2
M3
M4
M5
M6
Hoeveelheid [l]
Type reductor
SK 0
0,13
0,22
0,13
0,22
0,13
0,13
SK 0 F
0,13 0,22
0,13 0,22
0,13 0,13
SK 01
0,22
0,38
0,22
0,38
0,22
0,22
SK 01 F
0,22 0,38
0,22 0,38
0,22 0,22
SK 20
0,55
1,00
0,55
1,00
0,55
0,55
SK 20 F
0,35 0,60
0,35 0,60
0,35 0,35
SK 25
0,50
1,00
0,50
1,00
0,50
0,50
SK 25 F
0,50 1,00
0,50 1,00
0,50 0,50
SK 30
0,90
1,30
0,90
1,30
0,90
0,90
SK 30 F
0,70 1,10
0,70 1,10
0,70 0,70
SK 33
1,00
1,60
1,00
1,60
1,00
1,00
SK 33 F
1,00 1,50
1,00 1,50
1,00 1,00
SK 000
0,24
0,40
0,24
0,41
0,24
0,24
SK 000 F
0,24 0,41
0,24 0,41
0,24 0,24
SK 010
0,38
0,60
0,38
0,60
0,38
0,38
SK 010 F
0,35 0,65
0,40 0,74
0,50 0,30
SK 200
0,80
1,30
0,80
1,30
0,80
0,80
SK 200 F
0,65 0,95
0,70 1,10
0,80 0,50
SK 250
1,20
1,50
1,20
1,50
1,20
1,20
SK 250 F
0,90 1,40
1,00 1,60
1,30 0,80
SK 300
1,20
2,00
1,20
2,00
1,20
1,20
SK 300 F
1,25 1,50
1,20 1,80
1,30 0,95
1,80
SK 330 F
1,60 2,50
1,60 2,90
1,90 1,40
SK 330
1,80
2,80
1,80
2,80
1,80
Tabel 13: Oliehoeveelheden voor standaard tandwielreductor voor ATEX-categorie 3G en 3D
Koelslang controleren op bezinksel De binnenkant van de koelslang moet op bezinksel worden gecontroleerd, omdat bij veel afzettingen (Fouling) de warmte niet meer goed kan worden afgevoerd. In dat geval moet de koelslang worden gereinigd, bij een chemische reiniging moet ervoor worden gezorgd, dat het reinigingsmiddel de materialen waaruit de koelslang is vervaardigd (koperbuis en schroefverbindingen van messing) niet aantast. Keerring vervangen Bij het bereiken van de slijtagelevensduur wordt de oliefilm bij de afdichtlip groter en er vormt zich langzaam een meetbare lekkage met uitdruppelende olie.
B 2000 NL-1915
57
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding De keerring moet dan vervangen worden. De ruimte tussen de afdichtlip en de beschermende lip moet bij de montage voor ca. 50 % met vet gevuld worden (aanbevolen vetsoort: PETAMO GHY 133N). Let erop dat de nieuwe keerring na de montage niet opnieuw in het oude loopspoor mag lopen. Navetten van lagers Ververs het wentellagervet bij lagers die niet met olie gesmeerd worden en waarvan de boringen volledig boven het oliepeil liggen (aanbevolen vetsoort: PETAMO GHY 133N). Neem contact op met de klantenservice van NORD. Algehele revisie Motorrijtuigen uit de categorie 2G en 2D dient na een langere bedrijfsduur een algehele revisie te worden uitgevoerd. De bedrijfsduur in bedrijfsuren nadat er een algehele revisie moet worden uitgevoerd, kan uit de gegevens op het typeplaatje in het veld MI worden afgelezen. Bovendien kan aan de hand van de onderhoudsklasse CM de bedrijfsduur worden bepaald, waarna een algehele revisie moet worden uitgevoerd. In veld MI op het typeplaatje staat dan bijv.: MI CM = 5. Het tijdstip voor de algehele revisie bij de aangegeven onderhoudsklasse CMwordt als volgt berekend: NA= CM ⋅ fL ⋅ kA NA:
aantal jaren na inbedrijfstelling. Bij berekende waarden NA over 10 jaar moet de algehele
C M:
onderhoudsklasse volgens het typeplaatje in veld MI
fL:
Looptijdfactor
revisie 10 jaar na inbedrijfstelling worden uitgevoerd.
kA:
fL = 10
Looptijd maximaal 2 uur per dag
fL = 6
Looptijd 2 tot 4 uur per dag
fL = 3
Looptijd 4 tot 8 uur per dag
fL = 1,5
Looptijd 8 tot 16 uur per dag
fL = 1
Looptijd 16 tot 24 uur per dag
Belastingfactor
Wanneer de belastingfactor onbekend is, geldt kA = 1
58
B 2000 NL-1915
5 Inspectie en onderhoud Wanneer de daadwerkelijk door de toepassing gevraagde prestaties bekend zijn, kunnen vaak langere onderhoudsintervallen worden aangehouden. De benuttingsfactor kan dan als volgt worden berekend.
P k A = 1 Ptat
3
P1:
max. toegelaten aandrijf- of motorvermogen volgens het typeplaatje van de motorreductor in kW
Pdaad:
daadwerkelijk aandrijf- of motorvermogen in kW dat door het bedrijf bij een nominaal toerental wordt vereist. Berekend door bijv. metingen Bij een variabele belasting met verschillend daadwerkelijk aandrijfvermogen bij een nominaal toerental Ptat1, Ptat2, Ptat3, … met de bekende procentuele tijdsintervallen q1, q2, q3, … geldt
voor het gelijkwaardige gemiddeld aandrijfvermogen: 3
Ptat = 3 Ptat1 ⋅
GEVAAR
q q1 3 q 3 + Ptat 2 ⋅ 2 + Ptat 3 ⋅ 3 + ... 100 100 100
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. • De algehele revisie moet in een speciale werkplaats met bijbehorende uitrusting worden uitgevoerd door vakbekwaam personeel dat de nationale wet- en regelgevingen in acht neemt.. Wij raden u dringend aan de algehele revisie te laten uitvoeren door NORD Aandrijvingen.
De motorreductor dient bij een noodzakelijke algehele revisie volledig te worden gedemonteerd. De volgende werkzaamheden worden uitgevoerd: – – – – – – –
alle reductordelen moeten worden gereinigd, alle reductordelen moeten op schade worden gecontroleerd, alle beschadigde onderdelen moeten worden vervangen, alle wentellagers moeten worden vervangen, terugloopblokkeringen (indien van toepassing) moeten worden vervangen, alle afdichtingen, keerringen en Nilos-ringen moeten worden vervangen, kunststof- en elastomeeronderdelen van de motorkoppeling moeten worden vervangen.
B 2000 NL-1915
59
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
6 Appendix 6.1
Bouwvormen en onderhoud
Raadpleeg voor bouwvormen die niet worden vermeld de tekening uit de speciale documentatie (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje"). Symbolen in de volgende afbeeldingen van bouwvormen: Ontluchting
Oliepeil
Olie-aftap
Standaard tandwielmotorreductor De oliepeilbouten vervallen bij standaard tandwielmotorreductoren in de ATEX-categorie 3G en 3D (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje"). Vlakke opsteeltandwielreductor De volgende afbeelding is geldig voor de bouwvorm M4 / H5 van de reductortypes SK 9282, SK 9382, SK 10282, SK 10382, SK 11282, SK 11382, SK 12382 met oliepeilreservoir.
Afbeelding 26: Tandwielmotorreductoren met expansievat
60
B 2000 NL-1915
6 Appendix De oliepeilbouten vervallen bij de typen motorreductor SK 0182 NB, SK 0282 NB en SK 1382 NB in de ATEX-categorie 3G en 3D (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje"). De typen SK 0182 NB, SK 0282 NB en SK 1382 NB hebben in de categorie 2G en 2D slechts een oliepeilbout. Deze typen motorreductor hebben een controleerbare permanente smering. NORDBLOC tandwielmotorreductoren De oliepeilbouten vervallen bij de typen motorreductor SK 320, SK 172, SK 272, SK 372 en SK 273 en SK 373 in de ATEX-categorie 3G en 3D (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje"). De typen SK 320, SK 172, SK 272, SK 372 en SK 273 en SK 373 hebben in de categorie 2G en 2D slechts een oliepeilbout. Deze typen motorreductor hebben een controleerbare permanente smering. NORDBLOC tandwielmotorreductor SK072.1 en SK172.1
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Oliepeilcontrole in de inbouwpositie M4 voor SK 072.1 en SK 172.1: Het oliepeil voor de inbouwpositie M4 moet in de inbouwpositie M2 als volgt worden gecontroleerd.
1. Breng de motorreductor in de inbouwpositie M2, draai de oliepeilbout van de inbouwpositie M2 los.
Afbeelding 27: Breng de motorreductor in inbouwpositie M2
2. Bepaal maat X tussen de bovenste rand van het reductorhuis en meet het oliepeil, pas hiervoor evt. de peilstok aan (zie Afbeelding 28).
B 2000 NL-1915
61
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Toelichting 1
Bovenste rand behuizing
2
Oliepeil
Afbeelding 28: Oliepeil meten
3. Vergelijk de gemiddelde maat X met de overeenkomstige maat uit de volgende tabel. Corrigeer eventueel het oliepeil met de op het typeplaatje aangegeven oliesoort. Type reductor
Schroefdraaddiameter
Maat X [mm]
SK 072.1
M8 x 1
22 ± 1 mm
SK 172.1
M8 x 1
20 ± 1 mm
4. Oliepeilbout van de inbouwpositie M2 volgens Kapitel 4.1 "Oliepeil controleren" indraaien en aandraaien. 5. Breng de motorreductor weer in de inbouwpositie M4. UNIVERSAL-wormwielmotorreductor SK 1SI 31 – SK 1SI 75 SK 1SIS 31 – SK 1SIS 75
Afbeelding 29: Positie tijdens controle van het oliepeil
Voor de controle van het oliepeil moet de reductor of de reductormotor in de hierboven weergegeven positie worden gebracht. Hiervoor dient de reductor of de reductormotor eventueel te worden gedemonteerd..
62
B 2000 NL-1915
6 Appendix
OPGELET
Rusttijd
Houd voldoende pauze aan in de in Afbeelding 29 weergegeven positie van de warmgelopen reductor of motorreductor, zodat de olie gelijkmatig wordt verdeeld.
Vervolgens kan het oliepeil zoals in hoofdstuk 4.1 "Oliepeil controleren" wordt omschreven, worden gecontroleerd. De reductoren hebben in de categorie 2G en 2D slechts een oliepeilbout. Deze typen motorreductoren hebben een controleerbare permanente smering. De oliepeilbouten vervallen in de ATEX-categorie 3G en 3D (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje"). Deze motorreductoren hebben een levensduursmering. De reductortypes SK 1S xx, SK 2S xx, SK 1SU xx, SK 2SU xx, SK 1SM xx, SK 2SM xx, SK 1SMI xx, SK 2SMI xx mogen alleen in de categorie 3G en 3D toegepast worden. Deze reductortypes hebben een levensduursmering en hebben geen olieonderhoudspluggen. De types SI en SMI kunnen als optie van een drukontluchting worden voorzien. De reductoren met ontluchting moeten op de aangegeven wijze worden geïnstalleerd. De types SI, SMI, S, SM, SU hebben als 2-traps wormwielmotorreductor en de types SI en SMI hebben als wormwielmotorreductor met directe motoraanbouw en uitvoeringsafhankelijke olievulling en moeten op de aangegeven wijze geïnstalleerd worden.
Afbeelding 30: UNIVERSAL-wormwielmotorreductor
B 2000 NL-1915
63
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
64
B 2000 NL-1915
6 Appendix
B 2000 NL-1915
65
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
66
B 2000 NL-1915
6 Appendix
B 2000 NL-1915
67
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
68
B 2000 NL-1915
6 Appendix
B 2000 NL-1915
69
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
70
B 2000 NL-1915
6 Appendix
B 2000 NL-1915
71
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
72
B 2000 NL-1915
6 Appendix
B 2000 NL-1915
73
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
74
B 2000 NL-1915
6 Appendix
6.2
Smeermiddelen
GEVAAR
Explosiegevaar
Explosiegevaar Negeren hiervan gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Bij olieverversing en wanneer eventueel voor het eerst gevuld wordt, moet in elk geval de op het typeplaatje aangegeven smeermiddelsoort worden gebruikt.
De navolgende tabel vermeldt voor de op de typeplaat (zie hoofdstuk 3.5 "Controle van de gegevens op het typeplaatje") vermelde reductorolietypes de handelsaanduidingen of productnamen van de toegelaten merken/soorten. D.w.z.: afhankelijk van de op het typeplaatje aangegeven soort tandwielolie moet een overeenkomstig product worden gebruikt. In speciale gevallen staat de aanduiding van het voorgeschreven product op de reductortypeplaat. Soort smeermiddel
Informatie op typeplaat
Minerale olie
Synthetische olie (Polyglycol)
Synthetische olie (koolwaterstoffen) Biologisch afbreekbare olie Foodgrade-olie volgens FDA 178.3570
CLP 220
Alpha EP 220 Alpha SP 220 Optigear BM 220 Tribol 1100 / 220
Renolin CLP 220 Renolin CLP 220 Plus Renolin GEAR 220 VCI
Klüberoil GEM 1-220 N
Mobilgear 600 XP 220
Omala S2 G 220
CLP 100
Alpha EP 100 Alpha SP 100 Optigear BM 100 Tribol 1100 / 100
Renolin CLP 100 Renolin CLP 100 Plus
Klüberoil GEM 1-100 N
Mobilgear 600 XP 100
Omala S2 G 100
CLP PG 680
Alphasyn GS 680 Tribol 800 / 680
Renolin PG 680
Klübersynth GH 6-680
Mobil Glygoyle 680
Omala S4 WE 680
CLP PG 220
Alphasyn GS 220 Alphasyn PG 220 Tribol 800 / 220
Renolin PG 220
Klübersynth GH 6-220
Mobil Glygoyle 220
Omala S4 WE 220
CLP HC 220
Alphasyn EP 220 Tribol 1510/220 Optigear Synthetic X 220
Renolin Unisyn CLP 220 Renolin Unisyn Gear VCI
Klübersynth GEM 4-220 N
Mobil SHC 630
Omala S4 GX 220
CLP E 680
-
Plantogear 680 S
-
-
-
CLP E 220
Tribol BioTop 1418 / 220
Plantogear 220 S
Klübersynth GEM 2-220
-
Naturelle Gear Fluid EP 220
CLP PG H1 680
Tribol FoodProof 1800 / 680
-
Klübersynth UH1 6-680
Mobil Glygoyle 680
Cassida Fluid WG 680
CLP PG H1 220
Tribol FoodProof 1800 / 220
-
Klübersynth UH1 6-220
Mobil Glygoyle 220
Cassida Fluid WG 220
CLP HC H1 680
Optileb GT 680
Cassida Fluid GL 680
Klüberoil 4 UH1-680 N
CLP HC H1 220
Optileb GT 220
Cassida Fluid GL 220
Klüberoil 4 UH1-220 N
Mobil SHC Cibus 220
Tabel 14: Smeermiddelentabel
B 2000 NL-1915
75
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
6.3
Aanhaalmomenten van bouten Aanhaalmomenten van bouten [Nm]
Afmeting
Schroefverbindingen in de stevigheidsklasse
Sluitdoppen
SchroefTapeinde aan verbindingen aan koppeling beschermkappen
8.8
10.9
12.9
M4
3.2
5
6
-
-
-
M5
6,4
9
11
-
2
-
M6
11
16
19
-
-
6,4
M8
27
39
46
11
10
11
M10
53
78
91
11
17
27
M12
92
135
155
27
40
53
M16
230
335
390
35
-
92
M20
460
660
770
-
-
230
M24
790
1150
1300
80
-
460
M30
1600
2250
2650
170
-
-
M36
2780
3910
4710
-
-
1600
M42
4470
6290
7540
-
-
-
M48
6140
8640
16610
-
-
-
M56
9840
13850
24130
-
-
-
G½
-
-
-
75
-
-
G¾
-
-
-
110
-
-
G1
-
-
-
190
-
-
G1¼
-
-
-
240
-
-
G1½
300
-
Tabel 15: Aanhaalmomenten van bouten
Montage van slangschroefbevestigingen Voorzie de schroefdraad van de wartelmoer, de snijring en de schroefdraad van de schroefaansluiting van olie. Draai de wartelmoer met de sleutel tot aan het punt, waar de wartelmoer zich duidelijk moeilijker laat draaien. Draai de wartelmoer ca. 30 tot 60°, maar maximaal 90° verder. Daarbij moet de schroefaansluiting met een sleutel worden tegengehouden. Verwijder overtollige olie van de schroefbevestiging.
76
B 2000 NL-1915
6 Appendix 6.4
Bedrijfsstoringen
WAARSCHUWING
Lichamelijk letsel
Bij lekkages bestaat een risico op uitglijden. Reinig de gecontamineerde vloer en machinedelen, voordat u de storing gaat opsporen.
WAARSCHUWING
Lichamelijk letsel
Lichamelijk letsel door snel roterende en evt. hete machinedelen. Storingsopsporingen mogen uitsluitend worden uitgevoerd wanneer de reductor stilstaat en afgekoeld is. De voeding van de aandrijving moet zijn uitgeschakeld en de apparatuur moet beveiligd zijn tegen abusievelijk inschakelen.
OPGELET
Schade aan de motorreductor
Bij storingen bestaat een risico op reductorschade. Schakel bij alle storingen in de motorreductor onmiddellijk de aandrijving uit. Storingen in de motorreductor Foutmelding
Mogelijke oorzaak
Oplossing
Abnormale loopgeluiden, trillingen
Te weinig olie of beschadigd lager of beschadigde tandwielen
Neem contact op met NORD-Service
Er lekt olie uit de motorreductor of motor
Afdichting is defect
Neem contact op met NORD-Service
Er lekt olie uit de ontluchtingsschroef
Oliepeil niet in orde of verkeerde of vuile olie of ongunstige bedrijfsomstandigheden
Olie vervangen, expansievat voor olie (optie OA) gebruiken
Motorreductor wordt te warm
Verkeerde inbouwsituatie of beschadiging van motorreductor
Neem contact op met NORD-Service
Klap bij inschakelen, vibreren
Motorkoppeling defect of reductorbevestiging los of rubberelement defect
Elastomeer tandkrans vervangen, motor- en reductorbevestigingsbouten aanhalen, rubberelement vervangen
Aandrijfas draait niet terwijl motor draait
Breuk in motorreductor of motorkoppeling defect of krimpschijf slipt door
Neem contact op met NORD-Service
Tabel 16: Overzicht bedrijfsstoringen
B 2000 NL-1915
77
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
6.5
Lekkage en dichtheid
Motorreductoren zijn voor de smering van de bewegende delen met olie of vet gevuld. Afdichtingen verhinderen het uittreden van het smeermiddel. Een absolute dichtheid is technisch niet mogelijk, omdat een vochtfilm bijv. aan de radiale asafdichtingsringen voor een afdichtende werking op langer termijn normaal en voordelig is. Bij de ontluchtingen kan door de specifieke werking daarvan olienevel uittreden of olie zichtbaar worden. Bij vetgesmeerde labyrintafdichtingen zoals bijv. Taconiteafdichtingssystemen treedt het verbruikte vet door het werkingsprincipe uit de afdichtingsspleet uit. Deze 'schijn'-lekkage is geen defect of storing. In overeenstemming met de testvoorwaarden volgens DIN 3761 is de lekkage door het af te dichten medium bepaald, die bij testbankproeven tijdens een gedefinieerde testduur de functiegerelateerde vochtigheid aan de afdichtzijde te boven gaat en ertoe leidt dat het af te dichten medium omlaag druppeltt. De dan opgevangen en gemeten hoeveelheid wordt als lekkage aangeduid. Lekkagedefinitie op basis van DIN 3761 en de adequate toepassing daarvan Locatie van de lekkage Begrip
Uitleg
Asaf-dichting
In de IEC-adapter
Dicht
Geen vocht zichtbaar
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Vochtig
Vochtfilm lokaal Geen begrensd (geen vlak) reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Nat
Vochtfilm tot buiten het onderdeel
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Eventuele reparatie
Geen reclamatiereden
Meetbare lekkage
Herkenbare lekkage, afdruppelend
Reparatie aanbevolen
Reparatie aanbevolen
Reparatie aanbevolen
Reparatie aanbevolen
Tijdelijke lekkage
Korte storing afdichtsysteem of olieverlies door transport*)
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Eventuele reparatie
Geen reclamatiereden
Schijnlekkage
Schijnlekkage, bijv. door vervuiling, nasmeerbare afdichtsystemen
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Geen reclamatiereden
Behuizingnaad
Ontluchting
Tabel 17: Lekkagedefinitie geënt op DUN 3761
*) Ervaringen tot nu toe hebben aangetoond dat bij vochtige of natte radiale asafdichttingen in het verdere verloop de lekkage vanzelf ophoudt. Daarom is het in geen gevalaan te raden om die in dit stadium te vervangen. Redenen voor de momentele vochtigheid kunnen bijv.kleine deeltjes onder de afdichtrand zijn.
78
B 2000 NL-1915
6 Appendix 6.6 6.6.1
Conformiteitsverklaring Explosieveilige reductoren en reductormotoren, Categorie 2G en 2D
Afbeelding 31: Conformiteitsverklaring categorie 2G / 2D
B 2000 NL-1915
79
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
6.6.2
Explosieveilige reductoren en reductormotoren, Categorie 3G en 3D
Afbeelding 32: Conformiteitsverklaring Categorie 3G/3D
80
B 2000 NL-1915
6 Appendix
6.7
Reparatieaanwijzingen
Bij aanvragen bij onze technische en mechanische serviceafdelingen dient u informatie over het exacte reductortype (typeplaat) en het evt. ordernummer (typeplaat) bij de hand te hebben.
6.7.1
Reparatie
Voor eventuele reparaties moet het apparaat ingezonden worden naar het volgende adres: Getriebebau NORD GmbH & Co. KG Serviceafdeling Getriebebau-Nord-Straße 1 22941 Bargteheide Wordt een reductor of reductormotor opgestuurd voor reparatie, dan kan geen garantie worden geboden voor eventueel aangebouwde componenten, zoals encoders of externe ventilatoren! Verwijder alstublieft alle niet originele onderdelen van de reductor resp. reductormotor.
Informatie
Reden voor retourzending/opsturen
De reden voor het opsturen van de component/het apparaat dient indien mogelijk vermeld te worden. Evt. dient een contactpersoon voor eventuele vragen aangegeven te worden. Dit is belangrijk om de reparatieduur zo kort en efficiënt mogelijk te houden.
6.7.2
Internetinformatie
Bovendien vindt u op onze internetpagina de landspecifieke bedrijfs- en montagehandleiding in de beschikbare talen: www.nord.com
6.8 2D 2G 3D ATEX B5 B14 CW CCW °dH DIN EG EN FR
Afkortingen Stofexplosieveilige reductoren Zone 21 Explosieveilige reductor van vonkvrije uitvoering "c" Stofexplosieveilige reductoren Zone 22 Atmospheres explosibles Flensbevestiging met doorgaande gaten Flensbevestiging met schroefdraadgaten Clockwise, rechtsom draaiend CounterClockwise, linksom draaiend Waterhardheid in graden Duitse hardheid 1°dH = 0,1783 mmol/l Deutsches Institut für Normung Europese Gemeenschap Europese norm Radiale dwarskracht
B 2000 NL-1915
FA IE1
Axiale kracht Motoren met standaard efficiency
IE2 IEC NEMA IP55 ISO pH PSA
Motoren met hoge efficiency International Electrotechnical Commission National Electrical Manufacturers Association International Protection Internationale organisatie voor normering pH-waarde Persoonlijke beschermingsuitrusting
RL VCI WN
Richtlijn Volatile Corrosion Inhibitor Fabrieksnorm Getriebebau NORD
81
Explosieveilige reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Trefwoordenindex A
Koppeling .................................................. 54
Aanhaalmomenten ........................................77
Lekkages ................................................... 52
Adres ............................................................. 82
Loopgeluiden ............................................. 52
Afdekkappen ..................................................36
Nasmeren VL2, VL3, W en IEC ................ 55
Afvoer en verwerking van materialen ............13
olieverversing ............................................ 57 Rubberen buffer ........................................ 53
Algehele revisie .............................................59
Slang ......................................................... 53
B
Smeermiddelsensor .................................. 56
Bouwvormcontrole .........................................25 G gebruik voor het beoogde, toegelaten gebruiksdoel ..............................................10 Gevaarsaanduiding .......................................10 I Inspectie-intervallen .......................................50 Internet...........................................................82 K Koeldeksel .....................................................39 Koelmedium ...................................................47 Krachtoverbrenging ....................................29 Krimpschijf .....................................................34 L
Temperatuursticker ................................... 53 Onderhoudsintervallen .................................. 50 Ontluchting activeren .................................... 27 Opslag ........................................................... 21 Opslag op lange termijn ................................ 21 Opsteekreductor ........................................... 30 Optie H66 ...................................................... 31 P Plaatsing van de motorreductor .................... 27 R Reductietypes Dibbele reductor ........................................ 19 Reductortypes ............................................... 14 Kegelwielreductoren .................................. 17
Lakafwerking van de motorreductor ..............41
MINIBLOC ................................................. 18
Lekkage .........................................................79
Opsteektandwielreductoren ...................... 16
M
Tandwielreductor NORDBLOC ................. 15
Montage .........................................................26
Tandwielreductoren ................................... 14
Motorgewicht voor IEC-adapter .....................37
Tandwielwormwielreductoren .................... 18
N
UNIVERSAL-wormwielmotorreductor ....... 19
Normmotor .....................................................37
Reductorypes Standaard-tandwielreductor ...................... 15
O Oliehoeveelheid standaard tandwielreductor 58
Reparatie ...................................................... 82
Oliepeil controleren ........................................42
S
Onderhoud .....................................................82
Service .......................................................... 82
Controle van het oliepeil ............................53
Slangschroefbevestiging ............................... 77
Drukontluchting ..........................................56
Slijtagegrens koppeling ................................. 55
Keerring......................................................58
Smeermiddeldispenser ................................. 44
Koelslangen ...............................................58
Smeermiddelen ............................................. 76
82
B 2000 NL-1915
Trefwoordenindex Storingen .......................................................78
Transport ....................................................... 20
T
Typeplaatgegevens....................................... 23
Temperatuursticker........................................41
V
Testrun........................................................... 47
Veiligheidsaanwijzingen .................................. 2
Torsievoorziening ..........................................29
Algemeen .................................................. 11
B 2000 NL-1915
83
6051405 / 1915