NJi-Monitor
Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
NJi-Monitor
Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Paolo van der Steenhoven Dolf van Veen
© 2010 Nederlands Jeugdinstituut Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft dit onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Al het mogelijke werd gedaan om de informatie in dit boek zo juist en actueel mogelijk te maken als kan. Auteurs of uitgever kunnen niet verantwoordelijk gesteld worden voor mogelijke nadelen die lezers door eventuele onvolkomenheden in het boek zouden kunnen ondervinden. Auteurs Paolo van der Steenhoven en Dolf van Veen Foto omslag Marcel van den Bergh ISBN 978-90-8830-137-7 Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht Telefoon 030 230 63 44 www.nji.nl
[email protected]
Inhoud
Samenvatting 7 Inleiding 19 1 Kenmerken van het mbo 21 1.1 Scholen voor mbo in Nederland 21 1.2 Kenmerken van de respons 22 1.3 Verantwoording dataverzameling 22 2 Zorg in en om de school 25 2.1 Beleidsmatige inbedding van deelnemerszorg 25 2.2 Zorgcoördinator als spil in de deelnemerszorg 27 2.3 Voorzieningen voor deelnemerszorg 29 2.4 Doorgaande zorglijnen vo-mbo 31 2.5 Programma’s voor deelnemers niveau 1-2 34 2.6 Samenhang deelnemerszorg en sociale veiligheid 37 3 Inzet schoolmaatschappelijk werk 39 4 Overleg van het onderwijs met gemeenten 43 4.1 Overleg met externe instellingen 43 4.2 Bestuurlijk overleg met gemeenten 43 5 Zorg- en adviesteams in het mbo 47 5.1 Aantal ROC’s met ZAT toegenomen 47 5.2 Bereik en omvang besproken deelnemerspopulatie 50 5.3 Functies en administratieve organisatie ZAT 51 5.4 Deelnemers aan het ZAT 55 5.5 Borging samenwerking partners in ZAT 60 5.6 Werkrelaties met politie en justitie 62 5.7 Beoordeling van het functioneren van het ZAT 63 5.8 Gepercipieerde resultaten van het ZAT 68 Bijlage Betrouwbaarheidsmarges 73
Samenvatting
Meer aandacht voor deelnemerszorg bij ROC’s Negen van iedere tien ROC’s (85%) hebben de beleidsontwikkeling met betrekking tot de samenwerking in de zorg in en om de school als taak gedefinieerd en de uitvoering daarvan bij een medewerker of een afdeling belegd. In 2008 rapporteerde 63% van de instellingen dat te hebben gedaan. De uitwerking van het beleid vervat in een plan van aanpak of actieplan is op 61% van de ROC’s voor de hele instelling (51%) of delen daarvan (10%) gerealiseerd. Deze percentages wijken nauwelijks af van die van vorig jaar toen 64% een actieplan had.
Groei van aantal zorgcoördinatoren bij ROC’s Aan de taak/functie van zorgcoördinator wordt in de deelnemerszorg veel waarde toegekend, omdat de zorgcoördinator als deskundige het aanspreekpunt is voor de inhoud, de kwaliteit en de organisatie van de zorgstructuur binnen de school. In 2009 heeft 89% van de ROC’s een zorgcoördinator of een soortgelijke functionaris in dienst. In 2008 meldde 49% van de ROC’s dat er een zorgcoördinator bij de instelling werkzaam is. Bij 37% van de ROC’s zijn de taken en bevoegdheden van de zorgcoördinator geheel uitgewerkt, bij 39% is dat gedeeltelijk gedaan en bij 7% niet. Naast de zorgcoördinator is een belangrijke taak in de deelnemerszorg weggelegd voor de taakdocent zorg. De taakdocent is een docent uit het opleidingsteam die basisbegeleiders ondersteunt bij signaleren en formuleren van hulpvragen. Tweederde van de ROC’s (66%) heeft taakdocenten zorg in dienst. Een kwart heeft ze (nog) niet en bij 7% is het onbekend of deze taak of een soortgelijke taak wordt vervuld. De taken en bevoegdheden voor de taakdocent zijn bij 20% van de ROC’s geheel en bij 39% deels vastgelegd.
•••
8
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Impuls schoolmaatschappelijk werk Het schoolmaatschappelijk werk (smw) vervult een belangrijke functie in het ROC wanneer de grenzen van begeleiding in zicht komen vanwege de omvang en intensiteit van problemen of omdat de totale leefsituatie een belangrijke oorzaak is van de problematiek. Het mbo ontvangt sinds 2009 rijkssubsidie om te besteden aan smw. Hiermee is het een basisvoorziening op alle mbo-scholen. In het voorbije schooljaar 2008-2009 beschikt 78% van de ROC’s over smw. Een vijfde beschikt (nog) niet over smw in het betreffende schooljaar. In het schooljaar 2007-2008 had 73% van de ROC’s smw en in 2006-2007 was dat 66%. Het potentiële bereik van het smw, dat is het aantal deelnemers per fte smw, bedraagt landelijk 1 fte per 4882 in 2009 tegen 6592 deelnemers in 2008. Ook in 2009 treden verschillen in capaciteit en bereik op tussen de vier grote steden en de rest van Nederland maar het verschil is kleiner geworden. In de vier grote steden is 40% van de totale capaciteit voor smw in Nederland beschikbaar. In 2008 was het aandeel van de G4-gemeenten 61%, met andere woorden de capaciteit in de rest van Nederland is gegroeid. Het smw in de G4-gemeenten is bereikbaar voor gemiddeld 2795 deelnemers waar dat in de rest van Nederland twee keer zoveel is (6287 deelnemers) – in 2008 was dat nog drie keer zoveel. Deelnemers die van de diensten van het smw gebruikmaken, hebben gemiddeld 2,8 keer contact (de helft heeft 1 tot 2,5 keer contact). De kans dat een deelnemer een beroep doet op het smw is 2,6%. Met andere woorden, 25,7 op iedere duizend deelnemers hebben in het schooljaar 2008-2009 contact met het smw gehad.
Breed aanbod voorzieningen voor deelnemerszorg In het aanbod van specifieke programma’s voor deelnemers verandert er de laatste jaren weinig. Minimaal 70% van de ROC’s biedt vijf programma’s aan zoals faalangsttraining, sociale-vaardigheidstraining, hulp bij dyslexie, cursussen voor verhoging van de assertiviteit en cursussen voor verbetering van het zelfvertrouwen of zelfbeeld.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
9
•••
Vele ROC’s hebben programma’s ontwikkeld die worden ingezet bij de instroom van deelnemers. In 2009 screenen alle scholen deelnemers met een verhoogd risico op motivatieproblemen, leerachterstanden of psychosociale problemen. Op enkele uitzonderingen na geven de ROC’s (95%) aan op alle drie genoemde probleemvelden te screenen. In 2008 gold dat voor 81% van de ROC’s.
Specifieke aandacht deelnemers niveau 1-2 De deelnemerspopulatie op niveau 1-2 kent een hoger uitvalrisico en de probleemdruk, dat is het percentage deelnemers dat psychosociale begeleiding behoeft of heeft, is hoger dan bij de deelnemers op niveau 3-4. Daarop anticiperen scholen. Een derde van de ROC’s (32%) rapporteert dat er specifieke (voorbereidende) programma’s zijn voor deelnemers die niet zonder meer kunnen instromen in een opleiding op niveau 1-2. Zes van iedere tien ROC’s (61%) hebben geen programma’s voor deze doelgroep. Het percentage scholen dat deze programma’s aanbiedt is opmerkelijk lager dan in 2008. Toen meldde juist 61% dat de school deze programma’s wel aanbiedt. In 2007 rapporteerde 50% dat er voor deze specifieke doelgroep programma’s bestaan. De verklaring voor dit verschil is waarschijnlijk gelegen in de verschuiving van niveau-1-opleidingen in de richting van allerlei maatwerktrajecten waar deelnemers drempelloos kunnen instromen (zoals plusvoorzieningen) en waarvoor geen voorbereidend programma meer nodig is. ROC’s hebben een afgestemd onderwijsaanbod voor groepen jongeren die dreigen uit te vallen vanwege leerproblemen, psychosociale problemen, motivatieproblemen of een combinatie van voornoemde problemen. AKA-opleidingen (Arbeidsmarkt gekwalificeerd Assistent) en maatwerktrajecten kunnen voor deze groepen jongeren soelaas bieden. De begeleiding van deze deelnemers is in vergelijking met andere deelnemers in het mbo intensiever en er wordt in sommige gevallen ook specifieke zorg aangeboden. Een ruime meerderheid van de ROC’s (85%) biedt AKA-opleidingen of varianten daarop aan. Naast of in plaats van AKA-opleidingen biedt 44% van de ROC’s maatwerktrajecten aan voor deelnemers op niveau 1 en 2. De helft (49%) zegt niet over een dergelijk aanbod te beschikken maar 39% geeft aan daar wel behoefte aan te hebben.
•••
10
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Samenhang sociale-veiligheidsbeleid en deelnemerszorg positief beoordeeld, relatie met Veiligheidshuis blijft achter Volgens 59% van de ROC’s heeft de school een sociale-veiligheidsbeleid. Bij 29% ontbreekt er beleid maar 27% meldt dat de instelling bezig is met de voorbereiding. Scholen met een sociale-veiligheidsbeleid zijn van oordeel dat in 63% van de gevallen er afstemming is met de deelnemerszorg. Bij de resterende 37% is dat niet het geval. Het oordeel over de afstemming tussen de deelnemerszorg en sociale-veiligheidsbeleid wijkt opmerkelijk af van vorig jaar. Tweederde (67%) is tevreden met de afstemming tussen zorg- en veiligheidsbeleid. In 2008 was dat 20%. Dertien procent is ontevreden noch tevreden en nog eens 13% is ontevreden (dat was 12% vorig jaar). Ruim een derde (37%) stemt het sociale-veiligheidsbeleid af met een justitieel netwerk zoals het Justitieel Casusoverleg of het Veiligheidshuis, 54% doet dat niet en 10% heeft geen kennis over mogelijke aansluiting bij een justitieel netwerk. In 2008 stemde 29% af met een justitieel netwerk.
Aantal ZAT’s bij ROC’s ook in 2009 gegroeid In 2009 heeft 89% van de 44 ROC’s in Nederland een of meer ZAT’s, een toename van 7 procentpunten ten opzichte van 2008. De resterende 11% heeft (nog) geen ZAT. In 2003 had 42% van de ROC’s de beschikking over een of meer ZAT’s. De ROC’s nemen voor wat betreft de dekkingsgraad van ZAT’s van de drie onderwijssectoren een middenpositie in. In het voortgezet onderwijs beschikt 96% van de schoolvestigingen over een ZAT en in het primair onderwijs heeft 63% van de basisscholen toegang tot een bovenschools ZAT. In 12 van de 15 provincies en grootstedelijke regio’s hebben alle ROC’s een of meer ZAT’s. In de provincie Utrecht, Noord-Brabant en Limburg blijven de cijfers achter bij het landelijk gemiddelde.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
11
•••
De 39 ROC’s met een of meer ZAT’’s tellen gezamenlijk 112 ZAT’s. Dat zijn gemiddeld 2,9 ZAT’s per instelling. De helft heeft er 1 of 2, de resterende helft 3 tot 11. Het aantal ZAT’s is in één jaar gegroeid met 28 ZAT’s, een toename van 33%. In 2008 hadden 34 ROC’s gezamenlijk 84 ZAT’s, gemiddeld 2,4 ZAT’s per instelling. De helft had er 1. In 2009 is een doorsnee ZAT in een ROC actief voor 4292 deelnemers. Dat noemen we het (potentiële) bereik van het ZAT. In 2008 werd een gemiddeld bereik van 4101 deelnemers gemeten. De helft van de ZAT’s heeft een bereik van 170 tot 2500 deelnemers, de resterende helft van 2600 tot 14.000. Van de in het ZAT besproken deelnemers volgt 26% een opleiding op niveau 1, 20% op niveau 2 en 32% op niveau 3-4. Een vijfde (21%) wordt tot een andere groep deelnemers gerekend. Deze verdeling naar niveau is vergeleken met de populatie van alle deelnemers bij ROC’s in Nederland. Op de ROC’s volgt 4% van de 465.000 deelnemers een opleiding op niveau 1, 26% op niveau 2 en 70% op niveau 3-4. Hiermee vergeleken zijn deelnemers uit niveau 1 en 2 sterk oververtegenwoordigd in de casusbesprekingen.
Basisfuncties ZAT’s onveranderd De ZAT’s bij de ROC’s vervullen in (zeer) hoge mate drie functies: de advisering of consultatie van docenten, mentoren en ander schoolpersoneel (71%), het verrichten van interdisciplinaire probleemanalyse van ingebrachte casussen en vaststellen van ondersteuningsbehoeften (61%), en de verwijzing of toeleiding van deelnemers naar een externe instelling voor hulp of zorg (61%). Deze top drie is qua samenstelling onveranderd sinds 2007. Een derde tot circa de helft ziet het als zijn taak om (externe) hulpverlening af te stemmen op de eigen onderwijszorg, kortdurende begeleiding of hulp aan de deelnemer en/of zijn gezin te bieden, en problemen van deelnemers te verkennen door gesprekken en screening. Ten opzichte van 2007 zijn deze percentages nauwelijks veranderd.
•••
12
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Hogere deelname van meeste kerninstellingen in ZAT Het NJi hanteert een richtlijn voor de samenstelling van een ZAT. Naast medewerkers van de school worden acht externe instellingen tot gewenste deelnemers van het ZAT gerekend. Vier van de acht kerninstellingen participeren in driekwart tot bijna alle ZAT’s. Het gaat om: leerplichtambtenaar (92%), maatschappelijk werk (90%), RMC (79%) en bureau jeugdzorg (74%). In de helft tot tweederde van de ZAT’s nemen de gezondheidszorg (66%), ggz (63%) en de politie (58%) deel. Het speciaal onderwijs neemt in 34% van de ZAT’s deel. De verslavingszorg neemt van de overige instellingen het vaakst deel (71%). Voor alle kerninstellingen met uitzondering van de politie en de ggz worden ten opzichte van 2008 hogere deelnamecijfers gemeten maar de verschillen zijn niet statistisch significant. De meeste ZAT’s zijn ook dit jaar samengesteld uit een leerplichtambtenaar, een schoolmaatschappelijk werker en een medewerker van het RMC. Deze partijen nemen aan 71% van de ZAT’s deel. De ZAT’s beschouwd naar de vijf meest deelnemende partijen laat zien dat bij 47% van de ZAT’s de leerplichtambtenaar, maatschappelijk werk, RMC, gezondheidszorg en bureau jeugdzorg deelnemen. In 8% van de ZAT’s participeren alle acht kernpartijen samen. Gemeten naar deelnamefrequentie nemen vier kerninstellingen in 66% tot 87% van de ZAT’s altijd deel aan de casusbesprekingen. In aflopende volgorde zijn dat de leerplichtambtenaar, het maatschappelijk werk, RMC en bureau jeugdzorg. De gezondheidszorg en de ggz nemen in circa de helft van de ZAT’s altijd deel aan de besprekingen. De politie en het speciaal onderwijs nemen altijd deel bij respectievelijk 29% en 13% van de ZAT’s. De verslavingszorg is evenals voorgaande jaren van alle niet-kernpartijen het vaakst aanwezig: 42% neemt altijd deel aan de besprekingen.
Schriftelijke borging samenwerking onveranderd Tussen 33% en 52% van de deelnemende instellingen hebben met het ZAT schriftelijke afspraken gemaakt over hun deelname. De gezondheidszorg, het maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg hebben bij 50% tot 52% van de ZAT’s hun deelname schriftelijk vastgelegd. Ten opzichte van 2008 en 2007
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
13
•••
meten we voor de gezondheidszorg en bureau jeugdzorg hogere percentages schriftelijke afspraken maar deze verschillen zijn niet statistisch significant.
Globaal oordeel functioneren van ZAT positief … In 2009 worden drie aspecten van het functioneren van het ZAT door minimaal driekwart van de voorzitters als goed tot zeer goed beoordeeld: • de samenwerking tussen de leden van het ZAT (84%); • de expertise van de deelnemende partijen van het ZAT (89%); • het voorzitterschap (76%). Deze aspecten figureerden ook in 2008 en 2007 in de top drie. Het algemene oordeel van mbo-instellingen over het ZAT is, uitgedrukt in een rapportcijfer, gemiddeld 6,9. In 2007 en 2008 werd een 7,2 gegeven. De rapportcijfers variëren van vijf tot negen; 46% geeft een zeven en 27% een zes. Evenals in 2008 melden acht van iedere tien ZAT’s (81%) dat zij hun werkprocessen evalueren. Dat geldt ook voor de evaluatie van de resultaten die het ZAT behaalt (84%). Driekwart (76%) evalueert de resultaten én werkprocessen. Vijf procent evalueert resultaten noch werkprocessen.
… maar er zijn ook verbeterpunten Er zijn verschillende onderdelen van de taakuitvoering van de ZAT’s die volgens respondenten verbetering behoeven. Dat zijn aspecten van het dagelijks functioneren die middelmatig of slecht zijn beoordeeld. De vier meest negatief scorende aspecten zijn: de tijdige verwijzing van leerlingen, de duidelijkheid rond het dossiergebruik (problemen met de privacy), de inbedding van het ZAT in de structuur van de interne deelnemerszorg op de school, en de kwaliteit van de ZAT-administratie. Bij 58% van de ZAT’s doen zich wel eens problemen voor bij de doorverwijzing van deelnemers naar zorg- of hulpverleningsinstellingen en 11% ondervindt in zijn geheel geen problemen. De ggz (45%) en bureau jeugdzorg (32%) worden het vaakst genoemd als instellingen waarbij zich problemen voordoen met doorverwijzing.
•••
14
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
De problemen worden vooral veroorzaakt door wachtlijsten en in mindere mate de leeftijdsgrens van 18 jaar.
Resultaten op kwaliteit, snelheid en effectiviteit Dit jaar behalen de ZAT’s naar het oordeel van een meerderheid van de ZATvoorzitters in (zeer) hoge mate resultaten bij: • goede samenwerking tussen school en externe instellingen bij hulpverlening (68%); • doeltreffende aanpak van problemen (68%); • verdieping en verbreding in de probleemstelling van de besproken deelnemers (55%); • snel mobiliseren van passende begeleiding of hulp (55%). De samenstelling van deze top vier komt overeen met die van 2007 en 2008. Evenals in 2008 meldt driekwart van de scholen (76%) dat er met vmboscholen in de regio afspraken zijn gemaakt over de aansluiting rond risico- en zorgleerlingen. Een kwart (24%) heeft geen afspraken met de scholen in de regio maar zegt wel bezig te zijn met de voorbereiding van dergelijke afspraken.
Bestuurlijke samenwerking onderwijs met gemeenten Negen van de tien colleges van bestuur van de ROC’s (91%) voeren over een of meer van elf voorgelegde thema’s periodiek overleg met de gemeente(n). Vier gespreksonderwerpen staan bij een meerderheid van de scholen op de agenda: de aanpak van voortijdig schoolverlaten en problematisch verzuim (66%), het veiligheidsbeleid op en rond de school (63%), de inzet van het maatschappelijk werk op school (63%) en de inzet in gecombineerde programma’s (onderwijs-zorg-arbeid) voor zover (mede)gefinancierd door de gemeente (56%). In vergelijking met 2008 wordt er vaker met gemeenten gesproken over het veiligheidsbeleid (63% in 2009 tegen 54% in 2008 en de inzet van het maatschappelijk werk (63% tegen 51%) en van de gezondheidszorg (49% tegen 42%). De inzet van de Leerplicht/RMC (66% tegen 88%) en de samenwerking van het mbo met de (op te richten) Centra voor Jeugd en Gezin (34% tegen 56%) wordt minder vaak genoemd.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
15
•••
Een derde van de ROC’s (31%) bespreekt bovengenoemde thema’s geheel binnen het kader van de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) en nog eens derde doet dat gedeeltelijk (31%). Acht van iedere tien ROC’s (83%) rapporteren dat zij met de gemeente over de inzet van een of meer van lokaal gefinancierde voorzieningen schriftelijke afspraken hebben gemaakt. De afspraken tussen ROC’s en de gemeente hebben net als in voorgaande jaren vooral betrekking op twee wettelijke taken van de gemeente: de aanpak van voortijdig schoolverlaten (RMC) en de bestrijding van verzuim door handhaving van de leerplicht (door 63% van de scholen in een convenant vastgelegd). Op afstand volgen schriftelijke afspraken over het veiligheidsbeleid op en rond de school (42%), de inzet van (school)maatschappelijk werk (42%), en de inzet van gecombineerde programma’s voor onderwijs, zorg en arbeidsmarkt (39%).
AOC’s en vakscholen Aan het onderzoek hebben evenals vorig jaar ook AOC’s en vakscholen meegewerkt. De ZAT-ontwikkeling bij deze kleinere mbo-scholen is in vergelijking met de ROC’s later op gang gekomen en de responsaantallen van deze scholen zijn klein. Om het beeld van trendmatige ontwikkelingen bij het ROC niet te vertekenen, worden de belangrijkste resultaten voor negen AOC’s en tien vakscholen hieronder apart gepresenteerd. Een meerderheid van de AOC’s (6 van de 9) en een minderheid van de vakscholen (4 van de 10) hebben de beleidsontwikkeling met betrekking tot de samenwerking in de zorg in en om de school als taak gedefinieerd en de uitvoering daarvan bij een medewerker of een afdeling belegd. Zes van de 9 AOC’s hebben een actieplan of plan van aanpak. Voor de vakscholen geldt dit voor 3 van de 10 scholen. Alle AOC’s geven aan een of meer zorgcoördinatoren in dienst te hebben. Zeven van de 10 vakscholen hebben een zorgcoördinator of soortgelijke taak/ functie, 2 vakscholen zijn bezig met de voorbereiding van deze taak/functie en 1 vakschool kent deze taak/functie niet.
•••
16
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Bij 5 van de 9 AOC’s zijn taakdocenten zorg in dienst. Bij de vakscholen zijn dat er 6 van de 10. Eén AOC en 1 vakschool melden de voorbereiding van deze taak, 3 AOC’s en vakscholen hebben deze taak niet. Acht van de 9 AOC’s en 5 van de vakscholen hebben voor delen of de hele school smw. De gemiddelde capaciteit van het smw op 4 AOC’s is 0,7 fte. Bij vier vakscholen is de capaciteit 0,4 fte. Het gemiddelde bereik per fte is 4993 deelnemers. Van iedere 1000 deelnemers hebben er 13,9 contact met het smw gehad. Nagenoeg alle AOC’s rapporteren dat zij bij de instroom van nieuwe deelnemers programma’s inzetten zoals compenserende programma’s bij leerachterstanden, screening van deelnemers op psychosociale problematiek en studietwijfelaars achterhalen. Bij de vakscholen worden minder vaak initiatieven op dit gebied ondernomen. Alleen het screenen van deelnemers op psychosociale problematiek en het zo nodig inzetten van ondersteuning, en het achterhalen van gegevens uit de intake waar specifieke begeleiding gewenst is, gebeurt bij een ruime meerderheid (8/10) van de vakscholen. Twee van de 9 AOC’s en 1 vakschool melden dat zij specifieke (voorbereidende) programma’s aanbieden aan deelnemers die niet zonder meer kunnen instromen in een opleiding op niveau 1-2. Zes van de 9 AOC’s en geen van de vakscholen hebben een aanbod van AKAopleidingen. Meer dan in 2008 (3 van de 14) melden AOC’s dat zij AKA-opleidingen aanbieden. Drie AOC’s en 3 vakscholen hebben (ook) maatwerktrajecten voor deelnemers op niveau 1 en 2 in hun onderwijsaanbod. Vier van de 9 AOC’s en 5 van de 10 vakscholen voeren een sociale-veiligheidsbeleid. Eén AOC en 2 vakscholen melden dat er afstemming is tussen het socialeveiligheidsbeleid en de deelnemerszorg. In 2009 beschikken 10 van de 14 AOC’s in Nederland over een of meer ZAT’s en 4 niet. Van alle 12 vakscholen in Nederland hebben er 3 een ZAT en 9 niet. Het bereik van een ZAT bij AOC’s en vakscholen samen varieert van 75 tot 8000 deelnemers. Dat zijn er gemiddeld 945, aanmerkelijk kleiner dan een gemiddeld ROC. De helft van de ZAT’s werkt voor 450 deelnemers of minder.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
17
•••
Verdeeld naar opleidingsniveau volgt 16% van de in het ZAT besproken deelnemers een opleiding in niveau 1, 29% in niveau 2, 41% in niveau 3-4, en wordt 13% wordt tot een andere groep deelnemers gerekend. De top drie van functies bij de 21 ZAT’s bij AOC’s en vakscholen is gelijk aan die van de ROC’s: de advisering of consultatie van schoolfunctionarissen, een interdisciplinaire probleemanalyse, en de verwijzing of toeleiding van deelnemers naar externe instellingen. Van de acht kerninstellingen in het mbo nemen bij de ZAT’s van de AOC’s en vakscholen in alflopende volgorde van deelnamegraad de leerplichtambtenaar, politie, maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en de gezondheidszorg het vaakst deel. De leerplichtambtenaar en de maatschappelijk werker zijn ook het meest frequent van alle partijen aanwezig (bij 17 van de 21 ZAT’s). Bij de ZAT’s waarin de vijf meest genoemde kerninstellingen participeren, heeft de helft tot driekwart van de kerninstellingen schriftelijke afspraken over hun deelname gemaakt. De top drie van in (zeer) hoge mate door het ZAT behaalde resultaten luidt als volgt: goede samenwerking tussen school en externe instellingen, verdieping en verbreding in de probleemstelling, en doeltreffende aanpak van problemen. Een snelle indicatie door bureau jeugdzorg is een resultaatgebied waarop de meeste ZAT’s geen resultaten van het ZAT zien. Drie van de 9 AOC’s en 5 van de 10 vakscholen voeren periodiek bestuurlijk overleg met de gemeente over uiteenlopende thema’s op het gebied van leerplicht, voortijdig schoolverlaten, welzijn, zorg en veiligheid. Een minderheid van AOC’s (2) en vakscholen (4) heeft met de gemeente afspraken gemaakt over de inzet van functionarissen of voorzieningen op de school. Ten opzichte van 2008 is er geen verandering in deze situatie opgetreden.
Inleiding
In het middelbaar beroepsonderwijs is de laatste jaren een sterke impuls gegeven aan de zorg van deelnemers en de samenwerking met partners daarin. Aanvankelijk onder invloed van de landelijke aandacht voor de zorgbreedte in het mbo en daarna door het streven om voortijdige uitval zonder startkwalificatie tegen te gaan, hebben ook mbo-instellingen de samenwerking met (jeugd) zorginstellingen gezocht om kwaliteit van hun begeleiding te verbreden en te versterken. Deze partnerinstellingen van scholen op het gebied van gezondheid, welzijn, zorg, speciaal onderwijs, leerplicht en veiligheid werken in de ZAT’s (zorg- en adviesteams) op opleidings- of locatieniveau samen met vertegenwoordigers van de servicecentra en trajectbureaus van de school. De ZAT’s zijn zodanig samengesteld dat multidisciplinaire beoordeling, handelingsadvisering aan de opleiding en activeren en afstemmen van hulp en begeleiding aan de deelnemer adequaat en snel in gang gezet kunnen worden. ZAT’s in het mbo kunnen zowel op centraal als op vestigingsniveau actief zijn. De MBO Raad, de AOC Raad en het Nederlands Jeugdinstituut werken op dit terrein intensief samen, daarbij financieel ondersteund door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Sinds 2004 inventariseert het NJi de stand van zaken in het mbo op het gebied van de interne deelnemersbegeleiding en de samenwerking met externe partijen in de zorg voor deelnemers. In 2007 is het onderzoek herhaald en uitgebreid met vestigingen van de AOC’s, in 2009 zijn daar de vakscholen met een mbo-afdeling aan toegevoegd. In dit rapport zijn de resultaten vervat van het onderzoek in 2009. Opbouw rapportage
Het rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt kort stilgestaan bij enkele kenmerken van het mbo in Nederland en van de respons. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het zorgbeleid van de scholen in het mbo. Het smw in het mbo heeft de laatste jaren een impuls gekregen en staat in hoofdstuk 3 centraal. In hoofdstuk 4 is het bestuurlijk/ambtelijk overleg tussen schoolbesturen en
•••
20
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
gemeenten het centrale thema. In hoofdstuk 5 wordt beschreven hoe de ZAT’s in het mbo zijn georganiseerd, welke functies zij vervullen, hoe zij functioneren en welke resultaten zij volgens respondenten behalen. In de rapportage worden de resultaten voor de ROC’s gepresenteerd en waar mogelijk en zinvol met voorgaande jaren vergeleken. Zo wordt voor de ROC’s de ontwikkeling over de afgelopen jaren inzichtelijk gemaakt. De resultaten van het onderzoek onder de AOC’s en vakscholen met een mbo-afdeling worden per onderwerp separaat gepresenteerd. We scheiden ROC’s van AOC’s en vakscholen in de analyse om het meerjarige beeld voor de ROC’s zuiver te houden – bij het ROC zijn de ontwikkelingen op het gebied van de ZAT’s eerder in gang gezet en ook verder gevorderd. Het toevoegen van de resultaten van de AOC’s en vakscholen met een mbo-afdeling aan de cijfers van de ROC’s zou het beeld te veel vertekenen.
1 Kenmerken van het mbo
Alvorens de resultaten van het onderzoek te presenteren, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op enkele kenmerken van instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in Nederland in het algemeen en de ROC’s, AOC’s en vakscholen in de respons in het bijzonder.
1.1 Scholen voor mbo in Nederland In 2009 telt het mbo 42 Regionale Opleidingen Centra (ROC’s). Daarnaast zijn er dertien Agrarische Opleidingen Centra (AOC’s) en twaalf vakscholen op mboniveau. In het mbo wordt een leerling aangeduid met deelnemer. Als we kijken naar aantallen deelnemers in het mbo dan treden er grote verschillen op tussen deze instellingen. Hierbij gaat het alleen om het mbo; deelnemers uit het vmbo en educatie vallen erbuiten. Op 1 oktober 2009 telden 42 ROC’s gezamenlijk 465.007 deelnemers in het mbo. In 2008 waren er dat 456.863. Het aantal deelnemers varieert over de ROC’s van 570 tot 26.859. Gemiddeld zijn dat er 11.072. Bij de twaalf AOC’s met een mbo-afdeling varieert het aantal deelnemers van 978 tot 7066. Het gemiddelde bedraagt 2446, aanmerkelijk lager dan bij de ROC’s. De vakscholen zijn gemiddeld het kleinst met 2050 deelnemers per vestiging.
Tabel 1.1 Aantallen deelnemers en instellingen in het mbo (peildatum: 1 oktober 2009) deelnemers totaal
min
max
gem
instellingen
ROC’s
465.007
570
26.859
11.072
42
AOC’s
29.350
978
7066
2446
12
vakscholen totaal bron: DUO/ILT
24.594
87
3976
2050
12
518.951
87
26.859
7471
66
•••
22
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
1.2 Kenmerken van de respons Een kwart van de vragenlijsten (27%) is ingevuld door een zorgcoördinator of een medewerker die zich met deelnemersbegeleiding of zorg bezighoudt. Een vijfde van de respondenten (20%) is hoofd, directeur of manager van de deelnemersbegeleiding, deelnemerszorg of servicecentrum, nog eens 20% is staf- of beleidsmedewerker en 17% vestigings- of afdelingsdirecteur. De resterende 17% heeft een andere functie.
1.3 Verantwoording dataverzameling Hieronder lichten we de werkwijze toe bij de dataverzameling bij de mbo-instellingen. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode oktober 2009- januari 2010. De verzamelde gegevens hebben betrekking op het schooljaar 2008-2009. Dataverzameling ROC’s
De onderzoekspopulatie bestaat uit 44 functionarissen zorg van alle ROC’s, onder wie drie functionarissen van een ROC met grote vestigingen die over verschillende gemeenten zijn verspreid en die een afzonderlijk zorgbeleid voeren. Deze functionarissen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beleid voor de psychosociale begeleiding van deelnemers. Zij maken doorgaans deel uit van de regionale kenniskring ‘zorgstructuren MBO’. De respons bij de ROC’s bedraagt na een rappel 41 ingevulde lijsten, een respons van 93%. Evenals in voorgaande jaren is de functionarissen zorg van de ROC’s gevraagd aan te geven welke opleiding(en) of vestiging(en) over een ZAT beschikken en in voorkomend geval naam en adres van de ZAT-voorzitters voor vervolgonderzoek te vermelden. Dat heeft 77 namen en adressen van ZAT-voorzitters in het ROC opgeleverd. Deze functionarissen zijn vervolgens aangeschreven met een vragenlijst gericht op de organisatie, functies en resultaten van het ZAT. Na correctie voor verkeerde adressen (2) bedraagt de respons na rappel 38 ingevulde vragenlijsten, een respons van 51%. Dataverzameling AOC’s
Er zijn twaalf AOC’s in Nederland. De AOC’s hebben nevenvestigingen die ruimtelijk sterk verspreid zijn. Aan veertien instellingen/vestigingen is een
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
23
•••
vragenlijst verstuurd. Daarop hebben negen vestigingen positief gereageerd door een ingevulde vragenlijst terug te sturen, een respons van 64%. In navolging van het onderzoek bij de ROC’s is de school gevraagd naam en adres van de ZAT-voorzitter(s) op te geven. Dat heeft geresulteerd in 28 namen van ZAT-voorzitters van wie er achttien een vragenlijst hebben ingevuld. Dataverzameling vakscholen
Er zijn twaalf vakscholen met een mbo-afdeling in Nederland die allen zijn benaderd met een vragenlijst. Er hebben tien scholen meegewerkt aan het onderzoek, een respons van 83%. Drie van deze tien vakscholen geven aan over een of twee ZAT’s te beschikken; drie van de vijf aangeschreven ZAT-voorzitters hebben de vragenlijst voor de ZAT’s ingevuld.
Tabel 1.2 Responsgegevens onderzoek bij mbo, 2009 en 2008 vragenlijsten
vragenlijsten
gecorrigeerde
2009 respons
2008 respons
verstuurd
onbestelbaar
respons
na correctie
na correctie
abs.
abs.
abs.
%
%
ROC’s
44
0
41
93
91
AOC’s
14
0
9
64
42
vakscholen
12
0
10
83
69
110
2
59
55
35
ZAT’s
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
25
•••
2 Zorg in en om de school
In dit hoofdstuk staat de structuur van de zorg in en om de school aan deelnemers in het mbo centraal. Eerst wordt ingegaan op de beleidsmatige inbedding van deelnemerszorg. Daarna wordt stilgestaan bij zorgfuncties in het mbo zoals die van zorgcoördinator en taakdocent zorg, het aanbod van voorzieningen voor deelnemerszorg, doorgaande zorglijnen tussen voortgezet onderwijs en mbo, specifieke programma’s voor deelnemers in niveau 1 en 2, de inzet van het schoolmaatschappelijk werk, en de samenhang tussen de deelnemerszorg enerzijds en sociale veiligheid in en om de school anderzijds.
2.1 Beleidsmatige inbedding van deelnemerszorg Negen van iedere tien ROC’s (85%) hebben de beleidsontwikkeling met betrekking tot de samenwerking in de zorg in en om de school als taak gedefinieerd en de uitvoering daarvan bij een medewerker of een afdeling belegd. In 2008 rapporteerde 63% van de instellingen dat te hebben gedaan. Tien procent heeft geen beleid ontwikkeld maar geeft aan hiermee bezig te zijn en 2% heeft geen beleid en geen voornemens daartoe. Van nog eens 2% is onbekend of er op dat gebied beleid is ontwikkeld. In 2009 heeft 68% van de ROC’s beleid voor samenwerking in de deelnemerszorg (tot 2008 door ons geformuleerd als “psychosociale begeleiding van deelnemers”) in een beleidsdocument vastgelegd. Drie op de tien (29%) geven aan met de ontwikkeling van een beleidsnotitie bezig te zijn. Twee procent beschikt niet over een beleidsnotitie.
•••
26
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 2.1 Beschikbaarheid beleidsplan voor samenwerking in de deelnemerszorg, 2004-2009 (ROC’s, in procenten)* voor gehele ROC voor bepaalde opleidingen/sectoren
2009
2008
2007
2006
2004
61
66
64
48
53
7
2
2
3
17
29
27
23
28
13
niet vastgelegd
2
5
9
21
17
weet niet
0
0
2
0
0
41
41
44
29
30
niet vastgelegd maar wel in ontwikkeling
n (*) geen significante verschillen (p>0.05) t.o.v. 2008 en 2004
De uitwerking van het beleid vervat in een plan van aanpak of actieplan is op 61% van de ROC’s voor de hele instelling (51%) of delen daarvan (10%) gerealiseerd. Deze percentages wijken nauwelijks af van die van vorig jaar toen 59% een actieplan had voor de hele school en 5% voor onderdelen van de school. Vier van iedere tien ROC’s (39%) hebben geen actieplan maar 27% meldt evenals vorig jaar met de ontwikkeling bezig te zijn. Beleid voor zorg in en om de school bij AOC’s en vakscholen Een meerderheid van de AOC’s (6 van de 9) en een minderheid van de vakscholen (4/10) hebben de beleidsontwikkeling met betrekking tot de samenwerking in de zorg in en om de school als taak gedefinieerd en de uitvoering daarvan bij een medewerker of een afdeling belegd. Zes van de 9 AOC’s hebben een beleidsplan voor het zorgbeleid in een document vastgelegd en bij even zoveel AOC’s is de ontwikkeling van een actieplan gerealiseerd. Voor de vakscholen geldt dit voor 3 van de 10 scholen. Daarnaast geven 6 van de 10 vakscholen aan met de ontwikkeling van een beleidsplan bezig te zijn en 4 van de 10 met een actieplan. In vergelijking met 2008 beschikken AOC’s vaker over een beleidsplan maar is bij de vakscholen geen vooruitgang geboekt.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
27
•••
2.2 Zorgcoördinator als spil in de deelnemerszorg In 2009 is in de monitor extra aandacht besteed aan de taak of functie van de zorgcoördinator of een soortgelijke functie en die van taakdocent zorg. Met name aan de taak/functie van zorgcoördinator wordt veel waarde toegekend in het referentiemodel van het NJi, omdat de zorgcoördinator als deskundige het aanspreekpunt is voor de inhoud, de kwaliteit en de organisatie van de zorgstructuur binnen de school. De zorgcoördinator onderhoudt de relatie met regionale voorzieningen en overlegt met partners over hun aanwezigheid en inzet in de school en het ZAT. Daarmee vormt de zorgcoördinator (of een soortgelijke taak of functie) een speerpunt in de ontwikkeling van de zorg binnen het mbo. Voor 44 ROC’s is op basis van de vragenlijst en aanvullende informatie vastgesteld of de taak/functie van zorgcoördinator of een soortgelijke taak/functie wordt vervuld. Dat is het geval voor zeker 39 ROC’s (89%). Bij één ROC bestaat deze taak/functie niet, bij één ROC wordt de taak/functie voorbereid en voor drie ROC’s is het onbekend of deze taak/functie wordt vervuld. In 2008 meldde 49% van de ROC’s dat er een zorgcoördinator bij de instelling werkzaam is. Afgaande op de antwoorden in de vragenlijst van 41 ROC’s wordt er bij 90% (35 in absolute aantallen) de taak/functie van zorgcoördinatie of een soortgelijke taak/functie vervuld. Hiervan rapporteren er 26 dat deze functionaris als zorgcoördinator wordt aangeduid en 9 dat deze taak/functie of functionaris een andere naam heeft. Voorbeelden van deze benamingen zijn: adviseur servicecentrum zorg, casemanager, coördinator trajectbureau voor zorg, advies en begeleiding, studieloopbaanbegeleider, medewerker deelnemerbegeleiding, studentenzorgteam, ZAT-coördinator, zorgadviseur, zorgdecaan en teammanager deelnemersdienstverlening. Bij 37% van alle ROC’s zijn de taken en bevoegdheden van de zorgcoördinator geheel uitgewerkt, bij 39% is dat deels gedaan en bij 7% niet.
•••
28
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 2.2 Vervulling taak/functie zorgcoördinator en taakdocent zorg bij ROC’s (in procenten, n=41) waarvan taken en bevoegdheden uitgewerkt taak/ functie
geheel
deels
niet
onbekend
vervuld
geen onbekend functie
zorgcoördinator
90
37
39
7
7
5
5
taakdocent zorg
66
20
39
7
0
27
7
Een andere taak waarin het onderzoek nadrukkelijk naar gevraagd is, betreft die van de taakdocent zorg. De taakdocent zorg is een docent uit het opleidingsteam die basisbegeleiders ondersteunt bij signaleren en formuleren van hulpvragen en in direct contact staat met de zorgcoördinator. Op 66% van de ROC’s zijn taakdocenten zorg in dienst. Een kwart heeft ze (nog) niet en bij 7% is het onbekend of deze taak of een soortgelijke taak wordt vervuld. De taken en bevoegdheden voor de taakdocent zijn bij 20% van de ROC’s geheel en bij 39% deels vastgelegd. Waar de naam van taakdocent zorg (naar analogie van de definitie taakdocent zorg van het NJi) in sommige ROC’s niet wordt gehanteerd maar de taak wel wordt vervuld, zijn andere benamingen in zwang: coördinerend loopbaanbegeleider, medewerker servicebureau, regisseur deelnemersbegeleiding, steunpunt begeleider studie & handicap, begeleider studentenzorgteam, cursistadviseur, teamdeskundige studieloopbaanbegeleider, trajectbegeleider/studieloopbaanbegeleider en zorgbegeleider. Alle ROC’s hebben mentoren, studieloopbaanbegeleiders of coaches in dienst. De helft van de ROC’s (54%) heeft voor deze functionarissen de taken omschreven en vastgelegd. Bij 39% is dat gedeeltelijk gedaan en bij 7% nog niet. Zorgcoördinatoren en taakdocenten zorg bij AOC’s en vakscholen Alle AOC’s geven aan een of meer zorgcoördinatoren in dienst te hebben. Zeven van de 10 vakscholen hebben een zorgcoördinator of soortgelijke functie, 2 vakscholen zijn bezig met de voorbereiding van deze taak/functie en 1 vakschool kent deze taak/functie niet.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
29
•••
Bij 5 van de 9 AOC’s zijn taakdocenten zorg in dienst. Bij de vakscholen zijn dat er 6 van de 10. Eén AOC en 1 vakschool melden de voorbereiding van deze taak, 3 AOC’s en vakscholen hebben deze taak niet. Zes van de 10 vakscholen tegen 3 van de 9 AOC’s hebben de taken van mentoren, studieloop-baanbegeleiders en coaches geheel beschreven. Drie van de 10 vakscholen tegen 6 van de 9 AOC’s hebben dat gedeeltelijk gedaan.
2.3 Voorzieningen voor deelnemerszorg In deze en de volgende paragrafen brengen we het aanbod van programma’s of voorzieningen voor de begeleiding van deelnemers met leer- en studiekeuzeproblemen, gedrags- en ontwikkelingsproblemen, emotionele en sociale problemen bij scholen in het mbo in kaart. Het aanbod van specifieke programma’s voor deelnemers verandert de laatste jaren weinig. Minimaal 70% van de scholen biedt vijf programma’s als faalangsttraining, sociale-vaardigheidstraining, hulp bij dyslexie, cursussen voor verhoging van de assertiviteit en cursussen voor verbetering van zelfvertrouwen of zelfbeeld aan. In de periode 2006-2008 zijn veel van deze programma’s in het mbo geïntroduceerd en deze hebben inmiddels een vaste plaats in het voorzieningenaanbod verworven. Dit jaar is voor het eerst geïnventariseerd in welke mate scholen voorzieningen of programma’s hebben die te maken hebben met aandacht voor gezond gedrag (bijvoorbeeld over- of ondergewicht), aanpak van loverboyproblematiek en leren budgetteren. Een kwart tot ruim een derde van de scholen heeft een aanbod gericht op de aanpak van deze onderwerpen.
•••
30
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 2.3 Aanbod specifieke voorzieningen voor deelnemerszorg door ROC, 20042009 (meer antwoorden mogelijk, in procenten) 2009
2008
2007
2006
2004
faalangsttraining
95
100
96
93
97
hulp bij dyslexie
*85
83
91
90
13
83
93
82
93
94
assertiviteitscursus
*71
78
73
76
32
verbetering zelfvertrouwen/zelfbeeld
*73
76
66
69
10
aandacht depressief gedrag ‘grip op je dip’
*37
32
27
35
10
agressieregulatie
*39
29
30
31
7
ondersteuning gezond gedrag
37
-
-
-
-
aanpak loverboyproblematiek
27
-
-
-
-
budgetteringscursus
24
-
-
-
-
n
41
41
44
29
30
sociale-vaardigheidstraining
(-) niet opgenomen in vragenlijst (*) significant verschil (p<0.05) t.o.v. 2004
Voorzieningen en programma’s bij AOC’s en vakscholen Zeven AOC’s en zeven vakscholen hebben uit de lijst van tien specifieke voorzieningen er één of meer aangekruist. Een krappe meerderheid van de AOC’s biedt de volgende programma’s aan: sociale-vaardigheidstraining en training bij dyslexie. Geen van de voorzieningen is op een meerderheid van de vakscholen beschikbaar. Sociale-vaardigheidstraining en training bij faalangst worden op 5 van de 10 scholen aangeboden.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
31
•••
Tabel 2.4 Programma’s bij AOC’s en vakscholen, 2009 (in aantallen) AOC’S vakscholen sociale-vaardigheidstraining
5
5
hulp bij dyslexie
5
4
faalangsttraining
4
5
verbetering zelfvertrouwen/zelfbeeld
3
3
ondersteuning gezond gedrag
3
2
assertiviteitscursus
2
3
aanpak loverboyproblematiek
2
2
budgetteringscursus
1
1
aandacht depressief gedrag ‘grip op je dip’
1
1
agressieregulatie
0
2
n
9
10
2.4 Doorgaande zorglijnen vo-mbo Evenals in 2008 meldt driekwart van de scholen (76%) dat er met vmboscholen in de regio afspraken zijn gemaakt over de instroom en begeleiding van risico- en zorgleerlingen. Een kwart (24%) heeft geen afspraken met de scholen in de regio maar zegt wel bezig te zijn met de voorbereiding van dergelijke afspraken. In 2008 meldde 76% van de scholen afspraken te hebben gemaakt met toeleverende scholen. Dit jaar meldt een lager percentage scholen dat de afspraken over de aansluiting van risico- en zorgleerlingen op centraal niveau zijn gemaakt. In 2008 rapporteerde 84% over centrale afspraken, dit jaar is dat 61%. Bij 39% van de scholen maken de vestigingen of de opleidingen zelf de afspraken met scholen. De kwaliteit van de informatieoverdracht uitgedrukt in een rapportcijfer bedraagt gemiddeld 6,6. Het rapportcijfer varieert tussen vier en negen. De meest gegeven cijfers zijn een zeven (42%) en een zes (32%). In 2006, 2007 en 2008 werd er respectievelijk een 6,2, 6,0 en 6,3 voor de kwaliteit van de doorgaande zorglijn gegeven. Programma’s en acties bij instroom
Vele scholen hebben programma’s ontwikkeld die worden ingezet bij de instroom van deelnemers. In 2009 screenen alle scholen, het zij schoolbreed
•••
32
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
het zij op vestigingsniveau, deelnemers met een verhoogd risico op motivatie, leerachterstanden of psychosociale problemen. Op enkele uitzonderingen na geven ROC’s (95%) aan op alle drie genoemde probleemvelden te screenen. In 2008 gold dat voor 81% van de ROC’s. De meeste ROC’s (95%) onderzoeken het vaakst deelnemers die motivatieproblemen hebben of twijfelen aan hun studie. In vergelijking met 2007 en 2008 gebeurt deze aanpak vaker op een uitgebreide schaal, namelijk ROC-breed in plaats van bij afzonderlijke instellingen of opleidingen. Het ondersteunen en begeleiden van deelnemers met leerproblemen gebeurt bij 97% van de ROC’s. Ook hier is de aanpak vaker dan voorheen ROC-breed georganiseerd. Alle ROC’s screenen deelnemers op psychosociale problematiek en zetten waar nodig daar ondersteunende programma’s op in. Dat gebeurt op centraal en decentraal niveau. Naast de hierboven genoemde programma’s zien we dat in 2009 alle ROC’s voornamelijk ROC-breed gegevens achterhalen uit de intake om te inventariseren waar specifieke begeleiding gewenst is. Een groot deel van de scholen (93%) hanteert waar nodig een verlengde intake om de juiste opleidingskeuze te kunnen maken en 97% zegt zich in te spannen voor het verbeteren van de overdracht van risico- en zorgleerlingen uit het voortgezet onderwijs.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
•••
33
Tabel 2.5 Initiatieven of sturing bij start van opleiding, 2007-2009 (in procenten) geen
ROC-breed
bij onderdelen ROC
geen
ROC-breed
bij onderdelen ROC
geen
2007
**78 **17
5
66
22
10
52
41
5
ROC-breed studietwijfelaars achterhalen en
2008
bij onderdelen ROC
2009
inzet aanvullende programma’s inzet compenserende programma’s
*51
*46
2
24
63
7
21
64
14
54
46
0
44
51
5
41
48
11
74
26
0
-
-
-
-
-
-
63
29
7
-
-
-
-
-
-
73
24
2
-
-
-
-
-
-
bij leerachterstanden psychosociale problematiek en inzet ondersteuning gegevens achterhalen uit intake waar specifieke begeleiding gewenst is verlengde intake om juiste opleidingskeuze te kunnen maken verbeteren van overdracht risicoen zorgleerlingen uit VO n
41
41
(-) niet opgenomen in vragenlijst (*) significant verschil (p<0.05) t.o.v. 2008 en 2007 (**) significant verschil (p<0.05) t.o.v. 2007
Initiatieven of sturing bij start van opleiding en doorgaande zorglijnen bij AOC’s en vakscholen Alle of bijna alle AOC’s rapporteren dat zij schoolbreed dan wel bij onderdelen van de school compenserende programma’s bij leerachterstanden inzetten, deelnemers screenen op psychosociale problematiek en indien nodig ondersteuning inzetten, gegevens achterhalen uit de intake waar specifieke begeleiding gewenst is, studietwijfelaars achterhalen en zo nodig aanvullende programma’s inzetten, een verlengde intake hanteren om de juiste opleidingskeuze te kunnen maken, en de overdracht van risico- en zorgleerlingen uit VO verbeteren.
44
•••
34
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Bij de vakscholen worden minder vaak initiatieven bij de instroom van nieuwe deelnemers ondernomen. Alleen het screenen van deelnemers op psychosociale problematiek en het zo nodig inzetten van ondersteuning, en het achterhalen van gegevens uit de intake waar specifieke begeleiding gewenst is, gebeurt bij een ruime meerderheid (8/10) van de vakscholen.
Drie AOC’s en 4 vakscholen rapporteren dat zij met scholen voor voortgezet onderwijs afspraken hebben gemaakt over de overdracht van risico- en zorgdeelnemers. De resterende 6 AOC’s en 6 vakscholen hebben dat niet gedaan maar 4 AOC’s en 1 vakschool werken eraan.
Tabel 2.6 Initiatieven of sturing bij start van opleiding bij AOC’s en vakscholen, 2009 (in aantallen) AOC’S vakscholen studietwijfelaars achterhalen en inzet aanvullende programma’s
8
4
inzet compenserende programma’s bij leerachterstanden
9
4
psychosociale problematiek en inzet ondersteuning
9
8
gegevens achterhalen uit intake waar specifieke begeleiding gewenst is
9
8
verlengde intake om juiste opleidingskeuze te kunnen maken
8
4
verbeteren van overdracht risico- en zorgleerlingen uit VO
9
6
n
9
10
2.5 Programma’s voor deelnemers niveau 1-2 Deelnemers in niveau 1 en 2, in het bijzonder bij ROC’s in de G4-gemeenten, hebben vaker dan hun leeftijdsgenoten in niveau 3 en 4 te maken hebben met leerachterstanden en sociaal-emotionele problemen. Het risico op uitval in deze groep is groter dan bij de groep deelnemers in niveau 3 en 41.
1 Zie bijvoorbeeld: Probleemdruk en zorgstructuur in het middelbaar beroepsonderwijs. Verdieping LCOJ-Monitor Psychosociale begeleiding en Zorg- en adviesteams in het MBO, 2007. Brinkman, B., P. van der Steenhoven en D. van Veen (2008). Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, afdeling Onderwijs en Jeugdzorg.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
35
•••
Het aanbod van specifieke programma’s voor deze groep is divers: instroomprogramma’s, AKA-opleidingen en maatwerktrajecten. Het aanbod van elk van deze programma’s wordt in deze paragraaf belicht. Instroomprogramma’s
Een derde van de ROC’s (32%) rapporteert dat er specifieke (voorbereidende) programma’s zijn voor deelnemers die niet zonder meer kunnen instromen in een opleiding op niveau 1-2. Zes van iedere tien ROC’s (61%) hebben geen programma’s voor deze doelgroep. Het percentage scholen dat deze programma’s aanbiedt is opmerkelijk lager dan in 2008. Toen meldde juist 61% dat de school deze programma’s wel aanbiedt. In 2007 rapporteerde 50% dat er voor deze specifieke doelgroep programma’s bestaan. De verklaring voor dit verschil is waarschijnlijk gelegen in de verschuiving van niveau-1-opleidingen in de richting van allerlei maatwerktrajecten waar deelnemers drempelloos kunnen instromen (zoals plusvoorzieningen) en waarvoor geen voorbereidend programma meer nodig is. Het aantal deelnemers in deze programma’s varieert van 10 to 600. Gemiddeld zijn dat er 172. Bij de helft van deze programma’s varieert het aantal deelnemers van 10 tot 93. AKA-opleidingen
ROC’s hebben een afgestemd onderwijsaanbod voor groepen jongeren die dreigen uit te vallen vanwege leerproblemen, psychosociale problemen, motivatieproblemen of een combinatie van voornoemde problemen. De opleiding Arbeidsmarkt gekwalificeerd Assistent (AKA) is een brede opleiding op niveau 1 waarvoor geen vooropleiding nodig is. De opleiding werkt toe naar een arbeidsmarktkwalificatie of dient als voortraject voor een vervolgopleiding. De begeleiding van deze deelnemers is in vergelijking met andere deelnemers in het mbo intensiever en wordt in veel gevallen gecombineerd met zorg door partners. De AKA-opleiding kent vele varianten, veelal afhankelijk van de doelstellingen en doelgroep van de opleiding. Uit de monitor komt naar voren dat 85% van de ROC’s AKA-opleidingen of varianten daarop aanbieden. De overige 15% heeft geen AKA-opleiding. In het onderzoek is geïnventariseerd wat de belangrijkste doelstellingen of doelgroepen van de AKA-opleidingen zijn en hoeveel leerlingen er aan deelnemen.
•••
36
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Er zijn 32 ROC’s (78% van de 41 ROC’s) die deze vragen hebben beantwoord. De 32 ROC’s hebben gezamenlijk minimaal 65 typen AKA-opleidingen opgegeven en er 49 omschreven naar doelstellingen, en/of doelgroepen en aantallen deelnemers. Er zijn 15 ROC’s met één AKA-opleiding of AKA-programma en 17 met twee of meer varianten daarop. Van de 49 omschreven opleidingen hebben er 15 betrekking op het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie. Elf programma’s (met extra praktijkervaring opdoen en zorg) zijn gericht op het voorkomen van uitval van risicojongeren. In 7 andere programma’s worden specifieke doelgroepen genoemd onder wie ingestroomde jongeren uit het praktijkonderwijs, sociale werkplaatsen en jonge moeders. Bij 3 programma’s staat het opdoen van motivatie en dagritme centraal, bij 2 de oriëntatie op een opleiding en bij de resterende 11 is de omschrijving zeer breed waarmee de omschrijving van de hierboven doorsnee AKA-opleiding recht wordt gedaan. Er nemen 5127 deelnemers deel aan de AKA-opleidingen, gemiddeld 94 deelnemers per opleiding. De variatie in deelnemersaantallen is groot: van 9 tot 500. Maatwerktrajecten niveau 1 en 2
Naast of in plaats van AKA-opleidingen biedt 44% van de ROC’s maatwerktrajecten aan voor deelnemers op niveau 1 en 2. De helft (49%) zegt niet over een dergelijk aanbod te beschikken maar 39% geeft aan daar wel behoefte aan te hebben. De 16 ROC’s die maatwerktrajecten aanbieden hebben voor 24 programma’s de doelstellingen en/of doelgroepen omschreven. Negen ROC’s bieden 1 maatwerktraject aan, 7 hebben er 2 tot 4. De doelgroepen van deze maatwerkprogramma’s zijn zeer divers en de omschrijvingen overlappen elkaar hier en daar: overbelaste jongeren, jongeren met meervoudige problematiek, jongeren met verslavingsproblemen, tienermoeders, deelnemers afkomstig uit het speciaal onderwijs, in het bijzonder uit het zmok, en deelnemers met een licht verstandelijke beperking. Voor zover omschreven hebben de meeste trajecten tot doel de deelnemers op te leiden voor een startkwalificatie.
Het aantal deelnemers in de maatwerkprogramma’s varieert van 12 tot 600. Het gemiddelde aantal is (afgerond) 79 deelnemers. Bij de helft van de programma’s nemen 12 tot 30 deelnemers deel. Programma’s voor deelnemers niveau 1-2 bij AOC’s en vakscholen Twee van de 9 AOC’s en 1 vakschool melden dat zij specifieke (voorbereidende) programma’s aanbieden aan deelnemers die niet zonder meer kunnen instromen in een opleiding op niveau 1-2. Ten opzichte van 2008 is hierin nauwelijks verandering opgetreden. Zes van de 9 AOC’s maar geen van de vakscholen hebben een aanbod van AKA-opleidingen. Meer dan in 2008 (3 van de 14) melden AOC’s dat zij AKA-opleidingen aanbieden. Vier AOC’s geven aan dat de AKA-opleidingen vooral gericht zijn op: bevorderen van de door-stroom naar niveau 2 (door 2 AOC’s genoemd), de aanpak van leer- en motivatieproblemen (1) en oriëntatie (1). Er nemen bij de 5 AOC’s 228 deelnemers deel aan de AKA-opleidingen, gemiddeld 46 deelnemers per opleiding. Bij vier AOC’s variëren de deelnemersaantallen van 10 tot 15. Drie AOC’s en 3 vakscholen hebben (ook) maatwerktrajecten voor deelnemers op niveau 1 en 2 in hun onderwijsaanbod.
2.6 Samenhang deelnemerszorg en sociale veiligheid In 2008 werd in de monitor vastgesteld dat 20% van de ROC’s tevreden is met de samenwerking of afstemming tussen de deelnemerszorg en het socialeveiligheidsbeleid op school. In deze paragraaf wordt bekeken of in 2009 het oordeel is verbeterd. Maar eerst wordt geïnventariseerd in welke mate er sociale-veiligheidsbeleid op school is en in welke mate het sociale- veiligheidsbeleid en de deelnemerszorg op elkaar zijn afgestemd. Volgens 59% van de ROC’s is er een sociale-veiligheidsbeleid op de instelling. Bij 29% ontbreekt er beleid maar 27% meldt dat de instelling bezig is met
•••
38
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
de voorbereiding. Twaalf procent weet niet of er op dit gebied beleid wordt gevoerd. Scholen met een sociale-veiligheidsbeleid zijn van oordeel dat in 63% van de gevallen er afstemming is met de deelnemerszorg. Bij de resterende 37% is dat niet het geval. Het oordeel over de afstemming tussen de deelnemerszorg en sociale-veiligheidsbeleid wijkt opmerkelijk af van vorig jaar. Ten eerste heeft een hoger percentage een oordeel gegeven – 93% in 2009 tegen 58% in 2008. Ten tweede valt het oordeel positiever uit. Tweederde (67%) is tevreden met de afstemming tussen zorg- en veiligheidsbeleid. In 2008 was dat 20%. Dertien procent is ontevreden noch tevreden en nog eens 13% is ontevreden (dat was 12% vorig jaar). Ruim een derde (37%) stemt het veiligheidsbeleid af met een justitieel netwerk zoals het Justitieel Casusoverleg of het Veiligheidshuis, 54% doet dat niet en 10% heeft geen kennis over mogelijke aansluiting bij een justitieel netwerk. In 2008 stemde 29% af met een justitieel netwerk. Sociale veiligheid bij AOC’s en vakscholen Vier van de 9 AOC’s en 5 van de 10 vakscholen voeren een socialeveiligheidsbeleid. Bij 3 AOC’s en vakscholen is er geen beleid op dit terrein, de resterende respondenten weten het niet. Eén AOC en 2 vakscholen melden dat er afstemming is tussen het sociale-veiligheidsbeleid en de deelnemerszorg. Twee AOC’s melden dat het veiligheidsbeleid van de school afgestemd is op een justitieel netwerk, zoals het Justitieel Casusoverleg of het Veiligheidshuis. Bij de vakscholen is er geen afstemming.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
39
•••
3 Inzet schoolmaatschappelijk werk
Het schoolmaatschappelijk werk (smw) is belangrijk voor de versterking en uitbreiding van de schoolgebonden begeleiding. Wanneer de grenzen van begeleiding op school of van de onderwijszorg in zicht komen vanwege de omvang en intensiteit van problemen of omdat de leefsituatie een belangrijke oorzaak is van de problematiek, komt het smw in beeld. Het mbo ontvangt sinds 2009 15 miljoen euro rijkssubsidie om te besteden aan smw. Hiermee is het een basisvoorziening op alle mbo-scholen. In het voorbije schooljaar 2008-2009 beschikt 78% van de ROC’s over smw waarvan 51% voor de gehele instelling en 26% voor delen van de school. Een vijfde beschikt niet over smw in het betreffende schooljaar. Dat niet alle ROC’s over smw beschikken kan het gevolg zijn van dat de subsidie in de loop van 2009 beschikbaar is gesteld en in het schooljaar 2009-2010 daadwerkelijk kan worden ingezet. Tijdens het schooljaar 2007-2008 had 73% van de ROC’s smw en in 2006-2007 was dat 66%. Het smw wordt door ROC’s inhoudelijk op verschillende manieren vormgegeven. Het smw op alle ROC’s voert gesprekken met deelnemers. Op negen van iedere tien scholen met smw geeft het smw advies aan docenten, begeleidt of verwijst deelnemers naar geïndiceerde zorg en neemt deel aan het ZAT. Deelname aan het interne zorgteam vindt minder vaak plaats (72%).
Tabel 3.1 Invulling smw (in procenten, n=41, meer antwoorden mogelijk) gesprekken met deelnemers
100
advies/consultatie aan docenten
94
toeleiding naar geïndiceerde zorg
88
deelname aan ZAT
88
deelname aan intern zorgteam
72
andere taken
22
•••
40
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Capaciteit en potentieel bereik smw
De 32 ROC’s die informatie over het smw hebben verstrekt, tellen een gezamenlijke personeelscapaciteit voor smw van 75,45 fte’s. Dat is gemiddeld 2,4 fte’s per school. In 2008 telden 29 scholen gemiddeld 1,7 fte’s per school. In de vier grote steden is het gemiddeld aantal fte’s met 6,1 fte’s per school hoger dan het landelijk cijfer. Bij ROC’s buiten de G4-gemeenten is 1,7 fte per school beschikbaar. De cijfers voor 2008 bedragen respectievelijk 5,9 en 0,8 fte. Het potentiële bereik van het smw, dat is het aantal deelnemers per fte smw, bedraagt landelijk 1 fte per 4882 in 2009 tegen 6592 deelnemers in 2008. Ook in 2009 treden verschillen in capaciteit en bereik op tussen de vier grote steden en de rest van Nederland maar het verschil wordt kleiner. In de vier grote steden is met een gezamenlijke capaciteit van 30,4 fte’s 40% van de totale capaciteit van de 75,5 fte’s voor smw in Nederland beschikbaar. In 2008 was het aandeel van de G4-gemeenten 61%, met andere woorden de capaciteit in de rest van Nederland is gegroeid. Het smw in de G4-gemeenten is bereikbaar voor gemiddeld 2795 deelnemers waar dat in de rest van Nederland twee keer zoveel is (6287 deelnemers) – in 2008 was dat nog drie keer zoveel.
Tabel 3.2 Capaciteit en bereik smw bij ROC’s naar regio’s, 2008-2009 G4-gemeenten overig Nederland totaal Nederland 2009
2008
2009
2008
2009
2008
capaciteit smw in fte’s
30,4
29,5
45,1
19,1
75,5
48,6
aantal deelnemers per fte smw
2795
3548
6287 11.294
4882
6592
6,1
5,9
1,7
0,8
2,4
1,7
5
5
27
24
32
29
aantal fte’s smw per 10.000 deelnemers aantal scholen
Feitelijk gebruik smw
In de vragenlijst konden ROC’s aangeven hoeveel individuele deelnemers met het smw te maken hebben gehad in het schooljaar 2008-2009. Ook is gevraagd naar het aantal keer dat er een beroep is gedaan op het smw. Van de 32 ROC’s met smw hebben er 26 opgave gedaan van het aantal individuele deelnemers en 23 van het aantal beroepen. Het gaat om in totaal 6905 deelnemers over alle ROC’s. Het aantal deelnemers varieert van 6 tot 1537, gemiddeld 266,6 deelnemers per ROC. Bij de helft van
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
41
•••
de ROC’s is er door 6 tot 125,5 deelnemers gebruikgemaakt van de dienstverlening door het smw. Er is 19.523 keer een beroep gedaan op het smw. Het aantal contacten varieert van 6 tot 5000. Dat zijn gemiddeld 848,8 contacten per ROC. Op de helft van de ROC’s is er 6 tot 439 keer contact geweest. De deelnemers die van de diensten van het smw gebruikmaken, hebben gemiddeld 2,8 keer contact (de helft heeft 1 tot 2,5 keer contact). De kans dat een deelnemer een beroep doet op het smw is 2,6%. Met andere woorden, 25,7 op iedere duizend deelnemers hebben in het schooljaar 2008-2009 contact met het smw gehad. Financiering smw
De inzet van smw wordt volgens 27% van de 33 ROC’s die de vragen over de financiering hebben beantwoord, tussen 80% en 100% door de school gefinancierd. Bij 24% van de scholen bekostigt de gemeente 80% tot 100% van de inzet. Bij de resterende 48% is het smw bekostigd door de school en de gemeente (18%), en in een hoger percentage gevallen dan vorig jaar, door de provincie of een andere bron, hoogst vermoedelijk de impulsmaatregel van het rijk.
Tabel 3.3 Financieringsbron smw ROC’s, 2008-2009 (in procenten) 2009
2008
80%-100% financiering door ROC zelf
27
33
gedeelde financiering met gemeente
18
33
80%-100% financiering door gemeente
24
30
(gedeelde) financiering met andere bron
30
4
n (=100%)
33
27
Schoolmaatschappelijk werk bij AOC’s en vakscholen Acht van de 9 AOC’s hebben smw voor de hele instelling (3) of delen van de instelling (5). Eén school heeft geen smw. De helft van de vakscholen heeft voor de hele school (4) of delen van de school (1) smw. De andere helft heeft geen smw. De gemiddelde capaciteit van het smw op 4 AOC’s is 0,7 fte. Bij vier vakscholen is de capaciteit 0,4 fte.
Het smw van 9 AOC’s en vakscholen samen heeft 1097 contacten met 388 deelnemers in het schooljaar 2008-2009 gehad. Dat is gemiddeld 2,8 contacten per deelnemer en 13,9 deelnemers per 1000 deelnemers hebben contact met het smw (n=7). Vier van de 8 AOC’s en 4 van de 5 vakscholen financieren het smw 100% uit het eigen budget.
4 Overleg van het onderwijs met gemeenten
In dit hoofdstuk staat het overleg tussen schoolbesturen enerzijds en partnerinstellingen in de zorg en gemeenten anderzijds centraal. Daarbij komen naast gespreksthema’s ook schriftelijke afspraken aan de orde over de inzet van lokaal gefinancierde voorzieningen in het mbo. Waar we in dit hoofdstuk spreken over de gemeente bedoelen we de gemeente of gemeenten waar de school een vestiging heeft.
4.1 Overleg met externe instellingen Zes van iedere tien ROC’s (59%) overleggen structureel op centraal niveau met directies van instellingen in de zorg waarmee het ROC samenwerkt. De overige ROC’s doen dat niet. In 2008 voerde 63% overleg op centraal niveau. Op het niveau van opleidingen of locaties wordt door 37% van de ROC’s overlegd met de partners in de zorg. Dat was 29% in 2008. Ruim de helft (56%) voert op dit niveau geen overleg en de resterende 7% heeft daar geen zicht op. Overleg tussen AOC’s en vakscholen met bestuur van externe instellingen Twee van de 9 AOC’s en 2 van de 10 vakscholen rapporteren dat zij overleggen met directies van instellingen in de zorg waarmee zij samenwerken. Zes AOC’s en 7 vakscholen doen dat niet. Op het niveau van de vestigingen/opleidingen voeren 3 (andere) AOC’s en 2 vakscholen overleg met externe instellingen inde zorg waarmee de school samenwerkt. In vergelijking met vorig jaar is in deze getallen niets veranderd.
4.2 Bestuurlijk overleg met gemeenten De colleges van bestuur van ROC’s onderhouden contact met de gemeente(n) waarin zij zijn gevestigd. Voor elf onderwerpen die de samenwerking tussen mbo-instellingen en gemeenten raken is nagegaan in hoeverre schoolbesturen
•••
44
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
daarover periodiek bestuurlijk of ambtelijk overleggen. De thema’s staan in de onderstaande tabel vermeld. Negen van de tien colleges van bestuur van de ROC’s (91%) voeren over een of meer van de elf thema’s periodiek overleg met de gemeente(n). Vier gespreksonderwerpen staan bij een meerderheid van de scholen op de agenda: de aanpak van voortijdig schoolverlaten en problematisch verzuim, het veiligheidsbeleid op en rond de school, de inzet van het maatschappelijk werk op school en de inzet in gecombineerde programma’s (onderwijs-zorg-arbeid) voor zover (mede)gefinancierd door de gemeente. Een derde van de respondenten weet niet of de scholen met de gemeente overleggen over het veiligheidsbeleid en de verwijsindex. In vergelijking met 2008 wordt er vaker met gemeenten gesproken over het veiligheidsbeleid en de inzet van het maatschappelijk werk en van de gezondheidszorg. De inzet van de Leerplicht/RMC en de samenwerking van het mbo met de op te richten Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) wordt minder vaak genoemd.
Tabel 4.1 Thema’s van overleg tussen college van bestuur en gemeente(n), 2008-2009 (meer antwoorden mogelijk, in procenten) ja 2009
2008
nee 2009
2008
onbekend 2009
2008
inzet leerplicht/RMC (naast inzet in ZAT)
66
88
17
2
7
10
veiligheidsbeleid op en rond de school
63
54
20
12
17
34
inzet maatschappelijk werk
63
51
24
29
13
20
inzet in gecombineerde programma’s
56
-
32
-
12
-
49
42
39
34
12
24
(onderwijs-zorg-arbeid) inzet (jeugd)gezondheidszorg inzet politie (naast inzet in ZAT)
46
-
39
-
15
-
inzet bureau jeugdzorg (naast inzet in ZAT)
44
-
41
-
15
-
verwijsindex risicojongeren (VIR)
42
46
29
22
29
32
samenwerking met CJG
34
56
49
22
15
22
inzet verslavingszorg (naast inzet in ZAT)
32
-
51
-
17
-
programma’s gedragstraining
12
-
59
-
29
-
n
41
45
41
45
41
45
(-) niet opgenomen in vragenlijst
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
45
•••
Een derde van de ROC’s (31%) bespreekt bovengenoemde thema’s geheel binnen het kader van de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) en nog eens derde doet dat gedeeltelijk (31%). Tien procent geeft aan dat buiten de LEA om te doen en 22% weet niet of de gesprekken onder de LEA vallen. In het algemeen wordt de samenwerking tussen de school en de gemeente door 76% als voldoende (54%) tot goed (22%) beoordeeld. Zeven procent vindt de samenwerking onvoldoende en nog eens 7% onvoldoende noch voldoende. Tien procent heeft geen oordeel. Afspraken over inzet van gemeentelijke middelen
Acht van iedere tien ROC’s (83%) rapporteren dat zij met de gemeente over de inzet van een of meer van de elf bovengenoemde voorzieningen schriftelijke afspraken hebben gemaakt. Vijf procent heeft dat voor geen van de voorzieningen gedaan en 12% weet het niet. In de onderstaande tabel zijn voor de elf voorzieningen de percentages schriftelijke afspraken weergegeven.
Tabel 4.2 Voorzieningen waarover met de gemeente schriftelijke afspraken over de inzet zijn gemaakt (meer antwoorden mogelijk, in procenten, n=41) geen afspraken
5
weet niet
12
afspraken, namelijk over:
83
leerplicht/RMC (naast inzet in ZAT)
63
veiligheidsbeleid op en rond de school
42
maatschappelijk werk (naast inzet in ZAT)
42
gecombineerde programma’s
39
verwijsindex risicojongeren (VIR)
32
politie (naast inzet in ZAT)
27
jeugdgezondheidszorg (naast inzet in ZAT)
22
bureau jeugdzorg (naast inzet in ZAT)
22
verslavingszorg
17
samenwerking met CJG
15
programma’s gedragstraining
10
•••
46
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
De afspraken tussen ROC’s en de gemeente hebben net als in voorgaande jaren vooral betrekking op twee wettelijke taken van de gemeente: de aanpak van voortijdig schoolverlaten (RMC) en de bestrijding van verzuim door handhaving van de leerplicht (door 63% van de scholen in een convenant vastgelegd). Op afstand volgen schriftelijke afspraken over het veiligheidsbeleid op en rond de school, de inzet van (school)maatschappelijk werk (naast inzet in ZAT), en de inzet van gecombineerde programma’s voor onderwijs, zorg en arbeidsmarkt. Bestuurlijk overleg AOC’s en vakscholen met gemeente Drie van de 9 AOC’s en 5 van de 10 vakscholen voeren periodiek bestuurlijk overleg met de gemeente over uiteenlopende thema’s op het gebied van leerplicht, voortijdig schoolverlaten, welzijn, zorg en veiligheid. Een minderheid van AOC’s (2) en vakscholen (4) heeft met de gemeente afspraken gemaakt over de inzet van functionarissen of voorzieningen op de school. Ten opzichte van 2008 is er geen verandering in deze situatie opgetreden.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
47
•••
5 Zorg- en adviesteams in het mbo
Het kabinet wil dat alle scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in 2011 kunnen beschikken over een goed werkend zorg- en adviesteam. Een zorg- en adviesteam (ZAT) is een multidisciplinair team van professionals uit het (speciaal) onderwijs, het welzijnswerk, de jeugdzorg, de gezondheidszorg en de politie die structureel samenwerken om jeugdigen met (vermoedens van) emotionele, gedrags-, ontwikkelings- en/of schoolleerproblemen en hun gezinnen en scholen te ondersteunen. Het ZAT is ingebed in de zorgstructuur van de school en sluit aan bij de deelnemerszorg van het onderwijs. De professionals in het ZAT beoordelen snel en vakkundig signalen van docenten die wijzen op de behoefte aan extra zorg voor deelnemers. Het ZAT biedt zelf directe ondersteuning en/of activeert zo snel mogelijk de juiste hulp en ondersteuning voor de deelnemer, zijn ouders en docenten en stemt deze hulp af op de geboden (speciale) onderwijszorg. De ZAT’s richten zich tevens op vroegsignalering en de inzet van preventieve programma’s in en om de school. In dit hoofdstuk wordt beschreven in hoeverre mbo-scholen over een ZAT beschikken, welke functies het ZAT in het mbo vervult, welke partijen naast de school aan het ZAT deelnemen, welke resultaten door het ZAT volgens de school zijn behaald en hoe scholen tegen het functioneren van het ZAT aankijken.
5.1 Aantal ROC’s met ZAT toegenomen In 2009 heeft 89% van de 44 ROC’s in Nederland een of meer ZAT’s, een toename van 7 procentpunten ten opzichte van 2008. De resterende 11% heeft (nog) geen ZAT. Het betreft vijf ROC’s waarvan er vier aangeven met de oprichting van een ZAT bezig te zijn. In 2003 had 42% van de ROC’s de beschikking over een of meer ZAT’s. De ROC’s nemen voor wat betreft de dekkingsgraad van ZAT’s van de drie onderwijssectoren een middenpositie in. In het voortgezet onderwijs beschikt
•••
48
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
96% van de schoolvestigingen over een ZAT en in het primair onderwijs heeft 63% van de basisscholen toegang tot een bovenschools ZAT. Volgens drie van de vier ROC’s zonder ZAT die de vragenlijst hebben beantwoord, volstaat, althans op dit moment, de interne deelnemerszorg. Een ROC meldt dat de interne deelnemerszorg in combinatie met de aanvullende zorg vanuit het loopbaan- en servicecentrum voldoende soelaas biedt. Bij één ROC geeft ook het college van bestuur geen prioriteit aan de oprichting van het ZAT. Figuur 5.1 ROC’s met een of meer ZAT’s, 2004-2009
Het percentage ZAT’s in het mbo varieert over de regio’s. In 12 van de 15 provincies en grootstedelijke regio’s hebben alle ROC’s een of meer ZAT’s. Voor 2007 en 2008 bedragen deze getallen respectievelijk 6 en 12. In de provincie Utrecht, Noord-Brabant en Limburg blijven de cijfers achter bij het landelijk gemiddelde.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
49
•••
Figuur 5.2 R OC’s met ZAT naar provincies/grootstedelijke regio’s, 2009 (in aantallen en procenten)
De getallen in de kaart representeren het aantal ROC’s met een of meer ZAT’s (vermeld in de teller) en het aantal ROC’s in de regio (vermeld in de noemer).
Een mbo-instelling kan over meer dan een ZAT beschikken, op centraal niveau of op het niveau van de vestiging, een opleiding of cluster van opleidingen. De 39 ROC’s met een of meer ZAT’’s tellen gezamenlijk 112 ZAT’s. Dat zijn gemiddeld 2,9 ZAT’s per instelling. De helft heeft er 1 of 2, de resterende helft 3 tot 11. Het aantal ZAT’s is in één jaar gegroeid met 28 ZAT’s, een toename van 33%. In 2008 hadden 34 ROC’s gezamenlijk 84 ZAT’s, gemiddeld 2,4 ZAT’s per instelling. De helft had er 1. ZAT’s bij AOC’s en vakscholen In 2009 beschikken 10 van de 14 AOC’s die voor het onderzoek zijn aangeschreven over een of meer ZAT’s. Vier AOC’s beschikken niet over een ZAT. Van alle 12 vakscholen in Nederland hebben er 3 een ZAT en 9 niet.
•••
50
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
De AOC’s en vakscholen zonder ZAT motiveren de afwezigheid van het ZAT vooral met de verklaring dat de interne deelnemerszorg (in combinatie met de aanvullende zorg vanuit het servicecentrum) volstaat (genoemd door 5 van de 8 instellingen zonder ZAT). Daarnaast melden 3 scholen dat de voorbereiding langer duurt dan verwacht. Dat kan zijn oorzaak hebben in het feit dat de deelnemerspopulatie uit verschillende delen van het land komt waardoor het overleg met gemeenten en externe instellingen in hun omgeving over de inzet van middelen bemoeilijkt wordt.
5.2 Bereik en omvang besproken deelnemerspopulatie In 2009 is een ZAT in een ROC actief voor gemiddeld 4292 deelnemers. Dat noemen we het potentiële bereik van het ZAT. In 2008 werd een gemiddeld potentieel bereik van 4101 deelnemers gemeten. Het potentiële bereik varieert van 170 tot 14.000 deelnemers. De spreiding om het gemiddelde is groot vanwege de deelname door ZAT’s van kleine en grote scholen aan het onderzoek. De mediaan bedraagt 2500. Dat betekent dat de helft van de ZAT’s een maximaal bereik van 2500 deelnemers heeft. De resterende helft is actief voor meer dan 2500 deelnemers. Volgens opgave van 22 ZAT-voorzitters zijn 2101 deelnemers besproken in het schooljaar 2008-2009. Van deze groep deelnemers volgt 26% een opleiding in niveau 1, 20% in niveau 2 en 32% in niveau 3-4. Een vijfde (21%) wordt tot een andere groep deelnemers gerekend. Deze verdeling naar niveau is vergeleken met de populatie van alle deelnemers bij ROC’s in Nederland. De vergelijking laat ook dit jaar zien dat deelnemers uit niveau 1 en 2 sterk oververtegenwoordigd zijn in de casusbesprekingen. In het Nederlandse mbo (op ROC’s) volgt 4% van de 465.000 deelnemers een opleiding in niveau 1, 26% in niveau 2 en 70% in niveau 3-4 (bron: DUO, leerlingentellingen 1 oktober 2009). Bij deelnemers in niveau 1, en in minder mate deelnemers in niveau 2, is de probleemdruk blijkbaar aanmerkelijk groter dan bij andere deelnemers.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
51
•••
Bereik van ZAT’s bij AOC’s en vakscholen Het potentiële bereik van een ZAT bij AOC’s en vakscholen samen varieert van 75 tot 8000 deelnemers. Dat zijn er gemiddeld 945, aanmerkelijk kleiner dan een gemiddeld ROC. De helft van de ZAT’s werkt voor 450 deelnemers of minder. Volgens opgave van 16 ZAT-voorzitters zijn 457 deelnemers besproken in het schooljaar 2008-2009. Verdeeld naar opleidingsniveau volgt 16% van de besproken deelnemers een opleiding in niveau 1, 29% in niveau 2, 41% in niveau 3-4, en wordt 13% wordt tot een andere groep deelnemers gerekend.
5.3 Functies en administratieve organisatie ZAT De ZAT’s bij de ROC’s vervullen in (zeer) hoge mate drie functies: de advisering of consultatie van docenten, mentoren en ander schoolpersoneel (71%), het verrichten van interdisciplinaire probleemanalyse van ingebrachte casussen en het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte (61%), en het verwijzen of toeleiden van deelnemers naar een externe instelling voor hulp of zorg (61%). Deze top drie is qua samenstelling onveranderd sinds 2007. Een derde tot circa de helft van de ZAT’s heeft als functie om (externe) hulpverlening af te stemmen op de eigen onderwijszorg, kortdurende begeleiding of hulp aan de deelnemer en/of zijn gezin te bieden, en problemen van deelnemers te verkennen door gesprekken en screening. Andere functies worden minder vaak genoemd. Dit jaar rapporteren ZAT’s statistisch significant minder vaak dan in 2008 dat zij een bijdrage leveren aan handelingsplannen voor deelnemers.
•••
52
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 5.3 Functies van het ZAT bij ROC’s, 2006-2009 (in procenten) 2009
2008
2006
enige
(zeer)
(zeer)
(zeer)
mate
hoge
hoge
hoge
mate
mate
mate
advisering / consultatie schoolfunctionarissen
21
71
66
64
interdisciplinaire probleemanalyse
26
61
71
-
verwijzing / toeleiding deelnemers naar externe instelling
32
61
57
59
afstemmen (externe) hulpverlening op onderwijszorg
45
47
41
-
kortdurende begeleiding / hulp aan deelnemer of gezin
42
40
32
45
probleemverkenning door gesprekken en screening
47
32
43
50
deskundigheidsbevordering schoolfunctionarissen
55
21
18
27
afspraken inzet prevent. activiteiten ext. instel. op school
55
21
17
-
(voorbereiding) indicatiestelling voor bureau jeugdzorg
45
16
18
-
bijdrage aan handelingsplannen
45
*13
35
-
verrichten (aanvullend) diagnostisch onderzoek
50
13
9
-
(voorbereiding) indicatiestelling voor LGF
24
11
genereren inzicht hulpvragen / ondersteuningsbehoefte
42
11
(voorbereid.) indicatiestel. altern. onderwijs-zorg-trajecten
42
8
n
38
#
23
-
23
23
#
14
-
56
79
#
(-) niet opgenomen in vragenlijst (*) significant verschil (p<0.05) t.o.v. 2008 (#) n=22
Administratieve en procedurele kenmerken van ZAT’s
Het aantal ZAT-vergaderingen waarin casussen worden besproken varieert van 1 tot 20 in het schooljaar 2008-2009. Gemiddeld zijn dat 8 vergaderingen. De helft vergadert 7 keer of minder. In 2008 waren er gemiddeld 7 vergaderingen per schooljaar. Een vergadering duurt gemiddeld twee uur volgens 66% van de ZAT-voorzitters. Bij een kwart (24%) duurt het een tot anderhalf uur. Vijf procent besteedt meer dan twee uur per keer en nog eens 5% blijft het antwoord schuldig. In 2008 duurde een ZAT-vergadering ook twee uur volgens 68% van de respondenten.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
53
•••
Voorafgaande aan een ZAT-vergadering wordt er bij 24% altijd in een gestructureerd overleg, bijvoorbeeld in een intern zorgteam, de aanmelding van een deelnemer bij het ZAT besproken of voorbereid. Bij 32% van de ZAT’s gebeurt dat soms. Opgeteld is er dus bij 56% een voorbespreking. Bij 8% is dat niet het geval. Opvallend is dat 37% van de ZAT-voorzitters dit niet weet. In 2008 noteerde 68% van de ZAT-voorzitters dat er soms of altijd een vooroverleg plaatsvindt. In het team dat de ZAT-vergadering voorbereidt nemen vooral taakdocenten zorg (62%), de schoolmaatschappelijk werker (52%) en specialisten uit het servicecentrum (52%) deel. Daarnaast zien we in mindere mate de leerplichtambtenaar (38%), de RMC-functionaris (24%) en andere medewerkers of functionarissen (38%) als de ZAT-voorzitter, zorgcoördinator, counselor of orthopedagoog aanschuiven. De schoolmaatschappelijk werker en de zorgcoördinator melden het vaakst deelnemers aan bij het ZAT voor bespreking. Daarnaast is er ook een rol weggelegd voor de mentor of loopbaanbegeleider en de taakdocent zorg. Bij 21% van de ZAT’s komt het voor dat een externe instelling een deelnemer bij het ZAT aanmeldt.
Tabel 5.4 Functionarissen die deelnemers voor bespreking in ZAT inbrengen, 2009 (meer antwoorden mogelijk, n=38, in procenten) schoolmaatschappelijk werker
47
zorgcoördinator
45
mentor of loopbaanbegeleider
37
taakdocent zorg
26
functionaris externe instelling (bureau jeugdzorg, politie, jgz)
21
afdelings- of teamleider
16
vertrouwenspersoon
11
orthopedagoog andere functionarissen (counselor, trajectbegeleider, servicecentrum)
8 26
•••
54
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
De aanmelding van deelnemers voor bespreking in het ZAT verloopt bij 76% van de ZAT’s schriftelijk waarvan 63% met een standaardformulier en 13% zonder standaardformulier. Elf procent wordt mondeling aangemeld en 5% soms schriftelijk en soms mondeling. In 2008 werd 68% schriftelijk aangemeld. Dit jaar rapporteert 82% van de ZAT’s dat er systematisch gebruik wordt gemaakt van de verslagen bij de vervolgbesprekingen. Het jaar daarvoor was dat bij 92%. Bij 10% gebeurt dit niet, omdat er geen verslagen worden gemaakt (5%) of omdat het geen regel of gewoonte is om verslagen aan te wenden voor input van de vervolgbespreking (5%). Zes van iedere tien ZAT’s (58%) kunnen een beroep doen op de school voor administratieve ondersteuning bij het voeren van een ZAT-administratie, 32% kan dat niet en 10% heeft de vraag niet beantwoord. In 2008 meldde 73% dat zij vanuit de school administratieve ondersteuning hebben. De helft van de ZAT’s (52%) heeft met externe instellingen schriftelijke afspraken over de bescherming van de uitwisseling van privacygevoelige informatie over deelnemers tussen het ZAT en externe instellingen. Een derde (34%) heeft geen afspraken gemaakt en 13% weet niet of een dergelijk protocol aanwezig is. In 2008 rapporteerde 59% de omgang met privacygevoelige gegevens schriftelijk te hebben geregeld. Functies en administratieve organisatie van het ZAT bij AOC’s en vakscholen De top drie van functies bij de 21 ZAT’s bij AOC’s en vakscholen is gelijk aan die van de ROC’s: de advisering of consultatie van schoolfunctionarissen (door 15 van de 21 ZAT’s genoemd), een interdisciplinaire probleemanalyse (13/21) en de verwijzing of toeleiding van deelnemers naar externe instellingen (10/21). Daarnaast houden ZAT’s zich ook in hoge mate bezig met het afstemmen van (externe) hulpverlening op de onderwijszorg (9/21) en probleemverkenning door gesprekken en screening (7/21).
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
55
•••
Het aantal ZAT-vergaderingen waarin casussen worden besproken varieert van 2 tot 10 in het schooljaar 2008-2009. Gemiddeld zijn dat 6 vergaderingen. De helft vergadert 6 keer of minder. De helft (11/21) vergadert twee uur. Negen van de 21 ZAT’s bespreken altijd voorafgaande aan de ZATvergadering de aanmelding van een deelnemer in een gestructureerd overleg. Vijf doen dat soms. Bij elkaar opgeteld zijn dat 14 van de 21 ZAT’s. Bij 2 is dat niet het geval en 5 weten het niet. De zorgcoördinator (14/21) en de mentor of loopbaanbegeleider (10/21) melden het vaakst deelnemers aan bij het ZAT voor bespreking. Daarnaast is er ook een rol weggelegd voor de afdelingsleider (9/21) en de taakdocent zorg (8/21). Zeven ZAT’s kunnen een beroep doen op de school voor administratieve ondersteuning bij het voeren van een ZAT-administratie, 13 kunnen dat juist niet en 1 heeft de vraag niet beantwoord. Tien ZAT’s hebben met externe instellingen schriftelijke afspraken gemaakt over de bescherming van de uitwisseling van privacygevoelige informatie over deelnemers tussen het ZAT en externe instellingen. Negen hebben geen afspraken gemaakt en 2 weten het niet.
5.4 Deelnemers aan het ZAT Naast de medewerkers van de school bestaat het ZAT volgens het referentiemodel van het NJi uit acht partnerinstellingen. Deze acht instellingen worden aangeduid als kerninstellingen van het ZAT. De kerninstellingen in het mbo zijn: RMC, Leerplicht, maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg, REC-cluster 4, politie, de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de gezondheidszorg. In onderstaande grafiek staan voor 2006 en 2009 de deelnamecijfers van alle instellingen vermeld, de kerninstellingen staan boven in de grafiek.
•••
56
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Figuur 5.5 Samenstelling ZAT in ROC’s naar instellingen, 2006 en 2009
(*) in 2006 niet naar gevraagd
Vier van de acht kerninstellingen participeren in driekwart tot bijna alle ZAT’s. Het gaat om: leerplichtambtenaar (92%), maatschappelijk werk (90%), RMC (79%) en bureau jeugdzorg (74%). In de helft tot tweederde van de ZAT’s nemen de gezondheidszorg (66%), ggz (63%) en de politie (58%) deel. Het speciaal onderwijs neemt in 34% van de ZAT’s deel. De verslavingszorg neemt van de overige instellingen het vaakst deel (71%). Voor alle kerninstellingen met uitzondering van de politie en de ggz worden in 2009 ten opzichte van 2008 hogere deelnamecijfers gemeten. Bij de ggz en de politie noteren we dit jaar lagere deelnamepercentages. Voor alle deelnamepercentages geldt dat zij niet statistisch significant van vorig jaar verschillen (zie tabel 5.6). Bij 11% van de ZAT’s neemt een medewerker namens het CJG deel. Daarnaast meldt 37% van de ZAT’s dat er een beroep kan worden gedaan op de dienstverlening van het CJG. Zes op de tien ZAT’s (58%) kunnen dat niet, omdat er geen CJG in de vestigingsgemeente(n) aanwezig is (18%) of omdat er geen contact met het CJG wordt onderhouden (40%). In 2008 onderhield 32% een werkrelatie met het CJG.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
57
•••
Tabel 5.6 Samenstelling ZAT’s naar instellingen, 2006-2009 (in procenten)* 2009
2008
2007
2006
leerplichtambtenaar
92
85
82
73
maatschappelijk werk
90
82
77
68
RMC
79
80
77
64
bureau jeugdzorg
74
75
71
59
gezondheidszorg
66
56
50
41
ggz
63
79
79
55
politie
58
67
66
55
REC-4
34
32
32
-
verslavingszorg
71
63
64
59
jeugdhulpverlening
26
29
34
50
schuldhulpverlening
13
4
5
-
Halt
11
11
14
-
MEE
11
14
14
-
CJG
11
3
-
-
andere externe instelling
16
8
11
-
n
38
79
56
22
(-) niet opgenomen in vragenlijst (*) geen significante verschillen
Samenstelling ZAT’s naar kerninstellingen
Het ZAT in het mbo kent acht kerninstellingen. De kerninstellingen nemen niet in gelijke mate deel aan het ZAT, er zijn verschillende constellaties van deelnemende partijen. Toch zien we enkele patronen als we kijken naar de vijf meest voorkomende kerninstellingen. We laten daarbij voor dit jaar de minder frequent participerende kerninstellingen ggz (geestelijke gezondheidszorg), speciaal onderwijs en politie buiten beschouwing. De romp van het ZAT wordt ook dit jaar gevormd door een leerplichtambtenaar, een schoolmaatschappelijk werker en een medewerker van het RMC. Deze partijen nemen aan 71% van de ZAT’s deel. De ZAT’s beschouwd naar de vijf meest deelnemende partijen laat zien dat bij 47% van de ZAT’s de leerplichtambtenaar, maatschappelijk werk, RMC, gezondheidszorg en bureau jeugdzorg deelnemen. Bij 13% van de ZAT’s zijn er vier kerninstellingen actief en ontbreekt de gezondheidszorg (jgz). In tabel 5.7 zijn de unieke samenstellingen voor kernpartijen
•••
58
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
opgenomen. Ten opzichte van vorig jaar hebben de gezondheidszorg en de ggz stuivertje gewisseld. Overigens participeren in 8% van de ZAT’s alle acht kernpartijen tezamen. In 2008 was dat 11%.
Tabel 5.7 Top vijf unieke samenstellingen ZAT bij ROC’s naar kerninstellingen, 2008-2009 (in procenten) 2009
2008
Leerplicht, maatschappelijk werk, RMC, jgz, bureau jeugdzorg
47
-
Leerplicht, maatschappelijk werk, RMC, ggz, bureau jeugdzorg
-
37
Leerplicht, maatschappelijk werk, RMC, ggz
-
10
13
9
Leerplicht, maatschappelijk werk, RMC, jgz
8
-
Leerplicht, maatschappelijk werk
8
-
Leerplicht, RMC, ggz, bureau jeugdzorg
-
6
maatschappelijk werk, RMC, ggz, bureau jeugdzorg
-
6
Leerplicht, maatschappelijk werk, RMC, bureau jeugdzorg
overige samenstellingen met kerninstelling(en)
24
32
totaal n (=100%)
38
79
Deelnamefrequentie
Gemeten naar deelnamefrequentie nemen vier kerninstellingen in 66% tot 87% van de ZAT’s altijd deel aan de casusbesprekingen. In aflopende volgorde zijn dat de leerplichtambtenaar, het maatschappelijk werk, RMC en bureau jeugdzorg. De gezondheidszorg en de ggz nemen in circa de helft van de ZAT’s altijd deel aan de besprekingen. De politie en het speciaal onderwijs nemen altijd deel bij respectievelijk 29% en 13% van de ZAT’s. De verslavingszorg is evenals voorgaande jaren van alle niet-kernpartijen het vaakst aanwezig: 42% neemt altijd deel aan de besprekingen. Er zijn geen statistisch significante verschillen ten opzichte van 2008 maar wel ten opzichte van 2007. De leerplichtambtenaar en de jeugdgezondheidszorg nemen in vergelijking met twee jaar geleden frequenter deel aan het ZAT.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
59
•••
Tabel 5.8 Samenstelling ZAT’s bij ROC’s naar frequentie deelname van externe instellingen, 2007-2009 (in procenten) altijd 2009
2008
2007
op verzoek 2009
2008
2007
leerplichtambtenaar
*87
75
68
5
10
14
maatschappelijk werk
84
77
71
5
5
5
RMC
68
68
64
11
11
13
bureau jeugdzorg
66
68
64
8
6
7
*57
43
36
8
13
14
53
61
61
11
18
18
jeugdgezondheidszorg ggz politie
29
30
30
29
37
36
REC-4
13
19
18
21
13
14
verslavingszorg
42
47
45
29
17
20
jeugdhulpverlening
18
24
27
8
5
7
MEE
8
9
9
3
5
5
Halt
5
4
5
5
8
9
schuldhulpverlening
3
2
3
11
2
2
medewerker namens CJG
5
3
-
5
0
-
andere instelling of functionaris
6
4
5
10
4
5
38
79
56
38
79
56
n (-) niet opgenomen in vragenlijst (*) significant verschil (p<0.05) t.o.v. 2007
Deelnemers aan het ZAT bij AOC’s en vakscholen Van de acht kerninstellingen in het mbo nemen bij de ZAT’s van de AOC’s en vakscholen de leerplichtambtenaar, politie, maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en de gezondheidszorg het vaakst deel. De leerplichtambtenaar en de maatschappelijk werker zijn ook het meest frequent van alle partijen aanwezig (bij 17 van de 21 ZAT’s). Bij geen van de ZAT’s neemt het CJG deel. Negen scholen echter geven wel aan dat zij een beroep kunnen doen op de dienstverlening van het CJG.
•••
60
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 5.9 Deelnemers ZAT bij AOC’s en vakscholen naar deelnamefrequentie 2009 (in aantallen, n=21) deelname
altijd op verzoek
leerplichtambtenaar
19
17
2
politie
18
10
8
maatschappelijk werk
17
17
0
bureau jeugdzorg
17
14
3
gezondheidszorg
16
15
1
RMC
10
5
5
ggz
9
8
1
REC-4
3
1
2
verslavingszorg
5
1
4
andere jeugdhulpverleningsinstelling
3
1
2
Halt
1
0
1
MEE
2
2
0
medewerker namens CJG
0
0
0
schuldhulpverlening
0
0
0
andere instelling of functionaris (orthopedagoog)
3
3
0
5.5 Borging samenwerking partners in ZAT Evenals in 2008 heeft een minderheid van de ZAT’s (39%) afspraken over de onderlinge samenwerking tussen de partijen in het ZAT in een convenant vastgelegd waaronder 18% in een modelconvenant van het NJI en 21% in een ander convenant. In 2007 en 2008 hadden respectievelijk 36% en 38% een convenant. Bijna de helft (45%) heeft geen convenant en 16% van de ZAT-voorzitters weet het niet. Van de acht ZAT’s die een convenant anders dan het modelconvenant van het NJi hanteren, rapporteren er zeven dat daarin de missie en/of doelstellingen van het ZAT zijn vastgelegd én ook de afspraken met de deelnemende partijen. Daarnaast meldt een van de acht ZAT’s dat afspraken met betrekking tot overleg over de afstemming van het beleid tussen de deelnemende partijen van het ZAT zijn opgenomen in het convenant.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
•••
61
Tussen 70% en 80% van de deelnemende instellingen hebben met het ZAT afspraken gemaakt over hun deelname. Partijen in het ZAT kunnen mondelinge of schriftelijke afspraken maken. In het onderzoek meten we de borging van de afspraken aan de hand van schriftelijke overeenkomsten. Het percentage schriftelijke afspraken varieert voor de verschillende partijen van 33% tot 52%. Het maatschappelijk werk, de gezondheidszorg en bureau jeugdzorg hebben bij 50% tot 52% van de ZAT’s hun deelname schriftelijk vastgelegd. Ten opzichte van 2008 en 2007 meten we voor twee van deze drie partijen weliswaar hogere percentages schriftelijke afspraken maar deze verschillen zijn niet statistisch significant.
Tabel 5.10 Deelname aan casusoverleg ZAT naar regeling (schriftelijk, mondeling en alle afspraken tezamen) en deelnemers, 2007-2009 (in procenten)* 2009 schf mon
2008
tot schf mon
2007
tot schf mon
n
tot 2009 2008 2007
gezondheidszorg
52
28
80
48
27
75
50
18
68
25
44
28
maatschappelijk werk
50
29
79
54
31
85
51
30
81
34
65
43
bureau jeugdzorg
50
29
79
46
27
73
48
23
71
28
59
40
Leerplicht
43
34
77
43
42
85
41
41
82
35
67
46
ggz
42
33
75
48
27
76
50
23
83
24
62
44
RMC
37
43
80
38
41
79
37
40
77
30
63
43
politie
36
36
72
34
40
74
35
35
70
22
53
37
REC-4
x
x
x
40
44
84
x
x
x
13
25
18
33
37
70
48
28
76
44
25
69
27
50
36
verslavingszorg
(*) geen significante verschillen (p>0.05) t.o.v. 2008 en 2007 (x) te weinig respondenten (n<20)
Volgens 24% van de ZAT-voorzitters is met de meeste tot alle deelnemende instellingen de omvang van hun inzet in het ZAT vastgelegd. Dat was 41% in 2008. Bij 11% is dat met een minderheid geregeld en bij 44% in zijn geheel niet. Een vijfde van de respondenten (21%) weet het niet. Financiering van externe instellingen in het ZAT
Een kwart van de ZAT’s (24%) geeft aan dat de inzet van sommige externe instellingen door de school wordt betaald. De helft (55%) bekostigt de inzet niet
•••
62
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
en 21% weet het niet. In 2008 rapporteerde 10% dat externe partijen door de school werden gefinancierd. Bij de negen ZAT’s die meebetalen aan de inzet betreft het de gezondheidszorg (door 3 ROC’s genoemd), het algemeen maatschappelijk werk (3), het schoolmaatschappelijk werk (4), bureau jeugdzorg (1), politie (1), ggz (1), REC cluster 4 (1) en de verslavingszorg (1). Schriftelijke afspraken deelnemers aan het ZAT bij AOC’s en vakscholen Twee scholen hebben afspraken over de onderlinge samenwerking tussen partijen in het ZAT in het modelconvenant van het NJi vastgelegd en 4 in een ander convenant, 12 hebben niets vastgelegd en 3 weten het niet. Bij de ZAT’s waarin de vijf meest genoemde kerninstellingen participeren heeft minimaal de helft van de kerninstellingen schriftelijke afspraken over hun deelname gemaakt. De aantallen met schriftelijke afspraken zijn als volgt: maatschappelijk werk (in 13 van de 17 ZAT’s waarin zij participeren), gezondheidszorg (10/15), leerplichtambtenaar (12/19), bureau jeugdzorg (9/17) en de politie (9/18). De helft van de AOC’s en vakscholen (11/21) hebben met de meeste tot alle deelnemende instellingen de omvang van hun inzet in het ZAT vastgelegd. Vijf van de 21 hebben dat niet gedaan.
5.6 Werkrelaties met politie en justitie Zes van ieder tien ZAT’s (61%) rapporteren dat het ZAT een werkrelatie onderhoudt met de politie. Ruim een kwart (29%) doet dat niet en 10% weet niet of een dergelijke relatie bestaat. In 2008 meldde 77% van het bestaan van een werkrelatie met de politie maar het verschil met dit jaar is niet statistisch significant. Dit jaar meldt 3% van de ZAT’s dat er met het Justitieel Casusoverleg werkafspraken zijn gemaakt over de afstemming of samenwerking. Een zeer ruime meerderheid van de ZAT’s echter heeft geen afspraken gemaakt (79%) en 19% weet het niet.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
63
•••
Bij werkafspraken met het Veiligheidshuis zien we hetzelfde beeld. Vijf procent heeft afspraken gemaakt, 79% niet en 16% weet het niet. Werkrelatie met politie en justitie bij AOC’s en vakscholen Bij de AOC’s en vakscholen onderhouden 15 van de 21 scholen een werkrelatie met de politie. Twee doen dat niet en 4 weten het niet. Eén school heeft werkafspraken met het Justitieel Casusoverleg en met het Veiligheidshuis gemaakt. Bij de overige scholen is dat in meerderheid niet geregeld (17) of weten de respondenten het niet (3).
5.7 Beoordeling van het functioneren van het ZAT Centraal in deze paragraaf staan aspecten die met het functioneren van het ZAT te maken hebben. Eerst wordt gekeken naar knelpunten bij het toeleiden van deelnemers naar instellingen voor zorg en hulpverlening. Daarna worden de jaarlijkse resultaten van de zelfbeoordeling van het ZAT gepresenteerd. Knelpunten bij doorverwijzing naar instelling voor zorg of hulp
Dit jaar is voor het eerst vastgesteld of er zich knelpunten voordoen bij de verwijzing of toeleiding door het ZAT naar een aantal zorg- of hulpverleningsinstellingen en welke oorzaken daaraan ten grondslag kunnen liggen. Bij 58% van de ZAT’s doen zich wel eens problemen voor bij de doorverwijzing van deelnemers naar zorg of hulpverleningsinstellingen en 11% ondervindt in zijn geheel geen problemen. De rest heeft geen oordeel. De ggz wordt door de helft van de ZAT-voorzitters (45%) het vaakst genoemd als instelling waarbij de doorverwijzing problemen oplevert. De problemen worden vooral veroorzaakt door wachtlijsten (29%) en in mindere mate de leeftijdsgrens van 18 jaar (13%). In de aanvullende toelichting melden ZAT’s dat de doorverwijzing (toch) via de huisarts moet verlopen, de drempel te hoog is, de interne zorgstructuur niet op deelnemers met psychiatrische problemen is ingericht, en zich problemen met medicatie voordoen. Doorverwijzing naar bureau jeugdzorg levert 34% van de ZAT’s wel eens problemen op, ook hier vooral veroorzaakt door wachtlijsten (21%). De leeftijd-
•••
64
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
grens van 18 jaar wordt door enkele ZAT’s (16%) als een probleem ervaren. Bij de overige vijf instellingen genoemd in tabel 5.11 ervaart minder dan 20% van de ZAT’s problemen.
Tabel 5.11 Knelpunten bij doorverwijzing door ZAT naar instellingen, 2009 (in procenten, n=38) knelpunten nee weet niet
reden# leeftijd
anders
ggz
42
13
45
ja wachtlijst 29
13
5
bureau jeugdzorg
42
24
34
21
16
5
maatschappelijk werk
66
18
16
11
3
3
schuldhulpverlening
55
32
13
5
3
5
verslavingszorg
74
18
8
0
0
5
MEE
68
24
8
0
0
8
andere instelling
50
45
5
3
0
0
(#) antwoord “niet ingevuld” niet vermeld
Gevraagd naar een beoordeling van de termijn waarin een verwijzing naar hulpverlening wordt gerealiseerd, uitgedrukt in een rapportcijfer, wordt een gemiddeld cijfer van 6,8 (n=31) gegeven. De cijfers variëren van vier tot negen; 45% geeft een zeven en 13% een acht. Beoordeling van functioneren van ZAT
Het algemene oordeel van scholen over het ZAT is, uitgedrukt in een rapportcijfer, gemiddeld 6,9 (n=33). In 2007 en 2008 werd een 7,2 gegeven. De rapportcijfers variëren van vijf tot negen; 46% geeft een zeven en 27% een zes. Jaarlijks geven ZAT-voorzitters een oordeel over de uitvoering van de taken van het ZAT. Dat doen zij aan de hand van een lijst met zeventien onderdelen van het functioneren van het ZAT. In 2009 zijn er drie aspecten die door minimaal driekwart van de voorzitters als goed tot zeer goed worden beoordeeld. Het betreft in aflopende volgorde: de samenwerking tussen de leden van het ZAT (84%), de expertise van de deelnemende partijen van het ZAT (79%) en het voorzitterschap (76%). Deze aspecten figureerden ook in 2008 en 2007 in de top drie.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
65
•••
Daarnaast worden elf van de zeventien aspecten van het functioneren door 50% tot 68% van de ZAT als (zeer) goed beoordeeld. Drie aspecten zijn door een minderheid positief beoordeeld. Ten opzichte van 2008 zijn er geen statistisch significante veranderingen geconstateerd. In vergelijking met 2007 wordt de expertise van de deelnemende partijen minder vaak als (zeer) goed beoordeeld.
Tabel 5.12 Oordeel over functioneren ZAT, 2007-2009 (in procenten) # 2009# (zeer) slecht
gaat (zeer) wel
goed
2008
2007
(zeer) (zeer) goed
goed
samenwerking tussen deelnemers
3
5
84
84
86
expertise van deelnemers
0
11
**79
89
93
voorzitterschap
0
5
76
79
79
structuur en planmatig verloop van het casusoverleg
0
24
68
75
71
duidelijke verslaglegging ZAT-afspraken
0
24
68
72
71
hulpverleningscapaciteiten van functionarissen in ZAT
3
18
66
62
61
nakomen van afspraken
3
26
63
73
77
snelheid van handelen
5
24
63
54
55
aantal deelnemers in relatie tot effectiviteit
3
32
55
68
64
afstemming met externe instellingen
3
29
55
58
52
helderheid procedures en afspraken
0
34
55
56
55
randvoorwaarden voor functioneren
0
32
55
49
45
8
32
53
39
34
kwaliteit van de ZAT-administratie
adequate consultatiemogelijkheden voor docenten
11
26
50
54
55
duidelijkheid rond dossiergebruik (privacy)
11
37
42
54
55
5
42
42
32
34
11
47
34
24
27
38
79
56
inbedding in structuur van interne deelnemerszorg tijdige verwijzing van leerlingen n (#) percentages “geen oordeel” niet vermeld (*) verschillen niet significant (p>0.05) t.o.v. 2008 (**) significant verschil (p<0.05) t.o.v. 2007
Aanknopingspunten voor kwaliteitsverbetering functioneren van ZAT’s
De beoordeling van het eigen functioneren levert ook enkele verbeterpunten op. Vorig jaar is een streep getrokken bij aspecten die door minimaal 25% met ‘gaat
•••
66
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
wel’ of door minimaal 10% met ‘zeer slecht tot slecht’ werden beoordeeld. Dat leverde negen verbeterpunten op, aspecten van de taakuitvoering die soms ook door een meerderheid van de ZAT’s als goed werden beoordeeld. Als dit jaar dezelfde criteria worden gehanteerd wordt de lijst van verbeterpunten uitgebreid tot tien. Nieuw in 2009 zijn het aantal deelnemende instellingen in het ZAT in relatie tot de effectiviteit en het nakomen van afspraken door de partners. In 2008 werd de snelheid van handelen nog als verbeterpunt beschouwd maar dit aspect valt dit jaar net buiten de criteria. De volledige opsomming van onderdelen van het functioneren van het ZAT die voor verbetering in aanmerking komen is als volgt (in aflopende volgorde van frequentie): • tijdige verwijzing van leerlingen; • inbedding in structuur van interne deelnemerszorg; • duidelijkheid rond dossiergebruik (privacy); • helderheid procedures en afspraken; • aantal deelnemers in relatie tot effectiviteit (nieuw in 2009); • randvoorwaarden voor functioneren; • adequate consultatiemogelijkheden voor docenten; • afstemming met externe instellingen; • nakomen van afspraken (nieuw in 2009); • kwaliteit van de ZAT-administratie. Drie onderdelen scoren bij 11% van de ZAT’s slecht. Het zijn: de tijdigheid waarmee deelnemers worden verwezen naar het ZAT, de duidelijkheid rond het dossiergebruik (in het bijzonder privacyaspecten), en de kwaliteit van de ZATadministratie. Evaluatie van werkprocessen
Evenals in 2008 melden acht van iedere tien ZAT’s (81%) dat zij hun werkprocessen evalueren. Bij 13% worden werkprocessen niet geëvalueerd en 5% weet het niet of dat gebeurt. Van de ZAT’s die hun werkprocessen evalueren gebruikt 94% de uitkomsten als input voor de bijstelling van de werkprocessen.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
67
Beoordeling van het functioneren van het ZAT bij AOC’s en vakscholen Bij 15 van de 21 ZAT’s doen zich wel eens problemen voor bij de doorverwijzing van deelnemers naar zorg of hulpverleningsinstellingen. Ook volgens deze ZAT’s doen de meeste problemen zich voor bij de doorverwijzing naar de ggz (volgens 8 van de 21). De beoordeling van de termijn waarin een verwijzing naar hulpverlening wordt gerealiseerd, krijgt een gemiddeld rapportcijfer 7,1 (n=17). De cijfers variëren van vier tot negen. Het meest gegeven cijfer is een zeven (door 7 van de 17 scholen). Het algemene oordeel over het functioneren van het ZAT, uitgedrukt in een rapportcijfer, is gemiddeld 7,5 (n=19). De rapportcijfers variëren van zes tot negen; 7 geven een zeven en 9 een acht. Vijf onderdelen van de wijze waarop het ZAT werkt worden door 16 tot 18 ZAT’s als (zeer) goed beoordeeld. Het betreft: de samenwerking tussen deelnemers aan het ZAT, de expertise van de deelnemende partijen, het nakomen van afspraken, het voorzitterschap, en de structuur en planmatig verloop van het casusoverleg. Zes aspecten van het functioneren waarvan minimaal 7 van de 21 ZAT’s zeggen dat het wel gaat of slecht is, kunnen als verbeterpunten aangemerkt worden. Het betreft: de adequate consultatiemogelijkheden voor docenten (12), de snelheid waarmee door het ZAT wordt gehandeld (11), hulpverleningscapaciteiten van functionarissen in het ZAT (9), de duidelijkheid rond het dossiergebruik in termen van privacy (8), de randvoorwaarden voor het functioneren (8) en de tijdige verwijzing van deelnemers naar het ZAT (8). Veertien ZAT’s evalueren minimaal een keer per jaar het functioneren van het ZAT, 4 doen het niet en 3 weten het niet.
•••
•••
68
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 5.13 Oordeel van AOC’s en vakscholen over functioneren ZAT, 2009 (in aantallen, n=21) (zeer)
gaat
slecht
wel
(zeer)
geen
samenwerking tussen deelnemers
0
1
18
2
expertise van deelnemers
0
2
17
2
nakomen van afspraken
0
2
17
2
voorzitterschap
0
2
16
3
structuur en planmatig verloop van het casusoverleg
0
3
16
2
aantal deelnemers in relatie tot effectiviteit
1
4
14
2
helderheid procedures en afspraken
1
4
14
2
inbedding in structuur van interne deelnemerszorg op school
0
5
14
2
duidelijke verslaglegging ZAT-afspraken
1
4
13
3
afstemming met externe instellingen
0
5
13
3
kwaliteit van de ZAT-administratie
1
4
12
4
tijdige verwijzing van deelnemers
2
6
11
2
duidelijkheid rond dossiergebruik (privacy)
1
7
10
3
randvoorwaarden voor functioneren
3
5
10
3
hulpverleningscapaciteiten van functionarissen in het ZAT
0
9
9
3
snelheid van handelen
0
11
8
2
adequate consultatiemogelijkheden voor docenten
2
10
7
2
goed oordeel
5.8 Gepercipieerde resultaten van het ZAT Centraal in deze paragraaf staan de resultaten die de ZAT’s behalen. Eerst worden de behaalde resultaten in een rapportcijfer uitgedrukt. Daarna hebben ZAT-voorzitters, evenals bij hun mening over het functioneren over afzonderlijke onderdelen, een beoordeling moeten geven van de behaalde resultaten. Het gaat dus om gepercipieerde resultaten.
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
69
•••
Het algemene oordeel over de behaalde resultaten van het ZAT, uitgedrukt in een rapportcijfer, is gemiddeld 6,8 (n=31). De rapportcijfers variëren van vijf tot negen; 37% geeft een zeven en 24% een zes. In 2008 werd een 6,9 uitgedeeld. In 2009 is ZAT-voorzitters een lijst van vijftien resultaatgebieden voorgelegd, drie meer dan het jaar daarvoor. Voor elk van de resultaatgebieden konden zij aangeven in welke mate het ZAT resultaten heeft behaald. De resultaatgebieden staan met de scores in de onderstaande tabel vermeld Dit jaar behalen de ZAT’s naar het oordeel van een meerderheid van de ZATvoorzitters in (zeer) hoge mate resultaten bij: • goede samenwerking tussen school en externe instellingen bij hulpverlening (68%); • doeltreffende aanpak van problemen (68%); • verdieping en verbreding in de probleemstelling van de besproken deelnemers (55%); • snel mobiliseren van passende begeleiding of hulp (55%). De samenstelling van deze top vier komt overeen met die van 2007 en 2008. De percentages voor drie van de vier resultaatgebieden waarop in (zeer) hoge mate resultaten zijn behaald, liggen onder die van 2008 en 2007 maar de verschillen zijn niet statistisch significant.
•••
70
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 5.14 Gepercipieerde resultaten ZAT’s naar resultaatgebieden, 2007-2009 (in procenten)* 2009
#
2008
2007
geen enige (zeer) (zeer) (zeer) mate
hoge
hoge
hoge
mate mate mate goede samenwerking tussen school en externe instellingen
0
24
68
79
82
doeltreffende aanpak van problemen
3
21
68
63
68
verdieping en verbreding in de probleemstelling
0
37
55
67
73
snel mobiliseren van passende begeleiding of hulp
3
37
55
60
62
tijdige verwijzing van deelnemers
5
42
40
-
-
planmatig handelen in de psychosociale begeleiding
8
58
26
42
45
13
50
24
-
-
0
63
24
22
20
verbeteren leerprestaties van deelnemers met problemen
3
61
21
13
11
goede ondersteuning docenten en mentoren in de omgang
13
63
18
32
30
5
55
18
14
16
vermindering van problematisch gedrag van deelnemers
18
53
18
8
7
snelle indicatie van bureau jeugdzorg
32
32
16
-
-
goede terugrapportage vanuit externe partijen
11
63
16
24
27
3
71
13
-
-
38
79
56
tijdig signaleren van problemen van deelnemers verbeteren welbevinden van deelnemers met problemen
met deelnemers met problemen vermindering van aantal voortijdige schoolverlaters
vermindering van problematisch verzuim n (#) percentages “geen oordeel” niet vermeld (-) niet opgenomen in vragenlijst (*) geen significant verschillen (p<0.05) t.o.v. 2007 en 2008
Bij acht resultaatgebieden worden volgens een meerderheid van de ZAT’s in enige mate resultaten geboekt. Op vijf resultaatgebieden worden volgens 11% tot 32% van de respondenten juist geen resultaten bereikt, één resultaatgebied meer dan in 2008. Deze resultaatgebieden waarop volgens een deel van de ZAT’s dit jaar geen resultaten worden geboekt, zijn (in aflopende volgorde van frequentie): • de snelle indicatie van bureau jeugdzorg (nieuw in 2009); • een vermindering van problematisch gedrag van deelnemers;
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
71
•••
• het tijdig signaleren van problemen van deelnemers (nieuw in 2009); • een goede ondersteuning docenten en mentoren in de omgang met deelnemers met problemen (nieuw in 2009); • een goede terugrapportage vanuit externe partijen. Evaluatie van resultaten
Een ruime meerderheid van de ZAT’s (84%) evalueert evenals in 2008 de resultaten die het ZAT behaalt. Elf procent evalueert niet en 5% weet het niet. Veruit de meeste ZAT’s (91%) gebruiken de uitkomsten voor eventuele bijstelling van het beleid. Driekwart (76%) evalueert de resultaten én werkprocessen. Vijf procent evalueert resultaten noch werkprocessen. Gepercipieerde resultaten van het ZAT bij AOC’s en vakscholen Het algemene oordeel over de gepercipieerde resultaten van het ZAT, uitgedrukt in een rapportcijfer, is gemiddeld 7,1 (n=19). De rapportcijfers variëren van zes tot acht. Het meest gegeven cijfer is een zeven (8/19). De top drie van in (zeer) hoge mate behaalde resultaten luidt als volgt: goede samenwerking tussen school en externe instellingen (16/21), verdieping en verbreding in de probleemstelling (15) en doeltreffende aanpak van problemen (13). Op geringe afstand staan: snel mobiliseren van passende begeleiding of hulp (12) en planmatig handelen in de psychosociale begeleiding (12). Een snelle indicatie door bureau jeugdzorg is een resultaatgebied waarop de meeste ZAT’s (5) geen resultaten van het ZAT zien. De resultaten van het ZAT worden door 13 ZAT’s jaarlijks geëvalueerd. Bij 6 ZAT’s is dat niet de praktijk en 2 weten het niet.
•••
72
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Tabel 5.15 Gepercipieerde resultaten ZAT’s bij AOC’s en vakscholen naar resultaatgebieden, 2009 (in aantallen, n=21)# geen
enige
(zeer)
mate
hoge mate
goede samenwerking tussen school en externe instellingen
0
2
16
verdieping en verbreding in de probleemstelling
0
3
15
doeltreffende aanpak van problemen
0
5
13
snel mobiliseren van passende begeleiding of hulp
0
6
12
planmatig handelen in de psychosociale begeleiding
0
6
12
tijdige verwijzing van deelnemers
2
4
11
tijdig signaleren van problemen van deelnemers
2
7
8
goede terugrapportage vanuit externe partijen
1
10
7
goede ondersteuning docenten en mentoren in de omgang met
2
9
6
verbeteren welbevinden van deelnemers met problemen
0
14
4
vermindering van aantal voortijdige schoolverlaters
2
13
3
snelle indicatie van bureau jeugdzorg
5
4
3
verbeteren leerprestaties van deelnemers met problemen
0
16
1
vermindering van problematisch gedrag van deelnemers
0
16
1
vermindering van problematisch verzuim
2
16
0
deelnemers met problemen
(#) percentages “geen oordeel” niet vermeld
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
•••
73
Bijlage Betrouwbaarheidsmarges
Het is gebruikelijk bij enquêteonderzoek betrouwbaarheidsmarges aan te geven. De gehanteerde betrouwbaarheidsmarges in het onderzoek zijn afgeleid uit de onderstaande tabel. De afwijkingsmarges gelden voor een normale verdeling en een betrouwbaarheid van 95%. Hoe laat deze tabel zich lezen? Bij een totaal van 100 respondenten van wie 25% ja zegt op de vraag “Bent u het hiermee eens?”, (zie grijsgekleurde cel in tabel met een marge van 8,9 links en rechts van het gevonden percentage) ligt dit percentage in 95% van de gevallen in werkelijkheid tussen 16,1% en 33,9%. Hoe groter de steekproef, hoe kleiner de marges. Genoemde marges gelden bij benadering.
Tabel A 95%-Betrouwbaarheidsmarges bij gegeven absoluut aantal en percentage gevonden percentage aantal respondenten
5% ja
10% ja
25% ja
50% ja
95% nee
90% nee
75% nee
50% nee
50
7,1
9,3
12,8
14,5
100
4,9
6,4
8,9
10,2
200
3,3
4,4
6,2
7,2
•••
74
NJi-Monitor Deelnemerszorg en ZAT’s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009
Het Nederlands Jeugdinstituut: hét expertisecentrum over jeugd en opvoeding Het Nederlands Jeugdinstituut is het landelijk kennisinstituut voor jeugd- en opvoedingsvraagstukken. Het werkterrein van het Nederlands Jeugdinstituut strekt zich uit van de jeugdgezondheidszorg, opvang, educatie en jeugdwelzijn tot opvoedingsondersteuning, jeugdzorg en jeugdbescherming evenals aangrenzende werkvelden als onderwijs, justitie en internationale jongerenprojecten. Missie
De bestaansgrond van het Nederlands Jeugdinstituut ligt in het streven naar een gezonde ontwikkeling van jeugdigen, en verbetering van de sociale en pedagogische kwaliteit van hun leefomgeving. Om dat te kunnen bereiken is kennis nodig. Kennis waarmee de kwaliteit en effectiviteit van de jeugd- en opvoedingssector kan verbeteren. Kennis van de normale ontwikkeling en opvoeding van jeugdigen, preventie en behandeling van opvoedings- en opgroeiproblemen, effectieve werkwijzen en programma’s, professionalisering en stelselen ketenvraagstukken. Het Nederlands Jeugdinstituut ontwikkelt, beheert en implementeert die kennis. Doelgroep
Het Nederlands Jeugdinstituut werkt voor beleidsmakers, staffunctionarissen en beroepskrachten in de sector jeugd en opvoeding. Wij maken kennis beschikbaar voor de praktijk, maar genereren ook kennisvragen vanuit de praktijk. Op die manier wordt een kenniscyclus georganiseerd, die de jeugdsector helpt het probleemoplossend vermogen te vergroten en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening te verbeteren. Producten
Het werk van het Nederlands Jeugdinstituut resulteert in uiteenlopende producten zoals een infolijn, websites, tijdschriften, e-zines, databanken, themadossiers, factsheets, diverse ontwikkelings- en onderzoeksproducten, trainingen, congressen en adviezen. Meer weten?
Kijk voor de meest actuele informatie op www.nji.nl of stel u vraag via
[email protected]