__________________________________
Nieuwsbrief maart 2007, Jaargang 2 - vol. 3
Pensioenwet – presentatie boek Op 28 maart a.s. wordt tijdens de VU Actualiteitenlezing – met als onderwerp de vereiste documentatie onder de Pensioenwet - het eerste exemplaar uitgereikt van het boek Pensioenwet – analyse en commentaar (red. E. Lutjens, Kluwer, Deventer, omgang 899 pag, ISBN: 9789013044638). Voor geïnteresseerden is het boek dan ter plekke te koop. Het boek behandelt in 21 hoofdstukken alle relevante aspecten van de Pensioenwet: pensioenbegrip, pensioenovereenkomst, uitvoeringsovereenkomst, internationale werkingssfeer, dga, premiebetaling, informatieplichten, gelijke behandeling, wijziging, keuzerechten, einde deelneming, afkoop, waardeoverdracht, bestuur en beheer, taakafbakening, financieel toetsingskader, toezicht en procesrecht. Dit boek geeft uitleg over en bespreekt de wijze waarop de Pensioenwet toegepast moet worden. Voor geconstateerde onduidelijkheden worden waar mogelijk oplossingen aangedragen. Het boek is een waardevol instrument voor beleidsbepalers, voor degenen die zich in de juridische aspecten van de Pensioenwet moeten verdiepen en voorts voor ieder die de Pensioenwet in de praktijk moeten uitwerken en toepassen. Voor inschrijving voor deze bijeenkomst: zie het slot van deze Nieuwsbrief.
Colofon Het Expertisecentrum Pensioenrecht doet onderzoek naar en adviseert de pensioenwereld, overheden en het bedrijfsleven over juridische en fiscale aspecten van pensioenen en verzorgt daarover publicaties en organiseert studiemiddagen en leergangen.
Adresgegevens: Expertisecentrum Pensioenrecht Vrije Universiteit Amsterdam Fac. der Rechtsgeleerdheid Prof. dr. Erik Lutjens De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam tel 020 5986268 mobiel 06 52 418408 fax 020 5986280 e-mail
[email protected]
Pensioenwet – Vrijwillige voortzetting De vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling als bedoeld in artikel 54 Pensioenwet moet volgens de memorie van toelichting ‘aansluitend’ worden gerealiseerd: “Het is niet mogelijk om eerst gewezen deelnemer te worden en dan bijvoorbeeld een half jaar later alsnog om voortzetting te verzoeken”. Maar gewezen deelnemer moet wel zijn. Dan eindigt de pensioenverwerving op grond van de pensioenovereenkomst, aldus luidt de
1
definitie van gewezen deelnemer in artikel 1 Pensioenwet. De pensioenregeling wordt dan door de gewezen deelnemer zelf voortgezet en niet op grond van de pensioenovereenkomst. De werknemer zelf betaalt dan ook de premie (artikel 24 Pensioenwet). Merkwaardig is dan echter dat de toelichting stelt dat de vrijwillige voortzetter nog wel ‘deelnemer’ is. Nog merkwaardiger is dat de tekst van artikel 54 niet spreekt over gewezen deelnemer worden – waar de voortzetting als gezegd bij moet aansluiten – maar over beëindiging van de dienstbetrekking als voorwaarde voor vrijwillige voortzetting. Dat is merkwaardig omdat blijkens de definities van deelnemer en gewezen deelnemer het einde van de dienstbetrekking niet daardoor het einde van de pensioenverwerving (en dus niet het einde van het deelnemerschap) meebrengt, terwijl omgekeerd men gewezen deelnemer kan worden terwijl de dienstbetrekking voortduurt (bijvoorbeeld uittreden uit een ondernemingspensioenfonds na een aandelenoverdracht of uittreden uit een bedrijfstakpensioenfonds na een wijziging van activiteiten). Vrijwillig voortzetten is er dan niet bij, want de arbeidsovereenkomst blijft (gewoonlijk) bestaan.
Beleidsregel toeslagenmatrix Op 26 januari 2007 heeft DNB beleidsregels vastgesteld inzake de informatieverstrekking over toeslagen als bedoeld in artikel 95 Pensioenwet en artikel 103 Wet verplichte beroepspensioenregeling. Op grond van deze artikelen moet er een consistent geheel zijn tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie van voorwaardelijke toeslagen. Deze eis van consistentie is met ingang van 1 januari 2007 voor pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen in werking getreden. Voor verzekeraars geldt deze bepaling vanaf 1 januari 2008. Bij deze beleidsregel is de zogenaamde toeslagenmatrix vastgesteld.
De tekst van het Besluit luidt als volgt: Artikel 1 In deze beleidsregel wordt toeslagenmatrix verstaan de matrix opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel.
onder
Artikel 2 Wanneer een pensioenfonds of beroepspensioenfonds bij de informatieverstrekking over de toeslagverlening geen gebruik maakt van de in de toeslagenmatrix opgenomen teksten, zal de Nederlandsche Bank N.V. het pensioenfonds of beroepspensioenfonds vragen aan te tonen dat sprake is van een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen, als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Artikel 3 Van een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en realiseren van voorwaardelijke toeslagen als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is in ieder geval sprake wanneer een fonds voor al zijn pensioenregelingen de toeslagenmatrix consistent en consequent toepast en daarbij de informatieteksten uit deze matrix op de juiste wijze gebruikt. Artikel 4 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst (geplaatst in Staatscourant 28 februari 2007, nr. 42). Artikel 5 Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel toeslagenmatrix
2
Het is niet verplicht de toeslagenmatrix toe te passen. Wel is het zo dat bij het volgen van de matrix in ieder geval sprake is van de wettelijk vereiste consistentie. In de toelichting op de beleidsregel wordt nog aangegeven dat wanneer een pensioenfonds de toeslagverlening via een beleidsstaffel koppelt aan de op dat moment aanwezige dekkingsgraad en deze staffel onder alle omstandigheden wordt toegepast, er dan geen sprake is van een voorwaardelijke maar van een onvoorwaardelijke toeslagverlening. Wanneer de beleidsstaffel slechts een leidraad is voor een nader te nemen afzonderlijke bestuursbeslissing, dan is er wel een voorwaardelijke toeslagverlening voor zover dan ook de toeslagenmatrix is toegepast.
Vrijstellingbesluit Bpf – Stichting van de Arbeid bepleit verbeteringen Bij brief van 16 januari 2007 bepleit de Stichting van de Arbeid een aantal in het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 aan te brengen verbeteringen. Deze betreffen het volgende: Termijnen. Voorgesteld wordt om maximale termijnen in te voeren voor de behandeling van vrijstellingsverzoeken. De procedure zou met inbegrip van de beoordeling van de gelijkwaardigheid en de eventueel vereiste aanpassing van de vrij te stellen pensioenregeling binnen een jaar afgerond kunnen zijn. Kwalitatieve gelijkwaardigheidstoets. Voor het aantonen van een ten minste gelijkwaardige regeling zou volstaan kunnen worden met een kwalitatieve toets (een verklaring dat de regeling ten minste gelijkwaardig is zonder dit kwantitatief aan te tonen) wanneer zowel het Bpf als de vrijstelling vragende werkgever daarmee expliciet instemmen.
Een kwalitatieve toets zal naar verwachting vooral worden toegepast als de regeling waarvoor dispensatie wordt gevraagd identiek is aan de pensioenregeling die door het verplicht gestelde Bpf wordt uitgevoerd. Lopende excedentverzekeringen. Indien een Bpf haar verplicht gestelde regeling inhoudelijk gaat wijzigen, is het wenselijk dit tijdig te communiceren naar de werkgevers die onder de verplichtstelling vallen in verband wijziging of beëindiging van eigen verzekeringen. Voorgesteld wordt een oproep te doen aan alle betrokkenen om belanghebbenden direct te informeren zodra bekend is hoe en wanneer de Bpfregeling gewijzigd gaat worden. Opschorten premie-incasso. Indien sprake is van een nieuwe of uitgebreide verplichtstelling waarbij sprake is van een vrijstellingsverzoek door een werkgever met een reeds lopende pensioenverzekering zal het Bpf pas beginnen met premieincasso’s zodra het vrijstellingsverzoek is afgerond en het verzoek om vrijstelling is afgewezen. De werkgever krijgt dan niet met dubbele premielasten te maken. Indien het vrijstellingsverzoek uiteindelijk wordt afgewezen, zal er sprake zijn van een verplichting tot premiebetaling ook over het verleden. De binnen de lopende verzekering reeds toegepaste pensioenverwerving moet teruggedraaid kunnen worden.
Rechtspraak Rechtbank Utrecht 14 maart 2007 – geen zuivere eindloonregeling, juiste vaststelling opgebouwde pensioenrechten bij wijziging pensioenregeling naar middelloon De kern van het geschil tussen partijen draait om de wijze waarop de pensioenaanspraken van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn bepaald bij de overgang per 1 januari 2004 van een (gemitigeerde) 3
eindloonregeling naar een middelloonregeling. Eisers menen dat zij een eindloonaanspraak hadden moeten krijgen. De rechtbank oordeelt dat vast staat dat het besluit tot wijziging van het pensioenreglement 2003 op 19 december 2003 door het bestuur van PGGM is genomen en op 1 januari 2004 in werking is getreden. Hieruit volgt dat er geen sprake is van terugwerkende kracht. Er is sprake van onmiddellijke werking volgens de gebruikelijke regel van overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 6 van het pensioenreglement 2004. Met betrekking tot de hoogte van de aanspraken oordeelt de rechtbank als volgt: 4.6 In artikel 8 lid 2 van het pensioenreglement 2003 is bepaald dat het ouderdomspensioen wordt berekend op basis van de berekeningsgrondslag. In artikel 6 lid 1 van voormeld reglement is gedefinieerd wat onder de berekeningsgrondslag wordt verstaan, te weten het gemiddelde van de salarissen over de laatste twee kalenderjaren voorafgaand aan het einde van de deelneming. Met het aanhaken bij het gemiddelde van de salarissen is door PGGM de matiging van de eindloonsystematiek uitgedrukt. De hiermee gegeven norm voor het berekenen van het pensioen bepaalt de aanspraken die deelnemers, dus ook [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hadden kunnen verwerven. 4.7 Nu vanaf 1 januari 2004 de artikelen 6 en 8 van het pensioenreglement 2003 niet meer gelden en niet meer toegepast kunnen worden is, gezien de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], het antwoord op de vraag of de tot 31 december 2003 door hen verworven aanspraken onder het pensioenreglement 2003 hoger waren of zouden moeten zijn, dan gebaseerd op het gemiddelde van de salarissen van 2002 en 2003 zoals de vaststelling volgens artikel 6 van het pensioenreglement 2004 is. 4.8 De rechtbank is van oordeel dat artikel
6 van het pensioenreglement 2003 de norm geeft voor de berekening van het ouderdomspensioen volgens artikel 8 van het pensioenreglement 2003 en wel voor het geval dat de deelneming wegens pensionering is geëindigd. De norm van artikel 6 beschrijft dus eigenlijk hoe groot het in de toekomst te verkrijgen pensioen zal zijn. 4.9 Gelet op de woorden van artikel 8 van het pensioenreglement 2003 zelf, maar ook gelezen in het reglement in het geheel en de aannemelijkheid van de ene of andere uitleg, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op grond van het pensioenreglement 2003 geen zuivere eindloonaanspraken in het vooruitzicht hadden en die in het kader van de onderhavige reglementswijziging ook niet kunnen eisen. Hieruit volgt dat het toekomstig pensioen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] nimmer volgens de zuivere eindloonsystematiek is geweest, maar altijd op het gematigde, namelijk het gemiddelde salaris van twee jaar. Meer konden zij onder het pensioenreglement 2003 niet verwerven of aan toekomstig pensioen verwachten. Weliswaar is de interpretatie van de woorden ‘deelneming is geëindigd’ onduidelijk, maar het pensioenreglement 2003 biedt tekstueel en naar bedoeling geen grondslag voor de door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] daaraan gegeven uitleg en de daarop door hen gebaseerde vorderingen. De vaststelling van de onder de oude regeling opgebouwde pensioenaanspraak volgens het gematigd eindloonsysteem, zoals PGGM dat heeft gedaan, is daarom niet onjuist. Rechtbank Leeuwarden 15 maart 2007 – geen premiedoorbetaling voor regulier pensioen tijdens premiepensioen De werknemer die met pre-pensioen is gegaan vordert van zijn voormalige werkgever doorbetaling van premie voor het reguliere pensioen gedurende de duur van het pre-pensioen. Uitgangspunt in dit geschil is de uitleg van de prepensioen-
4
regeling van 13 april 1999, welke volgens beide partijen van toepassing is. Voor zover van belang is in deze regeling het volgende bepaald: "Prepensioenleeftijd: De prepensioenleeftijd is 62 jaar voor werknemers die geboren zijn op of na 1 januari 1951 en 63 jaar voor de werknemers geboren voor 1 januari 1950. Reguliere pensioen vanaf 65 jaar: Met uw werkgever is overeengekomen dat de pensioenopbouw van het normale pensioen (dat ingaat op 65 jaar) onverminderd doorgaat. De eigen bijdrage is dan ook gewoon verschuldigd en zal in mindering worden gebracht op het prepensioen”. Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van de regeling met betrekking tot de pensioenopbouw, dat de werkgever gedurende 2 of 3 jaar (afhankelijk van de prepensioen-leeftijd) de volledige premie voor het reguliere pensioen betaalt terwijl de werknemer al met prepensioen is. Voorts bepaalt de regeling van 13 april 1999: ”Flexibele prepensioenleeftijd: Indien u eerder of later met prepensioen wilt gaan, dan is dit onder voorwaarden bespreekbaar. Zo dient u een verzoek tot vervroeging minstens een half jaar van tevoren kenbaar te maken en is toestemming van zowel de werkgever als de verzekeraar nodig. Aangezien de premie gedurende de prepensioenperiode wordt doorbetaald, zal vervroeging van de prepensioenleeftijd leiden tot een kleine teruggang in het pensioen vanaf 65 jaa”. De rechtbank oordeelt dat het de werknemer duidelijk had moeten zijn dat van een volledige pensioenopbouw gedurende de door hem gewenste prepensioenperiode geen sprake kon zijn. Door desondanks vervroegd met prepensioen te gaan, heeft werknemer de gevolgen daarvan voor zijn pensioenopbouw aanvaard.
Pensioenactualiteiten 2007 Lezingen aan de VU In 2007 vindt wederom een cyclus van vier pensioenlezingen plaats aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Het programma luidt: 28 maart 2007 - Pensioenwet: vereiste documentatie Mevr. Mr. J. Poelman, pensioenjuriste bij AEGON Levensverzekeringsmaatschappij NV Mevr. Mr. K. Bitter, Manager Pensioenbeleid & Juridische Zaken Interpolis Pensioenen 23 mei 2007 - Verplichte bedrijfstakpensioenfondsen en vrijstellingen Mr. W. van Heest, CPL, advocaat bij Boekel de Nerée Prof. dr E. Lutjens, Hoogleraar Pensioenrecht, Vrije Universiteit Amsterdam, verbonden aan Expertisecentrum Pensioenrecht, advocaat bij Van Mens en Wisselink 26 september 2007 – Actualiteiten Pensioenwet Mr. A.J. van de Griend, pensioenjurist bij Watson Wyatt 21 november 2007 - De DGA en de ZZP’er in het Fiscale Pensioenrecht en de Pensioenwet Mr. M. Schijlen, Generali Levensverzekeringmaatschappij N.V. Mr. J. Holtermans, Hendrikx & Bakker belastingadviseurs 21 november 2007 – aansluitend aan de lezing: Pensioenrechtdiner Informatie en aanmelding bij VU Law Academy, telefoon (020) 598 6255, mail
[email protected], web www.rechten.vu.nl (onder postacademisch onderwijs, pensioenrecht). __________________________________ 5