Nieuwsbrief Fiscaal Juridisch Adviesbureau Informatiebulletin over de eigen woning en inkomensvoorzieningen Nummer 145a – Prinsjesdag 2015 Inhoud
Reacties kunt u sturen naar
[email protected].
Prinsjesdag 2015 Inleiding
1
Belastingplan 2016 Aanpassing box 3-heffing Verruiming schenkingsvrijstelling eigen woning
2 2
Overige fiscale maatregelen (OFM) 2016 Vereenvoudiging informatieplicht bij eigenwoningschuld Afschaffing minimumwaarderingsregel Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand Imputatieregeling kapitaalverzekering/KEW/SEW/BEW Dubbele vrijstelling fiscale partners bij kapitaalverzekeringen
3 4 4 4 5
Inkomensbeleid (Belastingplan 2016) Heffingskortingen, schijven, grenzen en tarieven
Als u deze Nieuwsbrief voortaan automatisch wilt ontvangen, kunt u zich via adviseur.nn.nl aanmelden. Voor eventuele onjuistheden wordt geen aansprakelijkheid aanvaard. Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale-Nederlanden Tel: (010) 513 04 68 E-mail:
[email protected] Volg ons op Twitter: @NNfja
5
Prinsjesdag 2015 Inleiding Prinsjesdag kent meerdere tradities. Zo kennen we bijvoorbeeld de rondgang met de koets en de Troonrede maar ook het voortijdig lekken van de plannen van het kabinet. Voor wat betreft veel van de fiscale en financiële plannen was er in feite al geen geheim meer. In de zomer werd bijvoorbeeld overeenstemming bereikt over een aanmerkelijke lastenverlichting (het zogenoemde vijfmiljardpakket). Voor een verdergaande belastingherziening bleek geen draagvlak beschikbaar. Dat heeft uiteraard ook gevolgen voor de inhoud van het Fiscaal Pakket. In afwijking met vorig jaar maar in lijn met voorgaande jaren bestaat het Fiscale Pakket weer uit verschillende wetsvoorstellen. In deze nieuwsbrief bespreken we het Belastingplan 2016 en Overige fiscale maatregelen (OFM) 2016, vooral bezien vanuit de markt voor oudedagsvoorzieningen en wonen.
Belastingplan 2016 Aanpassing box 3-heffing In de huidige opzet betalen belastingplichtigen over hun box 3-vermogen naar een forfaitair (= verondersteld) rendement van 4% en een tarief van 30%. Dat levert een heffing op van 1,2%. Belasting wordt alleen betaald indien en voor zover het vermogen boven een vrijstelling (= heffingvrij vermogen) uitkomt. Deze vrijstelling bedraagt nu € 21.330 (te verdubbelen bij fiscale partners). Deze heffing krijgt al lang kritiek. Vooral door de daling van de spaarrente ervaren veel mensen het forfaitaire rendement als onrechtvaardig hoog. Een alternatief – het belasten van het werkelijk behaalde rendement – vindt het kabinet met de stand van de informatievoorziening nu en in de nabije toekomst niet uitvoerbaar. De informatietechnologie maakt echter snelle ontwikkelingen door. Een overstap naar het werkelijk behaalde rendement is in de toekomst dan ook niet uitgesloten. Het kabinet wil periodiek bezien of zo’n overstap mogelijk is. In deze fase wordt evenwel volstaan met een aanpassing van de box 3-heffing. -
Het forfaitaire rendement wordt voortaan gebaseerd op de gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen (de vermogensmix) in combinatie met het gerealiseerd rendement op beide componenten. Dit rendement wordt jaarlijks aangepast. Het tarief van 30% blijft gehandhaafd. Het heffingvrij vermogen wordt met ingang van 2017 verhoogd naar € 25.000 per persoon.
-
Wie meer vermogen heeft, betaalt voortaan relatief meer belasting. Schijf e
1 e 2 e 3
Box 3-vermogen Heffingvrij vermogen (€) (€) 0 - 100.000 -/- 25.000 100.000 – 1.000.000 > 1.000.000
Rendement per schijf 2,9 % 4,7 % 5,5 %
Voorbeeld In de huidige situatie betaalt iemand met een vermogen van € 120.000 (na aftrek van één keer het heffingvrij vermogen) € 1184 aan box 3-heffing ([120.000 -/21.330] * 4% * 30%). In de nieuwe situatie betaalt hij € 935: ([100.000 -/- 25.000] * 2,9% * 30%) + (20.000 * 4,7% * 30%). De systematiek voor fiscale partners verandert niet. Fiscale partners mogen dus net als nu kiezen hoe zij het gezamenlijke box 3-vermogen na aftrek van tweemaal het heffingvrij vermogen, onderling verdelen. Indien zij geen keuze maken, wordt bij beide partners automatisch de helft van de grondslag in aanmerking genomen.
Verruiming schenkingsvrijstelling eigen woning De eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen (van ouders aan kinderen tussen 18 en 40 jaar) die verband houden met de eigen woning wordt verruimd. In de Successiewet 1956 is nu een vrijstelling van € 53.016 (bedrag 2016) opgenomen, mits de schenking verband houdt met: - de verwerving of verbouwing van een eigen woning, - de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning, of 2
-
de aflossing van de eigenwoningschuld of een restschuld van de vervreemde eigen woning van het kind.
De hoogte van de vrijstelling wordt structureel verruimd van € 53.016 (bedrag 2016) tot € 100.000 (bedrag 2017). Verder vervalt de beperking dat de schenking moet zijn gedaan door een ouder aan een kind, waardoor er ook buiten de gezinssituatie gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling. Wel blijft de beperking gelden dat de begunstigde tussen 18 en 40 jaar moet zijn. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2017 iedereen tussen 18 en 40 jaar van een familielid of van een derde eenmalig een schenking van maximaal € 100.000 vrij van schenkbelasting mag ontvangen, mits deze wordt aangewend voor de eigen woning. Deze verruiming zal om budgettaire redenen pas in werking treden per 1 januari 2017. Met de maatregel wordt beoogd om een bijdrage te leveren aan de reductie van de eigenwoningschuld. De regeling wordt in 2020 geëvalueerd. De verhoogde schenkingsvrijstellingen zijn eenmalige vrijstellingen. De hoofdregel is dat de verkrijger per schenker eenmaal in zijn leven van één van de regelingen gebruik kan maken. In 2013 en 2014 is iedereen in de gelegenheid gesteld om eerdere schenkingen voor de eigen woning aan te vullen tot de voor die jaren geldende verhoogde vrijstelling van € 100 000. Op grond van het thans voorgestelde overgangsrecht gaat een vergelijkbare regeling ook gelden voor diegenen die in de kalenderjaren 2015 en 2016 gebruik maken van de voor die jaren geldende verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning van € 53.016 (bedrag 2016). Zij kunnen in de jaren 2017 en 2018 bij een schenking voor de eigen woning nog een vrijstelling toepassen tot het bedrag waarmee de met ingang van 2017 geldende vrijstelling de thans bestaande vrijstelling van € 53.016 (bedrag 2016) te boven gaat. Het overgangsrecht wordt daarmee – in combinatie met de tijdelijke verhoogde vrijstelling in 2013 en 2014 – zodanig vorm gegeven dat iedereen de mogelijkheid krijgt of heeft gehad om vrij van schenkbelasting te schenken tot € 100.000 voor de eigen woning
Overige fiscale maatregelen (OFM) 2016 In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen zijn maatregelen van meer technische aard opgenomen. Het voorstel bevat vereenvoudigingen, maatregelen die voorvloeien uit EU-recht of internationale afspraken, maatregelen op het terrein van woningen en overige maatregelen.
Vereenvoudiging informatieplicht bij eigenwoningschuld Voor belastingplichtigen met een eigenwoningschuld anders dan bij aangewezen administratieplichtigen, zoals een bank, geldt een informatieplicht. Het gaat bijvoorbeeld om een schuld bij de “eigen” bv of bij een familielid. Op basis hiervan moeten deze belastingplichtigen via een modelformulier bepaalde gegevens over de schuld aan de Belastingdienst verstrekken. Informatie moet worden verstrekt bij het aangaan van de schuld en bij latere wijzigingen daarvan. In de praktijk is dit proces zeer bewerkelijk gebleken, zowel voor belastingplichtigen als voor de Belastingdienst. Daarnaast komt het vaak voor dat informatie te laat wordt aangeleverd. Dat kan leiden tot een (tijdelijke) renteaftrekbeperking. Redenen om dit proces anders in te richten. Voorgesteld wordt om het proces te integreren in het aangifteproces en de benodigde informatie vanaf het belastingjaar 2016 alleen nog uit te vragen via de aangifte. De renteaftrek in de aangifte kan alleen worden geclaimd wanneer alle hierop betrekking hebbende vragen zijn beantwoord. De afzonderlijke sanctie van (tijdelijk) verlies van renteaftrek bij het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens kan daarmee vervallen. Voor het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens gaan dezelfde sancties gelden die van toepassing zijn bij het niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte. 3
Afschaffing minimumwaarderingsregel De voor een lijfrente betaalde premies zijn in beginsel in box 1 aftrekbaar. Daar staat tegenover dat alle uitkeringen uit de lijfrente in beginsel belast zijn. Als tussentijds een handeling met de lijfrente wordt verricht die in strijd is met de voorwaarden waaronder aftrek is verleend, dan volgt een sanctie. Die sanctie bestaat in belastingheffing over de waarde (in het economische verkeer) op dat moment. Die waarde wordt (zolang de uitkering van de lijfrentetermijnen nog niet is ingegaan) echter minimaal gesteld op het totaal van de betaalde premies (= de zogenoemde minimumwaarderingsregel). Deze minimumwaarderingsregel geldt binnen de inkomstenbelasting. En dus niet bij het vaststellen van de verschuldigde loonbelasting bij de afkoop van een lijfrente (sinds 2010). De regel vindt toepassing in gevallen waarin de waarde van de lijfrente lager is dan de som van de betaalde premies. Klanten betalen dan belasting over het verschil dat zij bij een afkoop niet in contanten ontvangen. Het kabinet vindt dit bij nader inzien ongewenst en stelt voor om de regel te laten vervallen. De wijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Bij beleidsbesluit is al op deze wijziging vooruitgelopen. Zie de aanpassing van het Lijfrenteverzamelbesluit bij besluit van 3 september 2015, nr. BLKB2015/1080M.
Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand Voor de eigenwoningschuld geldt sinds 2013 een annuïtaire aflossingseis. In bepaalde gevallen, zoals bij betalingsachterstanden, mag tijdelijk van die eis worden afgeweken. Indien de achterstand niet binnen een voorgeschreven termijn is ingehaald, gaat de schuld (definitief) over naar box 3. De renteaftrek gaat dan verloren. Indien de schuld wordt afgelost, wordt een eventuele nieuwe schuld tot het niveau van de afgeloste schuld niet tot de eigenwoningschuld gerekend. Deze gevolgen treden bijvoorbeeld ook op in situaties waarin door een onbedoelde fout in de berekening of betaling van de aflossingen een achterstand is ontstaan. Het kabinet vindt deze sanctie bij nader inzien te stringent. Het voorstel tot verzachten van de sanctie houdt in dat de schuld nog steeds overgaat naar box 3, maar dat die overgang niet langer permanent hoeft te zijn. Dit brengt mee dat tijdelijk geen recht meer bestaat op renteaftrek. De schuld die is overgegaan naar box 3 of een nieuwe, opvolgende schuld kan hierdoor op enig moment weer wel tot de eigenwoningschuld gerekend worden als voor deze bestaande of nieuwe schuld aan de eisen van een eigenwoningschuld is voldaan (volledig en ten minste annuïtair aflossen binnen 360 maanden). Tussentijds wordt de schuld in box 3 nog steeds meegenomen bij het bepalen van de rendementsgrondslag. Deze wijziging werkt terug tot en met invoering van de aflossingseis (1 januari 2013).
Imputatieregeling kapitaalverzekering/KEW/SEW/BEW Voor een BH-kapitaalverzekering, KEW, SEW en BEW geldt dat de uitkering onder voorwaarden belastingvrij (in box 1) kan worden genoten. Dat is afhankelijk van de toepassing van de zogenoemde uitkeringsvrijstelling(en). Deze vrijstelling is persoonlijk en gemaximeerd. Is al eerder van de vrijstelling gebruik gemaakt, dan kan alleen de eventueel resterende vrijstelling worden benut. Een vrijgestelde uitkering kan ook in mindering strekken op de zogenoemde bezittingsvrijstelling (in box 3). Deze verminderingen vallen onder de zogenoemde imputatieregeling. Het kabinet constateert dat bij invoering van de SEW/BEW per 1 januari 2008 deze regeling voor een SEW of een BEW niet helemaal sluitend is vormgegeven. Hierdoor is het in bepaalde situaties mogelijk een vrijstelling voor een SEW/BEW 4
te benutten zonder dat de imputatieregeling in werking treedt. Dit wordt nu gerepareerd.
Dubbele vrijstelling fiscale partners bij kapitaalverzekeringen De uitkeringsvrijstelling is “persoonlijk”: de vrijstelling kan alleen worden benut door de verzekeringnemer c.q. begunstigde of de rekeninghouder. Om bij fiscaal partnerschap een dubbele vrijstelling te kunnen benutten, dienen beide partners aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Zo dienen bijvoorbeeld bij een KEW beide partners begunstigde te zijn voor de uitkering bij leven. In de praktijk is niet altijd voorzien in een dubbele begunstiging. Hoewel de andere partner vóór het moment van uitkering in de meeste gevallen zonder fiscale gevolgen nog als mede-begunstigde kan worden opgenomen, blijkt vaak pas op het moment van uitkering dat er maar één begunstigde is. Aanpassing is dan niet meer mogelijk. Dit terwijl bij het sluiten van de verzekering wel is geanticipeerd op het benutten van een dubbele begunstiging. Wanneer dan toch maar eenmaal de vrijstelling kan worden benut, wordt een deel van het rendement belast. Waar de uitkering is bedoeld voor aflossing van een eigenwoningschuld, komt een volledige aflossing hierdoor in gevaar. Reden om het voor fiscale partners mogelijk te maken om – ook zonder feitelijke aanpassing van de begunstiging – een dubbele vrijstelling te benutten. Voorgesteld wordt dat partners bij het indienen van de aangifte een gezamenlijk verzoek kunnen doen op basis waarvan een uitkering uit een BHkapitaalverzekering of KEW/SEW/BEW wordt geacht voor de helft bij iedere partner op te komen. Vervolgens kan iedere partner voor zijn deel van de uitkering zijn persoonlijke vrijstelling benutten. Uiteraard moet elke partner daarvoor wel aan de overige voorwaarden voldoen om een vrijstelling te kunnen benutten (denk bijvoorbeeld aan de aflossingseis bij een KEW).
Inkomensbeleid (Belastingplan 2016) Heffingskortingen, schijven, grenzen en tarieven Wat wij in 2016 – anders dan in 2015 – aan loon- en inkomstenbelasting gaan betalen, is het resultaat van een groot aantal factoren. De heffingssystematiek is helaas zeer gedetailleerd en ingewikkeld geworden. De wijzigingen zijn dat dus ook. Het gaat onder meer om: - een verlaging van het tarief in de 2e en 3e schijf en het verlengen van de 3e schijf van de loon- en inkomstenbelasting; - een steilere en volledige afbouw van de algemene heffingskorting, - een verhoging van de arbeidskorting in combinatie met een vroeger startpunt van de afbouw, - een verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting; en - een verhoging van de ouderenkorting.
5
Hieronder een vergelijking van cijfers 2015-2016, zoals opgenomen in het Belastingplan 2016. Heffingskortingen Maximum algemene heffingskorting onder AOW-leeftijd Maximum algemene heffingskorting boven AOW-leeftijd Afbouwpercentage algemene heffingskorting Minimale algemene heffingskorting onder AOW-leeftijd Minimale algemene heffingskorting boven AOW-leeftijd Maximum arbeidskorting Afbouwpercentage arbeidskorting Minimale arbeidskorting Opbouwpercentage arbeidskorting Maximum werkbonus Maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting Jonggehandicaptenkorting Ouderenkorting Alleenstaande ouderenkorting
Stand 2015 € 2203
Stand 2016 € 2230
€ 1123
€ 1139
2,32% € 1342
4,796% €0
€ 685
€0
€ 2220 4% € 184 19,679% € 1119 € 2152
€ 3103 4% €0 27,698% € 1119 € 2769
€ 715 € 1042 / € 152 € 433
€ 719 € 1187/€ 70 € 436
Schijven en grenzen Einde eerste schijf Einde tweede schijf geboren voor 1 januari 1946 Einde tweede schijf geboren na 1 januari 1946 Einde derde schijf
Stand 2015 € 19.822 € 33.857
Stand 2016 € 19.922 € 34.027
€ 33.589
€ 33.715
€ 57.585
€ 66.421
Tarief Tarief eerste schijf onder AOW-leeftijd Tarief eerste schijf boven AOW-leeftijd Tarief tweede schijf onder AOW-leeftijd Tarief tweede schijf boven AOW-leeftijd Tarief derde schijf Tarief vierde schijf
Stand 2015 36,5% 18,6% 42% 24,1% 42% 52%
Stand 2016 36,55% 18,65% 40,15% 22,25% 40,15% 52%
8
© 2015 Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale-Nederlanden
6