Nieuwe religiositeit, teken van hoop of verder verval? IZB-bezinningsavond 28 mei 2008 In 1997 was het thema van de boekenweek ‘Mijn God’. Dat baarde toen veel opzien. Kreeg de door en door seculiere ‘grachtengordel’, dat enge literaire wereldje van Nederland, waar geloof en religie sinds lange tijd not done waren, ineens weer belangstelling voor God? In ieder geval, het werd in verband gebracht met een omslag in het denken die zich begon af te tekenen. Het leek erop dat religie niet alleen meer achterlijk gevonden werd, maar op een nieuwe manier interessant. Vele beschouwingen werden hieraan gewijd en de IZB deed ook mee. Ik – toen nog gemeentepredikant in Wezep – werd gevraagd om te spreken over het onderwerp : Religie, aanknopingspunt of valkuil? Ds. René van Loon - toen nog geen predikant maar werkzaam als algemeen secretaris bij IFES Nederland - werd gevraagd voor een co-referaat. Dezer dagen las ik de toen gehouden verhalen na lange tijd weer eens door en dacht: er is weinig veranderd. De gesignaleerde tendensen hebben zich doorgezet, mijn visie dat we ons niet rijk moeten rekenen met de terugkeer van de religie is ook niet veranderd en de andere insteek van Van Loon, die wees op de kansen om met het evangelie aan de slag te gaan in het kenterend getij, is evenmin veranderd. We zouden bijna kunnen volstaan met dezelfde verhalen nog eens te houden. Toch is het goed bij deze feiten stil te staan. In de eerste plaats: het is blijkbaar de moeite waard te letten op wat zich in de bovenlaag van de samenleving afspeelt. Vooral kunstenaars hebben altijd iets van een seismograaf. Het thema ‘mijn God’ werd gekozen aan de vooravond van een tijd, die veel meer dan toen nog door de meesten vermoed, het onderwerp ‘religie’ weer helemaal op de kaart zou zetten. Religie is helemaal terug gekomen van achteraf bekeken, ‘slechts even’ weggeweest.(G. Manenschijn). Het gesprek over de multiculturele samenleving, die in ieder geval ook een multireligieuze samenleving is, heeft daar zeker aan bijgedragen, maar ook het postmoderne klimaat, waarin veel meer aandacht is voor het gevoel en het irrationele dan in de moderne periode daarvoor. En wat betreft de posities van Van Loon en mij, dat die zo weinig veranderd zijn, ook dat is iets om even bij stil te staan. Ten dele is het een kwestie van een andere blikrichting. Ik sprak met René van Loon samen op een toerustingdag van de hervormde gemeente in Nunspeet. René begon met te zeggen, dat hij vond dat we in zo’n bijzondere tijd leven, want er komen weer mensen uit het niet tot geloof. Ik gaf me over aan een analyse van het feit, dat deze gemeente de afgelopen tien jaar een paar duizend leden minder is gaan tellen en nu een predikantsplaats moet opheffen. Het lijkt me niet goed deze beide benaderingen tegen elkaar uit te spelen. Wat mezelf betreft, ik vind het geweldig, dat vandaag mensen uit het niet tot geloof komen. Hoe meer van zulke verhalen ik hoor hoe blijer ik word. Maar ik ben tegelijk heel bezorgd over de afkalving, die juist in onze orthodoxe gemeenten nog steeds doorgaat of die nu ineens in bepaalde streken van het land in een versnelling lijkt te komen. In het midden van de Protestantse Kerk in Nederland hoor je soms de opmerking, dat de teruggang intussen is gestopt en de kerkgang zich nu stabiliseert. De gemeenten, waar wij vooral mee te maken hebben, geven een verschillend beeld, maar vrij algemeen is de tendens van terugloop, vooral daar waar de gemeenten sterk het karakter van de volkskerk droegen. ‘U bent een beetje veranderd’, zei pas iemand, die me al jaren volgt. Ik zei dat ik dacht dat dat wel meeviel. ’U bent meer bezorgd over de gemeenten’, zei hij. En dat zou wel eens zo kunnen zijn. Maar ook in 1997 was ik in ieder geval niet optimistisch over het feit, dat de kerk veel zou winnen bij de nieuwe aandacht voor religie. Wat dat laatste betreft heb ik, helaas, helemaal gelijk gekregen. Religie is in, maar het christelijk geloof verkeert statistisch gezien nog steeds in de fase van afbrokkeling. Nu is in
1
de afgelopen jaren van verschillende kanten beweerd, dat de kerk veel meer zou moeten profiteren van de kansen, die de terugkeer van de religie haar biedt. Het institutionele en traditionele karakter van de kerk belemmert haar in te spelen op het religieuze zoeken en vragen van mensen. Deze opmerking moeten we niet meteen terzijde leggen. Hoe komt het dat sommige gemeenten wel werfkracht hebben en andere helemaal niet? Hoe komt het dat mensen soms wel verlangen naar God; Bijbel en gebed ook belangrijk vinden, maar zich in een kerkdienst totaal niet aangesproken voelen? Hoe komt het dat zoveel jongeren en ouderen onze gemeenten verlaten, de beleving missen, het enthousiasme, de betrokkenheid? We moeten absoluut in de spiegel durven kijken en ons afvragen of onze gemeente een open en uitnodigende vindplaats van God is. Als dat niet zo is, moeten we bereid zijn dingen te veranderen. Toch zou ik niet willen zeggen, dat de kerk veel meer in zou moeten spelen op de kansen die de terugkeer van de religie haar biedt. Een open gemeente zijn, die getuigend, liefdevol, wervend in de wereld staat is heel iets anders dan inspelen op de nieuwe religiositeit. Want die nieuwe religiositeit betekent niet, dat er nu ineens heel veel mensen de God van het Bijbel aan het zoeken zijn, maar helaas heeft de kerk dat niet in de gaten en loopt hen voor de voeten. Integendeel, mijn stelling is, dat die nieuwe religiositeit in veel gevallen terugkeer is van oud heidendom in een nieuw jasje en dat we daar dus als kerk helemaal niet op in moeten spelen, integendeel dat we heel erg op zullen moeten letten of dat oude heidendom krijgt ons en onze kinderen ook opnieuw te pakken. De kans dat oud en nieuw heidendom ons te pakken krijgen, is immers steeds weer opnieuw heel reëel. We zijn van nature heidenen. We zijn godsdienstig, maar op onze eigen manier. We zoeken God, maar we zoeken vooral ons eigen geluk. Een mens is van nature geen Godzoeker, wel een gelukzoeker en een Godzoeker voor zover hij denkt, dat die God voor zijn geluk kan zorgen. Christenen zijn we nooit van nature, alleen door een nieuwe geboorte van boven. Deze noties mis ik vaak ten enenmale in de breedte van de PKN, wanneer het gaat over de kansen, die de kerk zou laten liggen om in te spelen op de nieuwe religiositeit. Het is geen schande, integendeel het is onze roeping als IZB om als gereformeerde beweging ons in deze discussie duidelijk te onderscheiden en te zeggen, dat wij te zeer ervan overtuigd zijn, dat niemand van nature God zoekt dan dat we blij zouden kunnen zijn met allerlei nieuwe religiositeit. Integendeel, er is een ander gevaar en dat is, dat onder invloed van de nieuwe religiositeit en de totale belevingscultuur, waarin we verkeren het leven bij de Bijbel en de grote traditie van de kerk der eeuwen ook in eigen kring wordt uitgehold. Waarom zouden we daar te goed voor zijn? We zijn toch allemaal in zekere zin kinderen van onze eigen tijd. Toen de tijd anti godsdienstig was zagen we het gevaar van de moderne wereld. Bovendien verkeerden we toen nog veel meer dan nu in een zuil of anderszins in een isolement. Nu in onze belevingscultuur religie wel weer interessant gevonden wordt, is het gevaar dat de grenzen tussen de ware bijbelse religie en algemene religie vervagen. Voor iemand, die spot met je geloof, moet je opletten. Voor iemand, die zegt, dat je vooral de romans van Paul Coelho moet lezen, hoef je toch niet op te letten? Daar staan trouwens toch ook allerlei ontroerende dingen in? Dat het uitgangspunt algemeen menselijk, religieus is, valt een heleboel mensen niet eens op. En wat zou erop tegen zijn overal op spiritueel gebied wat te grasduinen? Je kunt met gekkere dingen bezig zijn. Mijn stelling is, dat onze huidige belevingscultuur een zeer gemakkelijke invalspoort wordt voor de algemene religiositeit en dat veel van wat onder de vlag van ‘evangelisch’ verkocht wordt een doorgangshuis is naar deze algemene religiositeit. Wel goed horen wat ik zeg: ik zeg niet dat de hele evangelische beweging niet deugt. Dat zou ik niet durven en niet mogen. Ik zeg, dat de druk van de belevingscultuur tot gevolg kan hebben, dat christenen via een christelijke beweging, waar meer nadruk ligt op gevoel dan op de leer, weg kunnen drijven in de richting van de algemene religiositeit. Wie goed oplet, ziet dat ook regelmatig bij jongere en oudere leden van de gemeenten gebeuren.
2
Herman Vuijsje, zelf geen gelovige, maar een scherp waarnemer, heeft daarover behartenswaardige dingen geschreven in zijn boek Tot hier heeft de Heer ons geholpen. Wat de leer betreft wijst Vuijsje dan vooral aan hoe het godsbeeld is veranderd. God is zo ongelooflijk lief geworden. Vuijsje schrijft ook met ironie. Ik citeer een stukje: ’Zelfs van de EO leden gelooft bijna de helft, dat Gods liefde zo groot is dat hij ‘geen mens verloren laat gaan’. Ook bij de gereformeerden heeft de hoogverheven, beoordelende en straffende God plaatsgemaakt voor een God ‘die dichterbij de mensen is, die meelijdt met de mensen en bij wie men zich geborgen mag weten’. In de nadagen van het christelijk monotheïsme strijkt God de hand over het hart en conformeert zich aan de beroemde laatste woorden van Heinrich Heine: ‘God zal me vergeven, dat is nu eenmaal zijn beroep’…. De katholieken hadden altijd al een beetje dat idee: behalve echt grote schurken kon iedereen rekenen op de eeuwige zaligheid. ‘Onze Lieve Heer’ deed niet echt lelijk en anders zou Onze Lieve Vrouw wel een goed woordje voor ons doen. Vandaar de blijmoedigheid waarmee katholieken opmerken dat iemand die is overleden, is gaan ‘hemelen’. De ontwikkeling naar dit positieve godsbeeld is waarschijnlijk het enige punt waarop de katholieken hun tijd vooruit zijn geweest. (dat vind ik echt humor WD)…..Onze Lieve Heer in zijn nadagen doet nog wel een moreel beroep op ons, maar heeft niks meer in handen om daar kracht achter te zetten… . Voor God is daardoor steeds minder werk aan de winkel. Hij is lief, oké, maar niet meer zo nodig. Daardoor wordt ook begrijpelijk waarom hij juist in onze tijd zo vrolijk gaat doen. Wie niet meer zo onmisbaar is, maar toch graag mee blijft tellen,die doet er verstandig aan aardig te zijn in plaats van veeleisend…. Van streng naar rechtvaardig, en daarna door naar lief, mee-lijdend of zelfs hulpbehoevend…je kunt werkelijk niet zeggen dat God zich door de eeuwen heen steeds assertiever heeft opgesteld…Moderne christenen gaan met hun credo ‘God is liefde’ in de richting van een positieve abstracte kracht. In het ietsisme wordt die ontwikkeling voltooid: God is daarin niet meer een ‘iemand’ die beslissingen over ons neemt, maar een sfeer waarin wij na onze dood opgaan. …Het Godsbeeld maakt plaats voor een ‘Ietsbeeld’. In 1966 geloofde nog bijna de helft van de Nederlanders in een persoonlijke God, naar wiens evenbeeld wij waren geschapen, die zich met ieder van ons persoonlijk bezighield en tot wie we konden bidden om vergiffenis, meelij en ontferming’. Tot zover Vuijsje 104-110. Even nog voor de helderheid vanuit het onderzoek God in Nederland: geloof in een persoonlijk God is er thans nog bij 24% van de bevolking, 36% geeft op ietsist te zijn. 26% agnost en 14% atheïst. Vuijsje geeft een ironische, maar tegelijk haarscherpe analyse. En wie wat langer meeloopt, kan die analyse van de laatste veertig jaar eigenlijk zelf met vele voorbeelden illustreren, misschien heeft hij zelfs ook wel in zichzelf de innerlijke uitholling van gedachten over God geregistreerd. Waar het me nu echter vooral om gaat, is dat wij moeten beseffen dat wij in onze kerkelijke kring nu aan de beurt zijn, waardoor de 24% van de bevolking, die in een persoonlijk God gelooft over twintig jaar opnieuw gedaald zou kunnen zijn tot misschien wel 14%, ik noem maar een getal. Nieuwe culturele gedachtegangen hebben altijd het eerst invloed in meer vrijzinnige bewegingen, daarna in de groepen, die midden-orthodox zijn en daarna komt de orthodoxie aan de beurt. De orthodoxie is al lang aan de beurt gekomen. Waar niet meer God echt God is, ook in zijn ondoorgrondelijkheid, waar niet meer God de drie-enige is, maar waar God vervangen is door een lieve Jezus, die vooral je vriend is, is de overgang naar het algemene religieuze gevoel niet groot meer en kom je terecht bij de ietsisten zonder het goed en wel in de gaten te hebben. Nu heb ik misschien wat duidelijker gemaakt waarom ik het tijdperk van de nieuwe religiositeit eerder als een bedreiging zie dan als een uitdaging. De kans dat wij zelf erdoor worden aangetast is statistisch vele malen groter dan dat ietsisten weer gaan vragen naar de God van de Bijbel. Dat laatste is helemaal niet logisch en ook helemaal niet voor de hand liggend. Want deze God van de bijbel is nu juist afgeschaft en/of ongeloofwaardig geworden. Maar betekent dit alles nu, dat ik u op wil roepen het moede hoofd in de schoot te leggen en te proberen als laatste orthodoxen in een soort reservaat te overleven, misschien nog met een donateurbijdrage van Herman Vuijsje, Maarten’t Hart en andere agnosten die het zonde
3
vinden wanneer de laatste echte gelovigen verdwijnen? Nee, dat zou het laatste zijn wat ik zou willen. Het lijkt me ten enenmale niet te stroken met wat wij geloven en belijden. Wat staat mij dan wel voor ogen? Ik vat samen: (1) Gezien de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, waar wij nu als orthodoxe christenen vandaag middenin zitten, is het nodig ons erop voor te bereiden, dat de gemeenten steeds meer tot de kern teruggebracht zullen worden. De vraag, die ons bezig moet houden is hoe kleiner geworden gemeenten principieel en praktisch zullen overleven vanuit een nieuw geloof, dat de zegen van het gemeente zijn niet hangt aan grote aantallen. Veel burgerlijke gemeenten hebben van de regering de waarschuwing gekregen, dat ze hun bouwplannen voor de toekomst bij moeten stellen, want het heeft geen zin te bouwen voor de leegstand. Zo zullen ook wij als kerkelijke gemeenten onder ogen moeten zien, dat de aantallen teruglopen en dat we dan op een nieuwe manier gemeente moeten zijn. Praktisch met minder gebouwen en predikanten, principieel met meer weerbaarheid, met een geestelijke wapenrusting, die opgewassen is tegen de boze dag. (2) Herijking van ons geloof aan de Schrift en de grote traditie van de kerk. Het leerhuis moet in ere hersteld worden en dat zal beter lukken naar mate dat op een meer katholieke manier gebeurt. Met katholiek bedoel ik: alle belangrijke stemmen uit de christenheid van vroeger en nu moeten daar gehoord worden. We moeten niet alleen met geschriften uit onze eigen traditie bezig zijn, maar juist de stemmen van Augustinus en Luther, Barth en Bonhoeffer, paus Benedictus en de Afrikaanse theoloog Bediako, om slechts enkelen te noemen, zullen ons doen beseffen, dat het geloof in Nederland wel onder grote druk staat, maar dat dat niet voor het eerst is. Eveneens dat veel moderne vragen op andere wijze ook veel eerder of in een andere context aan de orde geweest zijn en dat er soms ook heel goede antwoorden gevonden zijn. Vooral ook, dat goede theologie en echte vroomheid elkaar niet uitsluiten, maar juist elkaar nodig hebben. De grote denkers van de christenheid, waren ook altijd diepgelovige mensen, die ons meestal zowel in hun theologie als in hun concrete keuzen in hun tijd zoveel hebben te zeggen. We moeten weg van de hapklare brokken boekjes, die de echte vragen niet onder ogen durven zien en dus ook in het geheel in onze situatie van crisis niet verder helpen. Dit geldt eveneens de catechese. Veel catechese is in het verleden om zeep geholpen vanwege een eindeloze aanpassing aan de weinig geïnteresseerden. Die luxe kunnen we ons nu niet meer veroorloven. Onze kinderen en jongeren moeten inhoudelijk stevig leren waarom en hoe christen te zijn, wat dat wel en niet inhoudt. Wie dat niet interesseert of daar niet aan toe is, moet dan maar een poosje wachten. Beter een kleine kring, die echt iets opsteekt dan een verdunde catechese, waar niemand iets van bijblijft. (3) Verschillende vormen van erediensten, waarin zowel het hoofd als het hart aan hun trekken komen. En in alle gevallen zal het gaan om erediensten, waarin de levende omgang met de levende God centraal staat. We worden totaal niet verder geholpen met leuke, laagdrempelige diensten te organiseren, die sommige mensen een goed gevoel geven, maar waar de huiver en de verrukking over wie de levende God is, ten enenmale ontbreken. Predikanten, die spreken in betoning van Geest en kracht, wat hebben we die bijzonder nodig vandaag. Laten we erom bidden en eraan werken, dat ze er zullen zijn en blijven. Maar ook erediensten met een gevulde stilte vanwege Gods aanwezigheid, diensten met aanbidding kunnen hun plaats hebben. Diensten met persoonlijke meditatie rond een enkele centrale tekst uit de Schrift. Meer vormen zijn mogelijk dan die we thans praktiseren. Maar nooit moet het doel zijn: hoe bereiken we zoveel mogelijk mensen? Altijd: hoe naderen wij zó voor Gods aangezicht, dat wanneer hier iemand van buiten binnen komt, hij onder de indruk raakt van wie God is.
4
(4) Vorming en toerusting van jong en oud om het missionaire gesprek te voeren. De kloof tussen wat in de kerk geloofd wordt en wat buiten de kerk gedacht en geloofd wordt, is zeer groot. Het vraagt veel inzicht in het specifieke van het eigen geloof en veel feeling voor wat de ander beweegt om tot een goed gesprek over de kernen van het geloof te komen. We kunnen niet zovaak meer appelleren aan kennis, die er nog is van vroeger. En als die kennis er is, is ze vaak ook nog vervormd en eerder een struikelblok voor het geloof dan een hulp. (5) Een nieuw besef ontwikkelen, dat ons christen zijn per definitie missionair is. Dat wil zeggen: de meeste mensen om ons heen hebben geen idee wie de God en Vader van Jezus Christus is. Ze komen ons wel regelmatig tegen, op het werk, op feestjes, bij begrafenissen. In de vakantie en op school. Zij zullen daaruit hun conclusies trekken over christenen en ze zullen op grond daarvan geïnteresseerd raken in het christelijk geloof of niet. Dat betekent niet, dat we op onze tenen moeten gaan lopen. Wie dat doet valt al gauw op zijn gezicht. Het betekent vooral authentiek zijn. Mens met de mensen om ons heen, in vreugde en verdriet, in verlangens en in pijn. Echt mens zijn. Maar met een open hemel. Met grond onder onze voeten, met een dak boven ons hoofd en met steeds weer een nieuwe horzon, want God maakt alle dingen nieuw. Dat is nogal wat. En deze dingen zijn er niet, omdat wij bijzonder zijn, maar omdat wij geloven in een God, die bijzonder is. Augustnus zei in zijn tijd, toen christenen ook een minderheid vormden temidden van het heidendom: het gaat erom God te spiegelen in caritas en humilitas. Wanneer de mensen in ons liefde en nederigheid zien, zien ze als door een spiegel God zelf, die eeuwige liefde is in zichzelf (de triniteit) en die zo nederig onder ons verscheen(de incarnatie). Zo hangen de grote leerstukken van het geloof direct samen met een zichtbare missionaire gestalte. (6) Toch is met het geweldige voorbeeld van Augustinus’ eigen moeder Monnica, Augustinus wel tot geloof gekomen, maar zijn vader nooit. Die is zijn leven lang heiden gebleven. Dat is de predestinatie, zei Augustinus, de uitverkiezing. De laatste grond der dingen is Gods welbehagen. Daar moeten wij ook weer meer in gaan geloven dan we gedaan hebben de laatste tijd. Wij hebben een grote verantwoordelijkheid waarachtig christen te zijn, we zullen ons oefenen in meer missionair en toegewijd christen zijn. Maar dan houdt het op. Alles rust verder in het welbehagen van God, die tegen Jeremia zegt: wat ik geplant heb, zal ik weer uitrukken (Jer. 45:4), maar die ook uit de afgehouwen tronk van Isaï een nieuwe scheut deed ontspringen (Jes. 11:1). Heel de wereldgeschiedenis en de kerkgeschiedenis rusten uiteindelijk in zijn welbehagen. Als de kerk in Europa minimaliseert en tegelijk in Azië onstuimig groeit, dan is dat niet alleen een kwestie van dat wij het hier allemaal verkeerd doen en dat ze daar zoveel beter geloven en christen zijn. Het is ook ‘Gods ongekende gang vol donk’re majesteit’. Die zullen wij aanbidden. En tegelijk niet bang er voor zijn. Want het handelen van God in verkiezing en verwerping loopt daarop uit, zegt Paulus, dat uit Hem, door Hem en tot Hem alle dingen zijn. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid (Rom. 11:36). Zijn laatste woord is niet verwerping, maar dat Hij zal zijn alles en in allen. (1 Cor. 15: 28).
W. Dekker, studiesecretaris IZB
5