NIEUWBOUW
N N 2005
2005
ieuwbouw Handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen®
2005 ALLE KEURMERKEISEN EN -ACHTERGRONDEN VOOR DE NIEUWBOUW
ontdekken dat er ingebroken is. Daarom beveiligen steeds meer Nederlanders hun huis volgens het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Voor meer informatie zie www.politiekeurmerk.nl
HANDBOEK POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Niets is erger dan thuiskomen en
Colofon Redactie Maureen Motta, tekst- en redactiebureau De Steen, Egmond aan den Hoef Theo Hesselman, Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen Fred Kreuger, Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen Redactiecommissie Commissie van Normen en onderzoek Eindredactie Paul Reijenga, Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® Foto’s Fred Kreuger Pallieter de Boer Vormgeving Gé grafische vormgeving, Rotterdam Druk Drukkerij Goos bv, Ouderkerk aan den IJssel Uitgave juni 2005 Bestellen Bij de certificeringsinstelling Politiekeurmerk Veilig Wonen®‚ of de Keurmerkcommissie in uw regio, kijk op www.politiekeurmerk.nl ISBN 90-77845-03-8
Niets uit deze uitgave mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid te Den Haag.
N
ieuwbouw
Handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen®
2005 ALLE KEURMERKEISEN EN -ACHTERGRONDEN VOOR DE NIEUWBOUW
Inhoudsopgave Inleiding Wie, wat, waar
4
Procedure
7
Waar komt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® vandaan?
9
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
11
Openbare ruimte
25
Kavels
45
Gebouw
59
Woning
83
Bijlage 1 Bereikbaarheid
97
Bijlage 2 Literatuur en onderzoek
99
Bijlage 3 Handboeken en naslagwerken
106
Bijlage 4 Voorbeelden uit de praktijk
107
Bijlage 5 Definities
109
Bijlage 6 Aanvraag Politiekeurmerk Veilig Wonen®
112
Bijlage 7 Europese norm voor criminaliteitspreventie en stedenbouwkundig ontwerp
114
Bijlage 8 Toetslijsten nieuwbouw
115
Bijlage 9 CCV: beheerder van meer keurmerken
124
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
3
Wie, wat, waar Wonen zonder dat er ingebroken wordt. Veilig naar het werk, naar school, naar de (sport)vereniging of naar het winkelcentrum. Met een gerust hart op vakantie. Minder graffiti, fietsen- en autodiefstallen en vernielingen. Wie wil dat nou niet? Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® biedt deze mogelijkheden. Met een paar
Een veilige wijk Als gemeente, projectontwikkelaars, architecten, bouwers, woningcorporaties en eventueel politie, en andere bij het keurmerk betrokken partijen, bereid zijn afspraken te maken, wonen mensen ‘al snel’ in een veilige wijk. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen®‚ nieuwbouw stelt hierbij veiligheidseisen aan de nieuwbouw: veiligheidseisen op planologisch en stedenbouwkundig niveau, aan openbare ruimten, kavels, woongebouwen en aan nieuwbouwwoningen zelf.
maatregelen en afspraken regelt het keurmerk de veiligheid in en rond het huis. Hiervoor is het echter wel noodzakelijk dat veel partijen samenwerken. Het keurmerk gaat namelijk niet alleen om inbraakwerende deuren en ramen. Het keurmerk gaat ook om een goed niveau van straatverlichting en goed onderhouden groenvoorzieningen, zodat zicht op de openbare ruimte en de woning mogelijk is. Het gaat om een veilige woning in een veilige wijk.
4
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw bestaat naast het Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® is dus één keurmerk met twee aandachtsgebieden.
Integraal veiligheidsinstrument Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw is een integraal veiligheidsinstrument. Het is niet slechts een ‘middel’ tegen inbraken. Het is ook een instrument dat andere vormen van criminaliteit tegen gaat, zoals fietsendiefstal en vandalisme. Aanpassingen in en rond de wijk en afspraken over het beheer van een buurt zorgen ervoor dat mensen in een veilige, leefbare buurt wonen. Een buurt waar ze zich nauwelijks zorgen hoeven maken over criminaliteit en gevaarlijke situaties. Een keurmerkwijk is meer dan een nieuwbouwwijk waar nauwelijks ingebroken wordt. Het is een wijk waarin bewoners, gemeente, ontwikkelaars en bouwers samen zorgen voor een leefbare plek.
Wat is het Politiekeurmerk Veilig Wonen ® nieuwbouw? Met het Politiekeurmerk Veilig Wonen® weten bewoners dat ze in een veilig huis, in een veilige straat, in een veilige en leefbare wijk wonen. Woningen die aan de eisen van het keurmerk voldoen, ontvangen een certificaat Veilige Woning. Wijken die aan de eisen van het keurmerk voldoen, ontvangen een verklaring. Wie kan het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw aanvragen? De opdrachtgever van het nieuwbouwproject kan, samen met de gemeente, het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw aanvragen bij de regionale Keurmerkcommissie of certificeringsinstelling.
Effecten • Bewoners die in een keurmerkwijk wonen, vinden de genomen maatregelen zinvol. Dit bleek al in 1998 toen het NIPO onderzoek deed naar ervaringen van bewoners. • Onderzoek van marketingbureau USP (2001) laat zien dat het grootste gedeelte van de gemeenten en woningcorporaties in Nederland bekend is met het keurmerk. Als belangrijkste voordelen van het keurmerk noemden gemeenten en woningcorporaties het toenemen van het gevoel van veiligheid en het afnemen van het inbraakrisico. • Het Engelse ministerie van Binnenlandse zaken onderzocht de effecten van het verbeteren van straatverlichting op de criminaliteit1. Eén van de conclusies was dat het verbeteren van de straatverlichting een significante verbetering van het veiligheidsgevoel oplevert. Met name in gebieden met hoge criminaliteitscijfers is het verbeteren van de verlichting een praktische, kostenbewuste en vooral effectieve maatregel. De totale afname van de criminaliteit bedroeg gemiddeld 20%. Het ging hierbij om een afname van inbraken, diefstallen, geweldsdelicten, vandalisme en straatroof. Als het verbeteren van de straatverlichting gepaard gaat met andere situationele, preventieve maatregelen zoals het beveiligen van woningen levert het nog betere resultaten op. De kostenbesparing door de vermindering van de criminaliteit was vele malen groter dan de kosten van het verbeteren van de straatverlichting. • De Politiemonitor Bevolking 2004 geeft aan, dat burgers inbraak in woningen aanzienlijk minder vaak in de buurt constateerden dan twee jaar eerder. Minder inbraken in de woonomgeving dragen bij aan een veiliger gevoel, valt uit deze monitor op te maken. De daling van het slachtofferschap van inbraak of een poging daartoe, is hierbij al zichtbaar sinds 1995. • Onderzoek van de DSP-groep (2004) wijst uit dat het Poltiekeurmerk Veilig Wonen® zijn doelstellingen goed weet waar te maken. Niet alleen wordt de kans op een geslaagde inbraak gereduceerd tot 90%, ook neemt de kans op een – al dan niet geslaagde – poging sterk af. Dit laatste is een belangrijk feit, aangezien elke poging tot schade kan leiden. Door toepassing van het Poltiekeurmerk Veilig Wonen® in nieuwbouwwijken wordt de kans op inbraken of pogingen daartoe verwaarloosbaar klein.
1
Kosten Tarieven voor controle en keuring staan op www.politiekeurmerk.nl. Geldigheid Een afgegeven verklaring Politiekeurmerk Veilig Wonen® of een afgegeven certificaat is vijf jaar geldig. Na deze periode moet worden gecontroleerd of nog steeds wordt voldaan aan de eisen die in principe dan van toepassing zijn. De procedure hiervoor staat in de Regeling Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Handboek Wie alles wil weten over het toepassen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® in de nieuwbouw, kan hiervoor dit handboek gebruiken. Het bevat de laatste stand van zaken. De eisen erin zijn van toepassing voor nieuwe aanvragen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw. Voor projecten die reeds aangemeld zijn geldt de handboekversie die op het moment van de aanvraag van toepassing was. Het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw bestaat uit eisen verdeeld over vijf categorieën: • Stedenbouwkundige randvoorwaarden (S-eisen); • Openbare ruimte (O-eisen); • Kavels (K-eisen); • Gebouw (G-eisen); • Woning (W-eisen). Aan elke categorie is een eisenpakket verbonden. Om voor het volledige Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw in aanmerking te komen, moet een project in alle categorieën aan voldoende eisen voldoen. De indeling in categorieën is gemaakt, omdat per categorie verschillende partijen verantwoordelijk zijn. Zo is de gemeente verantwoordelijk voor de eisen in de categorie ‘Openbare ruimte’ (O-eisen). Verantwoordelijk voor de categorie ‘Woning’ (W-eisen) zijn de opdrachtgever en de architect. Om het systeem van eisenpakketten inzichtelijk en hanteerbaar te maken, staan op www.politiekeurmerk.nl twee toetslijsten. De lange toetslijst leent zich voor overleg gedurende het bouwproject en voor het noteren van opmerkingen, bijvoorbeeld bij toe te passen eisen. De korte toetslijst is bedoeld om snel inzicht te krijgen in de score van een project, bijvoorbeeld vlak voor de keuring ervan. Voorbeelden van de toetslijsten kunt u vinden in bijlage 8.
Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Home Office Research Study 251 Research, Development and Statistics Directorate Communication Development Unit London, Effects of improved street lighting on crime: a systematic review, august 2002, e-mail:
[email protected].
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
5
Sociaal veilig ontwerpen Bij elke eis staat steeds omschreven wat wordt geëist en welke mogelijkheden er zijn om aan de eis te voldoen. Daarna volgt een toelichting. Hierin staat op welke veiligheidsproblemen een eis gericht is. Zo kan een eis bedoeld zijn om brand te signaleren, maar ook om de kans op inbraak of overlast te verminderen. De toelichting laat ook zien welk uitgangspunt aan een eis ten grondslag ligt. Zo kan een eis bedoeld zijn om de attractiviteit van het doelwit te verkleinen, maar ook om de zichtbaarheid van het object te vergroten of om betrokkenheid van buurtbewoners te stimuleren. Meer hierover staat in het proefschrift Sociale Veiligheid en Gebouwde Omgeving van Van der Voordt en Van Wegen. Belangrijk onderdeel van dit proefschrift is de checklist Sociaal Veilig Ontwerpen. Cursisten die de opleiding IBOR of bouwplanadviseur volgen, ontvangen de checklist automatisch. Basis- en aanvullende eisen De Keurmerkcommissie of certificeringsinstelling bepaalt welke eisen van toepassing zijn. Als er in een bouwplan geen flatgebouw gebouwd wordt, zijn eisen die daaraan gesteld worden, uiteraard niet van toepassing. Om aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen® te voldoen moet in elk geval aan alle van toepassing zijnde basiseisen (maximaal 23) voldaan worden. Daarnaast moet aan minimaal 60% van alle van toepassing zijnde aanvullende eisen voldaan worden. Als u een oplossing aanreikt voor een basiseis die afwijkt, maar wel tot hetzelfde effect leidt, kunt u dispensatie aanvragen. Dit kan echter niet voor een aanvullende eis.
basiseis
aanvullende eis
Opleidingen Op het gebied van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw zijn de volgende opleidingen relevant: • cursusdag nieuwbouw op woningniveau; • bouwplanadviseur/bouwtoetser; • inrichting en beheer openbare ruimte (IBOR). Wilt u weten welke opleiding geschikt is voor uw werk? Kijk dan op www.politiekeurmerk.nl.
Aansprakelijkheid De beheerder van het keurmerk, politie, Keurmerkcommissie, certificeringsinstelling en gemeente, aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke schade die uit (procedures rond) aanvraag, advisering, uitvoering, keuring, certificering op het gebied van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw zou kunnen voortkomen.
Verandering van inhoud Een veilige wijk ontstaat niet vanzelf. Een inspirerend concept als het Politiekeurmerk Veilig Wonen® kan hieraan een bijdrage leveren. Immers: daar waar betrokkenen zoals politie, woningcorporaties, PKVWbedrijven en gemeenten het keurmerk daadwerkelijk samen toepassen, is sprake van een sterke daling van het aantal inbraken. Bewoners voelen zich veiliger. Het lijkt erop dat in keurmerkwijken ook aanzienlijk minder vernielingen, auto- en fietsendiefstallen plaatsvinden. Maar, daar waar de inzet om het keurmerk toe te passen niet groot genoeg is (één van de keurmerkpartners laat het afweten of maakt nauwelijks geld en menskracht vrij), verandert weinig. Sterker nog: het aantal inbraken stijgt er vaak. Dit inzicht bracht de keurmerkpartners ertoe om het keurmerk vanaf 2005, meer dan in de voorgaande jaren, te vertalen in heldere en gehandhaafde regels, concrete, bestuurlijke, politieke en ambtelijke afspraken en vooral in: veel gezamenlijke projecten. Hiervoor is het eisenpakket nieuwbouw voor een deel herzien en vereenvoudigd. Hierdoor is meer maatwerk mogelijk dan in de voorgaande jaren. De aanpassing van het eisenpakket nieuwbouw moet er onder andere voor zorgen dat alle keurmerkpartners doordrongen zijn van de winst van het keurmerk, de eenvoud van de toepassing ervan, hun taken en verantwoordelijkheden. Gemeenten, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) en de certificeringsinstellingen vervullen hierbij, vanaf 2005, een sleutelrol.
Verandering van organisatie In hoofdlijnen bestaan de veranderingen uit het overdragen van beheeren managementtaken van het Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® aan het CCV. Denk hierbij aan het beheer van de Regeling Politiekeurmerk Veilig Wonen® en de eisenpaketten nieuwbouw en bestaande bouw. Daarnaast worden taken die te maken hebben met de kwaliteitsbewaking overgedragen aan daarvoor aangewezen certificeringsinstellingen: zowel de erkenning van PKVW-bedrijven en -instellingen als ook het certificeren van woningen, complexen, omgevingen en hele keurmerkwijken. Voor opleidings- en examineringstaken geldt een
6
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
mengvorm, waarbij reeds bekende opleidingsinstituten opleidingen blijven organiseren en certificeringsinstellingen de verantwoordelijkheid krijgen voor (toezicht op) examinering en persoonscertificering (vakbekwaamheid).
Procedure Bij het aanvragen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw onderscheiden we de initiatief-
Meer informatie Meer informatie over het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw, staat op www.politiekeurmerk.nl. Daarnaast kan het zinvol zijn één van de opleidingen of trainingen te volgen. Er bestaat ook een brochure voor bewoners van een wijk met het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw: Veilig wonen, prettig wonen nieuwbouw. Brochures zijn door partners te bestellen via de webshop op www.politiekeurmerk.nl
nemers en de officiële aanvragers. Iedereen kan het initiatief nemen tot de realisatie van een keurmerkwijk. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Aanvrager van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw is altijd de opdrachtgever van een bouwproject. Dit kan een woningcorporatie zijn, een projectontwikkelaar of een aannemer die voor eigen rekening bouwt. Dit is immers de partij die bepaalt hoe een project gebouwd wordt. Keurmerkcommissie De meeste regio’s hebben een Keurmerkcommissie. Via deze commissie kunt u aanvragen voor keurmerkprojecten indienen. Leden kunnen zijn vertegenwoordigers van gemeenten, politie, woningcorporaties en bedrijven. De Keurmerkcommissie komt regelmatig bijeen om plannen te toetsen. De inbedding van deze commissie is afhankelijk van de regionale situatie. Zo kan deze commissie bijvoorbeeld ondergebracht zijn bij een regionaal platform criminaliteitsbeheersing of een veiligheidsstichting (Wet gemeenschappelijke regelingen). Als er in een regio om wat voor reden dan ook geen Keurmerkcommissie is, kan de aanvrager zich rechtstreeks tot de certificeringsinstelling wenden. Certificeringsinstelling De certificeringsinstelling is de spil in de procedure-, toezichts- en kwaliteitsbewaking. Deze instelling is verantwoordelijk voor het verlenen van keurmerken. Zij onderhoudt intensief contact met de regionale Keurmerkcommissies. Bouwplanadviseur/bouwplantoetser Een bouwplanadviseur kan nieuwbouwplannen toetsen aan de keurmerkeisen. Een bouwplanadviseur kan bovendien het plan begeleiden en advies geven over te toetsen maatregelen. Een bouwplanadviseur werkt bij een gemeente, PKVW-erkend adviesbureau, woningcorporatie of politie en kan beoordelen of een ingediend bouwplan aan de keurmerkeisen voldoet. Procedure in stappen • De aanvrager neemt contact op met de Keurmerkcommissie in de regio waar het project gebouwd gaat worden of de certificeringsinstelling. Namen en telefoonnummers van contactpersonen vindt u op www.politiekeurmerk.nl. • De regionale Keurmerkcommissie wijst u op de mogelijkheid een speciaal opgeleide bouwplanadviseur in te schakelen of gebruik te maken van een pkvw-erkend adviesbureau. Hieraan zijn kosten verbonden. Advies is echter belangrijk, omdat daarmee de kans op een succesvolle oplevering van het project toeneemt. • De adviseur en aanvrager bespreken welke eisen van toepassing zijn. Op een toetslijst geeft de bouwplanadviseur aan welke eisen gelden.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
7
•
•
•
•
•
•
•
Een project moet voldoen aan alle van toepassing zijnde basiseisen plus aan minimaal zestig procent van de aanvullende eisen. De aanvrager kan zelf een keuze maken uit de aanvullende eisen. In bijlage 8 van dit handboek staan voorbeelden van toetslijsten. Vervolgens gaat de aanvraag met tekeningen en toetslijst via de Keurmerkcommissie naar de certificeringsinstelling. Deze instelling stelt het eisenpakket uiteindelijk vast. De aanvrager ontvangt een schriftelijk overzicht van de eisen die gelden voor zijn specifieke project. Het is aan te bevelen afspraken over het keurmerk schriftelijk vast te leggen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van het aanvraagformulier Politiekeurmerk Veilig Wonen® dat als bijlage 6 in dit handboek is opgenomen. Een bouwplanadviseur staat de aanvrager bij tijdens het planproces. Een bouwplanadviseur geeft advies op welke manier de aanvrager keurmerkeisen in het ontwerp kan toepassen. Bij onenigheid of twijfel hierover, beslist de certificeringsinstelling. Zodra de certificeringsinstelling positief reageert op de aanvraag, mag de aanvrager de melding Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw aangevraagd gebruiken in media-uitingen, op borden en in communicatiemateriaal. Hiervoor moet de aanvrager wel eerst toestemming hebben van de certificeringsinstelling en de kosten hebben voldaan. Mocht de aanvrager het niet eens zijn met de beoordeling van de certificeringsinstelling, dan kan hij bezwaar maken bij de beroeps- en geschillencommissie. Na de oplevering van het bouwproject, controleert een onafhankelijke inspectie-instelling of maatregelen uitgevoerd zijn zoals het hoort. Op basis van deze bevindingen beslist de certificeringsinstelling of ze het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw uiteindelijk verleent. Daarna kunnen certificaten aan bewoners worden afgegeven. Voor een inspectie zijn de volgende documenten noodzakelijk: 1. als een formulier aanvraag Politiekeurmerk Veilig Wonen® is ondertekend: een kopie van dit formulier; 2. door de certificeringsinstelling goedgekeurde en gestempelde tekeningen; 3. een door de certificeringsinstelling goedgekeurde en gestempelde toetslijst; 4. een verlichtingsplan (inclusief berekeningen) van het betreffende openbaar gebied; 5. indien van toepassing: een verlichtingsplan (inclusief de berekeningen) van het gebouw; 6. een inrichtingsplan van het openbaar gebied waarop het groenplan is weergegeven; 7. indien van toepassing: een beheerplan; 8. documenten betreffende de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen.
Dispensatiecommissie Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® wil de creativiteit van ontwerpers en architecten niet beperken en is daarom een flexibel instrument. Dispensatie van basiseisen is mogelijk als het beoogde effect (zie de ‘wat’ vraag bij elke eis) maar hetzelfde is. De dispensatiecommissie bepaalt of oplossingen die afwijken van de eisen, (zie de ‘hoe’ vraag bij elke eis) kunnen worden toegelaten. De aanvrager legt deze oplossingen via de Keurmerkcommissie of certificeringsinstelling voor aan de dispensatiecommissie. Verleende dispensaties worden voor individuele gevallen verleend. Als regelmatig dispensatie voor een zelfde eis wordt gevraagd kan dat reden zijn om de
8
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
eis in een later handboek aan te passen. Het verlenen van dispensaties is uitsluitend voorbehouden aan de dispensatiecommissie. Raadpleeg voor gedetailleerdere informatie de Regeling Politiekeurmerk Veilig Wonen®.
Coulanceregeling Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® kent een coulanceregeling voor individuele woningen, die in een wijk staan die nog niet als geheel het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw heeft ontvangen. Als een individuele woning aan de W-eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw voldoet, kan de Keurmerkcommissie, bij wijze van uitzondering, toch een certificaat afgeven. Dit kan: • voor een individuele woning op een vrije kavel; • als een woningbouwproject met een voorlopig keurmerk gefaseerd wordt opgeleverd. Een inspectie-instelling moet deze woningen dan wel keuren; • als een bewoner hierom vraagt binnen twee jaar na oplevering van zijn woning. Het kan hierbij gaan om bewoners die, buiten hun schuld, wonen in een wijk die uiteindelijk niet het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw heeft ontvangen, bijvoorbeeld omdat één van de partijen zich niet aan de afspraken heeft gehouden. In bepaalde gevallen mag een PKVW-erkende projectontwikkelaar, met toestemming van de Keurmerkcommissie, het certificaat Veilige Woning zelf afgeven.
Waar komt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® vandaan? De eisen voor nieuwbouw en bestaande bouw zijn gebaseerd op een praktische vertaling van - onder meer het in 1991 verschenen proefschrift ‘Sociale Veiligheid en Gebouwde Omgeving’ van Van der Voordt en Van Wegen. Uitgangspunt daarbij is dat de aanwezigheid van potentiële daders en een aantrekkelijk, kwetsbaar doelwit de kans op criminaliteit verhogen. Aanwezigheid van ‘sociale ogen’, zicht en toezicht verlagen deze kans. Dit geldt ook als de wijk aantrekkelijk is vormgegeven, goed is onderhouden en bewoners zich betrokken voelen bij hun omgeving.
Het beperken van de toegankelijkheid van een wijk voor ongewenste personen, werkt preventief tegen allerlei vormen van criminaliteit en vermindert onveiligheidsgevoelens. De ideeën van wetenschapper Christopher Alexander en ervaringen in de politiepraktijk, speelden een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. In het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw zijn de criteria uit het schema uitgewerkt in concrete eisen.
Hoe is het keurmerk ontstaan Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® kreeg handen en voeten toen Nederlandse politiemensen in 1992 de Engelse formule Secured by design verder uitwerkten. Deze verdere uitwerking, de basis voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®, is de afgelopen jaren gecoördineerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en, in het begin, door het ministerie van Justitie en de Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV). De SEV richtte hiervoor onder meer het Steunpunt Veilig Wonen op, begeleidde de samenstelling en ontwikkeling van de handboeken en voerde de regie. Toen het concept Politiekeurmerk Veilig Wonen® stond, heeft de SEV de invoering, toepassing en ontwikkeling van het keurmerk in de handen gegeven van de Nederlandse politie. Het Expertisecentrum Woningcriminaliteit, ondergebracht bij het Nederlands Politie Instituut, begeleidde de politiekorpsen bij het invoeren en toepassen van het keurmerk tot en met 2001. In dat jaar is een zelfstandige stichting voor het keurmerk in het leven geroepen: het Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Dit beheerinstituut ondersteunde de keurmerkpartners bij het toepassen van het keurmerk tot en met 2004. Beheer en management van het keurmerk zijn daarna in handen gegeven van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). De uitvoering ligt bij bedrijven en certificeringsinstellingen.
OMGEVING aanwezigheid van ‘sociale ogen’ DADER
sociale drempels
betrokkenheid
DOELWIT
zichtbaarheid attractiviteit van de omgeving
fysieke drempels
toegankelijkheid/ vluchtwegen
attractiviteit
fysieke kwetsbaarheid
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
9
10
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
S Stedenbouwkundige randvoorwaarden S1
Woningdifferentiatie
12
Aanvullende eis
S2
Bouwhoogte en schaal
13
Aanvullende eis
S3
Aansluiting op omliggende bebouwing
14
Aanvullende eis
S4
Wijkontsluiting
16
Aanvullende eis
S5
Routes langzaam verkeer
17
Aanvullende eis
S6
Verkaveling en achterpaden
19
Aanvullende eis
S7
Recreatie en ontspanning
21
Aanvullende eis
S8
Wijkvoorzieningen
22
Aanvullende eis
S9
Publiekstrekkende voorzieningen
24
Aanvullende eis
Basis- en aanvullende eisen De certificeringsinstelling bepaalt welke eisen van toepassing zijn. Een voorbeeld: als een bouwplan geen publiekstrekkende voorzieningen heeft, is eis S9 niet van toepassing. Van het totale aantal aanvullende eisen (zowel bij de S-eisen als bij de O-, K-, G- en W-eisen) moet minimaal 60% worden gehaald.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
11
Stedenbouwkundige randvoorwaarden S1
W O N I N G D I F F E R E N T I AT I E
Aanvullende eis
WAT
Het woongebied is gevarieerd en bewoners kunnen zich met het woongebied identificeren.
HOE
• Er is variatie in woningen (woningtype, woninggrootte, prijsklasse, eigendom, bouwhoogte) en daarmee variatie in doelgroepen in de wijk. • Variatie bestaat uit homogene clusters woningen.
Toelichting Grote wijken met een zelfde karakter lopen meer risico op een slecht imago. Door het creëren van homogene buurten in een heterogene wijk2, kunnen alle voorzieningen aanwezig zijn zonder dat de wijk als geheel een (negatief) stempel krijgt. Deze gedachte is gebaseerd op het begrip ‘Community of interest3’ (Newman): ‘Het is prettiger leven in een buurt4, waar mensen wonen met een zelfde leefstijl en een zelfde expressie van status. Daarbij zijn langzame, niet te abrupte overgangen van de ene buurt naar de andere aan te raden (geen grote ‘sprongen’ in het karakter van buurten). Woningdifferentiatie helpt bij de aanpak van vandalisme, inbraken en buurtoverlast. Woningdifferentiatie zorgt ervoor dat bewoners zich meer betrokken voelen bij hun buurt. Daardoor wordt de wijk minder aantrekkelijk voor inbrekers en voor potentiële daders van andere delicten.
Toepassing en interpretatie Uit de praktijk van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® blijkt, dat ontwerpers van een wijk bij beoordeling van eis S1 vooral naar woningtype en prijsklasse kijken. De nieuwe bewoners zijn immers nog niet bekend. Richtlijn is dat, afhankelijk van de grootte van een wijk, een homogene buurt bestaat uit 20 tot 100 woningen. Bij grotere nieuwbouwwijken is de richtlijn voor een homogene buurt 10% van de omvang van een wijk. In grote wijken zijn grotere clusters meer vanzelfsprekend. In kleinere projecten (tot circa 100 woningen) hoeft binnen het project geen variatie te bestaan. Het project is dan te zien als een homogene buurt in relatie tot het totale woongebied. In het totale woongebied moet dan wel variatie aangebracht zijn om aan de eis te voldoen. In kleinere kernen ligt meer gevarieerde bouw, ook binnen een project, voor de hand.
2 3
4
12
Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Grünfeld, F. (1970), Habitat and Habitation; a pilot study. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1972), Defensible space, crime-prevention through environmental design, Macmillan company, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1996), Creating defensible space, Institute for Community Design Analysis. In opdracht van U.S. department of Housing and Urban Development. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Soomeren, P. van, B. van Dijk, P. de Savornin Lohman, (1986), Criminaliteit en gebouwde omgeving, Literatuurstudie. Uitgave van Bureau Voorkoming Misdrijven, Den Haag.
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Stedenbouwkundige randvoorwaarden BOUWHOOGTE EN SCHAAL Aanvullende eis
S2
WAT
Bewoners voelen zich niet verloren temidden van anonieme bouwmassa’s.
HOE
• Woongebouwen zijn niet hoger dan vijf bouwlagen. Mits beperkt toegepast zijn hogere woongebouwen als stedenbouwkundige accenten toegestaan. • Bij laagbouw zijn maximaal 20 woningen aaneengesloten.
Zie ook: S6 ‘Verkaveling en achterpaden’, K4 ‘Achterpaden’, G1 ‘Woongebouw: omvang en toegankelijkheid’.
Toelichting Als een groot aantal bewoners een gebouw, grootschalig complex of een zeer lange rij woningen deelt, leidt dit dikwijls tot anonimiteit en geringe betrokkenheid. Bewoners kennen en herkennen elkaar niet. Omdat betrokkenheid een belangrijke voorwaarde is voor sociale veiligheid en het voorkomen van onveiligheidsgevoelens, geeft het Politiekeurmerk Veilig Wonen® aan, dat gebouwen niet te groot en rijen woningen niet te lang moeten zijn. Dit zorgt voor minder vandalisme, minder buurtoverlast en een veiliger gevoel, omdat mensen zich meer betrokken voelen bij een buurt die goed toegankelijk is.
Toepassing en interpretatie Bij het bepalen van de optimale omvang van een gebouw, complex of rij woningen, is uitgegaan van (maximaal) vijftig wooneenheden in een gebouw en twintig woningen in een rij. De omvang van parkeergarages en bergingscomplexen heeft een belangrijke rol gespeeld bij het bepalen van deze omvang. Een groot gebouw betekent immers ook een grote garage en een groot bergingscomplex. Dit zijn onaangename ruimten in het gebruik. Ook de eisen G1 ‘Woongebouw: omvang en toegankelijkheid’, G7 ‘Collectief bergingscomplex: ontsluiting en omvang’ en K4 ‘Achterpaden’ hebben een relatie met dit principe.
Weinig sociale samenhang in anonieme bouwkolossen Gestapelde bouw Hoewel eis S2 uitgaat van maximaal vijf bouwlagen, speelt de hoogte van een gebouw een kleinere rol in een appartementencomplex met een centrale hal en een gering aantal appartementen per verdieping dan in een flat. De kans dat mensen elkaar kennen en herkennen is in een klein appartementencomplex veel groter dan bijvoorbeeld in galerijflats. Bewoners van hogere verdiepingen voelen zich doorgaans minder betrokken bij de openbare ruimte rond een gebouw. Daarnaast is het zo dat galerijen of corridors in woongebouwen met maximaal tien eenheden per ontsluitingszijde overzichtelijker zijn. Bewoners herkennen elkaar en weten, bij wijze van spreken, wie bij welke deur hoort. Ongewenste bezoekers vallen op. Hoog woongebouw Als onderdeel van de stedenbouwkundige structuur in een wijk, is een hoog woongebouw toegestaan als accent of opvallend punt. Hiervoor moet wel een duidelijke verklaring zijn. Zo kan het woongebouw bedoeld zijn als entree, centrum of middelpunt van de wijk. Laagbouw Hoewel eis S2 bij laagbouw uitgaat van woonblokken van maximaal 20 woningen lang, gaat de voorkeur uit naar blokken van maximaal tien woningen aaneengesloten. Dit houdt onder andere verband met de gewenste lengte van achterpaden. Bij rijen langer dan tien woningen moet rekening gehouden worden met een andere constructie van het achterpad, bijvoorbeeld een breder achterpad of een doodlopend achterpad. In kleine woongebouwen kennen bewoners elkaar
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
13
Stedenbouwkundige randvoorwaarden S3
AANSLUITING OP OMLIGGENDE BEBOUWING
Aanvullende eis
WAT
Het nieuwe woongebied sluit aan bij bestaande wijken in de bebouwde kom.
HOE
• De overgang van bestaand naar nieuw woongebied wordt overzichtelijk en attractief vormgegeven door: - herkenbare en aantrekkelijke entrees van het woongebied in het zicht van woningen; - het bundelen van verkeersstromen, zodat informeel toezicht op toegangsroutes ontstaat; - het ontbreken van ‘niemandsland’ en het ontbreken van ruimtelijke barrières zoals een spoorlijn, autosnelweg of geluidwerende voorzieningen. De maximale afstand tussen bestaand en nieuw woongebied is 100 meter.
Zie ook: K5 ‘Erfafscheidingen’.
Een nieuwe wijk sluit aan bij bestaande bebouwing
Toelichting
Toepassing en interpretatie
Eis S3 is gericht op het voorkomen van ‘niemandsland’: een anoniem gebied waarop omwonenden geen (toe)zicht hebben. Er is geen sociale controle. Omwonenden gaan deze plekken mijden, waardoor de sociale controle nog meer afneemt. Omwonenden gaan gebruik maken van de auto om dit soort overgangsgebieden te passeren. ‘Niemandsland’ ontstaat bijvoorbeeld als ‘groen’ als buffer tussen woonwijken wordt gelegd. Ook kunstwerken (geluidwerende voorzieningen) langs wegen en kantorenparken tussen woonwijken, kunnen ‘niemandsland’ vormen, evenals braakliggende terreinen of terreinen waar gesloopt is. Door nieuwe wijken te laten aansluiten bij de omliggende bebouwing, kan vandalisme worden voorkomen en voelen omwonenden zich veiliger. Aansluiting op omliggende bebouwing maakt een wijk of een gebied toegankelijk.
Eis S3 is van toepassing op gebieden of plekken waar bewoners en bezoekers van de wijk doorheen moeten, bijvoorbeeld om voorzieningen, het centrum of andere delen van de wijk te bereiken. Het kan hierbij ook gaan om nachtroutes voor langzaam verkeer van en naar de wijk. Als er een goed alternatief is voor routes door dit soort gebieden, is deze eis niet van toepassing op groenzones en parken met een recreatieve functie. Bewoners en bezoekers kiezen dan zelf voor het gebruik van zo’n gebied.
7
14
In veel gevallen gaat eis S3 dus over de vormgeving van de ontsluiting en de entree van een wijk, waarbij speciale aandacht uitgaat naar langzaam verkeer. Er mogen geen ruimtelijke barrières zijn, die het zicht vanuit de omringende bebouwing beperken. Een sociaal veilige route kan worden gemaakt door verkeersstromen te bundelen. Meer mensen op straat betekent een meer vanzelfsprekende controle7.
Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Jacobs, J. (1961), The death and life of great American cities, Vintage books, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Hajonides, T. et al (1987), Buiten gewoon veilig, Stichting Vrouwen, Bouwen & Wonen, Rotterdam Goossens/Mets uitgevers. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1972), Defensible space, crime-prevention through environmental design, Macmillan company, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1996), Creating defensible space, Institute for Community Design Analysis. In opdracht van U.S. department of Housing and Urban Development.
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Stedenbouwkundige randvoorwaarden V E RV O L G S3 Aandachtspunten vormen gebieden in en rond een wijk die langere tijd geen functie hebben. Braakliggende gebieden moeten zo snel mogelijk een definitieve bestemming krijgen of desnoods tijdelijk worden ingericht. Door vervuiling en brandstichting kunnen dit soort gebieden een negatief stempel op de wijk drukken.
Twee opties voor nieuwbouw: wijk A is de goede keuze. Hierbij is integratie in bestaand stedelijk gebied. Wijk B is afgesneden van de bestaande wijk door spoorlijn, braakliggend terrein en autsnelweg.
Herkenbare toegang tot een wijk
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
15
Stedenbouwkundige randvoorwaarden S4
WIJKONTSLUITING
Aanvullende eis
WAT
Het aantal ontsluitingen van de woonwijk is beperkt.
HOE
• Het aantal ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer van de woonwijk bedraagt: - maximaal twee in een woonwijk tot en met 500 woningen; - maximaal vier in een woonwijk met meer dan 500 woningen.
Toelichting Een veilige wijk in een veilige gemeente: daar draait het om. Door bundeling van verkeersstromen (het beperken van de toegankelijkheid van een wijk) ontstaat meer sociale controle. Prettig voor de bewoners (zie ook S3) en niet prettig voor daders, want die maken een grotere kans op herkenning. Door het aantal doorgaande verkeersstromen te beperken, is een wijk minder aantrekkelijk voor potentiële daders: het aantal vluchtwegen neemt immers af8. Gevolg: minder inbraken.
Toepassing en interpretatie Of toepassing van eis S4 noodzakelijk is, is afhankelijk van het ontsluitingsnetwerk van de volledige woonwijk, ook als de keurmerkaanvraag slechts betrekking heeft op een deel ervan. Hierbij is een wijk een eenheid van 500 tot 3.000 woningen, afhankelijk van de grootte
van de gemeente. Binnen een wijk bestaan meerdere buurten. Deze zijn te herkennen aan clusters van type woningen en verschillen in ruimtelijke opbouw. Buurten bestaan dikwijls uit een klein cluster van straten. De grootte van buurten is, evenals de grootte van wijken, sterk afhankelijk van de omgeving. In een stedelijke omgeving bestaat een buurt uit 100 tot 500 woningen. In een kleinere kern kan een buurt bestaan uit 20 tot 100 woningen. Wat in elk geval van belang is dat partijen tijdig met elkaar overleggen over de ontsluiting van een wijk. Daarbij moeten de partijen kijken naar de volledige stedenbouwkundige opzet van de wijk9. Hierbij worden vaak minimaal twee toegangswegen geëist. Dit om de bereikbaarheid van de wijk voor hulpdiensten te garanderen. Door het plaatsen van een klappaaltje in de tweede toegangsweg, is het soms mogelijk voor normaal verkeer slechts één toegangsweg te hebben, terwijl de wijk toch te allen tijde bereikbaar is voor hulpdiensten. Deze eis geldt niet bij inbreiding in een woongebied, bijvoorbeeld na het slopen van een aantal woningen of een school. Onder gemotoriseerd verkeer worden behalve auto’s, ook motoren en bromfietsen verstaan.
Ontsluiting van de wijk is duidelijk vormgegeven
8
9
16
Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham (ed, 1991 reissue), Environmental criminology Waveland Press, inc.. Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft. Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: Invalswegen in Almere.
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Stedenbouwkundige randvoorwaarden ROUTES LANGZAAM VERKEER Aanvullende eis
WAT
Routes voor langzaam verkeer zijn sociaal veilig.
HOE
• Sociaal veilige routes - Op tenminste één van de routes vanuit het woongebied naar essentiële functies en voorzieningen in de wijk (winkels, school, openbaar vervoer, parkeren, wijkcentrum) is zicht vanuit omliggende woningen. - Er zijn geen tunnels, viaducten of onderdoorgangen op langzaam-verkeer-routes naar voorzieningen.
S5
• Sociaal minder veilige routes - Op alternatieve routes door het groen, wordt geen schijnveiligheid gewekt door daar openbare verlichting aan te leggen. Zie ook: O1 ‘Openbare verlichting’.
Toepassing en interpretatie Veel verkeer in een wijk is langzaam verkeer: voetgangers, fietsers, rollator-, rolstoelgebruikers. Eis S5 gaat over de vraag of er voor dit verkeer sociaal veilige routes beschikbaar zijn van de woningen naar voorzieningen in de wijk. Dit hoeven niet alleen fiets- en wandelpaden te zijn, maar kunnen ook gewone straten zijn. Sociale veiligheid wordt gewaarborgd door het zicht op routes. Dit kan bijvoorbeeld als: • woningen op hetzelfde niveau als deze routes liggen; • er vanuit deze woningen zicht is op deze routes; • routes goed worden verlicht. Tunnels en onderdoorgangen verminderen de sociale veiligheid en kunnen in het stadium van planvorming beter vervangen worden door fietsbruggen. GOED: Fietsroute in het zicht van woningen Eis S5 is ook van toepassing op de leefomgeving rond de eigen woning, bijvoorbeeld op de looproute van de voordeur naar centrale parkeervoorzieningen. Sociaal veilige routes maken de kans op openlijke geweldpleging kleiner en zorgen ervoor dat mensen zich veiliger voelen10.
Veilig fietspad door overzicht en verlichting
10 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Hajonides, T. et al (1987), Buiten gewoon veilig, Stichting Vrouwen, Bouwen & Wonen, Rotterdam Goossens/Mets uitgevers (ISBN 90 70509 636). 11 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Hoogervorst (1985), Duistere puntjes in de lichtstad.
Sociaal veilige en minder sociaal veilige routes Niet alle routes hoeven altijd sociaal veilig te zijn. Overdag of als het druk is, kan een recreatieve route door het groen een aantrekkelijk alternatief zijn, terwijl mensen op een stil moment of in het donker kunnen kiezen voor een route langs woningen11. Eis S5 noemt een recreatieve route een sociaal minder veilige route. Een route door een groenstrook is in principe bedoeld voor gebruik overdag, als het licht is. Het gebruik van deze route is afhankelijk van de keuze van de gebruiker. Om te voorkomen dat gebruikers
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
17
Stedenbouwkundige randvoorwaarden S5
V E RV O L G
FOUT: Geen tunnels in route voor langzaam verkeer
denken dat een dergelijke route sociaal veilig is, is er geen verlichting (voorkomen van schijnveiligheid). Sociaal veilige routes (ook wel nachtroutes genoemd) zijn altijd sociaal veilig door toezicht, bundeling van verkeersstromen en verlichting. Deze routes zijn zowel overdag als in het donker als in stille tijden te gebruiken. Hoofdfietsroutes langs doorgaande wegen moeten zichtbaar zijn vanaf de weg. Een brede strook (hoge) beplanting tussen de weg en het fietspad neemt de mogelijkheid tot sociale controle weg. Verlichting Uitgangspunt voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen® is dat alle openbare gebruiksruimte verlicht is. Dit betekent dat niet alleen rijbanen verlicht moeten zijn, maar ook trottoirs, wandelpaden en fietspaden. Hierbij is het niet nodig om dagroutes/routes door het groen te verlichten. Voorwaarde is dat er voor de ‘donkere uren’ een veilige alternatieve route is, die wel is verlicht en in het zicht van woningen ligt.
Tip Zicht op routes kan bereikt worden door routes langs de voorzijde van woningen te laten lopen. Aan de voorzijde van woningen is zicht beter gegarandeerd, dan aan de achterzijde. Door routes voor langzaam verkeer in groengebieden en fietspaden te voorzien van een open zone van minimaal vier meter aan beide zijden, bestaat zicht op de route. Dit kan door grasstroken aan te leggen of laagblijvende beplanting te gebruiken. Op deze manier ontstaan langere zichtlijnen langs het pad en in bochten. Lage beplanting is ook makkelijker in het beheer van het groen.
Voetganger kan kiezen: door park of langs de weg
18
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Stedenbouwkundige randvoorwaarden V E R K AV E L I N G E N A C H T E R PA D E N Aanvullende eis
S6
WAT
De stedenbouwkundige opzet draagt bij aan sociaal veilige verkaveling.
HOE
• Achterpaden ontbreken. of Achterpaden vormen geen doorlopende ontsluitingsstructuur van het woongebied, maar maken tuinen en woningen aan de achterzijde bereikbaar voor de betreffende bewoners. • Achterpaden hebben geen gecombineerde functie met de langzaam verkeersontsluiting in de wijk, zoals fietspaden of wandelroutes. • De verkaveling is zo opgezet dat achterpaden overzichtelijk zijn en voldoen aan eis K4 ‘Achterpaden’.
Zie ook: S2 ‘Bouwhoogte en schaal’, K4 ‘Achterpaden’.
Toelichting
12
Aanvullende eis S6 hangt nauw samen met eis K4. Daarbij is K4 een basiseis, waarmee in een vroeg stadium rekening gehouden moet worden om uiteindelijk het Politiekeurmerk Veilig Wonen® te halen. Het liefst ziet het Politiekeurmerk Veilig Wonen®, uit het oogpunt van sociale veiligheid, helemaal geen achterpaden, maar als deze paden in het plan toch worden toegepast beschrijft K4 hoe achterpaden sociaal veilig uitgevoerd kunnen worden (kort, recht en overzichtelijk). Eis S6 houdt al in een vroeg stadium van de stedenbouwkundige opzet rekening met de voorwaarden van K4. Het gaat hierbij vooral om maatvoering (breedte) van het achterpad en routes vanuit (doodlopende) achterpaden. Eis S6 heeft een procedureel karakter. De eis zorgt ervoor dat partijen op tijd met elkaar om tafel zitten om achterpaden sociaal veilig te ontwerpen. De noodzaak (en het gebruiksgemak) van een achterpad is afhankelijk van het type woning en van de toegankelijkheid van de achtertuin vanaf de voorzijde van de woning (via tuin, poort of eventueel garage). Als K4 niet gehaald wordt, wordt ook het Politiekeurmerk Veilig Wonen® niet gehaald.
GOED: Geen achterpad. Achtertuin grenst aan water
Achterpaden ontbreken bij patioverkaveling
12 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Coleman, A. (1985), Utopia on trial, Vision and reality in planned housing. Hilary Shipman, Londen. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1972), Defensible space, crime-prevention through environmental design, Macmillan company, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1996), Creating defensible space, Institute for community Design Analysis. In opdracht van U.S. department of Housing and Urban Development.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
19
Stedenbouwkundige randvoorwaarden S6
V E RV O L G
Toepassing en interpretatie Een overzichtelijke achterpadenstructuur betekent: • het ontbreken van een doorlopende structuur van (achter)paden door de wijk (als doorgaande routes). De buurt/wijk wordt minder toegankelijk/doorgankelijk en het aantal vluchtwegen wordt beperkt; • korte, rechte, bij voorkeur doodlopende paden, die bij betreden in een oogopslag volledig te overzien zijn; • goede maatvoering, passend bij de hoeveelheid gebruikers van een achterpad (zie eis K4). Als er geen achterpaden worden toegepast in het plan, bijvoorbeeld door gesloten bouwblokken, wordt aan aanvullende eis S6 voldaan en is K4 niet van toepassing. Bij het ontwerpen van een structuur voor achterpaden moet aan de loopafstand (van bewoners) naar verzamelpunten voor vuilcontainers worden gedacht.
GOED: Kort achterpad met onthoekingen
FOUT: Achterpad is te lang
20
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Stedenbouwkundige randvoorwaarden R E C R E AT I E E N O N T S PA N N I N G Aanvullende eis
WAT
Bij wijken groter dan 500 woningen is ruimte om te recreëren en draagt de openbare ruimte bij aan een attractieve en overzichtelijke woonomgeving.
HOE
• Verspreid in het woongebied zijn kleinere (groene) plekken aanwezig, onder andere om te spelen en te recreëren.
S7
• In het woongebied of aan de rand daarvan, ligt een (groen) gebied met mogelijkheden voor multifunctioneel gebruik (spelen, wandelen, publieksactiviteiten, vissen, etc.). Zie ook: O7 ‘Straatmeubilair’, O8 ‘Voorzieningen voor jongeren’.
Toelichting Openbare ruimten zoals parken, plantsoenen en pleinen, bepalen voor een groot deel de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van een woonomgeving. Bij een aantrekkelijke woonomgeving voelen bewoners zich meer betrokken. Potentiële daders ervaren een verzorgde woonomgeving als een drempel. Naast groenvoorzieningen kunnen ook zogenoemde ‘grijze gebieden’ mogelijkheden bieden voor recreatie en ontspanning. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om verharde terreinen zoals een trapveldje of een skateboardplek, waarop bewoners, met name kinderen, in de directe woonomgeving voldoende ruimte hebben om te spelen en te recreëren. ‘Grijze gebieden’ kunnen overlast voorkomen. Het terrein kan gebruikt worden door hangjongeren, die - als het gebied niet te dicht bij woningen ligt - weinig geluidsoverlast voor omwonenden veroorzaken. ‘Grijze gebieden’ kunnen ook verkeersonveiligheid voorkomen, doordat jongeren niet hoeven te spelen op straat, maar een eigen plek hebben. Grasvelden en water om te recreëren
Toepassing en interpretatie Aantrekkelijk ingerichte openbare ruimte en verzorgd groen dragen bij aan de afwisseling en positieve belevingswaarde van de buurt. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® zoekt steeds naar het evenwicht tussen voldoende ruimte en het voorkomen van anonimiteit; het evenwicht tussen een aangename en een enge plek. Hierbij geldt bijvoorbeeld dat jongeren voldoende plekken moeten hebben waar zij kunnen samenkomen zonder overlast te veroorzaken voor buurtbewoners. Tegelijkertijd moeten deze plekken niet te groot zijn, anders ontstaan er weer overlast en onveiligheidsgevoelens door een aantrekkende werking op groepen en gebrek aan controle. Ook te weinig onderhoud zorgt ervoor dat deze gebieden het doelwit worden van vandalisme en vernieling. Er is geen altijd werkend recept te geven. Het juiste recept is afhankelijk van het type buurt, voorzieningen en bewoners. De (groene) ruimten tussen de bebouwing, mogen het zicht en de controle op de omgeving (en voorzieningen) niet belemmeren. Ze mogen zichtlijnen, bijvoorbeeld op de routes voor langzaam verkeer, niet onderbreken. Langgerekte plantsoenen bieden dikwijls een goed compromis tussen zicht, controle en voldoende oppervlakte. Snoei bomen zodat licht niet wordt gehinderd.
Ontspannen op pleinen
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
21
Stedenbouwkundige randvoorwaarden S8
WIJKVOORZIENINGEN
Aanvullende eis
WAT
Een gebied met voorzieningen veroorzaakt geen overlast voor omwonenden en functioneert als ontmoetingsplaats in het woongebied.
HOE
• Voorzieningen veroorzaken geen overlast. • Voorzieningen liggen bij voorkeur centraal in het woongebied. • Boven minimaal zestig procent van de winkels liggen woningen, die zicht hebben op het voorzieningengebied. • Vanuit omliggende woningen is goed zicht mogelijk op voorzieningen. • Looproutes van en naar voorzieningen liggen in het zicht van woningen. • Het aantal parkeerplaatsen en de stallingsmogelijkheden voor fietsen, is in overeenstemming met het aantal te verwachten gebruikers of bezoekers. Vanuit omringende bebouwing is zicht mogelijk op deze parkeerplaatsen en stallingsmogelijkheden. Zie ook: O2 ‘Parkeren in de open lucht’, O3 ‘Openbare parkeergarage’.
Bewoners hebben zicht op het schoolplein
Toelichting Een gebied met voorzieningen bestaat uit functies zoals wonen, basisscholen, winkels, (geen overlast veroorzakende) horeca en voorzieningen zoals een bibliotheek, postkantoor, medische voorzieningen, bank, wijk- of buurtcentrum. Eis S8 richt zich op de plaats van voorzieningen ten opzichte van woningen. Een gunstige, veilige situering van voorzieningen is te herkennen aan het feit dat mensen zich niet laten afhouden van het gebruik van de (loop)routes er naar toe. Hoewel het Politiekeurmerk Veilig Wonen® zich richt op de woonomgeving en dus niet op het voorzieningengebied, winkelcentrum of buurtcentrum, is het duidelijk dat (gebundelde) voorzieningen werken als spil in de wijk. Ze kunnen de sociale samenhang versterken13. Eis S8 is opgenomen, omdat bewoners gebruik maken van voorzieningen in hun woongebied. Ze moeten er geen overlast van ondervinden. Menging van functies vergroot de levendigheid, de kans op contacten en de binding met de wijk. Het mengen van woonfuncties en voorzieningen heeft als voordeel
dat er meer controle en toezicht is. Zo ontstaan na sluitingstijd geen anonieme, verlaten gebieden. Voor een prettige woonsfeer moeten woningen en routes zorgvuldig ontworpen worden. Menging van voorzieningen en woonfuncties kan vandalisme, buurtoverlast, inbraken, diefstal van/uit auto’s en openbare geweldpleging voorkomen. Omwonenden voelen zich veiliger. Ze voelen zich betrokken bij hun wijk. Hierdoor wordt de wijk minder aantrekkelijk voor potentiële daders.
Toepassing en interpretatie Er is een duidelijk verschil tussen voorzieningen die in deze eis (S8) worden bedoeld en publiekstrekkende voorzieningen die in eis S9 aan bod komen. In deze eis gaat het om voorzieningen die bestemd zijn voor bewoners van de wijk. Daarom zijn deze bij voorkeur tussen de woonbebouwing geplaatst.
13 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Jacobs, J. (1961), The death and life of great american cities, Vintage books, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Soomeren, P van, B. van Dijk, P. de Savornin Lohman, (1986), Criminaliteit en gebouwde omgeving Literatuurstudie. Uitgave van Bureau Voorkoming misdrijven, Den Haag.
22
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Stedenbouwkundige randvoorwaarden V E RV O L G S8
Woningen met zicht op winkelcentrum Dag- en nachtgebruik Eis S8 maakt onderscheid in dag- en nachtgebruik. Overdag moet een voorzieningengebied een positieve uitstraling hebben (ontmoetingsplaats, betrokkenheid). ’s Nachts (donker) moet bij voorkeur geen verlaten, ongecontroleerd gebied ontstaan. Er moeten veilige, alternatieve routes beschikbaar zijn, in het zicht van woningen.
Een onlogische situering van fietsklemmen zorgt ervoor dat ze niet worden gebruikt. Fietsers parkeren hun fiets dan alsnog (hinderlijk) voor de deur.
Locatie voorzieningen Buurtoverlast beperken bij de locatie/plaatsing van voorzieningen kan door: • te zorgen voor multifunctioneel gebruik van de voorziening; • entrees dicht bij de openbare weg te plaatsen, met in de directe omgeving een fietsenstalling en parkeerplaatsen, waarbij voldoende zicht is vanuit gebouwen op de fietsenstalling/parkeerplaatsen; • te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van de voorziening; • te voorzien in sociaal veilige looproutes vanuit voorzieningen naar haltes voor openbaar vervoer. Dit kan bijvoorbeeld door korte routes in het zicht van woningen en ander verkeer aan te leggen. Fietskluizen/fietshangars en/of -klemmen Voor fietskluizen/fietshangars of -klemmen geldt: • plaats ze op plekken waar ze geen obstakel vormen; • zorg ervoor dat ze goed in het zicht liggen; • zorg ervoor dat ze dicht bij entrees, door fietsers gebruikte routes of zo dicht mogelijk bij voorzieningen zijn geplaatst; • parkeervoorzieningen voor fietsen bieden de mogelijkheid om de fiets aan deze voorziening vast te maken en zijn voorzien van het keurmerk ‘Fietsparkeur’.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
23
Stedenbouwkundige randvoorwaarden S9
PUBLIEKSTREKKENDE VOORZIENINGEN
Aanvullende eis
WAT
(Bovenwijkse) voorzieningen die veel publiek trekken zijn zo gesitueerd dat zo weinig mogelijk overlast voor de omgeving ontstaat.
HOE
• Publiekstrekkende voorzieningen liggen aan de rand van het woongebied. • Wijkontsluitingswegen ontsluiten publiekstrekkende voorzieningen direct, waardoor sluiproutes en overlast worden voorkomen. • Routes van publiekstrekkende voorzieningen naar haltes voor openbaar vervoer zijn kort en overzichtelijk. • Routes voor langzaam verkeer van en naar publiekstrekkende voorzieningen zijn gebundeld met routes van overig (gemotoriseerd) verkeer. • Het aantal parkeerplaatsen en stallingsmogelijkheden voor fietsen, is in overeenstemming met het aantal te verwachten gebruikers of bezoekers.
Zie ook: O2 ‘Parkeren in de open lucht’, O3 ‘Openbare parkeergarage’.
Toelichting
Toepassing en interpretatie
Publiekstrekkende voorzieningen zijn onder andere scholengemeenschappen voor het voortgezet onderwijs, bedrijven, sportvoorzieningen, kantoren, jongerencentra en discotheken. Grotere groepen mensen veroorzaken overlast, bijvoorbeeld door verkeersstromen of geparkeerde auto’s. Waar veel mensen zijn, zijn ook relatief veel delicten. Eis S9 geeft daarom aan dat voorzieningen die veel publiek trekken niet in de woonomgeving thuis horen. Het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw maakt dus onderscheid tussen voorzieningen die passen in de woonomgeving (S8) en voorzieningen die publiek en bezoekers uit de omgeving trekken (S9).
Eis S9 is vooral gericht op het voorkomen van overlast door bovenwijkse, grootschalige of drukbezochte voorzieningen. Voorbeelden zijn grote (middelbare) scholencomplexen, bedrijventerreinen, kantoren en horeca. Belangrijkste aandachtspunten: • deze voorzieningen liggen niet in het woongebied; • de route naar deze voorzieningen loopt niet door de woonwijk of door woonstraten; • het parkeren bij deze voorzieningen vindt niet plaats in nabijgelegen woonstraten. Er is voldoende parkeerruimte of een barrière. Vanuit deze voorzieningen zijn sociaal veilige looproutes naar haltes voor openbaar vervoer. Dit kan bijvoorbeeld door korte routes in het zicht aan te leggen van woningen of andere verkeersstromen. Fietskluizen en/of -klemmen Voor fietskluizen of -klemmen geldt: • plaats ze op plekken waar ze geen obstakel vormen; • zorg ervoor dat ze goed in het zicht liggen; • zorg ervoor dat ze dicht bij entrees, door fietsers gebruikte routes of zo dicht mogelijk bij voorzieningen zijn geplaatst; • parkeervoorzieningen voor fietsen bieden de mogelijkheid om de fiets aan deze voorziening vast te maken en zijn voorzien van het keurmerk ‘Fietsparkeur’. Een onlogische situering van fietsklemmen zorgt ervoor dat ze niet worden gebruikt. Fietsers parkeren hun fiets dan alsnog (hinderlijk) voor deuren.
24
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
O Openbare ruimte O1
Openbare verlichting
26
Basiseis
O2
Parkeren in de open lucht
28
Basiseis
O3
Openbare parkeergarage
30
Aanvullende eis
O4
Tunnels en onderdoorgangen
32
Aanvullende eis
O5
Haltes openbaar vervoer
34
Aanvullende eis
O6
Binnenterreinen
35
Aanvullende eis
O7
Straatmeubilair
37
Basiseis
O8
Voorzieningen voor jongeren
38
Aanvullende eis
O9
Muren/vlakken/wanden: antigraffiti
40
Aanvullende eis
O10 Beheerplan woonomgeving
42
Aanvullende eis
Basis- en aanvullende eisen Om aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen® te voldoen, moet in elk geval aan alle van toepassing zijnde basiseisen (maximaal 23) voldaan worden. De certificeringsinstelling bepaalt welke eisen dat zijn. Een voorbeeld: als in een bouwplan geen openbare parkeergarage wordt gebouwd, is eis O3 niet van toepassing. Van het totale aantal aanvullende eisen (zowel bij de S-eisen als bij de O-, K-, G- en W-eisen) moet minimaal 60% worden gehaald.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
25
Openbare ruimte O1
OPENBARE VERLICHTING
Basiseis
WAT
Een woongebied is bij duisternis helder, niet-verblindend en gelijkmatig verlicht. Uitgangspunt is dat mensen personen op een afstand van minimaal vier meter kunnen herkennen. Deze eis geldt voor alle openbaar toegankelijke woon- en winkelgebieden, inclusief parkeerplaatsen, straten en pleinen, (brom-)fietspaden en voetpaden. Deze eis geldt niet voor sociaal minder veilige fiets- en voetpaden in groengebieden of op dagroutes (zie S5 ‘Routes langzaam verkeer’), op achterpaden (K4) en bij tunnels en onderdoorgangen (O4).
HOE
• Openbare verlichting haalt gedurende de periode waarvoor het Politiekeurmerk Veilig Wonen® wordt afgegeven (5 jaar) te allen tijde de volgende waarden: - De horizontale gemiddelde verlichtingssterkte is minimaal 3 lux. - De gelijkmatigheid is tenminste 0,30 Uh. - De RA-waarde is minimaal 25. of - De horizontale gemiddelde verlichtingssterkte is minimaal 2 lux. - De gelijkmatigheid is tenminste 0,30 Uh. - De RA-waarde is minimaal 60. of - De horizontale verlichtingssterkte is minimaal 3 lux. - De gelijkmatigheid is tenminste 0,20 Uh. - De RA-waarde is minimaal 60. • Openbare verlichting wordt niet gehinderd door openbaar groen (bomen). Om verkeer beter zichtbaar te maken op kruisingen van (hoofd)ontsluitingswegen, is het toegestaan een andere kleur licht toe te passen. De RA-waarde moet dan minimaal 25 bedragen.
Zie ook: O2 ‘Parkeren in de open lucht’, O4 ‘Tunnels en onderdoorgangen’, K4 ‘Achterpaden’, S5 ‘Routes langzaam verkeer’.
Toelichting In goed verlichte wijken en buurten voelen bewoners zich veiliger, is zicht op de omgeving mogelijk en vindt minder criminaliteit plaats15. De normen voor verlichting zijn gebaseerd op adviezen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Uitgangspunt zijn de minimale waarden voor sociale veiligheid. Normaal gesproken wordt de ‘sterkte’ van openbare verlichting bepaald door de verkeerskundige functie. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® legt de nadruk op het sociaal veilig verlichten van het woongebied. Goede openbare verlichting vermindert niet alleen de kans op verkeersongevallen, maar vermindert ook vandalisme, inbraken en diefstallen (van (brom)fietsen, van/uit auto’s, enzovoorts).
Toepassing en interpretatie Aandachtspunten bij advisering over verlichting • Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® gaat uit van een goed verlichtingsniveau. Dit betekent dat verlichting ook ’s nachts aan eis O1 moet voldoen. • Om schijnveiligheid te voorkomen, worden sociaal minder veilige routes niet verlicht (zie eis S5 ‘Routes langzaam verkeer’).
• Detectieverlichting in de openbare ruimte is niet toegestaan binnen het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. • Gelijkmatigheid van verlichting is belangrijk: doordat ogen wennen aan de verlichtingssterkte kan het zicht goed zijn bij een geringe verlichtingssterkte met een grote gelijkmatigheid. De afwisseling van sterk verlichte plekken en donkere plekken is vervelend en maakt een omgeving minder goed zichtbaar en herkenbaar. Bij nachtschakeling gaat daarom de voorkeur uit naar het dimmen van alle armaturen, in plaats van het om en om uitschakelen van armaturen. In de laatste situatie is het moeilijk om eis O1 te halen. • De RA-waarde bepaalt de mate van kleurherkenning (0 = geen kleurherkenning, 100 = volledige herkenning van alle kleuren). • Wit licht heeft een hoge RA-waarde (groter dan 60, bijvoorbeeld in PL-armaturen). Dit maakt het mogelijk om kleuren te herkennen, bijvoorbeeld van auto’s op parkeerplaatsen, kleding en gezichten. Grofweg kan gesteld worden dat kleurherkenning zo’n vijftien procent meer zicht geeft. Daarmee compenseert het de verlichtingssterkte enigszins. • Oranje verlichting (SOX of lage druk natriumlampen) heeft een RAwaarde onder de 25. Hierdoor zijn kleuren niet of slecht herkenbaar. Omdat het menselijk oog het meest gevoelig is voor dit licht, zijn bewegingen dan juist weer goed zichtbaar. Dit type verlichting staat dan ook langs autosnelwegen en op bedrijventerreinen.
15 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham (ed, 1991 reissue), Environmental Criminology Waveland Press, inc.. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Soomeren, P. van, B. van Dijk, P. de Savornin Lohman, (1986), Criminaliteit en gebouwde omgeving. Literatuurstudie. Uitgave van Bureau Voorkoming Misdrijven, Den Haag. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft. Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: Verlichting in Dudley en Stoke-on-Trent.
26
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Openbare ruimte V E RV O L G O1
• Ontwikkelingen in de verlichtingsindustrie hebben inmiddels gezorgd voor nieuwe lichtbronnen en armaturen. Deze verzorgen betere verlichting tegen lagere kosten. Dit kan voor een gemeente een overweging zijn om verlichting in de wijk te renoveren. Proef mogelijk voor dimmen van verlichting Uit overwegingen van milieu en energiebesparing zijn er gemeenten die openbare straatverlichting ‘s nachts dimmen. Tijdens een proefperiode van twee jaar (tot 1 april 2006) is het in afwijking van eis O1 (nieuwbouw en bestaande bouw) mogelijk om dispensatie te verkrijgen om de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte tijdelijk terug te brengen (te dimmen) tot een niveau van 1 lux met een gelijkmatigheid van 0,30 Uh. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® neemt de consequenties van deze mogelijkheid op dit moment onder de loep.
6. De gemeente komt schriftelijk overeen dat zij onderzoek doet naar de criminaliteit (woninginbraken) en onveiligheidsbeleving in dat gebied zowel bij de start (nulmeting) als na afloop van de proefperiode en dat zij de uitkomsten aan de landelijke PKVW-commissie ter beschikking stelt. 7. In geval van dispensatie voor eis O1 geeft de certificeringsinstelling een keurmerk of certificaat af voor een beperkte duur tot uiterlijk 1 april 2006. Hierna zal de landelijke pkvw-commissie besluiten de eis wel of niet aan te passen.
Voorwaarden 1. De gemeente of opdrachtgever vraagt dispensatie aan. 2. Het woninginbraakrisico in die gemeente of plaats is tenminste 50% minder dan het landelijk gemiddelde (gemeten over één jaar voorafgaand aan het verzoek, aan de hand van gegevens uit het HKSbestand van de politie). Het landelijk gemiddelde in 2003 was 1,11%. 3. De gelijkmatigheid voldoet ook bij dimlicht aan eis O1. 4. Dimmen mag alleen tussen 00.00 uur en 06.00 uur. 5. Bij de dispensatieaanvraag zit een overeenkomst tussen opdrachtgever en betreffende gemeente waarin is afgesproken dat dimschakeling niet wordt toegepast als de politie hierom vraagt bij speciale gelegenheden (oud en nieuw, festiviteiten). Dimschakeling wordt permanent uitgezet als de politie daartoe verzoekt op grond van actuele criminaliteitscijfers.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
27
Openbare ruimte O2
PA R K E R E N I N D E O P E N L U C H T
Basiseis
WAT
Er is parkeergelegenheid voor bewoners en bezoekers in de nabijheid van woningen en woongebouwen. Deze parkeergelegenheid is veilig door zicht op de geparkeerde auto’s vanuit woningen.
HOE
Bewoners kunnen, met behoud van voortuin, op het eigen erf parkeren. Parkeervakken voor bezoekers zijn in de nabijheid en in het zicht van tenminste twee woningen. of Bewoners en bezoekers kunnen hun auto parkeren op korte afstand van de woning. Minimaal twee woningen hebben goed zicht op elk parkeervak. of Er zijn overzichtelijke parkeerterreinen van maximaal 20 plaatsen. Elk terrein ligt in het zicht van tenminste twee woningen. of Er zijn grotere parkeerterreinen voor bewoners en/of bezoekers bij woningen en woongebouwen. Deze terreinen zijn sociaal veilig, overzichtelijk en goed verlicht, waarbij - het terrein gecompartimenteerd is in aparte, herkenbare, kleinere eenheden met elk maximaal 20 parkeervakken; - er vanuit minimaal twee woningen zicht op het parkeerterrein is; - er geen obstakels of struiken hoger dan 0,5 meter zijn, die het zicht op het terrein belemmeren. Op de verlichting van parkeerterreinen is eis O1 van toepassing, waarbij de RA-waarde minimaal 60 is om de (kleur)herkenbaarheid van personen en auto’s te vergroten.
Zie ook: O1 ‘Openbare verlichting’, W1 ‘Zicht op de openbare ruimte’.
Toelichting Geparkeerde auto’s verminderen de aantrekkelijkheid van de woonomgeving en vragen veel ruimte. Daarom bestaat soms de neiging parkeerterreinen uit het zicht aan te leggen. Vormen van autocriminaliteit zijn echter veelvoorkomende delicten (diefstal van en uit auto’s, vernieling en vandalisme, buurtoverlast). Daarom is het belangrijk parkeerplekken zo aan te leggen dat toezicht vanuit de woonomgeving mogelijk is16. Voor een vanzelfsprekend en natuurlijk toezicht moeten auto’s dicht bij de woning en in het zicht daarvan geparkeerd kunnen worden. Dit werkt als drempel voor potentiële daders.
Door grote terreinen te verdelen in kleinere, van elkaar te onderscheiden eenheden, kunnen bewoners zich beter oriënteren en (auto’s van) anderen herkennen. Gebruikers van parkeerterreinen bij woongebouwen zetten hun auto dikwijls op een vaste plaats. Door deze gewoonte gaan mensen auto’s en hun eigenaren kennen. Dit leidt tot contact als er iets mis is (minder anonimiteit). Het opdelen van een terrein in herkenbare delen, zicht op het terrein vanuit woningen en een goede verlichting met wit licht (zodat de kleur van auto’s zichtbaar is), verminderen onveiligheidsgevoelens van gebruikers van het parkeerterrein.
GOED: Kleine parkeerplaatsen
16 Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: Parkeren in Hengelo en Egmond.
28
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Openbare ruimte V E RV O L G O2
Half overdekt parkeren Parkeerterrein Een parkeerterrein is een op of langs de weg gelegen gedeelte, dat is ingericht om te parkeren. Een gedeelte van de weg dat is ingericht om ‘langs’ te parkeren wordt niet als parkeerterrein aangemerkt. Langsparkeren Langsparkeren is het in de lengterichting van de rijbaan parkeren van motorvoertuigen. Auto’s die op deze manier geparkeerd worden, moeten dus ook op korte afstand van de eigen woning geparkeerd kunnen worden, waarbij vanuit minimaal twee woningen zicht op de auto mogelijk is.
Toepassing en interpretatie Zicht en verlichting Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® vraagt om zicht op parkeerplaatsen vanuit minimaal twee woningen. Vanzelfsprekend geldt hier: hoe meer zicht, hoe beter. Overigens is het niet noodzakelijk dat iedereen zijn eigen auto kan zien. Ook woningen in andere complexen dan de getoetste wijk tellen mee. Het is wel zo dat mensen eerder geneigd zijn in te grijpen bij onraad als ze de eigenaar van een auto kennen. Dichtbij de woning parkeren geniet daarom, ook vanwege het gebruiksgemak, de voorkeur. Bij het aanleggen van parkeerplaatsen moet ook aan het zicht vanuit woningen op andere voorzieningen worden gedacht. Auto’s mogen het zicht op bijvoorbeeld speelvoorzieningen, routes voor langzaam verkeer en bushaltes niet wegnemen. Obstakels die het zicht op een parkeerterrein kunnen belemmeren zijn bijvoorbeeld beplanting, containers en kasten van nutsbedrijven. Om parkeerterreinen is beplanting bij voorkeur maximaal 0,5 meter hoog. Op openbare, maar ook op private parkeerterreinen (bijvoorbeeld bij een woongebouw) garandeert verlichting zicht op geparkeerde auto’s. Daarom is eis O1 van toepassing. Om kleurherkenning te bevorderen is de minimale RA-waarde 60.
Compartimenteren Compartimentering geeft de omgeving kenmerken waarmee iemand zijn geparkeerde auto kan terugvinden op een groot terrein. Bewoners kunnen zich oriënteren. Grotere terreinen komen bijvoorbeeld voor bij woongebouwen of voorzieningen zoals een winkelcentrum of een sporthal. Kleine groepen parkeerplaatsen (maximaal 20 op een rij) zijn van elkaar gescheiden, onder andere door looppaden, laagblijvend groen, hagen en gesnoeide bomen. Het terrein moet verder de volgende kenmerken hebben: • onbelemmerde zichtlijnen; • goede verlichting; • duidelijke en logische looproutes van de parkeerplaatsen naar de entree van de woning, het woongebouw of aanliggende voorzieningen. Voldoende parkeerplaatsen Hoewel hiervoor geen concrete norm is aangegeven, is het van belang om ook naar het aantal parkeerplaatsen te kijken. Om overlastsituaties te voorkomen moeten voldoende parkeerplaatsen in de directe woonomgeving aanwezig zijn. Een te lage parkeernorm leidt tot parkeren op plekken die daarvoor niet bedoeld zijn. Uit enquêtes blijkt dit op veel plaatsen een grote bron van ergernis te zijn. Sommige projecten reserveren ruimte voor toekomstige parkeerplaatsen. Deze worden aangelegd als er een gebrek aan parkeerruimte is. Deze plaatsen moeten natuurlijk ook aan de gestelde voorwaarden kunnen voldoen. Overdekt parkeren Ook als er sprake is van geheel of gedeeltelijk overdekte straten en parkeerplaatsen met een openbaar karakter (dus niet afgesloten), moeten deze beoordeeld worden aan de hand van de eisen O2 en O3. De toetsingscriteria blijven dezelfde als bij parkeerterreinen zoals zicht op geparkeerde auto’s, overzicht, herkenbaarheid en voldoende verlichting.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
29
Openbare ruimte O3
O P E N B A R E PA R K E E R G A R A G E
Aanvullende eis
WAT
Openbare parkeergarages zijn sociaal veilig.
HOE
• De parkeergarage is openbaar toegankelijk. • Een openbare parkeergarage voldoet minimaal aan de volgende verlichtingseisen: - in- en uitritten, overdag: 200 lux op één meter hoogte; - in- en uitritten, ’s nachts: 100 lux op één meter hoogte; - kassa’s, balies en betaalautomaten: 200 lux op één meter hoogte; - lift, trappenhuis: 100 lux op de vloer; - parkeervakken en rijstroken: 40 lux op vloer; - de RA-waarde van de verlichting is 60, gelijkmatigheid 0,50 Uh; - de RA-waarde van de verlichting voor kassa’s, balies en betaalautomaten is 80, gelijkmatigheid 0,80 Uh. • Daarnaast voldoet een parkeergarage ook aan eisen op het gebied van sociale veiligheid: - er is goed doorzicht met weinig kolommen en weinig dode hoeken. De aanwezige dode hoeken worden gecompenseerd door vandalismebestendige spiegels, die voldoen aan SKG KE 572; - er is goede identificatie mogelijk van parkeerplaatsen (verdieping, rijen, vakken); - binnen en buiten de parkeergarage is goede bewegwijzering; - er is doorzicht vanuit de lift en het trappenhuis naar de hal en de parkeervloer; - er is een goede afsluiting na sluitingstijd en een afscherming van alle buitenopeningen; - er is helder, doorzichtig (spiegeldraad)glas of op andere wijze doorzicht aangebracht in alle deuren van ruimten die voor publiek toegankelijk zijn.
Zie ook: G11 ‘Parkeergarage behorend bij een woongebouw’.
Duidelijke bewegwijzering
30
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Openbare ruimte V E RV O L G O3
Goed overzicht in parkeergarage
Toelichting Mensen ervaren parkeergarages vaak als onveilig en niet prettig. Informeel toezicht ontbreekt er vrijwel volledig. Zorgvuldig ontwerp is daarom noodzakelijk17. Aanvullende eis O3 vermindert diefstal van/uit auto’s, vandalisme en buurtoverlast.
Toepassing en interpretatie Net als bij andere voorzieningen in de woonomgeving, ligt de nadruk van de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® op het veilig kunnen gebruiken van de voorziening. In dit geval gaat het om het parkeren van auto’s. Bij parkeren in een openbare parkeergarage is ook de route van de woning naar de garage van belang (eisen langzaamverkeer-routes). Wellicht ten overvloede: de woonwijk krijgt het Politiekeurmerk Veilig Wonen®, niet individuele gebouwen in deze wijk zoals een parkeergarage. Een uitgebreide toelichting staat ook bij G11 ‘Parkeergarage behorend bij een woongebouw’. Als een openbare parkeergarage ook wordt gebruikt door een vaste groep bewoners, moet voor deze bewoners een apart en afgesloten gedeelte aanwezig zijn. Als in de parkeergarage ook een toegang tot een woongebouw aanwezig is, moet deze toegang zich ook in het afgesloten gedeelte van de parkeergarage bevinden.
17 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
31
Openbare ruimte O4
TUNNELS EN ONDERDOORGANGEN
Aanvullende eis
WAT
Tunnels en onderdoorgangen voor langzaam verkeer zijn sociaal veilig en goed verlicht.
HOE
• Verschillende soorten verkeer gebruiken de tunnel of onderdoorgang. Het fietspad, het voetpad en de rijweg liggen op gelijke hoogte en in het zicht van elkaar. of Als gekozen wordt voor een aparte tunnel of onderdoorgang voor langzaam verkeer, dan is de breedte hiervan minimaal vijf meter en de hoogte ervan minimaal drie meter. • Daarnaast voldoen tunnels en onderdoorgangen aan de volgende eisen: - aan- en afvoer via een rechtstand, met een zichtlijn door de tunnel of onderdoorgang heen; - er is zicht op (de toegangen van) de tunnel en de onderdoorgang vanuit omringende bebouwing. Er zijn bij de in- en uitgang geen zichtbelemmerend(e) obstakels en/of groen; - de verlichting is gelijkmatig, over de gehele lengte en aan beide zijden van de tunnel en onderdoorgang aangebracht en verzonken in de constructie (slagvast, vandalismebestendig, SKG KE 571); - de horizontale verlichtingssterkte bedraagt minimaal 15 lux met een gelijkmatigheid van 0,30 Uh. De RA-waarde is minimaal 60; - muren en andere bereikbare constructiedelen zijn voorzien van verfraaiingen, graffitiwerende coating of eenvoudig te reinigen materiaal; - de wanden van de tunnel of onderdoorgang zijn vlak. Er zijn geen nissen/inspringingen of onoverzichtelijke trappen; - de tunnel of onderdoorgang heeft snelle vluchtwegen voor voetgangers en fietsers onder andere door flauwe hellingen. De hellingen volgen minimaal de eisen van het Bouwbesluit; - in onderdoorgangen en tunnels ontbreken deuren die toegang geven tot de woning (zoals bij poortwoningen), individuele bergingen en/of bergingscomplexen.
Zie ook: G11 ‘Parkeergarage behorend bij een woongebouw’.
Toelichting
Toepassing en interpretatie
Tunnels en onderdoorgangen kunnen zeer onaangename plekken zijn in het gebruik18. Zij hebben meerdere kenmerken van plaatsen die mensen als onveilig ervaren. Zo ontbreekt bijvoorbeeld het informeel toezicht vanuit de omgeving. Basisgedachte achter eis O4 is, om geen tunnels of onderdoorgangen in een plan op te nemen. Als een tunnel of onderdoorgang onvermijdelijk is, moet gekozen worden voor een zo sociaal veilig mogelijke oplossing.
Goed overzicht is mogelijk in een rechte tunnel zonder aftakkingen, met goede verlichting. Verschillende soorten gebruikers (fietsers, voetgangers, automobilisten) gebruiken de tunnel. • Om de overzichtelijkheid te vergroten moeten aan- en afvoerwegen en tunnel in één lijn liggen. • De wanden van tunnels en onderdoorgangen moeten om dezelfde reden recht zijn. In nissen en inspringingen van de wand (bijvoorbeeld bij onoverzichtelijke trappen) kunnen zich mensen ophouden wat voor andere gebruikers van de tunnel een hinderlijke of gevaarlijke situatie kan veroorzaken. • De sociale controle wordt vergroot als zowel fietsers als voetgangers en auto’s van dezelfde tunnel gebruik maken en als de paden op gelijke hoogte en in het zicht van elkaar liggen. • Flauwe hellingen geven fietsers en voetgangers meer doorzicht. • Onderhoud is belangrijk. Voor tunnels gaat het hierbij vooral om de vervanging van lampen en het verwijderen van graffiti (zie onder andere eis O10). In onderdoorgangen ontbreken woning- en bergingsdeuren. Dit voorkomt nissen in wanden. Dit vermijdt het risico van een hangplek voor een entree van de woning. Juist in onderdoorgangen blijven snel groepjes staan. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® gaat uit van het altijd veilig kunnen betreden van een woning.
Overzichtelijke fietstunnel
32
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Openbare ruimte V E RV O L G O4
FOUT: Overzicht ontbreekt
FOUT: Geen toegangsdeuren onder een onderdoorgang
GOED: Veilige onderdoorgang
Goede zichtlijnen door de tunnel
Een fietsbrug is een goed en veilig alternatief voor een tunnel.
18 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft. Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: (On)veiligheidsbeleving in Binckhorsttunnel Den Haag en Heinenoordtunnel.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
33
Openbare ruimte O5
H A LT E S O P E N B A A R V E RV O E R
Aanvullende eis
WAT
Haltes voor het openbaar vervoer zijn goed zichtbaar.
HOE
• Haltes liggen in het zicht van woningen. • Zicht op de halte wordt niet belemmerd door beplanting of andere obstakels. • ABRI’s zijn transparant en verlicht, zodat wachtenden vanuit de omringende bebouwing gezien kunnen worden. Een verlichte poster aan één zijde en/of een stadsplattegrond in de ABRI, zijn toegestaan.
Zie ook: S8 ‘Wijkvoorzieningen’, S9 ‘Publiekstrekkende voorzieningen’.
Goed zicht op ABRI
Toelichting Eis O5 is gericht op het voorkomen van onveiligheidsgevoelens van gebruikers van de halte en op het voorkomen van vernielingen. Een bushalte is in veel aspecten te vergelijken met ander straatmeubilair (zie ook O7).
Tips • Vanuit voorzieningen zijn sociaal veilige looproutes naar haltes wenselijk. Dit kan bijvoorbeeld door korte routes in het zicht van woningen en ander verkeer aan te leggen (zie ook S8 ‘Wijkvoorzieningen’ en S9 ‘Publiekstrekkende voorzieningen’). • Clustering van voorzieningen, bijvoorbeeld met een afvalbak en telefooncel, verbetert het gebruiksgemak en geeft grotere kans op sociale controle. • Een van de redenen om het glas in een bushalte te vernielen is om de posters er uit te halen. Afgesproken kan worden om, bij gewilde posters, de kast open te laten (niet op slot te doen) om vernieling tegen te gaan. De gemeente kan ook de mogelijkheid bieden om gewilde posters af te halen, bijvoorbeeld bij het gemeentehuis of
34
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
het bureau Halt. De gemeente Hoorn heeft positieve ervaringen hiermee. • Om erosievandalisme te voorkomen, is snelle vervanging van kapotgeslagen ramen nodig. Beheerders van ABRI’s doen dit overigens al. Toepassing van slagvaste materialen, zoals volkern kunstharspanelen, brengt uitkomst op vandalismegevoelige plekken. • Haltes moeten niet worden gesitueerd bij hangplekken of andersoortige overlastplekken. Dit zorgt ervoor dat gebruikers van de halte zich veiliger voelen.
Openbare ruimte BINNENTERREINEN Aanvullende eis
WAT
Een binnenterrein is niet kwetsbaar voor vandalisme en buurtoverlast en maakt aanliggende woningen niet kwetsbaar voor inbraak.
HOE
• Zowel op ingangen als op het binnenterrein zelf, is zicht vanuit omliggende woningen.
O6
• Het binnenterrein heeft een besloten karakter en kan, als de situatie daartoe aanleiding geeft, afsluitbaar gemaakt worden. • Als het binnenterrein is afgesloten met een gemeenschappelijk toegangshek of een deur, dan is hierbij verlichting aangebracht. Deze deur of dit hek: - biedt doorzicht naar het achterliggende pad of terrein; - is zelfsluitend; - is van de binnenkant zonder sleutel te openen. Een bescherming(splaat) moet ervoor zorgen dat ontgrendeling van buitenaf wordt tegengegaan; - is voorzien van flipperbeveiliging; - is minimaal 1,8 meter hoog; - openingen zijn kleiner dan 15 centimeter. • Het binnenterrein is door plaatsing van groen en/of speelobjecten ingedeeld in compartimenten, zodat geen ruimte wordt gegeven aan sportieve activiteiten zoals voetbal of basketbal. • Paden zijn verlicht conform eis O1.
Toelichting Een binnenterrein is een ontmoetingsplaats voor bewoners van aanliggende woningen maar kan kwetsbaar zijn voor vandalisme en overlast. Hierdoor voelen buurtbewoners zich er niet altijd veilig19. Doordat deze terreinen grenzen aan de achterzijden van woningen, leiden gebruik en misbruik snel tot buurtoverlast. Dit kan zijn door kinderen (geluidsoverlast, bal in de tuin, bal door de ruit) of, met name in stede-
lijke gebieden, door zwervers en verslaafden. Omdat het (toe)zicht op het terrein vaak slecht is en het beheer onduidelijk, zijn deze problemen soms moeilijk op te lossen. Afsluiten kan dan een mogelijkheid zijn. Hiermee wordt de toegankelijkheid van woningen aan de achterzijde beperkt.
Binnenterrein moet nog in compartimenten worden ingedeeld
19 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Korthals Altes, e.a. (1987) Defensible Space in Amsterdam, Ontwerp- en beheersuggesties voor vandalismepreventie, Academie van Bouwkunst Amsterdam, Bureau Criminaliteitspreventie, Amsterdam.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
35
Openbare ruimte O6
V E RV O L G
Toepassing en interpretatie Binnenterreinen zijn openbare ruimtes die aan minimaal drie zijden worden begrensd door achterzijden van woningen of achtertuinen. Binnenterreinen komen relatief veel voor in stedelijke gebieden in gesloten bouwblokken. Paden op binnenterreinen worden verlicht volgens eis O1. Vanuit de sociale veiligheid gaat de voorkeur uit naar het niet aanleggen van binnenterreinen. Als ze er toch zijn, moeten inrichting en gebruik passen bij bewoners (en in overleg met bewoners worden gekozen). Binnenterreinen moeten zo worden aangelegd en ingericht, dat afsluiting mogelijk is als overlast daartoe aanleiding geeft. Goede afspraken over het beheer kunnen de situatie verbeteren. Als een binnenterrein wordt afgesloten, is het goed om met hulpdiensten overleg te voeren over de bereikbaarheid van gebouwen.
Foto en plattegrond van hetzelfde binnentterrein
36
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Openbare ruimte S T R A AT M E U B I L A I R Basiseis
O7
WAT
Straatmeubilair is afgestemd op verwacht gebruik. Plaatsing geeft geen aanleiding tot vandalisme, graffiti of buurtoverlast.
HOE
• Straatmeubilair is spaarzaam toegepast, dus alleen op plaatsen waar dit kan worden gemotiveerd door verwacht gebruik. • Kleine voorzieningen zoals een brievenbus, een telefooncel, een bushokje, zitbank en een afvalbak worden zoveel mogelijk gecombineerd. • De (gecombineerde) voorzieningen liggen in het zicht van minimaal twee woningen. • Een zitbank moet altijd worden gecombineerd met een afvalbak ter voorkoming van zwerfvuil. • Een zitbank wordt zodanig geplaatst dat deze niet aantrekkelijk is als hangplek. Banken zijn het meest op hun plaats op pleinen en in plantsoenen. • Straatmeubilair is zodanig geplaatst, dat de bereikbaarheid van (woon)gebouwen voor voertuigen van brandweer (ook in relatie met de openbare bluswatervoorziening), ambulance, vuilophaaldienst en andere (hulp)diensten, gegarandeerd blijft. • Materialen van straatmeubilair zijn vandalismebestendig en goed te beheren.
Zie ook: O 10 ‘Beheerplan woonomgeving’.
Toelichting Onder straatmeubilair wordt verstaan bushokje, telefooncel, brievenbus, zitbank, afvalbak, kasten van nutsbedrijven, speeltoestel etc.. Inrichtingselementen in de openbare ruimte dragen bij aan een attractieve omgeving. Straatmeubilair is echter nogal eens het doelwit van vernielingen, vandalisme en graffiti. Eis O7 is gericht op het voorkomen van deze vernielingen. Eis O7 wil mogelijk maken dat straatmeubilair ‘sociaal veilig’ en prettig gebruikt kan worden (door omwonenden)20. Gebruik van meubilair mag geen overlast veroorzaken, zoals geluidsoverlast.
Toepassing en interpretatie Eis O7 maakt onderscheid tussen de voorzijde en de achterzijde van een woning. • Ongewenst gebruik van een bank is aan de voorzijde van woningen (de openbare kant) minder vervelend, dan aan de achterzijde (de privé-kant). De afstand van de bank tot de woning is daarom minder belangrijk aan de voorkant. • Aan de achterzijde van een woning is een bank (en zijn speelvoorzieningen) binnen 15 meter van de achtertuin (erfgrens) ongewenst. Dit veroorzaakt overlast in de zomer.
Tips • Bij het plaatsen van straatmeubilair tegen gebouwen, moet rekening gehouden worden met opklimmogelijkheden tot die gebouwen. • Kasten van nutsbedrijven worden bij voorkeur ingebouwd in een gebouw of muur. Als kasten van nutsbedrijven tegen een gevel moeten worden geplaatst, is het aan te bevelen om de bovenzijde van die kast af te schuinen. Hierdoor wordt opklimming via zo’n kast moeilijk.
Materialen van straatmeubilair zijn bij voorkeur stevig, vandalismebestendig en goed te beheren. Vervuiling en vernieling leidt immers snel ‘van kwaad tot erger’. Het plaatsen van voldoende afvalbakken voorkomt zwerfvuil en vervuiling van de omgeving. De hoeveelheid zwerfvuil verschilt van wijk tot wijk en moet afgestemd op de situatie worden bestreden. Beheerders controleren of een wijk voldoende schoon blijft. 20 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Clarke, Mayhew (red.) (1980) Designing Out Crime, London. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Korthals Altes, e.a. (1987) Defensible Space in Amsterdam, Ontwerp- en beheersuggesties voor vandalismepreventie, Academie van Bouwkunst Amsterdam, Bureau Criminaliteitspreventie, Amsterdam.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
37
Openbare ruimte O8
VOORZIENINGEN VOOR JONGEREN
Aanvullende eis
WAT
Speelplaatsen en ontmoetingsplaatsen voor de jeugd zijn veilig en afgestemd op de behoefte. Ze zijn zo gesitueerd dat toezicht mogelijk is en overlast zoveel mogelijk wordt voorkomen
HOE
• Er is speelruimte voor alle leeftijdsgroepen jeugd, afgestemd op te verwachte behoefte in de wijk. • Afhankelijk van de behoefte zijn er afzonderlijke en van elkaar gescheiden speelplaatsen voor kinderen tot 6 jaar, jeugd van 6 tot 12 jaar en jongeren van 12 jaar en ouder. • Op speelplaatsen voor jonge kinderen (bijvoorbeeld met speeltoestellen) is zicht vanuit woonvertrekken van omringende woningen. • Voor oudere jeugd is er ruimte voor sportieve activiteiten zoals op een plein of grasveld. • Voorzieningen voor oudere jeugd (waaronder ook jongerenontmoetingsplaatsen) zijn wel binnen de invloedssfeer, maar niet persé in het directe zicht van woningen gesitueerd. • Speeltoestellen zijn bestand tegen vandalisme. Bovendien zijn ze goed te beheren. • Speeltoestellen zijn zodanig geplaatst dat de bereikbaarheid van (woon)gebouwen voor voertuigen van brandweer (ook in relatie met de openbare bluswatervoorziening) ambulance, vuilophaaldienst en andere (hulp)diensten gegarandeerd blijft.
Zie ook: S7 ‘Recreatie en ontspanning’, O10 ‘Beheerplan woonomgeving’.
38
Toelichting
Toepassing en interpretatie
Bewoners, met name kinderen en jongeren, moeten voldoende ruimte hebben om te spelen en recreëren. Het gaat bij eis O8 om ruimte in de (directe) woonomgeving. Het gebruiken van niet geschikte plaatsen veroorzaakt bijvoorbeeld geluidsoverlast en/of verkeersonveiligheid. Speelplekken moeten afgestemd zijn op de behoefte: dus op het aantal en de leeftijdscategorie van jongeren in de wijk. Voorzieningen voor jongeren voorkomen vandalisme, buurtoverlast en graffiti.
Eis O8 gaat niet alleen over het plaatsen van speeltoestellen, maar ook over ruimte om te spelen. Grofweg kunnen drie leeftijdscategorieën kinderen worden onderscheiden. Zij maken alledrie op een eigen manier gebruik van de woonomgeving. • Kinderen tot 6 jaar: dicht bij huis, kleine speelplekken. • Jongeren van 6 tot 12 jaar: divers spel, zowel toestellen als sport, kijken, ruige plekken, vooral in de eigen woonwijk.
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Openbare ruimte V E RV O L G O8
Geen toezicht, gevolg vernieling en vervuiling
Beheer en onderhoud van speeltoestellen is voor de eigenaar/beheerder aan voorwaarden gebonden (attractiebesluit). Om veilig spelen mogelijk te maken stelt het attractiebesluit onder andere voorwaarden aan constructie, valhoogte en ondergrond.
• Jeugd ouder dan 12 jaar: nadruk op sport en bij elkaar komen, ‘rondhangen’. Geen begrenzing in de wijk. Vooral de twee oudste leeftijdsgroepen hebben een sterke voorkeur voor plekken waar dingen gebeuren, waar iets te kijken is. Een breed trottoir is daarom vaak een populaire speelplek. Speeltoestellen zijn te beschouwen als straatmeubilair en moeten aan dezelfde eisen voldoen.
Tips • Welke speelvoorzieningen nodig zijn kan eigenlijk pas bepaald worden als de bewoners van de wijk aanwezig zijn. Bij nieuwbouw verdient het de voorkeur om de keuze voor speelvoorzieningen samen met bewoners te maken. • Geplande speelplekken, vooral voor de allerkleinsten, kunnen samen met bewoners worden ingevuld, uitgaande van een vooraf bepaald budget. Buurtbewoners die helpen met het inrichten van de speelplek (zelfwerkzaamheid) sparen geld uit en benutten hun budget daardoor beter. Zo kan het budget meer ruimte bieden voor de aankoop van toestellen en het garanderen van de kwaliteit van de plek. Omdat ‘zelfwerkzame’ bewoners sterk betrokken zijn bij de plek komt vandalisme minder voor. • Er moet ruimte blijven voor verandering, want de wijksamenstelling wijzigt immers. Zo kan het een taak van de wijkbeheerder zijn, om in regelmatig overleg met bewoners, voorzieningen in stand te houden of aan te passen. • Door op trapveldjes rekening te houden met de traprichting, kan voorkomen worden dat de bal te vaak in tuinen terechtkomt, of dat kinderen achter de bal aan de straat op rennen. • De inrichting van speel- en ontmoetingsplekken en de keuze van speeltoestellen, kunnen in samenspraak met jeugd in de wijk (scholen/wijkcentrum) worden bepaald. Dit kan bijvoorbeeld in het beheerplan worden opgenomen. Een afvalbak bij zitbanken en speelvoorzieningen, kan zwerfvuil voorkomen.
Overzichtelijke speelplaatsen
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
39
Openbare ruimte O9
M U R E N / V L A K K E N / WA N D E N : A N T I G R A F F I T I
Aanvullende eis
WAT
Graffiti op muren, vlakken en wanden van constructies en objecten in de openbare ruimte wordt zoveel mogelijk voorkomen. Eis O9 geldt voor objecten in de openbare ruimte zoals transformatorhuisjes, elektriciteitshuisjes en geluidsschermen. Eis O9 is niet van toepassing op woningen of woongebouwen. Woongebouwen vallen onder eis G13.
HOE
• Blinde muren, vlakken, wanden en constructies zijn afgeschermd, bijvoorbeeld door een strook beplanting. • Niet afgeschermde muren, vlakken, wanden en constructies in de woonomgeving zijn, op plaatsen die gevoelig en bereikbaar zijn voor graffiti, voorzien van verfraaiingen, antigraffiticoating of eenvoudig te reinigen materiaal.
Zie ook: G13 ‘Muren/vlakken/wanden: antigraffiti (woongebouw)’, K1 ‘Verkaveling en situering eengezinswoningen, voorzijde’, W1 ‘Zicht op de openbare ruimte’.
FOUT: Eenvoudig om graffiti in een tunnel aan te brengen. Kennelijk moeilijk om het weer te verwijderen
Toelichting Eis O9 gaat in eerste instantie uit van het proberen te vermijden van aantrekkelijke plekken voor graffiti. Dit zijn plekken waar graffiti lange tijd blijft staan en door veel mensen gezien wordt (bijvoorbeeld geluidsschermen of kastjes voor nutsvoorzieningen) en plekken waarbij de omgeving zich weinig betrokken voelt. Als dit soort plekken ontbreekt, komt graffiti minder voor. Moeilijk doordringbare beplanting (bijvoorbeeld met doornen) voor de gevel, ontmoedigt het aanbrengen van graffiti. In buurten waar geen graffiti op de muren aangebracht is, voelen bewoners zich veiliger. Het voorkomt ook buurtoverlast en vandalisme.
40
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
In tweede instantie gaat eis O9 over het verwijderen van graffiti. Het beleid voor het verwijderen van graffiti hangt sterk samen met de eis voor een beheerplan. Als graffiti is geconstateerd, is het van belang dit snel te verwijderen om een neerwaartse spiraal te voorkomen. Graffiti geeft een gevoel van verloedering en beïnvloedt daarmee het veiligheidsgevoel negatief (bij jongeren overigens veel minder dan bij ouderen). Zeer snel verwijderen blijkt ook het beste ontmoedigingsbeleid voor de daders te zijn en werkt daarmee preventief.
Openbare ruimte V E RV O L G O9
Toepassing en interpretatie Tips om graffiti te voorkomen • Gevelvlakken zonder ramen die grenzen aan de openbare ruimte zijn kwetsbaar. Door een strook (lage) beplanting, bij voorkeur slecht doordringbare beplanting met stekels, kunnen gevelvlakken worden afgeschermd. • Bij bouwterreinen worden regelmatig houten schuttingen geplaatst om de terreinen af te schermen. Er zijn kunstenaars en bedrijven die deze wanden graag van schilderingen voorzien. Veel graffitispuiters respecteren dit, waardoor ongewenste graffiti wordt voorkomen.
Tips voor het verwijderen van graffiti • De methode voor het verwijderen van graffiti, is onder andere afhankelijk van de frequentie van bekladding. Mogelijkheden zijn schoonmaken, overschilderen of vervangen. • Kiezen voor materialen die makkelijk schoon te maken zijn. Deze moeten glad en niet-poreus zijn, zoals tegels of (gekleurde) panelen met een glaslaag. Bij gebruik van tegels kunnen deze beter zonder (kit)voegen worden geplaatst. • Antigraffiticoating aanbrengen om poreuze materialen zoals baksteen te beschermen. De coating maakt schoonmaken mogelijk. Er is daarna doorgaans wel verschil zichtbaar tussen het schoongemaakte gedeelte en de rest van de wand. Na het schoonmaken moet de (dure) coating weer opnieuw worden aangebracht. • Regelmatig overschilderen van graffiti. Deze laatste variant kan goedkoper uitpakken dan antigraffiticoating of gladde tegels.
Afschermen bouwterreinen Hoewel het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen stelt aan bouwterreinen - het afschermen ervan is immers over het algemeen geregeld in lokale bouwverordeningen - vindt het keurmerk het soms, in het kader van de wijkveiligheid, wel heel praktisch als bouwterreinen afgeschermd zijn. Uit cijfers blijkt namelijk dat veel criminaliteit (diefstal en vernieling) voorkomt op bouwplaatsen. Daarnaast gebeurt het nogal eens dat kinderen op bouwplaatsen spelen, wat regelmatig leidt tot ongevallen. Aandachtspunten bij het gebruikmaken van solide hekwerken om bouwplaatsen af te schermen zijn: • fijnmazigheid (ongeveer 150 x 25 à 35 mm met een draaddikte van 3 à 4 mm) van hekwerken zorgt ervoor dat er geen voeten in de mazen kunnen worden gezet en bemoeilijkt doorknippen; • het aan de bovenzijde laten doorlopen van spijlen bemoeilijkt overklimming; • het vastzetten van hekwerken met veiligheidsverbindingsklemmen voorkomt uittillen van hekken; • het plaatsen van blokken voorzien van een uittilbeveiliging.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
41
Openbare ruimte O10 B E H E E R P L A N W O O N O M G E V I N G
Aanvullende eis
WAT
Afspraken over (de plaats van veiligheid in) het beheer van de woonomgeving zijn door de betrokkenen schriftelijk vastgelegd.
HOE
• In het ‘beheerplan woonomgeving’ staan afspraken over de wijze waarop wordt zorg gedragen voor een ‘schone, hele en veilige’ woonomgeving. • Er wordt in het beheerplan onder meer rekening gehouden met de volgende aspecten van onderhoud: - er is een meldpunt voor kapotte verlichting, vervuiling en/of andere onderhoudsklachten; - reparaties aan en schoonmaken van bestrating, muren, straatmeubilair, verlichting en ander openbaar bezit worden binnen een afgesproken termijn na melding uitgevoerd. Er is controle op dit herstel; - het groen wordt structureel onderhouden, zodat het zicht niet wordt belemmerd en (openbare) verlichting niet wordt gehinderd; - maatregelen worden getroffen om overlast van hondenpoep tegen te gaan; - er vinden regelmatig controles plaats op vervuiling, vernieling en graffiti. Geconstateerde vervuiling, vernieling of aanstootgevende en discriminerende graffiti worden liefst meteen schoongemaakt, gerepareerd of verwijderd. Andere vormen van graffiti worden periodiek verwijderd. • Het beheerplan voorziet in procedures voor samenwerking en communicatie met bewoners en andere betrokkenen.
Zie ook: G14 ‘Beheerplan en toezicht woongebouw’.
Gratis poepzakjes verstrekken zorgt voor minder overlast
42
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Openbare ruimte V E RV O L G O10 Toelichting Beheer en onderhoud van de omgeving zorgen voor een wijk die schoon en heel blijft21. Mensen voelen zich veiliger in een wijk die een attractieve, goed verzorgde indruk maakt. Kapotte, vernielde elementen en vuil verminderen de attractiviteit en de betrokkenheid van bewoners. Een neerwaartse spiraal is het gevolg (erosievandalisme). Gericht beheer en toezicht moeten dit voorkomen. Voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen® is het van belang dat beheerders met alle betrokkenen - in het stadium van planvorming - nadenken over het op peil houden van de omgeving. Een goed beheergericht ontwerp, maakt toekomstig beheer makkelijker en beter uitvoerbaar. Een werkend beheerplan vermindert vandalisme en buurtoverlast.
Toezicht Onderscheid is te maken naar informeel, semi-formeel en formeel toezicht. Formeel toezicht kan bestaan uit toezicht door politie, stadswachten of bewakingsdiensten. Voor afspraken in de wijk is een wijkagent van groot belang. Semi-formeel toezicht bestaat uit toezicht door huismeesters, buurtconciërges of wijkmeesters. Vaak hebben zij controlerende en signalerende taken. Zij zijn het aanspreekpunt voor bewoners. Zij bemiddelen bij ruzies en overlast en voeren kleine onderhoudstaken uit. Alle aanwezigen in een wijk samen, vormen het informele toezicht: de ‘sociale ogen’ in de wijk. Toezichthoudende bewoners (aangesteld door woningcorporatie of gemeente) hebben een voorbeeldfunctie in de wijk. Tegen een kleine vergoeding houden zij toezicht en geven ongeregeldheden door aan verantwoordelijke instanties. Soms voeren zij ook opruim- en schoonmaakactiviteiten uit.
Toepassing en interpretatie Doel van eis O10 is het maken van afspraken over toekomstig onderhoud en beheer van de wijk. Zo veel mogelijk partijen moeten hierbij betrokken worden, bijvoorbeeld de gemeente als eigenaar/beheerder van de openbare ruimte, woningcorporaties, bewoners (vereniging van eigenaren, huurdersvereniging), politie, brandweer en welzijnswerk. Voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen® hoeft geen beheerplan geschreven te worden waarin technische werkprogramma’s of onderhoudsactiviteiten zijn omschreven. Het gaat om het vastleggen van verantwoordelijkheden en afspraken, bijvoorbeeld over preventief onderhoud en handhaving. Hieruit blijkt het gezamenlijke streven naar een schone, hele én veilige wijk. Mogelijke aandachtspunten voor dit soort afspraken zijn: • omschrijvingen van taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen; • overleg zoals regulier bewonersoverleg, bewonerscommissie, wijkoverleg en informatieavonden; • regeling voor controles op vervuiling, vernieling en graffiti; • klachtenregeling, meldpunt, criteria voor opvolging; • bemiddeling bij burenruzies en (geluids)overlast; • afstemming reguliere onderhoudsmaatregelen van verschillende beheerders (bijvoorbeeld groen van gemeente en woningcorporatie), met name opruimen van zwerfvuil, het herstellen van vernielingen en het verwijderen van graffiti (met name aanstootgevende, racistische, discriminerende graffiti); • participatie en zelfbeheer van bewoners in het beheer.
Onderhoud groenvoorziening Onderhoud en inrichting van het groen moet gericht zijn op het voorkomen van ‘dichtgroeien’ (belemmeren) van zichtlijnen en het open houden van lichtcirkels rond lantaarnpalen. Dat wil zeggen dat gekozen moet worden voor laagblijvend groen (tot maximaal 50 centimeter), eventueel aangevuld met stammengroen (bomen in plaats van struiken). Rondom parkeerterreinen kan het best bodembedekkende beplanting worden toegepast.
Er hoeft niet altijd een apart document opgesteld te worden om aan eis O10 te voldoen. Soms liggen afspraken al vast in wijkontwikkelings- of wijkveiligheidsplannen.
21 Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: Veilig beheer Bijlmermeer, Hondenpoepbeleid Zaanstad.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
43
44
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
K Kavels K1
Verkaveling en situering eengezinswoningen: voorzijde
46
Aanvullende eis
K2
Verkaveling en situering eengezinswoningen: achterzijde
48
Aanvullende eis
K3
Verkaveling en situering woongebouwen
50
Aanvullende eis
K4
Achterpaden
51
Basiseis
K5
Erfafscheidingen
56
Aanvullende eis
K6
Complex van bergingen, schuren of privé-garages: situering en verlichting
58
Basiseis
Basis- en aanvullende eisen De certificeringsinstelling bepaalt welke eisen van toepassing zijn. Een voorbeeld: als in een bouwplan geen achterpaden worden aangelegd, is eis K4 niet van toepassing. Om aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen® te voldoen, moet in elk geval aan alle van toepassing zijnde basiseisen (maximaal 23) worden voldaan. Van het totale aantal aanvullende eisen (zowel bij de S-eisen als bij de O-, K-, G- en W-eisen) moet minimaal 60% worden gehaald.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
45
Kavels K1
V E R K AV E L I N G E N S I T U E R I N G E E N G E Z I N S W O N I N G E N : V O O R Z I J D E
Aanvullende eis
WAT
De voorzijde van een eengezinswoning is goed zichtbaar vanaf de openbare ruimte. Er is een zone die afstand schept en een scheiding aanbrengt tussen de openbare ruimte en de privé-ruimte rond de woning.
HOE
• Elke woning heeft een voortuin tussen de twee en vijf meter diep. Een hoekwoning heeft ook een zijtuin. • De voorzijde en de voordeur van de woning liggen goed in het zicht van de openbare ruimte. • De voorgevel is vlak. Als de gevel inspringt beperkt dit zichtlijnen en sociale veiligheid niet.
Zie ook: K2 ‘Verkaveling en situering eengezinswoningen: achterzijde’, K3 ‘Verkaveling en situering woongebouwen’, W1 ‘Zicht op de openbare ruimte’.
Toelichting
22
Een tuin vormt een (symbolische) buffer tussen de openbare ruimte en de privé-ruimte van een woning. Voortuinen bevorderen het contact tussen wijkbewoners. Mensen die in de tuin zitten of werken, knopen makkelijk een praatje aan met buren en voorbijgangers.
Toepassing en interpretatie Voortuinen die dieper zijn dan vijf meter hebben als nadeel dat het zicht op de openbare ruimte (vanuit de woning) of het zicht op de woning (vanaf openbaar gebied) door eventuele beplanting verloren kan gaan. Zijtuin Zijtuinen zijn niet te breed. Door het gebruik ervan gaat dikwijls het zicht op de openbare ruimte verloren, bijvoorbeeld door hoge beplanting voor zijramen, het stallen van een caravan of de bouw van een garage naast het huis. Door te kiezen voor een zijtuin van circa twee meter breed, wordt voorkomen dat naast het huis een garage gebouwd kan worden (zie W1 ‘Zicht op openbare ruimte’). Smalle zijtuinen worden vaak slecht onderhouden.
Elke woning heeft een voortuin. De voordeur van de woning ligt goed in het zicht van de openbare ruimte.
22 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven.
46
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Kavels V E RV O L G K1
Woning met voor- en zijtuin
FOUT: Wel een voortuin maar geen zijtuin
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
47
Kavels K2
V E R K AV E L I N G E N S I T U E R I N G E E N G E Z I N S W O N I N G E N : A C H T E R Z I J D E
Aanvullende eis
WAT
De achterzijde van een eengezinswoning is voor inbrekers moeilijk bereikbaar.
HOE
• De achterzijde van de woning heeft een duidelijk privé-karakter. De toegankelijkheid van achtertuinen voor inbrekers wordt bemoeilijkt.
Zie ook: K1 ‘Verkaveling en situering eengezinswoningen: voorzijde’, K4 ‘Achterpaden’, K5 ‘Erfafscheidingen’, W2 ‘Deuren: zicht en verlichting’.
Woningen aan achterzijde alleen via water bereikbaar
Toelichting U kunt aan eis K2 voldoen door bijvoorbeeld: • achtertuinen niet te laten grenzen aan de openbare ruimte; • het toepassen van een volledig gesloten bouwblok; • het laten ontbreken van achterpaden; • fysieke afscheiding van de achtertuin. Eis K2 is een overkoepelende eis op het gebied van achterpaden en tuinen. Maatregelen zijn erop gericht barrières aan de achterzijde op te werpen tegen woninginbraak23 en het privé-karakter van achterzijden te versterken. Dit in tegenstelling tot de voorzijde van de woning (K1), waar juist zicht en uitzicht (openbaarheid) centraal staan. Eis K2 brengt K1, K4 en K5 met elkaar in verband.
23 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven.
48
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Kavels V E RV O L G K2
Achtertuin voor inbreker moeilijk te bereiken
Achterpaden ontbreken. Achtertuin grenst aan water
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
49
Kavels K3
V E R K AV E L I N G E N S I T U E R I N G W O O N G E B O U W E N
Aanvullende eis
WAT
De situering van een woongebouw is overzichtelijk en sociaal veilig. Bij woningen op de begane grond is er een zone die afstand schept en een scheiding aanbrengt tussen de openbare ruimte en de privé-ruimte rondom de woning.
HOE
• Ingangen van het gebouw en toegangen van bergingscomplexen zijn goed zichtbaar vanaf de openbare ruimte. • Zicht op het woongebouw wordt niet weggenomen door bomen, struiken, schuurtjes en andere obstakels, die geen doorzicht bieden. • Woningen op de begane grond in een woongebouw, waarvan de voordeur direct uitkomt op de openbare ruimte, hebben een voortuin met een diepte van twee tot vijf meter. • Aan de achterzijde hebben woningen op de begane grond een tuin en/of terras over de hele breedte van de woning. • Toegangsroutes zijn kort, overzichtelijk en verlicht conform eis O1. • Parkeerplaatsen in de open lucht worden zo gesitueerd, dat ze goed bereikbaar zijn (korte looproutes) vanaf de hoofdingang.
Zie ook: O2 ‘Parkeren in de open lucht’.
Toelichting Eis K3 is gericht op goede oriëntatiemogelijkheden. Een bewoner of bezoeker moet makkelijk en in het zicht, zijn weg kunnen vinden. De ingang van het gebouw en de bergingsingang moeten dus goed herkenbaar zijn en te bereiken via korte, overzichtelijke routes. Het gaat hier om routes vanaf de openbare weg, van het parkeerterrein of van het bergingscomplex naar de ingang van het woongebouw of de berging.
Toepassing en interpretatie Bij woongebouwen hebben privé-tuinen of een collectieve, geprivatiseerde strook grond bij woningen op de begane grond dezelfde buffer-
Woningen op begane grond hebben eigen tuintje
functie. Dikwijls wordt alleen een terras aangelegd. Het overige deel van de gevel grenst aan het openbare groen. Dit is voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen® onvoldoende. Langs de hele gevel van de woning moet een privétuin liggen, waarvan het terras deel kan uitmaken. Een collectieve, geprivatiseerde strook moet een privékarakter hebben. Deze strook wijkt duidelijk af van de inrichting van de openbare ruimte.
50
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Kavels A C H T E R PA D E N Basiseis
K4
WAT
Achterpaden zijn sociaal veilig. De totale achterpadenstructuur is overzichtelijk en niet uitnodigend voor onbevoegden.
HOE
Het achterpad is kort, recht, goed verlicht en minimaal 1,5 meter breed. • Het achterpad ontsluit maximaal tien woningen per zijde, of als het achterpad: - 11 tot maximaal 15 woningen per zijde ontsluit, is het achterpad minimaal 1,8 meter breed of minimaal 1,5 meter breed en afgesloten met een gemeenschappelijk toegangshek; - 16 tot maximaal 20 woningen per zijde ontsluit, is het achterpad minimaal 2,0 meter breed of minimaal 1,5 meter breed en afgesloten met een gemeenschappelijk toegangshek. • Achterpaden vormen geen doorlopende ontsluitingsstructuur voor langzaam verkeer in het woongebied, maar maken tuinen en woningen aan de achterzijde bereikbaar voor bewoners: - vanaf de toegang(en) heeft het achterpad maximaal één hoek, splitsing of kruising; - het achterpad heeft maximaal twee toegangen; - als het achterpad een hoek, splitsing of kruising heeft, dan is bij een doodlopend achterpad het deel vanaf de openbare weg minimaal twee meter breed. Als dit deel van het achterpad woningen ontsluit, dan mogen dit er maximaal 20 per zijde zijn. Bij een doorlopend achterpad (twee ontsluitingen) moet één van de paden minimaal twee meter breed zijn. Ook hier mogen dan maximaal 20 woningen per zijde worden ontsloten. Hoeken worden ‘onthoekt’. De onthoeking bedraagt een halve vierkante meter. Dit betekent dat aan beide zijden een gelijke afstand van één meter van de hoek wordt afgehaald. • Het achterpad is voorzien van (openbare) verlichting met een RA-waarde van minimaal 60 en: - een horizontale verlichtingssterkte van minimaal gemiddeld 2 lux met een gelijkmatigheid van tenminste 0,15 Uh; of - een lichtpuntafstand van maximaal zes keer de lichtpunthoogte; of - verlichting is aangebracht aan bergingen aan de tuinzijde. Lampen moeten dan op elke berging aangebracht zijn, zo hoog mogelijk, met een maximale afstand van 0,3 meter vanaf de grens van het achterpad. Deze verlichting moet door middel van schemerschakeling worden ingeschakeld. Zie ook: S2 ‘Bouwhoogte en schaal’, S6 ‘Verkaveling en achterpaden’, K2 ‘Verkaveling en situering eengezinswoningen, achterzijde’, W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’.
Toelichting Achterzijden van woningen zijn kwetsbaar voor woninginbraak24. Achterpaden vormen de toegang tot achterzijden van woningen. Veel gebruikers voelen zich regelmatig onveilig in smalle en onoverzichtelijke paden. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® richt zich op het terugdringen van de anonimiteit en het verhogen van de betrokkenheid door slechts een beperkt aantal tuinen op het pad te laten uitkomen en geen doorgaande routes te creëren. Door een pad zo te maken dat het in een oogopslag te overzien is (verlicht, kort, breed, geen nissen of zijtakken), is het prettig in het gebruik. In de ‘wat’ vraag van deze eis wordt dan ook gesteld dat er geen doorlopende achterpadstructuur mag zijn. Daarom mag een achterpad maximaal aan twee kanten ontsloten worden. Hoeken, splitsingen en kruisingen in achterpaden zijn plaatsen waar mensen zich minder veilig voelen. Meer dan één hoek zorgt voor een verminderde overzichtelijkheid en is dan ook niet toegestaan.
FOUT: Lang achterpad 24 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
51
Kavels K4
V E RV O L G
Toepassing en interpretatie De voorkeur van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® gaat uit naar het niet aanleggen van achterpaden. Dit is niet bij alle woningtypen mogelijk. Als toch een achterpad wordt aangelegd is dit bij voorkeur doodlopend, bijvoorbeeld door het doortrekken van tuinen, of het plaatsen van schuren in dit pad. Ook kan een achterpad doodlopend worden gemaakt door het plaatsen van een hek. Dit hek moet minimaal 1,8 meter hoog zijn om overklimming te voorkomen. Om het veiligheidsgevoel in het pad te vergroten is het aan te raden als bewoners vanuit de achtertuin op het pad kunnen kijken. Dit vergroot ook de kans op herkenning van een eventuele dader. Door het volledig kunnen overzien van een achterpad, voelen bewoners zich veiliger. Ze kunnen bij de entree van het achterpad beslissen of er iets aan de hand is en of ze wel of niet het pad op willen. Hierom kunnen er beter geen zijpaden of nissen (verbredingen) zijn. Doodlopende paden hebben het voordeel dat er geen netwerk van achterpaden ontstaat, waardoor iemand zich vrijwel ongezien door de wijk kan bewegen. Als een achterpad niet doodlopend is (doorlopende structuur), wordt het in praktijk ook gebruikt door fietsers en bromfietsers, waardoor overlast kan ontstaan. Daarom geeft eis K4 aan dat er maximaal twee toegangen van een achterpad mogen zijn. Breedte De breedte van het achterpad, minimaal 1,5 meter, is afhankelijk van het aantal aanliggende woningen. Deze breedte zorgt ervoor dat mensen elkaar redelijk kunnen passeren. Het pad biedt overzicht. Bij grotere aantallen woningen wordt het overzicht verbeterd door het pad breder te maken. Uitgangspunt van eis K4 is dat, als een achterpad niet recht is (bijvoorbeeld een pad in een L- of T- variant) dat één van de delen die aan de openbare straat grenst minimaal twee meter breed moet zijn, of er nu 0 of 20 woningen ontsloten worden.
Rechte achterpaden
1,50 m
1,80 m
2,00 m
1-10 ontsluitingen 11-15 ontsluitingen Een achterpad heeft maximaal twee ontsluitingen. Vanaf de ontsluiting heeft een achterpad maar één hoek, kruising of splitsing.
16-20 ontsluitingen
Doodlopend achterpad in L- vorm Variabel =
1-10 ontsluitingen 11-15 ontsluitingen 16-20 ontsluitingen
breedte variabel
1,50 m per zijde 1,80 m per zijde 2,00 m per zijde
Bij een L-variant (doodlopend) is het deel van het achterpad dat aan de openbare weg grenst minimaal twee meter breed. De 'knik' wordt onthoekt. Bij deze tekening is sprake van twee achterpaden. Achterpad afgesloten dmv twee bergingen.
0-20 ontsluitingen 2,00 m openbare weg
Doorlopend achterpad in L- vorm 0-20 ontsluitingen breedte variabel
openbare weg
OF openbare 2,00 m weg
1,00 m 1,00 m 0-20 ontsluitingen 2,00 m openbare weg
Grenzen beide kanten van het achterpad aan de openbare weg, dan moet minimaal één pad twee meter breed zijn. De 'knik' wordt onthoekt.
breedte variabel openbare weg
T constructie: maar twee ontsluitingen openbare weg
openbare weg
2,00 m
breedte variabel
0-20 ontsluitingen
Eén achterpad, dus maximaal 20 ontsluitingen
breedte variabel
2,00 m
breedte variabel
Hier is ook sprake van twee achterpaden. (één horizontaal en één verticaal)
openbare weg
0-20 ontsluitingen
openbare weg
Achterpad in een H structuur openbare weg
openbare weg
2,00 m
0-20 ontsluitingen
2,00 m
breedte variabel
breedte variabel
0-20 ontsluitingen
Het horizontale achterpad is dmv bergingen doodlopend gemaakt. Hierdoor ontstaan er twee achterpadconstructies met elk twee achterpaden. vast hekwerk of bergingen op het achterpad. openbare weg
52
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
openbare weg
Kavels V E RV O L G K4 Afsluiten Als de verhouding tussen het aantal aan het pad liggende tuinen en de breedte niet klopt, geeft eis K4 de mogelijkheid om het pad af te sluiten met een poort of toegangshek. Verbreden heeft echter de voorkeur, omdat dit niet afhankelijk is van organisatorische maatregelen die bewoners moeten nemen.
H-constructie met twee ontsluitingen-oplossing
breedte variabel
breedte variabel
breedte variabel
breedte variabel
2,00 m
Een toegangshek in het achterpad: • is geplaatst aan het begin van het achterpad; • biedt doorzicht naar het achterpad, bijvoorbeeld door het toepassen van een spijlenhek. De maximale afstand tussen de spijlen is 15 centimeter; • is zelfsluitend; • is van de binnenkant zonder sleutel te openen. Beschermings(plaat) moet ervoor zorgen dat ontgrendeling vanuit het openbare gebied wordt tegengegaan; • is voorzien van een flipperbeveiliging; • is minimaal 1,80 meter hoog.
2,00 m vast hekwerk of bergingen op het achterpad
Een andere variatie op de ‘H’ structuur
breedte variabel
2,00 m
0-20 ontsluitingen
0-20 ontsluitingen
breedte variabel
openbare weg
Doorlopend achterpad in Z vorm openbare weg
0-20 ontsluitingen 2,00 m
Z onderbreken zodat twee keer een L ontstaat
breedte variabel
breedte variabel
0-20 ontsluitingen
2,00 m
openbare weg
Achterpad afgesloten met toegangshek
Een toegangshek vraagt discipline van bewoners, zeker als het veel bewoners zijn: er zijn dan veel sleutels in omloop, er kan geluidsoverlast optreden door het dichtvallen van het metalen hek, er is niet altijd een muur om het hek tussen te zetten, drangers werken vaak niet meer na enige tijd, spelende kinderen kunnen niet makkelijk heen en weer tussen woning en openbare ruimte. In nieuwbouw kennen bewoners elkaar dikwijls nog niet, waardoor het moeilijk is afspraken te maken. Bewoners zien het nut van de poort niet in. In de bestaande bouw werkt het afsluiten van een achterpad vaak beter. Zo leverde het afsluiten in de Amsterdamse binnenstad positieve resultaten op. Er was draagvlak om de poort goed te gebruiken.
FOUT: Toegangshek heeft op deze manier geen nut
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
53
Kavels K4
V E RV O L G
Achterpad is onthoekt Een poort – ook niet afgesloten – laag hekje of boog aan het begin van het achterpad werkt als een drempel naar dit achterpad omdat het achterpad hierdoor een semi-privaat karakter krijgt. De barrière om een dergelijk achterpad in te gaan is groter. Deze oplossing is natuurlijk onvoldoende als een afgesloten poort wordt geëist.
Verlichting Verlichting in het achterpad zorgt ervoor dat het pad, ook in het donker, te overzien is. Het vergroot de kans op herkenning van een dader. Openbare verlichting heeft de voorkeur vanwege het geregelde onderhoud, maar er kunnen ook armaturen (met schemerschakelaar) aan de bergingen worden aangebracht. Deze moeten dan wel in het achterpad hangen. Ook is het toegestaan om lampen aan de berging in de tuin of op de hoek te monteren. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat ze zo hoog mogelijk en op elke berging zijn aangebracht en ook worden ingeschakeld door middel van een schemerschakeling. Als de lamp op die plaats wordt gemonteerd, moet de lamp zo dicht mogelijk bij het achterpad zijn aangebracht (maximaal 30 centimeter vanaf de grens met het achterpad) om schaduwwerking in het pad zo klein mogelijk te maken. Het onderhoud en de elektriciteit komen in dergelijke gevallen voor rekening van de bewoner. Door het monteren van een lamp op elke berging, is de gelijkmatigheid van de verlichting dikwijls voldoende. Verlichting bij de entree van het achterpad, op de openbare weg, moet in het midden van het pad staan om schaduwen te voorkomen.
Einde van het achterpad Het achterpad eindigt zodra dit doorsneden wordt door een straat of een pad dat minimaal vier meter breed is. Hoe tel ik het aantal ontsluitingen van woningen Bij een recht achterpad wordt het maximaal aantal woningen aan één zijde geteld. Op basis hiervan wordt de minimale breedte bepaald. Meer dan 20 ontsluitingen aan één zijde is niet toegestaan. Via een recht achterpad kunnen dus maximaal 40 woningen worden ontsloten. Bij een L-, T- of H-vorm van het achterpad wordt niet ‘door de hoek’ heen geteld. Elk recht deel van het pad mag dan maximaal 20 ontsluitingen aan één zijde hebben. Omdat meer dan één hoek, kruising of splitsing niet is toegestaan kan een totaal achterpad in een L-, T- of H-vorm aan één zijde nooit meer dan 40 woningen ontsluiten. Onthoeking Onthoeking van een knik in een pad heeft als doel de hoek overzichtelijk te maken en verstoppen direct achter de hoek onmogelijk te maken. Onthoeking moet precies de omschreven maat hebben. Een andere maat werkt niet goed genoeg. Als de onthoeking groter is, ontstaat namelijk een klein pleintje dat aantrekkelijk kan zijn om te staan/ hangen. Dit is ongewenst. Is één van de paden op de hoek breder dan vier meter, dan is onthoeking niet nodig. Ook zonder onthoeking is een dergelijke splitsing voldoende overzichtelijk.
Een lamp op elke berging
54
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Kavels V E RV O L G K4 Een mogelijkheid om openbare verlichting te financieren is het aanbrengen van openbare verlichting en deze overdragen aan de gemeente, waarbij een beheerfonds voor het gekapitaliseerde beheer (25 tot 40 jaar) moet worden meegeleverd. De projectontwikkelaar koopt op deze wijze de verlichting voor een groot aantal jaren af. Er worden ook palen/armaturen met zonnepanelen geleverd. Het is daarbij wel erg belangrijk dat de opgeslagen energie voldoende is om ook in de donkere winterse periode het achterpad goed te verlichten tot het daglicht dit kan overnemen.
Achterpad afgesloten en voorzien van goede verlichting
Zowel achterpad als tuin worden goed verlicht
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
55
Kavels K5
E R FA F S C H E I D I N G E N
Aanvullende eis
WAT
Bij woningen die liggen bij een toegang tot het woongebied of langs (wijk) ontsluitingsroutes werpen erfafscheidingen een drempel op tegen woninginbrekers en andere onbevoegden.
HOE
• De erfafscheiding wordt geplaatst langs zij- en achtertuinen van woningen die grenzen aan een toegangsweg tot het woongebied en bij woningen die langs (wijk-)ontsluitingsroutes liggen. • Een stevige erfafscheiding met een hoogte van 1,80 meter biedt een duidelijke scheiding tussen openbaar en privé-terrein. • Een erfafscheiding sluit aan op de woning en/of berging, zodat de tuin volledig is afgeschermd. Zie ook: K1 ‘Verkaveling en situering eengezinswoningen’.
Bewoners kiezen voor privacy
Toelichting Erfafscheidingen werpen een fysieke barrière op tussen de woning/tuin en de omgeving. In veel gevallen zorgen zij er echter ook voor, dat minder zicht bestaat op de openbare ruimte. Gesloten wanden maken de straat en het trottoir minder aantrekkelijk (onveiligheidsgevoelens)25. In het afwegings- en keuzeproces van daders, speelt het aanzicht/de eerste
indruk van de wijk een belangrijke rol. Erfafscheidingen maken dat een wijk er moeilijk toegankelijk en afgeschermd uitziet. Ze vormen een psychologische drempel. Een erfafscheiding is bij voorkeur (gedeeltelijk) transparant zodat zicht op de woning mogelijk blijft.
Doorzicht mogelijk 25 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven.
56
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Kavels V E RV O L G K5
Doorzicht mogelijk
Toepassing en interpretatie Eis K5 vraagt een afweging van bouwplanadviseur en opdrachtgever. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® eist erfafscheidingen bij woningen op kwetsbare plekken voor woninginbraak. Dit zijn onder andere woningen die makkelijk bereikbaar zijn en goede vluchtwegen bieden, zoals: • woningen waarvan de achtertuin grenst aan wijk- of stadsdeelontsluitingswegen. Dit zijn hoofdwegen, waarlangs gemotoriseerd verkeer de wijk kan verlaten. De achterkant van de woning is makkelijk bereikbaar. De vluchtweg is direct bij de hand; • woningen bij de entree van een woonwijk. Uit daderonderzoek over woninginbraak blijkt dat daders eerst een afweging maken om een wijk in te gaan. Woningen bij de entree van een wijk bieden relatief goede vluchtmogelijkheden. De kans op herkenning is minder groot dan ‘dieper’ in de wijk. Het toepassen van erfafscheidingen op deze plekken geeft een indruk van beslotenheid van de wijk. In het algemeen geldt dat hoekwoningen gevoeliger zijn voor woninginbraken dan woningen midden in een rij. Voor vrije kavels, zeker bij grotere kavels, kan het soms moeilijk zijn om erfafscheidingen te plaatsen die aan de eisen voldoen.
Regels voor schuttingen zijn vastgelegd in de Woningwet. Daarin staat dat erfafscheidingen vergunningvrij zijn, als ze voor de voorgevelrooilijn staan en niet hoger zijn dan één meter. Een voorgevel is een naar de weg gekeerde gevel (bouwregelgeving). Bij hoekwoningen kan dit discussie opleveren. De wet bepaalt verder dat erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn (achterkant en zijkant) vergunningvrij zijn tot een hoogte van twee meter. In landelijk gebied is elke erfafscheiding hoger dan één meter vergunningplichtig. De gemeente kan via de bouwverordening vrijstelling verlenen voor dit artikel in de Woningwet. Ook in het bestemmingsplan kan een maximumhoogte worden vastgelegd. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® gaat uit van erfafscheidingen van 1,80 meter. Deze hoogte is moeilijker overklimbaar en vormt geen onaangenaam hoge, massieve wand. Waar mogelijk moet een erfafscheiding aansluiten bij gevels van een woning of een berging. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® eist niet dat de hele tuin omgeven wordt door een erfafscheiding. Het gaat om het gebied grenzend aan de openbare ruimte. Het is aan te raden om een erfafscheiding, ook in de nieuwbouw, te laten kiezen door bewoners. Dit voorkomt dat bewoners dure voorzieningen, vlak na oplevering, weer afbreken.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
57
Kavels K6
WAT
C O M P L E X VA N B E R G I N G E N , S C H U R E N O F P R I V É - G A R A G E S : SITUERING EN VERLICHTING Basiseis Een complex van bergingen, schuren of privé-garages is zodanig geplaatst dat een sociaal veilige en overzichtelijke situatie ontstaat. Eis K6 geldt voor complexen van garages, bergingen of schuren, waarvan individuele deuren direct uitkomen op de openbare ruimte. Eis K6 geldt ook voor vrijstaande garage- en bergingscomplexen met een gemeenschappelijke toegangsdeur.
HOE
• Privé-garages en bergingen of schuren behorend bij eengezinswoningen of woongebouwen zijn geplaatst in kleine concentraties, namelijk maximaal 10 garages of 20 bergingen. • De deuren/toegangen liggen in het zicht van tenminste twee woningen. • Het gebied is voorzien van (openbare) verlichting met: - een horizontale verlichtingssterkte van minimaal 2 lux met een gelijkmatigheid van tenminste 0,30 Uh; of - een horizontale verlichtingssterkte van minimaal 3 lux met een gelijkmatigheid van tenminste 0,20 Uh. - De RA-waarde is minimaal 60.
Zie ook: G7 ‘Collectief bergingscomplex: ontsluiting en omvang’, O1 'Openbare verlichting', W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’.
Toelichting Complexen van bergingen of garages leveren vaak vervelende, onoverzichtelijke plekken op. Hierdoor voelen bewoners zich niet altijd veilig26. Bij grotere eenheden garages of complexen ontstaan pleintjes met volledig gesloten wanden zonder enig (toe)zicht. Voetballen tegen metalen garagedeuren levert geluidsoverlast op. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® vraagt om een overzichtelijke en attractieve omgeving. Dit betekent dat dergelijke complexen klein zijn en open naar de omgeving, zodat zicht op de entrees mogelijk is. Aanbeveling is om de toegangsweg tot deze complexen in het zicht van woningen aan te leggen.
Toepassing en interpretatie
Verlichting bij een complex van bergingen of garages wordt geregeld in: • O1 ’Openbare verlichting’, als het complex in de openbare ruimte staat, of • W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’; • W7 ’Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’, als het complex bij woningen staat.
Tip • Om letselschade te voorkomen mogen garagedeuren in geopende stand niet buiten de gevellijn uitsteken. • Licht schuin lopende daken kan opklimmen van daken (om ballen van het dak te halen) en daarbij schade aan daken voorkomen omdat de bal er dan gewoon af rolt.
Eis K6 is van toepassing op de situering van garages en bergingen en op het zicht op toegangen en deuren. De inbraakwerendheid van garages en bergingen is geregeld in W6 en W7. W6 en W7 eisen ook een aansluitpunt voor verlichting bij elke bereikbare ingang. Als een toegangsdeur grenst aan de openbare ruimte en de verlichting voldoet aan eis K6, is een aansluitpunt voor verlichting niet nodig. Bij deuren aan andere dan (openbaar) verlichte zijden, moet wel een aansluitpunt voor verlichting worden aangebracht conform eis W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’ of conform eis W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’.
Complex van bergingen
26 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving, Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O.(1972), Defensible space, crime-prevention through environmental design, Macmillan company, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1996), Creating defensible space, Institute for community Design Analysis. In opdracht van U.S. department of Housing and Urban Development.
58
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
G
Gebouw G1
Woongebouw: omvang en toegankelijkheid
60
Basiseis
G2
Balkons
62
Aanvullende eis
G3
Hoofdingang woongebouw
64
Basiseis
G4
Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten
66
Basiseis
G5
Verlichting gemeenschappelijke ruimten
68
Basiseis
G6
Lift
70
Basiseis
G7
Collectief bergingscomplex: ontsluiting en omvang
71
Basiseis
G8
Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, deuren 73 Basiseis
G9
Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, ramen en ventilatieopeningen
74
Basiseis
G10 Collectieve (fietsen)stalling
75
Basiseis
G11 Parkeergarage behorend bij een woongebouw
77
Basiseis
G12 Voorzieningen in een woongebouw
79
Aanvullende eis
G13 Muren/vlakken/wanden: antigraffiti
80
Aanvullende eis
G14 Beheerplan en toezicht woongebouw
81
Aanvullende eis
Basis- en aanvullende eisen Om aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen® te voldoen, moet in elk geval aan alle van toepassing zijnde basiseisen (maximaal 23) worden voldaan. De certificeringsinstelling bepaalt welke eisen van toepassing zijn. Een voorbeeld: als in een woongebouw geen parkeergarage wordt aangebracht, is eis G11 niet van toepassing. Van het totale aantal aanvullende eisen (zowel bij de S-eisen als bij de O-, K-, G- en W-eisen) moet minimaal 60% worden gehaald.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
59
Gebouw G1
W O O N G E B O U W: O M VA N G E N T O E G A N K E L I J K H E I D
Basiseis
WAT
Een woongebouw is qua schaal en ontsluiting overzichtelijk en niet vrij toegankelijk.
HOE
• Een woongebouw bevat maximaal 50 woningen. of Een woongebouw bevat maximaal 100 woningen waarbij geldt dat: - maximaal tien woningen met voordeuren per verdieping gesitueerd zijn aan een gezamenlijke (lift)hal; of - woningen rond een atrium (wintertuin) of gemeenschappelijke grote binnenruimte liggen; of - woningen aan een galerij of interne corridor liggen met, vanuit de lift of het trapportaal gerekend, per zijde niet meer dan tien woningen. • Een woongebouw is niet vrij toegankelijk doordat toegangsdeuren voldoen aan G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten’. • Het opklimmen van een galerij op de begane grond of de eerste etage is niet mogelijk. • Brandtrappen en noodtrappenhuizen zijn afgeschermd tot de eerste etage en niet opklimbaar. Als brandtrappen en noodtrappenhuizen toegangsdeuren/hekken hebben, voldoen ze aan G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten’ of K4 ‘Achterpaden’.
Zie ook: S2 ‘Bouwhoogte en schaal’, G7 ‘Collectief bergingscomplex: ontsluiting en omvang’.
Toelichting Kleinschaligheid in de woonomgeving zorgt voor overzicht, herkenbaarheid en sociale controle27. Bewoners voelen zich meer betrokken bij gemeenschappelijke ruimten als zij deze delen met een klein aantal andere huishoudens. Bij kleine aantallen woningen zijn mensen immers beter in staat vreemden te herkennen. Het vergroot de mogelijkheden voor contact en controle van de eigen omgeving. Over het algemeen geldt: hoe kleiner een gebouw, hoe veiliger het is. Woongebouwen hebben daarom bij voorkeur de vorm van een ‘urban villa’ of een appartementengebouw met een centrale lift/trappartij. De norm ‘maximaal 100 woningen in een woongebouw’ voorkomt grootschaligheid, niet alleen op het gebied van woningen, maar ook op het terrein van bergingscomplexen, parkeerterreinen en aantal woningen per ontsluiting. Voor galerijen en corridors wordt niet alleen gekeken naar het aantal woningen dat erop aansluit, maar ook naar de lengte van de gang. Vanuit de hal mag een galerij of corridor maximaal tien woningen lang zijn. Als aan weerszijden van een gang woningtoegangen liggen, mogen er dus maximaal 20 woningen op de corridor uitkomen. Er is hierbij een gelijke redenering gevolgd als bij achterpaden (K4). Als een flat bijvoorbeeld 500 woningen telt, dan betekent dit met de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen®, dat de flat vijf entrees moet hebben, zonder mogelijkheden om door te lopen van het ene deel van de flat naar één van de vier andere delen van het gebouw. Van de buitenkant gezien (optisch dus), mag de flat natuurlijk wel één gebouw lijken.
FOUT: Gebouw is gemakkelijk opklimbaar 27 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O.(1972), Defensible space, crime-prevention through environmental design, Macmillan company, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Newman, O. (1996), Creating defensible space, Institute for community Design Analysis. In opdracht van U.S. department of Housing and Urban Development.
60
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Gebouw V E RV O L G G1 Opklimmen galerij In eis G1 is opgenomen dat het opklimmen van een galerij op de begane grond niet mogelijk mag zijn. Dit geldt alleen als deze galerij afgesloten is en er dus geen verbinding tussen deze galerij en de buitenruimte is. Als deze verbinding er wel is en bewoners op de begane grond dus vanuit hun woning via de galerij naar de straat kunnen lopen, moet de tussendeur van deze galerij naar de (centrale) hal met een ‘G4deur’ zijn afgesloten. Hierdoor geeft deze galerij onbevoegden geen toegang tot het woongebouw.
Noodtrappenhuis is goed afgeschermd
Goed: trappenhuis afgeschermd
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
61
Gebouw G2
BALKONS
Aanvullende eis
WAT
Een (privé-)buitenruimte bij bovenwoningen vereenvoudigt het contact tussen straat en bewoners, zonder dat opklimmogelijkheden (zie bijlage 1 bereikbaarheid) worden geboden. Eis G2 geldt voor (franse) balkons, loggia’s en dakterrassen.
HOE
• Een woning met een balkon met uitzicht op de (semi-)openbare ruimte, moet: een balustrade of hek hebben dat doorzicht biedt. Het gaat erom dat de constructie bewoners zicht biedt op de openbare ruimte. • Naast elkaar gelegen balkons hebben een etagehoge scheidingsconstructie tussen de balkons. • Balkonranden, balustrades en hemelwaterafvoeren die langs of door balkonplaten heenvoeren, zijn zodanig uitgevoerd dat opklimming naar balkons op hoger gelegen verdiepingen, onmogelijk is.
Opklimmen niet mogelijk. Onder borstwering/glasplaat zijn geen aangrijppunten
Toelichting Op hoger gelegen etages vormen balkons, terrassen en loggia’s de verbinding tussen de woning en de straat. Balkons verbeteren het contact tussen omwonenden28. Om visueel contact tussen woonruimten en begane grond mogelijk te maken, moet een balustrade doorzichtig zijn. De sociale veiligheid van terreinen en objecten in de omgeving zoals parkeerterreinen, speelvoorzieningen, fietsroutes en bushaltes, is immers afhankelijk van zicht. Eis G2 heeft een relatie met S2 ‘Bouwhoogte en schaal’. Op hogere verdiepingen gaat het contact - en daarmee de betrokkenheid van bewoners - met de begane grond verloren.
Frans balkon Onder een balkon wordt ook een ‘Frans balkon’ verstaan: openslaande deur(en) in het gevelvlak waarvoor een balustrade is geplaatst.
28 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven.
62
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Gebouw V E RV O L G G2 Toepassing en interpretatie Balkons kunnen ook toegang geven tot een woning. Daarom moeten maatregelen genomen worden om opklimmen te voorkomen (zie bijlage 1 definitie Bereikbaarheid). Voorbeelden van maatregelen zijn: • balustrades die geen houvast bieden, bijvoorbeeld glasplaten als borstwering die zo zijn geconstrueerd/gemonteerd dat geen ruimte tussen balkonvloer en borstwering ontstaat. Spijlenhekken bieden aangrijpingspunten en randjes om aan vast te pakken of op te staan; • Hemelwaterafvoeren niet langs het balkon laten lopen of afwerken met een profiel. Ook kunnen deze regenpijpen in de muur worden verwerkt/weggewerkt waardoor het niet mogelijk is om langs de regenpijp naar boven te klimmen.
Frans balkon
Regenpijp weggewerkt in de muur
Balkon is makkelijk bereikbaar
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
63
Gebouw G3
HOOFDINGANG WOONGEBOUW
Basiseis
WAT
De hoofdingang van een woongebouw is uitnodigend voor bewoners en bezoekers, maar niet voor onbevoegden. Het ontsluitingssysteem biedt bewoners de mogelijkheid elkaar en bezoekers te herkennen.
HOE
• De hoofdingang van een woongebouw ligt in het zicht van het openbare gebied. • De hoofdingang ligt bij voorkeur vlak in de gevel. Als de hoofdingang terugspringt is de nis minimaal twee keer zo breed als diep. • De hoofdingang is binnen en buiten voorzien van verlichting. De horizontale verlichtingssterkte is binnen gemiddeld minimaal 60 lux (gemeten op één meter boven de vloer) met een gelijkmatigheid van 0,50 Uh. De RA-waarde is binnen en buiten minimaal 60. De verlichting buiten bestaat uit minimaal twee lichtpunten. Deze zijn zo aangebracht dat de entree vanuit het openbaar gebied goed zichtbaar is en verlichting het mogelijk maakt het bellenbord en de naambordjes goed te lezen. • Bij de hoofdingang zijn voorzieningen voor het stallen van fietsen. • De hoofdingang van een woongebouw is voorzien van: - een deur aan de buitenzijde die voldoet aan eis G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten’; - een deur die van buitenaf met een sleutel en door bewoners op afstand van de woning kan worden ontsloten; - een bellenbord bij de deur met naambordjes; - een intercom of videofoon; - (doorwerp)postkasten voorzien van afgeschuinde bovenkanten (hellingshoek minimaal 30°). • Voor de entreehal gelden de volgende eisen: - de hal is voorzien van glas, zodat daglicht kan toetreden en van buitenaf zichtbaar is wat er binnen gebeurt; - de entreehal is overzichtelijk. Als er sprake is van een onoverzichtelijke situatie, is dit op te lossen met slagvaste of vandalismebestendige spiegels (conform SKG KE 572); - er is een aanduiding van verdiepings- en huisnummer.
Overzichtelijke entreepartij
64
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Gebouw V E RV O L G G3 Toelichting
29
Bewoners gebruiken een ingang dagelijks. De ingang geeft bezoekers een eerste indruk van het gebouw. Eis G3 gaat uit van een ingang met een afsluitbare deur, waardoor buitenstaanders niet zomaar het gebouw kunnen binnenlopen. De ingang biedt (over)zicht en goede oriëntatiemogelijkheden. Daarnaast is de ingang onderhoudsvriendelijk. Uitgangspunt is dat de afsluitbare deur aan de buitenzijde van het gebouw ligt. Voorkomen moet worden dat bij de entree van een woongebouw dode hoeken ontstaan (bijvoorbeeld achter of onder de trap).
Als fietsklemmen onlogisch gesitueerd zijn, worden ze niet gebruikt. Fietsen staan dan alsnog (hinderlijk) voor de deur.
Toepassing en interpretatie Door de ingang in de gevellijn te maken, ontstaan geen (donkere) nissen, plekken waar mensen blijven hangen of zich kunnen verstoppen. Een open, transparante entree met glas in muren en deuren kan juist beter ‘uitspringen’, waardoor deze ten opzichte van het gebouw goed opvalt en goed overzicht biedt op wat er binnen gebeurt. De buitenste schil van het gebouw is afgesloten. Een voor iedereen toegankelijk voorportaal of een voor iedereen toegankelijke tochtsluis is niet toegestaan, omdat dan toch het risico bestaat van rondhangende ongewenste personen. Zij wachten bijvoorbeeld op een kans om mee te lopen. Bewoners (W10) moeten bewust gemaakt worden van het gevaar dat ‘meelopende bezoekers’ met zich meebrengt. Toegangsdeur De toegangsdeur van de entreehal is niet inbraakwerend. Het is wel een zelfsluitende deur. Deze eis is opgenomen in het Bouwbesluit, evenals een deuropener en een spreekinstallatie. Toegangsdeuren moeten een drempel opwerpen om binnen te komen. De woning of berging is vervolgens daadwerkelijk inbraakwerend. Een anti-inbraakstrip of een slot met dagschootblokkering, kan als beveiliging tegen flipperen worden gebruikt. Entreehal In verband met schoonmaken en onderhoud, is het van belang dat wanden en muren eenvoudig te reinigen zijn. Dit kan door wanden en/of vloeren te betegelen of wanden te voorzien van een coating. De entreehal vraagt om goed onderhoud en toezicht om vervuiling, graffiti en vandalisme te voorkomen. Dit is geregeld in de eisen G13 ‘Muren/ vlakken/wanden: antigraffiti’ en G14 ‘Beheerplan en toezicht woongebouw’. Om te voorkomen dat papier, post, folders en dergelijke blijven liggen, is in eis G3 opgenomen dat postkasten aan de bovenzijde schuin moeten aflopen. Afvalbakken voor oud papier kunnen brandstichting opleveren. Er zijn afvalbakken met een vlamdovende constructie. Fietsen Een aandachtspunt rond de entree is het verminderen of voorkomen van overlast door rondslingerende fietsen. Er moeten plekken zijn om fietsen van bezoekers en bewoners (overdag) neer te zetten. Deze voorzieningen in de openbare ruimte moeten zijn afgestemd op drukke tijden. Voor fietskluizen/fietsentrommels of -klemmen geldt: • dat ze gesitueerd moeten zijn op plekken waar ze geen obstakel vormen; • dat ze goed in het zicht moeten liggen; • dat ze in de directe nabijheid liggen van ingangen en aansluiten bij routes die fietsers gebruiken.
Entreepartij goed verlicht
Bovenkant van brievenbussen is schuin
29 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham (ed, 1991 reissue), Environmental criminology Waveland Press, inc..
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
65
Gebouw G4
TOEGANGSDEUREN GEMEENSCHAPPELIJKE RUIMTEN
Basiseis
WAT
Toegangsdeuren van gemeenschappelijke (verkeers)ruimten in een woongebouw zijn zelfsluitend en beveiligd tegen flipperen. Toegangsdeuren in de buitengevel van het woongebouw, direct grenzend aan het (semi) openbare gebied, zijn aan de buitenzijde verlicht. Alle deuren bieden bij brand een veilige vluchtweg.
HOE
• Deuren zijn zelfsluitend, beveiligd tegen flipperen en van buitenaf niet makkelijk te openen. • Deuren kunnen vanaf de binnenkant zonder (electronische) sleutel geopend worden. • De buitenkant van de deur heeft een niet-beweegbare deurknop. • Er is helder, doorzichtig (spiegeldraad)glas in of naast de deur aangebracht. Glas is niet noodzakelijk in nooddeuren en deuren van containerruimten. • Als een woongebouw een lift heeft, mag deze onbevoegden niet direct in gemeenschappelijke ruimten zoals een bergingscomplex of parkeergarage brengen. • Deuren in de buitengevel, die toegang geven tot gemeenschappelijke ruimten in het woongebouw, liggen in het zicht. • Bij toegangsdeuren die uitkomen op het openbaar gebied is buitenverlichting aanwezig. Dit geldt niet voor een containerruimte of nooduitgang die geen toegang tot het gebouw vormt. • Noodtrappen(huizen) geven geen toegang tot het gebouw.
Toelichting Toegangsdeuren tot gemeenschappelijke ruimten in een woongebouw zijn zelfsluitend en bieden doorzicht naar de daar achter liggende ruimte. Compartimentsdeuren zoals toegangsdeuren tot het woongebouw, deuren van de parkeergarage, het bergingscomplex en de collectieve fietsenstalling zijn daarnaast ook beveiligd tegen flipperen. De deur die vanuit de (centrale) hal toegang tot de galerij geeft moet wel zelfsluitend zijn en doorzicht bieden, maar hoeft niet flipperbeveiligd uitgevoerd te zijn. Toegangsdeuren in de buitengevel van het woongebouw, direct grenzend aan het (semi) openbare gebied, zijn aan de buitenzijde verlicht. Alle deuren bieden bij brand een veilige vluchtweg. Gemeenschappelijke ruimten zijn onder andere de lifthal, galerijen, het bergingscomplex, de parkeergarage, de collectieve fietsenstalling en het noodtrappenhuis. Een toegangsdeur van een gemeenschappelijke ruimte, sluit een deel van het gebouw voor buitenstaanders af. Toegangsdeuren moeten van buitenaf niet eenvoudig te openen zijn. Dat kan door het aanbrengen van een voorziening om flipperen te voorkomen. Het gaat hierbij niet alleen om hoofdtoegangsdeuren, maar ook om toegangsdeuren van bergingscomplexen en parkeergarages en toegangen tussen verschillende gemeenschappelijke ruimten (zie G1). Ook schuifdeuren moeten zo zijn uitgevoerd dat het niet mogelijk is deze eenvoudig open te schuiven. Het is dus niet mogelijk om zonder sleutel het gebouw binnen te komen, of verder het gebouw in te komen. Andersom, van binnen naar buiten, zijn de deuren steeds zonder sleutel te openen en te gebruiken als vluchtdeur. Het is dus niet mogelijk om vanuit een (semi)openbare parkeergarage, zonder een ‘G4-deur’ gepasseerd te zijn, toegang tot het woongebouw te krijgen. In verband met het intact laten van vluchtroutes verdient het aanbeveling om - als op dit onderdeel maatregelen getroffen moeten worden - contact op te nemen met de plaatselijke brandweer. Als een afgesloten parkeergarage alleen gebruikt wordt door bewoners van het woongebouw moet een ‘G4-deur’, die
66
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
geplaatst is tussen parkeergarage en het woongebouw, verhinderen dat onbevoegden vanuit het woongebouw in de parkeergarage of het bergingscomplex kunnen komen. Deuren in de buitengevel van een woongebouw moeten altijd in het zicht van woningen, of openbaar gebied liggen. Dit geldt niet voor deuren die uitsluitend als nooduitgang gebruikt worden of alleen toegang tot de (vuil)containerruimte geven. Achtergrond van eis G4 is het opwerpen van drempels en het vergroten van het veiligheidsgevoel van bewoners. Bewoners voelen zich veiliger, als niet iedereen zomaar binnen kan lopen.
Toepassing en interpretatie Glas In ‘G4-deuren’ is een glasstrook aangebracht. Dit kan ook naast de sluitzijde van de deur. Een glasstrook geeft gebruikers van een ruimte de mogelijkheid om door het glas naar de volgende ruimte te kijken. De beslissing of ze wel of niet naar deze ruimte gaan, kunnen ze dan maken voordat de deur geopend is. Dit vraagt natuurlijk wel om overzichtelijke, goed verlichte ruimten en helder glas dat voldoende doorzicht geeft (niet alleen licht en contouren). Toegangsdeuren hebben doorgaans, vanwege de verplichte brandvertraging, brandvertragend glas, in een goed doorkijkbare uitvoering. Een strook glas aan de sluitzijde van de deur heeft de voorkeur, maar dan moet het wel gaan om glas dat niet makkelijk te breken is zoals inbraakwerend of dubbel glas. Glas aan de sluitzijde geeft zicht, terwijl de deur geopend wordt. Om te voorkomen dat iemand makkelijk bij de deurkruk kan komen door het glas te breken, kan ook een smalle strook glas aan de scharnierzijde worden aangebracht. Een nooddeur of een deur van een containerruimte hoeft geen glas te hebben. Een nooddeur wordt immers alleen in noodgevallen gebruikt. Aan de buitenzijde kan blind beslag zijn aangebracht.
Gebouw V E RV O L G G4 flipperbeveiliging dienen. Aandachtspunt hierbij is wel dat deze strips vervelende verwondingen opleveren als er vingers tussen de deur komen. Oppassen met kleine kinderen dus. Ander nadeel van antiinbraakstrips is dat de deur niet meer sluit als de strip verbogen is. Dit gebeurt vooral bij bergingstoegangen waar bewoners met (brom)fietsen langs komen. Anti-inbraakstrips verbuigen gebeurt ook met opzet om makkelijk toegang te krijgen tot een gebouw of bergingsgang. Liften Als een lift direct uitkomt in een gemeenschappelijke ruimte zoals een parkeergarage of bergingscomplex, en er zich tussen de lift en deze ruimte geen ‘G4-deuren’ bevinden, mag de lift alleen met sleutelbediening uitkomen op de verdieping waar deze gemeenschappelijke ruimten zich bevinden. Anders gezegd: een lift die direct uitkomt in een gemeenschappelijke ruimte, moet bediend worden met een sleutel, zodat de lift gelijkgesteld kan worden met een ‘G4-deur’. Hiermee wordt voorkomen dat onbevoegden, die tot in de centrale hal van het gebouw zijn gekomen, doordringen tot gemeenschappelijke ruimten. Als de lift in de parkeergarage of in het bergingscomplex uitkomt, moet in de deur van de lift een ruit van doorzichtig glas zijn aangebracht, waardoor vanuit de lift zicht bestaat op de ruimte.
Elke toegangsdeur is verlicht Noodtrappenhuizen mogen geen toegang tot het gebouw geven. Zulke vluchtwegen, denk aan wenteltrappen aan de buitenzijde, zijn aan de buitenzijde afgesloten. Verlichting Om een goede lichtovergang tussen binnen en buiten te hebben en spiegeleffect te voorkomen, is het afstemmen van de verlichtingswaarde een vereiste. De lichtovergang van binnen naar buiten, kan met een lamp bij de entree(s) worden geregeld. Deze lamp is bij voorkeur vandalismebestendig. Ook bij toegangen tot fietsenstallingen, bergingen en/of parkeergarages moet verlichting aanwezig zijn. Er hoeft geen verlichting aangebracht te worden bij uitgangen die alleen in geval van nood worden gebruikt. Deze uitgangen mogen geen toegangsfunctie hebben. Ze zijn van buiten niet te openen. Afsluitbaarheid De buitenkant van de deur heeft geen deurkruk, maar een knopschild en een niet-beweegbare deurknop. Wie van buiten naar binnen wil, heeft dus een sleutel nodig. Vanaf de buitenkant is de deur ook beschermd tegen flipperen. Van binnen heeft de deur een kruk of, liever nog, een draaiknop. Mensen kunnen dus wel zonder sleutel naar buiten lopen. Dezelfde functies kunnen bereikt worden met een slot met automatische nachtschootuitwerper. Als de deur dichtvalt wordt de nachtschoot uitgeworpen, terwijl de deur bruikbaar blijft als vluchtweg. Een dergelijk slot heeft dus ook de functie van een anti-flipperbeveiliging. Alleen op deuren van goede kwaliteit, kan een automatische nachtschootuitwerper gemonteerd worden. Anti-inbraakstrips kunnen als
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
67
Gebouw G5
VERLICHTING GEMEENSCHAPPELIJKE RUIMTEN
Basiseis
WAT
Gemeenschappelijke ruimten in een woongebouw zijn goed verlicht. Eis G5 is van toepassing op alle gemeenschappelijke verkeersruimten in een gebouw zoals hallen, (bergings)gangen, corridors, galerijen, trappenhuizen en collectieve fietsenstallingen. Hoofdingangen en noodtrappenhuizen vallen niet onder eis G5 ‘Verlichting gemeenschappelijke ruimten’.
HOE
• Er is sprake van heldere, niet-verblindende en gelijkmatige verlichting over de hele oppervlakte van de ruimte, met een minimale verlichtingssterkte van 20 lux gemeten op één meter van de vloer tussen twee lichtpunten. De RA-waarde is minimaal 60. • Voor buitengalerijen en daaraan gelegen woningentrees geldt, dat deze gelijkmatig en goed verlicht moeten zijn met een RA-waarde van minimaal 60.
Verlichte buitengalerijen
Toelichting Om veilig gebruik te kunnen maken van gemeenschappelijke ruimten is voldoende verlichting nodig. Hierbij is daglicht in de eerste plaats belangrijk.
Toepassing en interpretatie Gemeenschappelijke ruimten hoeven niet altijd door kunstlicht te worden verlicht. Als invallend daglicht de verlichtingsnorm haalt, hoeft kunstverlichting overdag niet te branden. Met schemerschakelaars (geen
68
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
tijdschakelaars) kan het kunstlicht worden aangedaan, zodra het daglicht het vereiste verlichtingsniveau niet meer haalt. Voor galerijen aan de buitenzijde van een gebouw geldt, dat deze gelijkmatig en goed verlicht moeten zijn met wit licht. De verlichtingssterkte hoeft niet gelijk te zijn aan de binnenverlichting. Bij galerijen wordt het licht maar aan één zijde gereflecteerd. De buitenruimte absorbeert het licht waardoor het moeilijk is om een hoog verlichtingsniveau te bereiken. Bij een galerij aan de buitenzijde van een gebouw is het een aanbeveling om bij elke entree een armatuur te plaatsen. Richtlijn is het niveau van openbare verlichting.
Gebouw V E RV O L G G5 Lichtovergang Om een goede lichtovergang tussen binnen en buiten te bereiken en spiegeleffect te voorkomen, is het afstemmen van de verlichtingswaarde een vereiste. De overgang van binnen naar buiten, kan met lampen bij de entree(s) worden geregeld. Armaturen die voor een betere spreiding van het licht zorgen, bijvoorbeeld door prisma’s, zijn inmiddels ontwikkeld. Armaturen moeten zo worden opgehangen dat de verlichting goed tot zijn recht komt. In praktijk betekent dit dikwijls dat armaturen haaks op de looprichting moeten worden geplaatst. Het gebruik van vandalismebestendige armaturen is aanbevolen. Atrium of wintertuin Bij een overdekte gemeenschappelijke ruimte (atrium/wintertuin) moeten in elk geval entrees van woningen en looproutes volgens eis G5 worden verlicht. Het middengebied hoeft dus niet aan deze eis te voldoen. Noodtrappenhuis Noodtrappenhuizen hoeven niet continu aan G5 te voldoen. Een noodtrappenhuis dat ook een functie heeft als verbindingsgang tussen twee galerijen, moet wel continu aan G5 voldoen. Het is mogelijk om een noodtrappenhuis te verlichten met een bewegingsmelder (die reageert op de aanwezigheid van mensen). Het niveau van de (ingeschakelde) verlichting haalt de norm. Proef mogelijk voor dimmen van verlichting Bij wijze van proef is het tot april 2006 mogelijk via de dispensatiecommissie een verzoek in te dienen om te mogen dimmen. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. Wanneer zich niemand in de betreffende ruimte bevindt, is het toegestaan de verlichting te dimmen naar het voor die ruimte geldende wettelijk (zie Bouwbesluit) minimumniveau voor verlichting (10 lux). Hierbij geldt dat, voordat iemand toegang tot die ruimte krijgt, de verlichting automatisch opgewaardeerd wordt door een goede technische voorziening, tot het vereiste niveau van verlichting. Deze schakeling moet tijdens de aanwezigheid van een persoon gegarandeerd blijven functioneren, ook op het moment dat een persoon in een aangrenzende ruimte zoals een berging staat.
Goed overzicht in bergingsgang
Uit overwegingen van energiebesparing en milieuaspecten willen beheerders van gebouwen steeds vaker dimschakelingen toepassen. Het keurmerk stelt zich hierbij flexibel op zonder daarmee de veiligheid aan te tasten. Daarom is besloten het dimmen voor entrees niet toe te staan omdat entrees ook uitstraling op de omgeving van het gebouw hebben.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
69
Gebouw G6
LIFT
Basiseis
WAT
Liften in een woongebouw zijn sociaal veilig en goed verlicht.
HOE
• Een lift is voorzien van: - een spiegel tegen de achterwand (tussen 1 en 1,80 meter). Bij doorloopliften is de spiegel geplaatst tegen één van de andere wanden; - een communicatie- en/of alarmvoorziening; - vaste verlichting van tenminste 50 lux op de vloer en op het bedieningspaneel. • Verlichting in de nabijheid van liftdeuren moet op de vloer tenminste 50 lux bedragen. Als een lift rechtstreeks uitkomt in de parkeergarage/het bergingscomplex, gelden de volgende extra eisen: • onbevoegden kunnen niet vanuit de entreehal met de lift rechtstreeks in de parkeergarage of het bergingscomplex komen. Toegangsbeperking kan bestaan uit het ‘sleutelbediend’ maken van de lift voor deze verdieping; • de liftdeur is voorzien van een ruit, waardoor zicht naar de parkeergarage of het bergingscomplex mogelijk is.
Zie ook G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijk ruimten’.
Toepassing en interpretatie Spiegel Een spiegel in een lift heeft meerdere functies: • de lift lijkt groter; • bescherming tegen vandalisme en graffiti. Daders blijken niet met hun eigen daden geconfronteerd te willen worden. Als zij zichzelf in de spiegel zien vernielen ze minder; • het maakt uitstappen voor rolstoelgebruikers makkelijk. Als zij met hun rug naar de liftdeur staan, is in de spiegel te zien, wie er na hen instapt. Dit vergroot het veiligheidsgevoel. Om de laatste twee redenen moet een spiegel identificatie van personen mogelijk maken (dus geen spiegelend oppervlak waarin gezichten niet herkenbaar zijn). De spiegel moet worden aangebracht op een hoogte tussen 1,0 en 1,8 meter. In een volledig glazen lift, vervallen de voordelen van een spiegel. Mensen die buiten lopen hebben dan immers zicht op de lift. Een spiegel hoeft dan niet te worden aangebracht.
70
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Toegankelijkheid Als een lift direct uitkomt in een gemeenschappelijke ruimte (parkeerkelder/bergingscomplex) en er zich tussen de lift en deze ruimte geen ‘G4-deuren’ bevinden, mag de lift alleen met sleutelbediening op de verdieping komen waar zich de gemeenschappelijke ruimte bevindt. Op deze manier wordt voorkomen dat onbevoegden, die in de centrale hal van het gebouw zijn gekomen, tot deze gemeenschappelijke ruimte kunnen doordringen. Als de lift in de parkeerkelder of in het bergingscomplex uitkomt, moet in de deur van de lift een ruit van doorzichtig glas zijn aangebracht, waardoor vanuit de lift zicht bestaat op deze ruimte. Communicatie/alarmvoorziening Informatie over communicatie en alarmvoorziening staat in het Bouwbesluit.
Gebouw C O L L E C T I E F B E R G I N G S C O M P L E X : O N T S L U I T I N G E N O M VA N G Basiseis
G7
WAT
Bergingscomplexen hebben een ontsluitingssysteem dat zowel praktisch is als sociaal veilig.
HOE
• Het complex bevat maximaal 25 individuele bergingen of de individuele bergingen zijn ondergebracht in compartimenten die elk maximaal 25 individuele bergingen bevatten. Eigenaren/gebruikers van bergingen hebben alleen toegang tot het eigen compartiment. • Aan de buitenkant van het gebouw is bij de toegangsdeur van het bergingscomplex verlichting aangebracht. • De toegang van het bergingscomplex vanaf het openbaar gebied, ligt op maaiveldniveau, in het zicht, of als de toegangsdeur onder maaiveldniveau ligt, moet zicht bestaan op deze deur vanuit omliggende bebouwing of vanaf het openbaar gebied. • Het bergingscomplex of elk compartiment is afgesloten met een eigen toegangsdeur, die voldoet aan G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten’. • Het bergingscomplex of compartiment is voorzien van rechte ontsluitingsgang(en), dus zonder bochten, knikken of nissen. Als geen rechte ontsluitingsgangen mogelijk zijn, wordt door het toepassen van slagvaste, halfronde spiegels (conform SKG KE 572) en/of het onthoeken van de gangen een overzichtelijke ontsluiting gerealiseerd. • Verlichting voldoet aan G5 ‘Verlichting gemeenschappelijke ruimten’.
Zie ook: G1 ‘Woongebouw: omvang en toegankelijkheid’.
Toelichting Bergingscomplexen zijn door hun beslotenheid en materiaalgebruik dikwijls onbehaaglijke ruimten. Door te kiezen voor een kleinschalige opzet met goed overzicht, wordt het gebruik ervan zo veilig en prettig mogelijk30. Een complex is alleen toegankelijk voor eigenaren van een berging. Een bergingscomplex is goed verlicht. Bij binnenkomst moet een eigenaar het hele compartiment kunnen overzien. Hij neemt op dat moment een beslissing. Zijn er anderen aanwezig? Ga ik wel of niet naar binnen? Naast het vergroten van de betrokkenheid van gebruikers, zorgt compartimentering ervoor dat eventueel optredende ‘rottigheid’ zoals graffiti en vandalisme zich niet door het hele complex verspreidt.
Toepassing en interpretatie Bergingen in een gebouw zijn doorgaans ondergebracht in complexen op de begane grond, in de kelder of in een apart gebouw op het terrein. Een bergingscomplex kan in omvang worden beperkt als een deel van de bergruimte in de woning is gerealiseerd. Dit is voor bewoners prettiger in het gebruik. Voor de gebruiksvriendelijkheid zijn bergingen soms gecombineerd met een collectieve fietsenstalling op de begane grond (zie eis G10). Omvang Als het woongebouw of het complex meer dan 25 woningen bevat, moet het bergingscomplex worden opgedeeld in compartimenten van maximaal 25 individuele bergingen. Gebruikers hebben dan alleen toe-
Toegang op maaiveldniveau
30 Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: Bergingscomplexen in Gilliswijk, Den Haag en Zaandam.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
71
Gebouw G7
V E RV O L G
gang tot het compartiment waarin hun berging zich bevindt. De gevraagde maximale omvang van compartimenten is vanuit veiligheidsoogpunt gezien nog tamelijk groot. Zicht en verlichting Een ontsluitingsgang moet kort, recht en breed zijn in verband met zichtlijnen door de bergingsgang. Door in een rechte lijn uit te komen in de hal, kan een bewoner al voordat de deur geopend wordt, de gang controleren. In of naast de deur moet helder glas zijn aangebracht, zodat een bewoner in de hal tot het einde van de bergingsgang kan kijken. Om een volledig overzicht te geven, mogen er geen nissen of donkere hoeken zijn. De filosofie hierachter is gelijk aan die van achterpaden. Toegang Een toegangsdeur van een bergingscomplex moet op maaiveldniveau liggen, ook als de bergingen zelf onder het maaiveld liggen. Dit deel van de eis is van toepassing op deuren die vanuit het openbare gebied toegang geven tot het gebouw. Dit deel van de eis geldt niet voor deuren die vanuit gemeenschappelijke ruimten toegang tot het bergingscomplex geven. Als een toegangsdeur helemaal onder het maaiveld ligt, kan op maaiveldniveau een constructie worden gemaakt met daarin een toegangsdeur. De routing vanaf deze toegangsdeur tot aan het gebouw/bergingscomplex moet dan natuurlijk fysiek worden afgeschermd. Een directe toegang van de buitenzijde van het gebouw naar het bergingscomplex heeft de voorkeur. Dit voorkomt dat iedereen met zijn fiets door de hal moet en eventueel nog de lift neemt.
Eventueel zijn spiegels aangebracht Zicht op de toegangsdeur is belangrijk. Dit kan worden gewaarborgd door: - het toegangspad tot de berging recht te laten uitkomen op deze deur; - een doorzichtige balustrade te plaatsen rond een hellingsbaan die direct langs de gevel naar beneden loopt; - bij de bergingsdeur en de hellingsbaan verlichtingsarmaturen met schemerschakelaar aan te brengen, met een minimale verlichtingssterkte van 15 lux. De RA-waarde bedraagt minimaal 60. Combinatie met parkeergarage In eis G11 ‘Parkeergarage (behorend bij een woongebouw)’ is vastgelegd dat individuele bergingen bij voorkeur in een apart compartiment worden ondergebracht, dat afgesloten is met een ‘G4-deur’. De entree van dit compartiment kan in de parkeergarage zitten, maar het bergingscomplex heeft bij voorkeur een directe, eigen entree op de begane grond (maaiveld), zodat fietsers niet door de parkeergarage hoeven. Proef mogelijk voor dimmen van verlichting Bij wijze van proef is het tot april 2006 mogelijk via de dispensatiecommissie een verzoek in te dienen om te mogen dimmen. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Wanneer er zich niemand in de betreffende ruimte bevindt, is het toegestaan de verlichting te dimmen naar het - voor die ruimte geldende wettelijk (zie Bouwbesluit) minimumniveau voor verlichting (10 lux). Hierbij geldt dat, voordat iemand toegang tot die ruimte krijgt, de verlichting automatisch opgewaardeerd wordt, door een goede technische voorziening, tot het vereiste niveau van verlichting. Deze schakeling moet tijdens de aanwezigheid van een persoon gegarandeerd blijven functioneren, ook op het moment dat een persoon in een aangrenzende ruimte zoals een berging staat. Overzichtelijke gangen
72
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Gebouw BERGING: INBRAAKWERENDHEID GEVELELEMENTEN, DEUREN Basiseis
WAT
G8
Deuren van bergingen zijn tenminste drie minuten inbraakwerend, zonder de gebruiksvriendelijkheid te schaden. Eis G8 is van toepassing op individuele bergingen (boxen, schuren of garages) in of bij een complex van woningen of een woongebouw, die bereikbaar zijn via een gemeenschappelijke ruimte (bergingsgang). Deze eis geldt niet voor boven de deur gesitueerde openingen waarvan één van de dagmaten kleiner is dan 15 cm.
HOE
• Er wordt een gevelelement toegepast dat: - door een erkend keuringsinstituut op basis van de NEN 5096 weerstandklasse 2 (inbraakvertraging minimaal drie minuten) is getest en goedgekeurd; of - een conformiteitsverklaring heeft verkregen op basis van toetsing en goedkeuring van een erkend keuringsinstituut; of - voorzien is van een goedgekeurde combinatie van producten zoals genoemd in de Productenlijst Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw (inbraakvertraging minimaal drie minuten), of een voorziening heeft die op grond van internationale normering aan gelijke of hogere eisen voldoet. • De deur moet met één handeling afgesloten kunnen worden. • In bergingsdeuren is geen glas aangebracht. • Wanneer een bergingsdeur wordt uitgevoerd als garagedeur, dan moet deze voldoen aan eis W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’. Zie ook W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’, W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’. G9 ‘Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, ramen en ventilatieopeningen’.
Toelichting Een berging maakt onderdeel uit van de privé-ruimte van een bewoner en is daarom beschermd tegen inbraak door inbraakwerende deuren en ramen (zie ook eis G9).
Toepassing en interpretatie Inbraakwerendheid Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® eist dat privé-bergingen drie minuten inbraakwerend zijn. Dit voorkomt dat inbraken en vernielingen in bergingsgangen in serie worden uitgevoerd31. Eis G8 stelt ook eisen aan de kwaliteit van de deur en het kozijn. Voor bergingsdeuren kunnen dus geen holle of ‘boardkartonnen’ deuren worden gebruikt. De kwaliteit van bergingsdeuren en kozijnen moet overeenkomen met de gemiddelde kwaliteit zoals omschreven in de BRL 3104. Inbraakwerendheid van bergingsboxen mag zowel met goedgekeurde productcombinaties (Productenlijst Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw) worden bereikt als met geattesteerde gevelelementen. Producten moeten toegepast en gemonteerd worden volgens de voorschriften. De deur moet in één handeling kunnen worden afgesloten. De deur van een berging heeft geen glas. Op deze manier is het niet mogelijk vanuit de gang in de berging te kijken en een inschatting te maken van de aanwezige, attractieve waarde van goederen.
Bergingsdeur is drie minuten inbraakwerend
31 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: MO onderzoek woninginbraken 2002, De inbreker van nu heeft andere werktijden. Een onderzoek naar de werkwijze van woninginbrekers in 2002 in vergelijking met een onderzoek uit 1989. Opdrachtgever Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® te Houten.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
73
Gebouw G9
WAT
BERGING: INBRAAKWERENDHEID GEVELELEMENTEN, R A M E N E N V E N T I L AT I E O P E N I N G E N Basiseis Ramen en ventilatieopeningen van bergingen zijn tenminste drie minuten inbraakwerend, zonder de gebruiksvriendelijkheid te schaden. G9 geldt voor individuele bergingen (boxen, schuren) in of bij een woongebouw, bereikbaar via een gemeenschappelijke ruimte (bergingsgang).
HOE
• Aan ramen of ventilatieopeningen met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter stelt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen. • Er wordt een gevelelement toegepast dat door een erkend keuringsinstituut op basis van de NEN 5096 weerstandklasse 2 (inbraakvertraging minimaal drie minuten) is getest en goedgekeurd; of - een conformiteitsverklaring heeft verkregen op basis van toetsing en goedkeuring van een erkend keuringsinstituut; of - is voorzien van een goedgekeurde combinatie van producten zoals genoemd in de Productenlijst Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw (inbraakvertraging minimaal drie minuten), of heeft een voorziening die op grond van internationale normering aan gelijke of hogere eisen voldoet.
Zie ook W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’, G8 ‘Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, deuren, ramen en ventilatieopeningen’, W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’.
Bergingen in bergingsgang hebben geen ramen
Toepassing en interpretatie
Toelichting Een bergingsbox maakt onderdeel uit van de privé-ruimte van een bewoner en is daarom beschermd tegen inbraak door inbraakwerende deuren en ramen (zie ook eis G8). Attractieve goederen zoals scooters, motoren en gereedschap zijn hier immers te vinden. In de deur van een berging mag geen glas zijn aangebracht, anders zijn attractieve goederen zichtbaar. Om dezelfde reden kan beter ook geen doorzichtig glas zijn aangebracht in de muur tussen berging en bergingsgang.
Bij voorkeur heeft een berging geen ramen. Dit voorkomt dat mensen in de berging kunnen kijken en een inschatting kunnen maken van aanwezige, attractieve goederen32. Een ondoorzichtige glassoort of folie kan het bezwaar van inkijk opheffen. Ruiten zijn bij voorkeur niet uitgevoerd in (spiegel)draadglas, omdat dan bij breuk geen herrie optreedt, zodat een inbreker ongestoord zijn gang kan gaan. Als ventilatieopeningen worden toegepast, moet één van de dagmaten kleiner zijn dan 15 centimeter. Als een berging toch ramen heeft, met het oog op binnentredend daglicht, dan moeten dat ramen zijn met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter. Inbrekers kunnen hier niet doorheen. Overige ramen moeten inbraakwerend worden uitgevoerd. Op (vrijstaande/individuele buiten het complex liggende) bergingen en schuren is eis W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’ van toepassing. Voor garages geldt W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’.
32 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven.
74
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Gebouw C O L L E C T I E V E F I E T S E N S TA L L I N G G10 Basiseis
WAT
Als privé-stallingen ontbreken (zoals schuurtjes en bergingen) is een inbraakveilige en goed verlichte collectieve (fietsen)stalling met voldoende plaatsen noodzakelijk. Een collectieve (fietsen)stalling is tenminste drie minuten inbraakwerend. Eis G10 is van toepassing als er onvoldoende privé-stallingen zijn voor fietsen, rolstoelen, scootmobielen en dergelijke.
HOE
• Er is een collectieve (fietsen)stalling als geen andere privé-stallingen aanwezig zijn. • Het aantal stallingsplaatsen is in overeenstemming met het aantal bewoners. • Een collectieve (fietsen)stalling voldoet aan de volgende eisen: - de fietsenstalling is drie minuten inbraakwerend; - de toegangsdeur: is voorzien van een slot met nachtschootuitwerper, is zelfsluitend en kan van binnenuit zonder sleutel worden geopend (vluchtdeur); - In de deur of direct naast de deur is inbraakwerend glas aangebracht; - het verlichtingsniveau voldoet aan eis G5 ‘Verlichting gemeenschappelijke ruimten’; - ramen voldoen aan G9 ‘Berging: inbraakwerendheid gevelelementen: ramen en ventilatieopeningen’ • Voor fietshangars geldt dat deze moeten voldoen aan NEN 5096 waarbij de maximale doorgangsopening niet zo groot mag zijn dat daar doorheen een fiets uit de stalling kan worden gehaald. Het verlichtingsniveau bij een fietshangar moet voldoen aan O1.
Toelichting Diefstal van fietsen is het meest helinggevoelige delict in Nederland. Het kent een extreem hoog slachtofferschap (circa 700.000 gestolen fietsen per jaar). Voldoende en veilige stallingsplekken zijn daarom belangrijk.
Toepassing en interpretatie Een collectieve fietsenstalling moet beschikbaar zijn bij woongebouwen met alleen bergruimte in de woning of met bergingen, die voor fietsers slecht bereikbaar zijn. Voorbeelden zijn kelderbergingen die alleen via de entreehal en de lift bereikbaar zijn. Bewoners neigen ernaar om fietsen in dergelijke situaties buiten te laten staan, of soms juist mee te nemen naar de eigen galerij. Een collectieve fietsenstalling die aan G10 voldoet en dicht bij de hoofdingang ligt, is een veilige oplossing. Een fietsenstalling is ook gebruiksvriendelijk als deze dicht bij de hoofdingang ligt en bereikbaar is zonder dat van liften of trappenhuizen gebruik gemaakt hoeft te worden.
Enerzijds geeft het de gebruiker kans om de fietsenstalling te controleren voor hij deze binnengaat, anderzijds biedt dit een dader doorzicht zodat hij kan kijken of hij ongemerkt zijn slag kan slaan. Ook kan door het inslaan van een ruitje de deur eenvoudig worden geopend. Vanuit het oogpunt van sociale veiligheid eist het Politiekeurmerk Veilig Wonen® voor binnendeuren glas. Omdat een collectieve fietsenstalling tenminste drie minuten inbraakwerendheid moet garanderen moet dit glas inbraakwerend zijn (voldoen aan klasse 2 van EN 356). Als de toegangsdeur tot de fietsenstalling in de buitengevel van het gebouw zit, hoeft in of direct naast deze deur geen glas te zijn aangebracht. Maar als glas wordt toegepast dan moet ook dit inbraakwerend zijn.
Omdat een fietsenstalling een collectieve ruimte is, moet deze ruimte worden afgesloten met een afsluitbare en zelfsluitende deur. Dit automatisch afsluiten gebeurt als het slot in de deur is voorzien van een automatische nachtschootuitwerper. De deur is hierdoor inbraakwerend en als vluchtroute te gebruiken. Glas in de deur van een collectieve fietsenstalling kan verschillend uitwerken. Goedgekeurde fietshangar
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
75
Gebouw G10 V E RV O L G
FOUT: fietsenberging lijkt op etalage Een fietsenstalling met fietsklemmen is overzichtelijk. Klemmen hebben bij voorkeur de mogelijkheid een fiets vast te zetten. Iedere bewoner moet de gelegenheid hebben om zijn fiets(en) veilig te stallen. Collectieve fietskluizen of fietshangars (fietstrommel) zijn ook geschikte stallingen. Deze zijn wel inbraakwerend (weerstandsklasse 2) maar hoeven niet voorzien te zijn van glas. Als de openbare verlichting bij deze trommel voldoet aan eis O1, hoeft ook geen verlichting in de fietskluis aangebracht te zijn. Proef mogelijk voor dimmen van verlichting Bij wijze van proef is het tot april 2006 mogelijk via de dispensatiecommissie een verzoek in te dienen om te mogen dimmen. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Wanneer zich niemand in de betreffende ruimte bevindt, is het toegestaan de verlichting te dimmen naar het - voor die ruimte geldende wettelijk (zie Bouwbesluit) minimumniveau voor verlichting (10 lux). Hierbij geldt dat, voordat iemand toegang tot die ruimte krijgt, de verlichting automatisch opgewaardeerd wordt door een goede technische voorziening, tot het vereiste niveau van verlichting. Deze schakeling moet tijdens de aanwezigheid van een persoon gegarandeerd blijven functioneren, ook op het moment dat een persoon in een aangrenzende ruimte zoals een berging staat.
76
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Gebouw PA R K E E R G A R A G E B E H O R E N D B I J E E N W O O N G E B O U W G11 Basiseis
WAT
Parkeergarages voor bewoners behorende bij een complex van woningen of woongebouw zijn sociaal veilig en goed beheerbaar.
HOE
• Een garage is afgesloten en alleen toegankelijk voor bevoegden.
• Aan ramen en ventilatieopeningen met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter stelt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen. • Als de parkeergaragedeur in de buitengevel ook door fietsers gebruikt kan worden, dan moet er doorzicht zijn. • De toegang tot de parkeergarage vanuit het complex is afgesloten met een deur die voldoet aan eis G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten’. • In de parkeergarage mogen maximaal 25 individuele bergingen rechtstreeks uitkomen als er een gegarandeerde vrije ruimte is van minimaal één meter tussen de berging en het geparkeerde voertuig, bijvoorbeeld door een hek of biggenruggen. • Als deuren van individuele bergingen in het parkeergedeelte liggen: - voldoet de deur aan eis G8 ‘Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, deuren’; - ligt de bergingsdeur goed in het zicht; - is de berging goed bereikbaar via een looppad van minimaal één meter breed. Dit pad is afgeschermd voor auto’s. • Er is sprake van heldere, niet-verblindende en gelijkmatige verlichting over de hele oppervlakte van de ruimte met een gemiddelde minimale verlichtingssterkte van 40 lux. De RA-waarde is minimaal 60. De gelijkmatigheid is 0,50 Uh. • Bij toegangen tot parkeergarages is buitenverlichting aangebracht. • De parkeergarage is overzichtelijk en sociaal veilig door: - dat stijgpunten en toegangen tot de entreehal of andere gemeenschappelijke ruimten goed zichtbaar zijn vanuit de garage; - goed doorzicht met weinig kolommen en weinig dode hoeken. Dode hoeken worden gecompenseerd met vandalismebestendige spiegels (SKG KE 572); - identificatie van parkeervakken; - goede bewegwijzering binnen de parkeergarage; - doorzicht vanuit het trappenhuis naar de hal/ parkeervloer; • Andere collectieve voorzieningen vormen een apart compartiment in de parkeergarage, met een toegangsdeur die voldoet aan eis G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten’.
Goed verlicht en goed doorzicht
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
77
Gebouw G11 V E RV O L G Zie ook: O3 ‘Openbare parkeergarage’.
Toelichting Mensen ervaren parkeergarages vaak als onveilig en niet prettig33. Stallingsgarages maken deel uit van het woongebouw. Ze worden gebruikt door een vaste groep bewoners. Als onderdeel van het gebouw/complex valt de garage onder het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Voor stallingsgarages bij een woongebouw gelden andere eisen dan voor openbare parkeergarages. De belangrijkste achtergronden bij het beoordelen van de sociale veiligheid van parkeergarages zijn controleerbaarheid en het voorkomen van anonimiteit.
Voordat je de garage in gaat is deze goed te overzien
Als een stallingsgarage bij een woongebouw gecombineerd wordt met een openbare parkeergarage moeten deze fysiek van elkaar gescheiden zijn (zie O3). Deze fysieke scheiding geldt ook voor toegangen vanuit de openbare parkeergarage naar het woongebouw en toegangen vanuit deze parkeergarage naar de openbare ruimte. Publiek kan dus niet vanuit het openbaar toegankelijke deel van de parkeergarage in de garage van het woongebouw (met eventuele bergingen) komen.
Toepassing en interpretatie In praktijk is de inrichting van stallingsgarages onder een woongebouw gebonden aan vele randvoorwaarden, door dragende constructies, leidingkokers etc.. Kenmerken van een overzichtelijke garage zijn: • doorzicht langs de parkeerplaatsen. Bij voorkeur kan iemand die de garage binnenkomt in één oogopslag de hele ruimte overzien; • geen donkere hoeken waar iemand zich kan verstoppen; • geen functieloze ruimten; • de route van de parkeerplek naar de entreehal is duidelijk aangegeven en in één oogopslag te overzien; • deuren zijn makkelijk te hanteren en sluiten snel. Compartiment voor bergingen Deuren van individuele bergingen (boxen) liggen bij voorkeur in een apart compartiment, afgesloten met een deur die voldoet aan eis G4 ‘Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten’.
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geeft er de voorkeur aan dat andere functies, zoals bergingen of fietsenstallingen, niet via parkeergarages worden ontsloten. Het ontsluiten via een parkeergarage maakt het gebruik van deze voorzieningen (extra) onaantrekkelijk. Bij voorkeur hebben deze voorzieningen een directe, eigen ingang op de begane grond (maaiveld). Op deze manier komen geen onoverzichtelijke gangen in de garage uit. Voor bergingsgangen geldt eis G7. Als in een parkeergarage andere voorzieningen (fietsenstalling/bergingen ) zijn ondergebracht, is het gebruiksvriendelijk en veilig als naast het toegangshek/de toegangsdeur een aparte loopdeur voor fietsers en wandelaars is aangebracht. Hierdoor wordt meelopen door ongewenste personen zo veel mogelijk voorkomen. Proef mogelijk voor dimmen van verlichting Bij wijze van proef is het tot april 2006 mogelijk via de dispensatiecommissie een verzoek in te dienen om te mogen dimmen. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. Wanneer er zich niemand in de betreffende ruimte bevindt, is het toegestaan de verlichting te dimmen naar het - voor die ruimte geldende wettelijk (zie Bouwbesluit) minimumniveau voor verlichting (10 lux). Hierbij geldt dat, voordat iemand toegang tot die ruimte krijgt, de verlichting automatisch opgewaardeerd wordt, door een goede technische voorziening, tot het vereiste niveau van verlichting. Deze schakeling moet tijdens de aanwezigheid van een persoon gegarandeerd blijven functioneren, ook op het moment dat een persoon in een aangrenzende ruimte zoals een berging staat.
FOUT: geen vrije ruimte tussen parkeervak en bergingsdeur
Doorzicht gegarandeerd door deur
33 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving, Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft.
78
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Gebouw V O O R Z I E N I N G E N I N E E N W O O N G E B O U W G12 Aanvullende eis
WAT
Eventuele voorzieningen zonder woonfunctie (winkels, bedrijven, etc.) binnen een woongebouw verstoren (de sociale veiligheid van) de woonfunctie niet.
HOE
• Er worden geen voorzieningen in een woongebouw opgenomen die mogelijk overlast kunnen veroorzaken voor bewoners.
• Voorzieningen hebben een zelfstandige entree. Bezoekers van voorzieningen kunnen niet in gemeenschappelijke ruimten van het woongebouw komen.
Toelichting Menging van wonen met voorzieningen kan een positief effect hebben34. Het gebruik van de ruimte is er gevarieerder door. Mensen zijn vaker op straat. Levendigheid en buurtcontacten nemen toe. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat overlast ontstaat en onveiligheidsgevoelens toenemen.
Toepassing en interpretatie Voor een menging van woningen en voorzieningen in een complex, gelden de volgende richtlijnen: • voorkeur gaat uit naar voorzieningen met een positief imago bij omwonenden; • er is een scheiding tussen woningen en voorzieningen in het gebouw: aparte entrees en scheiding van toegangsroutes; • sta geen voorzieningen toe die groepen jongeren aantrekken en overlast veroorzaken zoals videotheken, snackbars en discotheken.
34 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Korthals Altes, e.a. (1987) Defensible Space in Amsterdam, Ontwerp- en beheersuggesties voor vandalismepreventie, Academie van Bouwkunst Amsterdam, Bureau Criminaliteitspreventie, Amsterdam. Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: Jongerencentrum Zaanstad.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
79
Gebouw G13 M U R E N / V L A K K E N / WA N D E N : A N T I G R A F F I T I
Aanvullende eis
WAT
Graffiti op muren, vlakken en wanden van een woongebouw wordt zoveel mogelijk voorkomen.
HOE
• Blinde muren, vlakken, wanden en constructies zijn afgeschermd, bijvoorbeeld door een (geprivatiseerde) strook beplanting. • Niet-afgeschermde muren, vlakken, wanden en constructies zijn op plaatsen die gevoelig en bereikbaar zijn voor graffiti, voorzien van verfraaiingen of antigraffiticoating of deze muren en wanden zijn eenvoudig te herstellen.
Zie ook: O9 ‘Muren/vlakken/wanden: antigraffiti’ (openbare ruimte)’.
Toelichting Eis G13 gaat in eerste instantie uit van het proberen te vermijden van aantrekkelijke plekken voor graffiti. Dit zijn bijvoorbeeld gevels zonder ramen/gevelopeningen (zogenaamde ‘blinde’ gevels), plekken waar graffiti lange tijd blijft staan en door veel mensen gezien wordt (bijvoorbeeld geluidsschermen of kastjes voor nutsvoorzieningen) en plekken waarbij de omgeving zich weinig betrokken voelt. Als dit soort plekken ontbreekt, komt graffiti minder voor. Moeilijk doordringbare beplanting (bijvoorbeeld met doornen) voor de gevel, ontmoedigt het aanbrengen van graffiti. In buurten waar geen graffiti op de muren zit, voelen bewoners zich veiliger. Het voorkomt ook buurtoverlast en vandalisme. In tweede instantie gaat eis G13 over het verwijderen van graffiti. Het beleid voor het verwijderen van graffiti hangt sterk samen met de eis voor een beheerplan. Als graffiti is geconstateerd, is het van belang dit snel te verwijderen om een neerwaartse spiraal te voorkomen. Graffiti geeft een gevoel van verloedering en beïnvloedt daarmee het veiligheidsgevoel negatief (bij jongeren overigens veel minder dan bij ouderen). Zeer snel verwijderen blijkt het beste ontmoedigingsbeleid voor daders te zijn en werkt daarmee preventief. Door muren, vlakken en wanden bijvoorbeeld te voorzien van verfraaiingen of antigraffiticoating kan graffiti worden voorkomen of makkelijk worden verwijderd. Ook door het overschilderen van graffiti kunnen muren, vlakken en wanden worden hersteld.
80
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Tips om graffiti te voorkomen • Gevels zijn kwetsbaar als ze zich direct in de openbare ruimte bevinden. Een strook (lage) beplanting, bij voorkeur slecht doordringbare beplanting met stekels, kan een gevel afschermen. • Graffiti in een gebouw kan worden voorkomen door afsluiting van de entreehal, goede materiaalkeuze, regelmatige controles en direct aanpakken van geconstateerde graffiti. • Bij bouwterreinen worden regelmatig houten schuttingen geplaatst om terreinen af te schermen. Er zijn kunstenaars en bedrijven die deze wanden graag van schilderingen voorzien. Veel graffitispuiters respecteren dit, waardoor ongewenste graffiti wordt voorkomen.
Tips voor het verwijderen van graffiti Welke methode voor het verwijderen van graffiti wordt gekozen, is sterk afhankelijk van de frequentie van bekladding en eigen voorkeuren. Mogelijkheden zijn schoonmaken, overschilderen of vervangen. • Kiezen voor materialen die makkelijk schoon te maken zijn. Deze moeten glad en niet-poreus zijn zoals tegels of (gekleurde) panelen met een glaslaag. Bij gebruik van tegels kunnen deze beter zonder (kit)voegen worden geplaatst. • Anti-graffiti-coating aanbrengen om poreuze materialen zoals baksteen te beschermen. Coating maakt schoonmaken mogelijk. Er is daarna doorgaans wel verschil zichtbaar tussen het schoongemaakte gedeelte en de rest van de wand. Na het schoonmaken moet de (dure) coating weer opnieuw worden aangebracht. • Regelmatig overschilderen van graffiti. Deze laatste variant kan goedkoper uitpakken dan gladde tegels of coating en is vooral binnen in gebouwen aantrekkelijk. Gemeenschappelijke ruimten krijgen daardoor regelmatig een frisse, nieuwe verflaag.
Gebouw B E H E E R P L A N E N T O E Z I C H T W O O N G E B O U W G14 Aanvullende eis
WAT
Afspraken over onderhoud en beheer van een woongebouw (waaronder de semi-openbare ruimte binnen het beheer en de verantwoordelijkheid van de eigenaar/beheerder) zijn schriftelijk vastgelegd.
HOE
• In het beheerplan van een woongebouw staan afspraken over de wijze waarop wordt zorg gedragen voor een ‘schoon, heel en veilig’ woongebouw. Er wordt daarbij onder meer rekening gehouden met: - noodzakelijke schoonmaak en reparatie van bestrating, collectieve gebouwdelen en verlichting; - structureel onderhoud van groen, zodat het zicht niet wordt belemmerd en (openbare) verlichting niet wordt gehinderd; - regelmatige controles op vervuiling, vernieling en graffiti. Geconstateerde vervuiling en graffiti wordt verwijderd/opgeruimd. Aangetroffen vernielingen worden hersteld. • Het plan voorziet in procedures voor samenwerking en communicatie met bewoners en andere betrokkenen. • Er is een meldpunt waar bewoners storingen en klachten kunnen melden. • Informeel toezicht door bewoners wordt gestimuleerd en zonodig ondersteund door betaald toezichthouderschap, bijvoorbeeld door een huismeester.
Zie ook: O10 ‘Beheerplan woonomgeving’.
Toelichting Beheer en onderhoud van een woongebouw zorgen voor een wijk die schoon en heel blijft35. Mensen voelen zich veiliger in een gebouw/ woonomgeving die een attractieve, goed verzorgde indruk maakt. Kapotte, vernielde elementen en vuil verminderen de attractiviteit en de betrokkenheid van bewoners. Een neerwaartse spiraal is het gevolg (erosievandalisme). Gericht beheer en toezicht moeten dit voorkomen. Voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen® is het van belang, dat beheerders met alle betrokkenen - in het stadium van planvorming - nadenken over het op peil houden van een gebouw. Een goed beheergericht ontwerp, maakt toekomstig beheer makkelijker en beter uitvoerbaar. Een werkend beheerplan vermindert vandalisme en buurtoverlast.
Toepassing en interpretatie Doel van eis G14 is het maken van afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van toekomstig onderhoud en beheer van het woongebouw. In het beheerplan vastgelegde afspraken kunnen bijvoorbeeld gaan over het reageren op klachten en geconstateerde vernielingen of het verwijderen van graffiti (zeker als dit racistisch of aanstootgevend is). Hierin kan dus de termijn waarbinnen graffiti wordt verwijderd of vernielingen worden gerepareerd worden vastgelegd. Zowel preventie als handhaving spelen een rol. Voor de toetsing van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® is het vastleggen van afspraken in een document voldoende. Er hoeft geen volledig ‘technisch’ beheerplan te zijn, dat alle reguliere onderhoudsmaatregelen beschrijft. Mogelijke aandachtspunten in het beheerplan: • omschrijvingen van taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen; • overleg zoals regulier bewonersoverleg, bewonerscommissie, wijkoverleg en informatieavonden; • regeling voor controle en herstel op vervuiling, vernieling en graffiti; • klachtenregeling, meldpunt, criteria voor opvolging; • bemiddeling bij burenruzies en (geluids)overlast;
• afstemming reguliere onderhoudsmaatregelen van verschillende beheerders (bijvoorbeeld groen van gemeente en woningcorporatie), met name ten aanzien van opruimen zwerfvuil, herstellen vernielingen en verwijderen graffiti (vooral aanstootgevende, racistische, discriminerende graffiti); • participatie en zelfbeheer van bewoners; • brandveiligheid, vluchtplan (in gebouwen). Er hoeft niet altijd een apart document opgesteld te worden om aan eis G14 te voldoen. Soms liggen de bedoelde afspraken al vast in wijkontwikkelingsplannen of wijkveiligheidsplannen. In kleinere koopcomplexen zijn afspraken goed vast te leggen in de overeenkomst van de vereniging van eigenaren. Een combinatie van een beheerplan voor woongebouw en woonomgeving is mogelijk (O10). Toezicht Onderscheid is te maken naar informeel, semi-formeel en formeel toezicht. Formeel toezicht kan bestaan uit toezicht door politie, stadswachten of bewakingsdiensten. Voor afspraken in de wijk is een wijkagent van groot belang. Semi-formeel toezicht bestaat uit toezicht door huismeesters, buurtconciërges of wijkmeesters. Vaak hebben zij controlerende en signalerende taken. Zij zijn het aanspreekpunt voor bewoners. Zij bemiddelen bij ruzies en overlast en voeren kleine onderhoudstaken uit. Alle aanwezigen in een wijk samen, vormen het informele toezicht: de ‘sociale ogen’ in de wijk. Toezichthoudende bewoners (aangesteld door corporatie of gemeente) hebben een voorbeeldfunctie in de wijk. Tegen een kleine vergoeding houden zij toezicht en geven ongeregeldheden door aan verantwoordelijke instanties. Soms voeren zij ook opruim- en schoonmaakactiviteiten uit.
35 Zie bijlage 4, ‘Voorbeelden uit de praktijk’: Veilig beheer Bijlmermeer.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
81
82
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
W Woning W1 Zicht op de openbare ruimte
84
Aanvullende eis
W2 Deuren: zicht en verlichting
85
Basiseis
W3 Deuren: inbraakwerendheid gevelelementen
88
Basiseis
W4 Ramen en ventilatieopeningen: inbraakwerendheid gevelelementen
89
Basiseis
W5 Lichtkoepels en dakramen: inbraakwerendheid
90
Basiseis
W6 Garages: inbraakwerendheid en verlichting
91
Basiseis
W7 Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting
92
Basiseis
W8 Rookmelder
93
Basiseis
W9 Alarmering
94
Aanvullende eis
W10 Voorlichting en communicatie
95
Basiseis
Basis- en aanvullende eisen De certificeringsinstelling bepaalt welke eisen van toepassing zijn. Een voorbeeld: als in een bouwplan geen woningen met garages worden gebouwd, is W6 niet van toepassing. Om aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen® te voldoen, moet in elk geval aan alle van toepassing zijnde basiseisen (maximaal 23) worden voldaan. Van het totale aantal aanvullende eisen (zowel bij de S-eisen als bij de O-, K-, G- en W-eisen) moet minimaal 60% worden gehaald.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
83
Woning W1
ZICHT OP DE OPENBARE RUIMTE
Aanvullende eis
WAT
Vanuit de woning is zicht mogelijk op de openbare ruimte.
HOE
• Vanuit de woning kan de bewoner naar de openbare ruimte aan de voorzijde van de woning kijken. • Kopgevels zijn, overal waar dat functioneel is voor het zicht op de openbare ruimte, voorzien van een raam. • Het zicht wordt niet weggenomen door struiken, schuurtjes, schuttingen, hekwerken of andere obstakels in tuinen.
Kopgevels Ramen in kopgevels kunnen extra zicht bieden op de openbare ruimte. De voorkeur gaat daarbij uit naar een raam op de begane grond. Zo kunnen bewoners uitkijken op bijvoorbeeld parkeerplaatsen. Een raam kan bewoners ook zicht geven op bezoekers die naar de deur in de zijgevel lopen. Een zijtuin (zie ook eis K1 ‘Verkaveling en situering eengezinswoningen: voorzijde’) vormt een buffer tussen het raam en de openbare ruimte. Vaak maken bewoners ramen in zijgevels dicht als hier een voetpad direct langs loopt. Dit vraagt om voorlichting (W10) aan bewoners. In stegen smaller dan twee meter mogen geen ramen zitten volgens de bouwregelgeving.
Zicht op openbare ruimte gegarandeerd
Toelichting Zichtlijnen tussen woning en openbare ruimte zijn van belang voor informeel toezicht en betrokkenheid bij de omgeving36. W1 is belangrijk voor andere eisen zoals eisen op het gebied van parkeren, straatmeubilair en openbaar vervoerhaltes.
Toepassing en interpretatie Bewoners, vormen de ‘sociale ogen’ en het ‘informele toezicht’. Door vaak gebruikte ruimten zoals de woonkamer, aan de straatzijde te situeren en te zorgen voor goede zichtlijnen tussen woning en openbare ruimte, ontstaan vanzelf ‘sociale ogen’ en ‘informeel toezicht’. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® werkt minder goed als bewoners later zichtlijnen blokkeren, bijvoorbeeld door ramen dicht te maken aan de binnenzijde of de tuin dicht te laten groeien. Daarom is voorlichting (W10) aan bewoners over het ‘hoe en waarom’ van maatregelen belangrijk. De voorkeur gaat uit naar een woonkamer aan de voorzijde, maar ook een keuken aan de voorzijde, waarborgt het zicht op het openbaar gebied.
36 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: MO onderzoek woninginbraken 2002, De inbreker van nu heeft andere werktijden. Een onderzoek naar de werkwijze van woninginbrekers in 2002 in vergelijking met een onderzoek uit 1989. Opdrachtgever Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® te Houten. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Jacobs, J. (1961), The death and life of great American cities, Vintage books, New York. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft.
84
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Woning D E U R E N : Z I C H T E N V E R L I C H T I N G W2 Basiseis
WAT
De voordeur van de woning is sociaal veilig, gebruiksvriendelijk en zichtbaar vanuit de omgeving. Er is doorzicht vanuit de eigen woning. Bij alle bereikbare deuren is een aansluitpunt voor verlichting aangebracht.
HOE
Voordeur • De voordeur ligt in het zicht vanaf de openbare ruimte.
• De voordeur ligt niet in een onderdoorgang, zoals bij poortwoningen. • De voordeur ligt bij voorkeur vlak in de gevel of springt naar voren. Als de voordeur terugspringt is de nis minimaal twee keer zo breed als diep. • Bergingen aan de voorzijde zijn zo gesitueerd dat de voordeur zichtbaar is vanaf de straat. De nis die dan tussen de bergingen ontstaat is minimaal twee keer zo breed als diep. Er zijn geen nissen tussen woningen en bergingen. • Vanuit de woning kan een bewoner zien wie er voor de voordeur staat, bijvoorbeeld door een gunstige positie van ramen (erkers of terugspringende entree) of door toepassing van een deurruit of -spion. • Er is een aansluitpunt voor verlichting bij de voordeur. • Als de voordeur in een nis ligt die dieper is dan 40 centimeter, moet er bij deze deur een lamp hangen die door middel van een schemerschakelaar wordt ingeschakeld. Overige bereikbare deuren • Er is een aansluitpunt voor verlichting bij alle overige bereikbare deuren aan de buitenkant van de woning; of als meerdere deuren vanuit één punt aangelicht kunnen worden, dan kan volstaan worden met een centraal aangebracht aansluitpunt voor verlichting. Een combinatie met een aansluitpunt op de berging is ook mogelijk (zie W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’). Zie ook: O4 ‘Tunnels en onderdoorgangen’, W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’, W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’.
Toelichting
37
Kern van eis W2 is dat de voordeur van de woning duidelijk in het zicht ligt en dat er een overzichtelijke route is tussen straat en voordeur. Bij alle deuren is een aansluitpunt voor verlichting aangebracht. Als de voordeur van de woning in een nis ligt die dieper is dan 40 centimeter, is bij de voordeur een lamp aangebracht die met een schemerschakelaar wordt ingeschakeld.
Toepassing en interpretatie Bereikbare deuren Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® benoemt alle deuren van de woning op de begane grond - zowel voordeur, achterdeur als tuindeuren of schuifpui - bereikbare ingangen voor inbrekers. Dit is conform bijlage 1, Bereikbaarheid. Ook een garage- of bergingsdeur valt onder eis W2 als deze toegang geeft tot de woning (dus als er een tussendeur is van de garage of berging naar de woning). Ook deuren die in een volledig afgeschermde tuin uitkomen, bijvoorbeeld bij patiotuinen, vallen onder eis W2. De verlichting bij deuren van garages en bergingen die geen toegang geven tot de woning, is geregeld in eis W6 ‘Garages: inbraak-
GOED: zicht vanuit de woning
37 Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: MO onderzoek woninginbraken 2002, De inbreker van nu heeft andere werktijden. Een onderzoek naar de werkwijze van woninginbrekers in 2002 in vergelijking met een onderzoek uit 1989. Opdrachtgever Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® te Houten.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
85
Woning W2
V E RV O L G Nis Als het zicht vanuit de omgeving op de voordeur wordt beperkt, bijvoorbeeld door ligging in een nis of een portiek, kan buitenverlichting dit eventueel compenseren. De deur of de ruimte voor de deur moet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Op deze manier is iemand die voor de deur staat ook zichtbaar vanaf de openbare weg. Daarom is in eis W2 opgenomen dat een lamp (met schemerschakelaar) moet worden aangebracht als een nis meer dan 40 centimeter diep is. Voordeuren die volledig uit het zicht liggen voldoen niet aan eis W2. Portiekwoningen Woningen op een eerste of hoger gelegen etage met een portiekontsluiting of woningen aan een middencorridor, kunnen niet volledig voldoen aan eis W2. Om aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® te voldoen, moeten portiekwoningen onder andere voldoen aan de eisen G3 ‘Hoofdingang woongebouw’ en G5 ‘Verlichting gemeenschappelijke ruimten’. Gecombineerd aansluitpunt voor verlichting In deze eis is opgenomen dat bij alle bereikbare deuren een aansluitpunt voor verlichting moet zijn aangebracht. Bij andere deuren dan de voordeur, is het mogelijk hiervan af te wijken als op een centraal aangebracht aansluitpunt een lamp kan worden aangesloten die meerdere deuren (binnen 7,5 meter) direct kan verlichten. Een combinatie met een aansluitpunt op de berging is dan ook mogelijk (zie W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’).
Als een voordeur in een nis ligt, moet een lamp zijn aangebracht werendheid en verlichting’ en W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’. Als een balkon opklimbaar is vallen balkondeuren op de eerste verdieping ook onder W2 ‘Deuren: zicht en verlichting’. Dit geldt zowel voor woongebouwen als eengezinswoningen. Balkondeuren op hogere verdiepingen vallen hier niet onder. In de nieuwbouw wordt bij alle bereikbare deuren in de buitengevel een aansluitpunt voor verlichting gevraagd. De bewoner kan vervolgens zelf het type armatuur kiezen. Armatuur/lamp Een aangebrachte lamp moet degene die voor de voordeur staat ‘aanlichten’, zodat deze herkenbaar is. Als de lamp achter de persoon voor de deur, of te hoog is aangebracht, ontstaan schaduwen. De herkenbaarheid van het gezicht is dan minder. Een buitenlamp die aan de sluitzijde naast de deur wordt bevestigd heeft het meeste effect. Raam/spion Om degene voor de voordeur te herkennen, is een raam of spion in de deur, of een strook helder glas naast de deur verplicht. Voor de gebruiksvriendelijkheid kan dit het best een smalle strook glas aan de sluitzijde van de deur zijn. Bij het vastpakken van het slot kan de bewoner dan naar buiten kijken. Inbraakwerend glas voorkomt dat een inbreker een handgat maakt. Als de deur op het nachtslot zit (en de sleutel niet in het slot blijft zitten) kan een inbreker de deur overigens niet via een handgat openen. Een eventuele deurspion is bij voorkeur aangebracht op 1,5 meter hoogte.
86
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Verlichting maakt voordeur goed zichtbaar
Woning V E RV O L G W2
Door gebruik van videofoon hebben de bewoners zicht vanuit de woning
FOUT: door ruiten te blinderen bestaat geen zicht meer vanuit de woning
FOUT: door de plaats van de berging is er weinig zicht op de voordeur
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
87
Woning W3
DEUREN: INBRAAKWERENDHEID GEVELELEMENTEN
Basiseis
WAT
Alle bereikbare gevelelementen (zie bijlage 1, Bereikbaarheid) met deuren die toegang geven tot de woning zijn tenminste drie minuten inbraakwerend, zonder de gebruiksvriendelijkheid te schaden. W3 geldt ook voor deuren van bergingen of schuren als deze toegang geven tot de woning.
HOE
• Er wordt een gevelelement toegepast dat: - door een erkend keuringsinstituut op basis van de NEN 5096 weerstandsklasse 2 is getest en goedgekeurd; of - een conformiteitsverklaring heeft verkregen op basis van toetsing en goedkeuring van een erkend keuringsinstituut. • De buitendeuren van de woning zijn voorzien van één sluiting, die met één sleutel (‘gelijksluitend’) en licht te bedienen is. • Als inbraakwerende beglazing moet worden toegepast, dan moet deze voldoen aan klasse 2 van de EN 356.
Zie ook: bijlage 1, Bereikbaarheid, W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’.
Inbraakwerend en gebruiksvriendelijk
Gebruiksvriendelijkheid Onder gebruiksvriendelijkheid van bereikbare deuren wordt in eis W3 verstaan dat deuren: 1. voorzien zijn van gelijksluitende cilinders, waardoor het sluitwerk van de deuren van één woning met één sleutel is te bedienen; 2. voorzien zijn van één bedieningspunt dat gelegen is tussen 0,9 en 1,4 meter gemeten vanaf de vloer; 3. voorzien zijn van sluitwerk dat licht, dat wil zeggen, zonder buitensporige krachtsinspanning, vergrendeld kan worden. Bij dubbel openslaande deuren geldt dat de bedieningspunten van de sluitingen van de passieve deur (maximaal 2) bij voorkeur (niet verplicht) zijn gelegen tussen 0,9 en 1,4 meter, gemeten vanaf de vloer.
Toepassing en interpretatie
38
Inbraakwerendheid Eis W3 regelt de inbraakwerendheid van de woning zelf. Deze eis zorgt voor een inbraakvertraging van drie minuten. Onder deze eis vallen ook deuren van bergingen en garages als deze toegang geven tot de woning. Maken deuren deel uit van een bergingscomplex, dan is de inbraakwerendheid geregeld in G8 en G9. De inbraakwerendheid van garages staat in eis W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® eist, evenals het Bouwbesluit, de NEN 5096 weerstandsklasse 2. Onder een conformiteitsverklaring wordt niet verstaan een advies van de Stichting Hout Research (SHR). Een conformiteitsverklaring is een verklaring, afgegeven door SKH of SKG waarin het keuringsinstituut aangeeft dat het gevelelement voldoet aan de eisen van inbraakwerendheid.
Glas en draaiknopcilinders Draaiknopcilinders in bereikbare deuren (voordeur, zijdeur, balkondeur, schuifpui) mogen alleen worden toegepast in combinatie met inbraakwerende beglazing. Deze inbraakwerende beglazing binnen de bereikbaarheid van de draaiknopcilinder voldoet aan klasse 2 van de EN 356. Balkon- en tuindeuren Balkondeuren en tuindeuren die niet als ingang worden gebruikt, zijn bij voorkeur uitgerust met een slot met een halve cilinder en blind veiligheidsbeslag aan de buitenzijde. Kierstandhouder Een kierstandhouder voegt niets toe aan de inbraakwerendheid. Maar, een kierstandhouder kan wel op de voordeur geplaatst worden om het binnendringen van onbevoegden bij het open doen van de deur tegen te gaan.
38 Zie bijlage 2, Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: MO onderzoek woninginbraken 2002, De inbreker van nu heeft andere werktijden. Een onderzoek naar de werkwijze van woninginbrekers in 2002 in vergelijking met een onderzoek uit 1989. Opdrachtgever Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® te Houten.
88
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Woning R A M E N E N V E N T I L AT I E O P E N I N G E N : W4 INBRAAKWERENDHEID GEVELELEMENTEN Basiseis
WAT
Alle bereikbare gevelelementen (zie bijlage 1, Bereikbaarheid) met ramen en ventilatieopeningen die toegang kunnen geven tot de woning zijn tenminste drie minuten inbraakwerend, zonder de gebruiksvriendelijkheid te schaden.
HOE
• Aan ramen en ventilatieopeningen met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter stelt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen.
• Er wordt een gevelelement toegepast dat: - door een erkend keuringsinstituut op basis van de NEN 5096 weerstandsklasse 2 is getest en goedgekeurd; of - een conformiteitsverklaring heeft gekregen op basis van toetsing en goedkeuring van een erkend keuringsinstituut. • De verschillende ramen en ventilatieopeningen in de woning zijn eenvoudig en licht te bedienen. Sluitpunten van ramen zijn gelijksluitend (met één sleutel te bedienen). Zie ook: G9 ‘Berging: inbraakwerendheid gevelelementen: ramen en ventilatie-openingen’, Bijlage 1, Bereikbaarheid, W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’, W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’.
Een veilig raam moet wel afgesloten zijn als bewoners afwezig zijn
Toepassing en interpretatie
Aan smalle ramen (<15 cm) stelt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen
39
Inbraakwerendheid Onder een conformiteitsverklaring wordt niet verstaan een advies van de Stichting Hout Research (SHR). Het is een verklaring afgegeven door SKH of SKG waarin het keuringsinstituut aangeeft dat het gevelelement voldoet aan de eisen van inbraakwerendheid. Eis W4 geldt voor alle bereikbare ramen, dus ook voor vaste (niet beweegbare) ramen, Wc-raampjes en badkamerramen. De makkelijkste manier om inbraakwerendheid te bereiken is door het kiezen van een raam met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter.
Gebruiksvriendelijkheid Onder gebruiksvriendelijkheid van bereikbare ramen en ventilatieopeningen wordt verstaan dat de ramen en ventilatieopeningen: 1. voorzien zijn van bedieningspunten (maximaal twee) die, bij voorkeur (niet verplicht), zijn gelegen tussen 0,9 en 1,4 meter, gemeten vanaf de vloer; 2. voorzien zijn van sluitwerk dat met één sleutel is te bedienen; 3. voorzien zijn van sluitwerk dat licht, dat wil zeggen zonder buitensporige krachtinspanning, vergrendeld kan worden.
39 Zie bijlage 2, Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: MO onderzoek woninginbraken 2002, De inbreker van nu heeft andere werktijden. Een onderzoek naar de werkwijze van woninginbrekers in 2002 in vergelijking met een onderzoek uit 1989. Opdrachtgever Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® te Houten.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
89
Woning W5
LICHTKOEPELS EN DAKRAMEN: INBRAAKWERENDHEID
Basiseis
WAT
Alle bereikbare lichtkoepels en dakramen (zie bijlage 1 Bereikbaarheid) die toegang kunnen geven tot de woning zijn tenminste drie minuten inbraakwerend.
HOE
• Aan lichtkoepels en dakramen met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter, stelt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen. • Er worden dakramen of lichtkoepels toegepast die: - door een erkend keuringsinstituut op basis van de NEN 5096 weerstandsklasse 2 zijn getest en goedgekeurd; of - een conformiteitsverklaring hebben kregen op basis van toetsing en goedkeuring van een erkend keuringsinstituut.
Zie ook: bijlage 1, Bereikbaarheid, W6 ‘Garages: inbraakwerendheid en verlichting’, W7 ‘Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting’.
Toepassing en interpretatie
40
Onder een conformiteitsverklaring wordt niet verstaan een advies van de Stichting Hout Research (SHR) of een verklaring volgens het Bouwbesluit. Een conformiteitsverklaring is een verklaring, afgegeven door SKH of SKG waarin het keuringsinstituut aangeeft dat het gevelelement voldoet aan de eisen van inbraakwerendheid. Eis W5 is opgenomen omdat lichtkoepels over het algemeen wel bereikbaar zijn en makkelijk te manipuleren.
40 Zie bijlage 2, Literatuur en onderzoek’: Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven. Zie bijlage 2, ‘Literatuur en onderzoek’: MO onderzoek woninginbraken 2002, De inbreker van nu heeft andere werktijden. Een onderzoek naar de werkwijze van woninginbrekers in 2002 in vergelijking met een onderzoek uit 1989. Opdrachtgever Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® te Houten.
90
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Woning G A R A G E S : I N B R A A K W E R E N D H E I D E N V E R L I C H T I N G W6 Basiseis
WAT
Alle bereikbare ramen, deuren, lichtkoepels, dakramen en ventilatieopeningen van garages (zie bijlage 1 Bereikbaarheid) zijn tenminste drie minuten inbraakwerend. Bij deuren is een aansluitpunt voor verlichting aangebracht.
HOE
• Aan ramen, ventilatieopeningen, lichtkoepels en dakramen met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter stelt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen.
• Er worden gevelelementen (raam, ventilatieopening, deur, lichtkoepel, dakraam) toegepast die: - door een erkend keuringsinstituut op basis van de NEN 5096 weerstandsklasse 2 zijn getest en goedgekeurd; of - een conformiteitsverklaring hebben verkregen op basis van toetsing en goedkeuring van een erkend keuringsinstituut. Ramen en ventilatieopeningen • Ramen en ventilatieopeningen in de garage zijn eenvoudig en licht te bedienen: - een raam heeft bij voorkeur één sluitpunt op bereikbare hoogte (0,9 tot 1,4 meter van de vloer); - sluitpunten van ramen zijn gelijksluitend (met één sleutel te bedienen). Toegangsdeuren • De toegangsdeur van de garage is met eenzelfde sleutel (‘gelijksluitend’), eenvoudig en licht te bedienen. • Als inbraakwerende beglazing moet worden toegepast, dan moet deze voldoen aan klasse 2 van de EN 356. • Er is een aansluitpunt voor verlichting bij alle toegangsdeuren van de garage. Als meerdere deuren vanuit één punt ‘aangelicht’ kunnen worden, kan volstaan worden met een centraal aansluitpunt voor verlichting, waarbij maximaal 7,5 meter ruimte tussen het aansluitpunt en de deuren mag zitten. Zie ook: bijlage 1, Bereikbaarheid, W3 ‘Deuren: inbraakwerendheid gevelelementen’, W4 ‘Ramen en ventilatie-openingen: inbraakwerendheid gevelelementen’, W5 ‘Lichtkoepels en dakramen: inbraakwerendheid’.
Toelichting In een individuele garage zijn auto’s, scooters, motoren geparkeerd en gereedschap en andere attractieve goederen opgeslagen. Daarom moeten garages volgens het Politiekeurmerk Veilig Wonen® beveiligd worden.
Let op Het Bouwbesluit geeft de mogelijkheid om de deur tussen de garage en de woning inbraakwerend uit te voeren. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® kent deze mogelijkheid niet, omdat het keurmerk de buitenschil beveiligt. Enkel glas in deuren of ramen van garages is alleen toegestaan als dit voldoet aan de EN 356 (eis inbraakwerendheid).
Toepassing en interpretatie Eis W6 geldt voor alle garages. Het is niet van belang of er een doorgang naar de woning is. W6 geldt ook voor individuele garages in een gemeenschappelijke parkeergarage in een woongebouw (zie G11 ‘Parkeergarage behorend bij woongebouw’). W6 geldt voor alle deuren die toegang geven tot de garage, dus enkele, dubbele, kantel- en sectionaaldeuren. De terminologie op de bouwtekening is niet leidend bij de definiëring van het begrip ‘garage’: als duidelijk is dat een auto geparkeerd kan worden, moet dit gedeelte van de woning voldoen aan W6. Als een kleinere ruimte voorzien wordt van een garagedeur (kantel of sectionaal), moet deze deur ook aan W6 voldoen.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
91
Woning W7
BERGING OF SCHUUR: INBRAAKWERENDHEID EN VERLICHTING
Basiseis
WAT
Ramen, deuren, lichtkoepels, ventilatieopeningen van (vrijstaande) bergingen en schuren zijn tenminste drie minuten inbraakwerend. Bij deuren is een aansluitpunt voor verlichting aangebracht. Eis W7 is van toepassing op bergingen en schuren die geen toegang geven tot de woning (zoals een schuur in de tuin).
HOE
• Aan ramen, ventilatieopeningen, lichtkoepels en dakramen met een dagmaat kleiner dan 15 centimeter stelt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geen eisen. • Er wordt een gevelelement toegepast dat: - door een erkend keuringsinstituut op basis van de NEN 5096 weerstandsklasse 2 (inbraakvertraging minimaal drie minuten) is getest en goedgekeurd; of - een conformiteitsverklaring heeft verkregen op basis van toetsing en goedkeuring van een erkend keuringsinstituut; of - voorzien is van een goedgekeurde combinatie van producten zoals genoemd in de Productenlijst Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw (inbraakvertraging minimaal drie minuten); of - een voorziening heeft die op grond van internationale normering aan gelijke of hogere eisen blijkt te voldoen. • Deuren moeten met één handeling kunnen worden afgesloten. • In vrijstaande schuren en bergingen is het toegestaan om enkel (draad)glas te plaatsen. • Er is een aansluitpunt voor verlichting bij elke toegang van berging of schuur. Als meerdere deuren vanuit één punt ‘aangelicht’ kunnen worden, kan worden volstaan met een centraal aangebracht aansluitpunt voor verlichting, waarbij maximaal 7,5 meter ruimte tussen het aansluitpunt en de deuren mag zitten.
Zie ook: K6 ‘Complex van bergingen, schuren of privé-garages: situering en verlichting’.
Toepassing en interpretatie Als er een bergruimte bij een woning is, moet deze volgens het Politiekeurmerk Veilig Wonen® inbraakwerend worden uitgevoerd. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® gaat uit van tenminste één inbraakwerende bergruimte per woning. Welke ruimte dit is, is afhankelijk van de vraag waar bewoners attractieve goederen (gaan) bewaren. Bij een appartementencomplex waar fietsen worden gestald en een berging aanwezig is bij het appartement, is sprake van twee inbraakwerende bergruimten. Tuinkasten, opslagruimtes voor rolcontainers en dergelijke hoeven niet inbraakwerend te zijn. Het kunnen afsluiten van deze elementen in de tuin vormt wel een drempel voor vandalisme en diefstal. Eis W7 geldt voor bergingen en schuren die: • in de tuin bij woningen staan, of • in de openbare ruimte in de omgeving van de woning staan. Dit zijn soms ook clusters van bergingen (K6 ‘Complex van bergingen, schuren of privé-garages: situering en verlichting’). Deuren komen direct uit op deze openbare ruimte. Op bergingen en schuren in een complex behorende bij een woongebouw (ontsluiting via een gemeenschappelijke ruimte) zijn de eisen G7 ‘Collectief bergingscomplex: ontsluiting en omvang’, G8 ‘Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, deuren’ en G9 ‘Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, ramen en ventilatieopeningen’ van toepassing;
• geen toegang tot de woning geven. Als bergingen via een tussendeur toegang geven tot de woning beschouwt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® ze als deel van de woning. Dan zijn de eisen W2 tot en met W6 van toepassing. De inbraakwerendheid van deuren en ramen van bergingen en schuren (die geen toegang geven tot de woning) mag bereikt worden met goedgekeurde productcombinaties (zie Productenlijst Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw). Voor nieuwbouw is hieraan echter toegevoegd dat de deur met één handeling af te sluiten moet zijn. Verlichting In de nieuwbouw moeten aansluitpunten voor buitenlampen bij deuren bergingen, schuren of garages zijn aangebracht. Voldoende openbare verlichting bij de deur, of het combineren van verlichting voor achtergevel en achterpad, is ook toegestaan.
Lamp met schemerschakelaar
92
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Toegang tot achtertuin via berging
Woning R O O K M E L D E R W8 Basiseis
WAT
Bewoners worden tijdig gealarmeerd als rook ontstaat.
HOE
• Rookmelders worden aangesloten en geplaatst conform het Bouwbesluit en zijn voorzien van het logo ‘Goedgekeurd keurmerkinstituut’.
Toelichting Een rookmelder zorgt ervoor dat bewoners op tijd worden gewaarschuwd voor rookontwikkeling. Vooral ’s nachts is dat van levensbelang. Het tijdig ontdekken van brand doordat een rookmelder bewoners alarmeert, geeft bewoners extra tijd de woning veilig te ontvluchten. Voor woningen waarvoor een bouwvergunning is afgegeven vóór 1 januari 2003 geldt dat: • minimaal één rookmelder geplaatst moet zijn op een centrale plaats op elke verdieping met slaapvertrekken (meestal hal of overloop); • de rookmelder goedgekeurd moet zijn volgens de normen van het Goedmerk van het Keurmerkinstituut. Als een bouwvergunning na 1 januari 2003 is afgegeven moeten rookmelders geplaatst zijn conform het Bouwbesluit (onder andere aangesloten op het lichtnet).
Toepassing en interpretatie Rookmelders moeten zo worden geplaatst dat de vluchtroute nog vrij is als ze afgaan. De plaatsing moet zo zijn dat rookmelders niet afgaan bij ‘normaal’ gebruik van de woning (zie Bouwbesluit). Inbraakwerendheid van de woning vereist dat bereikbare deuren afgesloten zijn. Om de woning snel te kunnen verlaten eist het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw gelijksluitende sloten. Dit voorkomt dat in panieksituaties naar de juiste sleutel moet worden gezocht.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
93
Woning W9
ALARMERING
Aanvullende eis
WAT
Kozijnen, leidingkokers en meterkast zijn zodanig uitgevoerd dat een inbraaksignaleringssysteem (via telefoonnet of kabelnet) achteraf zonder breekwerk is aan te brengen en niet sabotagegevoelig is. Deze eis is van toepassing als een nieuwbouwwoning een waarde heeft van 1,5 maal de gemiddelde verkoopwaarde in die plaats.
HOE
• Er liggen loze leidingen voor eventuele bekabeling naar de voordeur en de achterpui op de benedenverdieping ten behoeve van een latere aansluiting van een alarmsysteem. Positietekeningen moeten bij de documentatie van het huis geleverd worden.
Toelichting De eerste stap van inbraakbeveiliging van een woning is de inbreker buiten de deur houden. De tweede stap is signalering van de inbreker. Bij hoge inboedelwaarden verplicht een verzekeringmaatschappij bewoners dikwijls tot het aanleggen van een alarmsysteem. Bouwkundige maatregelen die het Politiekeurmerk Veilig Wonen® eist, vormen het standaardniveau. Als mensen boven deze standaardklasse uitkomen, ligt aanvullende elektronische beveiliging voor de hand. Zwaardere bouwkundige beveiliging is niet altijd mogelijk. Eis W9 is opgenomen om zonder veel hak- en breekwerk elektronische beveiliging te kunnen aanbrengen. Een beveiligingsbedrijf kan dan eenvoudig, tegen kosten voor meerwerk, een elektronische alarminstallatie aanbrengen, die voldoet aan de eisen van de verzekeringsmaatschappij.
Toepassing en interpretatie De markt van elektronische beveiliging is in ontwikkeling. Als een verzekeringsmaatschappij voorwaarden stelt moet een bewoner daarmee rekening houden. Voor advies over en plaatsen van alarmsystemen verwijst het Politiekeurmerk Veilig Wonen® naar gecertificeerde bedrijven. Hier kunnen bewoners een offerte aanvragen en de aanpassing tijdens de bouw regelen. Als toekomstige bewoners een hoge inboedelwaarde hebben, hebben zij dikwijls in hun oude woning ook al beveiliging. Hoewel er steeds meer zogenaamde ‘draadloze alarminstallaties’ op de markt komen, zitten hier toch vaak componenten met draden aan. Ook worden er nog steeds veel ‘bedrade installaties’ geadviseerd. Vandaar eis W9. Er moet rekening worden gehouden met loze leidingen van de meterkast naar de voordeur en de bereikbare achterpui.
94
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Meterkast Eis W9 vraagt een loze leiding voor de aansluiting van een alarm nabij de achterpui en de voordeur. In de praktijk komt deze leiding uit in meterkast. In appartementengebouwen is een meterkast soms buiten de voordeur in een gemeenschappelijke hal ondergebracht. Om de kabels te beschermen moet de meterkast dan ook beveiligd worden conform de Productenlijst Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw. Een sabotagelus van de alarminstallatie naar de meterkast is ook noodzakelijk. PKVW-alarm In 2004 introduceerde het Politiekeurmerk Veilig Wonen® het PKVWalarm (Politiekeurmerk Veilig Wonen® en elektronica). Dit is een goedgekeurd alarmsysteem dat afwijkt van de tot dan toe geplaatste elektronische alarmsystemen. Het systeem neemt bij onraad direct contact op met de mobiele telefoon van de bewoner of van contactpersonen. Met een ‘open spreek-luister verbinding’ kan de bewoner controleren wat er in zijn woning gebeurt en eventueel maatregelen treffen. Hierbij bewaakt het systeem alleen de noodzakelijke ramen, ruiten en deuren van de woning. Er worden geen bewegingsmelders aangesloten. Bewoners en eventuele huisdieren kunnen zich dus altijd vrij door de woning bewegen. Ook wordt op het systeem een rookmelder aangesloten. PKVW-alarm is een systeem dat alleen geplaatst mag worden door daartoe speciaal opgeleide vakmensen. PKVW-alarm is een systeem dat alleen geplaatst mag worden in woningen waarvoor het Politiekeurmerk Veilig Wonen® is afgegeven. Bewoners die naast de beveiliging van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nog iets extra willen, kunnen nu dus een PKVW-alarm laten plaatsen.
Woning V O O R L I C H T I N G E N C O M M U N I C AT I E W10 Basiseis
WAT
Bewoners van beveiligde woningen worden voorgelicht over veilig gedrag.
HOE
• Bij een verklaring Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw of het certificaat Veilige Woning ontvangen bewoners (schriftelijk) informatie- en voorlichtingsmateriaal, dat aandacht besteedt aan een goed gebruik van keurmerkvoorzieningen. Tevens wordt aandacht besteed aan sleutelbeheer en aan vluchtroutes in geval van brand.
Toelichting Voorlichting moet bewoners wijzen op de maatregelen die genomen zijn ten behoeve van de (sociale) veiligheid in de wijk en de schakel die zij zelf vormen in de veiligheidsketen. De waarde van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® zit uiteindelijk in de houding van mensen en de manier waarop zij met de aangebrachte voorzieningen omgaan (organisatorische maatregelen). Bijvoorbeeld: • zichtlijnen niet doorbreken en dicht laten groeien; • ramen en deuren daadwerkelijk afsluiten en sleutels verwijderen; • voorkomen van insluiping; • verlichting inschakelen; • doorzicht van ramen niet blokkeren (bijvoorbeeld een ruitje in de voordeur niet dicht maken). W10 is een belangrijke eis omdat in de praktijk blijkt, dat in keurmerkwoningen toch wordt ingebroken omdat bewoners sloten niet of niet goed gebruiken. Om aan deze eis te voldoen wordt vaak de brochure nieuwbouw en/of het ABC van veilig wonen bij certificaten afgegeven. Het geven van informatie tijdens kopers- of informatieavonden heeft de voorkeur, hoewel nooit iedereen op zo’n bijeenkomst aanwezig zal zijn.
Toepassing en interpretatie Voorlichting aan bewoners kan op meerdere manieren worden georganiseerd. Persoonlijk contact is effectiever dan schriftelijk materiaal verspreiden. Ideeën voor voorlichting: • kennismakingsgesprek tussen wijkagent en bewoners, waarvan voorlichting over het keurmerk een onderdeel is. Schriftelijk materiaal (folder/brochure) achterlaten; • straatgesprek (of ‘preventie-party’). Bij een bewoner wordt een voorlichtingsbijeenkomst gehouden voor bewoners van de straat. Bijkomend voordeel: straatbewoners leren elkaar kennen; • voorlichtingsavond voor de hele wijk. Bewoners worden mondeling of schriftelijk uitgenodigd, afhankelijk van het beschikbare budget en de menskracht. Deze avond kan gecombineerd worden met andere voorlichting over de wijk; • opname van goed gebruik van voorzieningen, sleutelbeheer en vluchtroutes bij brand in het algemeen woonboek van de bouwer (een gebruiksaanwijzing van de woning); • huis-aan-huis bezorgen van schriftelijk voorlichtingsmateriaal. Dit is de minst effectieve vorm. Let op anderstaligen.
• mogelijke korting op de verzekeringspremie; • niet zomaar mensen binnenlaten bij woongebouwen; • opletten op meelopen in parkeergarages, bergingscomplexen of bij toegangen van woningentrees; • zichtlijnen van de woning naar de openbare ruimte in stand houden. Dus: geen hoge struiken laten groeien in voor- of zijtuin, of een doorzichtige balustrade van het balkon afschermen; • het belang van verlichting bij voor- en achterdeur en bergingen; • ramen niet blokkeren of dichtmaken, zeker niet de ruit in de voordeur of ramen in zijgevels; • gebruiksregels en afspraken bij poorten in achterpaden; • meldpunt klachten over onderhoud van woongebouw, achterpad, parkeerterrein en openbare ruimte. Wie is wijkbeheerder, conciërge, wijkagent; • toelichting op erfafscheidingen. Na vijf jaar is het mogelijk om een herkeuring te vragen. Het kan zijn dat eisen dan aangepast zijn als gevolg van MO-veranderingen. Naast voorlichting is het aan te raden een aantal zaken in overleg met toekomstige bewoners te bepalen, waardoor een grotere betrokkenheid ontstaat. In het eisenpakket van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® gaat het dan onder andere over: • speelvoorzieningen; • straatmeubilair (zitbanken, verzamelcontainers); • inrichting en gebruiksmogelijkheden van een binnenterrein.
Overzicht van mogelijke onderwerpen: • organisatorische maatregelen rond inbraakpreventie, zoals deuren en ramen daadwerkelijk afsluiten om insluiping te voorkomen; • bij verlaten van de woning een bewoonde indruk achterlaten, bijvoorbeeld door ´s avonds lampen te laten branden; • bewoners wijzen op het feit dat afhankelijk van de inboedelwaarde soms meer beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn;
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
95
96
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
BIJLAGE 1
BEREIKBAARHEID
WAT
Gevelelementen (deuren en ramen) en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen zoals dakramen en lichtkoepels op hoger gelegen verdiepingen moeten, als ze bereikbaar zijn, voldoen aan de betreffende W-eisen.
HOE
• Beoordeling van de bereikbaarheid van deuren, ramen, luiken, lichtkoepels en dakramen geschiedt op basis van de NEN 5087. en • Alle hoger gelegen deuren en ramen zijn ook bereikbaar als er duidelijke opklimmogelijkheden zijn naar een daaronder gelegen werkvlak van minimaal 0,6 x 0,6 meter. Als de hellingshoek schuiner is dan + of –30 graden dan is het geen werkvlak. Het gaat hier dus om opklimmogelijkheden, als aanvulling op die geregeld zijn in de NEN 5087. Denk daarbij aan opklimmen via daken, garages, luifels, afdakjes, balkons of schuttingen. Gerekend vanaf het daaronder gelegen werkvlak is een gevelelement bereikbaar tot een hoogte van 2,4 meter. Ook zijn gevelelementen naast het werkvlak bereikbaar, als ze zich bevinden binnen 60 centimeter aan beide zijden van het werkvlak. Water wordt ook als werkvlak aangemerkt. Gevelelementen op hogere gelegen balkons zijn bereikbaar als er over de tussen de balkons gelegen balkonscheidingen kan worden geklommen.
Zie ook: W2 ‘Deuren: zicht en verlichting’, W3 ‘Deuren: inbraakwerendheid gevelelementen’, W4 ‘Ramen en ventilatieopeningen: inbraakwerendheid gevelelementen’, W5 ‘Lichtkoepels en dakramen: inbraakwerendheid’, W6 ´Garages: inbraakwerendheid en verlichting’.
Toelichting Hoewel de meeste woninginbraken plaatsvinden op de begane grond, bereiken inbrekers hun doelwit ook via op- of overklimming. Daarom moeten gevelopeningen die via op- of overklimming bereikbaar zijn, aan dezelfde inbraakwerende eisen voldoen als op de begane grond. Als basis verwijst het keurmerk hiervoor naar criteria vastgelegd in de NEN 5087. Deze NEN 5087 definieert de bereikbaarheid van gevelelementen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen. Als aanvulling op deze NEN 5087 beschouwt het keurmerk ook die gevelelementen bereikbaar die door opklimming via allerlei constructies zoals daken, garages, luifels, afdakjes, balkons of schuttingen benaderd kunnen worden. Als er geen opklimmogelijkheden zijn, is een werkvlak tot een hoogte van 3,5 meter bereikbaar. De maat voor bereikbaarheid (maximaal 3,5 meter dus) wordt berekend vanaf het maaiveld of vanaf een gemeenschappelijke ruimte in een gebouw.
Toepassing en interpretatie Basis van het Bouwbesluit is de NEN 5087. Deze norm omschrijft welke gevelelementen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen voor nieuwbouwwoningen bereikbaar zijn. Dit kunnen dus ook dakramen, lichtkoepels en een tussendeur tussen de garage en de woning zijn. Voorlichting aan bewoners (W10) moet voorkomen dat zij onbedoeld gevelelementen bereikbaar maken. Bijvoorbeeld door makkelijke opklimmogelijkheden te bieden via schuttingen, rolcontainers en luifels. Gelet op de versoepeling van het aanvragen van een bouwvergunning (lichte procedure) voor aan- en uitbouwen, neemt de bereikbaarheid van gevelelementen toe. Adviseurs van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® moeten tijdens hun advies goed letten op opties in de bouw: zo kan een extra uitbouw (bijvoorbeeld een bijkeuken) meer ramen in de eigen woning en bij de buren bereikbaar maken.
Als aanvulling op de volgens de NEN 5087 bereikbare ramen en deuren, verplicht het keurmerk ook hoger gelegen ramen en deuren te beveiligen als deze bereikt kunnen worden via specifieke opklimmogelijkheden zoals daken, garages, luifels, afdakjes, balkons en schuttingen. Ook gemetselde bloembakken, tuinmuren, pergola’s, erfafscheidingen, opstelplaatsen voor klikobakken en tuinkasten, kunnen een opklimmogelijkheid vormen. Het keurmerk gaat dus iets verder dan de NEN 5087. Reden hiervoor zijn ervaringen in de praktijk. Er moet wel een werkvlak aanwezig zijn waar de inbreker op kan staan. Bij flats gaat de NEN 5087 er in principe van uit dat alleen de begane grond en de eerste verdieping (balkonzijde) bereikbaar zijn, tenzij er specifieke omstandigheden zijn waarbij opklimming naar hoger gelegen verdiepingen mogelijk is, zoals bij terrasflats. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® vult aan dat gevelelementen bij balkons ook bereikbaar zijn, als iemand vanaf de bovenste galerij van een flatgebouw op een dak kan klimmen. Balkons zijn ook bereikbaar als mensen via een niet goed afgesloten luik in het trappenhuis en/of op het dak kunnen komen of als mensen zonder al te grote risico’s vanaf het dak de balkons van de flats op de bovenste verdieping kunnen bereiken. Insluiping Sommige gevelelementen zijn niet bereikbaar volgens de NEN 5087, maar vormen wel een gevaar voor insluiping. Dit geldt bijvoorbeeld voor een raam op de eerste verdieping met daaronder een smalle rand van een zonneluifel. Er is geen werkvlak van 60 bij 60 centimeter, dus het gevelelement hoeft niet inbraakwerend uitgevoerd te worden. De inbreker kan vanaf het smalle randje immers niet genoeg kracht zetten om het raam te forceren. Maar, als het raam open staat, heeft de inbreker wel genoeg houvast om binnen te komen. Voorlichting (zie eis W10) besteedt aandacht aan dit onderwerp.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
97
Water Water in woonwijken is in de meeste gevallen ondiep. Bovendien ontstaat bij bevriezing een groot werkvlak waarbij vele woningen (onverwacht) potentieel doelwit worden. Water is dus een werkvlak volgens het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Een (achter)tuin die aan het water ligt is volgens het keurmerk gewoon bereikbaar.
Ontwikkeling nieuwe NEN 5087 Op dit moment (november 2004) ziet het er naar uit dat de NEN 5087 aangepast wordt. Omdat de procedure voor het aanvragen van een bouwvergunning voor aan- en uitbouwen versoepelt is en het vaker voorkomt dat gevelelementen bereikbaar zijn, wordt in het wijzigingstraject van de NEN 5087 gedacht om alle gevelelementen op de begane grond en op de eerste verdieping als bereikbaar aan te merken. Andere wijzigingsvoorstellen gaan over het vergroten van de hellingshoek van het werkvlak en het verkleinen van het werkvlak. Uitgangspunt van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw is, dat er eigenlijk geen verschil meer zou mogen bestaan tussen de NEN 5087 en de omschrijving bereikbaarheid van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® (bijlage 1). De nieuwe NEN 5087 wordt naar verwachting 1 juli 2005 van kracht.
H 30º G 2,40 m
C 2,40 m
werkvlak min. B 0,60 x 0,60 m
D max. 0,60 m
3,50 m
A
3,50 m
E 2,40 m
F
A en F
Indien er een werkvlak binnen 3,50 meter is, dan is er sprake van opklimbaarheid en moeten alle aanwezige gevelelementen inbraakwerend worden.
E
Indien er een gevelelement binnen 2,40 meter vanaf het maaiveld (deels) aanwezig is, dan moet deze inbraakwerend worden.
B en H Een werkvlak is minimaal 60x60 centimeter en mag een hoek hebben van -30º of +30º. Boven de 30º spreekt men niet meer van een werkvlak. D
Een gevelelement dat (deels) binnen 60 centimeter van een werkvlak ligt en waar het werkvlak zich voor het gevelelement bevindt, is bereikbaar en moet dus inbraakwerend worden.
C en G Een gevelelement en/of werkvlak, dat (deels) binnen de 2,40 meter van een werkvlak ligt, is bereikbaar en moet dus inbraakwerend worden.
98
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
BIJLAGE 2
L I T E R AT U U R E N O N D E R Z O E K
Alexander, C. et al (1977), A pattern language, Oxford University Press Hoge gebouwen Alexander geeft in ‘Een patroontaal’ een ‘vier verdiepingen grens’ aan. Als reden hiervoor draagt hij aan dat hoge gebouwen (maar ook grote complexen) invloed hebben op het geestelijk en sociaal welbevinden van mensen. ‘Hoog wonen haalt mensen weg van de grond en weg van de losse, alledaagse samenleving zoals die voorkomt op trottoirs, op straten en in tuintjes. Het sluit hen op, alleen in hun flats. Een poging op zoek te gaan naar contact wordt formeel en onelegant en tenzij er een specifieke taak is die mensen naar buiten lokt, hebben ze de neiging thuis te blijven, alleen’. Een patroontaal verwijst naar een Deense studie van Jeanne Morville ‘Kinderen uit hoge flatgebouwen beginnen later zelfstandig buiten te spelen dan kinderen uit de laagbouw (…). Van de kinderen van vijf jaar in de hoogbouw speelt 29% nog steeds niet zelfstandig buiten, terwijl alle kinderen in de laagbouw dat wel doen (...). Het percentage jonge kinderen dat buiten speelt neemt af met de hoogte van de woning: 90% van alle kinderen uit de onderste drie lagen in hoge flatgebouwen speelt zelfstandig buiten, tegen slechts 59% van de kinderen op de drie bovenste verdiepingen’.
Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham (ed, 1991 reissue), Environmental criminology, Waveland Press, inc. (ISBN: 0-88133-539-8) Randeffect De Brantinghams hebben onderzocht waar inbraken het meest voorkomen. Hun conclusie houdt verband met het begrip ‘randeffect’. Zij ontdekten dat in woonblokken die aan de rand van een buurt of wijk liggen, vaker wordt ingebroken dan in woonblokken die binnen in het homogene gebied liggen. Een homogeen gebied bestaat uit woningen met dezelfde kenmerken zoals dezelfde woonkosten en huurprijs. Daarnaast vertonen de percentages blank/zwart en hoogbouw/laagbouw overeenkomsten, evenals het percentage eengezinswoningen. ‘Randeffect’ kan verklaard worden aan de hand van het zoekgedrag van de inbreker. ‘In het perceptieproces van de inbreker vormt de rand van een woonbuurt een relatief veilige zone, waar de kans op herkenning door bewoners gering is (anonimiteit, veel passanten) en de vluchtmogelijkheden groot zijn. Dit in tegenstelling tot het binnengebied, dat veel meer binnen de invloedssfeer van de bewoners valt. Vreemden worden eerder herkend. Dit vergroot de pakkans. Daarmee is zo’n gebied vanuit het gezichtspunt van de inbreker minder aantrekkelijk als potentieel doelwit’ (Van der Voordt, Van Wegen, Sociale veiligheid en gebouwde omgeving, blz. 95/96).
Brown, B.B., Altman, I., Territoriality and residential crime, a conceptual framework; in: P.J. en P.L. Brantingham (ed.), Environmental criminology, (1981) Keuzes inbrekers Brown en Altman ontwikkelden de ‘trechtertheorie’. Deze houdt in dat inbrekers bij de uitvoering van hun inbraakplan op verschillende schaalniveaus, van groot naar klein, keuzes moeten maken. Deze schaalniveaus zijn achtereenvolgens: buurt -> straat -> erf -> woning. De
afsluitbare deur van de ingang van een flat vormt bijvoorbeeld een barrière op het schaalniveau ‘erf’. Wat de erfafscheiding is voor eengezinswoningen, is de deur van de gemeenschappelijke ingang voor flatwoningen. Op dat schaalniveau kan een dader denken: ‘Ik wijk uit naar een gebouw waar ik zonder barrière de entreehal binnen kan’.
Clarke, Mayhew (red.) (1980) Designing Out Crime, London Straatmeubilair Clarke en Mayhew onderscheiden acht manieren om daders minder gelegenheid te geven crimineel gedrag te vertonen. Deze uitgangspunten zijn in het bijzonder van toepassing op straatmeubilair. • Target hardening (object versteviging): het doelwit beter bestand maken tegen crimineel gedrag, bijvoorbeeld door stevige materialen te gebruiken en flinke sloten. • Target removal (object verwijdering): het doelwit verwijderen, zodat het niet gestolen of beschadigd kan worden. • Removing the means of crime (criminele-middelen-reductie): bijvoorbeeld losse stenen vastleggen, zodat ze niet als projectiel gebruikt kunnen worden. • Reducing the pay-off (batenreductie): door bijvoorbeeld waardevolle bezittingen te graveren, is het voor inbrekers moeilijker ze te verkopen. • Formal surveillance (formele controle): personen die speciaal voor de beveiliging aanwezig zijn zoals politie en bewakingspersoneel, voorkomen criminaliteit. • Natural surveillance (informele controle): passanten en bewoners die toezicht kunnen houden, voorkomen criminaliteit. • Surveillance by employees (semi-formele controle): personen die voor hun beroep aanwezig zijn, maar niet met het doel toezicht te houden zoals bijvoorbeeld winkelpersoneel, voorkomen criminaliteit. • Environmental management (ruimtelijk beheer): bijvoorbeeld het scheiden van voetbalsupporters en het vermijden van te veel kinderen in een wooncomplex.
Coleman, A. (1985), Utopia on trial, Vision and reality in planned housing. Hilary Shipman, Londen Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen (2003), MO onderzoek woninginbraken 2002, De inbreker van nu heeft andere werktijden. Een vergelijking tussen de werkwijze van woninginbrekers in 2002 en de werkwijze in 1989 Inbraken vinden tegenwoordig vooral overdag plaats en bij voorkeur op dinsdag en vrijdag, in de maand januari. Dit blijkt uit een onderzoek dat het Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® uitvoerde in 2003. De onderzoekers namen 16.116 inbraken uit 2002 onder de loep en vergeleken de uitkomsten daarvan met een onderzoek uit 1989, waarbij 4.146 inbraken bekeken werden. Daar komen opvallende verschillen uit naar voren. Aandachtsgebieden waren onder meer het tijdstip, de favoriete dag en maand en het gebruikte gereedschap bij een inbraak. Vijf politieregio’s waren betrokken bij het onderzoek naar de modus operandi (werkwijze) van de inbreker van nu. In 1989 werd vooral tussen 18.00 uur en 06.00 uur ingebroken. In 2002 vond het grootste aantal inbraken
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
99
plaats tussen 06.00 en 18.00 uur. Een duidelijke verschuiving van de nacht naar de dag. De onderzoekers signaleerden een verdriedubbeling van inbraken tussen 06.00 en 12.00 uur in 2002. De inbreker van vandaag is niet meer de man met de zaklamp die ’s nachts over straat sluipt, blijkt uit het MO-onderzoek. Conclusie is dat bewoners er goed aan doen om de inbraakwerende voorzieningen (zoals een nachtslot) ook overdag bij afwezigheid te gebruiken. R in de maand De wintermaanden zijn het populairst bij een inbreker. Van oktober tot eind maart is het raak. De populairste maand is januari. Beveiligingsverlichting blijft dus belangrijk. Vaak wordt gedacht dat inbrekers vooral actief zijn in de zomer, maar dit onderzoek laat een ander beeld zien. Inbrekers gaan blijkbaar ook met vakantie. In dertien jaar verschoof de voorkeur van een inbreker van de vrijdag en zaterdag in 1989 naar de dinsdag en vrijdag in 2002. Gaatjes boren De inbraakmethode waarbij de inbreker gaatjes boort om binnen te komen, wint aan populariteit. Het gaatjes boren als MO steeg van 2% in 1989 naar 5,5% in 2002. Het toenemen van gaatjes boren heeft geleid tot verbanning van de raamboompjes met drukknoppen uit de productenlijst van het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. De schroevendraaier als klassiek onderdeel van inbrekersgereedschap blijft populair. Glas breken om binnen te komen, neemt licht af van 8% in 1989 naar 7,6% in 2002. De valse sleutel, het flipperen en het haakje waarmee wordt gehengeld: allemaal methoden die zo’n twee keer meer gebruikt werden in 2002 dan in 1989. Het gebruik van de koevoet is gelijk gebleven.
Overzicht binnenkomst van inbrekers in 2002 in afgeronde percentages Achterzijde 60% Voorzijde 34% Zijkant 6% Bovenlicht Koos de inbreker in 1989 in 57% van de gevallen voor een deur om binnen te komen, in 2002 is een afname te zien van deze werkwijze tot 49%. De inbreker van vandaag kiest voor het raam (van 27% in 1989 tot 41% in 2002). Het bovenlicht wordt minder als toegang tot de woning gebruikt: 8% in 1989 en 3% in 2002. Overzicht binnenkomst (via gevelopening) van inbrekers in 2002 in afgeronde percentages Deur 49% Raam 41% Bovenlicht 3%
Top 5 van gebruikte gereedschappen in 2002 Schroevendraaier 48% Haakje/flipper/steen 40% Sloopbeitel 14% (breekijzer/koevoet) Boor 13% Bahco 10%
Het onderzoek De onderzoekers bekeken in totaal 16.116 woninginbraken (inclusief pogingen) gepleegd in vijf politieregio’s, met een totaal woningbestand van op dat moment 1.315.058 woningen. Ze maakten een quick-scan van werkwijzen (modus operandi) die inbrekers hanteren. De vraag was of inbrekers nu andere werkwijzen gebruiken dan in 1989. De quickscan geeft een goede indicatie van MO’s in Nederland, doordat de onderzoekers gegevens van regio’s met een verschillend karakter verwerkten. Zowel een kleine regio als een stedelijke, een landelijke, een ‘gemiddelde’ en een randstad regio, werkten mee. De onderzoekers gebruikten de geregistreerde aangiften uit de politieregistraties (dus niet de meldingen), als basisgegeven. De onderzoekers keken naar het aantal (poging tot) woninginbraken, afgezet tegen het woningbestand. Daarnaast keken ze naar tijd en dagdeel, dag en week, maand, gebruikte werktuigen, gehanteerde werkwijze, wijze van binnenkomst en het soort woning.
Overzicht werkwijzen inbrekers in 2002, afgeronde percentages Openbreken slot 43% Insluipen/inklimmen/valse sleutel 16% Afbreken cilinder 9% Ruitbreuk 8% Gaatjes boren 6% Flipperen 3% Uitnemen glaslatten 2%
Inbraakrisico Op het totale woningbestand van 1.315.058 werden 16.116 woninginbraken (incl. pogingen) gepleegd. Dit komt neer op een inbraakrisico van 1.23%. In andere woorden: in 12,3 van 1.000 woningen vindt een inbraak plaats. Dit komt redelijk overeen met het inbraakrisico berekend over alle 25 politieregio’s bij elkaar in dat jaar. Dit percentage laat zien dat het inbraakrisico met 42% is gedaald ten opzichte van 1989. Toen was er sprake een inbraakrisico van 2,12%.
Hoekwoning De hoekwoning is steeds vaker het doelwit. Dit in tegenstelling tot in 1989. Toen werden vooral bewoners van middenwoningen slachtoffer. Vrijstaande woningen bezoekt de inbreker het minst. Daarnaast komen inbrekers vaker via de voorzijde van de woning binnen (van 24% in 1989 naar 34% in 2002). In 1989 koos een inbreker voornamelijk voor de achterzijde (73%). In 2002 liep dit percentage terug naar 60%. Een mogelijke verklaring van deze verschuiving kan zijn dat het aantal inbraken overdag is toegenomen. Inbrekers vallen dan, bij het verkennen van panden, aan de voorzijde van een woning minder op, dan aan de achterzijde.
100
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Bureau Criminaliteitspreventie (1986) Ruimtelijke planning en criminaliteit, serie: Studierapporten Rijksplanologische Dienst, nr. 40, in opdracht van De Rijks Planologische Dienst, 1986
Bureau Criminaliteitspreventie (1989) Modus operandi Woninginbraken, deel A: Onderzoeksverslag, in opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven
Directie Criminaliteitspreventie Ministerie van Justitie (1995) Basisboek Criminaliteitspreventie, Delictgerichte hoofdstukken Van Dijk, Van Soomeren en partners (1996) Het flatwachtproject in de Bijlmermeer, deel 2: effectevaluatie criminaliteit en onveiligheidsbeleving; procesevaluatie Grünfeld, F. (1970), Habitat and Habitation; a pilot study Homogene buurten in heterogene wijk Grünfeld pleit in zijn ‘Habitat and habitation; a pilot study (1970)’ voor het toepassen van het principe ‘homogene buurten in heterogene wijk’. Hij komt tot deze aanbeveling door onderzoek onder bewoners van twaalf Amsterdamse buurten, die verschilden in status en woonmilieutype. Hij ontdekte dat, naarmate de homogeniteit van een buurt groter was, mensen betere contacten met de buren onderhielden en meer tevreden waren met de buurt waarin zij woonden (hogere woonsatisfactie). Medebepalend voor de woonsatisfactie was de status van de buurt. Het is niet verstandig alle bewoners met een hoge status te clusteren in één wijk; dan zouden er voor de andere wijken geen woningen voor bewoners met hoge status te verdelen zijn.
Hajonides, T. et al (1987), Buiten gewoon veilig, Stichting Vrouwen, Bouwen & Wonen, Rotterdam Goossens/Mets uitgevers (ISBN 90 70509 636) Gebouwen langs een route Gebouwen langs een route, waar mensen aanwezig zijn zorgen voor ‘sociale ogen’. ‘Nachtcafés, gokhallen en pornoshops langs een route zullen zeker niet positief werken. Winkels (met name avondwinkels), buurthuizen, buurtcafés en andere sociaal-culturele voorzieningen, afgewisseld met woningen, kunnen wel bijdragen tot een gunstige verlevendiging van een route’.
Hoogervorst (1985), Duistere puntjes in de lichtstad Veiligheid routes langzaam verkeer Hoogervorst heeft in zijn scriptie Duistere puntjes in de lichtstad de sociale veiligheid van routes voor langzaam verkeer in Eindhoven onderzocht. Hij concludeert, dat onveiligheidsgevoelens en zedendelicten vaak voorkomen op stille routes waar verkeerssoorten gescheiden zijn. De Vrije Universiteit onderzocht in Enkhuizen de beleving van objectieve en subjectieve veiligheid. Op dezelfde weg (de objectieve veiligheid is dus hetzelfde) blijken mensen die naar het licht toe fietsen veiligheid anders te beleven, dan mensen die er vandaan fietsen.
Jacobs, J. (1961), The death and life of great american cities, Vintage books, New York Sociale ogen Jacobs introduceerde het begrip ‘social eyes’. Zij benadrukt dat mensen aanwezig moeten zijn om toezicht te houden. Toezicht hindert daders een delict te plegen. Toezicht zorgt ervoor dat aanwezigen zich beschermd voelen en dat slachtoffers worden geholpen. Hoewel in haar boek ‘The death and life of great American cities’ weinig bewijsmateriaal voor dit principe te vinden is, volgen velen deze gedachte. ‘Sociale ogen’ kunnen zowel binnen als buiten aanwezig zijn. Belangrijk hierbij is dat mensen niet alleen aanwezig zijn, maar dat ze ook goed zicht hebben op de ruimte. Obstakels mogen het zicht dus niet belemmeren. Daarnaast moeten mensen zich betrokken voelen, zodat ze meer geneigd zijn in te grijpen in geval van nood (Newman, Defensible Space). Probleem hierbij is dat mensen niet altijd ingrijpen als ze getuige zijn van een delict. Voor een deel komt dit door de angst zelf slachtoffer te worden. Daarnaast schuiven mensen, zeker in grotere groepen, de verantwoordelijkheid soms af op anderen (Hajonides, Buiten gewoon veilig, blz. 61). Ook voor vandalisme, inbraak in woningen en inbraak in auto’s is zichtbaarheid een belangrijk criterium. Een dader stelt zich bij de keuze van zijn doelwit bij voortduring de vraag: ‘Val ik op’ (zie onderzoek Modus operandi, eindrapportage daderonderzoek, 1991: een verslag van interviews met ruim 100 woninginbrekers), (zie ook proefschrift Sociaal veilig ontwerpen, Van der Voordt en Van Wegen, 1991). Functiemenging, de ‘voors’ en ‘tegens’ Jacobs ziet in functiemenging een belangrijke manier om ‘sociale ogen’ aanwezig te laten zijn. Monofunctionaliteit is niet persé onveilig. Zo kan een woongebied heel veilig zijn. Functiemenging is ook niet altijd veilig: veiligheid hangt sterk af van het soort functies dat aanwezig is (De Savornin Lohman, Ruimtelijke planning en criminaliteit, blz. 102, 103). Zo zijn de Jordaan en de Wallen twee wijken in het centrum van Amsterdam waar veel vernielingen voorkomen, terwijl ze beroemd zijn om hun rijke straatleven en om het feit dat het bijna 24 uur per dag druk is op straat. Ook zijn er veel ramen aanwezig van waaruit toezicht mogelijk is (De Savornin Lohman, Ruimtelijke planning en criminaliteit, blz. 101).
Korthals Altes, e.a. (1987) Defensible Space in Amsterdam, Ontwerp- en beheersuggesties voor vandalismepreventie, Academie van Bouwkunst Amsterdam, Bureau Criminaliteitspreventie, Amsterdam Het onderzoek Defensible Space in Amsterdam, deel openbare gebouwen (Academie van Bouwkunst Amsterdam, 1986) geeft een beeld van overlast die publieksvoorzieningen (wijkaccomodaties, speelterreinen) in de woonomgeving kunnen veroorzaken en de wijze waarop de lokatiekeuze en het ontwerp van een wijk kunnen bijdragen aan het zo klein mogelijk maken van de kans op overlast. In het onderzoek Defensible Space in Amsterdam van Korthals Altes en anderen, is ook vandalisme aan openbare gebouwen en woongebouwen onderzocht. Op het gebied van binnenterreinen is gebleken, dat deze gebieden vaak het doelwit zijn van vandalen als binnengebieden geen duidelijke functie hebben of onoverzichtelijk zijn.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
101
Newman, O. (1972), Defensible space, crime-prevention through environmental design, Macmillan company, New York Grootschaligheid Newman benadrukt in Defensible Space het gevaar van grootschaligheid. In New York City bleek bij 95% van de projecten (flats) met meer dan zes verdiepingen en met meer dan 1.000 wooneenheden meer criminaliteit voor te komen. Als oorzaak noemt Newman onder andere dat bewoners van dit soort grootschalige complexen meer gevoelens van anonimiteit en isolatie hebben. Ze identificeren zich niet met hun omgeving (bron: Newman, Defensible Space, blz. 27). Coleman onderschijft dit: ‘High blocks are regarded as creating anonymity because they segregate people at different levels instead of allowing the normal interactions that take place on the street when houses are on the ground. The anonymity produces feelings of loneliness and isolation’ (Coleman, Utopia on trial, blz. 32). ‘Large developments are described as anonymous, pached with humanity in the mass but lacking scope for the individual to establish his own unique identity in a functioning community’ (Coleman, Utopia on trial, blz. 34). Uit later werk van Newman, ‘Creating Defensible Space’ (1996) blijkt, dat het principe van grootschaligheid en anonimiteit niet alleen bij zeer grootschalige complexen zoals in New York van toepassing is, maar ook bij complexen van 24 tot 100 woningen. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® geeft, onder andere als gevolg van Newman’s bevindingen, de voorkeur aan een portiekontsluiting, omdat dan minder woningen - dus minder mensen - gebruik maken van een ingang. Dit vergroot de mogelijkheden tot herkenning en contact. Ander voordeel van portieken is, dat de privacy aan beide zijden van de woning gewaarborgd is (geen inkijk vanuit de galerij). Mensen zijn dan eerder geneigd om actief naar buiten te kijken. Wanneer de privacy in gevaar komt, zijn mensen eerder geneigd om, bij wijze van spreken, de lamellen dicht te trekken. Ze slaan geen acht meer op wat buiten gebeurt. Een ingang die door veel bewoners gedeeld moet worden, levert onveiligheidsgevoelens op en verkleint de betrokkenheid. Bijkomend effect hiervan is dit leidt tot meer slijtage, wat ‘erosievandalisme’ in de hand werkt (Bron: Maatregelenboek veiligheidszorg woningbouwcorporatie, Compartimenteren gebouwonderdelen, blz. 37). Aantallen Newman noemt ook ‘grote aantallen’ als probleem in hoogbouw: als het aantal woningen per gebouw, het aantal woningen per galerij en het aantal verdiepingen per gebouw te groot is, is er geen sprake van de gewenste ‘Defensible Space’. Defensible Space (verdedigbare ruimte) houdt in, dat bewoners zich betrokken voelen bij hun woonomgeving en deze, als het ware, verdedigen tegen ongewenst gedrag. Newman geeft niet aan hoe groot de aantallen precies mogen zijn (bron: Newman, Defensible Space, blz. 71). Newman komt tot zijn bevindingen na onderzoek van twee studentenhuizen op een campus van het Sarah Lawrence College in Bronxville, New York. In beide huizen zijn de woningen klein, maar het ene huis is een stuk nieuwer dan het andere. In het nieuwe huis liggen de woningen aan lange gangen. In het andere gebouw zijn de woningen verdeeld over drie vrijstaande gebouwen met elk een eigen trappenhuis. In het oudere gebouw is het gevoel van verbondenheid groter. In het nieuwe gebouw zijn de studenten individueel
102
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
ingesteld en voelen zich weinig betrokken. Er is meer vandalisme en de bewoners geven weinig om het onderhoud en het schoonmaken van de gangen en de gezamenlijke ruimten (bron: Newman, Defensible Space, blz. 75). Zichtbaarheid en betrokkenheid Mensen moeten zich betrokken voelen, zodat ze ingrijpen in geval van nood. Voor deze betrokkenheid is het van belang dat duidelijk onderscheid bestaat tussen ‘openbaar’ en ‘privé’. Bewoners ‘bewaken’ het privédeel dan als het ware (Newman, Defensible Space). Van der Voordt & Van Wegen hebben het criterium ‘zichtbaarheid’ in het eigen onderzoek in enkele Haagse wijken meegenomen. Zij constateerden eveneens dat zichtbaarheid van belang is, met name voor de veiligheidsbeleving (zie checklist Sociaal veilig ontwerpen). Privéruimten verdedigen Newman vermeldt in Defensible Space dat echte of symbolische barrières de voor bewoners beheersbare zone kunnen afbakenen, zodat ze privéruimten verdedigen (Van Soomeren, Criminaliteit en gebouwde omgeving, blz. 34). Brown en Altman hebben allerlei soorten barrières onderscheiden: • ‘Symbolische barrières: signalen die duiden op persoonlijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de bewoners. Bijvoorbeeld een mat voor de deur, naambordjes, een afwijkende kleur van het huis, plantenbakken en een verzorgde tuin. • Daadwerkelijke barrières, zoals sloten of alarm. • Signalen die duiden op de aan- of afwezigheid van de bewoners, bijvoorbeeld wel of geen licht aan, de auto voor de deur of op het erf, een stapel post in de gang. • De kans om opgemerkt te worden, afhankelijk van de zichtbaarheid (vanuit de woning of nabij gelegen woningen) en hoorbaarheid (een piepend tuinhek, een blaffende hond). • Sociaal klimaat/de mate van zorg en betrokkenheid bij de omgeving. Dit is bijvoorbeeld af te lezen aan de wijze waarop bewoners op vreemden reageren.’
Newman, O. (1996), Creating defensible space, Institute for community Design Analysis. In opdracht van U.S. department of Housing and Urban Development Grootschaligheid en anonimiteit Uit Creating Defensible Space (Newman, 1996) blijkt, dat het principe van grootschaligheid en anonimiteit niet alleen bij zeer grootschalige complexen zoals in New York voorkomt, maar ook bij complexen van 24 tot 100 woningen. ‘Als het aantal bewoners groter wordt, vermindert de kans op een vanzelfsprekend onderling begrip. Er doorheen lopen is op het laatst het enige mogelijke gebruik van de omgeving, terwijl alles wordt toegelaten. Hoe groter het aantal mensen is dat een gemeenschappelijke ruimte deelt, hoe moeilijker het is om elkaar te herkennen en de ruimte en het gebruik daarvan te controleren en te bepalen. Het is gemakkelijker voor buitenstaanders om toegang te krijgen en rond te hangen in een gebouw met 24 tot 100 huishoudens dan in een gebouw met 6 tot 12 huishoudens.’
Soomeren, P van, B. van Dijk, P. de Savornin Lohman, (1986), Criminaliteit en gebouwde omgeving Literatuurstudie. Uitgave van Bureau Voorkoming misdrijven Den Haag Homogene buurten in een heterogene wijk Newman pleit in zijn Community of interest voor homogene buurten in een heterogene wijk. Gevolg van dit principe is, dat ‘soortgelijke’ mensen in kleine gebiedjes (bijvoorbeeld één of enkele straten) bij elkaar wonen. ‘Soortgelijk’ heeft hier betrekking op leeftijd, gezinsfase, vrijetijdsgedrag en dergelijke. Het gaat niet over afkomst of inkomen. Het idee hierachter is, dat ‘soortgelijke’ mensen zich eerder met buren en hun directe omgeving verbonden voelen. Dit kan weer leiden tot meer sociaal toezicht, zodat potentiële daders zich geremd voelen en anderen op straat zich juist veiliger voelen. Overlast en vernielingen In gebieden waar veel jongeren tussen 10 en 17 jaar oud wonen, wordt veel vernield. ‘Uit verschillende onderzoeken blijkt namelijk, dat veel jongeren in deze leeftijdsgroep wel eens wat vernielen (globaal gesproken twee van de drie jongens en één van de drie meisjes). Jeugdige vandalen opereren voornamelijk in hun directe woonomgeving. Met het klimmen der jaren neemt de kans toe dat jongeren ook buiten de eigen woonomgeving hun vertier gaan zoeken. Winkelcentra en binnensteden komen dan (nog) meer in trek. Dat is ook de reden dat woongebouwen in de nabijheid van winkelcentra rekening moeten houden met extra overlast’. Beslissingsproces daders en verlichting Als daders van plan zijn een delict te plegen, gaan ze volgens de Brantinghams via een bepaald beslissingsproces op zoek naar hun doelwit. In verschillende stadia bakenen ze het gebied waarbinnen dat doelwit ligt, steeds verder af. ‘Een inbreker bepaalt bijvoorbeeld eerst dat gedeelte van de stad, waar hij de aanwezigheid verwacht van potentiële objecten. Vervolgens lokaliseert hij binnen dit gebied subgebiedjes, waarin sprake is van anonimiteit, slechte verlichting, donkere plekken, goede toegankelijkheid en vluchtwegen. Tenslotte kiest hij binnen dit buurtje een bepaalde woning uit, waarvan hij weet of aanneemt dat daar en aantrekkelijk object aanwezig is’ (Van der Voordt, Van Wegen, Sociale veiligheid en gebouwde omgeving, blz. 93). Verlichting is dus één van de factoren die daders van hun daad kunnen afhouden.
Van der Voordt, Van Wegen, (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving, Theorie, empirie en instrumentontwikkeling, Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde, Delft Vreemden identificeren ‘Mensen voelen zich alleen dan prettig, wanneer zij een bepaalde afstand tot elkaar kunnen houden. Vanzelfsprekend hangt de gewenste afstand af van de aard van het contact. Volgens Hall zijn in de contacten tussen mensen vier zones te onderscheiden: de intieme afstand (tot 0,5 meter), de persoonlijke afstand (0,5 – 1,2 meter), de sociale of zakelijke afstand (1,2 – 4 meter) en de openbare afstand (vanaf 4 meter). Dit betekent dat er op straat voldoende licht zou moeten zijn om een vreemde op een afstand van circa vier meter te kunnen identificeren. Deze afstand maakt het mogelijk in geval van bedreiging een defensieve of ontwijkende actie te ondernemen. In aansluiting op deze conclusie,
deed Philips proeven om de benodigde hoeveelheid licht vast te stellen. Deze proeven hebben uitgewezen, dat voor een identificatieafstand van vier meter een halfcilindrische verlichtingssterkte van 0,8 lux nodig is’ (Van der Voordt, Van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, blz. 59). Halfcilindrische verlichtingssterkte geeft, beter dan horizontale verlichtingssterkte, een relatie met wat mensen zien bij een bepaald verlichtingsniveau. Maar, omdat halfcilindrische verlichtingssterkte lastig te meten is, gebruikt het Politiekeurmerk Veilig Wonen® om praktische redenen horizontale verlichtingssterkte. Een breedte van minimaal 1,5 meter maakt het mogelijk elkaar te passeren zonder in de intieme zone te komen. Als onveilig beschouwde plekken Plaatsen die mensen als onveilig beschouwen, hebben vaak één of meer van de volgende kenmerken: onoverzichtelijk, gebrekkige zichtbaarheid, onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het beheer, onvoldoende sociale controle, concentraties van probleemgroepen, onvoldoende uitwijkmogelijkheden, onvoldoende keuzemogelijkheden cq gedwongen gebruik. Van deze kenmerken komen onoverzichtelijkheid, gebrekkige zichtbaarheid, onvoldoende sociale controle, onvoldoende uitwijkmogelijkheden en onvoldoende keuzemogelijkheden cq gedwongen gebruik in parkeergarages vaak voor. Het probleem van vandalisme (kapotte verlichting), graffiti en stankoverlast door urineren is bij observatie makkelijk vast te stellen. Bewijzen dat bepaalde delicten zoals beroving of verkrachting vaker in/bij tunnels gepleegd worden, zijn niet voorhanden. Er is geen systematisch onderzoek gedaan naar het concrete veiligheidseffect van ontwerpverbeteringen (Bron: Van der Voordt & Van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, blz. 86 t/m 94). Veiligheid parkeergarages Van der Voordt en Van Wegen (Sociaal veilig ontwerpen) beschrijven drie onderzoeken die eis O3 onderbouwen. In het eerste onderzoek is het aantal auto-inbraken en autodiefstallen in een parkeergarage in Engeland gedaald, door een combinatie van maatregelen: • ‘opvullen van gevelopeningen met gaas, om inklimmen te voorkomen; • vervanging van de toegangsdeur voor voetgangers door een zelfsluitende (stalen) deur, die alleen als uitgang te gebruiken is; • betere verlichting; • vestiging van een taxibedrijf pal naast de entree om een zekere natuurlijke surveillance te bewerkstelligen’ (Van der Voordt, Van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, blz. 81). Met een beperkte toegankelijkheid, betere verlichting en meer sociale controle is de veiligheid verbeterd. In het tweede onderzoek gaat het om een parkeergarage in Rotterdam, waar vreemden binnen kwamen en de situatie onoverzichtelijk was. De toegankelijkheid is beperkt, camera’s zijn geïnstalleerd en een bewakingsdienst is nu actief. Hierna is het aantal auto-inbraken sterk teruggelopen. Het derde onderzoek betreft een parkeergarage in Den Haag. ‘Vervuiling, illegaal gebruik, geluidshinder (onder andere van sleutelactiviteiten en roldeuren), diefstal uit en van auto’s, onvoldoende verlichting en angst om ’s avonds of ’s nachts van de garage gebruik te maken, zorgden voor veel ergernis. Als onderdeel van een verbeteringsprogramma
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
103
voor de woonomgeving als geheel, zijn maatregelen genomen. Zo is de verlichting verbeterd en zijn reparaties aan het hekwerk en hang- en sluitwerk uitgevoerd. Voorts is men op een beter sleutelsysteem overgegaan. (…) Een andere maatregel betrof de verdere compartimentering van de garage in acht afgesloten delen van gemiddeld 22 plaatsen, elk met een eigen ingang. Door middel van een sticker op de voorruit valt gemakkelijk te controleren of er illegaal geparkeerd wordt. Het beheer en schoonmaakonderhoud zijn geïntensiveerd’ (Van der Voordt, Van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, blz. 82). Na deze maatregelen is het aantal auto-inbraken sterk gedaald. Van der Voordt en Van Wegen stellen voor maximaal 50 plaatsen per garage te maken. In kwetsbare gebieden met veel criminaliteit gaat de voorkeur zelfs uit naar maximaal 20 à 25 plaatsen. Grotere garages moeten gecompartimenteerd worden (Van der Voordt, Van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, blz. 84), zie ook de toelichting bij O3. Meer informatie over parkeergarages is te vinden in de NEN 2443, de toetslijst van de European Standard Parking Award of de Toetslijst van de Vereniging Exploitanten Parkeergarages Nederland (VEXPAN). Het rapport Kwaliteitsmeting parkeergarages Rotterdam Rijnmond, 1994-1997 geeft informatie over de toepassing van de VEXPAN-lijst in voorbeeldprojecten (ANWB, maart 1998).
West 8 landscape architects b.v. (1994) Fiets- en landbouwverkeerstunnel Heinenoord, aspecten van sociale veiligheid, in opdracht van Directoraat-Generaal RWS, Bouwdienst RWS Overig
Overig onderzoek Bovenwoningen Uit onderzoek naar modus operandi (MO’s) blijkt dat inbrekers liever niet in bovenwoningen inbreken. Ze komen het liefst op de begane grond. Maar, als de gelegenheid zich voordoet is het zo, dat een inbreker niet terugschrikt voor klimwerk. Hij klimt dan vooral via het balkon. Brand Het NIBRA geeft aan dat er jaarlijks 80 mensen in Nederland omkomen door brand. Ruim 50 van hen komen om bij een brand in de woning in nachtelijke uren. Rookmelders kunnen dit aantal aanzienlijk reduceren. Daglichtbeleving Het merendeel van de inbraken (90%) heeft de woning als doelwit. Inbraken in boxen (4%), schuren (4%) en garages (1%) komen minder vaak voor (Onderzoek Modus operandi). De verwachting is, dat dit type inbraken gaat toenemen, omdat mensen steeds kostbaarder spullen (gereedschap, motorfiets, scooter) in hun schuur, berging of garage bewaren. Dit rechtvaardigt de eis voor bouwkundige beveiliging van bergingen en garages. Daarnaast is er de verlichtingseis. Die wordt gerechtvaardigd door klachten van gebruikers over onveiligheidsgevoelens in ondergrondse, afgeschermde werk- en bergruimten. Goede verlichting beïnvloedt de veiligheidsbeleving positief. Een bruikbare bron voor inzicht in de vele publicaties over de relatie tussen licht en veiligheidsgevoelens is: Daglichtbeleving Ondergronds, SENTER, 1999.
104
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Fietsendiefstal Uit slachtofferenquêtes blijkt fietsendiefstal een groot probleem te zijn. Dit rechtvaardigt de aandacht voor veilige stallingsvoorzieningen. Bewijzen voor het veiliger dan wel minder veilig zijn van verschillende typen stallingsvoorzieningen, zijn niet voorhanden. Veel informatie over fietsenstallingen is te vinden in de publicatie van het CROW Plaats maken voor de fiets. Haltes openbaar vervoer Haltes van openbaar vervoer hebben, zij het meestal minder pregnant, dezelfde ongunstige kenmerken als tunnels: stil, afgelegen, donker, geen sociale ogen, soms hangplek. Ook de opmerkingen over de waarneembare vandalismeschade, graffiti en (stank)overlast zijn vergelijkbaar met tunnels. Echter ook hier weer geen keiharde bewijzen voor een verhoogde kans op bepaalde delicten en evenmin inzicht in de bijdrage van bepaalde ontwerpverbeteringen aan de veiligheid. Wel bekend is dat drie ondergrondse NS-stations, waar veel aandacht is besteed aan veiligheid, qua veiligheidsbeleving hoger scoren dan het gemiddelde bovengrondse station. Ontwerpverbeteringen samen hebben dus een bewezen veiligheidseffect. Inbreken via achterzijde woningen Bij woninginbraken is de binnengedrongen zijde van de woning in ongeveer driekwart van de gevallen de achterzijde (Onderzoek Modus operandi Woninginbraken, ministerie van justitie, rapportage deel A, 1989). Daarom moet verkaveling bij voorkeur zó ontworpen worden, dat er een verschil is tussen de voor- en achterkant. De toegankelijkheid van de achterzijde moet beperkt te zijn. Goede verlichting is noodzakelijk. Uit hetzelfde onderzoek blijkt, dat de aanwezigheid van een goede vluchtweg, één van de factoren is waar daders op letten (Onderzoek naar Modus operandi Woninginbraken, blz. 86). Dit rechtvaardigt de keuze voor een doodlopend achterpad. Echter, niet alleen MO’s van inbraken wijzen op maatregelen voor het beveiligen van achterpaden, ook veiligheidsbeleving speelt een rol. Plaatsen die mensen onveilig vinden, hebben vaak één of meer van de volgende kenmerken: onoverzichtelijk, gebrekkige zichtbaarheid, onduidelijkheid over verantwoordelijkheden voor het beheer, onvoldoende sociale controle, concentraties van probleemgroepen, onvoldoende uitwijkmogelijkheden, onvoldoende keuzemogelijkheden cq gedwongen gebruik (Van der Voordt, Van Wegen, Sociale veiligheid en gebouwde omgeving, blz. 177). Achterpaden hebben veel van de bovenstaande kenmerken. Uit oogpunt van veiligheidsbeleving is het creëren van doodlopende achterpaden ongewenst. Dit lijkt strijdig met het belang van inbraakpreventie, waar doodlopende paden juist gunstig zijn. Verzoening van beide belangen leidt tot de richtlijn om achterpaden wel doodlopend, maar tegelijkertijd ook kort en breed te maken. Erfafscheidingen zijn ook mogelijke barrières om inbrekers buiten de deur te houden. Een goede erfafscheiding kan echter nooit in de plaats komen van de beveiliging van gevelopeningen van de woning zelf. Een erfafscheiding is een eerste, maar geen ultieme barrière. Hoekwoningen zijn kwetsbaarder dan tussenwoningen blijkt uit inbraak-analyses in het kader van het Modus operandi-onderzoek. Lift Een lift is een veel vernield object in een woongebouw (SBR, deel 2, blz. 28). Beperkt zicht is een belangrijke oorzaak (SBR, deel 2, blz. 29). Mensen zijn kwetsbaar in liften voor ernstige delicten zoals beroving. Dit blijkt onder meer uit onderzoeken in hoogbouwflats (Bron: Hoogbouw gewogen, all you need is LOV, (= leefbaarheid, ontwerp en veiligheid)
Bureau Criminaliteitspreventie/DSP, 1987). Daders kunnen de lift stilzetten en hebben dan volledig macht over hun slachtoffer. Routes Routes naar voorzieningen zijn gevoelig voor delicten. Deze wegen worden namelijk gebruikt door allerlei mensen en dus ook door potentiële daders. Daders leren door de route ook de ruimten erlangs kennen. Dit vereenvoudigt het plegen van een daad: ze kennen het gebied en vreemden vallen er minder op (De Savornin Lohman, Ruimtelijke planning en criminaliteit, blz. 59 en Van Soomeren, Criminaliteit en gebouwde omgeving, blz. 56). Sociaal veilige omgeving Nederlandse sporters hebben hun naam verbonden aan projecten waarbij de jeugd wordt gestimuleerd meer aan sport en beweging te doen. Bij de Johan Cruyff welfare foundation en de Richard Krajicek foundation leren kinderen door sport- en spelactiviteiten met anderen om te gaan. Gemeenten wordt gevraagd om voor sportende en spelende kinderen een sociaal veilige omgeving ter beschikking te stellen, waar sport- en recreatieleiders trainingen en wedstrijden kunnen organiseren. Ook op lokaal niveau worden dit soort initiatieven genomen. Zo draait in Rotterdam het project ‘Duimdrop’, waar kinderen onder toezicht op veilige speelplaatsen kunnen spelen. Ook ‘Thuis op straat (TOS)’ is zo’n project. Speelplaatsen en vandalisme Speelplaatsen en de directe omgeving ervan, hebben een hoog risico van vandalisme. ‘Deze gebieden lopen vooral veel kans op beschadiging en slijtage ten gevolge van (te wild) spelen. Een voetbal gaat per ongeluk door de ruit, de bal vliegt op het dak, enzovoorts. Daarnaast vinden er ook meer moedwillige vernielingen plaats. Op open plekken die geschikt zijn om als speelplaats te dienen, maar daar niet voor bedoeld zijn (schoolpleinen, bouwterreinen), komen dezelfde vernielingen voor als op officiële speelplaatsen’ (SBR, Beveiliging van gebouwen, deel 2, meergezinswoningen). Stigmatisering Bij sociale woningbouwprojecten in hoogbouw is stigmatisering (het opplakken van een negatief stempel) een gevaar. Als grote hoeveelheden niet-luxe woningen bij elkaar worden geplaatst, kan het gebied een stigma (een negatief imago) krijgen. Stigmatisering is te doorbreken door van de twee kopwoningen in een rij laagbouwwoningen koopwoningen te maken. Ook andere mengingen van koop- en huurwoningen zijn natuurlijk mogelijk. Straatverlichting Het Engelse ministerie van Binnenlandse zaken deed een literatuurstudie naar de effecten van het verbeteren van straatverlichting op de criminaliteit. De onderzoekers kwamen tot de volgende conclusies: • Het verbeteren van straatverlichting levert een significante verbetering van het veiligheidsgevoel op. Met name in gebieden met een hoge criminaliteit levert het verbeteren van de verlichting een praktische, kostenbewuste en vooral effectieve maatregel op. De totale afname van de criminaliteit bedroeg gemiddeld 20%. De reductie betreft voornamelijk de daadwerkelijke criminaliteit zoals inbraken, diefstallen, geweldsdelicten, vandalisme en straatroof. Vooral als het verbeteren van de straatverlichting gepaard gaat met andere situationele preventieve maatregelen zoals het beveiligen van woningen, levert dit
nog betere resultaten op. De kostenbesparing door de vermindering van de criminaliteit was vele malen groter dan de kosten van het verbeteren van de straatverlichting. • Hiernaast is het verklaarbaar dat in kleinere homogene gemeenschappen met vergelijkbare sociale en sociaal-economische achtergronden betere straatverlichting een meer positieve bijdrage heeft dan in stedelijke gebieden met mensen van verschillende achtergronden en meer mobiel levenspatroon. • Belangrijk is dat de verbeteringen aan de straatverlichting duidelijk door de bewoners moeten zijn op te merken. • Verbetering van straatverlichting heeft ook een positieve invloed op de overdag gepleegde criminaliteit, omdat door de maatregelen de betrokkenheid van bewoners met hun buurt toeneemt. (Bron: Effects of improved street lighting on crime: a systematic review, august 2002. Home Office Research Study 251 Research, Development and Statistics Directorate Communication Development Unit London.) Toezicht Een mooi opgeleverd ontwerp blijft niet automatisch mooi. Daar is goed toezicht en alert beheer voor nodig. De netheid en heelheid van openbare ruimten, liften, trappartijen en gebouwentrees heeft grote invloed op de veiligheidsbeleving. De politiemonitor (1997) laat zien dat het leefklimaat voor bewoners vooral verpest wordt door veel voorkomende overlast veroorzaakt door hondenpoep, vervuiling, vandalisme, graffiti en jongeren. Toezicht levert een positieve bijdrage aan het veiligheidsgevoel. Toezicht kan gehouden worden door huismeesters, flatwachten, wijkmeesters, buurtconciërges, straatpreventieconsulenten. Vaak koppelt een gemeente een veiligheidsdoelstelling aan een werkgelegenheidsdoelstelling. Toezichthouders hebben dan bijvoorbeeld een ID-baan. Er wordt in het gebouw rekening gehouden met een (toekomstige) ruimte of kantoortje voor de huismeester. Meer informatie • Praktische informatie over en voorbeelden van wijkveiligheidsplannen en de aanpak van vandalisme, overlast, graffiti en vervuiling is te vinden in hoofdstuk 4 Kwaliteit leefomgeving van de Gids voor veiligheid deel 2 (uitgave ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, november 1999). • Voor woningbouwcorporaties is het boek Veiligheidszorg voor woningcorporaties met een maatregelenboek en een werkboek, handig (uitgave Nationale woningraad, 1997). Vernieling straatmeubilair Van Dijk en Van Soomeren laten in hun publicatie , Vandalisme in Amsterdam (blz. 125) zien dat zichtbaarheid van voorzieningen belangrijk is. Ze geven aan dat grote vernielingen aan lantaarnpalen en haltepalen (voor het openbaar vervoer) vaker plaatsvinden op onzichtbare plekken. Ook Korthals Altes (Defensible Space in Amsterdam) laat zien dat straatmeubilair moeilijker beheerbaar is als het in een anoniem gebied staat. Maar, als objecten daarentegen in het zicht staan van mensen die er belang aan hechten (bijvoorbeeld bankjes voor een bejaardenhuis, die bewoners tijdens hun wandelingen regelmatig gebruiken), worden objecten in de gaten gehouden en worden vernielingen gemeld aan politie en onderhoudsdienst.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
105
BIJLAGE 3
HANDBOEKEN EN NASLAGWERKEN
Hilhorst, H.L.C (samenstelling) (1997), VAC-kwaliteitswijzer, Landelijk contact van de VAC’s, Utrecht (ISBN 90-72336-13-5). CROW (1996), Plaats maken voor de fiets, leidraad voor parkeren en stallen’ Ede (ISBN 90-6628-214-2), kijk voor meer informatie op www.crow.nl. CROW (2001), Leidraad fietsparkeren (publicatie 158), kijk voor meer informatie op www.crow.nl. Home Office Research Study 251 Research, Development and Statistics Directorate Communication Development Unit London, Effects of improved street lighting on crime: a systematic review august 2002, e-mail:
[email protected]. Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Gids voor veiligheid (deel 1 ’99 vragen over veiligheid en hun antwoorden’ en deel 2 ’66 vragen over de inhoud van veiligheidsbeleid’) Den Haag/Amsterdam. Deel 1 (1998) ISBN 801193-0-X. Deel 2 (1999) ISBN 9054140682. (Te bestellen per fax bij het logistiek centrum brandweer (079 361 49 86) onder vermelding van nummer 7610983078 (deel 1) en 7610983094 (deel 2). Nationale Woningraad (1997), Veiligheidszorg door woningcorporaties (handboek en werkboek) Almere (ISBN 90 5009 176 8). Van der Hoek, L. (1994), Handboek ruimtelijke aanpak van sociale veiligheid en criminaliteitspreventie in de gemeentelijke praktijk, ruimte-adviesbureau Area, uitgeverij Thoth Rotterdam/Bussum1994 (ISBN 90 6868 109 5). Soomeren, P van, Stichting Bouw Research (1994), Beveiliging van gebouwen deel 2, meergezinswoningen, Rotterdam. Van der Voordt, D.J.M. en H.B.R. van Wegen (1990), Sociaal veilig ontwerpen, Publicatiebureau Bouwkunde technische unitversiteit Delft/Den Haag (ISBN 90 5269 039 1). SKW-certificatie (2000), Handboek Woonkeur, Almere (bestellen SKW certificatie B.V. Almere Haven) (ISBN 90-5239-167-x). Gids voor veiligheid, deel 1, 99 vragen over veiligheid en hun antwoorden. Gids voor veiligheid, deel 2, 66 vragen over de inhoud van veiligheidsbeleid. Handboek integrale veiligheidszorg.
Internet adressen www.ilv.nl www.politiekeurmerk.nl www.cpted.net www.hetccv.nl
106
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
BIJLAGE 4
VOORBEELDEN UIT DE PRAKTIJK
Menging van statusgroepen in Almere, Alkmaar en Den Haag
(On)veiligheidsbeleving in Binckhorsttunnel Den Haag en Heinenoordtunnel
De gemeente Almere past het principe van Grünfeld toe in vrijwel alle wijkontwerpen: niet alleen om maximale woonsatisfactie te bereiken, maar ook om tweedeling te voorkomen, bijvoorbeeld tussen wijken met witte en wijken met zwarte scholen.
De Binckhorsttunnel in Den Haag is halverwege de jaren tachtig aangepast, omdat de tunnel ernstige gevoelens van onveiligheid opriep. Kenmerkend waren de trappen en roltrappen bij de in- en uitgang, de lengte, de diepte, de bocht, tekenen van vervuiling en vernielingen. Om de situatie te verbeteren zijn de overkappingen van de entree weggebroken en zijn de (rol-) trappen vervangen door luie trappen met een goot aan de zijkant voor fietsen (Bron: Van der Voordt, Van Wegen, Sociaal veiligheid ontwerpen, Delft/Den Haag, 1990). Voor de bouw van een langzaamverkeerstunnel bij de Heinenoordtunnel, zijn verschillende varianten vergeleken op facetten van sociale veiligheid. Opvallend aan deze tunnel zijn: de diepe ligging (het is een geboorde tunnel) en de grote afstand tot de bewoonde wereld. Roltrappen en liften zijn nodig om de tunnel in en uit te gaan. Aanbevolen is onder andere de entree ruim en overzichtelijk te maken en daglichttoetreding goed te benutten. Ook binnen de tunnel is voor zo groot mogelijke overzichtelijkheid gepleit. Verder is aanbevolen tunnelwachten en camera’s te laten waken over de veiligheid. Door alarmknoppen in de tunnel kunnen gebruikers in geval van nood installaties uitschakelen of om hulp vragen (Bron: West 8 landscape architects bv, Fiets- en landbouwverkeerstunnel Heinenoord, aspecten van sociale veiligheid, in opdracht van Directoraat-generaal RWS, Bouwdienst RWS, 1994).
Ook VINEX-locatie Vronermeer bij Alkmaar is een voorbeeld van een gunstige menging van statusgroepen. In de VINEX-wijk Ypenburg (gemeente Den Haag) heeft de menging problemen opgeleverd. Groepen met sterk uiteenlopende leefstijlen wonen daar te dicht op elkaar. Dogmatisch doorvoeren van de differentiatie is niet de manier om te voldoen aan deze keurmerk-eis.
Invalswegen in Almere Uit kleinschalig onderzoek in Almere bleek dat meer inbraken worden gepleegd bij invalswegen. Eenzelfde resultaat blijkt uit onderzoeken in Haarlem en Rotterdam: inbraken komen vaker voor in woningen aan doorgaande wegen (Molenaar, Spreiding van inbraken, 1988. Notitie district Rotterdam, basiseenheid Walenburgerweg).
Verlichting in Dudley en Stoke-onTrent Onderzoek in Dudley en Stoke-on-Trent (Groot-Brittannië) toont aan dat verlichting sterk effect heeft op criminaliteit. Door verbetering van het verlichtingsniveau, bleek de veiligheid in enkele wijken significant groter, dan in de controlewijken, waar de verlichting niet is verbeterd. Criminaliteit nam vooral gedurende de nacht af. Het criminaliteitsniveau is voorafgaand aan de maatregelen bepaald aan de hand van politiecijfers en een slachtofferenquête onder de bevolking. In Stoke-on-Trent is ook onderzoek gedaan naar verplaatsingseffecten. Hier bleek de criminaliteit ook in aanpalende wijken te zijn afgenomen, terwijl hier niets aan de verlichting is gedaan (Security journal, nr. 4 1999 in SEC nr. 1 maart 2000).
Veilig beheer Bijlmermeer Vanaf 1993 zijn in het kader van het project Veilig Beheer Bijlmermeer in een groot aantal woongebouwen flatwachten geïnstalleerd. In de eerste plaats waren de flatwachten bedoeld om, zowel overdag als ’s avonds, criminaliteit, vandalisme en vervuiling in de semi-openbare ruimte tegen te gaan. Zo wilde de gemeente de veiligheidsgevoelens van flatbewoners positief beïnvloeden. Daarnaast had het project een werkgelegenheidsdoelstelling. Na evaluatie van het project in 1996 bleken positieve veranderingen te zijn opgetreden ‘in de onveiligheidsbeleving overdag, het vermijdingsgedrag van bewoners overdag, de beoordeling van de reinheid en in het slachtofferschap van fietsdiefstal’. (Bron: Van Dijk, Van Soomeren en partners, ‘Het flatwachtproject in de Bijlmermeer’, deel 2: Effectevaluatie criminaliteit en onveiligheidsbeleving; procesevaluatie, 1996).
Parkeren in Hengelo en Egmond Hondenpoepbeleid Zaanstad Bij een flat in Hengelo nam de autocriminaliteit aanzienlijk af na herinrichting van het parkeerterrein. De herinrichting hield onder andere in dat hoge bosjes werden verwijderd, zodat vanuit de flat weer zicht is op de geparkeerde auto’s. In Egmond is in het project Churchilllaan het ‘langsparkeren’ gewijzigd in ‘haaks op de weg parkeren’. Hierdoor ontstaat een zichtlijn vanuit de woningen aan de overzijde van de straat langs de portieren. Dit project heeft geleid tot een vermindering van inbraken in auto’s.
Binnen de gemeente Zaanstad heeft een aantal wijken het probleem hondenpoep aangepakt. Via lokale media en een huis aan huis folder heeft de gemeente de wijk geïnformeerd over de aanpak van het probleem. Uitgangspunten waren: - Geen loslopende honden meer in verband met de verkeersveiligheid. - Geen hondenpoep meer op straat en in plantsoenen en parken. Via inspraakavonden konden hondenbezitters en mensen zonder hond hun wensen kenbaar maken. Ze konden aangeven waar ‘vrije uitrenzones’ moesten komen en waar honden (zelfs aangelijnd) beslist niet mogen komen (zoals in de omgeving van scholen, speelplaatsen en delen van parken). Plaatsen waar honden wel of niet mogen komen zijn gemarkeerd met een verbodsbord of een groen bord. Bij ‘vrije uitrenplaatsen’ zijn hondenbakken geplaatst om hondenpoep in te depone-
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
107
ren. Bij het inwerkingtreden heeft de gemeente een introductiefolder verspreid over het beleid, gedoogplaatsen en verbodsplaatsen. Om het publiek een beetje te helpen met de ‘heropvoeding’, surveilleerden toezichthouders (stadswachten) door de wijk. Hierbij zijn hondenbezitters aangesproken op hun gedrag. Zij kregen een verwijzing naar het beleid. Na deze waarschuwingsfase zijn opsporingsambtenaren (gemeente en politie) gaan handhaven.
Bergingscomplexen in Gilliswijk, Den Haag en Zaandam Compartimentering van bergingscomplexen in Gilliswijk – Aanvankelijk bestond de onderbouw van de flatgebouwen uit twee lange gangen, ter ontsluiting van privébergingen. Door het plaatsen van muren en kozijnen met afgesloten deuren zijn negen nieuwe gemeenschappelijke ruimten ontstaan, elk met een beperkt aantal kelderboxen. Elk gedeelte is afzonderlijk afsluitbaar. De bergingen zijn opnieuw geverfd. TL-buizen zijn vervangen door ‘slagvaste’ verlichtingsarmaturen. Het aantal inbraken en vernielingen is sinds deze ingrepen drastisch teruggelopen (Van der Voordt, Van Wegen, Sociaal veilig ontwerpen, blz. 62). Bergingscomplex Kavel 6, Spuikwartier in Den Haag - Hierbij was behalve onoverzichtelijkheid en grootschaligheid ook het probleem, dat de ontsluiting van het bergingscomplex en de parkeergarage gecombineerd waren. Rottigheid in de parkeergarage, gaf automatisch ook rottigheid in het bergingscomplex. Bergingscomplexen in De Perim Zaandam - Het problematische bergingscomplex van circa 500 woningen is opgesplitst in kleinere compartimenten, door de oorspronkelijke lange gang te vervangen door korte gangen in de breedte van het complex.
Jongerencentrum Zaanstad In Zaanstad ontstond overlast rond een jongerencentrum, dat in de onderbouw van een groot flatgebouw gehuisvest was en ook als koffieshop fungeerde. De overlast is verdwenen door het sluiten van het centrum. Uit het onderzoek ‘Defensible Space in Amsterdam’ blijkt dat lichte vormen van vandalisme meer voorkomen bij jeugdvoorzieningen: buurthuizen, scholen en jongerencentra vormen vaak eilandjes van bekladding en kleine vernielingen, vergeleken met de omringende buurt.
108
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
BIJLAGE 5
DEFINITIES
Abri: overdekt bushokje voor openbaar vervoer Achterpad: openbaar of particulier pad dat toegang geeft tot de achterzijde van bebouwing of daar langs voert. Aansluitpunt: een onderdeel van een elektrische installatie waarop een armatuur kan worden aangesloten. Afsluitbaar: een opening die door een constructie is afgesloten. Deze constructie bevat/is: - een deur die vanzelf sluit en in de vergrendeling valt als deze is geopend; - aan de zijde van het openbaar gebied alleen met een sleutel te openen is; - aan de zijde van het tot het achterpad of gebouw behorende gebied of ruimte in een handeling, zonder sleutel te openen. Deze bediening is niet bereikbaar als men aan de andere kant staat; - minimaal 1,8 meter hoog. - zodanig geconstrueerd en gemonteerd dat er geen openingen waarvan de maaswijdte groter is dan 15 cm; - een voorziening tegen flipperen. Anti-inbraakstrip: twee in elkaar vallende lange metalen strippen waarvan een deel op de deur en een deel op het kozijn wordt bevestigd Armatuur: een constructie bedoelt voor een lamp (230 V AC), aangesloten op een aansluitpunt. Balkon: open uitbouw met balustrade aan een verdieping. Een loggia of dakterrras wordt hier mede onder begrepe Bereikbaar: elke willekeurige gevelopening in of aan een vlak dat qua afstand binnen de NEN 5087 bereikbaarheid en opklimbaarheid valt. Bewegingsschakelaar/bewegingsdetectie (lamp): sensor die de lamp automatisch aanschakelt bij beweging in de directe omgeving van de lamp. Bijzetslot: een slot dat wordt geplaatst in aanvulling op bestaande sloten of sluitingen. Binnenterrein: een (semi)openbare gebied, dat omsloten wordt door bebouwing, of minimaal grenst aan drie zijden van bebouwing en duidelijk is ingericht als onderdeel van het project. Blinde gevel of muur: gevel zonder gevelopeningen. Bouwplanadviseur: adviseur die speciaal is opgeleid voor het adviseren bij het Politiekeurmerk veilig wonen® en aan wie een geldig certificaat bouwplanadviseur is afgegeven. BRL: beoordelingsrichtlijn. Bovenwoning: woning op hoger gelegen verdieping (bijvoorbeeld eerste en tweede etage), al dan niet met een zelfstandige entree op de begane grond. Buurt: gedeelte van een stad of wijk, herkenbaar als een zekere eenheid (zie uitgebreide omschrijving bij wijk). Buurtstalling: een stalling in een (semi) openbare, afsluitbare ruimte waar meerdere fietsen kunnen worden neergezet. CCV: Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Met ingang van 2005 de beheerder van de Regeling Politiekeurmerk Veilig Wonen® Certificeringsinstelling: een onder toezicht van de Raad voor Accreditatie werkende onafhankelijke instelling, die verantwoordelijk is voor het hele kwaliteitsproces en het afgeven van certificaten en keurmerken.
Collectief: een situatie waarbij meerdere personen gebruik maken van een voorziening of gebouw. Compartiment: een door wanden omsloten ruimte, voorzien van een toegangsdeur naar (semi)openbaar gebied. Compartimenteren: het opdelen in kleinere eenheden, waarbij elk deel van bijvoorbeeld een gebouw alleen toegankelijk is voor bewoners of gebruikers van dat deel. Corridor: een (overdekte) gang in een gebouw. Dagmaat: lengte of breedtemaat van een opening of beweegbaar deel van bijvoorbeeld een raam, hekwerk, gevelelement. Maat wordt gemeten aan de binnenkant van kozijn of sponning. Dagschoot: het met de deurkruk, draaiknop of trekhaak beweegbare gedeelte van het slot. Deurspion: een klein kijkertje in de voordeur, waardoor bezoekers voor de deur gezien kunnen worden. Doorboorbeveiliging: beveiliging tegen het doorboren van een cilinder. Doorklimbeveiliging: een traliewerk of barrièrestang dat inklimmen door bijvoorbeeld ramen verhindert. Doorzicht/doorzichtig: van doorzichtig is sprake als personen of voorwerpen te zien zijn door een constructie en daarbij niet van afmeting, kleur of contour veranderen. Draaiknop: ovale, ronde of driekantige knop om aan de binnenzijde een (toegangs)deur te bedienen. Eengezinswoning: grondgebonden woning met tuin en erf, veelal aaneengeschakeld in rijen of stroken. Voorbeelden zijn: vrijstaande woningen als villa en bungalow, meer-onder-1-kapwoningen, geschakelde woningen en eventuele gestapelde woningen zonder gemeenschappelijke ruimten (zoals duplex-woningen). Entree: het gevelelement waarin zich de deur bevindt waarlangs men de woning of woongebouw betreedt. Erfafscheiding: bouwwerk ter markering van een erfscheiding. Erfscheiding: grens van een perceel. Flipperen: het van buitenaf, via de ruimte tussen de deur en het kozijn, manipuleren van de dagschoot van het slot van de deur met behulp van een buigzaam materiaal, zoals een een creditcard of een stukje zonweringslamel. Als de deur op slot is (nachtschoot) heeft flipperen geen effect. Een flipperbeveiliging kan bestaan uit een slot met een automatische nachtschootuitwerper, een slot met een dagschootvergrendeling of uit anti-inbraakstrips. Frans balkon: naar binnen openslaande deuren in een gevelvlak op de 1e bouwlaag of hoger, zonder balkon maar voorzien van een constructie die naar beneden vallen verhindert. Galerij: een gang aan de buitenkant van een gebouw. Gemeenschappelijke ruimten: ruimten zoals het bergingencomplex, parkeergarage, fietsenstalling, trappenhuis, die door de bewoners van een gebouw gezamenlijk worden gebruikt. Gevel: buitenmuur van gebouw, bijvoorbeeld voorgevel, zijgevel, achtergevel (naar de openbare weg gekeerd). Gevelelement: een constructie van een of meerdere materiaalsoorten opgebouwd uit ramen en/of deuren inclusief de kozijnen en vlakvullingen. Zij vormen steeds een geheel. Glaslatten: latten waarmee het glas in het kozijn is vastgezet.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
109
Grotere parkeerplaats: een parkeerplaats met meer dan 20 parkeervakken. Hengelen: het van buitenaf open maken van de dagschoot door het manipuleren van het slot (knop) via openingen (brievenbus, kattenluikje) in de deur. Inbreiding: nieuwbouw op een plek in de bestaande kern, bijvoorbeeld doordat een andere functie verdwijnt (bijvoorbeeld sportvelden) of gesloopt wordt (bijvoorbeeld een fabriek, woningen of scholen). Kavel: de grond in eigendom van een persoon of instantie, waarop de woning of het gebouw staat. Kerntrekbeveiliging: beveiliging tegen het uit het slot trekken van de cilinder. Keurmerkcommissie: een onder de verantwoordelijkheid van een certificeringsinstelling werkende onafhankelijke commissie die in een (politie)regio taken verricht op het gebied van kwaliteitsbewaking en stimulering van het keurmerk. Kierstandhouder: hendel met een beugel die ervoor kan zorgen dat de voordeur maar op een kier kan worden geopend. Dit voorkomt binnendringen. Langsparkeren: het in de lengterichting van de rijbaan parkeren van motorvoertuigen. Maaiveld: (hoogte van het) afgewerkte terrein of aangrenzend gebied. Modus Operandi: manier van werken van een dader (inbreker). Nachtschoot: het met de sleutel beweegbare gedeelte (schoot) van het slot dat in de sluitkom/sluitkast valt. Nachtschootuitwerper: een type slot dat bij sluiten (dichtvallen) van de deur, zonder een sleutel te gebruiken, de nachtschoot gebruikt. Een dergelijk slot biedt een goede bescherming tegen flipperen. NEN: Nederlandse Eenheids Norm. NEN-norm: de op het moment van bouwvergunningverlening geldende NEN norm Onderdoorgang: een publiek toegankelijke opening in een bouwwerk, van meer dan één bouwlaag. Deze opening grenst zowel links, rechts als boven aan een woning of bedrijfsruimte Openbaar: ruimte of gebied waar een ieder zich mag bevinden Opklimmogelijkheid: vast opgestelde of losse obstakels met een permanente plaats, die reëel als opstapmogelijkheid naar een hoger gelegen bouwdeel kunnen worden gezien Overlast: situatie waarbij een persoon of personen onnodig lawaai, rommel, intimidatie, vernieling van andermans eigendom veroorzaken. Dit betekent niet dat alles wat een ander niet bevalt tot overlast gerekend kan worden. Parkeervak: plek om één auto te parkeren Parkeerterrein: verzameling parkeerplaatsen. Een op of langs de weg gelegen gedeelte dat is ingericht om te parkeren. Een terrein met meer dan 20 parkeerplaatsen geldt als een groot parkeerter-
110
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
rein. Het gedeelte van de weg dat is ingericht om ‘langs’ te parkeren, wordt niet als parkeerterrein aangemerkt. Poortwoning: een woning die direct naast of boven een onderdoorgang is gebouwd. Portiek: een (semi)openbaar toegankelijk, aan de straatzijde geheel overkapte ruimte, voor de deur of deuren van woningen. Publiekstrekkende voorzieningen: voorzieningen zoals scholen, bedrijven, sportvoorzieningen, kantoren, jongerencentra of discotheken die door veel mensen bezocht worden en overlast kunnen veroorzaken. Raamboompje: een beweegbare en te vergrendelen handgreep waarmee het raam geopend en gesloten wordt. RA-waarde: een cijfer (0-100) voor de kleuronderscheiding van de lamp: hoe natuurlijk ziet men kleuren van een voorwerp onder de lichtbron. Onder de lichtbron met een RA waarde van 0 zijn geen kleuren te onderscheiden, bij een RA-waarde van 100 zijn alle kleuren te onderscheiden. Rechtstand: recht gedeelte in een lijn, weg of spoorweg. Rookmelder: een apparaat dat een indringend geluid geeft als er rook gesignaleerd wordt. Schemerschakelaar (lamp): sensor in lamp die automatisch aanslaat als het donker wordt en weer automatisch uitschakelt als er voldoende licht is. Schijnveiligheid: situatie waarbij bv fiets- of voetpad door park of groenvoorziening veilig lijkt omdat er verlichting en een overzichtelijk pad is. Echter, door het ontbreken van (informeel) toezicht en mogelijke dichte bebossing kan er een situatie van onveiligheidbeleving ontstaan. Een gevoel van (on)veiligheid is sterk persoonsafhankelijk en daardoor moeilijk meetbaar Semi-formeel toezichthouderschap: huismeester, conciërges, wijkbeheerders en dergelijke. Slagvast materiaal: materiaal voldoet aan de criteria gesteld in SKG KE-571 (armaturen) of SKG KE-572 (spiegels) Sleutel: voorwerp bedoeld om sluitwerk te bedienen. Sociale veiligheid: mate waarin mensen vrij van dreiging gebruik kunnen maken van de gebouwde omgeving. Het begrip sociale veiligheid omvat zowel een subjectieve als een objectieve component: enerzijds de feitelijke kans om in een bepaalde omgeving slachtoffer te worden van een delict en anderzijds de mate waarin de omgeving als veilig wordt ervaren, de veiligheidsbeleving van de omgeving. Steeg: smalle, steenachtige doorgang in een gebouw of zich tussen gebouwen bevindend. Straatmeubilair: alle objecten in de openbare ruimte, zoals zitbanken, kunst, lantaarnpalen, Abri, trafo-huisjes, blik-, glas-, papieren textielbakken, verzamelcontainers groen en grijs afval, telefooncel. Uh-waarde: cijfer dat de gelijkmatigheid van de verlichting weergeeft. Uitbreidingswijk: Nieuwbouwlocatie aan de rand van de bestaande kern, doorgaans op agrarische gronden. Vlakvulling: glas, hout of kunststof als vulling van een raam of deur.
Wijk: gedeelte van het stedelijk woongebied, een herkenbaar eenheid van circa 500 tot 3000 woningen. Het onderscheid van de omgeving ontstaat door fysieke barrières zoals grotere doorgaande wegen, spoorlijnen of groenzones, maar ook door sociale aspecten en de naam. Binnen een wijk van deze omvang komen dan nog meerdere buurten voor, bijvoorbeeld door clusters van type woningen en verschillen in de ruimtelijke opbouw. Buurten bestaan dikwijls uit een kleine cluster van straten. De grootte van de buurten is sterk afhankelijk van de omgeving. In meer stedelijke omgeving van 100-500 woningen. In kleinere kernen 20-100 woningen. De buurten kunnen door de uitstraling en vormgeving van bebouwing en openbare ruimte (kleur, details in de woningen, straatprofielen, toegangspoort) een eigen, samenhangend en besloten karakter krijgen. Wijk-ontsluitingsweg: hoofdroute voor gemotoriseerd verkeer met een doorgaand karakter in de woonwijk, dikwijls ook de verbinding tussen het woongebied en de rest van de kern. Woning: een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding. Woongebouw: een gebouw met woningen die zijn te bereiken door één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten. De meest voorkomende woongebouwen zijn: gebouwen met een portiekontsluiting, gebouwen met een galerij-ontsluiting, gebouwen met binnengangen of corridors, gestapelde bouw of laagbouw met een overkapt binnenterrein. Woonhof: een openbare ruimte aan de voorzijde van woningen, zonder doorgaande routes en te kenmerken als verblijfsgebied voor de omwonenden, vaak met openbaar groen en/of speelvoorzieningen. Woonvertrek: veelgebruikte ruimte in de woning die als gezamenlijke verblijfsruimte wordt gebruikt; de woon- of zitkamer. Zicht vanuit woningen: om sociale veiligheid te creëren is (in)formeel toezicht op de omgeving en de voelbare aanwezigheid van mensen van belang. Door woningen zo te ontwerpen dat vanuit de veelvuldig gebruikte ruimten, als woonkamer en keuken een goed zicht op de omgeving is, ontstaat een prettiger te gebruiken buitenruimte. Dit komt terug bij eisen als parkeervoorzieningen, straatmeubilair en speelvoorzieningen, bushaltes etc. Ramen in kopgevels zijn hierbij van belang omdat dan zicht op andere plekken ontstaat. Erkers en uitspringende ramen bieden vaak een zeer goed uitzicht op straat en de eigen voordeur/voortuin. Soms bieden split-level woningen met hooggelegen woonkamers extra zicht.
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
111
BIJLAGE 6
AANVRAAG POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Datum Plaats Woningbouwproject(en) Gebruikt handboek
Editie
Keurmerkcomissie
Vertegenwoordiger
Projectontwikkelaar / Bouwbedrijf
Adres
20 . .
Postcode Vertegenwoordiger
Plaats Tel.
Politieregio
Adres Postcode
Vertegenwoordiger
Plaats Tel.
Gemeente
Adres Postcode
Vertegenwoordiger
Plaats Tel.
Handtekening vertegenwoordiger projectontwikkelaar/bouwbedrijf:
Handtekening vertegenwoordiger gemeente :
Handtekening vertegenwoordiger politieregio:
Handtekening vertegenwoordiger keurmerkcommissie:
Willen graag dat bovengenoemd(e) woningbouwproject(en) voldoet(n) aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® en maken hierbij de volgende afspraken:
112
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
B41
G42
■
■
K43
P44 Stelt tekeningen en omschrijvingen van het te realiseren woningbouwproject ter beschikking aan de Keurmerkcomissie, zodat deze kan beoordelen welke eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® van toepassing zijn.
■
■
Vult aan de hand van ter beschikking gestelde informatie een toetslijst in met eisen die in het kader van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® op het project van toepassing zijn en geeft deze informatie door aan partner(s) en de certificeringsinstelling.
■
■
Controleert eerst of bouwplannen voldoen aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® voordat deze naar de certificeringsinstelling gaan.
■
■
Voert het bouwplan uit overeenkomstig de goedgekeurde tekeningen en conform de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen®.
■
■
Zorgt ervoor dat de openbare ruimte van het project aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® voldoet.
■
Laat op eigen kosten de opleveringskeuring uitvoeren via de certificeringsinstelling.
■
■
■
■
Reikt certificaten Politiekeurmerk Veilig Wonen® en raamstickers uit.
■
■
■
■
Geeft voorlichting en verstrekt informatie aan bewoners.
Dispensatie De Keurmerkcommissie of opdrachtgever kan besluiten voor afwijkingen van het bouwplan dispensatie aan te vragen bij de landelijke dispensatiecommissie. Verlening van dispensatie heeft tot gevolg, dat de verklaring Politiekeurmerk Veilig Wonen® voor het woningbouwproject verleend wordt, al dan niet onder opgave van compenserende maatregelen. Geschillen In geval van geschil tussen partijen leggen zij die in eerste aanleg voor aan de Commissie van Beroep ingesteld volgens de Regeling Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Voor partijen heeft het oordeel van deze commissie de kracht van bindend advies. Van een geschil is sprake als één van de partijen de andere partijen schriftelijk laat weten dat er een geschil is ontstaan. Communicatie Voor het gebruiken van het woord- en beeldmerk van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® vraagt elke partij afzonderlijk toestemming bij de certificeringsinstelling van het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Aansprakelijkheid Politie, gemeenten, certificeringsinstelling of andere betrokken organisaties bij het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw, aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke schade die uit (procedures rond) aanvraag, advisering, uitvoering, keuring, certificering op het gebied van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® nieuwbouw zouden kunnen voortkomen. Geldigheid Een afgegeven verklaring Politiekeurmerk Veilig Wonen® of een afgegeven certificaat is vijf jaar geldig. Na deze periode moet worden gecontroleerd of nog steeds wordt voldaan aan de eisen die in principe dan van toepassing zijn. De procedure hiervoor staat in de Regeling Politiekeurmerk Veilig Wonen®.
41 42 43 44
B = projectontwikkelaar/bouwbedrijf G = gemeente K = keurmerkcommissie P = politie
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
113
BIJLAGE 7
EUROPESE NORM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN STEDENBOUWKUNDIG ONTWERP
ENV NVN 14 383-2 Nieuwe Europese norm geeft wijkveiligheid handen en voeten Nederland moet veiliger, benadrukt het huidige kabinet. ‘Ja, maar hoe dan?’, was tot voor kort een logische vraag hierop. Met de introductie van de nieuwe Europese norm voor criminaliteitspreventie en stedenbouwkundig ontwerp echter, krijgt veiligheid meer handen en voeten. De norm vermindert onveiligheidsgevoelens en levert een bijdrage aan de afname van criminaliteit, zowel in nieuwbouw als in bestaande wijken. Hiermee vult de norm het Nederlandse, al langer bestaande Politiekeurmerk Veilig Wonen® goed aan. Slecht ontworpen wijken, winkelcentra en stations werken onveiligheid in de hand. Zo hebben inbrekers vrij spel, als ramen en deuren van slechte kwaliteit zijn. Ongenode gasten komen makkelijk binnen, als bewoners niet kunnen zien wie er voor de deur staat. Autokrakers kunnen ongegeneerd hun gang gaan, als de parkeerplaats niet goed verlicht is. Vandalen bekladden een blinde muur in ‘no-time’ als ze ongezien met hun spuitbus aan de slag kunnen. De nieuwe Europese norm voor criminaliteitspreventie, stedenbouwkundig en bouwkundig ontwerp (ENV NVN 14 383-2), een norm die uitgaat van een intensieve samenwerking tussen partners in een wijk of winkelcentrum, voorkomt dit soort situaties. NEN, het Nederlands Normalisatie Instituut, publiceerde deze Engelstalige voornorm. Tweeëntwintig Europese landen stemden ermee in. De norm, die bestaat uit een simpel stappenplan, biedt gemeenten, politie, woningcorporaties, architecten en bouwers een handreiking hoe aanpassingen in een buurt of wijk, maar ook op een industrieterrein of station kunnen worden uitgevoerd. De norm is gebaseerd op het aanpassen van de stedelijke omgeving. De acties die partners moeten ondernemen worden stringenter naarmate ze meer criminaliteit willen terugdringen. Op basis van de kenmerken van de omgeving, het ambitieniveau van de betrokken partijen en de vormen van criminaliteit, beveelt de norm strategieën aan, die zich in de Europese praktijk bewezen hebben. Op basis hiervan kunnen de belanghebbenden samen een strategie uitwerken waarbij ze allemaal baat hebben. Het toepassen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen® is in dit verband een effectieve en beproefde Nederlandse strategie voor veilige woonwijken. Voor winkelgebieden en industrieterreinen kan men vervolgens overwegen het Keurmerk Veilig Ondernemen toe te passen.
114
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Simpel stappenplan Met de ENV NVN 14 383-2 kunnen gemeenten, bedrijven, ontwikkelaars, stedenbouwers, architecten, woningcorporaties en politie al in een vroeg stadium (de planfase) aandacht besteden aan de veiligheid van een bouwproject. De nieuwe Europese norm is daarbij een procesnorm. Dit in tegenstelling tot de bestaande productnormen, die bijvoorbeeld beschrijven aan welke eisen sloten, ramen en deuren moeten voldoen. De ENV NVN 14 383-2 beschrijft in zes stappen, hoe verantwoordelijke partijen in een gebied een gezamenlijk vastgesteld veiligheidsdoel kunnen bereiken. Vanzelfsprekend beginnen de partijen (die samen een werkgroep vormen) met het analyseren van de bestaande criminaliteitsproblemen in een buurt en het vaststellen van het gewenste veiligheidsniveau (stap 1). Vervolgens omschrijven ze hun doelen en koppelen deze aan een tijdschema (stap 2). Bij stap 3, het kiezen van een strategie/scenario/maatregelen, kan in Nederland het Politiekeurmerk Veilig Wonen® om de hoek komen kijken. Het keurmerk is immers een beproefd integraal veiligheidsinstrument, dat veilig wonen in een veilige wijk mogelijk maakt. Het keurmerk gaat niet alleen om inbraakwerende deuren en ramen. Het keurmerk gaat ook om een goed niveau van straatverlichting en goed onderhouden groenvoorzieningen, zodat zicht op de openbare ruimte en de woning mogelijk is. Stap 4 tot en met 6, gaan over beslissen, invoeren en bijsturen van maatregelen. Europese normen over het ontwerp en beheer van woongebouwen, winkels en kantoren zijn inmiddels in de maak. Meer informatie De ENV NVN 14 383-2 kan besteld worden bij NEN-Klantenservice, telefoon (015) 2 690 391, e-mail:
[email protected]. Meer informatie over criminaliteitspreventie en stedenbouwkundig ontwerp is te vinden op www.cpted.net, www.doca.org.uk, www.designagainstcrime.org, www.e-doca.net. Meer informatie over het Politiekeurmerk Veilig Wonen® staat op www.politiekeurmerk.nl. Meer informatie over het Keurmerk Veilig Ondernemen staat op www.hetccv.nl.
BIJLAGE 8
TOETSLIJSTEN NIEUWBOUW
Om te controleren of een nieuwbouwproject aan de voor dat project geldende eisen voldoet kan gebruik gemaakt worden van deze toetslijsten. De korte toetslijst is bedoeld om snel inzicht te krijgen in de score van een project, bijvoorbeeld vlak voor de keuring ervan. De lange toetslijst leent zich voor overleg gedurende het bouwproject en voor het noteren van opmerkingen, bijvoorbeeld bij toe te passen eisen. Werkexemplaren zijn te downloaden via www.politiekeurmerk.nl.
Korte toetslijst Toetslijst Politiekeurmerk Veilig Wonen ® nieuwbouw Datum: Plaats: Naam bouwplan/project: Omschrijving bouwplan/project: versie gebruikt handboek:
Stedenbouwkundige randvoorwaarden (S) S1 Woningdifferentiatie S2 Bouwhoogte en schaal S3 Aansluiting op omliggende bebouwing S4 Wijkontsluiting S5 Routes langzaam verkeer S6 Verkaveling en achterpaden S7 Recreatie en ontspanning S8 Wijkvoorzieningen S9 Publiekstrekkende voorzieningen Openbare ruimte (O) O1 Openbare verlichting O2 Parkeren in de open lucht O3 Openbare parkeergarage O4 Tunnels en onderdoorgangen O5 Haltes openbaar vervoer O6 Binnenterreinen O7 Straatmeubilair O8 Voorzieningen voor jongeren O9 Muren/vlakken/wanden: antigraffiti O10 Beheerplan woonomgeving Kavels (K) K1 Verkaveling en situering eengezinswoningen: voorzijde K2 Verkaveling en situering eengezinswoningen: achterzijde K3 Verkaveling en situering woongebouwen K4 Achterpaden K5 Erfafscheidingen K6 Complex van bergingen, schuren of prive-garages: situering en verlichting Gebouw (G) G1 Woongebouw: omvang en compartimentering G2 Balkons G3 Hoofdingang woongebouw G4 Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten
basis 100%
aanvullend 60%
basis
aanvullend
basis
aanvullend
basis
aanvullend
opmerkingen/datum
S1 S2 S3 S4 S5 S6 S7 S8 S9 O1 O2 O3 O4 O5 O6 O7 O8 O9 O10 K1 K2 K3 K4 K5 K6
G1 G2 G3 G4
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
115
G5 Verlichting gemeenschappelijke ruimten G6 Lift G7 Collectief bergingencomplex; ontsluiting en omvang G8 Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, deuren G9 Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, ramen G10 Collectieve (fietsen)stalling G11 Parkeergarage behorend bij woongebouw G12 Voorzieningen in een woongebouw G13 Muren/vlakken/wanden: antigraffiti G14 Beheerplan en toezicht woongebouw Woning (W) W1 Zicht op de openbare ruimte W2 Deuren: zicht en verlichting W3 Deuren: inbraakwerendheid gevelelementen W4 Ramen en ventilatieopeningen: inbraakwerendheid gevelelementen W5 Lichtkoepels en dakramen: inbraakwerendheid W6 Garages: inbraakwerendheid en verlichting W7 Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting W8 Rookmelder W9 Alarmering W10 Voorlichting en communicatie n.b.: eventuele opties uitvoeren conform eisenpakket ! Totaal behaalde eisen
G5 G6 G7 G8 G9 G10 G11 G12 G13 G14
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
aanvullend
basis
aanvullend
23
26
W5 W6 W7 W8 W9 W10
Aantal eisen Politiekeurmerk Veilig Wonen® Totaal niet van toepassing (nvt) Benodigd aantal punten Score voldoende?
116
basis W1 W2 W3 W4
Lange toetslijst Toetslijst Politiekeurmerk Veilig Wonen ® nieuwbouw Datum: Plaats: Naam bouwplan/project: Omschrijving bouwplan/project: Versie gebruikt handboek:
Toelichting: In kolom A kan aangegeven worden of de aspecten uit de 'hoe' vraag van het eisenpakket zijn gehaald. In kolom B of hierdoor de 'basiseis' (=100% eis) wordt gehaald en in kolom C als het een aanvullende eis (=60% eis) betreft. kolom
A hoe
B basis
C aanvullend
Stedenbouwkundige randvoorwaarden (S) S1
S2
S3
S4
S5
S6
S7
Woningdifferentiatie variatie in woningen en doelgroepen homogene clusters woningen Bouwhoogte en schaal maximaal vijf bouwlagen laagbouw maximaal 20 woningen in rij Aansluiting op omliggende bebouwing entrees in zicht van woningen bundelen van verkeersstromen ontbreken van niemandsland/ruimtelijke barrieres Wijkontsluiting maximaal twee ontsluitingen in wijk <500 woningen maximaal vier ontsluitingen in wijk >500 woningen Routes langzaam verkeer sociaal veilige route minimaal één route in zicht van woningen geen tunnels, viaducten of onderdoorgangen sociaal minder veilige route geen schijnveiligheid Verkaveling en achterpaden geen achterpaden of ontsluitingsstructuur geen gecombineerde functie overzichtelijk en voldoet aan eis K4 Recreatie en ontspanning verspreid zijn plaatsen om te spelen/recreëren gebied voor multi-functioneel gebruik
opmerkingen
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
■
S1
■
S2
■
S3
■
S4
■
S5
■
S6
■
S7
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
117
kolom
S8
S9
Wijkvoorzieningen geen overlast centraal in woongebied boven minimaal 60% woningen met zicht zicht op voorzieningen vanuit woningen looproutes in zicht van woningen voldoende plaats voor auto's en fietsen in zicht Publiekstrekkende voorzieningen aan de rand van woongebied direct ontsloten/geen sluiproutes route openbaar vervoer kort en overzichtelijk voldoende plaats voor auto's en fietsen
A hoe
B basis
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
C aanvullend
■
S8
■
S9
Openbare ruimte (O) O1 Openbare verlichting voldoende verlichtingsniveau niet gehinderd door openbaar groen O2 Parkeren in de open lucht voldoende parkeergelegenheid in zicht woningen verlichting voldoet aan O1 O3 Openbare parkeergarage openbaar toegankelijk voldoet aan normen van verlichting voldoet aan normen sociale veiligheid O4 Tunnels en onderdoorgangen verschillende gebruikers in het zicht of voldoet aan vastgestelde breedte en hoogte voldoet aan normen zicht; zichtlijn; verlichting; nissen; antigraffiti. Geen toegang tot woning enz O5 Haltes openbaar vervoer halte ligt in zicht van woningen zicht op halte wordt niet belemmerd ABRI is verlicht en er is zicht vanuit bebouwing O6 Binnenterreinen zicht vanuit aanliggende woningen kan afsluitbaar gemaakt worden indien afgesloten dan voldoet dit aan eisen ingedeeld in compartimenten paden zijn verlicht volgens O1
118
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
■
O1
■
O2
■
O3
■
O4
■
O5
■
O6
kolom
O7 Straatmeubilair spaarzaam toegepast kleine voorzieningen zijn gecombineerd liggen in zicht van minimaal twee woningen een afvalbak in combinatie met zitbank zitbank niet aantrekkelijk als hangplek bereikbaarheid hulpdiensten gegarandeerd materiaal vandalismebestendig/goed te beheren
O8 Voorzieningen voor jongeren speelruimte voor alle leeftijdsgroepen gescheiden speelplaatsen toezicht op speelplaatsen jonge kinderen oudere jeugd wel binnen invloedssfeer materiaal vandalismebestendig/goed te beheren bereikbaarheid hulpdiensten gegarandeerd O9 Muren/vlakken/wanden; antigraffiti muren/vlakken/wanden zijn afgeschermd zijn eenvoudig te reinigen of zijn verfraaid O10 Beheerplan woonomgeving afspraken voor schone;hele en veilige omgeving vastleggen aspecten van onderhoud samenwerking en communicatie
A hoe
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
B basis
C aanvullend
■
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
O7
■
O8
■
O9
■
O10
■
K1
■
K2
■
K3
Kavels (K) K1 Verkaveling en situering eengezinswoningen: voorzijde elke woning heeft voortuin; hoekwoning ook zijtuin voorzijde/voordeur in zicht openbare ruimte vlakke voorgevel K2 Verkaveling en situering eengezinswoningen: achterzijde toegankelijkheid achtertuinen wordt bemoeilijkt K3 Verkaveling en situering woongebouwen toegang zichtbaar vanaf openbare ruimte zicht op gebouw wordt niet ontnomen tuin bij voorzijde woningen op begane grond achterzijde woning begane grond tuin/terras toegangsroute kort en overzichtelijk parkeerplaats goed bereikbaar K4 Achterpaden is kort, recht, goed verlicht en 1,5 meter breed ontsluiting aantal woningen ivm breedte van pad onthoeking indien pad niet recht is geen doorlopende ontsluitingsstructuur verlichting in achterpad
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
■
K4
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
119
kolom
K5 Erfafscheidingen in achtertuin bij toegang wijk of ontsluitingsroute stevige erfafscheiding (ongeveer 1,8 meter hoog) tuin volledig afgeschermd zicht op woning mogelijk K6 Complex van bergingen, schuren of privegarages: situering en verlichting kleine concentraties goed verlicht
A hoe
B basis
■ ■ ■ ■
■ ■
C aanvullend
■
K5
■
K6
■
G1
Gebouw (G) G1 Woongebouw: omvang en compartimentering omvang woongebouw (max 50 of 100 woningen) niet vrij toegankelijk niet opklimbaar brandtrappen / noodtrappenhuizen afgeschermd G2 Balkons ballustrade of hek biedt doorzicht scheidingsconstructie tussen balkons opklimmen naar andere etage niet mogelijk G3 Hoofdingang woongebouw ligt in het zicht vlak in gevel; geen diepe nis (2 x breed als diep) voorzien van verlichting mogelijkheid fietsen te stallen G4 deur die op afstand kan worden ontsloten bellenbord met naambordjes intercom/videofoon afgeschuinde doorwerppostkasten hal voorzien van glas (daglicht) overzichtelijk met goede bewegwijzering G4 Toegangsdeuren gemeenschappelijke ruimten zelfsluitend/flipperbeveiligd van binnenuit zonder sleutel te openen aan buitenzijde deur een niet beweegbare knop doorzichtig glas in of naast de deur lift geeft onbevoegden beperkte toegang deuren liggen in het zicht verlichting als deur uitkomt openbaar in gebied noodtrappenhuis geeft geen toegang tot gebouw G5 Verlichting gemeenschappelijke ruimten verlichting voldoet aan norm
120
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
■
G2
■
G3
■
G4
■
G5
kolom
G6 Lift voorzien van spiegel/licht en alarmering indien tot berging/garage, sleutelbediend indien tot berging/garage doorzicht door deur G7 Collectief bergingencomplex: ontsluiting en omvang maximum aantal bergingen verlichting buitenzijde bij toegangsdeur toegang in zicht en op maaiveldniveau of in zicht complex/compartiment eigen ‘G4-deur’ overzichtelijke bergingsgangen goede verlchting G8 Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, deuren deur voldoende inbraakwerend afsluitbaar met één handeling geen glas in bergingsdeuren indien als garagedeur uitgevoerd als W6 G9 Berging: inbraakwerendheid gevelelementen, ramen geen ramen of ventilatieopeningen of <15 cm ramen en ventilatieopeningen inbraakwerend G10 Collectieve (fietsen)stalling indien geen privestalling dan collectief voldoende stallingsplaatsen toegangsdeur zelfsluitend en inbraakwerend voldoende verlchting ramen en ventilatieopeningen voldoen aan G9 in of naast deur doorzichtig glas fietstrommels inbraakwerend en verlicht G1 Parkeergarage behorend bij woongebouw niet toegankelijk voor onbevoegden eventuele ramen/openingen kleiner dan 15 cm doorzicht garagedeur als fietsers deze gebruiken deur vanuit complex uitgevoerd als G4 max 25 individuele bergingen in garage individuele bergingen voldoen aan normen parkeergarage goed verlicht bij toegang buitenverlichting aangebracht voldoende (door)zicht, goede bewegwijzering complexen in garage afgesloten dmv G-4 deur G12 Voorzieningen in een woongebouw geen overlast gevende voorzieningen voorzieningen hebben eiegen entrée G13 Muren/vlakken/wanden: antigraffiti muren wanden enz zijn afgeschermd of voorzien van verfraaiing/coating of eenvoudig te herstellen
A hoe
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
B basis
C aanvullend
■
G6
■
G7
■
G8
■
G9
■
G10
■
G11
■
G12
■
G13
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
121
kolom
G14 Beheerplan en toezicht woongebouw afspraken over schoon; heel en veilig procedure voor communicatie en samenwerking meldpunt voor storingen en en klachten informeel toezicht wordt gestimuleerd
A hoe
B basis
■ ■ ■ ■
C aanvullend
■
G14
■
W1
Woning (W) W1 Zicht op de openbare ruimte bewoner heeft zicht op openbare ruimte kopgevels zijn voorzien van raam het zicht wordt niet belemmerd W2 Deuren: zicht en verlichting voordeur in zcht van openbare ruimte voordeur niet in onderdoorgang voordeur vlak in de gevel of in ondiepe nis situering berging bij voordeur vanuit woning is zicht op bezoeker voor de deur aansluitpunt voor verlichting bij voordeur voordeur in nis of niet verlicht door openbare straatverlichting dan lamp gemonteerd aansluitpunt voor verlichting overige deuren W3 Deuren: inbraakwerendheid gevelelementen inbraakwerend meerpuntsluiting en eenvoudig/licht te bedienen indien inbraakwerend glas voldoet dit aan norm W4 Ramen en ventilatieopeningen: inbraakwerendheid gevelelementen inbraakwerend of kleiner dan 15 cm eenvoudig te bedienen W5 Lichtkoepels en dakramen: inbraakwerendheid inbraakwerend of kleiner dan 15 cm W6 Garages: inbraakwerendheid en verlichting inbraakwerend of kleiner dan 15 cm eenvoudig te bedienen indien inbraakwerend glas voldoet dit aan norm aansluitpunt voor verlichting W7 Berging of schuur: inbraakwerendheid en verlichting inbraakwerend of kleiner dan 15 cm afsluitbaar met één handeling aansluitpunt voor verlichting W8 Rookmelder geplaatst en aangesloten volgens Bouwbesluit
122
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
■
W2
■
W3
■
W4
■
W5
■
W6
■
W7
■
W8
kolom
W9 Alarmering loze leidingen aangebracht
A hoe
B basis
■
W10 Voorlichting en communicatie bij certificaat ontvangen bewoners documentatie
■
C aanvullend
■ ■
W10
Totaal behaalde eisen Aantal eisen Politiekeurmerk Veilig Wonen®
W9
opmerkingen: 23
26
Totaal niet van toepassing (nvt) Benodigd aantal punten Score voldoende?
HANDBOEK NIEUWBOUW 2005
123
BIJLAGE 9
C C V: B E H E E R D E R VA N M E E R K E U R M E R K E N
Naast het Politiekeurmerk Veilig Wonen® voor bestaande bouw en nieuwbouw, heeft het CCV nog andere formules in beheer op het gebied van veiligheid: het keurmerk voor ondernemers en de kwaliteitsmeter voor veilig uitgaan.
Keurmerk Veilig Ondernemen Het Nederlandse bedrijfsleven lijdt jaarlijks veel schade door criminaliteit en onveiligheid. De overheid en het bedrijfsleven willen hier graag iets aan doen. Het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) is een werkwijze die het mogelijk maakt om door middel van een stappenplan gestructureerd maatregelen te treffen voor de veiligheid op bedrijventerreinen en winkelgebieden. Deze werkwijze levert vele voordelen op voor ondernemers. Doel van het keurmerk is om bedrijventerreinen en winkelgebieden als geheel veilig te maken. Dat vraagt om structurele maatregelen waarbij samenwerking tussen publieke en private partijen noodzakelijk is. Een veiligheidsanalyse benoemt een aantal aandachtspunten die leiden tot een activiteitenplan. Wanneer het activiteitenplan is uitgewerkt en deze voldoet aan de KVO-eisen wordt het certificaat uitgereikt. De KVO-werkwijze, maatregelen en eisen zijn ook vastgelegd in handboeken. Voor lokale projectleiders is een draaiboek ontwikkeld in de vorm van een stappenplan. Kijk ook op www.hetccv.nl.
Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan Cameratoezicht, preventief fouilleren en de inzet van particuliere beveiliging. De roep om maatregelen tegen 'uitgaansgeweld' is de laatste tijd sterk toegenomen. Daarom is de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (KVU) ontwikkeld. De kwaliteitsmeter is een hulpmiddel voor lokale initiatieven op het gebied van veilig uitgaan. De meter zorgt voor het kader waarin samenwerkingspartners, zoals horeca, politie en gemeente, hun bijdrage leveren aan een veilig horecagebied. Bijvoorbeeld door toezicht te houden op verantwoord alcoholgebruik, te zorgen voor extra surveillance en het creëren van een veilige omgeving. Zowel de wijze van samenwerken als de maatregelen komen in de kwaliteitsmeter aan bod. Groot voordeel van deze dienst is dat de naleving van de afspraken meethaar wordt. Als iedereen zijn steentje bijdraagt, blijft een onbezorgd avondje een begrip in plaats van uitzondering. Kijk ook op www.hetccv.nl.
124
POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
NIEUWBOUW
N N 2005
2005
ieuwbouw Handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen®
2005 ALLE KEURMERKEISEN EN -ACHTERGRONDEN VOOR DE NIEUWBOUW
ontdekken dat er ingebroken is. Daarom beveiligen steeds meer Nederlanders hun huis volgens het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Voor meer informatie zie www.politiekeurmerk.nl
HANDBOEK POLITIEKEURMERK VEILIG WONEN®
Niets is erger dan thuiskomen en
Colofon Redactie Maureen Motta, tekst- en redactiebureau De Steen, Egmond aan den Hoef Theo Hesselman, Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen Fred Kreuger, Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen Redactiecommissie Commissie van Normen en onderzoek Eindredactie Paul Reijenga, Beheerinstituut Politiekeurmerk Veilig Wonen® Foto’s Fred Kreuger Pallieter de Boer Vormgeving Gé grafische vormgeving, Rotterdam Druk Drukkerij Goos bv, Ouderkerk aan den IJssel Uitgave juni 2005 Bestellen Bij de certificeringsinstelling Politiekeurmerk Veilig Wonen®‚ of de Keurmerkcommissie in uw regio, kijk op www.politiekeurmerk.nl ISBN 90-77845-03-8
Niets uit deze uitgave mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid te Den Haag.