D O S S I E R
Nieuw-Vlaamse visietekst over het leerplichtonderwijs FEBRUARI 2002
Nieuw-Vlaamse visietekst over het leerplichtonderwijs INLEIDING Het onderwijsveld had de laatste maanden meer weg van een slagveld dan van een leerforum, een plaats waar jong en oud samenkomen om van en met elkaar te leren. Waar de regering aan het begin van deze zittingsperiode beloofde om eindelijk opnieuw rust in de onderwijswereld te brengen, beleven we meer dan ooit een zéér woelige periode. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan boude uitspraken of maatregelen van beleidsmakers waarvan sommigen ver van het onderwijs staan. We kunnen enkel vaststellen dat de schoolpactvrede, tot stand gekomen eind jaren ’50, hoe langer hoe meer onder (politieke) druk komt te staan.
leerplichtonderwijs in Vlaanderen? Waar zal deze conferentie ons onderwijs naartoe leiden?”.
Daarnaast neemt ook intern de verdeeldheid met de dag toe. VLD-voorzitter De Gucht die zijn SPa-regeringsgenoten schaamteloos “de doodgravers van het gemeenschapsonderwijs” noemt, AGALEV-fractieleider Sannen die voortdurend met een gespleten tong spreekt en zo steeds meer op de zenuwen van de andere meerderheidspartijen werkt, SPa-voorzitter Janssens die ongegeneerd zijn pijlen mikt op minister-president Dewael en zijn kroost, … Het zijn slechts enkele voorbeelden van de mateloze onderlinge frustratie en agitatie. Het is een eufemisme te stellen dat het niet langer botert, dat de regeringspartijen elkaar steeds minder vinden. De vraag die de N-VA zich stelt is dan ook: “Wat zal het resultaat zijn van de grote rondetafelconferentie over het
Tot op heden kan men inderdaad stellen dat het onderwijs in Vlaanderen van een zeer hoge kwaliteit getuigt. De schitterende scores op het vlak van wetenschappelijk en wiskundig inzicht enerzijds en van lees- en taalvaardigheid anderzijds bevestigen dit. Het is echter de uitdaging om deze kwaliteit ook naar de toekomst toe te blijven garanderen, binnen een maatschappelijke context die almaar complexer wordt en die het onderwijsveld bovendien met een overbevraging dreigt te confronteren. Complementair aan dit alles is bovendien de versnelde en aangewezen inpassing van de ‘nieuwe technologieën’ (ICT) in het onderwijsgebeuren.
Geert Bourgeois algemeen voorzitter
De Nieuw-Vlaamse Alliantie wil alvast de uitdaging aangaan om actief aan deze breed opgezette gedachtewisseling deel te nemen. Vlaanderen (blijven) voorbereiden op de kennismaatschappij is immers, meer dan ooit, de allerbelangrijkste opdracht voor een gemeenschap. Dat zoiets geld kan en mag kosten, is de evidentie zelf. Evenzeer is het daarnaast aangewezen om de middeleninzet zo optimaal en efficiënt mogelijk aan te wenden.
Kris Van Dijck Vlaams Volksvertegenwoordiger
3
Chris Vandenbroeke Vlaams Volksvertegenwoordiger
WEG MET DE FINANCIËLE DREMPELS Uit het Vlaams regeerakkoord (‘Een regering voor de Vlamingen’ juli 1999, blz. 27) citeren we bijgaande passus: “Het onderwijs staat al meer dan vijfentwintig jaar onder druk van budgettaire prioriteiten. Het wordt hoog tijd dat er een tegenbeweging komt waarbij opvoeding, vorming en onderwijs opnieuw een prioriteit worden. Investeren in onderwijs en vorming is de boodschap.” Bijna 3 jaar later weten we beter. Met een investeringspercentage van 4.3% van het BRP (Bruto Regionaal Product) in onderwijs zitten we verder dan ooit onder het OESO-gemiddelde van om en bij de 5%. In nominale (financiële) middelen omgerekend betekent dit tekort van 0.7% ten aanzien van het OESO-gemiddelde dat in de feiten de Vlaamse Gemeenschap afgerond 1 miljard euro te weinig in onderwijs investeert. Anders gesteld: wanneer men van onderwijs een beleidsprioriteit wenst te maken, dan is het duidelijk dat voor een navenante aangroei van de middeleninzet moet gezorgd worden terwijl een permanente evaluatie van de efficiëntie van de ingebrachte middelen permanent aangewezen is. Zonder meer is duidelijk dat het onderwijs dé bepalende factor vormt om een verdere maatschappelijke tweedeling tegen te gaan. Niet iedereen krijgt gelijke kansen. Frappant voorbeeld hiervan is de vaststelling dat nog steeds één op zes leerlingen, waarvan het overgrote deel uit de lagere sociale klassen komt, het leerplichtonderwijs verlaat zonder diploma noch getuigschrift. Door de snel toenemende informatisering en globalisering van de maatschappij dreigen er overigens nieuwe barrières te ontstaan. Hoe dan ook is het compleet onaanvaardbaar dat zo’n 15% van de 18-jarigen het leerplichtonderwijs ongediplomeerd verlaten en op die manier hun kansen tot inzetbaarheid op de arbeidsmarkt gehypothekeerd zien. Naar best vermogen kan men hieraan nadien proberen te remediëren, onder meer vanuit het volwassenenonderwijs. Het is echter beter om preventief op te treden en alvast voor basiscompetenties te zorgen (o.a. door middel van een modulaire diplomaopbouw of door het deeltijds leren beter uit te werken voor praktijkgerichte jongeren). Er wordt dezer dagen zoveel gesproken over gelijke kansen in het onderwijs zonder dat er in feite iets verandert. Voor de N-VA mogen de kostprijs noch bepaalde sociaal-economische elementen een rem vormen op het basisrecht op onderwijs. Een effectieve kosteloosheid van hetgeen onder leerplichtonderwijs dient begrepen te worden (alsook van het kleuteronderwijs) moet voorop staan. Met evenveel woorden staat dit overigens in het regeerakkoord, meer bepaald voor wat het basisonderwijs betreft. Recent onderzoek dienaangaande bracht onder meer aan het licht dat de privé-kost voor de ouder met een kind in het lager onderwijs om en bij de 350 euro bedraagt. Voor een kind in het kleuteronderwijs bedraagt dit prijskaartje gemiddeld 180 euro. In het secundair onderwijs, afhankelijk van de gevolgde richting en de leeftijd van de leerling, loopt dit op tot 500 à 750 euro. Inzon-
derheid in het BSO, met veel kinderen uit minder gegoede gezinnen, worden de hoogste bedragen aangerekend. Hoe dan ook gaat het niet op om een gezin met 2 of 3 kinderen in het leerplichtonderwijs per jaar 1000 tot 1300 euro te doen neertellen, zijnde het equivalent van een volledig maandloon van een éénverdiener. Geen wonder dat dergelijke situaties veelal voor financiële problemen zorgen, met onbetaalbare rekeningen tot gevolg die op hun beurt dan weer voor een onverantwoorde psychologische druk op ouder(s) en kinderen zorgen. Dat deze problemen reëel zijn, wordt de laatste jaren door zowat alle boekhoudkundige diensten van de scholen bevestigd. Deze barrière wegwerken is voor de N-VA een absolute prioriteit! Onverkort dient gesteld dat hetgeen onder leerplichtonderwijs begrepen wordt (evenals het kleuteronderwijs) effectief kosteloos moet zijn. Ook de Universele Verklaring van de Rechten van het Kind laat daaromtrent niet de minste twijfel.
ONDERWIJSZORG VOOR ELKEEN “Nog steeds vertoont het onderwijs grote verschillen volgens de begaafdheid, de fysieke of psychische conditie, het sociaal, economisch of cultureel milieu, de leeftijd en het geslacht van de leerlingen. De leerlingen starten niet met gelijke kansen in het onderwijs en doorheen hun schoolloopbaan wordt de kansenongelijkheid vaak nog versterkt. Het opleidingsniveau vormt de centrale breuklijn waarrond de maatschappij dualiseert.” (Beleidsnota onderwijs & vorming, 2000-2004, blz. 11). Laat dit duidelijk zijn: politieke spelletjes spelen in het onderwijs is aan de Nieuw-Vlaamse Alliantie allerminst besteed. Voor een gedemodeerde schoolstrijd, die de klok ruim veertig jaar terugdraait, bedanken we. Evenzeer is dit het geval wanneer men de ‘klassenstrijd’ in het onderwijsgebeuren wil inbrengen zoals de SPa dit blijkbaar, bij monde van de partijvoorzitter, van plan is. Kwaliteit van de opleidingskansen garanderen is een basisrecht voor ieder kind, of dit nu de zoon of dochter is van hoger opgeleiden dan wel van lager geschoolde ouders. Het moet kost wat kost vermeden worden te komen tot een financieringssysteem waardoor sommige scholen (met veel leerlingen van hoger opgeleide ouders) over minder middelen zouden beschikken dan nu. Een gevolg daarvan zou immers zijn dat deze scholen zich nog meer zullen verhalen op de ouders, waardoor die scholen voor kansarmen nog minder aantrekkelijk worden. Op die manier werk je duaal onderwijs immers in de hand zonder dat een inschrijvingsrecht noch een aanvaardingsplicht daaraan iets kunnen verhelpen. Dit voorstel ondermijnt juist het hele gelijke-kansenbeleid dat tot op heden gevoerd wordt. Degelijke ontplooiingskansen bieden aan alle kinderen binnen de Vlaamse Gemeenschap, en dit afgezien van de ‘origine’, is de basisgarantie waarvoor de N-VA zich garant stelt. Zoiets mag geld kosten precies omdat het om de essentie gaat van verantwoorde, toekomstgerichte investeringen waarvoor geen enkele inspanning te veel is.
4
Het gelijke-kansendecreet, zoals het thans in voorbereiding is, vereist o.i. tal van aanpassingen en bijsturingen. Al te zeer is het op de afkomst van de leerlingen afgestemd. De ‘origine’ van kinderen kan nooit het enige uitgangspunt zijn. Ieder kind in Vlaanderen is evenwaardig en heeft recht op een maximum aan ontplooiings- en ontwikkelingskansen. Dat is de essentie van een verantwoord, universeel en ter harte te nemen Vlaams pedagogisch project. Maar er is meer… In de gelijke-kansendiscussie legt de N-VA ook de volgende klemtonen: • De ongekwalificeerde uitstroom aanpakken; • Het watervalsysteem wegwerken en het technisch en beroepssecundair onderwijs herwaarderen (zoals dit reeds beloofd was tijdens de Staten-Generaal van 1993); • Een verantwoorde, betere uitbouw van het deeltijds leren deeltijds werken voor leerlingen die schoolmoe zijn en die versneld, gezien hun vaardigheden, op meer praktijkgerichte scholing en arbeidsmarktervaring aangewezen zijn; • Een sociaal gecorrigeerd beleid inzake levenslang leren; • Verhoogde aandacht voor de elders verworven competenties, ons gelijke-kansenverhaal mag het Vlaamse diplomafetisjisme niet ondersteunen maar moet ook ruimte bieden voor erkenning van ervaringscompetenties binnen en buiten het onderwijs; • Ervaren en gemotiveerde ‘praktijkleraars’ aantrekken tegen een aanvaardbare en competitieve verloning, moet de evidentie zelf zijn; • Het behoud van het project zorgverbreding. Het gelijke kansenbeleid moet voor iedereen gelden, niet alleen voor de scholen met een bepaald percentage ‘doelgroepleerlingen’ (hetzij allochtone, hetzij autochtone kansarmen). Het aanbieden van gekleurde uren en het aanstellen van minstens één interne zorgcoördinator per school zouden hiervoor een oplossing kunnen bieden; • Extra ondersteuning voor de veelkleurige scholen. Volledig ‘witte’ scholen, noch volledig ‘zwarte’ scholen bieden een oplossing voor de smeltkroes van culturen en nationaliteiten die we terugvinden in sommige streken van Vlaanderen; • Het verder uitbouwen van het geïntegreerd en het inclusief onderwijs maar wel degelijk met het nodige respect voor het buitengewoon onderwijs en zijn specifieke voordelen en verdiensten.
DE HERWAARDERING VAN DE LERAAR Met recht en reden stelde de minister van Onderwijs en Vorming, Marleen Vanderpoorten dat de herwaardering van de leraar tot een topprioriteit in haar beleid moest uitgroeien. “Er moet een einde komen aan de administratieve en maatschappelijke overbevraging van de leerkracht, er moet een nieuw verloningsbeleid komen waarbij functiebeschrijvingen en evaluaties een belangrijke verrijking kunnen bieden voor de leraren, de begeleiding van beginnende leerkrachten en de nascholing moeten uitgebouwd en hervormd worden evenals de lerarenopleidingen”: zo luidde het in 1999.
Na de stakingen voor de 3% loonsverhoging en de sociale onvrede met CAO VI, na de uitkomsten van het eerste deel van de loonstudie en de problemen en meningsverschillen bij de opstart van het tweede deel en na de opgelegde maatregel om de leerkrachten drie jaar langer te laten werken, lijkt er geen spaander meer heel van haar beloftes. Er heerst, binnen het onderwijsveld, de allergrootste onrust en onzekerheid. Voor de N-VA moet er dan ook dringend een oplossing komen voor de malaise en onvrede in het onderwijs en bij de leerkrachten. Onze eerste taak bestaat erin om eindelijk eens wat rust in de onderwijswereld te brengen. Rust in de zin dat iedereen op zijn echte waarde wordt geschat. Rust in de zin dat er geluisterd wordt naar elkaar. Rust in de zin dat er samengewerkt wordt en dat men op een constructieve wijze tot gezamenlijke oplossingen komt. De kwaliteit van het onderwijs blijven garanderen impliceert dat kan gewerkt worden met een sterk gemotiveerd en optimaal geschoold onderwijskader. Zorg voor de instroom, voor kwaliteitsbehoud door navorming en bijscholing alsook voor het blijven motiveren van het lerarenteam zijn in de gegeven omstandigheden van levensbelang. Nu al is het trouwens zo dat het lerarenberoep tot een acuut knelpuntenberoep is uitgegroeid. Morgen zal dit niet anders zijn, integendeel. Het is dan ook van het allergrootste belang om met dit pijnpunt rekening te houden. Als we het hebben over de herwaardering van de leraar, hebben we het niet alleen over het financiële aspect, maar evenzeer over de maatschappelijke herwaardering. Waar is de tijd dat de onderwijzer tot de meest gerespecteerde personen van het dorp behoorde? Het beeld contrasteert in sterke mate met de manier waarop dezer dagen over leerkrachten en over het onderwijs wordt gesproken en geschreven. Belangrijk hierbij is dat iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt, de leerlingen, de leerkrachten maar zeker ook de ouders. De maatschappelijke onderwaardering ombuigen, het lerarenberoep opnieuw aantrekkelijk maken, is één van de allergrootste uitdagingen. Tegemoetkomen aan de onderwaardering kan door het realiseren van een globaal actieplan waarin met name volgende aspecten vooraan staan: • De financiële opwaardering van het lerarenambt en de invoering van een respectabele verloning van de bestuursfuncties. We volgen de resultaten van de loonstudie in deze: a) Wat het totaal loonpakket betreft is de algemene conclusie van de loonstudie dat deze marktconform is voor 95% van het onderwijzend personeel maar dat de bestuursfuncties een heel eind beneden het gemiddelde blijven. De directies dienen een sterke loonsverhoging te krijgen (bv. d.m.v. de algemene invoering van de mandaatvergoeding) en klasvrij te zijn & b) Het basissalaris is te laag om het beroep aantrekkelijk te maken voor beginnende leerkrachten. Zij genieten immers nog (lang) niet van de compenserende voordelen zoals het hogere pensioen of de vaste benoeming. • De verhoging van het pedagogisch comfort. Een drastische vermindering van de planlast en de administratieve rompslomp
5
naast het verkleinen van de klassen ligt voor de hand. Dit is een vereiste opdat de leerkracht zich effectief kan focussen op zijn hoofdtaak: het onderwijzen. • Doorbreken van de vlakke loopbaan door de inzetbaarheid van leerkrachten grondig te herdenken en een loopbaandifferentiatie uit te bouwen. Het is onze overtuiging dat loopbaandifferentiatie een (misschien wel hét) essentieel element is in de herwaardering van het lerarenambt. • De mogelijkheden tot navorming en bijscholing verder optimaliseren, inclusief het recht op een herbronningsverlof (‘sabbatical’) van één trimester voor leerkrachten met een anciënniteit van vijftien jaar. • De neven- en zij-instroom bevorderen. Mensen met een pedagogisch diploma moeten hun anciënniteit kunnen laten meetellen als ze voor het eerst of opnieuw in het onderwijs stappen.
VERDERE PROFESSIONALISERING VAN LEERKRACHTEN EN DIRECTIES Verdere professionalisering en herwaardering van leerkrachten gaan in deze hand in hand. Ze zijn samen dé sleutel tot kwaliteitsvol onderwijs in héél Vlaanderen. In dit kader willen we enkele, verontrustende vaststellingen te berde brengen. Het gaat aan de ene kant over de kwantiteit en de kwaliteit van de in- en uitstroom van de lerarenopleiding en aan de andere kant over de doorstroom van de afgestudeerde leerkrachten naar het beroep. Vooreerst moet men zeer voorzichtig zijn met de stelling dat het aantrekken van meer kandidaten voor de lerarenopleiding automatisch leidt tot een grotere instap in het beroep. Uit een aantal gegevens blijkt dat, niettegenstaande een toename van het aantal eerstejaarsstudenten in de lerarenopleiding, dit verhoudingsgewijze niet heeft geleid of leidt tot een zelfde toename van het aantal afgestudeerden. Vaak wordt gesteld dat het niveau van de kandidaat-leerkrachten zakt. Men kan er niet omheen dat de vele gesprekken en doorlichtingen een wat zorgelijk verhaal opleveren aangaande de zogeheten kwaliteit van de instroom. De laatste tien tot vijftien jaar zien we dat ongeveer zes op tien eerstejaarsstudenten kleuteronderwijs en ongeveer vier op tien lager onderwijs een diploma van het technisch secundair onderwijs hebben. In het algemeen is ook vastgesteld dat de eerstejaars van de lerarenopleidingen in de regel niet behoren tot de kopgroep van hun laatste jaar in het secundair onderwijs. Voor de opleiding tot regent blijkt de studiekeuze voor meer dan de helft van de eerstejaars een tweede, zoniet een derde keuze te zijn. Dit komt wellicht niet ten goede aan een positieve ingesteldheid en motivatie. Als we kijken naar de doorstroom van beginnende leerkrachten naar het beroep, kunnen we het volgende vaststellen: • Meer dan 90% van de kleuterleiders en onderwijzers stromen effectief van de opleiding door naar het onderwijsveld; • In het secundair onderwijs bedraagt het doorstromingspercen-
tage naar het onderwijs ongeveer 65% voor de regenten en ongeveer 50% voor de geaggregeerde licentiaten; De cijfers over wie ‘effectief’ in het onderwijs terechtkomt moeten echter worden genuanceerd. Er moet een duidelijk verschil gemaakt worden tussen de groep die start in het onderwijs en diegenen die er ook daadwerkelijk in blijven: • Van de totale groep leerkrachten die in 1995 hun carrière in het onderwijs was begonnen heeft in 1999 24% het onderwijs verlaten; • De uitstroom is aanzienlijk groter in het SO (30%) dan in het BaO (16%); Op basis van voorliggende gegevens kunnen we het volgende concluderen. Het leerkrachtentekort, zoals het zich vandaag aandient en dat vanaf 2005 nog veel groter zal worden, vereist maatregelen op lange termijn. Promotiecampagnes zoals die tot nu toe door de overheid zijn opgezet, zijn veeleer maatregelen op korte termijn die ten andere slechts een beperkt en tijdelijk effect hebben. Ten gronde moet dit probleem aangepakt worden, dit tegen de achtergrond van de schaarste op de arbeidsmarkt naast de latente zorg voor het garanderen van kwaliteitsbehoud. Cruciaal zijn uiteraard de perspectieven die men jongeren na hun opleiding te bieden heeft. Jongeren wensen van bij de start een zicht te krijgen op hun verdere professionele ontwikkeling. Al te vaak laat men hen in het ongewisse door ze met tijdelijke, halftijdse opdrachten op te zadelen. Daarom pleit de Nieuw-Vlaamse Alliantie met aandrang voor een fundamentele hertekening van het loopbaan- en beloningsbeleid met specifieke aandacht voor de ontwikkeling van loopbaanperspectieven en loopbaandifferentiatie voor leerkrachten. Er moet een einde komen aan de al te vlakke loopbaan van de leerkracht. Alleen zo kunnen de opleiding en het beroep opnieuw aantrekkelijk gemaakt worden! Daarnaast zijn we voorstander van een hervorming van de lerarenopleiding (binnen het geheel van de herstructurering van het hoger onderwijs!) waarbij volgende accenten dienen te worden gelegd: • De studenten moeten zo gevormd worden dat ze steeds alert blijven voor en soepel kunnen inspelen op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. In die zin pleiten we voor de invoering van startcompetenties (opgevat als eindtermen) voor de beginnende leerkrachten en basiscompetenties voor een leerkracht die reeds enkele jaren ervaring heeft. Op die manier kan de huidige overbevraging van de lerarenopleiding worden tegengegaan. • De realisatie van een evenwichtige opleiding bestaande uit voldoende theorie maar zeker ook uit levensechte praktijk. De stage moet zowel uitgebreid als geprofessionaliseerd worden. De leerkracht-in-spe moet gedurende een aanzienlijke periode van zijn opleiding écht ondergedompeld worden in de school. De stagescholen moeten een samenwerkingsverband met het opleidingsinstituut in kwestie afsluiten. • Studenten moeten worden aangemoedigd om stage te lopen in uiteenlopende schoolomgevingen (‘witte’ scholen, ‘zwarte’
6
scholen, multiculturele scholen, ASO-, TSO- & BSO-scholen, de Nederlandstalige scholen in Brussel,…). Een stageperiode in het buitengewoon onderwijs zou voor iedereen verplicht moeten worden. Uiteraard is de kwaliteit van de stagebegeleiding een cruciale factor in dit gegeven. • Uit de evaluatie van de lerarenopleidingen 2000-2001 blijkt dat docenten zeer vaak klagen over de taalvaardigheid van hun studenten. Omdat taal het meest primaire vehikel van het onderwijs is, betekent falen op dat vlak meteen een zware handicap voor een leraar. Niettegenstaande het feit dat dit een startvoorwaarde is voor de student, moeten de opleiders veel meer benadrukken dat correct en vlot taalgebruik een essentiële voorwaarde voor het onderwijzen is.
scholen en aan een verhoging van het loon van de bestuursfuncties. Zeker in het basisonderwijs dient, op korte termijn, ingegrepen te worden.
Een volgende pijler in de professionalisering is, naast de onderwijsloopbaan en de lerarenopleiding, de navorming en bijscholing.
Op aanvraag van het onderwijsveld werd, tijdens de vorige regeerperiode o.l.v. minister Van Den Bossche, een studie bij Deloitte & Touche besteld met als doel te onderzoeken hoe het nu in feite zit met de objectieve verschillen tussen de netten. “Welke verschillen in betoelaging en ondersteuning zijn objectiveerbaar en welke niet?” en “Wat is de objectieve meerkost van het gemeenschapsonderwijs?”, zijn hierbij centrale vragen.
Om mee te kunnen met de kennis(r)evolutie moet de leerkracht zich steeds opnieuw bijscholen en omvormen (niet in het minst op het vlak van de ICT). Het probleem hierbij is echter dat wegens de verregaande versnippering van de bij- en nascholingsinitiatieven, al te vaak het bos niet meer door de bomen te zien is. Wij pleiten resoluut voor de invoering van een kwaliteitslabel enerzijds en een duidelijkere profielomschrijving met daaraan gekoppeld een betere informatie van de afnemers (de leerkrachten) anderzijds. Het is de evidentie zelf dat bij de lerarenopleiding alle mogelijke aandacht uitgaat naar een optimale introductie voor wat het inbrengen van en het werken met ICT betreft. Het thans gehanteerde streefdoel van één PC per tien leerlingen is straks immers totaal achterhaald. Wie zich terdege op de toekomst voorbereidt, legt de lat veel hoger (vgl. Nederland) en kiest voor één PC per leerling of per twee leerlingen. In de gegeven omstandigheden moet met andere woorden de leerkracht heel vlot met de nieuwe media weten om te gaan en ze in zijn (haar) lesopdracht weten te integreren. Een goede opleiding en begeleiding is noodzakelijk, zeker voor de iets oudere leerkrachten. In het luik navorming en bijscholing moet dit derhalve een bijzondere plaats innemen. Een ander belangrijk aandachtspunt betreft de professionalisering van de directies. De N-VA pleit voor het invoeren van een beroepsstandaard voor directeurs. Een dergelijke beroepsstandaard stuurt aan op een vraaggestuurd nascholingsaanbod wat ongetwijfeld zal leiden tot een kwaliteitsverhoging. Een laatste klemtoon leggen we op het invoeren van een degelijke aanvangsbegeleiding van beginnende leerkrachten. Om de bestaande ‘praktijkschok’ weg te werken zullen we de beginnende leerkracht zowel van werkbegeleiding als van leerbegeleiding moeten voorzien. Mentorschap, supervisie en intervisie zijn in deze sleutelwoorden. Wij stellen duidelijk dat een dergelijke herwaardering en professionalisering onmogelijk te realiseren vallen zonder extra financiële impulsen op alle domeinen. Hierbij denken we in de eerste plaats aan een uitbreiding van de omkaderingsmiddelen voor
EEN GELIJKE BEHANDELING VAN ALLE LEERLINGEN; DE NIEUW-VLAAMSE VISIE OP HET ONDERWIJSLANDSCHAP Een bijzonder heikel punt betreft de hertekening van het onderwijslandschap. Het is in deze van essentieel belang de voorgeschiedenis te schetsen.
Deze regering beloofde in het regeerakkoord (blz. 28) om de nodige besluiten te trekken uit deze studie. Ze voegde eraan toe dat de studie een antwoord kan geven op de vraag: “Wat kost het om elke leerling kwaliteitsvol onderwijs aan te bieden en de vrije keuze en het pluralisme in het onderwijslandschap te waarborgen?”. Die vraag is voor de regering belangrijker dan: “Hoeveel krijgt een bepaald onderwijsnet aan financiële middelen per leerling?”. Vervolgens stelt ze (blz. 28): “We moeten af van de netversterkende en louter budgettaire discussie. We moeten investeren in leerlingen en leerkrachten, veeleer dan in structuren en netten. Het gesubsidieerde onderwijs krijgt de middelen om zijn onderwijs te organiseren en het gemeenschapsonderwijs heeft recht op voldoende financiering om zijn grondwettelijke opdracht waar te maken. Naast officieel gesubsidieerde scholen kunnen ook vrije scholen zich ontwikkelen tot open, pluralistische vrijekeuzescholen”. Na een gedachtewisseling met betrekking tot het ontwerpbestek in januari 2000, werd eind september 2001 eindelijk de langverwachte studie vrijgegeven. De studie was immers reeds enkele maanden in omloop in regeringskringen maar gezien de ‘onthutsende’ resultaten werd gezocht naar mogelijkheden om ze methodologisch neer te sabelen. Dit lukte echter niet en pas in oktober werd de studie door de minister als volwaardig en wetenschappelijk correct erkend. Uit de studie bleek dat de objectiveerbare verschillen tussen de netten 3% tot 8% van de totale som bedragen en geen 50% zoals dat nu het geval is. Dit wil zeggen dat het tot 8% meer mag en kan kosten om ‘pluralistisch’ onderwijs in te richten, maar dan ook niet meer. Over de immense heisa die daarop volgde, willen we het niet langer hebben. Profileringsdrang van verschillende partijen was het leidmotief met alle risico’s en gevolgen van dien. Precies in het verlengde hiervan en met de bedoeling de gemoe-
7
van de overheveling van schoolgebouwen en -infrastructuur in het vrij onderwijs. Op dit moment is het zo dat reeds na 20 jaar de Inrichtende Macht van een vrije school de schoolgebouwen en infrastructuur kan overnemen. Deze regeling dient herzien en uitgebreid te worden tot een tijdsparcours van ten minste dertig jaar.
deren te sussen, kondigde minister-president Dewael dan maar een rondetafelconferentie over het Vlaams onderwijs aan. Deze conferentie moet uitmonden in een langetermijnvisie over het onderwijs in Vlaanderen. Toch vrezen we voor het ontstaan van een nieuwe schoolstrijd, voor loopgravenoorlogen die worden uitgevochten onder de banier van de eigen ideologie. De belangrijkste N-VA-standpunten in verband met de financiering van het onderwijslandschap vatten we puntsgewijs samen: • De ongelijke (financiële) behandeling van scholen en kinderen moet ophouden want ze is ongrondwettelijk. Voor de N-VA is ieder kind gelijk! Pluralistische scholen mogen meer krijgen als ze meer kosten. De studie van Deloitte & Touche suggereert dat dit 3 à 8 % is, geen 50%. De studie bewees ook dat de subsidiëring van de vrije basisscholen en van de vrije internaten zo ondermaats is dat ze noodgedwongen moeten bedelen. Dat bedelen organiseren, is Vlaanderen onwaardig. Dit wordt zelfs door de minister-president volmondig toegegeven. • De N-VA is absolute voorstander van een efficiëntere inzet van de onderwijsmiddelen. Voor ons moeten de conclusies van de studie van objectieve verschillen onverkort uitgevoerd worden, d.w.z. dat de N-VA streeft naar een 100/92-verhouding. Alvast nog binnen deze regeerperiode dienen we te komen tot een 100/76-verhouding (een ambitie uit het Tivoli-akkoord). Voor elke 100 euro die de overheid investeert in de gemeenschapsscholen, dient 76 euro te worden vrijgemaakt voor de scholen van het gesubsidieerd onderwijs. Alleen zo kan het probleem van de ongelijkmatige financiële behandeling van de netten opgelost worden. Het is al te kortzichtig om enkel het opleidingsniveau van de ouders te hanteren als unieke parameter voor de onderwijsfinanciering. De N-VA pleit daarentegen voor zorgverbreding, een aangepast buitengewoon onderwijs en de begeleiding en stimulering van ouders voor het bereiken van het optimale studieniveau van elk kind. • De grondwettelijke ‘vrijheid van onderwijs’ moet gegarandeerd blijven. Dit houdt in de garantie van én de vrije keuze van de ouders én de vrijheid om onderwijs in te richten én de plicht van de overheid om te zorgen dat eenieder een gepaste school kan vinden / te zorgen voor een school waar iedereen terechtkan. Het wil echter niet zeggen dat de N-VA zich keert tegen netoverstijgende samenwerking tussen scholen, integendeel de N-VA is van oordeel dat dergelijke samenwerkingsverbanden gestimuleerd moeten worden. • Er moet, volgens de N-VA, één officieel net komen in het basisonderwijs, d.w.z. dat het officieel gesubsidieerd net (gemeente- en stadsscholen) en het gemeenschapsonderwijs moeten samenvloeien. Het officieel gesubsidieerd net krijgt de opdracht toevertrouwd om officieel pluralistisch basisonderwijs aan te bieden in Vlaanderen. Wij blijven dus voorstander van ons principe van ‘pluralistisch basisonderwijs onder elke kerktoren’. Naast het officieel onderwijs blijft uiteraard het vrij onderwijs bestaan. De oprichting van pluralistische scholen is dus mogelijk maar een omtoveren door omkoping (‘een wortel voor de ezel houden’) van de vrije scholen tot pluralistische scholen is hoe dan ook uit den boze en misplaatst. • De N-VA vraagt met aandrang aandacht voor de problematiek
NEDERLANDSTALIG ONDERWIJS IN BRUSSEL Sinds jaar en dag kampt het Nederlandstalig onderwijs in Brussel met een aantal specifieke problemen. Er zijn de problemen die gepaard gaan met het hoge aantal Frans- en anderstaligen, met de infrastructuur en middelen, met het prangende leerkrachtentekort en het grote verloop van leerkrachten, … De N-VA heeft in het bijzonder aandacht voor deze situatie-eigen problemen en gevoeligheden. Zonder allesomvattend te willen zijn, leggen we volgende klemtonen: • Voor de N-VA moet er op de eerste plaats extra aandacht gaan naar de taalverwerving en –beheersing (taalvaardigheid). De leerlingen moeten eerst het Nederlands voldoende onder de knie hebben alvorens door te stromen naar het volgende onderwijsniveau. Wij blijven kritisch staan tegenover de OETCprojecten (Onderwijs in eigen taal en cultuur) en het project ‘onderwijs in twee talen’ en kijken met belangstelling uit naar de eerste onderzoeksresultaten. Daarentegen bepleit de N-VA, zowel voor Brussel als voor heel Vlaanderen, de invoering van een voorbereidingsjaar voor anderstaligen. Kaderend in een gelijke-kansenbeleid, wordt aldus het zelfversterkend effect van de taalachterstand, van bij de start aangepakt. • Er moet extra geld vrijgemaakt worden voor de infrastructuur van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. De 30 miljoen euro die de komende drie jaar zijn vrijgemaakt voor investeringen in infrastructuur zijn een eerste stap in de goede richting te noemen. • Om het acute leerkrachtentekort in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel te bekampen pleiten we enerzijds voor een verhoging van de huidige stimuli en anderzijds voor het extra aanmoedigen van de studenten in de lerarenopleiding om minstens een deel van hun stage in het Brusselse te lopen.
ONDERWIJS IN DE VLAAMSE RANDEN DE TAALGRENSGEMEENTEN Voor de Nieuw-Vlaamse Alliantie moet het onderwijs in de Vlaamse rand- en taalgrensgemeenten op alle vlakken gelijkgesteld worden met het onderwijs in de rest van Vlaanderen. Nu reeds dient de Vlaamse overheid haar bevoegdheden inzake de pedagogische inspectie en taalinspectie in de Franstalige faciliteitenscholen onverkort uit te oefenen. Tevens moet paal en perk gesteld worden aan alle vormen van ‘illegaal’ leerlingenvervoer. Daarenboven moeten de Franstalige basisscholen in de rand- en
8
taalgrensgemeenten zich strikt houden aan de wettelijke voorschriften. In het andere geval dient de subsidiëring onmiddellijk te worden stopgezet. Terzake brengt de N-VA volgende wettelijke vereisten, die op het terrein dagelijks met de voeten worden getreden, in herinnering: 1) Het Franstalig kleuter- en lager onderwijs kan in de rand- en taalgrensgemeenten enkel georganiseerd worden voor leerlingen met het Frans als moedertaal en indien het gezinshoofd in de betrokken gemeente resideert. Dus niet voor kinderen van EU-ambtenaren, noch voor Franstaligen uit de naburige Vlaamse gemeenten. 2) De leerkrachten van het Franstalig kleuter- en lager onderwijs van voormelde gemeenten, dienen de kennis van het Nederlands te bewijzen aan de hand van een diploma of getuigschrift of via een taalexamen.
BURGERSCHAP EN BURGERSCHAPSVORMING Voor de N-VA zijn burgerschapsvorming en sociale participatie van essentieel belang in de vorming van een vrije, Vlaamse staat. In deze optiek leggen wij de nadruk op het vormen van kritische, zelfstandig-denkende mensen doordrongen van maatschappelijke en ethische waarden, assertief en verdraagzaam, met respect voor verscheidenheid en een open geest op Europa en de wereld. Tegelijk leggen wij de nadruk op het vormen van verantwoordelijke burgers door het stimuleren van deelname aan allerlei sociale, culturele en economische organisaties. Het onderwijs speelt hierin, naast de opvoeding thuis, de jeugdbeweging en de sociaal-maatschappelijke organisaties, een fundamentele rol. De vakoverschrijdende eindterm ‘opvoeden tot burgerschap’ staat voor ons vooraan in het onderwijsprogramma. Politieke vorming, burgerschapsvorming, opvoeden tot burgerzin, sociale participatie, opvoeden tot verantwoordelijkheidszin, … zijn allemaal termen die wij hoog in ons vaandel dragen. We moedigen het educatief project rond burgerzin, mensenrechten, verkiezingen en democratische opvoeding voor leerlingen van 10 tot 18 jaar: “De kracht van je stem”, dan ook van harte aan en zullen de implementatie ervan op de voet volgen.
DE SCHOOL, CENTRUM VAN DE GEMEENSCHAP Als samenhorigheidspartij wil de N-VA dat, naar analogie van de Scandinavische landen, de schoolinfrastructuur ook buiten de lesuren een gemeenschapsvormende rol vervult. De grootscheepse investeringsinspanning van de gemeenschap moet maximaal ten dienste staan van diezelfde gemeenschap. Mits een kleine investering in toezicht kunnen klaslokalen, turn- en recreatiezalen,
zwembaden … ook na de lesuren ter beschikking gesteld worden voor socio-culturele activiteiten. Zo wordt elke school ingeplant in wijk en gemeente en wordt de school het kloppend hart van en voor de lokale gemeenschap.
OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID Een enquête van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies van de Vlaamse Gemeenschap (CBGS) leert dat 100% van de leerkrachten vindt dat ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen teveel afwentelen op de school. Gebroken gezinnen vormen een groot probleem. Leerkrachten beklagen zich erover dat sommige ouders nooit neen kunnen antwoorden op vragen van scholieren en automatisch elke schoolsanctie in vraag stellen. De leerkrachten suggereren dat ouders hulp nodig hebben. Er is dus maatschappelijke ondersteuning nodig. Het algemeen uitgangspunt van de overheid mag er echter geen van betutteling zijn, wel van vrijheid en verantwoordelijkheid. Een dialoog tussen alle betrokkenen kan tot creatieve voorstellen leiden. Ethicus Koen Raes pleitte reeds voor een herwaardering van het peterschap. Kunnen de CLB (Centra voor Leerlingen Begeleiding) geen helpende hand reiken aan ouders? Welke samenlevingsvorm ouders ook kiezen, of ze samen dan wel gescheiden leven, de opvoeding uitsluitend aan de school overlaten, is onverantwoord. Dat is pas risico’s nemen. Het is zaak dat overheid, ouders en schoolgemeenschappen samen verantwoordelijkheid opnemen om van onze genereuze jeugd vrije en verantwoordelijke, op de gemeenschap betrokken burgers te maken. Naast de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zou ook de Universele Verklaring van de Plichten van de Mens van Helmut Schmidt aan bod mogen komen in het leerprogramma. Een en ander dient voorwerp van permanente zorg te zijn voor de schoolgemeenschap, de oudercomités en de CLB. Daarnaast kan er ook gedacht worden aan wettelijke of decreetgevende maatregelen. Ségolène Royal, de Franse minister van Gezin en Kinderen wil dat de beide ouderlijke partners hun volle verantwoordelijkheid voor hun kinderen opnemen. De omschrijving van het ouderlijk gezag in het burgerlijk wetboek wordt uitgebreid met “de plicht tot bescherming, opvoeding, respect en co-ouderschap”. Het co-ouderschap wordt er meteen aangemoedigd met een aantal concrete maatregelen, o.a.: de vader krijgt een vaderschapsboekje zoals de moeder een moederschapsboekje krijgt, alle administratieve documenten worden in tweevoud afgeleverd, het kind wordt aangesloten bij de sociale verzekeringsinstelling van beiden, schooldocumenten worden aan beide ouders afgeleverd, het recht op sociale huisvesting wordt ook toegekend aan de ouder die het hoederecht niet heeft.
9
De minister wijst erop dat één adolescent op vier leeft met een van zijn ouders alleen en dat de meesten van hen geen opvoedkundig contact meer hebben met de vader. Eén onderhoudsgeld op vijf wordt niet betaald en het gevoel van marginalisatie van de vader is daar niet vreemd aan. Er is geen reden om aan te nemen dat het bij ons anders is. Ook de Belgische wetgever vertrekt van de responsabilisering van de beide ouders na echtscheiding. In de realiteit kan wel nog heel veel van dit mooie principe beter ingevuld worden. De verantwoordelijkheid voor en de betrokkenheid bij de opvoeding van de kinderen moet systematisch nagestreefd worden. Er kan worden gedacht: • Aan een automatisch doorlopend gezamenlijk gezag na echtscheiding, behoudens andersluidende en bijzonder gemotiveerde uitspraak. In de VSA is de “joint custody” de regel en de “sole custody” de uitzondering, waarvan de verzoeker de noodzaak moet aantonen. • Aan een aangepaste sanctieregeling wanneer de co-titularis van het ouderlijk gezag ten onrechte buitenspel gezet wordt. • Aan een systematische toets door het Vlaamse en federale parlement van alle subsidieregelen en andere relevante reglementaire bepalingen aan het principe van een vlotte, automatische bestendiging van het co-ouderschap. Nu wordt soms strijd gevoerd voor de officiële domiciliëring van kinderen om bepaalde voordelen te krijgen! • Aan het ombuigen van het recht op persoonlijk contact naar plicht tot persoonlijk contact. Het bezoekrecht is immers niet alleen een recht in hoofde van de bezoekgerechtigde ouder, maar evenzeer een omgangsrecht in hoofde van het kind. Het recht van toegang tot de rechtbank door de minderjarige zou kunnen geregeld worden. Inspiratie kan gevonden worden in het Duitse recht waar een minderjarige vanaf de leeftijd van veertien jaar bezwaar kan aantekenen in alle materies die zijn persoon betreffen. • Aan een automatische informatiedoorstroming in verband met de belangrijkste aangelegenheden – bv. schoolrapporten, medische verslagen – aan de ouder met recht op persoonlijk contact.
BESLUIT Voor de Nieuw-Vlaamse Alliantie is onderwijs meer dan ooit een prioriteit en wel omdat wij van oordeel zijn dat Vlaanderen om zijn plaats in Europa en in de wereld te bestendigen en te versterken het meer dan ooit moet hebben van zijn vermogen tot kennis(re)productie en kennisbeheersing. Het Vlaams onderwijs moet in onze ogen gestoeld zijn op de volgende vier basispijlers: het leren weten (kennis), het leren doen (vaardigheden en competenties), het leren samenleven (sociale vaardigheden) en het leren zijn (persoonlijkheidsontplooiing). Deze pijlers staan niet naast elkaar maar zijn daarentegen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enkel indien we aandacht hebben voor deze basispijlers kunnen we werk maken van levenslang en levensbreed leren voor iedereen!
10
Nieuw-Vlaamse visietekst over het leerplichtonderwijs INHOUD
Inleiding
3
Weg met de financiële drempels
4
Onderwijszorg voor elkeen
4
De herwaardering van de leraar
5
Verdere professionalisering van leerkrachten en directies
6
Een gelijke behandeling van alle leerlingen; de Nieuw-Vlaamse visie op het onderwijslandschap
7
Nederlandstalig onderwijs in Brussel
8
Onderwijs in de Vlaamse rand- en taalgrensgemeenten
8
Burgerschap en burgerschapsvorming
9
De school, centrum van de gemeenschap
9
Ouderlijke verantwoordelijkheid
9
Besluit
10
11
Barricadenplein 12 - 1000 Brussel tel. 02 219 49 30 - fax 02 217 35 10 www.n-va.be/onderwijs
[email protected]