Nieuw gebruik, oud gebouw Herbestemming van monumentale gebouwen en complexen in Leeuwarden
Open Monumenten in Leeuwarden 2011
Subsidiënten en sponsoren: De Open Monumentendag Leeuwarden 2011 is financieel mogelijk gemaakt met bijdragen van: - Leeuwarder Ondernemers Fonds - Stichting Juckema-Sideriusfonds - Stichting Herbert Duintjer Fonds - Meindertsma-Sybenga Stichting - Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen Departement Leeuwarden - Stichting Ritske Boelema Gasthuis - Gemeente Leeuwarden (Zadelfonds) Speciale dank gaat uit naar alle eigenaren van de opengestelde gebouwen en de vrijwilligers. Het is dankzij hun welwillende medewerking dat de Open Monumentendag tot stand kan komen.
Inhoud Voorwoord Inleiding Vergaderen in een postkantoor, eten en slapen in een herenhuis en een bank
5 10
Tweebaksmarkt 25, 27 en vh. 29
Een rijksbouwmeester en een architect
14
Een pakhuis getransformeerd tot wooncomplex
16
Mens sana in corpore sano
19
Wegens succes herbestemd
21
School wordt state
24
Schoollokalen voor locaalhistorici
27
Van zeepfabricage naar wonen en winkelen
30
Van herenhuis naar eetcafé
33
Een plaats van samenkomst en studie
36
Er moet eerst wat gebeuren voor er iets gebeurt
38
Eerherstel voor een binnenbak
42
Herbestemd voor specifieke doelgroepen
45
Oosterkade 72
Romkeslaan 11-73 Schoolstraat 4
Ruiterskwartier 57 Molenstraat 34-36 Groeneweg 1
Bagijnestraat 30 Weerd 18
Sacramentsstraat 19 Wissesdwinger 1 Arendstuin 35
Amelandsdwinger 205-279
Voorwoord Voor de 25e keer vindt dit jaar de Open Monumentendag plaats. Een prachtige traditie die alleen al op grond van de bezoekersaantallen is uitgegroeid tot het meest succesvolle eendaagse culturele evenement in Nederland. Het is verheugend dat ook Leeuwarden hierbij niet ontbreekt. Terecht want een stad met meer dan 500 monumenten heeft de belangstellende bezoeker veel te bieden. En bezoekers zijn er. Met een zekere regelmaat ziet men hier als toeristen herkenbare personen, gewapend met een stadswandeling, om zich heen kijken teneinde zich te oriënteren op de te volgen wandelrichting. Een enkele keer is er een aanknopingspunt voor een kort gesprek, met bezoekers die veelal uit andere delen van ons land afkomstig zijn en die vaak hun bewondering tot uitdrukking brengen voor de schoonheid van onze stad. Nog recentelijk ontmoette ik zo een zevental fietsende bezoekers, die afkomstig waren uit de Belgische stad Gent. Een stad waar men ook veel indrukwekkende monumenten kan zien. Dat is vooral mogelijk na de vereiste monumentenzorg waarbinnen behoud en herstel een onmisbare plaats innemen. Daar komt nog iets bij. En dat is terug te vinden in het landelijke thema van de Open Monumentendag 2011 waar de Leeuwarder werkgroep deze keer bij aansluit. Anders gezegd: de continue uitdaging een zinvolle bestemming te vinden voor monumentale gebouwen. De gebouwen die deze keer onder de aandacht worden gebracht, geven geslaagde voorbeelden te zien van een dergelijke herbestemming. Zonder volledig te willen zijn, noem ik in dit verband de Infirmerie, het kantongerecht, de kazerne, de manege en de MTS in de Molenstraat. Wellicht voelen bezoekers zich aangesproken door de tweede strofe uit een gedicht van Victor van Vriesland: Schijnbaar onbewogen Maar doorzien, doorleden Schuift dit stuk verleden Mij weer onder ogen De Open Monumentendag 2011 verdient in brede zin herkenning en erkenning. Mr. G. John te Loo.
Inleiding Herbestemming van vrijkomende oude gebouwen en complexen is een van de grote ruimtelijke uitdagingen in Nederland en een actueel thema in monumentenland. Herbestemmen is niets anders dan het bedenken van een nieuwe functie voor een bestaand gebouw. Vaak moet dan worden verbouwd. Ruimten worden samengevoegd of opgedeeld in kleinere vertrekken, trappen worden verplaatst, muuropeningen vergroot of dichtgezet. De kunst bij monumentale gebouwen is om dit zo te doen, dat de bijzondere historische kenmerken daarbij behouden blijven en ingepast worden en bovendien de nieuwe ingrepen zo veel mogelijk omkeerbaar zijn. Dit is meteen een van de ‘wetten’ van de monumentenzorg.
Interieur Pantheon in Rome, ca. 1750.
De nadruk die momenteel op herbestemming wordt gelegd, wekt ten onrechte enigszins de indruk dat het een nieuw thema is. Het Pantheon in Rome werd in de tweede eeuw na Christus door de Romeinen gebouwd als een tempel, mogelijk voor alle goden. Paus Bonifatius IV maakte er in 609 een rooms-katholieke kerk van, gewijd aan de heilige Maria en aan vroegchristelijke martelaren. Iets omgekeerds gebeurde met de Hagia Sophia in Constantinopel, het huidige Istanboel. Gesticht omstreeks 536 door de christelijke keizer Justinianus I, kreeg de kathedraal na de verovering van Constantinopel door Mehmet II in 1453 de functie van moskee. Het gebouw werd voorzien van minaretten, het kruis op het grote koepeldak vervangen door een halve maan en de naam veranderd in Aya Sofia. Op de keper beschouwd veranderde er ruimtelijk weinig. Zou zoiets ook kunnen met de uit 1923 daterende Koepelkerk aan de Vredeman de Vriesstraat in Leeuwarden? Het vinden van
5
Instanboel, Hagia Sophia met minaretten.
6
nieuwe functies voor kerken is een lastige opgave, door hun hele specifieke vorm en inrichting en niet op de laatste plaats door de omvang van het vraagstuk. Immers, de ontkerkelijking gaat onverminderd door en kerkgenootschappen hebben steeds minder geld om hun onroerende goederen te onderhouden. Er zullen in de komende jaren nogal wat (monumentale) godshuizen vrijkomen, die om herbestemming vragen. Nog niet lang geleden zijn in Leeuwarden twee van de vier roomskatholieke kerken afgestoten – de Johannes de Doperkerk, een rijksmonument, werd verbouwd tot fraaie kantoorruimte, maar wel ten koste van het gave interieur. Een reeks protestantse kerken, waaronder vermoedelijk de Pelikaankerk en de Koepelkerk, wacht ook het lot van afstoting. Voorbeelden van hergebruik door de eeuwen heen van beroemde gebouwen dichter bij huis dan Rome en Istanboel zijn er ook genoeg. Wat te denken van het raadhuis van Amsterdam uit 1648’55, dat in 1808 als koninklijk paleis in gebruik werd genomen? Of van het eveneens uit de Gouden Eeuw daterende stadspaleis van graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen in ’s-Gravenhage, het Mauritshuis, dat in 1822 een publieke functie kreeg als Koninklijk Kabinet van Schilderijen? Herbestemming, al dan niet gepaard gaande met een verbouwing, is dus bij wijze van spreken zo oud als de weg naar Rome. Ook in Leeuwarden, waarvan de tastbare geschiedenis weliswaar niet zo ver teruggaat als die van Rome, maar die met een middeleeuwse kern toch een respectabele leeftijd heeft, zijn legio voorbeelden aan te wijzen van gebouwen die een nieuwe functie hebben gekregen, ook in voorbije eeuwen. Men deed eigenlijk door de eeuwen heen niet anders. Zelden werd een bestaand gebouw geheel of nagenoeg geheel gesloopt. Meestal verving men een voorgevel door een modieuzer exemplaar of werd een oude kap verwijderd om een extra verdieping op een pand te zetten. Het voorbeeld van het Leeuwarder stadhuis, waarvoor in 1715
een stins uit het midden van de zestiende eeuw tot op de oude kelders werd afgebroken en vervangen door nieuwbouw, was eerder uitzondering dan regel. Pas in de loop van de negentiende eeuw en op veel grotere schaal in de twintigste eeuw werd het meer gewoon om een pand neer te halen en te vervangen door nieuwbouw. In het huidige tijdsgewricht is een gebouw veeleer een consumptieartikel dan een waardevol bezit. Duurzaam is anders. Kent Leeuwarden equivalenten van het stadhuis van Amsterdam en het Mauritshuis? Of misschien nog oudere voorbeelden en minder respectabel hergebruik? Zeker wel. Na de reformatie in 1580 kwamen alle kerk- en kloostergoederen in handen van de stedelijke overheid. Sommige kerken behielden hun functie als godshuis, andere kregen een nieuwe bestemming. De begijnenkapel aan de Bagijnestraat werd achtereenvolgens gebruikt als pakhuis, timmerhuis en brouwerij, om in 1600 tuchthuis te worden en in 1643 weer godshuis. De herinrichting door het Friesch Genootschap van het achttiendeeeuwse herenhuis van Frans Julius van Eysinga tot Fries Museum (1879) is van recentere datum evenals die van het stadspaleis van douairière Maria Louise van Hessen Kassel, weduwe van stadhouder Johan Willem Friso, tot museum Princessehof (1916). In het achttiende-eeuwse woonhuis van Maria Louises architect Anthony Coulon werd in 1938 de Fryske Akademy gevestigd en zo is de lijst verder uit te breiden. Er is dus niets nieuws onder de zon. Leeuwarden heeft in de jaren ’80 en ’90 en in het eerste decennium van het nieuwe millennium zelfs een mooie traditie opgebouwd van herbestemming. De genoemde Johannes de Doperkerk was niet het eerste kerkgebouw dat hier een aanpassing onderging voor een andere functie. Het vroegtwintigste-eeuwse onderkomen van de Christelijk Gereformeerde Gemeente aan de Wijbrand de Geeststraat, verbouwd tot appartementen, en opnieuw de begijnenkerk (Westerkerk) aan de Bagijnestraat, omgebouwd tot
Het Oud Sint Anthonygasthuis aan de Grote Kerkstraat wordt op de straatgevels na gesloopt (foto Leeuwarder Courant, 1988). 7
Verbouwing van de Beurs tot openbare bibliotheek (foto Leeuwarden Courant, 1980).
8
een kleinschalige concert- en theaterzaal, waren al eerder aan de beurt, respectievelijk in 1986-’87 en 1990. Nog een willekeurige greep. Het Beurs- en Waaggebouw (1878-’80) ging vanaf 1980 onderdak bieden aan de Openbare Bibliotheek, in gasthuizen en kloosters in de binnenstad konden huurwoningen worden gehuisvest (het Oud Sint Anthonygasthuis, de Hofwijck en het Sint Elisabethklooster) en de Friesche Bank (1919-’21) aan de Nieuweweg werd eerst een sportschool en vanaf 2008 een thuis- en daklozenopvang. Work in progress – herbestemmen is een doorgaand proces. De gereformeerde Noorderkerk achter de Grote Kerkstraat staat de tweede herbestemming binnen korte tijd te wachten. Eind jaren ’90 omgebouwd tot congrescentrum voor de Fryske Akademy zal het kerkgebouw in de komende jaren nogmaals een metamorfose ondergaan voor een nog te bepalen nieuwe functie. Voor de Kanselarij aan de Tweebaksmarkt geldt hetzelfde. Zodra het Fries Museum naar de nieuwbouw op het Zaailand is verhuisd, kan een andere gebruiker het zestiende-eeuwse gerechtsgebouw betrekken. Er wordt al hardop gedacht aan de University Campus Friesland. En eind 2011 wordt in een groot pand aan de Eewal, dat oorspronkelijk een telefoonkantoor was en later lange tijd een drukkerij onderdak bood, voor de verandering een psychologiepraktijk gevestigd. Wat is er dan werkelijk nieuw in de huidige tijd? De nadruk die overheden, het rijk voorop, op het belang van herbestemmen leggen? Het accent op het culturele aspect of op het behoud van identiteit en herkenbaarheid van onze gebouwde omgeving? Of wellicht de omvang van de opgave in de toekomst, doordat er meer gebouwen mee gemoeid zijn, terwijl de betrokken complexen, nu ook kantoor- en fabrieksgebouwen, bovendien vaak veel groter zijn dan vroeger?
Eenvoudiger is het antwoord op de vraag aan welke voorwaarden hergebruik van monumentale oude gebouwen en complexen zou moeten voldoen. • Ingrepen moeten bovenal omkeerbaar zijn of, met een duur woord, reversibel. Dat was niet het geval in de Beurs, waar een prachtige trap achter de hoofdentree moest wijken. • De oude functie moet afleesbaar blijven, maar de nieuwe moet het ook zijn. De Manege is hier misschien wel een van de meest geslaagde voorbeelden van. • En wanneer er echt een noodzaak is tot onomkeerbare ingrepen, dan dienen ze met een eigen ruimtelijke kwaliteit iets toe te voegen aan de historische kwaliteit. Ook dat is niet altijd het geval, zoals bij het prachtige kantoor van de Leeuwarder Onderlinge op de Eewal, waar de ruimtelijke ingrepen uit de jaren ’90 niet eens bij benadering de kwaliteit hebben van het historische gebouw. De praktijk blijkt dus vaak weerbarstiger dan de theorie. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de kostenfactor en de lastige marktsituatie. Niet zelden vraagt een herbestemming een extra financiële inspanning, omdat de investering anders niet rendabel is te maken en de exploitatie niet sluitend. Dat was recentelijk nog bij de verbouwing van pakhuis Hartelust aan de Romkeslaan het geval, waar bijna een miljoen euro rijkssubsidie voor de restauratie nodig was om het totale financiële plaatje haalbaar te maken. Uitdagingen genoeg voor de komende tijd. De grootste? Er moet zich altijd toevallig maar een goed passende nieuwe functie aandienen, wanneer op enig moment een bijzonder, monumentaal gebouw leeg komt te staan, en een opdrachtgever die zich wil inzetten voor de culturele kwaliteit!
De Noorderkerk wordt verbouwd tot congrescentrum It Aljemint (foto Leeuwarder Courant, 1999).
9
Vergaderen in een postkantoor, eten en slapen in een herenhuis en een bank Tweebaksmarkt 25, 27 en vh. 29 oorspronkelijke functies: post- en telegraafkantoor (25), herenhuis (27) en bankgebouw (vh. 29) / bouwjaren:1903-’05, 1885-’86 en 1885-’87 / opdrachtgevers: Ministerie van Financiën, Gajus Gratama en Gebr. Gratama Kassiers / ontwerpers: C.H. Peters (25) en H.H. Kramer (27 en vh. 29) huidige functies: congres- en vergadercentrum (25) en hotel / verbouwjaren: 2002-’04 en 2007-’08 / opdrachtgevers: Peters Monumenten BV (25) en Jan Boomsma / ontwerpers: G.A. Bergsma en Econstruct (25) en ARTEC (27 en vh. 29)
Het postkantoor aan de Tweebaksmarkt behoort met de Oldehove, de Waag en de Kanselarij tot de Leeuwarder gebouwen die het vaakst op ansichtkaarten zijn afgebeeld. Rijksbouwmeester Peters heeft zich in zijn opvallende stijl, die smalend wel eens ‘postkantorengotiek’ werd genoemd, helemaal kunnen uitleven. Talloze versieringen aan de buiten- en de binnenkant geven het gebouw allure. Sinds 1983 staat het op de lijst van rijksmonumenten. Binnen is het voortdurend aangepast aan de ontwikkelingen op het gebied van postverkeer en telecommunicatie. In februari 1995 sluit het postkantoor voor het publiek. De PTT verplaatst haar dienstverlening naar het nieuwe stadskantoor en de enige gebruiker van het gebouw is dan nog een call-centrum van de klantenservice van PTT-post. Wanneer die in 2000 een nieuw onderkomen betrekt, komt het pand leeg te staan. De Leeuwarder ondernemer Jan Boomsma, met zijn enthousiasme voor monumentale
Prentbriefkaart van het postkantoor en omgeving omstreeks 1916. 10
De hal van het postkantoor omstreeks de oplevering (foto W.A. Slager, 1904).
Het voormalige postkantoor in gebruik als Post-Plaza (foto Leeuwarder Courant/Niels Westra, 2004).
11
panden, ziet mogelijkheden er een hotel en congrescentrum van te maken. De gemeente, die meent dat een hotel op die locatie niet past in het horecabeleid en bovendien parkeeroverlast vreest, voelt er niets voor. Boomsma, inmiddels eigenaar van het gebouw, laat zich niet uit het veld slaan en komt met een nieuw plan, ditmaal om er een luxe congres- en vergadercentrum van te maken. En hoewel de vergunningen nog niet helemaal rond zijn, begint de verbouwing. De voor het call-centrum afgeschutte ruimtes verdwijnen. Systeemwanden en -plafonds worden weggehaald waardoor lang verborgen details weer aan het licht komen. Kleuronderzoek maakt het mogelijk de oorspronkelijke kleuren weer te gebruiken. Op de verdiepingen worden de oude kamers en zalen opgeknapt en van bekabeling en moderne apparatuur voorzien om als vergaderruimte te kunnen dienen. Ze krijgen daarbij namen als ‘postsociëteit’, ‘stempelkamer’ en ‘plugzaal’ die naar het verleden verwijzen. Maar de inrichting moet ook aan de eisen van de tijd voldoen. Er komt een nieuwe receptie en een lift die de gasten naar de verdiepingen brengt. De toiletten en garderobes worden gemoderniseerd en er worden een bar en grote cateringruimten ingebouwd, die ook bediening van grote gezelschappen mogelijk maken. De blikvanger is natuurlijk de centrale wachtzaal met de prachtige houten kapconstructie. De zaal wordt akoestisch aangepast en er komen moderne geluids- en lichtinstallaties. De ruimte is daarmee geschikt voor grote bijeenkomsten met honderden gasten maar ook voor intieme muziekopnamen. Na bijna een jaar werken is het gebouw gereed en heeft het de oude allure grotendeels teruggekregen. Op 12 februari 2004 is de opening van het congres- en vergadercentrum met de naam Post-Plaza. Ondernemer Jan Boomsma smaakt nóg een klein genoegen wanneer korte tijd later het gebouw tot officiële trouwlocatie wordt aangewezen. En het hotel? Dat kwam er toch. Al vrij vlug na de opening van Post-Plaza doet zich het gemis aan hotelruimte in de directe
Interieur hotel met lobby en salon. 12
Gratama’s bank ten tijde van de demping van de gracht (foto G. of
Tj. Gratama, ca. 1895).
omgeving voelen, vooral bij grotere bijeenkomsten. Het horecabeleid van de gemeente is onderwijl gewijzigd en Boomsma weet de naastgelegen panden in zijn bezit te krijgen. Het grote pand dat aan het eerdere postkantoor grenst, was gebouwd als woonhuis voor Gajus Gratema. Het gebouw met het opvallende ronde hoektorentje daar rechts van was het kantoor van de bank van Gajus en zijn broer Tjepke. Na hun geruchtmakende faillissement in 1904 kwam het hoekpand in gebruik bij de Friesche Handelsbank en de Nederlandse Bank. Gajus’ woonhuis diende rond 1915 als ambtswoning van burgemeester Patijn. In de jaren ᾿50 kwamen beide panden in gebruik bij de provincie, die ze later ingrijpend verbouwde waardoor de interieurs zwaar te lijden kregen en ook het exterieur verarmde. De inrichting van kantoor naar hotel is gebeurd zoals bij het postkantoor. Waar mogelijk zijn oude elementen weer te voorschijn gehaald en hersteld, zoals in de oude directiekamer van de Gratama’s. Die kamer met z’n zwart-marmeren schouw met daarboven de tussen pilasters gevatte dubbele spiegel en het prachtige cartoucheplafond is in oude luister hersteld. In de gebouwen zijn behalve een veertigtal luxe hotelkamers en suites, ook een lounge, een bar en een brasserie ondergebracht. Gratama’s woonhuis, het Witte Hûs, is ook aan de buitenkant grondig aangepast. De ingangspartij is hersteld aan de hand van oude foto’s en de ooit door de provincie aangebrachte kapuitbouw werd geïntegreerd in de gevel. Het hele Post-Plaza complex ademt tegenwoordig een sfeer van functionele luxe en zeer te prijzen ‘behoudzucht’.
13
Een rijksbouwmeester en een architect Oosterkade 72 oorspronkelijke functies: kantongerecht en ijkkantoor / bouwjaar: 1879 opdrachtgever: rijksoverheid / ontwerper: C. H. Peters huidige functie: kantoor / verbouwjaar: 2005 / opdrachtgever: Achterbosch Architectuur / ontwerp: Achterbosch Architectuur
14
“Het representatieve en rijk versierde gebouw heeft een paar jaar geleden zijn gebruikers verloren. Het verdient een respectabele nieuwe functie van een gebruiker die het gebouw op waarde weet te schatten.” Dat schreef Lieuwe Valk in 1997 in zijn rubriek 700 jaar bouwen in Leeuwarden over het vroegere kantongerecht annex ijkkantoor. Dat was niet alleen om die dubbele functie, maar ook vanwege de karakteristieke stijl, de stedenbouwkundige situering én als eerste opdracht in Friesland van Peters als rijksbouwmeester van groot belang. Bovendien was het exterieur nog volledig in de oorspronkelijke staat en het interieur grotendeels. Intern hadden als gevolg van functiewijzigingen wel enkele ruimten een andere bestemming gekregen en waren diverse vertrekken doorgebroken, maar de originele indeling was duidelijk herkenbaar gebleven. In 1993 was het dan ook door de Rijksgebouwendienst aangemeld als rijksmonument. Het kantongerecht had kort voordat Valk zijn artikel schreef, onderdak gevonden in een nieuw justitiekantoor aan het Zaailand. Het ijkkantoor was al eerder vertrokken, na een reorganisatie van het IJkwezen per 1 januari 1958. De Dienst van de Waarborg van platina, goud en zilver, het goudkantoor, had in de vrijkomende ruimten laboratoria ingericht om het gehalte aan edelmetaal van voorwerpen te kunnen bepalen. Na de Waarborg was de schippersbeurs een tijdlang in het gebouw gehuisvest geweest. In 2005 kocht een architectenbureau het pand om er het eigen kantoor in onder te brengen. Het bureau liet het inmiddels wat sjofel geworden gebouw opknappen en maakte het op een terughoudende manier geschikt voor de nieuwe functie. De buitenzijde, rijk gedecoreerd in neogotische en neorenaissancistische vormen, bleef volledig intact. De brede dubbele deur aan de zijde van de Oosterkade die oorspronkelijk alleen het ijkkantoor ontsloot, ging toegang verlenen tot het hele gebouw. Het eveneens fraai uitgevoerde interieur met schoonmetselwerk, cassetteplafonds, natuurstenen vloeren, lambriseringen en paneeldeuren werd waar mogelijk hersteld. De belangrijkste ingreep binnen was het waterpas maken van de bestaande vloeren: het gebouw was behoorlijk verzakt aan de westkant. De nieuwe eigenaar vestigde zich op de bovenverdieping, in de ruimten van het kantongerecht.
Vanouds verdeelt een gang over de lengte die verdieping in tweeën. Aan de achterkant – voor zover daar sprake van is – hebben medewerkers van het architectenbureau de vroegere werkvertrekken van functionarissen van de rechtbank in gebruik genomen. Deze ruimten zijn in hun originele staat gehandhaafd. Ze zijn niet alleen via de middengang bereikbaar, maar ook door paneeldeuren onderling verbonden. Zo konden de medewerkers van de rechtbank ongestoord door het publiek met elkaar in contact treden. Aan de Oosterkadezijde ligt de vroegere zittingzaal, een wachtruimte en de kamer van de kantonrechter. Bij een vorige verbouwing waren deze ruimtes doorgebroken, maar delen van de muren gehandhaafd. Bij de renovatie zijn deze muurdelen vergroot, de nieuwe werkplekken en een ontvangstruimte kunnen desgewenst afgesloten worden met deuren die in de wand schuiven. Zelfs het podium voor de rechter is gehandhaafd. De begane grond is verhuurd. Vroegere gebruikers hadden er al ruimten doorgebroken en herbestemd, maar ook hier is de oorspronkelijke indeling nog duidelijk te herkennen. Al vroeg is een deel van de benedenverdieping door een ambtenaar van het Openbaar Ministerie in gebruik genomen. De oorspronkelijke ijkkamer – met onder de huidige vloer een zware hardstenen plaat ten behoeve van het ijken – was al verbonden met de publieksruimte ernaast. De brandstofberging werd al in de jaren ’50 ingericht tot keuken en toilet. Lieuwe Valks wens is verhoord: de nieuwe gebruiker heeft het gebouw geheel in z’n waarde gelaten.
Zitting van het kantongerecht (foto Dikken & Hulsinga, 1984).
15
Een pakhuis getransformeerd tot wooncomplex Romkeslaan 11-73 oorspronkelijke functies: pakhuis, ijzerhandel / bouwjaar: 1906-’07 opdrachtgevers: Bernard Hartelust / NV Nederlandsche IJzerhandel / ontwerper: Z .S. Feddema huidige functies: appartementen en bedrijfsruimten / verbouwjaar: 2010-’11 / opdrachtgever: LontPlan / ontwerp: Jelle de Jong Architecten
In de afgelopen eeuw gingen veel Leeuwarder pakhuizen verloren. De meeste werden gesloopt, enkele brandden spectaculair af, slechts een paar kregen een nieuwe bestemming. Maar meer en meer brak het besef door dat zulke bouwwerken in het stadsgezicht bewaard moesten blijven. Tegelijkertijd werd het wonen in dergelijke utiliteitsgebouwen populair. Die omslag werd gemarkeerd door de nieuwbouw van een appartementencomplex aan de Oostersingel dat geïnspireerd is op de vormen van een ‘klassiek’ pakhuis. Het is een dubbeltje op zijn kant geweest, maar uiteindelijk konden ook de oude opslagruimten van het grote pakhuis Hartelust worden herbestemd, tot appartementen en bedrijfsruimten. Hartelust was gebouwd met als bestemming “ijzermagazijnen”. In de tweede helft van de twintigste eeuw maakten veranderingen in de manier van voorraadbeheer gebouwen met een dergelijke functie overbodig. Sinds de jaren ᾿90 gebruikte Emmaüs het pakhuis als opslagruimte en distributiecentrum, maar deze kringlooporganisatie
16
Blauwdruk (uitsnede) met aanzicht voorgevel door Z.S. Feddema, 1906.
Voormalig pakhuis Hartelust (foto Arcasa/Arthur Blonk, 2011).
kon het onderhoud van het gebouw niet betalen en vond in 2003 een betere locatie. De bebouwing in het gebied rond de Romkeslaan werd aan het eind van de vorige eeuw vrijwel helemaal vervangen door nieuwbouw. Hartelust was een beeldbepalend pand dat gehandhaafd bleef. Plannen, onder andere om appartementen voor de sociale huursector in het gebouw te realiseren, bleken financieel onhaalbaar. Na het vertrek van Emmaüs maakte een projectontwikkelaar samen met een architectenbureau plannen voor een dertigtal koopwoningen en kleine bedrijfsruimten. Overheidssubsidie, een noodzakelijke voorwaarde voor de realisatie, werd echter eerst niet toegekend. Hartelust leek verloren. Paradoxaal genoeg kwam juist door de economische crisis geld beschikbaar om het te redden. In 2009 stelden de Ministeries van Cultuur en Werkgelegenheid bijna een miljoen euro beschikbaar voor de restauratie en verbouw, een subsidie die bedoeld was om de werkgelegenheid in de bouw en de economie aan te zwengelen. Bescheiden aanvullingen van de provincie en de gemeente deden de rest om het tekort op de exploitatie, het verschil tussen kosten en opbrengsten, teniet te doen. Bouwtechnisch verkeerde het pand inmiddels in erg slechte staat. Tijdens de verbouwing was het zelfs nodig het gebouw deels van een stalen korset te voorzien om instorten te voorkomen: roestende ijzerconstructies dreigden gevels uit elkaar te drukken. Uitgangspunt bij de restauratie was de bestaande structuur van het pand te respecteren en de industriële sfeer te handhaven. Ingrepen zoals nieuwe openingen voor deuren en ramen werden duidelijk als zodanig gemarkeerd door het toepassen van contrasterende
17
materialen en constructies. Zo lagen de oude ramen achter het gevelvlak terwijl de nieuw aangebrachte vrijwel vooraan in de gevel zitten en geeft de kleur van het schilderwerk aan wat oud is en wat nieuw. Aan de buitenkant is dit tamelijk ingetogen contrast vooral aan de zuid- en oostgevel duidelijk zichtbaar. De voorgevel herkreeg grotendeels zijn oorspronkelijke indeling, nieuwe deuren en ramen refereren aan de originele. Met uitzondering van die gevel was het pakhuis ingebouwd tussen de huizen, alleen de bovenste delen van de oost- en zuidgevel waren daarom uitgevoerd in schoon metselwerk, voor de onderste delen was ‘over de hand gewerkt’. Bij de renovatie is dit zichtbaar gemaakt door die – inmiddels vrijstaande – geveldelen beige te vertinnen. Deze gevels waren bovendien deels blind, maar er moesten voor de nieuwe functie van het gebouw vensters en deuren in worden aangebracht. Aan de zuidzijde werden bovendien balkons gehangen. Intern is gebruik gemaakt van de oorspronkelijke T-vormige binnenstraat met een glazen sheddak. Bedoeld om via gaanderijen en loopbruggen toegang te verlenen tot de verschillende opslagafdelingen, ontsluit deze nu de appartementen. Om veiligheidsreden moesten de metalen gaanderijen en bruggen wel worden aangepast. Het metselwerk van de gevels aan deze binnenstraat is in het zicht gebleven. Jongere tussenvloeren die de transparantie van het gebouw deels teniet deden, zijn verwijderd; achter de lichtpui over de volledige hoogte in de zuidgevel kwam een trappenhuis als vluchtweg. Hoewel de nodige voorzieningen moesten worden getroffen op het gebied van warmte- en geluidsisolatie, is het nagenoeg gave, maar zeldzame pakhuisinterieur in zijn waarde gelaten, wat ook intern het gebouw een stoer karakter verleent.
18
Appartement in voormalig pakhuis Hartelust (foto Arcasa/Arthur Blonk, 2011).
Mens sana in corpore sano Schoolstraat 4 oorspronkelijke functie: gymnastiekschool / bouwjaar: 1885-’86 / opdrachtgever: gemeente Leeuwarden / ontwerper: J.E.G. Noordendorp / huidige functie: debatcentrum / cascoherstel: ca. 2005 / opdrachtgever: woningstichting Nieuw Wonen Friesland
In 1886 werd naar ontwerp van de toenmalige stadsarchitect en directeur der Gemeentewerken in de Schoolstraat een gymnastieklokaal gebouwd naast school nr. 4. Noordendorp heeft duidelijk moeite gedaan voor het gebouw. Gevelstenen met teksten, een kraagsteen met de Leeuwarder leeuw, accentueringen in de muren en in het metselwerk en vooral een gevelband met tegeltjes waarop gymnastische oefeningen staan uitgebeeld. School en gymnastieklokaal hebben nogal uiteenlopende gebruikers gekend met als laatste rond 1970 de Tjerk Wallesmavo die op dat moment nog geen eigen gebouw had. In die tijd gaat de omgeving achteruit. Bedrijven vertrekken en ook veel bewoners verlaten de buurt, want veel huizen voldoen er niet meer aan de moderne eisen. De gemeente besluit dat het gebied op de schop moet. Gekozen wordt voor een combinatie van renovatie en sloop en nieuwbouw. De school zal verdwijnen, maar het gymnastieklokaal met zijn opvallende uiterlijk kan gehandhaafd worden. Binnen de Leeuwarder Partij van de Arbeid leeft al enige tijd de wens van een eigen pand en die kans lijkt zich met het gymnastieklokaal aan te dienen. Er wordt een stichting opgericht die de koopsom
19
bijeen weet te krijgen, ondermeer door het uitgeven van – heel toepasselijk – ‘pandbrieven’. Enthousiast werken partijleden om het gymnastieklokaal op te knappen. Er wordt een verdieping in het pand gebouwd met een vergaderruimte en een kantoortje. Aan de zijkant komt een ingangspartij met een toiletgroep en een bar(retje). Met een knipoog naar het verleden blijven een klimrek en een paar klimtouwen op hun plaats. Op 29 september 1989 opent wethouder Dolph Kessler het pand dat de naam De Bres krijgt. Al snel verwerft De Bres enige faam. Talloze prominenten zijn er te gast, wethouders, burgemeesters, kamerleden, ministers en staatssecretarissen – zelfs minister-president Kok – komen er om onder anderen door Eelke Lok aan de tand gevoeld te worden. Een van de gasten vertelt dat gedurende enige tijd een onderdeel van de vrijdagse ministerraad in Den Haag was: “Wie moet er nu weer naar De Bres?” Enkele jaren later komen bouwtechnische gebreken aan het licht. De goten zijn niet goed meer, het voegwerk begint te vergruizen waardoor stenen los in de muren komen te liggen en in de muren veroorzaken roestige muurankers en trekstangen schade. Het stichtingsbestuur gaat op zoek naar fondsen voor de noodzakelijke renovatie. Dat mislukt en omdat de niet-commerciële exploitatie van De Bres geen (dure) bankleningen kan dragen, resteert niets anders dan het pand van de hand te doen.
Tegeltjes in de gevel van De Bres herinneren aan de periode van het gymnastieklokaal (foto Leeuwarder Courant, 1987).
20
Er wordt een koper gevonden in woningstichting Nieuw Wonen Friesland die het gebouw duchtig onder handen neemt. Huurder wordt stadsschouwburg De Harmonie die het gebouw inricht als theaterstudio – een ‘broedplaats voor theatermakers’. De akoestiek wordt verbeterd, er komt een professionele geluids- en lichtinstallatie en een beweegbare tribune. Op 27 april 2001 is de overdracht van het gebouw en een paar weken later wordt de eerste voorstelling gespeeld. Het duurt maar enkele jaren: de exploitatie drukt te zwaar op de begroting van De Harmonie. De woningcorporatie vindt in Andries Veldman een nieuwe huurder die mogelijkheden ziet het pand als Debatcentrum De Bres te exploiteren. Op 6 oktober 2006 heropent wethouder Yvonne Bleize De Bres, dat zich sindsdien manifesteert als ‘structureel, onafhankelijk podium voor het maatschappelijk debat in Leeuwarden’. Dat de gemeente aan zo’n debatcentrum hecht, blijkt ook uit de € 100.000 subsidie die in 2010 wordt toegekend.
Wegens succes herbestemd Ruiterskwartier 57 oorspronkelijke functie: schouwburg / bouwjaren: 1801-’02, XIXd (nieuwe voorgevel) / opdrachtgever: Johannes Posthumus / ontwerper: o nbekend huidige functie: biljartzaal / verbouwjaren: intern o.a. 1915-’16, voorgevel 1930 / opdrachtgever: Friesche Biljart Club / ontwerp: o.a. Hendrik Nieuwland
Het bestuur van de Friesche Biljart Club vond het in 1915 een buitenkansje dat de oude schouwburg aan het Ruiterskwartier te koop kwam. De in 1901 opgerichte club speelde z’n wedstrijden her en der in de stad, onder meer in De Klanderij en De Harmonie. Dat had z’n beperkingen en het belang van een eigen onderkomen deed zich sterk voelen. De schouwburg was in 1802 opgericht door Johannes Posthumus. Alle bekende toneelgezelschappen kwamen er spelen. De publieke belangstelling voor het theater groeide en dat zorgde indirect voor de ondergang van de schouwburg. In 1881 opende aan de overkant van de straat een nieuwe schouwburg
De Friesche Biljart Club met de oude gevel (foto Ch. Gombault, ca. 1928).
21
De Friesche Club, vooraanzicht uit 1930.
22
haar deuren, de Harmonie. Het publiek koos daarvoor en de oude schouwburg ging een kwakkelend bestaan leiden. Toen in 1915 eigenaar Van der Meer overleed en het gebouw in de verkoop ging, hapte het bestuur van de biljartclub direct toe. De grote zaal werd opgeknapt, het toneel verdween en in de zaal kregen eerst vijf en later zeven biljarttafels een plek. Op 29 juni 1916 kon het gebouw met een luisterrijke demonstratiewedstrijd in gebruik worden genomen. De geschiedenis van de biljartclub wordt daarna weerspiegeld in een reeks plannen voor aanpassingen en verbouwingen. Plannen die soms wel, soms gedeeltelijk en soms helemaal niet doorgingen. In 1924 werden de biljarttafels, die met turf verwarmd werden, vervangen door elektrisch verwarmde biljarts. Het uiterlijk van het gebouw werd in 1930 onder handen genomen, waarbij bestuurslid en architect Nieuwland de romantische laatnegentiende-eeuwse gevel uit de schouwburgtijd verving door een strakke gevel in de stijl van de Amsterdamse School. In 1941 kreeg de grote zaal een opknapbeurt. Het plafond werd verlaagd waardoor het bovenste balkon, dat de ingrepen van 1916 had overleefd, verdween. Voor de enorme kolenkachels die het gebouw verwarmden, kwam oliestook in de plaats. De ventilatie vroeg veel aandacht en de toiletgroepen werden verplaatst en verbeterd. Maar een plan om in de biljartzaal weer een toneel te maken en tegelijkertijd een fietsenkelder te realiseren, haalde het niet. Een schietbaan kwam er evenmin en een ingrijpende modernisering van de voorzaal kon in de ogen van de clubleden geen genade vinden. Een grote verandering die wel doorging, was de aanleg van vier
kegelbanen. Door de sloop van de Harmonie aan het begin van het jaren ’90 waren Leeuwarder kegelclubs hun banen kwijtgeraakt. Daar er in de nieuwe Harmonieplannen geen ruimte voor kegelbanen was, moest een nieuw onderkomen gevonden worden. Na lang overleg en met de helpende hand van de gemeente konden de banen in de Friesche Club, achter de biljartzaal, worden ondergebracht. Burgemeester Te Loo had de eer op 12 juni 1992 de banen officieel open te kegelen. Ondanks alle aanpassingen en verbouwingen is veel bewaard gebleven. De oude toneelgordijnen hangen er nog en een deel van het – loodzware – meubilair in de voorzaal staat daar al tachtig jaar. De statige, hoge biljartzaal met z’n balkon en steile banken langs de kant is nog steeds imponerend. De tegeltjes in de gang, het fraaie glas-in-loodraam, zelfs het opvallende postbakje achter de brievenbus, het ademt allemaal een hang naar traditie. Toch gaat de club met z’n tijd mee: er is inmiddels een rookhok.
Interieur van de stadsschouwburg, getekend vlak voor de verbouwing van 1844.
Interieur Friesche Biljart Club.
23
School wordt state Molenstraat 34-36 oorspronkelijke functie: MTS / bouwjaar:1935-’36 / opdrachtgever: Vereeniging voor Middelbaar Technisch en Ambachtsonderwijs te Leeuwarden / ontwerper: A. Baart sr. huidige functie: wonen / verbouwjaar: 2004-’05 / opdrachtgever: LontPlan / ontwerp: Alynia Architecten (Rudolf de Haas)
Het zal niet vaak voorkomen, dat een oud-student zijn vroegere school koopt en transformeert tot woningcomplex, maar toen directeur Arjen Lont van LontPlan deze kans kreeg, greep hij die met beide handen. Hoewel de MTS de laatste decennia niet meer dienst deed voor het schooltype waar het voor bedoeld was, werd het gebouw nog wel voor het geven van onderwijs gebruikt. Het bood onderdak aan studenten van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. De concentratie daarvan op één locatie in combinatie met de behoefte aan andere onderwijsruimten dan de traditionele klaslokalen, maakten echter dat de laatste studenten rond de eeuwwisseling vertrokken. De nieuwe eigenaar, directeur van een bouwbedrijf, kocht een van Leeuwardens meest monumentale schoolgebouwen uit de twintigste eeuw: een markant complex dat expressionistische stijlelementen van de Amsterdamse School combineert met zakelijk kubistische. De school is gebouwd in 1935-’36, tijdens de crisisjaren, maar ondanks de lastige financiële situatie tijdens de economische crisis lijkt op de bouw amper bezuinigd te zijn. In 2001 was het complex op grond van het gave exterieur, de stedenbouwkundige situering en de plaats in het oeuvre van de architect aangewezen als rijksmonument. Het gebouw, inmiddels op pensioengerechtigde leeftijd gekomen, verkeerde bouwtechnisch nog steeds in een goede staat.
24
De MTS vlak na de voltooiing van de bouw (foto H. Mellema, 1935).
Het laboratorium van de MTS (foto Leeuwarder Courant, 1969).
De Rijksdienst voor de Monumentenzorg had zich al verzet tegen eerdere plannen om in de karakteristieke MTS woningen te realiseren. Deze deden naar haar mening te zeer afbreuk aan de monumentale waarden van het schoolgebouw. Hoewel de nieuwe eigenaar gedeeltelijk aan de eisen van de dienst tegemoet kwam, adviseerde deze de gemeente opnieuw geen toestemming voor de verbouw te verlenen. De dienst eiste onder andere dat de gangen- en lokalenstructuur behouden zou blijven. B & W meenden echter dat het niet goed mogelijk was om aan alle wensen tegemoet te komen en verleenden toch toestemming. Consequentie was wel dat het Rijk geen subsidie verleende, maar ook daarzonder bleek het plan financieel haalbaar. Bij de verbouw en renovatie zijn de buitenkanten van de vleugels aan de Molenstraat en Westerparkstraat vrijwel volledig in hun oude staat gebleven. De gemetselde tuinmuurtjes met metalen spijlen zijn opgeknapt. De stalen kozijnen met enkel glas zijn gehandhaafd, maar kregen aan de binnenzijde, omwille van het energiegebruik, voorzetramen. Het grote glas-in-loodraam in de hal is hersteld. In die hal is de niet-oorspronkelijke lift weggehaald waardoor de ruimtelijkheid in het trappenhuis en de vide is teruggebracht. Tegelvloeren en betegelde wanden zijn gerestaureerd. Omdat in de vroegere lokalenvleugels de originele constructieve elementen als basis voor de nieuwe inrichting fungeren, konden de woonruimtes hoge plafonds en dito ramen krijgen. De appartementen
25
aan de zuidzijde beschikken over een loggia, een inpandig balkon. De woningen zijn toegankelijk via nieuw gecreëerde galerijen aan de achterkant. Naast de gezamenlijke hal beschikken de bewoners over een ruimte voor algemeen gebruik, een fietsenstalling en eigen berging in de kelder. Het voormalige ‘stoomlokaal’ met glazen dak aan de Westerparkstraat kreeg de functie van garage. Het gebouw kreeg de naam Wilhelminastate, naar het borstbeeld van haar moeder dat prinses Juliana bij de opening aan de school schonk en dat een prominente plaats in de hal kreeg. De aanduiding “MTS” op de toren is in ere hersteld.
Interieur centrale entreehal met trappenhuis.
26
De machinehal is in gebruik als parkeergarage.
Schoollokalen voor locaalhistorici Groeneweg 1 oorspronkelijke functie: schoolgebouw / bouwjaar: 1840-’41 / opdracht gever: Stad Leeuwarden / ontwerper: G. van der Wielen (toeschrijving) huidige functie: Historisch Centrum Leeuwarden / verbouwjaar: 2006 / opdrachtgever: Gemeente Leeuwarden / ontwerp: Marc van Roosmalen
De publieksruimten van het HCL zijn gesitueerd in een gebouw dat meer dan 125 jaar dienst heeft gedaan voor basis- en voortgezet onderwijs. Voor die functie werd het uiteraard tussentijds herhaaldelijk gemoderniseerd, aangepast en uitgebreid. In een deel van wat de Prinsentuinschool was gaan heten, had Omrop Fryslân in 1959 onderdak gevonden, in een ander deel werd nog tot 1971 les gegeven. Na verschillende verbouwingen kreeg de Omrop in het gebouw de beschikking over een goed geoutilleerde studio. Aanvankelijk was die alleen bestemd voor regionale radio-, later ook voor televisie-uitzendingen. In 1999 verliet de Omrop de binnenstad: elders konden alle activiteiten efficiënt gecombineerd worden. De Gemeente Leeuwarden kocht het complex vanwege de ligging in het Hofsingelgebied rond de Prinsentuin, dat zij een kwaliteitsimpuls wilde geven. De gebouwen, die een algemeenculturele bestemming zouden krijgen, gingen eind 1999 echter onverwachts onderdak bieden aan burgemeester en wethouders.
De ‘Prinsentuinschool’ gezien vanuit het noordwesten (foto F.C.D. Popken, 1952).
27
De studio’s van Omrop Fryslân in het oostelijke deel van het schoolgebouw (foto Dick van der Heijde jr., 1984).
28
Het College had het stadhuis aan het Raadhuisplein op stel en sprong moeten verlaten: lekkende cv-buizen maakten een langer verblijf onmogelijk. Inmiddels was de huisvesting van het Historisch Centrum Leeuwarden, het vroegere gemeentearchief, onderwerp van discussie. De depots voldeden niet aan de eisen en het Centrum wilde zijn activiteiten verbreden. Naast het beheren van archieven had het de ambitie zich te ontwikkelen tot centrum voor locaalhistorische informatie en activiteiten op het gebied van de Leeuwarder geschiedenis. Aanpassing van het gebouw aan de Grote Kerkstraat bleek een te complexe en te kostbare operatie. Een alternatieve locatie werd gevonden in het bestuurscentrum, dat vrij kwam toen B & W naar het gerestaureerde stadhuis konden terugkeren. Het HCL kreeg aan de Groeneweg bovendien een gelukkige situering met Tresoar en de Fryske Akademy op een steenworp afstand. Voor het ontwerp werd een beroep gedaan op een architect bij de Rijksgebouwendienst met als specialiteit het geschikt maken van monumentale gebouwen voor hedendaags gebruik. De krappe gemeentekas maakte dat deze wel de opdracht mee kreeg het bestuurscentrum sober, maar doelmatig aan te passen. Het negentiende-eeuwse schoolgebouw is ontdaan van de jongere uitbreidingen waar het aan de zuid- en westkant achter schuilging. Het was niet groot genoeg voor alle functies van het HCL. Het depot kwam daarom ondergronds in een kelderbak waarin acht kilometer archief kan worden opgeslagen. Kantoren vonden een plek in een zijvleugel op palen die langs de blinde muur van de westelijke belender verrees. Door deze opzet ontstond een groot open voorterrein en werd het vrije zicht op de Prinsentuin hersteld. Aan de Prinsentuinzijde is het negentiende-eeuwse karakter versterkt. In het oorspronkelijke gebouw is een riant informatiecentrum
gerealiseerd en ruimten waar exposities over de geschiedenis van de Friese hoofdstad worden georganiseerd. Bovendien konden er een grote en een kleinere zaal gemaakt worden voor lezingen, vergaderingen en cursussen. Een nieuwe, in contrasterende materialen uitgevoerde, entreepartij en een serre met een voor de gevel geplaatste draagstructuur bieden toegang tot de verschillende delen van het gebouw. De oorspronkelijke, tweebeukige structuur van het vroegere schoolgebouw is intern redelijk afleesbaar: bezoekers van de ruimten in de noordbeuk aan de Prinsentuinzijde lopen eerst door de zuidbeuk. Uit de noordbeuk is het plafond verwijderd. Dat maakte het aanbrengen van een entresol mogelijk. De ‘stadstusschenschool en bewaarschool’, inmiddels een gemeentelijk monument, is direct vanaf de opening hét erfgoedcentrum van Leeuwarden gebleken.
Exterieur vanaf de Groeneweg.
De studiezaal.
29
Van zeepfabricage naar wonen en winkelen Bagijnestraat 30 oorspronkelijke functie: zeepziederij / bouwjaren: XVII, XVIII, XIX, 1916-’17 / opdrachtgevers: diverse / ontwerp: J.H. Stoett (1916-’17) huidige functie: winkelruimte met bovenwoning / verbouwjaar: 2009-’10 / opdrachtgever: particulier / ontwerp: Adema Architekten
30
Bagijnestraat 30 was tot voor enige jaren een nogal onopvallend gebouw. Het strekt zich als een soort verlengstuk van het voorname herenhuis Nieuwestad 53 liefst circa veertig meter in noordwaartse richting uit tot aan de Bagijnestraat. Daar valt weinig meer te zien dan een goed onderhouden pand van één bouwlaag met een sobere, negentiende-eeuwse gevel waarin een eenvoudige voordeur en een zesruits venster naast een anonieme bedrijfsdeur staan. Ook de dakkajuit daarboven verraadt niets over de oude functie van het gebouw noch over het nieuwe gebruik. De panden aan de Nieuwestad en de Bagijnestraat vormen al lang een eenheid. Was de Nieuwestad vanaf de zestiende tot ver in de negentiende eeuw een place to be voor rijke kooplieden, handelaren en ook leden van het bestuurspatriciaat, daarachter strekten zich onder meer hun tuinen en erven uit, deels bebouwd met koetshuizen en andere gebouwen van minder importantie. Zo ook bij Nieuwestad 53 en Bagijnestraat 30. Nieuwestad 53 is zonder twijfel een voor Leeuwarden uniek pand: het is de enige stadswoning waarvan de voorgevel geheel met hardsteen beplaat is. Het wat strenge aanzicht dateert uit 1766-’67 en kwam tot stand in opdracht van Jan Dirks Zeper. What’s in a name? Zepers pand heette de Drie Gouden Kronen. Dezelfde naam droeg een door hem in 1770-’71 gebouwde windmolen aan de Dokkumer Ee in het huidige Snakkerburen, een oliemolen waar olie uit zaden werd geslagen voor de productie van zeep. En laat nu die zeep gefabriceerd worden in het bedrijfsgebouw achter Nieuwestad 53, Bouwtechnische tekening van Bagijnestraat 30 uit 1916. de zeepziederij Bagijnestraat 30.
Het is al vanuit de zeventiende eeuw een gegeven, dat hier aan de Bagijnestraat een zeepziederij zat. Een akte uit 1673 maakt melding van een ‘huysinge en seeperije’. Zeventiende-eeuwse onderdelen zijn in het huidige pand vermoedelijk nog steeds zichtbaar, want stukken metselwerk van de zijmuren in wild verband van louter koppenlagen kunnen heel goed uit die periode dateren. Nadat de doopsgezinde koopmansfamilie Zeper de panden had verworven – de familie was zo vermogend, dat ze op enig moment in de tweede helft van de achttiende eeuw de volledige Deinumer Zuupmarkt bezat – is behalve het herenhuis ook de zeepziederij stevig verbouwd en vergroot. Wat nu zeventiende- en achttiende-eeuwse onderdelen zijn, is lastig te onderscheiden. In de negentiende eeuw is de voorzijde aan de Bagijnestraat weer vernieuwd en toen moet ook de oorspronkelijke kap zijn verwijderd. Het kan niet anders of het bedrijfspand kende in de achttiende eeuw een hoog zadeldak tussen topgevels, maar daarvoor is een veel lagere, mansardeachtige, geknikte schildkap in de plaats gekomen. En dan was er ook nog een verbouwing in 1916-’17. Bagijnestraat 30 is tot in de twintigste eeuw in gebruik gebleven als zeepziederij. Eerst lange tijd van olie voorzien door De Drie Gouden Kronen – een uit de molen afkomstige gevelsteen bevindt zich tegenwoordig in een pand aan de James Wattstraat – is op enig moment overgestapt op olie uit molen De Eendracht op Camstraburen aan de Dokkumertrekweg. Dat was met zekerheid zo in de late negentiende eeuw, toen olieslager J. Pel eigenaar van de
Voorgevel zeepziederij aan de Bagijnestraat
31
Aanzicht oostgevel vanuit de tuin.
beide bedrijven was. De productie in de zeepziederij is uiteindelijk gestaakt in 1950. Na lange tijd leeg te hebben gestaan, heeft eerst de begane grond van het pré-industriële bedrijfsgebouw een nieuwe bestemming gekregen: winkelruimte. De grote zolderverdieping, lange tijd gebruikt voor opslag, volgde in 2009-’10 door een ingrijpende verbouwing in opdracht van particulieren. Met inbreng van architectenbureau Adema uit Dokkum is de ruimte omgevormd tot een woonhuis en opeens een stuk minder onopvallend geworden, al is dat aan de straat niet te zien. Het pand is aan de straat simpelweg mooi gemaakt, eenvoudig hersteld. Maar daarachter is als het ware een grote hap uit het midden van het negentiende-eeuwse dak gehaald en vervangen door een opvallende doosvormige constructie met een fors overstekend dak aan de oostelijke kant, waar een veranda is neergezet en een binnentuin en een groot groengebied liggen. Die ingreep was vooral nodig om leefruimte met goede stahoogte te creëren. De delen van de oude kap die aan de voor- en achterzijde zijn gehandhaafd, pakken de doos als het ware in en konden prima dienen voor het onderbrengen van een grote slaapkamer, een ruime badkamer en atelierruimte. Stedelijk wonen in optima forma, maar met een vleug landelijkheid door het zicht op veel groen. Voor wie de opvallende woning wil zien, moet de winkel aan de Nieuwestad binnentreden. 32
Van herenhuis naar eetcafé Weerd 18 oorspronkelijke functie: woonhuis / bouwjaar: eerste kwart 19e eeuw / opdrachtgever: E. Roorda of Joh. Bieruma Oosting / ontwerp: Gerrit van der Wielen (toeschrijving) huidige functies: café-restaurant en woonhuis / diverse interne verbouwingen
“De bloemen die ons bij de opening geschonken waren, stonden er nog toen de Duitsers ons land binnenvielen en ons gebouw inpikten”. Zo begon de voorzitter van de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden zijn toespraak toen deze organisatie in 1948 haar pand aan de Weerd opnieuw in gebruik nam. De Vrijzinnig Hervormden hadden het vlak voor de Tweede Wereldoorlog gekocht met de bedoeling er een verenigingsgebouw van te maken. Hoewel de plannen van architect Sierk Roosma door de mobilisatie alleen in een vereenvoudigde vorm konden worden gerealiseerd, beschikte ze er in mei 1940 toch over zaaltjes, werkkamers en ruimten voor het bestuur. Het bleek van korte duur. Weliswaar bezetten de Duitsers het gebouw niet lang, maar de wezen van het Old Burger Weeshuis die gedwongen waren hun plaats in te nemen, bleven er bijna acht jaar. Vóórdat de Vrijzinnig Hervormden er neerstreken, had Weerd 18 al uiteenlopende bestemmingen gehad. De bekendste gebruiker was het landelijk befaamde Instituut Poutsma geweest. Poutsma begeleidde er vanaf 1889 leerlingen die in het voortgezet onderwijs niet goed konden meekomen of extra toezicht nodig hadden. De instelling stond dan ook bekend als ‘drilschool’ en ‘ezelsacademie’. Sommige leerlingen kregen er een complete opleiding, andere maakten er slechts hun huiswerk. Naast verschillende vormen van voortgezet onderwijs verzorgde het instituut de meest uiteenlopende soorten vervolgonderwijs. Gedurende de bloeitijd, in de eerste decennia van de twintigste eeuw, telde het instituut meer dan honderd leerlingen, waarvan enkele tientallen intern. Hoe deze in het gebouw ondergebracht waren en les kregen, is onbekend. Als particuliere instelling hoefde Instituut Poutsma niet te voldoen aan de huisvestingseisen die voor het reguliere onderwijs golden. Dat zal het inrichten van zijn onderwijsruimten ongetwijfeld gemakkelijk hebben gemaakt. Poutsma’s ‘drilschool’ werd na zijn dood door zijn weduwe en enkele medewerkers voortgezet, maar het bleek steeds lastiger geschikte docenten aan te trekken. In 1920 moest het instituut zijn poorten sluiten. Daarna vestigde de firma Westra & Co. een groothandelsbedrijf in garen en tricot in het gebouw. De Vrijzinnig Hervormden gebruikten het pand voor eigen activiteiten en verhuurden zaaltjes aan geestverwanten en het instituut Praehep dat net als Poutsma voor examens opleidde. In 1983 verkocht de VvVH het aan een stichting die er onder de naam Bombardon een
33
De Weerd in noordelijke richting (foto F.C.D. Popken, 1959).
34
goedkoop eetcafé, een koffiebar en een sleep-inn vestigde en er cursussen en exposities organiseerde. Op de bovenste verdiepingen creëerde de stichting eenvoudige woonruimte. Hoewel de nonprofit organisatie op vrijwilligers dreef, kreeg zij de exploitatie niet sluitend. Onder de volgende gebruiker brak de roerigste periode van Weerd 18 aan. Als Cultureel Centrum Friesland fungeerde de vroegere ‘drilschool’ als jongerencentrum compleet met huisdealer. Wegens – al dan niet vermeende – illegale verkoop van alcohol en het gebruik van harddrugs werd het op last van de politie zelfs enige tijd gesloten. Dat leidde tot relletjes in de binnenstad. Na de definitieve sluiting van het CCF werd Weerd 18 nog korte tijd bezet door de Fries Turkse Arbeiders Vereniging en de Vereniging voor Kulturele Samenwerking die er hoopten goedkope huisvesting te vinden. Sinds eind 1990 hebben de onderste verdiepingen van het gebouw een commerciële horecabestemming en worden de bovenste etages als woonruimte verhuurd. Een van de bekendste bewoners was de
Leeuwarder nachtburgemeester, pianist en entertainer Jan Giro. Het pand staat sinds 1967 op de monumentenlijst en dat maakt het gebruik van de verdiepingen voor woonruimte lastig: voor de bewoners moeten vluchtwegen gecreëerd worden, die de monumentale waarden van het gebouw kunnen aantasten. Een financieel gezonde exploitatie bleek dan ook niet steeds even eenvoudig. Ondanks alle functieveranderingen – die hier maar gedeeltelijk zijn opgesomd – heeft het pand extern zijn oorspronkelijke opzet behouden. Hoewel het bouwjaar onbekend is en verschillende Leeuwarder notabelen in aanmerking komen als bouwheer, is nog goed te zien dat het bedoeld was als prestigieus herenhuis. Aan de voorkant van het in een ingetogen empirestijl gebouwde patriciërshuis valt enkel aan de naam af te lezen dat er een eetcafé gevestigd is. Aan het Herenwaltje blijkt dat uit het terras dat in de vroegere tuin is ingericht. Inwendig zijn op de bel-etage links van de middengang twee vertrekken doorgebroken en is een lange bar geplaatst. Aan de zuidkant van de gang ligt het monumentale trappenhuis met aan weerszijden twee negentiende-eeuwse kamers. De verdiepingen zijn meermalen heringericht en bezitten weinig monumentale elementen meer.
Eetcafé Bombardon omstreeks 1985.
35
Een plaats van samenkomst en studie Sacramentsstraat 19 oorspronkelijke functie: synagoge / bouwjaar: 1865 / opdrachtgever: joodse gemeenschap / ontwerp: Herman Rudolf Stoett huidige functies: dansschool en instituut voor huiswerkbegeleiding / verbouwjaar: 1978 / opdrachtgever: Gemeente Leeuwarden / ontwerp: Architectenbureau Abe Bonnema
Toen in 1982 de oude synagoge tot dansschool werd herbestemd, wekte dat afgrijzen. Velen – en niet alleen leden van de joodse gemeenschap – meenden dat een voormalig huis van samenkomst, gebed en studie ongeschikt was voor frivole activiteiten. Temeer omdat deze enige overgebleven Friese synagoge als lieu de mémoire fungeert voor een grotendeels vermoorde bevolkingsgroep. Hoewel de weerstand geleidelijk plaats maakte voor berusting, deed nog vijftien jaar later professor Arnold Heertje een oproep het gebouw een passender bestemming te geven, maar wel met een joods accent. De Joodse Gemeente zag al lang geen mogelijkheden meer gebeds diensten in het gebouw te houden. Daarvoor moesten namelijk minstens tien mannen ouder dan dertien aanwezig zijn, een aantal dat vaak niet werd gehaald. In 1948-’49 was voor de weinige joden die de oorlog overleefd hadden, binnen de muren van het gebouw al een kleine synagoge ingericht. Onder leiding van architect A.J. Feddema waren door een tussenmuur twee ruimten afgeschut: een kleine sjoel en een vergader- en leslokaal. De grote ruimte die alleen nog
Het interieur van de synagoge (foto H. Mellema, ca. 1960). 36
De danszaal in de voormalige synagoge (foto Dikken & Hulsinga, 1992).
incidenteel werd gebruikt, is in 1964 onttakeld en verloor daarmee haar synagogaal karakter. De kleine joodse gemeenschap was in de jaren zeventig niet meer in staat het pand te onderhouden. De gemeente Leeuwarden onderkende de emotionele en cultuurhistorische waarde van het gebouw dat inmiddels onder Monumentenzorg viel, en nam het voor een symbolisch bedrag over. Ze liet het in 1976-’77 restaureren en gaf het een algemeen-culturele bestemming. De buitenkant is daarbij in oude luister hersteld en binnen is de tussenmuur afgebroken. De Joodse Gemeente kon van de ontmantelde synagoge gebruik maken, maar koos ervoor een zaaltje in de Slotmakersstraat voor diensten en andere bijeenkomsten in te richten. Het bouwwerk dateert uit het derde kwart van de negentiende eeuw. Een uit 1805 daterende voorganger is toen fors uitgebreid tot een langwerpige, driebeukige hal. Zes kolommen ondersteunen een gewelf boven de middenpartij en een vlak plafond boven de zijbeuken. Tussen kolommen en buitenmuren zijn galerijen aangebracht. Bij de plaatsing van de vensters is daarmee geen rekening gehouden. Inwendig heeft het gebouw zijn karakter grotendeels behouden. In verband met de functie van dansschool zijn geluidswerende maatregelen genomen, maar deze tasten de monumentale waarde niet aan. De huidige gebruiker gaat respectvol om met het bouwwerk, maakt zijn leerlingen bewust van de oorspronkelijke functie en investeert in het behoud. Hoewel de synagoge haar oorspronkelijke functie verloor, gebruikt joods Leeuwarden het gebouw nog incidenteel, zoals voor het vieren van de Israëlische onafhankelijkheidsdag. Deze ankerplaats voor de herinnering staat in het hart van de vroegere joodse buurt. 37
Er moet eerst wat gebeuren voor er iets gebeurt Wissesdwinger 1 oorspronkelijke functie: Infirmerie (militair hospitaal) / bouwjaar: 1837 / opdrachtgever: Stad Leeuwarden / ontwerp: Gerrit van der Wielen huidige functie: huisvesting voor culturele instellingen / verbouwjaren: 2001-’02, 2008 / opdrachtgevers: CvBK Fryslân en Corporatieholding Friesland (2001-’02), Keunstwurk en WoonFriesland (2008) / ontwerp: Heldoorn Architecten, Heldoorn Ruedisulj Architecten
Het nieuwe militaire hospitaal werd al herbestemd, voordat het gebouw was opgeleverd: in afwachting van hun definitieve locatie vonden de rechtbank en het gerechtshof er huisvesting. Bovendien kwam in de oostelijke vleugel een bewaarschool, een voorganger van de onderbouw van het basisonderwijs. De juristen vertrokken in 1850, de kleuters zes jaar later. Toen pas werd het complete gebouw in gebruik genomen voor het doel waarvoor het was ontworpen. Het gebruiksgemak van het U-vormige complex werd in 1883 vergroot door het aanbrengen van galerijen langs de binnenkant van de zijvleugels. De gangen daarin ontsloten de ziekenzalen. In 1886 verving men een bijgebouw aan de noordzijde door een barak voor patiënten met besmettelijke ziekten en werden een lijkenhuis en desinfecteervertrek aan het complex toegevoegd (in de barak werden in de praktijk vooral soldaten verpleegd die een geslachtsziekte hadden opgelopen).
38
De noordkant van de Infirmerie met het badhuis (foto H. Mellema, ca. 1937).
Bouwtechnische tekening van de Infirmerie uit 1930.
Na het vertrek van de laatste militairen in het begin van de jaren ᾿20 kon de gemeente zelf over haar gebouw beschikken. Ze richtte het in voor Gemeentewerken en andere diensten zoals het Woningbedrijf. Ook de Geneeskundige Dienst, inclusief een wachten onderzoeksruimte voor TBC-patiënten, vond er onderdak. De bouwkundige aanpassingen bleven beperkt: het aanbrengen van een trappenhuis was de grootste ingreep. In dezelfde periode werd de barak voor patiënten met een besmettelijke ziekte omgebouwd tot badhuis. Zolang een badkamer nog een luxe was, stonden Leeuwarders er in de rij voor hun wekelijkse wasbeurt. In de jaren ᾿80 verlieten de gemeentelijke instellingen het pand om plaats te maken voor de School voor Verpleegkundigen en enkele verwante opleidingen. Met beperkte middelen werden aanpassingen gedaan en bijna twee decennia lang deed de Infirmerie dienst voor het onderwijs. Nadat de opleiding tot docent Drama van de NHL – waar het gebouw ongeschikt voor was – een nieuwe accommodatie aan de Bouhof had gekregen, kwam het bouwwerk voor een nieuwe bestemming beschikbaar. Toen in 1998 de Kunstuitleen met spoed nieuw onderdak moest vinden, kwam een al bestaand plan in een stroomversnelling. In de Infirmerie zou het Centrum voor Beeldende Kunst Fryslân nieuwe
39
activiteiten ontwikkelen. Bovendien werd een aantal beeldende kunstenaars atelierruimte in het gebouw aangeboden. De Kunstuitleen en kunstenaars hadden het gebouw net betrokken, toen het door een grote brand zwaar werd beschadigd. Het Centrum, dat het uitgeleefde gebouw voor een symbolisch bedrag had overgenomen, kon het begin 2003 opnieuw in gebruik nemen, gerenoveerd en gerestaureerd. Intern waren de originele kleuren en opschriften van de oorspronkelijke binnendeuren hersteld evenals de granitovloer met de inscriptie MH achter de voordeur. Het stucwerk, de vloeren en installaties waren vernieuwd. De Infirmerie had een nieuw dak gekregen waarbij de lage, houten spantconstructie was vervangen door een hogere van metaal. Dat maakte het optimaal benutten van de zolderruimte mogelijk. Aan het uiterlijk was weinig veranderd. Alleen was aan de binnenkant van elke zijvleugel als extra (nood) uitgang een zwart bakstenen trappenhuis aangebracht dat met glasstroken aan het gebouw was verbonden.
40
Oud en nieuw komen bij elkaar op de binnenplaats.
Het mortuarium werd in stukken gezaagd en van de westkant van de binnenplaats naar de oostkant verhuisd. De Kunstuitleen kreeg de beschikking over expositieruimtes, depots, administratieve ruimtes en een lijstenmakerij. Keunstwurk, de provinciale instelling die adviseert, ondersteunt en onderneemt op het gebied van cultuureducatie, amateurkunst en professionele kunst, vestigde zich op de eerste verdieping van de Infirmerie, omdat de eerdere huisvesting aan Achter de Hoven werd herbestemd tot Popacademie. De opening ging met rumoer gepaard: teleurgestelde kunstenaars protesteerden omdat maar een deel van de beloofde ateliers was gerealiseerd. Bij de oorspronkelijke plannen was uitgegaan van een atrium, een glazen overkapping van de binnenplaats die transparant afgesloten zou worden. Die ruimte zou dienst gaan doen als expositiezaal, maar onvoorziene ontwikkelingen rond het eigendom en gebruik van het gebouw, leidden tot een heel andere invulling. Enkele jaren na de ingebruikname van de gerevitaliseerde Infirmerie verrees tussen de zijvleugels een vrijwel geheel gesloten blok, het Huis voor Amateurkunst, een onderdeel van Keunstwurk. Voor de realisatie hebben woningstichting WoonFriesland, Keunstwurk, de gemeente Leeuwarden en de provincie Fryslân samengewerkt. Het Huis voor Amateurkunst biedt ruimte aan een danszaal met een theaterzaal erboven en goed geoutilleerde oefenruimtes voor amateurkunstenaars. Ook kleedruimtes, toiletten en bergingen vonden er een plaats. Het zalenblok werd met glaspuien aan de zwarte trappenhuizen gekoppeld, de gangen tussen de nieuwbouw en het bestaande bouwwerk gingen dienst doen als foyer en expositieruimte. Het lijkenhuis verdween. De felblauwe kleur is een van de meest in het oog springende kenmerken van de voor het overige strakke doos en vormt een stevig contrast met de historische context. 41
Eerherstel voor een binnenbak Arendstuin 35 oorspronkelijke functie: militaire manege / bouwjaar: 1856 / opdrachtgever: Gemeente Leeuwarden / ontwerp: Th. Romein huidige functie: onderwijsruimte Stedelijk Gymnasium / verbouwjaar: 2006 / opdrachtgever: Piter Jelles Scholengemeenschap / ontwerp: Heldoorn Architecten (Mannus Schutten)
Gemeentearchivaris Rinske Visscher toonde zich in haar beschrijving van de geschiedenis van Leeuwarden in de tweede helft van de negentiende eeuw verontwaardigd, dat het gemeentebestuur tienduizenden guldens had moeten uitgeven aan een oefenruimte voor dragonders die maar drie jaar was gebruikt. In 1847 legerde de landelijke overheid deze met sabels uitgeruste, lichte cavalerie in Leeuwarden. In 1856 kreeg de eenheid de beschikking over een overdekte oefenruimte in de vorm van een eenvoudige hal, maar wel met afmetingen van liefst tweeënveertig meter lang en eenentwintig breed! Om die grote ruimte te kunnen overspannen, gebruikte stadsbouwmeester Thomas Romein gietijzeren polonceauspanten, kapspanten opgebouwd uit schuin tegen elkaar geplaatste spantbenen, versterkt door drukstangen en trekstaven. Het is de oudst bewaard gebleven toepassing hiervan in Nederland. Langs de wanden kwam – als een lambrisering – de voor een manege functionele schuine betimmering. Daglicht viel binnen door een centraal op het dak geplaatste lantaarn en door drielichtvensters hoog in de voor- en achtergevel. De zijgevels met
42
Exterieur na de verbouwing (Monumentenzorg gemeente Leeuwarden, Het Hoge Noorden 2006).
De Tentoonstelling van Nijverheid en Kunst door Vrouwen Vervaardigd in de Manege (foto G.H. Matthijssen, 1878).
verdiepte velden bleven blind, de voorgevel kreeg hoekpilasters en een dubbele toegangsdeur onder de ramen. Een gebouw kortom, waarvan het gebruik de vormgeving bepaalde, een vormgeving die op haar beurt bepaald werd door moderne technische mogelijkheden. De dragonders vertrokken al in 1859, maar de manege was voor allerlei functies geschikt. De Koninklijke Marechaussee verbleef er, tijdens de Koude Oorlog benutte de Bescherming Bevolking het gebouw als commandocentrum en lesruimte en vanaf 1986 diende het als opslagruimte voor de brandweer. Voor die nieuwe functies onderging de grote hal wijzigingen die afbreuk deden aan haar karakter. Niet alleen werden in de voorgevel extra kozijnen geplaatst, maar ook kreeg een groot deel van de binnenruimte een tussenvloer. Omstreeks de laatste eeuwwisseling kwam de manege weer leeg te staan. Het gebouw was inmiddels op de lijst van rijksmonumenten geplaatst en aanpassing aan een nieuwe bestemming bleek lastig. De omringende bebouwing was inmiddels grotendeels verdwenen. Het Arendstuingebied kreeg een impuls door het Hofsingelproject dat de kwaliteit van de noordoostelijke rand van de historische binnenstad moest verbeteren. Sinds enkele jaren vervult de grote stenen hal een nieuwe functie: onderwijsruimte voor het naastgelegen, sterk gegroeide Stedelijk Gymnasium. Op een slimme manier is tegemoet gekomen aan de schijnbaar tegengestelde wensen van onderwijs en monumentenzorg. Ruim onder de kapconstructie en op enige afstand van de buitenmuren kreeg de manege een hardglazen ‘kas’ als binnenschil. Daarin vonden vier onderwijsunits, een mediatheek en studieplekken een plaats. De kas maakt een redelijke beheersing van het klimaat in de onderwijsruimten mogelijk. Bovendien zijn de sfeer en ruimtelijkheid van het gebouw in hun waarde en de frêle en elegante spanten in het zicht gelaten. De ruimte tussen binnen- en buitenschil doet bovendien dienst als spouw. Bestaande ruimten bij de ingang werden ingericht tot toiletgroepen. Technische installaties bleven in het zicht. 43
Licht stroomt overvloedig binnen, niet alleen door de bestaande ramen, maar ook door nieuwe: lange horizontale vensterstroken in de kap en hoge verticale binnen de verdiepte velden van de zijgevels. Ook deze ingetogen en zorgvuldig uitgevoerde ingrepen in de buitenschil verstoren de totale verschijningsvorm van het monumentale gebouw amper. De zo gerevitaliseerde manege waarvan de architectonische en cultuurhistorische waarde gerespecteerd bleven, werd genomineerd voor de BNA-architectuurprijs ‘Gebouw van het jaar 2007’.
Interieur na de verbouwing (Monumentenzorg gemeente Leeuwarden, Het Hoge Noorden 2006).
Interieur na de verbouwing (Monumentenzorg gemeente Leeuwarden, Het Hoge Noorden 2006). 44
Herbestemd voor specifieke doelgroepen Amelandsdwinger 205-279 oorspronkelijke functie: kazerne / bouwjaar: 1863 / opdrachtgever: Ministerie van Oorlog / ontwerp: majoor J.A. Feith en kapitein A. Tutein Nolthenius huidige functie: wonen / verbouwjaar: 1982-’84 / opdrachtgever: woningstichting Beter Wonen / ontwerp: Koöperatieve Architecten Werkplaats
Het heeft ongeveer een decennium geduurd voor de Prins Frederikkazerne een nieuwe functie kreeg. Maar toen de verbouw eenmaal voltooid was, gold het hergebruik als voorbeeldig: niet alleen kwamen bijna wekelijks belangstellenden uit Nederland een kijkje nemen, maar ook uit Engeland, België en Duitsland. Sommige nieuwe bewoners kregen zelfs het gevoel in een dierentuin te wonen. Op 30 augustus 1972 verliet het laatste onderdeel van de landmacht het gebouw en twee jaar later kregen de paar militairen die de kazerne nog gebruikten, elders emplooi. Na de ontruiming volgde een periode van grote onzekerheid over de toekomst van het complex. Zolang die niet duidelijk was, vervulde het tijdelijke functies, zoals opvang van wat men Surinaamse rijksgenoten noemde. Vanaf 1978 streefde de gemeente naar sloop van het gebouw en kantoorbestemming voor het terrein. Lokale belangenorganisaties van alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens bedachten alternatieven. Zij kregen steun van de kort daarvoor opgerichte politieke partij PAL (Politieke Aktie Leeuwarden). In samenwerking met de Landelijke Organisatie voor Bijzondere Huisvesting en de Groninger Academie van Bouwkunst kwam een ontwerp tot stand waarbij de structuur van het gebouw de basis vormde voor een indeling in één- en tweekamerwoningen. Een en ander leek zowel technisch als
Bezoek van Prins Hendrik aan de Kazerne in 1914. 45
financieel realiseerbaar, maar de gemeenteraad en de betrokken ambtelijke instanties wilden er niets van weten. In 1978 werd het gebouw zelfs tijdelijk gekraakt. Na eindeloos gepalaver van allerlei instellingen op het gebied van volkshuisvesting, monumentenzorg en Domeinen, de eigenaar van het complex, kwam het keerpunt in het begin van de jaren ᾿80. Hoewel de kosten inmiddels sterk waren opgelopen, werd alsnog gekozen voor een woonbestemming. Nu drukte een meerderheid van de raad die invulling door, hoewel B & W veel bezwaren hadden. De gemeente nam bij de verdere planontwikkeling financiële risico’s, maar wist Beter Wonen bereid te vinden als toekomstig beheerder van het complex op te treden. Deze woningstichting
Vόόr de herbestemming.
Ná de herbestemming. 46
richtte (en richt) zich op specifieke groepen waaronder één- en tweepersoonshuishoudens en gehandicapten. Haar inbreng is overduidelijk. In het omvangrijke bouwwerk werden zo’n 200 appartementjes voor alleenstaanden en paren gerealiseerd, variërend van kamers in woongroepverband tot driekamerwoningen. Bovendien kon er een twaalftal gemeenschappelijke ruimten worden gemaakt. Voor mensen met beperkingen werd op de begane grond individuele woonruimte gerealiseerd in combinatie met gezamenlijke voorzieningen. Om het gebouw overzichtelijk te houden werd het per verdieping in vier sectoren verdeeld. Extern bleef het gebouw grotendeels in zijn oude staat gehandhaafd. Achter de bestaande ramen zijn nieuwe aangebracht omwille van de warmte-isolatie. De eenvoudige dakkapellen boven de raamtraveeën lijken oorspronkelijk, maar zijn een toevoeging, want ook de zolders zijn bewoonbaar gemaakt. Het zijn de vier glazen puien vóór de trappenhuizen, die aan de buitenkant duidelijk maken dat de kazerne een nieuwe functie heeft gekregen. Op de binnenplaats zijn de veranderingen en toevoegingen veel opvallender. Hier kwamen als vluchtwegen galerijen en trappen en bovendien werden er kokers neergezet voor liften die vanuit de interne trappenhuizen toegankelijk zijn. Ook is een deel van de binnenmuur uitgebroken voor een serre van het deel van het gebouw dat voor gehandicapten bestemd werd. Overdekte fietsenstallingen kregen hier een plaats. Het vroeger met een hek afgesloten voorterrein werd als parkeerruimte ingericht. De commune-achtige idealen van veel bewoners uit de beginperiode lijken geleidelijk plaats gemaakt te hebben voor een meer zakelijke benadering: het is goedkoop wonen in de kazerne en vooral studenten maken daar gebruik van. Na vijfentwintig jaar intensief gebruik wordt het gebouw gerenoveerd.
47
Uitgave: Leeuwarder Historische Vereniging Aed Levwerd, Historisch Centrum Leeuwarden en Monumentenzorg gemeente Leeuwarden, 2011 Redactie: Klaas Zandberg (illustraties), Leo van der Laan en Henk Oly (teksten) Teksten: Inleiding door Leo van der Laan Beschrijvingen door Henk Oly, Leendert Plaisier en Leo van der Laan Fotografie: Bé Lamberts (tenzij anders aangegeven) Historisch beeldmateriaal: Historisch Centrum Leeuwarden Routekaart: Geo-informatie gemeente Leeuwarden (Jos Borns) Ontwerp, opmaak en druk: Lautenbag Reclame, Leeuwarden Foto’s omslag: Voorzijde: Binnenstraat van voormalig pakhuis Hartelust (Foto Arcasa/Arthur
Blonk, 2011)
Achterzijde: Het ijkkantoor en kantongerecht in 1884 (foto uit ‘Leeuwarde’, in:
Hollande / 2) 48